Aanvullende toets augustus 2012 - Department of Information and

advertisement
Aanvullende toets ‘Intelligente Interactie’
Department of Information and Computing Sciences
Opleiding Informatiekunde
Universiteit Utrecht
Donderdag 23 augustus 2012
14.00 – 16:00, BBL 0.79
Vooraf
• Gedurende het tentamen mag geen materiaal van de cursus geraadpleegd worden (geslotenboek tentamen).
• Mobiele telefoons dienen uitgeschakeld te zijn.
• Het tentamen bestaat uit 4 vraagstukken met ieder vijf deelvraagstukken. Controleer of dit
klopt.
• Je hebt twee uur de tijd voor het gehele tentamen. Dat is dus ongeveer een half uur per
vraagstuk.
Na afloop
• Controleer voordat je weg gaat of je je naam en alle antwoorden hebt ingevuld.
• Vul je naam en nummer in op het formulier bij de docent.
• Lever zowel de antwoordformulieren als de tentamenvragen in.
Succes!
A. Intelligentie en Intelligente agents
1. In hun alternatieve benadering over intelligentie nemen zowel Gardner als Sternberg afstand van de
traditionele benaderingen van intelligentie. Op welke twee vaardigheden wordt in de traditionele
benaderingen vooral de nadruk gelegd?
2. Komt de traditionele of de alternatieve benadering het meest in aanmerking als wetenschappelijk
paradigma bij het ontwerp van intelligente gebruikersinterfaces? Motiveer je antwoord kort aan de
hand van de vaardigheden die beide benaderingen benadrukken en hoe deze geconcretiseerd
kunnen worden in intelligente gebruikersinterfaces.
3. Wat betekenen de begrippen reactiviteit en proactiviteit in agentsystemen?
4. Onder welke omstandigheden of bij welke (soort) applicaties zou proactiviteit een ongewenste
eigenschap zijn van een agentsysteem?
5. Agenten worden ook wel opgevat als intentionele systemen, dat wil zeggen dat ze mentale
toestanden bezitten als ‘beliefs’, ‘desires’, etc. Met beliefs kan de agent onder meer onderscheid
maken tussen de ‘kennis’ van de agent over de ‘kennis’ van de gebruiker en de ‘kennis’ van de agent
zelf over een bepaald gespreksdomein. Waarom is een dergelijk onderscheid in kennis nuttig en
waarom maakt dit de agent intelligenter?
B. Context en gebruikersmodellering
1. Wat is het belang van ‘context-awareness’ bij het ontwerp van interactieve systemen? Laat dit zien
aan de hand van de contextelementen die door Zimmerman et al. (2007) worden onderscheiden en
de invloed van deze elementen op het gedrag van een intelligente interface.
2. Noem drie bronnen die je kunt gebruiken als contextinformatie in mobiele applicaties en laat zien
hoe dergelijke informatie ingezet zou kunnen worden bij een systeem dat hulp geeft bij het
bezuinigen op energiekosten.
3. Een probleem bij contextinformatie is onder meer de validiteit van de informatie. Wat wordt
hieronder verstaan en hoe kun je deze verbeteren?
4. Wat is het verschil tussen een gebruikersmodel en een contextmodel? In hoeverre zouden deze met
elkaar kunnen overeenstemmen?
5. Stel we maken een coachingsysteem dat in staat is ondersteuning te bieden bij het eten van
gezonde voeding. Maak je hierbij liever gebruik van ‘feature-based modelling’ of ‘stereotype
modelling’? Motiveer je antwoord en laat zien wat zowel de voor- als nadelen zijn van beide
modelleringen in het genoemde applicatiedomein.
C. Natuurlijke taal en dialogen
1. Het gebruik van natuurlijke-taal systemen (NTS-en) als intelligente interfaces is niet onomstreden.
Geef drie nadelen en drie voordelen van het gebruik van NTS-en.
2. Welk type informatie (of representaties) levert een symbolisch formalisme voor natuurlijke-taal
verwerking?
