Document

advertisement
1
CATECHEMUNAAT
VORMINGSMOMENT 8 - EIND JUNI
DE UITTOCHT UIT HET SLAVENHUIS
HET PAASFEEST EN DE DOOP
In deze bijeenkomst slaan we de bijbel open voor een lang verhaal uit het Eerste of
Oude Testament. Daarna trekken we de lijn van dit verhaal door, eerst door het leven
van Jezus, en dan tot in de dooppraktijk van de Kerk. Het wordt een hele tocht!
HET GROTE VERHAAL VAN DE UITTOCHT & MARCUS 9
God roept zijn volk Israël om zich vrij te maken uit het slavenhuis van Egypte. En op
deze tocht naar de vrijheid, redt Hij het uit de zee. Dat is het basisverhaal van de
Bijbel. In deze traditie groeit Jezus op. Om zijn geloof te begrijpen, moet je dit
verhaal kennen. Ook de christelijke doop begrijp je pas goed tegen de achtergrond van
dit verhaal.
(We kunnen heel het verhaal niet in één bijeenkomst lezen in de Bijbel. Het is te lang. Je vindt het ook niet
bijeen in de Bijbel: het staat hoofdzakelijk in het boek Exodus, maar belangrijke stukken zijn verspreid
over andere bijbelse boeken. Daarenboven is het bewaard in verschillende verhaaltradities; zo heet
bijvoorbeeld de schoonvader van Mozes de ene keer Reüel en de andere keer Jetro, en de berg waarop God
verschijnt de ene keer Horeb en de andere keer Sinaï.)
Hier volgen:
a- een verkorte versie van het uittochtsverhaal, samen gepuzzeld uit Exodus en
aangevuld met stukjes uit Numeri, Deuteronomium en Jozua.
b- waar we een stuk weglaten, geven we daarvan een samenvatting in schuine druk.
c- om de boodschap van het verhaal naar voor te halen, verdelen we het in
verschillende genummerde stappen met een tussentitel in een raampje.
d- tenslotte geven we bij elk onderdeel een duiding ervan.
1 Mozes gaat zijn volksgenoten zien en laat zich aanspreken door hun ellende
(Samenvatting van Gen 41-47:) Toen Jozef onderkoning van Egypte was en over heel de
wereld hongersnood heerste, liet hij zijn vader Jakob – ook Israël genaamd – met al de
zijnen uit het land van Kanaän overkomen naar Egypte. De farao gaf hen het beste deel
van het land, daar mochten ze zich vestigen.
Ex 1 7 Hun nakomelingen kregen veel kinderen en zo breidden de Israëlieten zich steeds meer uit…
Toen 8 kwam in Egypte een nieuwe koning aan de macht, die Jozef niet gekend had. 9 Hij zei tegen
zijn volk: ‘De Israëlieten zijn te sterk voor ons en te talrijk. 10 Laten we verstandig handelen en
voorkomen dat dit volk nog groter wordt. Want stel dat er oorlog uitbreekt en zij zich aansluiten bij
onze vijanden…!’ 11 Er werden slavendrijvers aangesteld die de Israëlieten tot zware arbeid dwongen.
Ze moesten voor de farao de voorraadsteden Pitom en Raämses bouwen. 12 Maar hoe meer de
Israëlieten onderdrukt werden, des te talrijker werden ze… 13-14 Daarom beulden ze hen af en
maakten ze hun het leven ondraaglijk met zwaar werk: ze moesten stenen maken van klei en op het
land werken, en ze werden voortdurend mishandeld.
December 2010
2
15 Bovendien gelastte de koning de Hebreeuwse vroedvrouwen, Sifra en Pua, het volgende: 16
‘Als u de Hebreeuwse vrouwen bij de bevalling helpt, let dan goed op het geslacht van het kind. Als
het een jongen is, moet u hem doden; is het een meisje, dan mag ze blijven leven.’ 17 Maar de
vroedvrouwen hadden ontzag voor God en deden niet wat de koning van Egypte hun had opgedragen:
ze lieten de jongetjes in leven…. 20 God zegende het werk van de vroedvrouwen, zodat het volk zich
sterk uitbreidde… 22 Toen gaf de farao aan heel zijn volk het bevel om alle Hebreeuwse jongens die
geboren werden in de Nijl te gooien…
2
1 Een man uit de stam Levi trouwde met een vrouw uit diezelfde stam. 2 Zij werd zwanger en
bracht een zoon ter wereld. Het was een mooi kind en ze hield het verborgen, drie maanden lang. 3
Toen ze geen kans zag haar zoon nog langer verborgen te houden, nam ze een mand van papyrus,
bestreek die met pek en teer, legde het kind erin en zette de mand tussen het riet langs de oever van de
Nijl. 4 De zuster van het kind ging een eind verderop staan, om te zien wat er met hem zou gebeuren.
5 Even later kwam de dochter van de farao naar de Nijl om te baden, terwijl haar dienaressen langs
de rivier heen en weer liepen. Zij ontdekte de mand tussen het riet en liet die door een van haar
slavinnen halen. 6 Ze maakte de mand open en zag daarin het kind. Het jongetje huilde, en vol
medelijden zei ze: ‘Dat moet een Hebreeuws kind zijn.’ 7 Toen kwam de zuster van het kind haar
vragen: ‘Zal ik bij de Hebreeuwse vrouwen een voedster gaan zoeken om het kind voor u te voeden?’
8 ‘Ja, doe dat maar,’ antwoordde de dochter van de farao, waarop het meisje de moeder van het kind
ging halen. 9 De dochter van de farao zei tegen de vrouw: ‘Neem dit kind mee en voed het voor me. Ik
zal u ervoor betalen.’ De vrouw nam het kind mee en voedde het. 10 Toen het groot genoeg was,
bracht ze het naar de dochter van de farao. Deze nam het kind aan als haar eigen zoon. Ze noemde
hem Mozes, ‘want,’ zei ze, ‘ik heb hem uit het water gehaald.’
