Academiejaar 2013 - 2014 BIOLOGISCHE VERSUS SYNTHETISCHE BUIKWANDPROTHESEN BIJ HERNIA-CHIRURGIE Louis D’HONDT Promotor: Prof. Dr. Frederik Berrevoet Prof. Dr. Roberto Troisi Masterproef voorgedragen in de 2de Master in het kader van de opleiding tot MASTER OF MEDICINE IN DE GENEESKUNDE 1 “De auteur(s) en de promotor geven de toelating deze masterproef voor consultatie beschikbaar te stellen en delen ervan te kopiëren voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting uitdrukkelijk de bron te vermelden bij het aanhalen van resultaten uit deze masterproef.” Datum handtekening student handtekening promotor Louis D’hondt Prof. Dr. Frederik Berrevoet 2 Inhoudsopgave 1 Samenvatting 1 2 Inleiding 3 2.1 Hernia en hernia herstel 3 2.1.1 Buikwandhernia 3 2.1.2 Chirurgische techniek 4 2.2 Karakteristieken en complicaties van een mesh 7 2.2.1 Karakteristieken van een mesh 7 2.2.2 Complicaties bij meshes 8 2.3 Biologische meshes 10 2.3.1 Concept van biologische meshes 10 2.3.2 Soorten biologische meshes 10 2.4 Classificatie van hernia’s 13 2.5 Doel van de thesis 13 3 Methodologie 15 4 Resultaten 16 4.1 16 4.1.1 Non-cross-linked biologische meshes 16 4.1.2 Cross-linked biologische mesh 22 4.2 Abdominale hernia met ‘Clean-contaminated/ contaminated’ chirurgisch veld 23 4.2.1 Non-cross-linked meshes 23 4.2.2 Cross-linked meshes 31 4.3 5 Abdominale hernia met ‘Clean’ chirurgisch veld Abdominale hernia met ‘dirty’ chirurgisch veld 32 4.3.1 Non-cross-linked meshes 32 4.3.2 Cross-linked meshes 33 Discussie 35 5.1 Gebruik van biologische meshes in een ‘Clean’ chirurgisch veld 35 5.2 Gebruik van biologische meshes in een ‘Clean/contaminated’ en ‘Contaminated’ chirurgisch veld 38 5.3 Gebruik van biologische meshes in een ‘Dirty’ chirurgisch veld 41 3 5.4 evidentie van de literatuur 42 5.4.1 Lage kwaliteit van data 42 5.4.2 Non-cross-linked HADM domineert de literatuur 43 5.4.3 Weinig studies in ernstig gecontamineerde omgeving 43 5.5 Kostprijs van een biologische mesh 43 6 Conclusie 47 7 Referenties 48 figuren en tabellen Lijst van afbeeldingen Afbeelding 1: indeling abdominale hernia’s naar locatie……………………………………4 Afbeelding 2: Ramirez-incisie……………………………………………………………….5 Afbeelding 3: plaats van prothetische mesh…………………………………………………7 Afbeelding 4: voorbeeld van een biologische mesh met name Alloderm…………………..11 Lijst met tabellen Tabel 1: beschikbare biologische meshes………………………………………………….12 Tabel 2: Publicaties omtrent non-cross-linked meshes in ‘clean’ chirurgisch veld………..21 Tabel 3: Publicaties omtrent non-cross-linked meshes in ‘clean/contaminated’ en ‘contaminated’ chirurgisch veld…………………………………………………..29 Tabel 4: Kostprijs biologische meshes……………………………………………………..45 4 1 Samenvatting Inleiding Buikwandhernia’s zijn een vaak voorkomend probleem. Zowel primaire als incisionele hernia’s zijn frequente pathologieën. Deze moeten chirurgisch behandeld worden omdat ze niet spontaan regresseren. Er zijn verschillende methoden om dit te doen. Vooreerst kan men een hernia primair behandelen zonder het plaatsen van een buikwandimplantaat. Deze vorm hernia-chirurgie wordt verlaten door het hoge aantal hervallen die hierbij gemeld worden. Een tweede vorm bestaat uit het plaatsen van een synthetische mesh ter versterking van de buikwand. Dit heeft als resultaat dat het aantal recidieven gedaald is, maar het kan andere complicaties met zich mee brengen. Zo worden oa. mesh-infecties gezien bij het gebruik van synthetische implantaten. Als oplossing voor deze complicaties werden er biologische meshes geproduceerd die deze nevenwerkingen niet zouden hebben. Biologische meshes zijn afkomstig van collageen-rijk weefsel van mens of dier. Het ondergaat een bewerking waardoor alleen een collageen structuur met het omliggende extracellulaire basisweefsel overblijft. Deze matrix vormt de basis voor ingroei van eigen cellen en neovascularisatie. Zo wordt een nieuw gezond weefsel gevormd dat resistenter zou zijn aan ontsteking, erosie, extrusie en afstoting. Dit is echter niet bewezen en vormt zo het doel van deze thesis. Methodologie Diverse databases werden doorzocht naar relevante artikels omtrent het gebruik van biologische implantaten bij buikwandhernia’s. Hierbij werden verscheidene zoektermen gebruikt en werden enkele exclusiecriteria toegepast om tot een reeks artikels te komen die van voldoende kwaliteit zijn. Resultaten Er werden 41 publicaties gevonden omtrent het gebruik van biologische meshes. Deze werden ingedeeld naargelang hun indicatie, namelijk hernia’s die volgens de CDC classificatie beschouwd werden als ‘clean’, als ‘clean/contaminated’ of ‘conatminated’ en als ‘dirty’. Ook werd er een indeling gemaakt naar cross-linking. Dit is een bewerking van de biologische 1 meshes die ervoor zorgt dat deze een langere levensduur hebben. Het is een eigenschap die invloed zou hebben op het gedrag van de biologische meshes in een gecontamineerde omgeving. Discussie Uit de beschikbare literatuur is het voordeel van biologische implantaten bij hernia’s die als ‘clean’ omschreven worden onduidelijk. Ze hebben geen significant lager hervalcijfer en ook het aantal mesh-infecties is niet minder. Bij deze indicatie moet trouwens de vraag gesteld worden wat het potentiële voordeel van de biologisch meshes ten opzichte van synthetische implantaten is. Het voorkomen van complicaties als mesh-infecties en adhesies is hier namelijk niet frequent bij de synthetische meshes. Ook bij hernia’s die tot de klasse ‘clean/contaminated’ en ‘contaminated’ behoren zou het gebruik van een synthetisch implantaat geen probleem vormen. Er werden in deze indicatie eveneens geen noemenswaardig groot aantal complicaties gevonden. Daarenboven kunnen geen significant betere resultaten gevonden worden bij het gebruik van biologische meshes ten opzichte van de synthetische tegenhanger. Voor hernia’s die als ‘Dirty’ bestempeld worden bestaat weinig literatuur. Noch van synthetische implantaten noch van biologische meshes bestaan voldoende publicaties. Het zou dan ook voorbarig zijn om hier enige suggestie bij te maken omtrent het gebruik van de biologische meshes. Indien men toch een biologische mesh zou gebruiken zou een cross-linked implantaat de voorkeur genieten. Dit omdat er een lager herval gezien wordt bij deze meshes en dat het verwachte hoger aantal mesh-infecties niet wordt beschreven in de beschikbare studies. Vooral het gebruik van een non-cross-linked HADM zou mindere resultaten hebben. Deze conclusies blijven echter voorbarig omdat de evidentie van de gevonden literatuur eerder laag is. Er bestaan daarenboven nauwelijks vergelijkende studies die het gebruik van biologische en synthetische meshes tegen over elkaar plaatsen. Het is dus nodig hier verder onderzoek op te verrichten, zodat er duidelijke indicaties voor het gebruik van biologische meshes kunnen gemaakt worden. 2 2 Inleiding 2.1 Hernia en hernia herstel 2.1.1 Buikwandhernia Een hernia is een algemene term, die gebruikt wordt om het uitpuilen of uitsteken van een orgaan of een deel van een orgaan aan te duiden. Een hernia kan zich in bijna elk deel van het lichaam ontwikkelen. Het komt echter het meest voor in de abdominale wand. Een buikwandhernia of abdominale hernia is een abnormale uitstulping van het peritoneum door de buikwand, meestal veroorzaakt door laxiteit van de spieren. Een abdominale hernia wordt gekenmerkt door 3 delen: 1) Breukpoort: de opening in de buikwand wordt de breukpoort genoemd. De breukpoort bestaat uit de verschillende componenten van de abdominale wand. 2) Breukzak: deze bestaat voornamelijk uit het peritoneum 3) Breukinhoud: de hernia kan naargelang de locatie een groot deel van de abdominale organen bevatten: omentum, dunne darm, blaas, lever, maag en colon. Abdominale hernia’s veroorzaken een zwelling onder de huid. Deze zal prominenter zijn als de abdominale druk verhoogd wordt zoals bij hoesten of heffen. Deze uitpuiling kan zorgen voor esthetische en/of functionele last. Hernia’s kunnen ook pijn en constipatie veroorzaken, omdat deze een deel van de darm of het omentum bevatten. De symptomen kunnen meestal gereduceerd worden door externe manipulatie. Een abdominale hernia zou echter niet spontaan regresseren zodat een chirurgische interventie zich na enige tijd kan opdringen.[1] Er zijn verschillende soorten hernia’s. Zo kunnen abdominale hernia’s reduceerbaar zijn. Wat betekent dat de inhoud kan teruggebracht worden tot zijn oorspronkelijke vorm. Dit in tegenstelling tot irreduceerbare hernia’s. Deze worden veroorzaakt door een te smalle breukpoort met een te grote breukzak of een adhesie tussen inhoud en breukzak. Wanneer het in de hernia aanwezige stuk darm geoccludeerd wordt, spreekt men van een geïncarcereerde hernia. Als ook de bloedtoevoer van hernia-inhoud wordt afgesloten, wordt dit een gestranguleerde hernia genoemd. 3 Verder kunnen de verworven hernia’s ook ingedeeld worden naargelang hun locatie: 1) Inguinale hernia: bij dit type hernia steekt de abdominale inhoud door het inguinaal kanaal. Men onderscheidt hier twee verschillende soorten namelijk directe en indirecte inguinale hernia’s. Daarnaast komen ook femorale hernia’s voor, dit zijn hernia’s onder het ligamentum inguinale. 2) Primaire ventrale hernia: dit is een hernia die voorkomt op plaatsen waar er een intrinsieke zwakte van de abdominale wand heerst zoals epigastrische, spigelian, umbilicale en grynfelt hernia’s. 3) Incisionele of secundaire hernia: deze hernia verschijnt waar vroeger een chirurgische incisie gemaakt werd. Afbeelding 1: indeling abdominale hernia’s naar locatie De inguinale hernia’s zullen verder buiten beschouwing worden gelaten, omdat deze niet in het onderwerp van deze thesis bevat zitten. 2.1.2 Chirurgische techniek Een hernia zal meestal chirurgisch hersteld worden, omdat de natuurlijke evolutie van een hernia er vaak één is van progressieve groei. Het risico op incarceratie en strangulatie stijgt ook met de tijd, wat voor het operatief ingrijpen pleit. Er zijn verschillende operatieve technieken en ingrepen. Deze streven allen eenzelfde doel na, namelijk het herstellen van de verstoorde anatomie, het versterken van de abdominale wand en het maken van een barrière om een recidief te vermijden. 4 2.1.2.1 Primair herstel Bij deze techniek wordt geen gebruik gemaakt van prothetisch materiaal. Een behoorlijk aantal chirurgen over de hele wereld past deze techniek nog toe voor het herstellen van zowel primaire als secundaire hernia’s, hoewel er toch een hoge kans op herval zou zijn. Er bestaan drie manieren om een hernia primair te hechten. De meest eenvoudige manier maakt gebruik van een continue of onderbroken hechtingen om zo de randen van de fascia terug samen te brengen. Deze techniek kent echter zelfs bij kleine hernia’s (<5 cm) een hoog recidiefcijfer (50%).[2] De ‘Mayo procedure’ creëert een overlap van de fascia, zodat een brede adhesie ontstaat tussen de randen van deze fascia. Deze procedure wordt nog vaak toegepast, maar ook hier zou de kans op recidief zeer groot zijn. De hervalcijfers gaan tot meer dan 50% voor incisionele hernia’s. [3] Een derde manier om een hernia primair te herstellen is de ‘components separation’ techniek of de ‘Ramirez-incisions’. Hierbij wordt de aponeurose van de m. Obliquus externus ingesneden zodat er beweging van de rectus abdominis myofasciale flappen mogelijk is tot 10 cm aan elke kant (zie afbeelding 2) [4]. Deze methode wordt toegepast bij grote hernia’s op de middellijn en bij patiënten met wondcontaminatie. Bij deze laatste indicatie wordt echter nog vaak een additionele mesh geplaatst, omdat ook bij deze vorm van primair sluiten er een hoge morbiditeit en herval zou gezien worden. [5] Het plaatsen van een mesh in combinatie met een ‘Ramirez-incision’ zorgt ervoor dat de spanning op de abdominale wand wordt verminderd, en er zo een lager herval is. Afbeelding 2: ramirez incisie [6] E: musculus obliquus externus, I: musculus obliquus internus, T: musculus transversus 5 2.1.2.2 Prothetisch mesh herstel Onderzoek van Luijendijk et al.[7] toonde met een gerandomiseerde studie aan dat bij gebruik van een mesh voor het sluiten van een hernia het recidiefcijfer bijna met de helft kan worden gereduceerd. Hier werd een herval gezien van 43% bij primair herstel ten opzichte van 24 bij het herstel met een buikwandimplantaat. Dit onderzoek zorgde ervoor dat prothetische mesh herstel de standaard werd voor het behandelen van abdominale hernia’s. Deze studie werd gevolgd door een long-term follow-up van dezelfde populatie waarbij opnieuw superieure resultaten werden gevonden van het mesh repair ten opzicht van het primaire herstel.[8] (63% herval bij primair herstel versus 32% bij het gebruik van een mesh) De mesh kan op vier verschillende posities worden geplaatst in de buikwand. Hij kan onlay, inlay, sublay of intraperitoneaal aangebracht worden (zie afbeelding 3). Elke positie van mesh heeft zijn voor- en nadelen. Zo wordt de onlay techniek gebruikt omdat deze eenvoudiger en sneller uit te voeren zou zijn. De inlay techniek was populair in de jaren 80, maar wordt nu zelden gebruikt omdat bij deze techniek een zekere spanning zou gecreëerd worden op de aanhechtpunten van de mesh aan de rand van de hernia. Hierdoor zou de recidiefkans stijgen tot meer dan 20%.[7,9] Bij het sublay of retrorectus plaatsen van een mesh wordt het implantaat in de preperitoneale ruimte geplaatst. Hier worden recidiefcijfers van minder dan 10% gezien.[10, 11] De laatste plaats voor een mesh is intraperitoneaal. Hiervoor moeten prothesen met een coating gebruikt worden om adhesies met de darm te voorkomen. Deze techniek kan zowel open als laparoscopisch uitgevoerd worden.