De promovendus Michelet, de vader van de Franse geschiedschrijving? Interview met Camille Creyghton Irene van der Wal ‘Eigenlijk was het proefschrift er eerder dan de scriptie’, zegt de zeer gedreven promovenda Camille Creyghton. Na het afronden van haar masters Geschiedenis en Wijsbegeerte aan de Katholieke Universiteit Leuven wist Camille al dat ze wilde promoveren. Door haar docent Jo Tollebeek werd zij indertijd gewezen op de receptiegeschiedenis van Michelet, het onderwerp van haar huidige promotieonderzoek. Toch koos zij ervoor om niet direct te solliciteren naar een promotieplek, maar eerst de onderzoeksmaster aan de Ecole des Hautes Etudes en Sciences Sociales te doen. In Parijs maakte zij met haar scriptie een eerste begin met haar huidige promotieonderzoek. Haar plan was om in Leuven te promoveren, maar om haar kansen te spreiden solliciteerde ze ook in Amsterdam, waar ze contact opnam met Pim den Boer, nu haar promotor. Den Boer zag wel wat in haar onderzoek en door de commissie van het Instituut voor Cultuur en Geschiedenis werd ze uitgenodigd op gesprek. ‘Dat was heel eng’, zegt ze nu lachend, omdat ze door de twee uur vertraagde trein uit Parijs te laat kwam. Maar ze hoorde die avond al dat ze was aangenomen en liet de aanvraag in Leuven vervallen. In haar proefschrift gaat Camille op zoek naar de invloed die de Franse historicus Michelet heeft gehad op historici en politici in de periode van 1870 tot 1950. Samen met andere geschiedkundigen heeft Michelet het idee van het logische verloop van de Franse geschiedenis vormgegeven. Als ik haar vraag of Fransen zich meer bewust zijn van hun geschiedenis dan Nederlanders knikt zij instemmend. ‘Veel Fransen kennen Michelet omdat hij bij het vak Frans op de middelbare school wordt behandeld. Dat is heel anders dan in Nederland, waar middelbare scholieren van Huizinga of Fruin nog nooit hebben gehoord.’ Camille heeft eens aan Jacques Revel, een bekend Frans historiograaf, gevraagd waarom men in Frankrijk zoveel bewuster van de geschiedenis is dan in Nederland. Zijn antwoord was: ‘Omdat Frankrijk nu eenmaal een veel langere geschiedenis heeft.’ Ze zegt: ‘Toen dacht ik “ja ho”, maar er is sinds Hugo Capet toch nog wel wat veranderd: er hadden ook wel andere dingen kunnen gebeuren.’ Ze concludeert dat Revel geen afstand kan nemen van het finalistische idee van Frankrijk als logische uitkomst van de geschiedenis. Men vindt het vanzelfsprekend dat uit het middeleeuwse Frankische rijk het Frankrijk van vandaag de dag moest voertkomen. Deze perceptie van de geschiedenis verbaast haar en dat maakt wat haar betreft het onderzoek naar Michelet extra interessant. Skript Historisch Tijdschrift 33.3 177 De moderne Franse nationale geschiedschrijving is ontstaan in de negentiende eeuw. Na de Revolutie had men twijfels of Frankrijk nog wel hetzelfde land was. Historici probeerden hun vaderlandse geschiedenis vorm te geven en probeerden daar zoveel mogelijk een nationaal verhaal van te maken. De hypothese van Camille is dat Michelet een sleutelfiguur is geweest in de vormgeving van dit nationale verhaal. In zijn eentje heeft hij onder andere de gehele geschiedenis van Frankrijk beschreven van de Middeleeuwen tot 1815. Ze zegt: ‘Michelets geschiedschrijving heeft heel veel mensen gefascineerd en is bovendien ook echt wel gepromoot. Er waren namelijk ontzettend veel populariserende uitgaven van zijn werk in omloop, de hele Histoire de France was bijvoorbeeld gedrukt op krantenpapier en in encyclopedie formaat, wekelijks te verkrijgen in de kiosk voor tien cent.’ Een van de dingen die Camille probeert uit te zoeken in haar proefschrift is hoe de term Le peuple zijn eigen leven is gaan leiden. De term is afkomstig van het gelijknamige boek van Michelet uit 1846, waarin hij uiteenzet wat het Franse volk echt is en wat het Franse volk revolutionair maakt. Camille bestudeert in hoeverre de Franse politici gebruikmaken van deze term en tot op welke hoogte dat gekleurd is door Michelet. Ze waarschuwt dat het een gevaarlijk begrip is. Het kan namelijk enerzijds insluitend gebruikt worden, in de zin dat iedereen meetelt, maar het kan ook uitsluitend gebruikt worden en dit laatste gebeurde in het interbellum wel eens. Ze zegt: ‘Le peuple wordt door Michelet aangemerkt als de motor van de Franse geschiedenis en van de Revolutie en deze groep is historisch gezien dus de enige die er in Frankrijk eigenlijk toe doet. Als er allemaal categorieën zijn die buiten Le peuple gaan vallen kan dat heel gevaarlijk worden.’ Camille doet dus tegelijkertijd onderzoek naar het nationalisme. Door onder meer de Frans-Duitse oorlog in 1870 was het patriottisme omgeslagen in nationalisme, wat een algemene trend was in Frankrijk. De Derde Republiek, ontstaan na die oorlog, ontwikkelde een heel duidelijk nationalistisch programma. Toen werd er bijvoorbeeld geschiedenisonderwijs ontworpen waarin de Franse nationale identiteit werd benadrukt. Na de Eerste Wereldoorlog veranderde het nationalisme van vorm en veranderde ook de erfenis van Michelet daarin, alhoewel zij nog altijd springlevend was. Linkse nationalisten in Frankrijk kregen het door het marxistische internationalisme moeilijk, maar bijvoorbeeld een term als Le peuple was heel ambigu waardoor er altijd wel iets uit te halen was. Voor haar onderzoek gebruikt Camille een vorm van receptiegeschiedenis, die van oorsprong een literair-historische benadering is. Die literair-historische benadering gaat ervan uit dat literatuur bestudeerd kan worden op basis van de ervaringen die lezers hebben van die literatuur, wat tegelijkertijd iets zegt over het werk zelf. Ze geeft aan dat dit soms problemen oplevert, want geschiedschrijving is niet zomaar literatuur. Een methode is in de Geesteswetenschappen vaak ontworpen voor één bepaald geval, waardoor je daar voor je eigen onderzoek allerlei tekortkomingen in ziet. Ze geeft aan de voorkeur te hebben voor een hybride vorm, waarin memory studies en begripsgeschiedenis ook voor haar van betekenis zijn. Ze zegt: ‘Het belang van een theorie is het leren plaatsen en interpreteren van bronnen waar je vervolgens een verhaal mee maakt; dat kan op heel veel manieren.’ 178