11 Toen Mozes volwassen geworden was, zocht hij op een dag de mensen van zijn volk op. Hij zag
welke zware dwangarbeid ze verrichtten en was er getuige van dat een Hebreeër, een volksgenoot van
hem, door een Egyptenaar werd geslagen. 12 Hij keek om zich heen, en toen hij zag dat er niemand in
de buurt was sloeg hij de Egyptenaar dood; hij verborg hem onder het zand. 13 De dag daarop zag hij
hoe twee Hebreeuwse mannen met elkaar op de vuist gingen. ‘Waarom sla je iemand van je eigen
volk?’ vroeg hij aan de man die begonnen was. 14 Maar die antwoordde: ‘Wie heeft jou als leider en
rechter over ons aangesteld? Wou je mij soms ook doodslaan, net als die Egyptenaar?’ Mozes schrok,
hij dacht: Dan is het dus toch bekend geworden! 15 Toen de farao ervan hoorde, wilde hij Mozes laten
doden. Daarom vluchtte Mozes voor de farao.
Zo kwam hij in Midjan terecht, en daar ging hij bij een put zitten. 16 De priester van Midjan had
zeven dochters. Zij kwamen daar water putten en vulden de drinkbakken om de schapen en geiten van
hun vader te drinken te geven. 17 Maar er kwamen ook herders, die hen wilden wegjagen. Daarop
schoot Mozes hun te hulp en gaf het vee te drinken. 18 Toen ze thuiskwamen, vroeg hun vader, Reüel,
hoe het kwam dat ze die dag zo snel terug waren. 19 ‘Er was een Egyptenaar die ons te hulp kwam
tegen de herders,’ antwoordden ze, ‘en hij heeft ook water voor ons geput en de dieren te drinken
gegeven.’ 20 ‘En waar is hij nu?’ vroeg hun vader. ‘Waarom hebben jullie die man daar achtergelaten?
Nodig hem uit om te komen eten.’ 21 Mozes liet zich overhalen om bij die man te blijven, en deze gaf
hem zijn dochter Sippora tot vrouw. 22 Zij bracht een zoon ter wereld, en Mozes noemde hem
Gersom, ‘want,’ zei hij, ‘ik ben een vreemdeling geworden, ik woon in een land dat ik niet ken.’
Duiding
Omwille van een hongersnood emigreren de Israëlieten uit het land van Kanaän naar
hun rijke nabuurland Egypte, een van de grootmachten uit die tijd. Aanvankelijk stellen
ze het daar goed. Maar na een tijd komen ze terecht in dwangarbeid: ze moeten grote
steden bouwen voor de farao (de koning van Egypte).
Mozes, een Israëliet, wordt bij zijn geboorte als bij wonder gered uit een
kindermoord en geadopteerd door een Egyptische prinses. Hij krijgt een opleiding tot
December 2010
3
ambtenaar en gaat behoren tot de elite van Egypte. Maar hij sluit zich niet op in zijn
ivoren toren, trekt erop uit om zijn volksgenoten te zien, en ziet hun ellende.
Als hij een opzichter een Israëlische dwangarbeider ziet afranselen, wordt het hem
te machtig. Hij rent er naartoe en slaat de Egyptenaar neer. Dan krijgt hij natuurlijk
last met de ‘politie’ en vlucht de woestijn in. Hij komt terecht in een gastvrije familie,
trouwt met de dochter en ze krijgen een kind.
2 God roept Mozes, zendt hem naar farao, en belooft: Ik zal er zijn!
3 1 Mozes was gewoon de schapen en geiten van zijn schoonvader Jetro, de Midjanitische priester, te
weiden. Eens dreef hij de kudde tot voorbij het steppeland, en zo kwam hij bij de Horeb, de berg van
God. 2 Daar verscheen de engel van de H E E R aan hem in een vuur dat uit een doornstruik opvlamde.
Mozes zag dat de struik in brand stond en toch niet door het vuur werd verteerd. 3 Hoe kan het dat die
struik niet verbrandt? dacht hij. Ik ga dat wonderlijke verschijnsel eens van dichtbij bekijken. 4 Maar
toen de H E E R zag dat Mozes dat ging doen, riep hij hem vanuit de struik: ‘Mozes! Mozes!’ ‘Ik
luister,’ antwoordde Mozes. 5 ‘Kom niet dichterbij,’ waarschuwde de H E E R , ‘en trek je sandalen uit,
want de grond waarop je staat, is heilig. 6 Ik ben de God van je vader, de God van Abraham, de God
van Isaak en de God van Jakob.’ Mozes bedekte zijn gezicht, want hij durfde niet naar God te kijken.
7 De H E E R zei: ‘Ik heb gezien hoe ellendig mijn volk er in Egypte aan toe is, ik heb hun
jammerklachten gehoord, ik weet hoe ze lijden. 8 Daarom ben ik afgedaald om hen uit de macht van
de Egyptenaren te bevrijden, en om hen uit Egypte naar een mooi en uitgestrekt land te brengen, een
land dat overvloeit van melk en honing. 10 Daarom stuur ik jou nu naar de farao: jij moet mijn volk,
de Israëlieten, uit Egypte wegleiden.’
11 Mozes zei: ‘Maar wie ben ik dat ik naar de farao zou gaan en de Israëlieten uit Egypte zou
leiden?’ 12 God antwoordde: ‘Ik zal bij je zijn.’
13 Maar Mozes zei: ‘Stel dat ik naar de Israëlieten ga en tegen hen zeg dat de God van hun
voorouders mij gestuurd heeft, en ze vragen: “Wat is de naam van die God?” Wat moet ik dan
zeggen?’ 14 Toen antwoordde God hem: ‘Ik ben die er zijn zal. Zeg daarom tegen de Israëlieten: “IK
ZA L E R Z IJ N heeft mij naar u toe gestuurd, 15 de God van uw voorouders, de God van Abraham,
de God van Isaak en de God van Jakob.’”