[12, 13] Het recidiefcijfer van het laparoscopisch herstel zou minder dan 5% bedragen. [9] 6 Afbeelding 3: plaats van prosthetische mesh [14] 1-musculus rectus abdominis, 2-musculus obliquus externus, 3-musculus obliquus internus, 4-musculus transversus, 5-peritoneum plaatsen mesh: A) onlay, B) inlay, C) sublay 2.2 Karakteristieken en complicaties van een mesh 2.2.1 Karakteristieken van een mesh Er zijn verschillende eigenschappen van meshes die voor een diversiteit zorgen in uitkomst bij verscheidene patiënten en hernia’s. Hier worden enkel de karakteristieken besproken met betrekking tot infectie van het implantaat omdat dit een belangrijke factor is bij het gebruik van biologische meshes. Andere factoren als treksterkte, densiteit en elasticiteit hebben hier minder invloed op en worden niet verder aangehaald. De porositeit of de grote van poriën is belangrijk bij een mesh. Het is een determinant bij de behandeling van een infectie van de prothese. Bacteriën hebben slechts een grootte van ongeveer 1 µm en kunnen bijgevolg in alle meshes infiltreren. Dit in tegenstelling tot neutrofielen en macrofagen die respectievelijk een grote hebben van 15µm en 50µm. Bacteriën kunnen om deze reden veel moeilijker verwijderd worden in meshes met een kleine porositeit. Poriën van 75µm worden beschouwd als voldoende groot om neutrofielen en macrofagen de kans te geven de bacteriën te doden. Deze meshes worden macroporeus genoemd.[15] 7 De oppervlakte eigenschappen van verschillende meshes bepalen ook mee de aard van de inflammatoire respons. Meshes met een onregelmatig oppervlak laten migratie van ontstekingsweefsel en ingroei van bindweefsel toe. Deze eigenschap wordt als ‘oppervlaktespanning’ van een mesh omschreven. Prothesen met een hoge oppervlaktespanning hebben een hoge inflammatoire reactie. Bij een lage spanning echter migreren weinig inflammatoire cellen, en is de reactie bijgevolg minder. Hierdoor is de mogelijkheid om weerstand te bieden aan een infectie beperkt.[16] Ten slotte wordt de samenstelling van de prothese vermeld. Een mesh kan namelijk op twee manieren samengesteld worden. Het kan als monofilament gemaakt worden waarbij elke draad van de mesh bestaat uit één vezel. Dit in tegenstelling tot de multifilament mesh waarbij elke streng bestaat uit geweven vezels. Het nadeel van de multifilament meshes is dat bij infectie deze moeilijker te behandelen zijn.[17] 2.2.2 Complicaties bij meshes 2.2.2.1 Pijn Het gebruik van een mesh bij het herstel van een incisionele hernia is vaak de oorzaak van pijn, tot 30 % van de patiënten zouden chronische pijn ervaren ten gevolge van de geplaatste mesh.[17] De pijn is echter zelden zeer ernstig. Wanneer de pijn onmiddellijk postoperatief begint is de oorzaak meestal een directe zenuwbeschadiging tijdens de operatie. Chronische pijn door een ‘vreemd lichaam reactie’ komt na een periode van een drie maanden tot uiting en wordt veroorzaakt doordat ontstane granuloma’s zenuwbundels hinderen. Er zou ook een verband bestaan tussen het voorkomen van chronische pijn door een ‘vreemd lichaam reactie’ en de verschillende types meshes; zo zouden microporeuse prothesen de kans op chronische pijn vergroten. [18] 2.2.2.2 Adhesie risico De stijgende populariteit van intraperitoneale mesh plaatsing zorgt ook voor een verhoging van de incidentie van adhesie met abdominale inhoud. Adhesies kunnen zorgen voor erosie en fistelvorming. Elke mesh die tegen de darmen wordt geplaatst, veroorzaakt adhesies. [16] Er is echter een groot verschil in de hoeveelheid adhesie, die wordt veroorzaakt tussen de verschillende soorten meshes. Zo zijn de grootte van de poriën, de oppervlakte-eigenschappen en de vezelstructuur determinerende eigenschappen bij het ontstaan van vergroeiingen. Het grote adhesie risico is de reden geweest voor het ontwikkelen van meshes met een coating. 8 Hierbij is één zijde gecoat om zo weinig mogelijk adhesie te veroorzaken terwijl de andere zijde zorgt voor goede hechting aan de buikwand.[19] 2.2.2.3 Recidief Het gebruik van meshes heeft het recidief cijfer van incisionele hernia’s sterk vermindert. Toch blijft er nog een kans op herval. De aantallen die gerapporteerd worden verschillen sterk naargelang de studie. Vaak wordt bij herval nieuwe hernia gevonden op de rand van de mesh. Dit zou te wijten zijn aan een inadequate fixatie, het gebruik van een te kleine mesh of het onderschatten van de krimping van de prothese. Er is weinig evidentie dat de kans op herval verschillend is tussen de verschillende meshes.[20] Er zijn wel andere factoren zoals postoperatieve infecties, seroom of hematoom die het risico op recidief verhogen. 2.2.2.4 Infectie risico Herniaherstel met een mesh veroorzaakt in één tot twee procent [22-25] van de patiënten een infectie van de prothese. Het is de belangrijkste complicatie welke grote hinder veroorzaakt bij de patiënt en daarenboven moeilijk te behandelen is. Er bestaat discussie rond de preventieve maatregelen, zo is er geen consensus omtrent het gebruik van antibiotica profylaxe en is er in mindere mate evidentie voor de irrigatie van de wonde met ontsmetting (dit zou alleen helpen bij een gecontamineerde wonde). Andere aspecten, die een invloed hebben op het infectie risico zijn, zoals reeds voorgaand vermeld, het type mesh en de chirurgische techniek. Bij de chirurgische techniek ziet men minder infecties indien de operatie laparoscopisch wordt uitgevoerd.[25, 26] Ook de component separation techniek biedt een voordeel voor het vermijden van een mesh-infectie.[5] De belangrijkste parameter voor het ontstaan van een infectie blijft echter de situatie van de abdominale wand en de wonde preoperatief. Een herniaherstel van een gecontamineerde wonde zal een zeer groot risico vormen voor infectie van de mesh. Daarnaast zijn er ook andere patiënt gebonden factoren die een invloed hebben op het infectierisico. Zo zijn het chronische gebruik van corticoïden, lange operatietijd, roken, American Society of Anesthesiologist (ASA) score van meer dan 3 en spoed herstel indicatoren voor een hoog risico op het ontstaan van een infectie. Daarnaast zouden immuunsupressie, hoge leeftijd en diabetes mellitus ook een contribuerende factor hebben.[27, 28] De behandeling van geïnfecteerde mesh is vaak complex en moeilijk. Er kan geprobeerd worden om postoperatieve infecties te bestrijden met antibiotica en drainage van de mesh, maar meestal geeft dit onvoldoende resultaat. De volgende stap is het chirurgisch verwijderen van de mesh. Hierna blijft wel een verzwakte buikwand over met een nog grotere hernia dan 9 oorspronkelijk. Hierdoor komt een recidief zeer vaak voor en is secundair herstel met een autologe flap of opnieuw implantatie van een mesh nodig.[26] Dit kan echter alleen gebeuren als de infectie volledig verholpen is. Een infectie van een prothese moet bijgevolg ten allen tijde vermeden worden omdat dit zorgt voor gecompliceerde en dure chirurgie. Het is daarom belangrijk dat een goede preventie tegen het ontstaan van mesh-infecties nodig is, zodat deze kan behouden blijven. Dit is ook de reden waarom men gezocht heeft naar alternatieven voor de synthetische mesh die niet gevoelig zijn voor infectie. Hierbij kwamen biologische implantaten als mogelijk oplossing naar voor. 2.3 Biologische meshes 2.3.1 Concept van biologische meshes Biologische meshes zijn afkomstig van collageen-rijke weefsels van mens (allograft) of dier (xenograft). Ze worden gebruikt sinds de jaren ’90 voor het herstel van hernia’s. De implantaten ondergaan een bewerking zodat de cellen en celcomponenten worden verwijderd alsook andere antigenen aanwezig in het weefsel. Hierdoor blijft alleen een goed georganiseerde collageen structuur met het omliggende extracellulaire basis weefsel over. Dit zorgt ervoor dat deze zonder gevaar voor immunologische reacties ingeplant kunnen worden.[29] Deze collageen matrix verschaft een 3D basis, die lichaamseigen cellen in staat stelt te infiltreren en die neovascularisatie promoot. Zo wordt een nieuw gezond weefsel gevormd dat resistenter zou zijn aan ontsteking, erosie, extrusie en afstoting de synthetische meshes. Dit zonder dat de fysische en biomechanische karakteristieken van de biologische meshes zouden moeten onderdoen voor hun synthetische tegenhanger. Biologische meshes zouden dus kunnen gebruikt worden in gecontamineerde chirurgische plaatsen waar synthetische meshes gecontra-indiceerd zijn.[30] 2.3.2 Soorten biologische meshes Door recente ontwikkelingen in de weefseltechniek zijn er een enorm aantal commercieel beschikbare meshes ontstaan. Tot op vandaag heeft het Amerikaanse ‘Food and Drug Administration’ (FDA) 13 verschillende bioprostetische materialen afkomstig van 5 verschillende soorten weefsel goedgekeurd (zie tabel 1). De verschillende weefsels zijn: runds pericard, runds huid, menselijke huid, kleine darm submucosa van varkens en varkens huid. De verscheidenheid tussen de meshes wordt dus vooreerst bepaald door de variatie in inherente bron (soort weefsel, soort dier/mens en leeftijd). Deze verschillen worden nog groter door de verschillende de-cellularisatie methodes en de verscheidene desinfectie/ 10 sterilisatie methoden, die gebruikt worden tijdens de productie van de meshes. Andere verschillen in het vervaardigen van meshes zoals cross-linking, gebruik van agressieve detergenten, breedspectrum antibiotica of extreme pH waarden die de extracellulaire matrix componenten kunnen strippen, dragen ook bij tot de verscheidenheid in biologische meshes.[31] Door deze vrschillende eigenschappen zal ook de biologische respons van het lichaam op de meshes anders zijn naargelang de gebruikte mesh. De postimplant-respons kan gaan van inkapseling van het vreemd lichaam tot degradatie en resorptie van de prothese tot remodelering waarbij er ingroei is van eigen fibroblasten en vasculatuur. Een belangrijke eigenschap van een biologische mesh is de cross-linking. Supplementaire collageen cross-linking is geïntroduceerd bij biologische meshes om de levensduur van de implantaten te verlengen en zo het risico op vroegtijdige degradatie en resorptie te verkleinen. Er wordt verondersteld dat cross-linked meshes een lager recidief cijfer hebben in vergelijking met implantaten die niet behandeld zijn. Cross-linking wordt toegevoegd door middel van een behandeling met chemische producten en sterilisatieprocessen zoals gammaen elektronenbestraling. Het nadeel van cross-linking zou zijn dat deze de ingroei van weefsel tegengaan, wat als complicatie geeft dat zij gevoeliger zijn aan infectie. Daarenboven zou deze infectie vaak ingekapseld zijn zodat een verwijdering van de mesh soms noodzakelijk is. Non-cross-linked meshes zouden beter remodeleren in het weefsel van de patiënt maar zullen sneller degraderen met een hoger risico op recidief tot gevolg. Dit laatste wordt voornamelijk gezien in gecontamineerde chirurgische velden omdat infectie de snelheid van degradatie verhoogd.[32] In ernstig gecontamineerde chirurgische velden waarbij er een hoog risico op infectie bestaat moet bijgevolg gekozen worden tussen een verhoogde kans op recidief bij non-cross-linked meshes en een verhoogde kans op infectie bij cross-linked implantaten. Afbeelding 4: voorbeeld van biologische mesh met name Alloderm [33] 11 Oorsprong naam producent Cross-linking sterilisatie AlloDerm LifeCell Nee Gepatenteerd sterilisatie proces Allomax Davol Nee γ-bestraling FlexHD Ethicon Nee Aseptische verwerking Permacol Covidien Ja γ-bestraling CollaMend Bard Ja, collageen en Ethyleen oxide Human acellular dermis Porcine acellular dermis elastine Strattice LifeCell Nee Gepatenteerd sterilisatie proces XenMatrix Davol/Bard Nee Elektronen bestraling FortaGen Organogenesis Laag niveau γ-bestraling Surgisis Cook Nee Ethyleen oxide TEI Biosciences Nee Ethyleen oxide Peri-Guard Synovis Ja, gluteraldehyde Ethanol en propyleen oxide Tutomesh Tutogen Nee γ-bestraling Veritas Synovis Nee Elektronen bestraling Porcine intestinal submucosa Bovine acellular dermis SurgiMend Bovine pericardium Tabel 1: beschikbare biologische meshes [34] 12 2.4 Classificatie van hernia’s Aangezien de contaminatiegraad van de hernia een grote invloed heeft op het voorkomen van infecties van de mesh is het belangrijk om hier een duidelijke classificatie van te hebben. Dit zal helpen om een goede indicatiestelling te geven omtrent welke mesh gebruikt moet worden in de verschillende klinische omgevingen De graad van contaminatie wordt klassiek ingedeeld volgens de ‘Centers for Disease Control (CDC) wound classification’. Hier worden de chirurgische velden onder gebracht in vier groepen: clean, clean-contaminated, contaminated en dirty. Waarbij ‘Clean’ staat voor een ongeïnfecteerde wonde waarbij geen inflammatie kan worden gevonden en waarbij geen respiratoire, gastro-intestinale, genitale of urinaire organen zijn geopend. ‘cleancontaminated’ wonden zijn operatieve wonden waarbij deze organen wel geopend zijn, maar op een gecontroleerde manier en zonder ongewone contaminatie. De ‘contaminated’ wonden bevatten open accidentele wonden en chirurgische velden waarbij de steriliteit grondig verbroken is of een grote hoeveelheid gastro-intestinale inhoud het veld bevuild. ‘Dirty’ houdt in dat er reeds een klinische infectie aanwezig is voordat men aan de operatie begint. [35] Naast de factoren van het chirurgische veld zelf zijn er nog patiënt gebonden factoren die een invloed hebben op de uitkomst van de herniachirurgie, enkele voorbeelden hiervan zijn diabetes, COPD, roken, immuunsupressie, nutritionele status… Dit was de reden voor de ‘Ventral Hernia Working Group’ (VHWG) om een nieuwe indeling te maken.[36] Hierbij is het de bedoeling om voor specifieke patiënt- en wondeigenschappen een logaritme te maken omtrent het gebruik van meshes en het toepassen van bepaalde chirurgische technieken. Ook hier worden de patiënten ingedeeld in vier groepen, namelijk low risk, co-morbid, potentially contaminated en infected. Deze schaal staat echter nog onder discussie en er zullen nog studies nodig zijn om deze volledig te valideren. In deze thesis zal de classificatie volgens CDC gebruikt worden omdat deze nog het meest gebruikt wordt in de literatuur. 