3. Stel we willen de zin ‘Ik wil dat die file wordt verwijderd’ interpreteren en omzetten in een ‘desire’representatie in een agentsysteem. Hoe zou je een dergelijke desire formeel kunnen representeren
in het systeem en welke kennis heb je nodig om tot een eenduidige representatie te komen.
4. Wat is ‘reverse parsing’? Geef drie voorbeelden van keuzes die bij deze manier van parsen moeten
worden gemaakt.
5. Bij de reactie door het systeem op bovenstaande zin uit 3. maken we onder meer gebruik van
pragmatische kennis. Geef een voorbeeld van deze kennis aan de hand van de zin en laat zien hoe
dit van invloed is op de reactie van het systeem.
D. Persuasieve technologie en coachingsystemen
1. Een van de door Fogg genoemde persuasieve tools is ‘operante conditionering’. Geef aan wat dit
betekent en laat zien wat het verband is tussen operante conditionering en de motivatie van een
gebruiker van persuasieve technologie.
Lees de volgende tekst van NL-Wikipedia (2012) over het concept ‘Tamagotchi’:
‘Een Tamagotchi is volgens Wikipedia een virtueel huisdier. De naam Tamagotchi is samengesteld uit
het Japanse woord voor ei ('tamago') en het Engels woord 'watch'. Een Tamagotchi heeft de vorm van een
plastic ei (ongeveer 5 cm in doorsnee) en bevat een kleine computer met een (lcd-)schermpje. Het ei kan
gebruikt worden als sleutelhanger en bevordert zo dat de eigenaar de Tamagotchi constant bij zich heeft.
De eieren hebben verschillende kleuren en illustraties, waardoor het bovendien een verzamelobject is. Het
is vrij eenvoudig om voor een Tamagotchi te zorgen. Nadat de Tamagotchi is aangezet verschijnt een
klein ei op de display en na enige tijd komt dit uit. Het wezentje dat uit het ei komt, kan verzorgd worden
door op drie knopjes te drukken. Zo kan men de Tamagotchi voeden, er mee spelen, het licht aan en uit
doen (Tamagotchi's slapen het liefst in het donker), medicijnen geven als de Tamagotchi ziek is, de
leefruimte opruimen, straffen voor slecht gedrag en leeftijd, gewicht, honger, geluk en discipline
controleren. De Tamagotchi kan de eigenaar 'roepen' (dat is: piepen) als hij iets nodig heeft. Afhankelijk
van de kwaliteit van de verzorging wordt de Tamagotchi ouder en groeit op. Tamagotchi's hebben vier
groeifasen: baby, kind, tiener en volwassene. Traditioneel zijn er twee type tieners (een resulterend uit
goede verzorging en een uit slechte verzorging) en zes typen volwassene (drie uit elk tienertype). Er zijn
ook zogenaamde verborgen karakters, die verkregen worden door op een speciale manier met de
Tamagotchi om te gaan. Tamagotchi’s zijn sterfelijk. Hun levensduur varieert van een paar dagen tot een
paar weken, afhankelijk van de wijze waarop ze worden verzorgd. Tamagotchi’s hebben een wereldwijde
rage veroorzaakt en er zijn meer dan 40 miljoen exemplaren van verkocht.’
2. Noem minstens drie persuasieve elementen (uit Fogg of Cialdini) die er voor gezorgd hebben dat dit
concept zo’n succes is geworden. Laat duidelijk zien hoe deze elementen samenhangen met de
eigenschappen van het concept.
Een onderzoeksgroep van MIT heeft een model ontwikkeld voor diabetes 2 en wil het idee van de
Tamagotchi verbreden en toepassen om de therapietrouw te verbeteren van patiënten. Zo’n therapie
bestaat onder meer uit glucosemetingen, het toedienen van insuline en een geschikte levensstijl.
3. Welke elementen of onderdelen zou je aan de bestaande Tamagotchi moeten veranderen om deze
toe te passen binnen het diabetesdomein?
4. In hoeverre speelt operante conditionering een rol bij het gebruik van de ‘diabetes-Tamagotchi’?
5. Welke andere persuasieve elementen uit de Tamagotchi kun overnemen om de therapietrouw van
diabetespatiënten te verbeteren?
Download