4 10 Maar Mozes antwoordde: ‘Neemt u mij niet kwalijk, Heer, maar ik ben geen goed spreker…’ 11
De H E E R zei: ‘Wie heeft de mens een mond gegeven? Wie maakt iemand stom of doof, ziende of
blind? Wie anders dan ik, de H E E R ? 12 Ga nu, ik zal bij je zijn als je moet spreken en je de woorden
in de mond leggen.’
13 Maar Mozes hield vol: ‘Neemt u mij niet kwalijk, Heer, stuur toch iemand anders, wie u maar
wilt.’ 14 Nu werd de H E ER kwaad op Mozes. ‘Je hebt toch een broer, de Leviet Aäron!’ zei hij. ‘Ik
weet dat hij welbespraakt is. Hij is al naar je onderweg en zal blij zijn je te zien. 15 Vertel jij hem wat
hij moet zeggen. Ik zal bij jullie zijn als je moet spreken en jullie ingeven wat je moet doen. 16 Hij zal
in jouw plaats het volk toespreken: hij zal jouw mond zijn, jouw profeet (vgl. Ex 7, 1), en jij zult zijn
god zijn.’
Duiding
Na het zien, komt de bezinning: dit is het tweede moment in de roeping van de
profeet. Mozes zwerft met de kudde van zijn schoonvader in de eenzame stilte van de
woestijn. Maar het beeld van zijn vervolgde stamgenoten laat hem niet los. Wat hij
heeft gezien, staat hem voortdurend voor ogen. Denk aan Damiaan, die het beeld van de
melaatsen niet meer uit zijn hoofd kan zetten, of aan Romero, die bij een brutale moord
op een priester, ineens de verdrukking van zijn volk ziet.
De roep van zijn vervolgde volksgenoten wordt voor Mozes een absoluut appel: in het
beeld van zijn vervolgde stamgenoten is het God die hem roept: ‘Mozes! Mozes!’ Deze
God die hem roept vanuit het beeld van zijn verdrukte stamgenoten, is voor Mozes als
December 2010
4
vuur: fascinerend (je móet er naar kijken!), maar ook vreeswekkend (je bent bang je
eraan te verbranden!). Mozes vecht ertegen. Pas na lang aarzelen geeft hij zich
gewonnen.
Zo wordt Mozes profeet van God. Profeet betekent: gezant die spreekt in de naam van
zijn opdrachtgever. Mozes zal terug gaan naar Egypte en aan zijn volksgenoten zeggen
wat God hem heeft laten zien. Zo wordt hij de mond van God. (Zo zal Aäron ook de mond
of de profeet van Mozes zijn, en Mozes de god van Aäron. Ex 4,16 en 7, 1)
3 Mozes treedt bevrijdend op, in naam van God: Laat mijn volk gaan!
20 Mozes zette zijn vrouw en zijn kind op een ezel en ging op weg, terug naar Egypte... 28 Mozes
vertelde Aäron wat de H EE R hem had opgedragen... 29 Zij riepen de oudsten van Israël bij elkaar...
31 Toen de Israëlieten hoorden dat de H E E R oog had gekregen voor hun ellende, knielden ze en
bogen ze zich diep neer.
5
1 Hierna gingen Mozes en Aäron naar de farao, en ze zeiden tegen hem: ‘Dit zegt de H E E R , de
God van Israël: Laat mijn volk gaan, om in de woestijn ter ere van mij een feest te vieren.’ 2 ‘Wie is
die H E E R , dat ik hem zou gehoorzamen?’ vroeg de farao. ‘Waarom zou ik de Israëlieten laten gaan?
Ik ken de H E E R niet en de Israëlieten laat ik niet gaan…Hoe durft u het volk van zijn werk af te
houden? Vooruit, aan het werk!’
6 Nog diezelfde dag gaf de farao zijn slavendrijvers en de opzichters dit bevel: 9 ‘Ze moeten harder
aan het werk gezet worden, dan hebben ze geen tijd meer om naar zulke verzinsels te luisteren. 7 Jullie
mogen het volk geen stro meer geven om stenen te maken; voortaan moeten ze zelf stro gaan zoeken.’
12 Daarop zwermden de Israëlieten over heel Egypte uit om stoppels te zoeken ter vervanging van het
stro. 13 En de slavendrijvers joegen hen op en eisten dat ze iedere dag evenveel werk zouden afleveren
als toen ze het stro nog kregen.
22 Toen wendde Mozes zich opnieuw tot de H E E R en zei: ‘Heer, waarom behandelt u dit volk zo
slecht? Waarom hebt u mij hierheen gestuurd? 23 Vanaf het moment dat ik bij de farao ben gekomen
en hem in uw naam heb toegesproken, wordt het volk nog slechter door hem behandeld. U hebt uw
volk niet bevrijd – integendeel!’
6
1 Maar de H E E R antwoordde hem: ‘Nu zul je zien wat ik de farao ga aandoen: ik zal hem met
harde hand dwingen mijn volk te laten gaan, hij zal het zelfs uit zijn land wegjagen.’ 9 Mozes bracht
dit aan de Israëlieten over, maar ze wilden niet naar hem luisteren, moedeloos als ze waren door de
zware dwangarbeid.
7 1 Maar de H E E R zei: ‘Ik zal de Egyptenaren mijn macht laten voelen…’
Toen werd Egypte geteisterd door erge plagen… (Samenvatting van Ex 7,8 - 10,29).
Na negen van die plagen zei Mozes tegen de farao:
11 4 ‘Dit zegt de H E E R : Tegen middernacht zal ik rondgaan door Egypte, 5 en dan zullen alle
eerstgeborenen in het land sterven, van de eerstgeborene van de farao, tot de eerstgeborene van de
slavin die de handmolen bedient, en ook al het eerstgeboren vee. 6 Overal in Egypte zal luid
gejammerd worden, zo luid als men nog nooit heeft gehoord en nooit meer horen zal. 7 Maar van de
Israëlieten zal niemand een haar gekrenkt worden, en ook hun vee zal niets overkomen.’ Hierop verliet
Mozes woedend het paleis.