2.5 Doel van de thesis Het herstel van de abdominale wand heeft een evolutie gekend van primair herstel, waar zeer hoge percentages recidieven worden gezien, naar synthetische meshes. Deze synthetische meshes zorgden voor een ingrijpende daling van het hervalcijfer, maar ook voor een risico op complicaties als mesh-infecties en adhesies met de abdominale inhoud. Deze verwikkelingen 13 worden vooral gezien bij patiënten, die reeds een verhoogde kans hebben op een infectie door ofwel contaminatie van de chirurgische plaats ofwel door systemische risicofactoren. Het gebruik van een synthetisch implantaat zou daarom niet aangewezen bij deze patiënten omdat men de meshen opnieuw zou moeten explanteren in geval van infectie. Het is daarom dat gezocht wordt naar een alternatief voor synthetische meshes dat minder gevoelig is voor deze complicaties en dat geen nieuwe operatie vereist in geval van infectie. De biologische meshes kwamen als oplossing voor deze problemen. Na implantatie worden ze na verloop van tijd volledig vervangen door eigen weefsel wat het verwijderen van de mesh onnodig zou maken in geval van infectie. Het doel van deze thesis is het gebruik van biologische meshes te onderzoeken, want biologische implantaten roepen nog heel wat vragen op. Zo moet worden onderzocht of er evidentie bestaat omtrent de voordelen die ze bieden ten opzichte van synthetische meshes. Ook andere vragen omtrent biologische implantaten moeten gesteld worden, zoals bij welke criteria welke patiënt welke mesh nodig heeft. Hierbij is niet alleen het verschil tussen biologische en synthetische meshes belangrijk, maar ook het onderscheid tussen cross-linked en non-cross-linked biologische meshes. 14 3 Methodologie Een uitgebreid literatuuronderzoek werd ondernomen om alle relevante artikels omtrent biologische meshes te vinden. Hierbij werden PubMed en MEDLINE geraadpleegd alsook werd gebruik gemaakt van artikels uit de referentielijst van gelezen artikels. Als zoektermen werden volgende gehanteerd: hernia, biological mesh, Alloderm, Allomax, Collamend, FlexHD, FortaGen, Peri-Guard, Permacol, Strattice, Surgimend, Surgisis, Tutopatch, Veritas, Xenmatrix, porcine dermal collagen, bovine pericardium, small intestine submucosa, human acellular dermal, contaminated field, clean-contaminated field, dirty field, infected mesh, Surgical Site Infection (SSI), Surgical Site Occurrence (SSO), xenograft, allograft en hernia. Deze termen werden gecombineerd wanneer één term teveel zoekresultaten opleverde. Er werden enkele exclusiecriteria gehanteerd. Zo werden enkel de studies die in het Engels geschreven waren gelezen en werden alle artikels die andere hernia’s dan incisionele of primaire hernia’s (zoals congenitale defecten of femorale, inguinale en andere hernia’s) behandelen, geweerd. Hiernaast was een menselijke onderzoekspopulatie ook een vereiste. Er werd tevens een beperking gesteld op het type studies en artikels, zo werden gerandomiseerde gecontroleerde studies, prospectieve gecontroleerde of ongecontroleerde studies, retrospectieve studies, meta-analyses en reviews toegelaten terwijl case reports en congress/meeting abstracts werden geweerd. Ook werd nagekeken of de studiepopulatie groot genoeg was en of er voldoende informatie voorhanden was omtrent de inclusie en exclusie criteria van de onderzoekspopulatie. Na deze exclusiecriteria werden de gevonden artikels nog onderworpen aan mijn persoonlijke kritische mening omtrent de meerwaarde en de relevantie die de artikels geven aan dit werk. Hierbij werden de titels, abstracts en zo nodig volledige artikels gelezen. 15 4 Resultaten De gevonden resultaten worden besproken volgens de indicatie van de meshes. Meer bepaald volgens de graad van contaminatie in het chirurgische veld. Dit om een duidelijk beeld te krijgen bij welke indicatie het gebruik van biologische meshes een meerwaarde vormt. Het is niet eenvoudig om een graad van contaminatie toe te kennen aan een patiëntenpopulatie. De wondcontaminatie is namelijk vaak een combinatie van Clean, Cleancontaminated, Contaminated en Dirty. Indien er geen data beschikbaar is om de patiëntenpopulatie naar graad in te delen, wordt de studie daarom geplaatst bij de groep waar de meerderheid van de patiënten zich in bevindt. Daarnaast dient vermeld te worden dat er telkens een verschil gemaakt wordt tussen de crosslinked meshes en de non-cross-linked meshes. 4.1 Abdominale hernia met ‘Clean’ chirurgisch veld 4.1.1 Non-cross-linked biologische meshes Er werden 13 artikels gepubliceerd omtrent het gebruik van non-cross-linked meshes bij abdominale hernia’s: zeven van deze werden uitgevoerd met ‘human acellular dermis mesh’ (HADM), twee met ‘porcine acellular dermis mesh’(PADM), twee met ‘porcine small intestinal submucosa mesh’(PSISM), één met ‘bovine pericardium mesh’(BPM), één betreft een vergelijkende studie tussen HADM en PSISM en een laatste zijnde opnieuw een vergelijkende studie tussen HADM en een cross-linked PADM. Buinewicz et al.[37] publiceerde een studie waarbij 44 patiënten behandeld werden met een HADM voor ofwel een incisionele/primaire hernia ofwel voor het herstellen van de abdominale wand na een TRAM flap procedure (transversus rectus abdominis musculocutaneus flap) of verwijdering van een tumor van de abdominale wand. Binnen een follow-up van 20 maanden ontwikkelden twee patiënten (5%) een recidief hernia. Daarnaast werden er bij zeven patiënten complicaties gezien (16%). Deze zijnde twee seroma’s, twee wond dehiscenties en drie infecties. Echter, geen van voorgaande verwikkelingen vereiste een chirurgische ingreep. 16 Espinosa-de-los-monteros et al.[38] vergeleek 37 patiënten met 39 abdominale hernia’s die behandeld waren met een HADM met een historische cohorte van 39 patiënten die niet behandeld werden met een biologisch implantaat. Deze laatste groep werd geholpen met ofwel het primair sluiten van de hernia (74%) ofwel met een polypropyleen mesh (26%). Al de patiënten die voor dit onderzoek in aanmerking kwamen hadden een recidief hernia (64%) en/of zij hadden een geschiedenis van een infectie van de abdominale wand (51%). Na 13 maanden werd bij 2 patiënten (5%) met een HADM een herval gevonden. Bij 13 patiënten (34%) traden één of meerdere complicaties op (zoals wond dehiscentie, seroom vorming of hematoom vorming), maar ook hier werden al deze verwikkelingen opgelost zonder enig chirurgisch ingrijpen. In de vergelijkende groep werd bij 20% van de populatie een recidief gevonden. Hier was de complicatiegraad 36%, maar er moest evenmin chirurgisch ingegrepen worden. Bij Misra et al.[39] werden 70 patiënten met een ventrale of incisionele hernia geopereerd met plaatsing van een HADM. In deze serie werd bij 14 patiënten (20%) één of meerdere complicaties gevonden. Deze zijnde: één rejectie, twee infecties en 14 recidieven (20%). Dit na een gemiddelde follow-up van 12 maanden. Deze moesten allen opnieuw een chirurgisch herstel ondergaan. In de studie van Ko et al.[40] werd bij 54 patiënten een hernia behandeld. Bij allen werd een ‘component separation’ uitgevoerd met plaatsing van een mesh. In 26 gevallen was dit een HADM en bij 28 was dit een polypropyleen implantaat. Na gemiddeld 17,3 maanden werd, bij de groep die behandeld werd met HADM, een recidiefcijfer gevonden van 46% (12 patiënten), dit was merkelijk hoger dan bij de polypropyleen groep. In deze laatste groep waren er slechts drie patiënten (11%) met een herval. Beide groepen hadden evenwel een gelijkaardig aandeel complicaties. Bij de patiënten die met HADM behandeld waren, werden namelijk zeven personen (27%) met complicaties gemeld en bij de patiënten met een polypropyleen mesh waren dit zes personen (21%). Er moesten drie patiënten opnieuw een ingreep ondergaan. Twee van hen waren behandeld met een HADM en werden gediagnosticeerd met een darmobstructie. De andere patiënt was behandeld geweest met een polypropyleen mesh, maar de oorzaak van het opnieuw ingrijpen werd niet gegeven. Er moet evenwel vermeld worden dat er een verschil is in onderzoekspopulatie. Bij de HADM groep 17 hadden namelijk acht van de 26 patiënten een contaminatie terwijl bij de patiënten die geholpen werden met een synthetisch implantaat dit er maar twee waren. Lin et al.[41] voerde een grote studie uit met een serie van 144 patiënten met een abdominale wand reconstructie. Meer dan de helft van deze patiënten werden behandeld voor een recidief hernia. Van deze 144 hadden 82 patiënten een wonde die als ‘clean’ bestempeld werd. Hierbij werd een recidiefcijfer van 30 % of 25 patiënten gevonden na een gemiddelde follow-up van 5,75 maanden. Dit was niet merkbaar minder dan de recidiefcijfers bij de ‘cleancontaminated/ contaminated’ en de ‘dirty’ wonden. Daar was het herval respectievelijk 21% en 27%. Er werd geen onderscheid gemaakt naar contaminatie van de wonde bij het beschrijven van de andere complicaties die voorkwamen. Zo had van de 144 patiënten 27 % een infectie, 8% fistelvorming en 8% laxiteit van de mesh. Ook bij Maurice et al.[42] werd een duidelijke onderverdeling gemaakt naargelang de contaminatiegraad van de hernia’s: van de 63 patiënten waren er 37 met een propere chirurgische wonde. Bij deze patiënten, waar een HADM werd ingepland, werden tien recidieven (27%) gezien en waren er 14 patiënten (37%) met een infectieuze complicatie van de wonde. In vergelijking met hernia’s, die preoperatief wel een potentiële graad van contaminatie hadden (clean-contaminated, contaminated of dirty), werd hier nu wel een lager hervalcijfer (61% recidieven ) gevonden. Ook het aantal infecties postoperatief waren hoger bij de non-clean wonden (46% infectieuze complicaties). Er moet echter vermeld worden dat voor geen enkele complicatie een chirurgisch ingrijpen noodzakelijk was. Gupta et al.[43] maakte een vergelijking tussen 2 non-cross-linked biologische meshes: 33 patiënten werden behandeld met een HADM en 41 kregen een PSISM. Van de patiënten die behandeld werden met een HADM werden 8 recidieven (24%) gezien na een follow-up van 18 maanden. Ook ontwikkelde zich bij 2 personen (6%) een seroom, maar deze moesten niet opnieuw geopereerd worden. Bij de patiënten met een PSISM werd na 29 maanden geen enkel recidief gezien. Hier werden wel 5 implantaten gezien met seroom, deze moesten allen opnieuw geopereerd worden. 18 Pomahac et al.[44] publiceerde een studie omtrent het gebruik van PADM. Bij de 16 patiënten die beschreven staan, werden er 8 meshes geplaatst in een propere chirurgische omgeving. Er werd bij deze acht patiënten één recidief (13%) gevonden na 16 maanden. Bij de gecontamineerde hernia’s werd geen recidief gevonden. Wel werd hier één (13%) infectie vastgesteld waarbij de mesh moest verwijderd worden. Een tweede publicatie met PADM kwam van Byrnes et al.[45]. Er werden 55 patiënten met een complexe abdominale hernia geopereerd. Patiënten werden geïncludeerd indien ze herhaalde recidieven hadden of een groot risico op complicaties door patiënt gerelateerde factoren zoals roken en obesitas. Er werden 4 recidieven (7,2%) gevonden binnen 31 maanden. Er werden verder geen complicaties gezien. Eid et al.[46] vergeleek het gebruik van PSISM met het primair sluiten van een hernia bij 71 obese patiënten die een laparoscopische gastric bypass operatie hadden ondergaan. Bij 12 van deze patiënten werd een herstel uitgevoerd met een PSISM. Hierbij werd geen enkele herval gezien na een follow-up van 13 maanden. Dit in tegenstelling tot het primair sluiten van hernia, waar bij 22% van de patiënten een recidief werd gezien. Andere complicaties werden in geen van beide groepen gezien. Een publicatie van Helton et al.[47] beschrijft het gebruik van PSISM in een diverse populatie. Van de 53 patiënten met een abdominale hernia waren er 22 die een proper chirurgisch veld hadden. Één (5%) van hen had een recidief en vier (20%) van hen hadden een complicatie bij het gebruik van PSISM. Hiervan moest één patiënt opnieuw geopereerd worden. Het verschil tussen de contaminatiegraad van de wonden was duidelijk als ‘clean’ vergeleken werd met ‘dirty’. Het recidiefcijfer was in deze laatste groep namelijk 38%. Dit in tegenstelling tot de vergelijking van de ‘clean’ met de ‘clean-contaminated’ groep (recidief van 8%) waar het onderscheid niet significant te maken was. Een laatste non-cross-linked mesh waarover een studie werd gepubliceerd omtrent het gebruik bij propere chirurgische velden is de BPM. Limpert et al.[48] beschreef bij 26 patiënten, 5 gevallen met een hernia die als ‘clean’ kan beschouwd worden. Hierbij werd na een follow-up van 22 maanden bij twee mensen een recidief gezien. Dit is hoger dan het recidiefcijfer dat 19 gevonden werd bij de patiënten met een gecontamineerde wonde (12%). Er werden in de gehele onderzoekspopulatie twee complicaties (8%) gevonden: één seroom en één abces. Tenslotte is er een studie die de vergelijking maakt tussen een cross-linked mesh en een noncross-linked mesh. Sailes et al.[48] publiceerde deze grote retrospectieve studie waarin 545 patiënten werden geïncludeerd: 225 personen werden behandeld met ramirez-incisies en een primaire sluiting, 100 patiënten kregen een non cross-linked HADM, 13 patiënten kregen een cross-linked PADM en 207 patiënten werden behandeld met een synthetische mesh. Hierbij werd een recidief gevonden van respectievelijk: 12%, 19%, 8 % en 26%. Er werd bij de publicatie van de andere complicaties geen onderscheid gemaakt tussen de verscheidene meshes en chirurgische technieken. Er werd een hematoom beschreven bij 0,8% van de patiënten, een seroom in 5% van de personen, een wondinfectie bij 1,8% en een fistel bij minder dan 1% van de patiënten. Een overzicht van de beschikbare litteratuur omtrent non-cross-linked meshes in een ‘clean’ chirurgische omgeving wordt gegeven in tabel 2. 20 Tabel 2: publicaties omtrent non-cross-linked meshes in 'clean' chirurgisch veld 21 Retrospectief vergelijkend Retrospectief vergelijkend Retrospectief vergelijkend Retrospectief Niet vergelijkend Retrospectief vergelijkend Retrospectief Niet vergelijkend Retrospectief Niet vergelijkend Retrospectief Niet vergelijkend Retrospectief Niet vergelijkend Retrospectief Niet vergelijken Eid [46] Espinosa-de-losmoteros [38] Gupta [43] Helton [47] Ko [40] Limpert [48] Lin [41] Maurice[42] Misra [39] Pomahac [44] Retrospectief vergelijkend Retrospectief Niet vergelijkend Byrnes [45] Sailes [49] Retrospectief Niet vergelijkend methodologie Buinwicz [37] referentie HADM PADM HADM HADM HADM BPM HADM PSISM HADM: PADM HADM PSISM PADM HADM Soort mesh 100 8 70 37 82 5 26 22 HADM:33 PADM:41 37 12 55 44 Aantal patiënten 19% 13% 20% 27% 30% 40% 46% 5% HADM:24,4% PADM:0% 5% 0% 7% 5% recidiefcijfer Niet gegeven 16 Gemiddeld: 12 Gemiddeld: 7,3 Gemiddeld: 5,75 22 Gemiddeld :16 Gemiddeld: 14 Gemiddeld: 24 Gemiddeld: 15 13 Gemiddeld: 31 Gemiddeld: 20 Follow-up (maanden) 4.1.2 Cross-linked biologische mesh Er bestaat enkel literatuur omtrent cross-linked PADM bij abdominale hernia’s in propere chirurgische velden. Cobb et al.[50] vergeleek 55 patiënten die laparoscopisch behandeld werden met een crosslinked PADM met een historische cohorte van 84 patiënten die geholpen waren met een synthetische mesh. Er werden na 14 maanden 4 personen (7%) met een recidief gezien bij de PADM groep. Er moest ook één mesh verwijderd worden door een infectie van het implantaat. Bij de synthetische meshes werd er slechts één (2%) herval gezien, maar hier moesten 3 implantaten verwijderd worden door reactie op het vreemde lichaam. Bij Hsu et al.[51] werden 28 patiënten met een abdominale hernia geholpen met een PADM. Er werden, na een follow-up van 16 maanden, drie recidieven (10,7%) gevonden. Bij twee patiënten werden ook oppervlakkige complicaties vastgesteld (oppervlakkige dehiscentie en cellulitis), maar deze werden met lokale therapie verholpen. Chand et al.[52] voerde een retrospectieve studie uit waarbij 343 patiënten met een incisionele of ventrale hernia werden geïncludeerd. 190 van deze 343 patiënten hadden een chirurgische wonde die kon bestempeld worden als ‘clean’. In deze groep hadden na 12 maanden 7,4% van de patiënten een recidief. Dit was vergelijkbaar met de 3,8% en de 4,5 % die gevonden werden bij de ‘clean-contaminated/ contaminated’ en de ‘dirty’ wonden. Er werd wel een duidelijke correlatie gevonden tussen het voorkomen van een postoperatieve infectie en de wondklasse. Zo werd in CDC klasse I bij 7,9% van de patiënten een infectie gezien, bij CDC klasse II en III was dit 25% en in klasse IV was dit 31,8%. Een laatste studie werd gepubliceerd door Chavarriaga et al.[53] Deze kleinere studie includeerde 18 patiënten waarvan er 8 een proper chirurgisch veld hadden. Hierbij werden, na een gemiddelde follow-up van 7,3 maanden, 2 recidieven gevonden (25%). Bij 2 patiënten moest de mesh verwijderd worden door infectie. Bij de wonden waar vooraf een contaminatie werd vastgesteld werden meer hervallen gezien: 43% bij ‘clean-contaminated/ contaminated’ en 66% bij ‘dirty’. 22 Zoals reeds aangehaald in 3.1.1 werden in de studie van Sailes et al.[49] ook patiënten met een cross-linked PADM behandeld. Er werd bij één van de 13 patiënten (7,7%) een herval gezien. 4.2 Abdominale hernia met ‘Clean-contaminated/ contaminated’ chirurgisch veld De CDC classificatie onderscheid ‘clean-contaminated’ en ‘contaminated’. Echter, in de gevonden publicaties is het zeer moeilijk om hier een onderscheid tussen te maken. Dit is de reden waarom deze werden samengevoegd. 4.2.1 Non-cross-linked meshes Er bestaan voor deze indicatie 12 artikels omtrent het gebruik van HADM, vier over PADM, vijf omtrent PSISM en één over het gebruik van BPM. Holton et al.[54] publiceerde een studie waarin 46 patiënten met samen 49 hernia’s bevat zaten. Er werd bij hen een HADM gebruikt omdat hun chirurgisch veld ofwel verdacht was voor een infectie ofwel was er duidelijke evidentie voor infectie. Daarnaast kwamen ook patiënten die immuun-gecomprimeerd waren of patiënten die een hoog risico op infectie hadden in aanmerking voor het gebruik van HADM. Na een gemiddelde follow-up van 6,1 maanden werd bij 11,9% een recidief gezien. Bij tien patiënten (20%) werd ook een wondinfectie gezien. De wondinfectie zorgde ervoor dat bij één patiënt de mesh verwijderd moest worden en veroorzaakte bij twee patiënten een recidief. Kolker et al.[55] hielp 16 patiënten met een HADM voor een abdominaal wand herstel. Al deze patiënten hadden reeds voorgaande chirurgie ondergaan die gecompliceerd was met een recidief, infectie, prothetisch mesh blootstelling/extrusie of het ontwikkelen van een enterocutane fistel. Negen van deze 16 hadden een infectie, dit is de reden waarom ze ingedeeld worden in de categorie ‘contaminated’. Er werden twee seroma’s gezien als complicatie, maar deze vereisten geen chirurgisch ingrijpen. Verder werden geen infecties of andere verwikkelingen vermeld. 23 Diaz et al.[56] deelde zijn onderzoekspopulatie van 75 patiënten in volgens contaminatiegraad van de hernia. 64 van hen hadden een ‘clean-contaminated’ wonde en 11 patiënten hadden een ‘contaminated’ of ‘dirty’ hernia. Deze laatste groep wordt besproken bij de categorie ‘dirty’. Bij de patiënten met een ‘clean-contaminated’ hernia werden 12 recidieven (19%) gezien en werd bij 12 patiënten (19%) een infectie gediagnosticeerd die een chirurgisch ingrijpen vereiste. Hiervan moest bij vier patiënten de mesh volledig worden verwijderd. Deze cijfers zijn vergelijkbaar met de ‘contaminated/dirty’ groep waar het recidiefpercentage en de infectieratio 18% bedroeg. Kim et al.[57] beschreef een zeer diverse populatie met ventrale hernia’s: 5 van hen hadden wonden die kon beschouwd worden als ‘clean’, 14 hadden een ‘clean-contaminated/ contaminated’ hernia en 10 patiënten hadden een ‘dirty’ wonde. Gezien informatie omtrent recidieven en complicaties in de verschillende categorieën ontbrak, werd deze studie hier vermeld. Niettemin vermelde de auteur dat al de patiënten een verhoogd risico hadden op een infectie door een actieve infectie, een enterocutane fistel, een spanning op de omliggende huid of door patiënt gebonden factoren. Er werden na het gebruik van een HADM drie (10%) recidieven gezien en bij negen patiënten (31%) moest er percutaan of open gedraineerd worden om een infectie te verhelpen. Er werd evenwel geen enkele mesh verwijderd wegens een complicatie. Een studie van Bellows et al.[58] handelde over 20 patiënten. Deze werden behandeld voor een incisionele hernia die geassocieerd was met het verwijderen van een colostomie/ileostomie, een geïnfecteerd implantaat of een enterocutane fistel. Ook geïncarcereerde hernia’s, open incisionele hernia’s, necrotiserende fasciitis en verwijdering van een abdominale wand tumoren vormden een indicatie voor het gebruik van een HADM. Acht patiënten hadden een hernia die binnen deze categorie viel, de anderen werden bestempeld als ‘dirty’. Na een follow-up van 9 maanden werd bij twee (25%) patiënten een recidief gezien. Bij de patiënten met een wonde die als ‘dirty’ beschouwd kan worden, werd een gelijkaardig herval van vier op de 12 patiënten (30%) gezien. Er werden ook 15 complicaties gezien bij 11 patiënten (55%). Deze zijnde: zes wond dehiscenties, vijf infecties, twee intra-abdominale bloedingen, één evisceratie en één overledene. Bij vijf van deze patiënten moest opnieuw chirurgisch worden ingegrepen. 24 Bij Jin et al.[59] was opnieuw de indicatie voor het gebruik van HADM een complex abdominale hernia met darmresectie, fistel verwijdering, verwijderen van een mesh, een nietgenezende wonde, een immuungecomprimeerde patiënt of het verwijderen van een tumor. Bij de 37 patiënten die geholpen konden worden, werden 12 recidieven (32%) gezien. Dit na een follow-up van 21,4 maanden. Er werd geen melding gemaakt van andere complicaties. Blatnik et al.[60] beschreef 11 patiënten die geholpen werden met een HADM. Deze patiënten hadden gelijkaardige pathologie als bij Jin et al. [53]. Bij deze studie werd een herval gevonden bij acht patiënten. Er overleed ook één van de patiënten tijdens de follow-up van 24 maanden, waardoor het recidiefcijfer 80% bedraagt. Opnieuw werden verder geen complicaties vermeld. Patton et al.[61] publiceerde een studie omtrent het gebruik van HADM bij geïnfecteerde of potentieel gecontamineerde abdominale wand defecten. De indicaties waren ook hier zeer divers: vroege of late abdominale wand reconstructie na een trauma of intra-abdominale catastrofe, geïncarcereerde hernia, geïnfecteerde mesh, fistels of wond loslating. Na een follow-up van 10,6 maanden werd bij 12 van de 67 patiënten (18%) een recidief gezien Ook hadden 11 patiënten (16%) een wondinfectie, waarvan er vier een chirurgische interventie vereisten. Bij de studie van Candage et al.[62] werden 46 gecontamineerde of potentieel gecontamineerde hernia’s behandeld. Hierbij werd na een follow-up van 12 maanden bij 30% van de patiënten een herval gezien. Er werd bij 54% van de patiënten een complicatie gezien. Deze verwikkelingen waren infecties, seroom vorming, enterocutane fistels, dehiscentie en een lymphocoele. Zoals reeds aangehaald bij het gebruik van non-cross-linked meshes in propere chirurgische omgeving, voerde Lin et al.[41] een onderzoek uit met 144 patiënten. Van deze patiënten hadden er 47 een hernia die kon ingedeeld worden in de categorie ‘clean-contaminated/ contaminated’. Na een follow-up van 5,75 maanden werd bij 10 patiënten (21%) een herval gezien, dit was gelijkaardig in de andere CDC categorieën. 25 Bochiccio et al.[63] publiceerde een studie met 95 patiënten die een herstel van de abdominale wand ondergingen met een HADM. Één vijfde van deze patiënten had een vorm van contaminatie van het chirurgisch veld. Er werd een recidief gezien bij 67 personen (70%) en 14 patiënten (15%) hadden een complicatie. Deze zijnde: vijf seroma’s, zeven intraabdominale abcessen en twee fistels. Het doel van deze studie was echter een vergelijking te maken tussen twee verschillende HADM’s. Alloderm werd vergeleken met het FlexHD implantaat (zie tabel 1). Er werd een duidelijk hoger recidief gevonden bij de Alloderm mesh ten opzicht van de FlexHD mesh (100% versus 31% recidief). Janfaza et al.[64] hielp 35 patiënten die een ventrale hernia hadden met een non-cross-linked biologische mesh. Er werd een vergelijking gemaakt tussen HADM en BADM. Er werden 12 patiënten geopereerd met een HADM waarbij drie patiënten (33%) met een herval werden gezien en twee mensen (16%) een ander complicatie hadden (één seroom en één hematoom). Van de 35 patiënten werden er 23 geholpen met een BADM. Hiervan werd bij één patiënt (5%) een recidief geconstateerd. Er hadden ook twee patiënten (8%) een verwikkeling, namelijk één hematoom en één intra-abdominaal abces. De eerste studie met een non-cross-linked PADM kwam van Skipworth et al.[65]. Hier werden 58 patiënten met een incisionele hernia ingedeeld volgens de VHWG-classificatie: 48% zat in klasse II, 33% zat in klasse III en de laatste 19% behoorde tot de categorie IV. Hieruit werd besloten dat deze patiëntengroep het best past bij een ‘clean-contaminated/ contaminated’ populatie. Er werden bij deze studie drie (5%) recidieven gevonden na een follow-up van 18 maanden. Er deden zich ook 15 infecties voor maar geen enkel implantaat moest verwijderd worden. Ook bij Patel et al.[66] werd de populatie ingedeeld volgens de classificatie van de VHWG. Hier werden de 41 patiënten met een abdominale wand reconstructie als volgt ingedeeld: klasse II 80,5%, klasse III 9,8%, klasse IV 9,8%. Al deze patiënten werden behandeld met een ‘component separation’ en een PADM. Hierbij werd na 16 maanden geen enkel recidief gezien. Wel werden er tien complicaties vastgesteld, vijf van de patiënten hadden hierom een chirurgisch debridement nodig. 26 In een studie van Itani et al.[67] werden 80 patiënten behandelt met een PADM. Van deze serie hadden 78 patiënten een ‘clean-contaminated/ contaminated’ wonde, de andere 2 hadden een hernia die in de categorie ‘dirty’ werd ingedeeld. Bij 15 patiënten (23%) werd een herval gezien na 15 maanden. Er werd ook bij 53 patiënten (66%) een wond morbiditeit vastgesteld. Hiervan hadden 28 personen (35%) een infectie, waarbij geen enkele mesh verwijderd moest worden. Ook werden er 22 seroma’s (28%) gemeld, hierom moest er bij vijf personen chirurgisch ingegrepen worden. De laatste studie met PADM werd gepubliceerd door Pomahac et al.[44]. Deze publicatie werd eerder aangehaald bij de ‘clean’ chirurgische velden. Hierbij werden 16 patiënten met een groot abdominaal defect behandeld, vijf van hen hadden een hernia binnen die ingedeeld kon worden ‘clean-contaminated/contaminated’ groep. Er werd hierbij geen enkel recidief gezien na een follow-up van 16 maanden. Franklin et al.[68-70] publiceerde drie artikels over het gebruik van PSISM. Bij deze drie sequentiële publicaties met laparoscopische reeksen werd telkens de voorgaande cohorte opgenomen. De eerste studie bevat 25 patiënten: 19 incisionele hernia’s en zes inguinale hernia’s. Ongeveer de helft van de chirurgische velden werd beschreven als potentieel gecontamineerd, de andere helft als ernstig gecontamineerd. In deze serie werd geen enkel recidief gezien na een follow-up van 15 maanden.[68] Na 19 maanden werd in deze reeks studies van Franklin et al.[69] nog steeds bij geen enkele patiënt een herval gezien. De onderzoekspopulatie was na 19 maanden uitgegroeid tot 53 patiënten met samen 58 hernia’s. Hiervan hadden er 43 personen een incisionele hernia en 15 mensen hadden een inguinale hernia. De indicatie werd uitgebreid want nu waren er 20 patiënten met een proper chirurgisch veld, 20 hernia’s werden beschouwd als potentieel gecontamineerd en 13 als gecontamineerd. Er werden geen mesh gerelateerde complicaties gevonden. De derde publicatie in deze rij van Franklin et al.