12 1 De H E E R zei tegen Mozes en Aäron…: 3 ‘Zeg tegen de hele gemeenschap van Israël: “Op de
tiende van deze maand (het was de eerste maanmaand van de lente) moet elke familie een lam of een
bokje uitkiezen. 6 Houd dat apart tot de veertiende van deze maand ( tot aan de volle maan); die dag
moet de voltallige gemeenschap van Israël de dieren in de avondschemer slachten…11. Zo moeten
jullie het lam eten: met je gordel om, je sandalen aan en je staf in de hand, in grote haast.
15 En eet dan zeven dagen lang ongedesemd brood. Generatie na generatie moeten jullie het feest
van het Ongedesemde brood vieren, omdat ik jullie die dag, in groepen geordend, uit Egypte heb
geleid.
December 2010
5
21 En elke familie moet een lam slachten, als pesachoffer. 22 Laat ieder daarna een bos
majoraantakken nemen, die in de schaal met bloed dopen, en het bloed aan de bovendorpel en aan de
beide deurposten strijken. Ga dan tot de morgen de deur niet uit, 23 want de HE E R zal door Egypte
heen gaan om het te straffen. Maar ziet hij bij een deur bloed aan de bovendorpel en aan de
deurposten, dan zal hij die deur voorbijgaan…
24 Dit voorschrift blijft voor u en uw kinderen voor altijd van kracht. 25 Ook als u eenmaal in het
land bent dat de H E E R u zal geven, zoals hij heeft beloofd, moet u dit gebruik in ere houden. 26 En
als uw kinderen dan vragen: “Wat betekent dit gebruik?” 27 antwoord dan: “Wij brengen de H E E R
een pesachoffer omdat hij de huizen van de Israëlieten voorbij is gegaan toen hij de Egyptenaren
strafte…”’ Toen knielden de Israëlieten en bogen ze zich diep neer, 28 en ze deden wat de H E E R aan
Mozes en Aäron had bevolen.
29 Midden in de nacht doodde de H E E R alle eerstgeborenen in Egypte...
31 Die nacht nog ontbood de farao Mozes en Aäron. ‘Ga onmiddellijk bij mijn volk weg,’ zei hij,
‘u en alle Israëlieten! Ga de H E E R maar vereren, zoals u hebt gevraagd. 32 Neem uw schapen, geiten
en runderen mee, zoals u gevraagd hebt, en verdwijn! Maar bid dan ook voor mij om zegen.’ 33 De
Egyptenaren drongen er bij het volk op aan zo snel mogelijk uit hun land weg te gaan. ‘Anders sterven
we allemaal nog!’ zeiden ze. 34 Toen pakten de Israëlieten hun baktroggen, met daarin het nog
ongedesemde deeg, wikkelden die in kleren en namen ze op de schouders.
37 De Israëlieten trokken te voet van Raämses naar Sukkot; hun aantal bedroeg ongeveer
zeshonderdduizend, vrouwen en kinderen niet meegerekend, 38 terwijl er bovendien een grote groep
mensen van allerlei herkomst met hen meetrok. Ze voerden enorme kudden schapen, geiten en
runderen mee. 39 Van het deeg dat ze uit Egypte hadden meegenomen bakten ze ongedesemde broden.
42 Die nacht waakte de HE E R om hen uit Egypte weg te leiden. Daarom waken de Israëlieten nog
altijd in deze nacht ter ere van de H E E R , elke generatie opnieuw.
Duiding
Aanvankelijk kunnen de Israëlieten hun situatie niet anders bekijken dan met de ogen
van slaven: lees hierboven 6,9, en verder ook 14, 12.
Mozes moet hen de ogen openen, hen leren zien dat God de mensen niet tot leven
roept om hun bestaan als een lot te ondergaan, maar om, samen met Hem, vrij
geschiedenis te maken. Mozes moet hen leren zien dat geloof in God voor hen betekent:
het slavenhuis verlaten en, door het onbekende van de woestijn samen op tocht gaan,
naar het Land dat God belooft. Prachtig beeld van de onbekende toekomst!
Na een hele strijd geeft de farao zich gewonnen. Mozes gebiedt aan de Israëlieten
een lam te slachten voor een religieuze maaltijd. Ze eten haastig, staande, de lenden
omgord, de voeten geschoeid, de stok in de hand. Van nog niet gerezen deeg bakken ze
ongedesemd brood. Als vreselijk teken dat de farao een doodlopende weg heeft
gekozen, sterven alle eerstgeborenen van Egypte; maar God redt de eerstgeborenen van
zijn volk. En de Israëlieten vluchten weg, de woestijn in. Het gebeurt bij de eerste volle
maan van de lente. Het is een nacht om nooit meer te vergeten.
4 De doortocht door de Rietzee: Vrees niet en blijf volhouden
14 5 Toen aan de farao, de koning van Egypte, bericht werd dat het volk gevlucht was, kregen hij en
zijn hovelingen spijt. ‘Hoe konden we Israël zomaar laten vertrekken!’ zeiden ze. ‘Nu zijn we onze
slaven kwijt.’ 6 De farao liet zijn strijdwagen inspannen en verzamelde zijn krijgsvolk. 7 Hij nam de
zeshonderd beste wagens van Egypte mee, stuk voor stuk bemand met officieren.
9-10 De Egyptenaren achtervolgden hen, en haalden hen in bij Pi-Hachirot, waar het volk van
Israël zijn kamp had opgeslagen, dicht bij de zee, tegenover Baäl-Sefon. Toen de Israëlieten de farao
zagen naderen, met al zijn paarden, wagens en ruiters en al zijn voetvolk, werden ze doodsbang en
riepen ze de H E E R luidkeels om hulp. 11 Ze zeiden tegen Mozes: ‘Waren er soms in Egypte geen
December 2010
6
graven, dat u ons hebt meegenomen om in de woestijn te sterven? Hoe kon u ons dit aandoen!