[70] bevatte 116 patiënten met 133 laparoscopisch behandelde hernia’s (29 inguinale, 57 incisionele, 38 umbilicale, 3 femorale, 2 parastomale en 4 spigelian). Van de 116 patiënten hadden er 27 een ‘clean’ hernia, 67 een 27 potentieel geïnfecteerde wonde en 39 patiënten hadden een geïnfecteerde hernia. In deze publicatie werden 6 hervallen (5%) gevonden na een follow-up van 52 maanden. Ueno et al.[71] publiceerde een studie over PSISM met 20 patiënten: 18 hiervan hadden een ventrale hernia en 2 personen hadden een inguinale hernia. De helft van de patiënten had een potentieel gecontamineerde wonde en de andere helft had een geïnfecteerde hernia. Er werd na een follow-up van 15,7 maanden bij de helft van de patiënten een complicatie gezien. Deze zijnde: een seroom, ileus en infecties. Al de verwikkelingen konden genezen zonder chirurgisch ingrijpen, uitgezonderd één infectie. Hierbij werd de mesh zeven dagen na inplanten verwijderd. Er werden ook 6 recidieven (30%) vastgesteld. De laatste studie omtrent PSISM is deze van Helton et al.[47] (zie 3.1.1). Hierbij werden 13 van de 53 hernia’s beschouwd als ‘clean-contaminated/ contaminated’. Er werd één recidief gezien na 14 maanden. Er werd ook bij zes patiënten een complicatie vastgesteld, waarvan er 3 opnieuw een operatie moesten ondergaan. Tenslotte is er nog één studie waarbij een BPM werd gebruikt. Limpert et al.[48] beschreef 26 patiënten waarvan er 10 in de 2de of 3de categorie zaten volgens de CDC classificatie. Hierbij werd geen enkel recidief gezien na een follow-up van 22 maanden. Er werden verder geen complicaties gezien. Een overzicht van de literatuur wordt gegeven in tabel 3. 28 29 methodologie Retrospectief Niet vergelijkend Retrospectief Niet vergelijkend Prospectief vergelijkend Retrospectief Niet vergelijkend Retrospectief Niet vergelijkend Retrospectief Niet vergelijkend Retrospectief Niet vergelijkend Retrospectief Niet-vergelijkend Retrospectief vergelijkend Retrospectief vergelijkend referentie Bellows [58] Blatink [60] Bochiccio [63] Diaz [56] Franklin [68-70] Helton [47] Holton [54] Itani [67] Janfaza [64] Jin [59] HADM HADM BADM PADM HADM PSISM PSISM HADM HADM HADM HADM Soort mesh 37 HADM: 12 BADM: 23 80 46 13 116 64 95 11 8 Aantal patiënten 32% HADM: 33% BADM: 5% 23% 11,9% 8% 5% 19% 70% 80% 25% recidiefcijfer Gemiddeld: 21,4 12 Gemiddeld: 15 Gemiddeld: 6,1 Gemiddeld: 14 Gemiddeld: 52 Gemiddeld: 9,2 12 Gemiddeld: 24 Gemiddeld: 9,3 Follow-up (maanden) Tabel 3: publicaties omtrent non-cross-linked meshes in 'clean/contaminated' en ‘contaminetad’ chirurgisch veld 30 methodologie Retrospectief Niet vergelijkend Retrospectief Niet vergelijkend Retrospectief Niet vergelijkend Retrospectief Niet vergelijkend Retrospectief Niet vergelijkend Retrospectief Niet vergelijkend Retrospectief Niet vergelijkend Retrospectief Niet vergelijkend Retrospectief Niet vergelijkend referentie Kim [57] Kolker [55] Limpert [48] Lin [41] Patel [66] Patton [61] Pomahac [44] Skipworth [65] Ueno [71] PSISM PADM PADM HADM PADM HADM BPM HADM HADM Soort mesh 20 58 5 67 41 47 10 16 29 Aantal patiënten 30% 5% 0% 18% 0% 21% 0% 0% 10% recidiefcijfer Gemiddeld: 15,7 Gemiddeld: 18 Gemiddeld: 16 Gemiddeld: 10,4 Gemiddeld: 16 Gemiddeld: 5,75 Gemiddeld: 22 Gemiddeld: 16 Gemiddeld: 6 Follow-up (maanden) 4.2.2 Cross-linked meshes Er werden 6 studies gepubliceerd omtrent het gebruik van cross-linked meshes in ‘clean/contaminated’ en ‘contaminated’ wonden. Deze waren net zoals bij de ‘clean’ wonden allen omtrent PADM. Een eerste studie betreft deze van Parker et al.[72]. In deze publicatie met een beperkte studiepopulatie werden negen patiënten geïncludeerd. Vijf van hen hadden een wonde die tot klasse II, III of IV behoorde. Er werd na een gemiddelde follow-up van 18,2 maanden één recidief gezien (11%). Dit herval ontstond na een infectie met de vorming van een abces. Er werden ,uitgezonderd één wond dehiscentie, geen andere complicaties gezien. Shaikh et al.[73] documenteerde 20 patiënten met een gecompliceerde acute of chronische hernia welke behandeld werden met een PADM. Er werd bij drie (15 %) patiënten een recidief gevonden en zeven personen hadden te lijden onder een complicatie (necrose van de wondranden, infectie, dehiscentie en seroom vorming). Deze recidieven werden allen behandeld zonder het verwijderen van de mesh. Het betrof een gemiddelde follow-up van 18 maanden. Catena et al.[74] publiceerde een prospectieve studie over 20 gecontamineerde hernia’s. Er werd, na een gemiddelde follow-up van 11,1 maanden, geen herval gemeld en bovendien werd geen enkele infectie van de mesh of wondmorbiditeit vast gesteld binnen die periode. In een studie van Loganathan et al.[75] werden 15 patiënten beschreven met een massieve of recurrente complexe hernia. Deze zijnde: tien incisionele hernia’s, vier parastomale hernia’s en één inguinale hernia. Na een follow-up van 12,5 maanden werden er twee recidieven (13%) gevonden. Één parastomale hernia die recidiveerde binnen de 30 dagen waardoor men een falen van de chirurgische techniek vermoed en één incisionele hernia die als laat recidief werd beschouwd en waarbij de oorzaak bij het implantaat werd gelegd. Er werden 16 complicaties beschreven, maar deze werden allemaal conservatief behandeld en er werd geen enkele infectie van de mesh beschreven. 31 Zoals reeds vermeld bij de propere chirurgische wonden (3.1.1) werden bij Chand et al.[52] 131 van de 343 patiënten met een CDC klasse II of III wonde beschreven. Hierbij werd na een follow-up van 12 maanden een herval van 3,8% gezien. Ook werd er bij 30 patiënten een infectie van de wonde vast gesteld. Een laatste publicatie betreft deze van Chavarriaga et al.[53], ook deze werd reeds vermeld bij de ‘clean’ chirurgische wonden. Hier werden zeven van de 18 patiënten ingedeeld in de CDC klasse II of III. Er werden hierbij drie (43%) recidieven gemeld. Daarnaast werd bij twee patiënten de prothese verwijderd omwille van een ingekapselde infectie. 4.3 Abdominale hernia met ‘dirty’ chirurgisch veld 4.3.1 Non-cross-linked meshes Een studie van Schuster et al.[76] bestudeerde het gebruik van HADM bij gecompliceerde buikwandhernia’s. De indicaties voor het plaatsen van een biologische mesh waren: geïnfecteerde synthetische meshes, dehiscentie van de wonde, herstel van een buikwandhernia gecombineerd met een resectie van maag/darmen of een lekkende colonanastomose met een buikwandhernia. Er werd na een follow-up van 9,1 maanden een hervalcijfer van 50% (negen van de 18 patiënten) gevonden. Er werden geen andere complicaties beschreven. Vervolgens werden nog drie studies gepubliceerd omtrent het gebruik van HADM. Hierbij kon de onderzoekspopulatie telkens opgesplitst worden naargelang de contaminatiegraad van de hernia’s, deze studies werden daarom voorgaand reeds aangehaald. De eerste van deze publicaties is deze van Bellows et al.[58], hier werden 12 patiënten met een ernstig vervuilde hernia behandeld met een HADM. Er werd na een follow-up van 9,4 maanden een herval gezien bij vier personen (30%). Een tweede studie werd gepubliceerd door Lin et al.[41]. Hier werden bij 144 patiënten met een ventrale hernia 15 patiënten met een ‘dirty’ wonde gezien. Vier recidieven (10%) werden gemeld na gemiddeld bijna zes maanden. Een laatste studie kwam van Maurice et al.[42]. Van de 63 patiënten die hier werden geïncludeerd, waren er 14 die als ‘dirty’ bestempeld werden. Echter, er werd geen specifiek recidiefcijfer gegeven voor deze groep. Dit was enkel voorhanden voor alle patiënten die als niet-clean bestempeld werden. Naast deze 14 patiënten werden bijgevolg nog 12 personen met een ‘cleancontaminated’ wonde bijgevoegd. In de niet-clean groep werden na een follow-up van 7,3 maanden 16 recidieven (61%) gezien. 32 Zerbib et al. [77] publiceerde een studie met 14 patiënten die geholpen werden met een PADM. Deze waren allen graad IV in de classificatie van de VHWG. Deze graad van contaminatie werd (zoals reeds voorgaand vermeld) omschreven als geïnfecteerd. Dit kan bij benadering gelijk gesteld worden aan de omschrijving van ‘dirty’ in de CDC indeling. Er werd bij zes (43%) van deze personen een herval gezien. Echter, de complicatiegraad bij deze patiënten was bijzonder hoog. Zo werden bij acht patiënten (57%) ernstige complicaties gezien. Deze waren: dehiscentie van de wonde, infectie van de wond, huid necrose en seroom vorming. Bij behandeling van de verwikkelingen werd de mesh niet verwijderd. De gemiddelde follow-up was 13 maanden. Een tweede publicatie omtrent het gebruik van PADM in een geïnfecteerde omgeving was deze van Pomahac et al.[44]. Hierbij kon de populatie van 16 patiënten opgedeeld worden naargelang de contaminatiegraad. Drie van hen hadden een hernia die als ‘dirty’ kon beschouwd worden. Er werd geen herval gezien na een follow-up van 16 maanden. Er moest van deze drie patiënten wel één mesh verwijderd worden door een infectie. Er bestaat slechts één studie omtrent PSISM in geïnfecteerde omgeving. Helton et al.[47] publiceerde deze studie met 82 patiënten, 18 van hen hadden een klasse IV wonde volgens de CDC classificatie. Er werd bij zeven patiënten (39%) een recidief gezien en 12 (66%) mensen hadden last van een verwikkeling, hiervan moesten er vijf opnieuw geopereerd worden. Het betrof een gemiddelde follow-up van 14 maanden. D’ambra et al.[78] onderzocht het gebruik van BPM bij gecontamineerde en geïnfecteerde ventrale hernia’s. De studie omvatte 48 patiënten: 34 van hen hadden een gecontamineerde hernia door peritonitis (veroorzaakt door gecompliceerde diverticulitis, darmperforatie, intestinaal infarct…) en 14 patiënten hadden een geïnfecteerde mesh. Er werden vier (8,3%) recidieven gezien na een follow-up van 22 maanden. Verder werden geen complicaties vermeld. 4.3.2 Cross-linked meshes Ook in deze categorie bestaan enkel studies omtrent cross-linked PADM’s. De studie van Chand et al.[52] bevatte 343 patiënten met incisionele en ventrale hernia’s, hiervan waren er 22 ‘dirty’ wonden. Er werd in deze laatste groep slechts één (4,5%) recidief 33 gezien na een follow-up van 12 maanden. Dit zijnde vergelijkbaar met de 6% recidieven die gezien werden bij de rest van de studiepopulatie. In deze publicatie werd bovendien gemeld dat bij zeven van de 22 patiënten met ‘dirty’ wonden een wondinfectie optrad. Dit was procentueel hoger dan het aantal infectie bij de niet-geïnfecteerde hernia’s (31% versus 14%). In de publicatie van Chavarriaga et al.[53] werden 3 van 18 patiënten als ‘dirty’ beschouwd. Hiervan waren er 2 (66%) die recidiveerden na een follow-up van 7,3 maanden. Dit was hoger dan de 44% die bij de overige patiënten kon gevonden worden, maar er moet in rekening gebracht worden dat het hier gaat om een zeer kleine studiepopulatie. 34 5 Discussie 5.1 Gebruik van biologische meshes in een ‘Clean’ chirurgisch veld Het gebruik van de verschillende non-cross-linked en cross-linked meshes in een ‘clean’ chirurgisch veld wordt in verscheidene studies onderzocht. Deze studies hebben zeer diverse resultaten. Zo worden er recidiefcijfers gevonden van 0 tot 46% [37-53]. Er worden voornamelijk publicaties gevonden omtrent het gebruik van non-cross-linked HADM en cross-linked PADM. De studies omtrent non-cross-linked HADM beschikken over de grootste studiepopulaties en komen bijgevolg het meest in aanmerking om duidelijke bevindingen te formuleren. Ondanks de aanvaardbare studiegrootte en het aantal publicaties blijft het evenwel moeilijk om duidelijke conclusies te trekken uit de literatuur. Dit door de variatie aan indicaties voor het plaatsen van de mesh, het ontbreken van vergelijkende studies en de afwezigheid van eenduidige studieresultaten. Vooreerst wordt een vergelijking gemaakt tussen de biologische meshes en de synthetische implantaten bij deze indicatie. Er bestaan vier studies die biologische meshes vergelijken met synthetische. Twee van deze tonen een beter resultaat aan bij gebruik van synthetische meshes (Ko et al.[40] en Cobb et al.[50]). De twee overige komen tot betere resultaten bij gebruik van biologische implantaten (Espinosa-de-los-Monteros et al.[38] en Sailes et al. [49]). Deze laatste twee artikels moeten echter genuanceerd worden. Bij Espinosa-de-los-Monteros et al.[38] wordt namelijk gebruik gemaakt van een gemengde controlepopulatie. Deze bestaat voor 74% uit patiënten die geholpen worden met een primair herstel en bij 26% van de patiënten wordt een synthetisch mesh geplaatst. Het is bijgevolg onmogelijk om deze beide groepen te vergelijken, want het primaire herstel zou mogelijk de hoge hervalcijfers kunnen veroorzaken. Bij Sailes et al. [49] kunnen de resultaten vragen oproepen aangezien primair herstel een lager herval toont ten opzichte van herstel met een synthetische mesh en een behandeling met een non-cross-linked HADM. Dit gaat in tegen het algemeen aanvaard gegeven dat een behandeling met een synthetische mesh minder herval geeft dan een primair herstel. Er wordt bovendien geen significant verschil gevonden tussen de twee soorten meshes. Ook het artikel van Ko et al. [40] hetwelke betere resultaten aangeeft bij gebruik van synthetische implantaten moet genuanceerd worden, aangezien de HADM-groep een hogere graad van wondcontaminatie heeft ten opzichte van de groep met een synthetische mesh. Deze hogere graad van contaminatie kan een oorzaak zijn van het hoge recidiefpercentage. 35 Met uitzondering van het recidiefpercentage kunnen complicaties zoals infecties en adhesies niet vergeleken worden, gezien het ontbreken van gegevens hieromtrent in de verschillende publicaties. Een tweede manier om synthetische meshes met biologische implantaten te vergelijken is het tegen over elkaar stellen van studies met een gelijkaardige indicatie. Hierbij worden vooreerst de recidiefcijfers vergeleken. Zo vindt Luijendijk et al.[6] hervalcijfers van 24% bij gebruik van een synthetische mesh. Dit is vergelijkbaar met het herval van 19% [37-53] dat hier gevonden wordt bij biologische implantaten. Bijgevolg wordt noch in vergelijkende studies noch bij vergelijking tussen de studies een significant lager herval gezien bij gebruik van biologische buikwandimplantaten. Ander complicaties zoals het aantal infecties en het aantal implantaten die moesten verwijderd worden omwille van een infectie, zijn nuttige parameters om de werkzaamheid van biologische meshes aan te tonen. Zo wordt bij 9% van de patiënten die behandeld werden met een biologisch implantaat een infectie van het implantaat gevonden [37-53]. Dit is hoger dan het percentage infecties dat gezien wordt bij de synthetische implantaten, zijnde 1-2% [2225]. Daarenboven moeten de biologische implantaten bij 23% van de patiënten met een mesh infectie verwijderd worden. Bij deze cijfers moet wel de nuance gemaakt worden dat de patiënten die hier geïncludeerd worden vaak een hoger risico hebben op complicaties door hun medische achtergrond. Toch zou dit aantonen dat het gebruik van biologische implantaten bij hernia’s die als ‘clean’ bestempeld worden geen voordeel biedt ten opzichte van synthetische implantaten. Daarenboven moet de vraag gesteld worden of een ‘clean’ hernia effectief een indicatie vormt voor het gebruik van een biologische meshen. Het voordeel van een biologisch implantaat ten opzichte van een synthetisch is het vermijden van complicaties zoals adhesies en meshinfecties of het genezen van deze zonder het moeten verwijderen van de mesh. Echter, deze complicaties komen bij hernia’s in ‘clean’ omstandigheden niet frequent voor, wat het potentiële voordeel van een biologische mesh erg klein maakt. Een volgende vergelijking wordt gemaakt tussen non-cross-linked en cross-linked meshes in een‘clean’ chirurgische omgeving. Een verschil tussen beide soorten implantaten is niet eenduidig aan te tonen, gezien er geen enkele studie is die deze twee duidelijk vergelijkt. Enkel Sailes et al. [49] gebruikt beide soorten en publiceerde resultaten van allebei. In deze studie wordt een lager herval gezien bij de cross-linked meshes (19% versus 8%). Echter, dit 36 verschil is niet significant. Het vergelijken van andere complicaties is verder niet mogelijk in deze studie. Ook bij de andere publicaties wordt over het algemeen een lager herval gezien bij de crosslinked meshes ten opzichte van de non-cross-linked implantaten. De recidiefcijfers bedragen respectievelijk 7% bij cross-linked implantaten [47-51] en 17% [35-47] bij non-cross-linked meshes). Er kan bijgevolg gesuggereerd worden dat cross-linked meshes een lager herval hebben bij deze indicatie. Dit kan mogelijk verklaard worden een vroege degradatie van de non-cross-linked meshes zodat een herval zich voordoet. Het vlugge vergaan van het noncross-linked mesh wordt daarenboven in de hand gewerkt door het optreden van infecties van het implantaat. Deze mesh-infecties komen hier in 9 % van de hernia’s voor wat het risico op snelle degradatie van de non-cross-linked meshes en bijgevolg het risico op herval sterk doet toenemen. Het gebruik van cross-linked implantaten zou ook enkele nadelen hebben. Zo zou het door een slechtere incorporatie in het weefsel van de patiënt meer eigenschappen van de synthetisch meshes overnemen. Het risico op mesh-infecties en vreemd-lichaam reacties zou bijgevolg hoger zijn.[78] Hier kunnen echter geen hoger aantal mesh-infecties en andere wondmorbiditeiten aangetoond worden bij de cross-linked implantaten. Bijgevolg wordt het gebruik van een cross-linked mesh verkozen boven dat van een non-cross-linked implantaat. Als laatste wordt gezocht naar een voordeel van een bepaald type mesh (HADM, PADM, BADM, PSISM, BPM) binnen de groepen van cross-linked en non-cross-linked implantaten. Er kan echter geen duidelijk voordeel gezien worden van een bepaald type implantaat. Een mogelijke reden hiervoor is de eenzijdige publicatie van resultaten tussen de verschillende soorten meshes. Er wordt vooral gepubliceerd over cross-linked PADM en non-cross-linked HADM. Bij de cross-linked meshes bestaan er geen studies die een andere soort mesh gebruiken dan een PADM zodat een vergelijking onmogelijk is. Bij de non-cross-linked implantaten betreft het vooral studies omtrent HADM. Publicatie over andere types van biologische meshes zijn eerder schaars zodat ook hier een vergelijking moeilijk is. Er kan enkel een indruk gegeven worden dat non-cross-linked PADM een lager herval heeft dan noncross-linked HADM. Dit wordt gesuggereerd door de studie van Gupta et al. [39]. Hierbij wordt een lager herval gezien van PADM bij de vergelijking met HADM. Ook de lagere recidiefcijfers die algemeen gevonden worden bij PADM (0-12,5% versus 5-46%) bevestigen deze indruk. 37 5.2 Gebruik van biologische meshes in een ‘Clean/contaminated’ en ‘Contaminated’ chirurgisch veld Over het gebruik van biologische implantaten bij ‘clean/contaminated’ en ‘contaminated’ hernia’s is het meest literatuur voorhanden. De recidiefcijfers variëren van 0 tot 80% [37, 43, 44, 46-67]. Het nagaan van een potentieel voordeel van biologische meshes ten opzichte van synthetische implantaten kan niet gebeuren door vergelijkende studies, wegens een gebrek hieraan. Bijgevolg moeten biologische meshes vergeleken worden met synthetische in studies die hernia’s behandelen in gelijkaardige omstandigheden. De literatuur omtrent het gebruik van synthetische meshes bij ‘clean/contaminated’ en ‘contaminated’ hernia’s vermeldt een herval van 0 tot 43% [80-84]. Zo worden door Mclanahan et al.[80] 106 patiënten met een incisionele hernia geholpen door middel van een synthetische mesh. 17 van deze patiënten hebben een clean/contaminated of contaminated wonde, maar bij hen wordt geen hoger aantal complicaties gezien dan bij de andere patiënten. Het herval van de hele serie bedraagt 3,5%. Er wordt bij 19 patiënten (18%) een vorm van wondmorbiditeit vastgesteld, waarvan er zeven patiënten een infectie vertonen (vijf oppervlakkige infecties en twee infecties op de laterale hechtingen). Er moest hierbij geen enkele mesh verwijderd worden. Vix et al.[81] vergelijken 47 patiënten met een incisionele hernia in een potentieel geïnfecteerde omgeving (CDC II en III) met een gelijkwaardige serie van hernia’s in een propere chirurgische omgeving die allen geholpen worden met een synthetische mesh. Er wordt geen significant verschil aangetoond omtrent het voorkomen van chirurgische complicaties tussen de twee groepen (23,7 % in de groep met gecontamineerde hernia’s versus 21,3% in deze van de propere chirurgische omgeving). Ook het percentage infectie was niet significant verschillend tussen de twee groepen (10,6% bij gecontamineerde hernia’s versus 6,4% bij niet-geconamineerde hernia’s). Er moest slechts één enkele mesh gereviseerd worden omwillen van een mesh-infectie, deze patiënt behoort tot de groep met de gecontamineerde hernia’s. Kelly en Behrman [82] publiceren een reeks van 24 patiënten met inguinale, incisionele en parastomale hernia’s waarbij een synthetische mesh geplaatst wordt. Al deze hernia’s komen voor in een gecontamineerde omgeving. Er wordt één recidief gevonden na een follow-up van 38 gemiddeld 6 maanden. 21% heeft wondmorbiditeit (cellulitis en mineure wondinfectie), maar in geen enkel geval moest de mesh verwijderd worden. Geisler et al.[83] hebben een gelijkaardige studie waarbij 30 patiënten met een parastomale en incisionele hernia worden behandeld. Hier wordt een recidiefcijfer van 43% gevonden en treedt bij 7 % (twee patiënten) een infectie op. Er moest bij één van deze patiënten een mesh verwijderd worden omwille van de infectie in combinatie met fistelvorming. Een laatste studie over het gebruik van synthetische meshes in een gecontamineerde omgeving is deze van Carbonell et al. [84] Hierbij worden 100 patiënten met een ventrale hernia in een gecontamineerde omgeving geholpen met een synthetische mesh. Er worden zeven recidieven (7%) gezien en bij 31 patiënten (31%) wordt wondmorbiditeit gevonden. Hiervan waren er acht patiënten met een infectie en bij vier van hen moest de mesh verwijderd worden. Een synthetisch mesh zou aldus gebruikt mogen worden in een gecontamineerde omgeving. Er wordt slechts bij 7% [80-84] van de patiënten met een synthetische mesh in een gecontamineerde omgeving een infectie vast gesteld. Bij 2% van de patiënten moest door een infectie de mesh verwijderd worden. Er moet bijgevolg de vraag gesteld worden of het nodig is om naar een alternatief te zoeken voor de synthetische mesh in deze omstandigheden. Daarenboven kan het voordeel van de biologische meshes ten opzichte van synthetische implantaten in deze omstandigheden niet aangetoond worden. De recidiefcijfers zijn niet lager bij de biologische implantaten (18% bij de biologische meshes [41, 47, 48, 50-71] versus 14% bij de synthetische implantaten [80-84]). Het aantal infecties is zelfs hoger bij het gebruik van biologische meshes (20% [48, 53-61, 63-67, 71-75] bij biologische versus 7% [80-85] bij synthetische). Het enige potentieel voordeel van biologische meshes is dat ze minder vaak moeten verwijderd worden in geval van een mesh-infectie (10% van de geïnfecteerde biologische implantaten moet verwijderd worden ten opzichte van 27% bij de synthetische meshes). Het voordeel van biologische implantaten bij ‘clean/contaminated’ en ‘contaminated’ hernia’s is bijgevolg niet bewezen. Een ander soort mesh dat gebruikt wordt voor het herstellen van gecontamineerde hernia’s zijn absorbeerbare synthetische meshes. Deze meshes hydrolyseren na verloop van tijd en zijn ontwikkeld om een tijdelijke oplossing te bieden in een gecontamineerde omgeving. Het zijn tijdelijke barrières die toelaten dat de huid zich sluit en de wonde geneest. Doordat ze absorbeerbaar zijn, moeten ze nooit verwijderd worden in geval van infectie. Het grote nadeel van deze meshes is wel dat na genezing meestal een recidief hernia verschijnt waar de mesh 39 geabsorbeerd is.[85] Met de resultaten die voorhanden zijn is het gebruik van absorbeerbare echter niet aangewezen bij deze indicatie. Dit omwille van de weinige mesh-infecties die optreden bij niet-absorbeerbare synthetische meshes en omdat de absorbeerbare meshes slechts een tijdelijk oplossing bieden bij het genezen van een hernia. Er kan dus gesteld worden dat noch de biologische noch de absorbeerbare synthetische meshes een nodig alternatief zijn voor synthetische implantaten bij ‘clean/contaminated’ en ‘contaminated’ hernia’s. De synthetische meshes hebben hier weinig complicaties wat de zoektocht naar een alternatief minder noodzakelijk maakt. De oplossing die de andere soorten meshes bieden hebben daarenboven geen aantoonbare voordelen ten opzichte van de synthetische implantaten. In het geval er toch een biologisch mesh geplaatst wordt, moet gekozen worden tussen een cross-linked mesh en een non-cross-linked mesh. Omdat er geen vergelijkende studies gepubliceerd zijn moeten beide soorten vergeleken worden door publicaties met gelijkaardige indicaties tegen over elkaar te plaatsen. Indien de hervalcijfers vergeleken worden, zijn deze: bij non-cross-linked meshes 21% [41, 44, 47, 55-71] en bij cross-linked implantaten 8% [52, 53, 72-75], er wordt een lager herval gezien bij de cross-linked meshes. Dit lager recidiefpercentage van cross-linked implantaten wordt net als bij de hernia’s in de ‘clean’ categorie veroorzaakt door vroegtijdige degradatie van de non-cross-linked implantaten. Het vergelijken van de mesh-infecties wordt bemoeilijkt door het ontbreken van de nodige gegevens bij sommige studies. Het gevonden aantal infecties, van de beschikbare gegevens, bedraagt 20 % bij 607 non-cross-linked meshes [54-61, 63-67, 71] en 9% bij 65 cross-linked implantaten [72-75]. Deze percentage zijn in principe het omgekeerde van wat verwacht wordt. Van cross-linked meshes wordt namelijk aangenomen dat zij een hoger aantal meshinfecties veroorzaken door hun tragere integratie in het weefsel van de patiënt. De cijfers, die hier gevonden worden, kunnen enigszins verklaard worden door de kleine populatie bij de cross-linked meshes en het ontbreken van eenduidige gegevens omtrent infecties in alle studies. Het gebruik van een cross-linked mesh zou bijgevolg de voorkeur genieten ten opzichte van een non-cross-linked mesh. Het herval zou minder zijn bij een cross-linked mesh en het verhoogde risico op mesh-infecties kan niet aangetoond worden ten opzicht van non-crosslinked implantaten. 40 Als laatste wordt gezocht naar een voordeel van één type mesh binnen de non-cross-linked en cross-linked implantaten. Het is echter zo dat, net zoals bij wonden zonder contaminatie, de literatuur voornamelijk handelt omtrent het gebruik van non-cross-linked HADM en crosslinked PADM. Bij de non-cross-linked meshes kan alsnog een vergelijking gemaakt worden tussen HADM, PADM en PSISM. Hier wordt net zoals bij ‘clean’ chirurgische wonden een lager herval gezien bij gebruik van PADM en PSISM ten opzichte van HADM. Er wordt een cumulatief hervalcijfer gevonden van respectievelijk 3% [44, 65-67] , 9% [47, 68-71] en 31% [41, 50, 55-64] voor patiëntenpopulaties van 104, 149 en 432 personen. Dit zou wijzen op een verhoogde kwetsbaarheid voor herval bij het gebruik van HADM. Echter, door het ontbreken van vergelijkende studies is er onvoldoende evidentie en is verder onderzoek vereist. 