Waarom hebt u ons uit Egypte weggehaald? 12 Hebben we niet al in Egypte gezegd: “Laat ons toch
met rust, laat ons maar als slaven voor de Egyptenaren werken, want dat is altijd nog beter dan om te
komen in de woestijn”?’ 13 Maar Mozes antwoordde het volk: ‘Wees niet bang, wacht rustig af. Dan
zult u zien hoe de H E E R vandaag voor u de overwinning behaalt.’
15 De H E E R zei tegen Mozes: ‘Waarom roep je mij te hulp? Zeg tegen de Israëlieten dat ze
verder trekken. 16 Jij moet je staf geheven houden boven de zee en zo het water splijten, zodat de
Israëlieten dwars door de zee kunnen gaan… De engel van God, die steeds voor het leger uit was
gegaan, stelde zich nu achter hen op.
21 Toen hield Mozes zijn arm boven de zee, en de HE E R liet de zee terugwijken door gedurende
de hele nacht een krachtige oostenwind te laten waaien… Het water spleet, 22 en zo konden de
Israëlieten dwars door de zee gaan, over droog land; rechts en links van hen rees het water op als een
muur. 23 De Egyptenaren achtervolgden hen, alle paarden en wagens van de farao en al zijn ruiters
gingen achter hen aan de zee in…
26 De H E E R zei tegen Mozes: ‘Strek je arm uit boven de zee; dan stroomt het water terug, over
de Egyptenaren en over al hun wagens en ruiters.’ 27 Mozes gehoorzaamde, en toen de dageraad
aanbrak, stroomde de zee terug naar haar gewone plaats. 28 Het terugstromende water overspoelde het
hele leger van de farao, al zijn wagens en ruiters, die achter de Israëlieten aan de zee in gereden waren;
niet een van hen bleef in leven.
30-31 Zo redde de H E E R de Israëlieten die dag uit de handen van de Egyptenaren… Ze kregen
ontzag voor de H E E R e n stelden hun vertrouwen in hem en in zijn dienaar Mozes.
Duiding
Geloven gaat nooit zonder crisissen. Ook in het verhaal van de uittocht komt een
dramatisch crisismoment. De Israëlieten staan voor de zee en ze weten dat het leger
van de farao hen op de hielen zit. In paniek stellen ze alles in vraag: ‘Waren er soms in
Egypte geen graven, dat u ons hebt meegenomen om in de woestijn te sterven?’ (Ex 14,
11) Het antwoord van Mozes luidt: ‘Wees niet bang... Dan zult u zien hoe de H E E R
vandaag voor u de overwinning behaalt.’ (Ex 14, 13).
Mozes heeft het hier niet over een ‘deus ex machina’, die met een natuurwonder het
probleem uit de weg zou ruimen. Een Joodse commentator uit de 19e eeuw schrijft:
‘Mozes dacht eerst dat God de farao en zijn leger zou verpletteren zonder dat hij of
het volk iets zouden moeten doen. Maar zo gaat het niet. De redding hangt ook af van
het volk, de eerste stap moeten zíj zetten, zij moeten eerst tonen dat ze redding
verdienen door een moedige daad van vertrouwen op God. (Zie Ex 14,19!) Laat ze hun
kamp opbreken en in de zee marcheren, dan zal God hen redden.’ (S.R. HIRSCH, oorspr.:
Frankfurt–am-Main, 1867-1878; Engelse vert. The pentateuch translated and explained, Gateshead (Engeland), 1976, dl
2, Exodus, p. 182)
Ook als je voor een zee van moeilijkheden staat, mag je er blijven op vertrouwen dat
het zinvol is het slavenhuis te verlaten. Als je gaat waar God je roept, mag niets je
tegenhouden. Stap in de zee, en je komt terecht! Dat is de boodschap van dit verhaal.
En zo gebeurt het. Een groep gevluchte slaven gaat midden in de nacht de zee in,
vertrouwend op Gods woord en op Mozes zijn profeet. In fantastische beelden vertelt
het verhaal hoe God zijn volk verlost uit het water van de zee. Prachtig beeld van de
geboorte van het volk van God! Het zal gaan naar het land dat God belooft.
Dit oeroude verhaal is zeer agressief en hanteert nog een vrij primitief godsbeeld.
‘Slechten’ en ‘goeden’ worden zonder nuances zwart-wit geschilderd. En de ‘slechten’
gaan reddeloos verloren. Maar dat mag ons niet weerhouden te luisteren naar de
bevrijdende boodschap van het verhaal.
December 2010
7
5 Het juichlied van Mirjam
15 1 Toen zong Mozes, samen met de Israëlieten, dit lied ter ere van de H E E R :
‘Ik wil zingen voor de H E E R ,
zijn macht en majesteit zijn groot!
Paarden en ruiters wierp hij in zee.
2 De H E E R is mijn sterkte, hij is mijn beschermer,
de H E E R kwam mij te hulp.
Hij is mijn God, hem wil ik eren,
de God van mijn vader, hem loof en prijs ik…
20 De profetes Mirjam, Aärons zuster, pakte haar tamboerijn, en alle vrouwen volgden haar, dansend
en op de tamboerijn spelend. 21 En Mirjam zong dit refrein:
‘Zing voor de H E E R ,
zijn macht en majesteit zijn groot!
Paarden en ruiters wierp hij in zee.’
Duiding
Aan de overkant van de Rietzee wordt het gebeuren feestelijk gevierd. En ze zijn het
elk jaar blijven vieren, om het nooit meer los te laten. Zo ontstaat het Paasfeest (Joden
spreken van Pesach).