5.3 Gebruik van biologische meshes in een ‘Dirty’ chirurgisch veld Bij het gebruik van biologische meshes in een ‘dirty’ chirurgisch veld wordt er eveneens een grote variatie aan hervalcijfers genoteerd, deze bedragen 0 tot 61% [41, 42, 44, 47, 52, 53, 58, 76-78] Nadat in de vorige paragrafen er geen voordeel kon gevonden worden van biologische meshes ten opzichte van de synthetische varianten, is het ook bij de hernia’s die als ‘dirty’ omschreven worden moeilijk het gebruik van biologische implantaten aan te bevelen. Niet omdat de resultaten van de biologische meshes ook hier niet overtuigend zijn, maar omdat er een tekort is aan studies omtrent biologische en synthetische implantaten om een vergelijking te maken. Bij het gebruik van synthetische meshes in ‘dirty’ hernia’s vrezen chirurgen nog altijd de complicaties die synthetische meshes in deze omstandigheden met zich mee kunnen brengen. Ze worden bijgevolg nauwelijks gebruikt, waardoor ook publicaties niet voorhanden zijn. ‘Dirty’ hernia’s zouden daarom een ideale indicatie moeten zijn om het gebruik van biologische implantaten te onderzoeken, maar ook hieromtrent zijn de publicaties eerder beperkt. Daarenboven zijn de studiepopulaties klein. Van de beschikbare literatuur zijn er slechts twee studies die meer dan 20 patiënten bevatten [26,78]. Het is bijgevolg moeilijk om een vergelijking te maken. Ook het gebruik van absorbeerbare implantaten kan een mogelijk alternatief vormen voor het helpen van een patiënt met een ‘dirty’ hernia. Hierbij zou de absorbeerbare mesh als tijdelijk alternatief kunnen gebruikt worden waarna kan gezocht worden naar een permanente 41 oplossing indien de infectie enigszins te genezen is. Ook dit alternatief moet nog verder onderbouwd worden door de nodige onderzoeken. Een voordeel van het gebruik van cross-linked meshes ten opzichte van non-cross-linked implantaten kan moeilijk aangetoond worden. Vooreerst door het ontbreken van vergelijkende studies, maar ook door het beperkt aantal publicaties en de grootte van hun studiepopulaties. Zo zijn er slechts 25 patiënten [52-53] die geholpen zijn met een cross-linked mesh bij een ‘dirty’ hernia. Ten slotte is ook een vergelijking tussen de verschillende types biologische meshes binnen de non-cross-linked en de cross-linked groepen onmogelijk door het ontbreken van voldoende gegevens. 5.4 evidentie van de literatuur 5.4.1 Lage kwaliteit van data Vooreerst is de algemene kwaliteit van de beschikbare data ondermaats, dit zorgt voor een belangrijke beperking omtrent het nemen van definitieve conclusies. De studies zijn bij benadering allemaal (uitgezonderd enkele prospectieve studies) ‘case series’ en ‘case reports’. Deze hebben een laag niveau van evidentie.[30,85] De problemen van lage evidentie worden daarenboven verergerd door het inconsistent rapporteren van de verworven data. Echter, dit is niet verwonderlijk aangezien het meestal zeldzame gevallen betreft en omdat de richtlijnen voor het rapporteren van resultaten niet gestandaardiseerd zijn. Dit zorgt voor het bemoeilijken van de vergelijking van studies en maakt vrijwel elke conclusie twijfelachtig. Vervolgens dient vermeld te worden dat er een grote invloed van de industrie op de publicatie van studies uitgeoefend wordt. De productie van biologische meshes is een industrie waarin grote belangen meespelen. Het publiceren van goede resultaten bij gebruik van een specifiek type biologische mesh is bijgevolg zeer belangrijk. Dit zorgt in grote mate voor belangenvermenging en gesponsorde onderzoeken. Een derde punt bij het evalueren van de beschikbare publicaties is de periode gedurende dewelke patiënten gevolgd worden. De follow-up periode, die gemeld wordt bij de gevonden studies, is bij de meerderheid eerder beperkt. Zo wordt een gemiddelde follow-up van 15 maanden [37-78] gevonden (zonder rekening te houden met de grootte van de studie). Deze 42 geringe periode zorgt ervoor dat de resultaten moeten genuanceerd worden aangezien tijd een belangrijke factor is van het recidiefcijfer. 5.4.2 Non-cross-linked HADM domineert de literatuur Het aandeel van de non-cross-linked HADM is beduidend groot in het onderzoek naar biologische meshes. hoewel, dit een biomateriaal is dat momenteel inboet aan populariteit. Harris [30] rapporteert dat ondanks de numerieke dominantie van een enkel product (Alloderm, een HADM), het gebruik ervan desalniettemin in twijfel wordt getrokken. Vele chirurgen zouden gedesillusioneerd zijn over het nut van HADM bij herniaherstel omwille van zijn hoge wondcomplicatie en hernia. Daarenboven is dit type mesh niet verkrijgbaar in Europa omwille van reglementering in het gebruik van producten gemaakt van menselijke weefsels. Recentere studies tonen aan dat er een toenemende interesse is vanuit de industrie om ook andere soorten meshes grondig te onderzoeken. 5.4.3 Weinig studies in ernstig gecontamineerde omgeving Gepubliceerde reviews over biologische meshes gebruikt bij ventraal herniaherstel in gecontamineerde omstandigheden concluderen allemaal dat het gebruik van deze meshes voor deze indicatie moet ondersteund en verder onderzocht worden. Een potentieel voordeel van natuurlijke materialen is dat zij in staat zouden zijn om vascularisatie te stimuleren en bijgevolg infecties zouden kunnen tegengaan. Geïnfecteerde en gecontamineerde wonden met een groot risico op infecties zouden daarom de centrale indicatie moeten zijn om het voordeel van biologische meshes ten opzichte van de synthetische variant aan te tonen. De data die voorhanden zijn kunnen echter geen uitsluitsel geven omtrent de superioriteit van biologische meshes in deze omstandigheden. Dit omwille van 2 redenen: vooreerst is er de slechte data en het niet gebruiken van gestandaardiseerde terminologie zoals reeds beschreven en een tweede reden zijnde dat slechts een minderheid van de studies hernia’s beschrijft in een ernstig gecontamineerde omgeving (CDC klasse IV).[30] 5.5 Kostprijs van een biologische mesh Een bijkomende bezorgdheid omtrent het gebruik van biologische meshes in ventrale hernia chirurgie is de kostprijs van deze implantaten. Deze is soms vele malen hoger dan diegene van synthetische meshes. Zo varieert de prijs van biologische meshes van 1,90 $ per cm2 voor Peri-Guard tot 28,00 $ per cm2 voor Allomax. Dit terwijl een synthetische mesh van 43 polypropyleen minder dan 1$ per cm2 kost. Een volledig overzicht van de prijzen van de biologische meshes staat beschreven in tabel 4. Hoewel het prijsverschil per cm2 tussen deze meshes soms niet groot lijkt, heeft het evenwel zeer grote consequenties op de kostprijs van de hernia chirurgie en zorgt het voor een grote belasting van de ziektekosten gezien de hoge frequentie van hernia defecten. Zo heeft Poulouse et al.[87] in 2012 berekend dat in de USA tussen 2001 en 2006 jaarlijks 348 000 abdominale hernia’s worden geopereerd. Hetgeen resulteert in een jaarlijkse kost van 3,2 miljard dollar. Het is bijgevolg niet verwonderlijk dat ook maar een lichte stijging in de kostprijs van deze operatie aanzienlijke gevolgen heeft op de jaarlijkse uitgaven. In deze studie wordt daarenboven een stijgende kost gevonden gedurende deze periode van 5 jaar. Hiermee wordt onder andere de introductie van biologische meshes in verband gebracht. De enorme kosten van herniachirurgie zorgen ervoor dat de kosteneffectiviteit van de gebruikte materialen en technieken moet behandeld worden. Zo wordt door Israelsson et al.[88] de kosteneffectiviteit van de synthetische meshes onderzocht ten opzichte van het primaire herstel. Zij komen tot de conclusie dat, zoals verwacht, het herstel met een mesh een hogere kostprijs heeft zowel vanuit operatief als anesthetisch standpunt (de mesh kost geld en de operatie duurt langer). Hier staat tegenover dat de patiënt het ziekenhuis sneller kan verlaten en ook sneller terug aan het werk kan, door het minder voorkomen van recidieven en complicaties. Dit geeft als eindsom dat de synthetische mesh globaal genomen minder kost dan het primair herstel. Ook bij biologische meshes zijn dergelijke studies gedaan, want naast het eenvoudig vergelijken van de kostprijs van de verschillende meshes spelen nog andere factoren mee in de kosteneffectiviteit van de implantaten. De kostenanalyse van Reynolds et al.[89] stelt dat patiënten, waarbij de ventrale hernia hersteld wordt met een synthetische mesh, een positieve contributie hebben van $3110 ten opzichte van primair herstel. Dit in tegenstelling tot het gebruik van biologische meshes die een negatieve bijdrage hebben van $4560. Deze extra kosten worden voornamelijk gemaakt in de operatiekamer. Hier wordt een verschil gezien van $8400, wat waarschijnlijk wordt veroorzaakt door de extra kost die biologische meshes met zich meebrengen. 44 Oorsprong Naam Prijs ($ per cm2) Human acellular dermis Alloderm 26,08 Allomax 28,00 Flex HD Geen data beschikbaar Permacol 8,33 Collamend 16,00 Strattice Geen data beschikbaar XenMatrix Geen data beschikbaar FortaGen Geen data beschikbaar Surgisis 3,40 Bovine acellular dermis Surgimend 22,00 Bovine pericardium Peri-Guard 1,90 Tutopatch Geen data beschikbaar Veritas 8,60 Porcine acellular dermis Porcine intestinal submucosa Tabel 4: kostprijs biologische meshes [85] Er bestaat bijgevolg geen twijfel omtrent de grote financiële impact die de biologische meshes hebben op herniachirurgie. Het zou evenwel zinvol zijn om de biologische implantaten te gebruiken bij bepaalde patiënten, die een meerwaarde vinden in de biologische meshes. Ondanks de onduidelijke klinische evidentie omtrent het gebruik van biologische meshes, wordt aangenomen dat bij gebruik in gecontamineerde settings een lager risico geven op een mesh-infectie die een verwijdering van het implantaat vereist. De kosten voor het verwijderen van een mesh zijn niet eenduidig, maar zouden tot $50 000 kunnen bedragen. Dit zou de extra 45 kost van de biologische mesh kunnen compenseren. Het is daarom vereist om goede indicaties te stellen voor biologische implantaten zodat het gebruik ervan kan resulteren in een optimale en positieve kosteneffectiviteit.[90] 46 6 Conclusie Vooreerst moet worden vermeld dat het onmogelijk is om eenduidige en duidelijke conclusies te trekken uit de huidige literatuur. Er is namelijk een tekort aan studies met een hoge evidentie die een duidelijke vergelijking maken tussen biologische meshes en synthetische meshes of tussen de verschillende biologische implantaten onderling. Daarenboven komen de publicaties die vandaag beschikbaar zijn niet allen tot eenzelfde resultaat wat het bereiken van een consensus bemoeilijkt. Toch kunnen enkele suggesties gegeven worden omtrent het gebruik van biologische meshes in de verschillende contaminatiegraden van de hernia. Als eerste kan geen voordeel aangetoond worden van biologische meshes in hernia’s die als ‘Clean’ omschreven worden. Er moet zelfs nagedacht worden als het nodig is om een alternatief te zoeken voor synthetische implantaten bij deze indicatie. Het aantal complicaties dat voorkomt bij synthetische meshes is namelijk niet groot. Bij hernia’s die tot de ‘Clean-contaminated’ of ‘Contaminated’ klasse behoren zou het gebruik van een synthetisch implantaat eveneens geen probleem vormen, want ook in deze indicatie werden geen noemenswaardig groot aantal complicaties gevonden. Daarenboven kunnen geen significant betere resultaten gevonden worden bij biologische meshes ten opzichte van de synthetische tegenhanger. Voor hernia’s die als ‘Dirty’ bestempeld worden bestaat weinig literatuur. Noch van synthetische implantaten noch van biologische meshes bestaan voldoende publicaties om een vergelijking te maken. Indien men toch een biologische mesh zou gebruiken, zou een cross-linked implantaat de voorkeur genieten. Dit omdat er een lager herval gezien wordt bij deze meshes en dat het verwachte hoger aantal infecties niet wordt beschreven in de beschikbare studies. Vooral het gebruik van een non-cross-linked HADM zou mindere resultaten hebben. Het moet toch worden benadrukt, dat het gebruik van biologische meshes verder onderzocht dient te worden. Dit met goed gevalideerde vergelijkende studies zodat men tot duidelijke richtlijnen kan komen omtrent het gebruik ervan. Dit omdat het overmatig gebruik van biologische meshes een nefaste invloed zou hebben op de kosten van de hernia-chirurgie. 47 7 Referenties (1) Berrevoet F. Progress in synthetic materials for abdominal wall repair. SCRIPTIE ter behalen van de graad ‘doctor in geneeskunde’, universiteit Gent 2010 (2) Schumacher OP, Peiper C et al. Long-term results after Spitzy's umbilical hernia repair, Der Chirurg; Zeitschrift für alle Gebiete der operativen Medizen (2003); 74(1):50-54 (3) Paul A, Korenkov M et al. Unacceptable results of the mayo procedure for repair of abdominal incisional hernias. European journal of surgery (1998); 164:361-367 (4) Ramirez OM, Ruas E, Dellon AL. “Components separation” method for closure of abdominal-wall defects: an anatomic and clinical study. Plastic and reconstructive surgery (1990); 86:519-526 (5) De Vries Reilingh TS, Van Goor H et al. Repair of giant midline abdominal wall hernia’s: “components separation technique” versus prosthetic repair: interim analysis of a randomized controlled trial. World Journal of surgery (2007); 31:756-763 (6) Dragu A, Klein P et al. Tensiometry as a decision tool for abdominal wall reconstruction with component separation. The world journal of surgery (2009); 1174-1180 (7) Luijendijk RW, Hop WCJ et al. A comparison of suture repair with mesh repair for incisional hernia. The new England Journal of medicine (2000); 343(6):392-398 (8) Burger JWA, Luijendijk RW et al. Long term follow-up of a randomized controlled trial of suture versus mesh repair of incisional hernia. Annals of surgery (2004); 240(4):578-583 (9) Millikan KW. Incisional hernia repair. Surgical clinics of North America (2003); 83:1223-1234 (10) Temudon T, Saidati M, Sarr MG. Repair of complex or recurrent ventral hernia by using tension-free intraparietal prosthetic mesh (Stoppa technique) lessons learned from our initial experience (fifty patients). Surgery (1996); 120:738-744 (11) Mclanahan D, King LT et al. Retrorectus prosthetic mesh repair of midline abdominal hernia. American journal of surgery (1997); 173:445-449 (12) Millikan KW, Baptista M et al. Intraperitoneal underlay ventral hernia repair utilizing bilayer expanded polytetrafluoroethylene and polypropylene mesh. The American journal of surgery (2003); 69:258-263 (13) Gillian GK, Geis WP et al. Laparoscopic incisional and ventral hernia repair (LVIH): an evolving outpatient technique. Journal of the society of laparoendoscopic surgeons (2002); 6:315-322 (14) Heynen BHM. Hernia Cicatrialis. Opgehaald februari 2013, van http://www.infomed.nl/hernia_cicatricialis.htm (15) Amid P. Classification of biomaterials and their related complications in abdominal wall surgery. Hernia (1997); 1(1):15-21 (16) Brown CN, Finch JG. Which mesh for hernia repair? Annals of the royal college of surgeons of England (2010); 92:272-278 (17) Poobalan AS, Bruce J et al. A review of chronic pain after inguinal herniorraphy. The clinical journal of pain (2003); 19:48-54 (18) Gronnier C, Wattier JM et al. Risk factors for chronic pain after open ventral hernia repair by underlay mesh placement. The world journal of surgery (2012); 36:1548-1554 (19) Schreinemacher MHF, Emans PJ et al. Degradation of mesh coatings intraperitoneal adhesion formation in an experimental model. Birtish journal of surgery (2009); 96: 306-316 (20) O’Dwyer PJ, Kingsnorth AN et al. Randomized clinical trial assessing impact of a lightweight or heavyweight mesh on chronic pain after inguinal hernia repair. British journal of Surgery (2005); 92:166-170 (21) Klosterhalfen B, Junge K, Klinge U. The lightweight and large porous mesh concept for hernia repair. Expert Review of medical devices (2005); 2:103-117 (22) Rutkow IM. Demographic and socioeconomic aspects of hernia repair in the United States in 2003. Surgical clinics of North America (2003); 83:1045-1051 (23) Sanchez-Manuel FJ, Lozano-Garcia J, Seco-Gil JL. Antibiotic prophylaxis for Hernia repair. Cochrane database systematic reciew (2007); CD003769 (24) Aufenacker TJ, Koelemay MJ et al. Systematic review and meta-analysis of the effectiveness off antibiotic prophylaxis in prevention of wound infection after mesh repair of abdominal wall hernia. British journal of surgery (2006); 93:5-10 (25) Sajid MS, Bokhari SA et al. Laparoscopic versus open repair of incisional/ventral hernia: A metaanalysis. American journal of surgery (2009); 78:903-906 (26) Collage RD, Rosengart MR. Abdominal wall infections with in situ mesh. Surgical infections (2010); 3:311-318 48 (27) Finan KR, Vick CC et al. Predictors of wound infection in ventral hernia repair. American journal of Surgery (2005); 190(5):676 (28) Mavron MN, Athanasiou S et al. Risk factors for mesh related infections after hernia repair surgery: a meta-analysis of cohort studies. World journal of Surgery (2011); 35(11):2389-2398 (29) Cornwell KG, Landsman A, James KS. Extracellular matrix biomaterials for soft tissue repair. Clinics in podiatric medicine and surgery (2009); 26:507-523 (30) Harris HW. Clinical outcomes of biological Mesh: Where do we stand? Surgical clinics of North America (2013); 93:1217-1225 (31) Bellows FB, Smith BS et al. Repair of incisional hernias with biological prosthesis: a systhematic review of current evidence. The American journal of surgery (2013); 205:85-101 (32) Smart NJ, Daniels IR, Marquez S. Supplemental cross-linking in tissue-based surgical implants for abdominal wall repair. International journal of surgery (2012); 10:436-442 (33) Alloderm drug injury lawsuit help. Opgehaald augustus 2014, van http://allodermlawsuits.com/ (34) Smart NJ, Marshall M, Daniels IR. Biological meshes: A review of their use in abdominal wall hernia repairs. The surgeon (2012); 1-13 (35) Horan TC, Gaynes RP et al. CDC definition of nosocomial surgical site infection, 1992: a modification of CDC definition of surgical wound infections. Infection contral and hospital epidemiology (1992); 13(10): 606-608 (36) Breuining K, Butler CE et al. Incisional ventral hernia’s: review of the literature and recommendations regarding the grading and technique of repair. Surgery (2010); 148(3):544-558 (37) Buinewicz B, Rosen B. Acellular cadaveric dermis (Alloderm): a new alternative for abdominal hernia repair. Annals of plastic surgery (2004); 52(2):188-194 (38) Esponsa-de-los-Monteros A, de la Torre JI et al. Utilization of human cadaveric acellular dermis for abdominal hernia reconstruction. Annals of plastic surgery (2007); 58:264-267 (39) Misra S, Raj PK et al. Results of Alloderm use in abdominal hernia repair. Hernia (2008); 12(3):247250 (40) Ko JH, Salvay DM et al. Soft polypropylene mesh, but not cadaveric dermis, significantly improves outcomes in midline hernia repairs using the component separation technique. Plastic and reconstructive surgery (2009); 124(3):836-847 (41) Lin HJ, Spoerke N et al. Reconstruction of complex abdominal wall hernias using acellular human dermal matrix: a single institution experience. The American journal of surgery (2009); 197(5):599-603 (42) Maurice SM, Skeete DA. Use of human acellular dermal matrix for abdominal wall reconstruction. The American journal surgery (2009); 197(1):35-42 (43) Gupta A, Zahriya K et al. Ventral Herniorrhaphy: experience with two different biosynthetic mesh materials, Surgisis and Alloderm. Hernia (2006); 10(5):419-425 (44) Pomahac B, Aflaki P. Use of a non-cross-linked porcine dermal scaffold in abdominal wall reconstruction. The American journal of surgery (2010); 199(1):22-27 (45) Byrnes MC, Irwin E et al. Repair of high-risk incisional hernias and traumatic abdominal wall defects with porcine mesh. The American surgeon (2011); 77(2):144-150 (46) Eid GM, Mattar SG et al. Repair of ventral hernias in morbidly obese patients undergoing laparoscopic gastric bypass should not be deferred. Surgical endoscopy (2004); 18(2):207-210 (47) Helton WS, Fisichella PM et al. Short-term outcomes with small intestinal submucosa for ventral abdominal hernia. Archives of surgery (2005); 140(6):549-560 (48) Limpert JN, Ankit RD et al. Repair of abdominal wall defects with bovine pericardium. The American journal of surgery (2009); 198:e60-e65 (49) Sailes FC, Walls J et al. Synthetic and biological mesh in component separation: a 10-year single institution review. Annals of plastic surgery (2010); 64(5):696-698 (50) Cobb GA, Shaffer J. Cross-linked acellular porcine dermal collagen implant in laparoscopic ventral hernia repair: case-controlled study of operative variables and early complications. International surgery (2005); 90:S24-29 (51) Hsu PW, Salgado CJ et al. Evaluation of porcine dermal collagen (Permacol) used in abdominal wall reconstruction; The journal of plastic aesthetic surgery (2009); 62(11):1484-1489 (52) Chand B, Indeck M et al. A retrospective study evaluating the use of permacol surgical implant in incisional and ventral hernia repair. International journal of surgery (2014); 1-8 (53) Chavarriaga LF, Lin E et al. Management of complex abdominal wal defects using acellular parcine dermal collagen matrix. The American surgeon(2010); 76(1):96-100 (54) Holton LH 3rd, Kim D et al. Human acellular dermal matrix for hernia repair of abdominal wall defects: review of clinical experience and experimental data. Journal of long-term effects of medical implants (2005); 15(5):547-558 (55) Kolker AR, Brown DJ et al. Multilayer reconstruction of abdominal wall defects with acellular dermal allograft (Alloderm) and component separation. Annals of plastic surgery (2005); 55(1):36-41 49 (56) Diaz JR JJ, Guy J et al. Acellular dermal allograft for ventral hernia repair in the compromised surgical field. The American journal of surgery (2006); 72(12):1181-1187 (57) Kim H, Bruen K, Vargo D. Acellular dermal matrix in the management of high –risk abdominal wall defects. The American journal of surgery (2006); 192(6):705-709 (58) Bellows CF, Albo D et al. Abdominal wall repair using human acellular dermis. The American journal of surgery (2007); 194(2):192-198 (59) Jin J, Rosen MJ et al. Use of acellular dermal matrix for complicated ventral hernia repair: does technique affect outcomes? Journal of the American college of surgeons (2007); 205(5):654-660 (60) Blatnik J, Jin J, Rosen M. Abdominal hernia repair with bridging acellular dermal matrix – an expensive hernia sac. The American journal of surgery (2008); 196(1):47-50 (61) Patton Jr JH, Berry S et al. Use of human acellular dermal matrix in complex and contaminated abdominal wall reconstructions. The American journal of surgery (2007); 193(3):360-363 (62) Candage R, Jones K et al. Use of human acellular dermal matrix for hernia repair: friend or foe? Surgery (2008); 144(4):703-709 (63) Bochicchio GV, De Castro GP et al. Comparison study of acellular dermal matrices in complicated hernia surgery. The American college of surgeons (2013); 217(4):606-613 (64) Janfaza M, Martin M, Skinner R. A preliminary comparison study of two noncrosslinked biologic meshes used in complex ventral hernia repairs. World journal of surgery (2012); 36:1760-1764 (65) Skipworth JRA, Vyas S et al. Improved outcomes in the management of high-risk incisional hernias utilizing biological mesh and soft-tissue reconstruction: a single center experience. World journal of surgery (2014) (66) Patel KM, Nahabedian MY et al. Indications and outcomes following complex abdominal reconstruction with component separation combined with porcine acellular dermal matrix reinforcement. Annals of plastic surgery (2012); 69 (4):394-398 (67) Itani KM, Rosen M et al. Prospective study of single-stage repair of contaminated hernias using a biologic porcine tissue matrix: the RICH study. Surgery (2012); 152:498-505 (68) Franklin Jr ME, Gonzalez Jr JJ et al. Prelaminary experience with new bioactive prosthetic material for repair of hernias in infected fields. Hernia (2002); 6 (4):171-174 (69) Franklin Jr ME, Gonzalez Jr JJ, Glass JL. Use of porcine small intestinal submucosa as a prosthetic device for laparoscopic repair of hernias in contaminated fields: 2-year follow-up. Hernia (2004); 8(3):186-189 (70) Franklin Jr ME, Treviño JM et al. The use of a porcine small intestinal submucosa as a prosthetic material for laparoscopic hernia repair in infected and potenially contaminated fields: long-term follow-up. Surgical endoscopy (2008); 22(9):1941-1946 (71) Ueno T, Pickett LC et al. Clinical application of porcine small intestinal submucosa in the management of infected or potentially contaminated abdominal defects. Journal of gastrointestinal surgery (2004); 8(1):109112 (72) Parker DM, Armstrong PJ et al. Porcine dermal collagen (Permacol) for abdominal wall hernia repairs. Surgeon (2012); 10:159-171 (73) Shaikh FM, Giri SK er al. Experience with porcine acellular dermal collagen implant in one-stage tension-free reconstruction of acute and chronic abdominal wall defects. The world journal of surgery (2007); 31(10):1966-1972 (74) Catena P, Ansaloni L et al. Use of porcine dermal collagen graft (permacol) for hernia repair in contaminated fields. Hernia (2007); 11:57-60 (75) Loganathan A, Ainslie WG, Wedgwood KR. Initial evaluation of permacol bioprosthesis for the repair of complex incisional and parastomal hernias. Surgeon (2010); 8(4): 202-205 (76) Schuster R, Singh J et al. The use of acellular dermal matrix for contaminated abdominal defects: wound status predicts success. The American journal of surgery (2006); 192(5):594-597 (77) Zerbib P, Caiazzo R et al. Outcomes in porcine acellular dermal matrix reinforcement of infected abdominal wall defects: a prospective study, Hernia (2013) (78) D’Ambra L, Berti S et al. Use of bovine pericardium graft for abdominal wall reconstruction in contaminated fields. World journal of gastrointestinal surgery (2012); 4(7):171-176 (79) Carlson TL, Lee KW, Pierce LM. Effect of cross-linked and non-cross-linked acellular dermal matrices on the expression of mediators involved in wound healing and matrix remoddeling. Plastic reconstructive surgery (2013); 131(4):697-705 (80) McLanahan D, King LT et al. Retrorectus prosthetic mesh repair of midline abdominal hernia. American journal of surgery (1997); 173:445-449 (81) Vix J, Meyer C et al. The treatment of incisional and abdominal hernia with a prosthesis in potentially infected tissue – a case series of 47 cases. Hernia (1997); 1:157-161 (82) Kelly ME, Behrman SW. The safety and efficacy of prosthetic hernia repair in clean-contaminated and contaminated wounds. American surgery (2002); 68: 524-528 (83) Geisler DJ, Reilly JC et al. Safety and outcome of use of non-absorbable mesh for repair of fascial defects in the presence of open bowel. Diseases of the colon & rectum (2003); 46:1118-1123 50 (84) Carbonell AM, Criss CN et al. Outcomes of synthetic mesh in contaminated ventral hernia repairs. The american college of surgeons (2003); 217(6):991-998 (85) Shankaran V, Weber DJ et al. A review of available prosthetics for ventral hernia repair, Annals of Surgery (2011); 253: 16-26 (86) Primus FE, Harris HW. A critical review of biological mesh use in ventral hernia repairs under contaminated conditions. Hernia (2013); 17:21-30 (87) Poulouse BK, Shelton J et al. Epidemiology and cost of ventral hernia repair:making the case for hernia research. Hernia (2012); 16:179-183 (88) Israelsson LA, Jönsson L, Wimo A. Cost ananlysis of incisional hernia repair by suture or mesh. Hernia (2003); 7(3):114-117 (89) Reynolds D, Davenport DL et al. Financial implications of ventral hernia repair: a hospital cost analysis. Journal of gastrointestinal surgery (2013); 17:159-167 (90) Bower C, Roth JS. Economics of abdominal wall reconstruction. Surgical clinics of North-America (2013); 93:1241-1253 51