Mozes zingt een lied, zijn zus Mirjam pakt haar tamboerijn, alle vrouwen volgen haar
dansend en spelend op de tamboerijn, en ze zingt het refrein. In een lied kleurt de
dichter wel eens de feiten bij, om hun betekenis in het licht te stellen. Hier drukt het
lied, in primitieve, agressieve beelden, de overtuiging uit dat God de eigenlijke bewerker
is van de uittocht. Hij is het die Mozes roept en zendt. Het is Gods woord, door Mozes
gesproken, dat de Israëlieten weet te verzamelen voor de uittocht. En het is het besef
dat God in hen gelooft, dat bange slaven opricht en nieuw vertrouwen geeft.
De vorm van dit lied is die van het vreugdelied dat vrouwen aanheffen wanneer hun
mannen terugkomen van een geslaagde veldtocht. Een voorgangster neemt dan de
tamboerijn en zet de vreugdedans in.
6 De tocht door de woestijn – De dood van Mozes
(Samenvatting van Ex 16-17:) Na de doortocht door de zee trekken de Israëlieten
‘veertig jaar lang’ door de woestijn (‘veertig jaar’ betekent ‘een mensenleven’). Op de
berg Horeb, of Sinaï, sluit God met hen het Verbond en schenkt hun de Wet, als een
weg ten leven. Maar het volk verliest nog geregeld zijn vertrouwen op God. Telkens is
het alsof zij opnieuw voor een ‘zee’ staan en niet zien hoe erdoor te geraken. Maar God
blijft hen nabij. Als ze honger hebben, laat God hen het manna vinden. Als ze geen water
hebben, slaat Mozes op Gods bevel water uit de rots. En als een woestijnstam hen
overvalt, helpt God hen aan de overwinning. Zo leren ze stap voor stap hun leven met
vertrouwen te leggen in de handen van God.
NUM 2 1 Op het einde van hun tocht kwamen ze toe in de vlakte van Moab, aan de overkant van
de Jordaan, ter hoogte van Jericho.
December 2010
8
EX 27
12 De H E E R zei tegen Mozes: ‘Beklim het Abarimgebergte, zodat je kunt uitkijken over
het land dat ik de Israëlieten geef. 13 Wanneer je het gezien hebt, zul je met je voorouders verenigd
worden, net als je broer Aäron.’ 15 Mozes antwoordde: 16 ‘Moge de H E E R dan iemand anders over
het volk aanstellen 17 zodat het volk van de H E E R niet wordt als een kudde schapen zonder herder.’
18-19 De H E E R zei tegen Mozes: ‘Laat Jozua, de zoon van Nun, bij je komen; hij is een man die
geestkracht bezit. Leg hem de hand op. Draag in ieders aanwezigheid de leiding aan hem over. 22
Mozes deed wat de H E E R hem had opgedragen.
Dt 34 5 Zo stierf Mozes, de dienaar van de H E E R, daar in Moab. 6 En de HE E R begroef hem in
een vallei in Moab, tegenover Bet-Peor. Tot op de dag van vandaag weet niemand waar zijn graf is. 8
De Israëlieten, die in de vlakte van Moab bijeen waren, treurden om Mozes’ dood. 10 Nooit meer
heeft Israël een profeet gekend als Mozes, met wie de H E E R zo vertrouwelijk omging.
7 De doortocht door de Jordaan en de intocht in het beloofde land
JOZ 1
1 Na de dood van Mozes, zei de Heer tegen Jozua: ‘Nu mijn dienaar Mozes is gestorven,
moet jij je gereedmaken om met heel dit volk de Jordaan over te trekken. Ga naar het land dat ik het
volk van Israël zal geven.’
3
1 De volgende ochtend vroeg trok Jozua met het hele volk weg uit Sittim. Ze kwamen tot aan de
Jordaan, waar ze drie dagen bleven voor ze overtrokken. 7 En de H E E R zei tegen Jozua: ‘8 Zeg tegen
de priesters die de ark van het verbond dragen dat ze, zodra ze bij de oever van de Jordaan zijn
gekomen, in het water moeten blijven staan.’ 15 Zodra de priesters bij de Jordaan waren gekomen en
hun voeten door het water werden omspoeld, 16 kwam het water tot stilstand en vormde het een dam,
heel in de verte bij de stad Adam (in het Noorden). Het water dat naar de Zoutzee (de Dode Zee, in het
Zuiden) ging, stroomde helemaal weg. Het volk trok over ter hoogte van Jericho.
4 1 Nadat het hele volk de Jordaan was overgetrokken 4 liet Jozua twaalf mannen aanwijzen, één uit
elke stam van Israël, en 5 zei hij tegen hen: ‘Ga de Jordaan in. U moet allemaal één steen op uw
schouders nemen, één voor elke stam van Israël. 6 Ze zullen een gedenkteken voor u zijn.’ 18 Toen
hernam het water zijn loop en trad het weer buiten zijn oevers, zoals het eerder had gedaan. 19 Het
volk bereikte de overkant van de Jordaan op de tiende dag van de eerste maand. 20 Jozua richtte daar
de twaalf stenen op die ze uit de Jordaan hadden meegenomen. 21 Hij zei tegen de Israëlieten:
‘Wanneer uw kinderen later vragen wat deze stenen betekenen, 22 dan moet u hun vertellen: “Israël is
de Jordaan overgetrokken, en wel over de droge bedding. 23 Want de H E E R , jullie God, heeft de
Jordaan voor jullie drooggelegd totdat jullie waren overgetrokken, zoals hij ook de Rietzee voor ons
heeft drooggelegd totdat we die waren overgetrokken. 24 Want alle volken op aarde moeten weten hoe
machtig de H E E R , jullie God, is, en jullie moeten altijd vol ontzag voor hem zijn.”’
5 10 Toen de Israëlieten in hun kamp bij Gilgal waren, op de vlakte van Jericho, bereidden ze in de
avond van de veertiende dag van die eerste maand het pesachoffer. 12 Er kwam die dag geen manna
meer; de Israëlieten kregen vanaf toen nooit meer manna. Ze aten dat jaar van de opbrengst van de
akkers van Kanaän.
Duiding
Het verhaal eindigt zoals het is begonnen: op het einde van hun lange tocht door de
woestijn staan de Israëlieten opnieuw voor het water. Mozes is ondertussen gestorven
en Jozua volgt hem op. Het wonder herhaalt zich: de stroom loopt droog om het
Godsvolk door te laten.
Dit vindt plaats bij de eerste volle maan van de lente. En op de andere oever vieren de
Israëlieten het Paasfeest.
__________________________________
December 2010
9
VAN HET JOODSE PESACH TOT HET CHRISTELIJKE PASEN
Gelovige Joden vieren elk jaar de uittocht op Pesach. Maar het uittochtsverhaal staat
ook in het hart van het christelijke Paasfeest en in de kern van de christelijke doop.
8 Het Joodse Pesachfeest
In de nacht van Pesach is het groot feest in de Joodse gezinnen. De kinderen mogen
opblijven, er is een feestelijke maaltijd en een van de kinderen mag de vraag stellen:
‘Vader, waarom is deze nacht zo geheel anders dan de andere nachten?’ En dan begint de
vader te vertellen: ‘Wij waren in Egypte slaven van de farao, maar met sterke hand
heeft de H E E R ons uit Egypte bevrijd…(Dt 6,21) En hij vertelt heel het verhaal.
Joden blijven de uittocht gedenken, als herinnering, maar vooral omdat dit gebeuren
licht werpt op de toekomst. De naam van God luidt voor altijd ‘Ik zal er zijn’! Mozes zei:
‘Vertel uw kinderen op Pesach: “Zo gedenk ik wat de HEER voor mij heeft gedaan toen ik
wegtrok uit Egypte”’ (Ex 13,8) Zo doet de Joodse huisvader vandaag met Pasen nog; hij
zegt: ‘God redde niet alleen onze vaderen, maar in hen heeft hij ook ons gered. Hij
heeft ons ginder doen uittrekken, om ons hierheen te leiden en ons het land te geven
dat hij onze vaderen heeft beloofd… Hij heeft ons geleid uit de slavernij naar de
vrijheid, uit de nood naar de vreugde, uit de rouw naar het feest, uit de duisternis naar
het grote licht, uit de verdrukking naar de verlossing. Zingen we dan voor zijn aanschijn
een nieuw lied: Alleluia!’ (Joodse paasliturgie, in: G.AUZOU, De la servitude au service, Parijs, 1961, p.183).
Je merkt hoe gelovige Joden zichzelf in het verhaal plaatsen. Telkens zij voor een
‘zee’ van moeilijkheden staan, vinden zij in dit verhaal vertrouwen dat God hen uitkomst
zal bieden, als zij maar gehoor geven aan zijn stem.
9 Johannes de Doper roept de mensen naar de woestijn, aan de Jordaan
Eeuwen later staat Johannes de Doper te midden van het volk. God roept hem om de
komst van zijn Messias (Gezalfde, Gezant) voor te bereiden. Johannes treedt op, niet in
Jeruzalem op het tempelplein, maar in de woestijn, langs de Jordaan (Mc 1, 2-8), om de
draad van het uittochtsverhaal weer opnemen. Hij roept de Joden terug naar hun
wortels, naar het grote verhaal van de Uittocht. In hun vaderen zijn zij door de Zee en
door de Jordaan getrokken, nu roept Johannes hen om, ten teken van hun bekering, op
een rituele wijze opnieuw door de Jordaan te trekken. Want de Messias komt. Nu zal
het gebeuren: Jezus zal het oude verhaal tot voltooiing brengen.
10 Jezus stapt in het grote verhaal en wordt een nieuwe Mozes
Jezus groeit op in dat bijbelse geloof. Als kind vraagt hij in de feestelijke Paasnacht:
‘Vader, waarom is deze nacht zo geheel anders dan de andere nachten?’ En dan hoort hij
van zijn vader het grote verhaal. Jezus groeit op als een gelovige Jood.
Het Uittochtsverhaal is een belangrijke bijbelse sleutel om het verhaal van Jezus te
verstaan. We stipten reeds aan hoe Johannes de Doper met heel zijn optreden verwijst
naar de uittocht: hij trekt naar de woestijn, verkondigt een nieuwe symbolische uittocht
(‘Bereid de weg van de Heer!’) en roept zijn toehoorders op om door de Jordaan te
trekken, op de eigenste plek waar ooit hun vaderen erdoor trokken (Mc 1, 1-5). Ook
Jezus laat zich dopen in de Jordaan en als een nieuwe Jozua (naar wie hij trouwens is
genoemd!) trekt hij het koninkrijk van God binnen (Mc 1, 9-11). Daarna verblijft hij
December 2010
10
veertig dagen in de woestijn, wat verwijst naar de woestijntocht van veertig jaren van
zijn volk (Mc 1, 12-13). En dan komt hij, als een nieuwe Mozes, naar zijn broeders en ziet
hoe ze onder lasten gebukt zijn (Mc 1, 9 & Ex 2, 11). Wanneer ze eens ver van huis geen
voedsel hebben, krijgen zijn leerlingen, naar het beeld van het manna in de woestijn,
brood uit zijn handen (Mc 6, 30-44). Wanneer Jezus, op het keerpunt van zijn leven,
beseft dat hij het conflict met de religieuze leiders niet langer kan vermijden, dan
trekt hij zich terug op een berg, en daar zien Petrus, Jakobus en Johannes hem in
gesprek met Mozes en Elia (Mc 9, 2-10); en Lucas noteert letterlijk dat ze met hem
spreken over zijn uittocht (‘exodos’: Lc 9, 31). En hij zal in de dagen van pesach sterven.
11 Jezus viert het Pesachfeest met zijn vrienden
Jezus’ leven eindigt inderdaad als een ‘uittocht’. Zijn laatste avondmaal met zijn
vrienden valt samen met het Pesachfeest. De jongste aan tafel stelt hem de vraag:
‘Vader, waarom is deze nacht zo geheel anders…’ En Jezus vertelt hoe God ooit zijn volk
bevrijdde en redde uit de uiterste nood. Maar staat híj nu niet voor de dood als voor
een zee? We kunnen zeggen dat Jezus de dood tegemoet gaat met het vertrouwen
waarmee zijn vaderen de zee zijn ingegaan.
Het Joodse paasfeest valt dat jaar op een donderdagavond, ’s anderendaags, de
vrijdag, wordt Jezus terechtgesteld. Maar zoals God zijn volk redde uit de zee, zo redt
Hij ‘op de derde dag’ zijn geliefde zoon uit de dood.
12 Ook christenen vieren het Paasfeest
Jezus sterft op een vrijdag, de tweede dag is dus een zaterdag, de ‘derde dag’ een
zondag. De zondag is in die tijd een gewone werkdag, de ‘eerste dag van de week’, zoals
Marcus zegt (16, 1-2). Maar omwille van Jezus’ verrijzenis wordt de zondag voor de
christenen de ‘Dag van de Heer’. Christenen geven ook eigen namen aan de laatste drie
dagen van Jezus’ leven: ‘Goede Vrijdag’, ‘Stille Zaterdag’, en ‘Paaszondag’.
Omdat bij de Joden de dag niet te middernacht begint, maar bij het vallen van de
nacht, vangt ook het christelijke Paasfeest aan wanneer op Stille Zaterdag de nacht
invalt: dit is de reden van het late uur van de Paaswake.
Ook de datum van ons Paasfeest is afgestemd op het Joodse Pesachfeest, bij de
eerste volle maan van de lente. De Paasdatum volgt inderdaad nog steeds niet de
zonnekalender, maar de oude maankalender van de Hebreeuwse nomaden, en zo komt het
dat de Paasdatum elk jaar verschuift. Pesach is over heel de wereld de oudst bekende
‘feestdatum’, meer dan 3000 jaar oud! Omwille van Jezus’ verrijzenis, valt het
christelijke Paasfeest op de eerstvolgende zondag.
En in onze Paasnachtviering, na de lezing uit het boek Uittocht over de doortocht door
de zee, klinkt het vreugdelied van Mirjam: ‘Zingt voor de Heer, want Hij is hoog
verheven, het paard en zijn ruiter stortte Hij in zee!’ (Zingt Jubilate 421 of 437)
13 Het doopsel met water verwijst naar de Uittocht
Reeds de apostelen beginnen te dopen. Wanneer mensen zich willen aansluiten bij de
leerlingen van Jezus, dan worden ze door de apostelen gedoopt (Handelingen 2)
Deze ritus met water is voor hen vanzelfsprekend. Vooreerst kennen ze de doop van
Johannes in de Jordaan, die verwijst naar de Doortocht door de Zee. Daarbij komt dat
December 2010
11
ook de Joden in die tijd volwassenen, die zich vanuit het heidendom tot het Joodse
geloof bekeren, dopen met water. Ook zij verwijzen uitdrukkelijk naar de Doortocht.
Deze ‘nieuwe’ Joden missen inderdaad iets: ze zijn, in hun voorouders, bij de Uittocht
niet door de Zee getrokken. Vandaar de onderdompeling in het water. Een oude Joodse
tekst luidt: ‘Heeft de bekeerling dit doopbad genomen en is hij er terug uit opgestegen,
dan is hij in ieder opzicht als een Israëliet.’ (Babylonische Talmoed, Jevamot 47b)
Zowel bij de doop van Johannes de Doper, als bij deze Joodse doop, betekent de
waterdoop dus dat men zich wil aansluiten bij de geloofsgemeenschap. De betekenis van
de christelijke doop is niet anders: de catechumeen wil zich aansluiten bij het volk dat
God samenroept rond Jezus Christus. Ecclesia, (Grieks en Latijns woord voor Kerk, dat
je herkent in het Franse Église), betekent de (door God) samengeroepen gemeenschap.
14 De Paasnacht is het bevoorrechte moment voor de doop
De feestelijke Paasnachtviering wordt van bij het eerste begin het bevoorrechte
moment voor de doop. Er is immers een nauwe band tussen het Paasmysterie van
Christus en de onderdompeling van de doopleerlingen in het doopwater. Reeds in het jaar
56 legt Paulus in zijn brief aan de Romeinen het verband tussen de dood en de
verrijzenis van Christus en de onderdompeling van de doopleerlingen in het doopwater.
We horen de tekst elk jaar in de Paasnacht, als lezing juist voor het evangelie: ‘Weet u
niet dat wij die ondergedompeld (gedoopt) zijn in Jezus Christus, ondergedompeld zijn
in zijn dood? Wij zijn door de onderdompeling in zijn dood met hem begraven om, zoals
Christus door de macht van de Vader uit de dood is opgewekt, een nieuw leven te leiden.’
(Rom 6, 3-4)
Zo worden drie gebeurtenissen met elkaar in verband gebracht:
- het volk Israël gaat de zee in met het vertrouwen dat God het eruit zal redden;
- Jezus gaat de dood in met het vertrouwen dat God hem in de dood niet zal laten vallen;
- de dopeling gaat het water in, om met Christus tot een nieuw leven gewekt te worden.
Door de doop wordt je ‘op leven en dood’ verbonden met Jezus Christus.
De dreigende zee van de uittocht, het graf van Jezus, en de doopvont met het
doopwater staan op eenzelfde symbolische lijn.
Begrijp je nu welk uitzonderlijk voorrecht het is in de Paasnacht gedoopt te worden!
GEBED (samen)
God, onze Heer,
eens hebt Gij met opgeheven hand
uw volk Israël bevrijd dat in verdrukking was.
Alle volkeren die in onmacht zijn gevangen
wilt Gij leiden naar een nieuwe toekomst.
Wees vandaag onze God,
zend ons uw zoon Jezus,
dat hij ons weg leidt uit alles wat ons gevangen houdt,
en ons voorgaat in blijde dienstbaarheid,
deze dag,
en al onze dagen,
tot in uw eeuwigheid. Amen.
December 2010
Download