Diagnostiek van ASS bij volwassenen in West

advertisement
Diagnostiek van ASS bij volwassenen in
West-Vlaanderen
Campus St.-Jorisstraat
Auteur: Elien Coenjaerts
Begeleider: Séverine Van De Voorde
Bachelorproef voorgedragen tot het behalen van
het diploma Bachelor in de Toegepaste Psychologie
Academiejaar 2012-2013
Diagnostiek van ASS bij volwassenen in
West-Vlaanderen
Campus St.-Jorisstraat
Auteur: Elien Coenjaerts
Begeleider: Séverine Van De Voorde
Bachelorproef voorgedragen tot het behalen van
het diploma Bachelor in de Toegepaste Psychologie
Academiejaar 2012-2013
VOORWOORD
“Science seldom proceeds in the straightforward logical manner imagined by outsiders.
Instead, its steps forward (and sometimes backward) are often very human events in which
personalities and cultural traditions play major roles.”
James Watson (1968)
Deze bachelorproef is het product van intens werk geweest. Zonder de steun en aanmoediging
van een aantal mensen was het tot stand komen van deze bachelorproef niet mogelijk geweest.
Daarom wil ik hier even de tijd nemen om deze mensen te bedanken.
Als eerste wil ik bijzondere dank betuigen aan mijn bachelorproef begeleidster Séverine Van
De Voorde. Haar hoge inzet, raad, bereidheid en steeds positieve aanpak hebben een grote
bijdrage geleverd in het proces en de verwezenlijking van dit eindwerk. Dankuwel hiervoor!
Vervolgens wil ik mijn vriendin en medestudent Mahnoosh Dajbord bedanken, voor haar
paraatheid om mij elke keer opnieuw te motiveren en te helpen doorheen dit proces. Bedankt
Mahnoosh!
Speciale dank aan mijn ouders voor hun eindeloze steun en voor de kans die zij mij gegeven
hebben om Toegepaste Psychologie te studeren. Mama en papa, ik zeg het niet vaak genoeg,
maar dankjewel voor alles!
Een woord van dank aan alle centra in West-Vlaanderen die aan diagnostiek van ASS bij
volwassenen doen om deel te nemen aan dit onderzoek. Zonder jullie was dit eindwerk
onmogelijk geweest!
Bovendien wil ik mijn tweede helft, Vinny, bedanken in een allesomvattende zin: bedankt om
er altijd voor mij te zijn!
Ten slotte nog een dankbetuiging aan mijn zus, Laure Coenjaerts, voor het helpen
perfectioneren van mijn lay-out en aan mijn vrienden voor de ontspannende momenten en
daarmee de kans om telkens ‘mijn batterij terug op te laden’.
Bedankt!
Elien
INHOUD
VOORWOORD ............................................................................................................................. 6
ABSTRACT ................................................................................................................................... 7
INLEIDING ................................................................................................................................... 8
1.
Algemene inleiding .......................................................................................................... 8
2.
Wat zijn Autisme Spectrum Stoornissen (ASS)? ............................................................ 10
2.1 Voorgeschiedenis......................................................................................................... 10
2.2 Definitie ....................................................................................................................... 11
2.3 Kernsymptomen .......................................................................................................... 12
2.4 Stoornissen binnen het spectrum ............................................................................... 13
2.5 Geassocieerde problemen ........................................................................................... 15
2.6 Prevalentie ................................................................................................................... 16
2.7 Toekomst ASS .............................................................................................................. 17
2.8 Etiologie ....................................................................................................................... 18
2.9 Prognose ...................................................................................................................... 19
3.
Hoe komt het dat mensen zich op latere leeftijd nog aanmelden in de hulpverlening? ... 20
3.1 Hoge intelligentie en zorg ............................................................................................ 20
3.2 Verkeerde diagnose ..................................................................................................... 20
3.3 Complexe maatschappij .............................................................................................. 21
3.4 Opvoedingsproces van hun kinderen .......................................................................... 21
3.5 Onvoldoende diagnostische instrumenten ................................................................. 21
4.
Diagnostiek bij ASS ........................................................................................................ 22
4.1 Belang om de diagnose zo vroeg mogelijk te stellen .................................................. 22
4.2 Diagnostiek op volwassen leeftijd ............................................................................... 23
4.3 Diagnostische richtlijn ................................................................................................. 23
5.
Onderzoeksvragen en hypothesen ............................................................................... 27
METHODE ................................................................................................................................. 28
1.
Deelnemers ................................................................................................................... 28
2.
Meetinstrumenten ........................................................................................................ 28
3.
Procedure ...................................................................................................................... 30
RESULTATEN ............................................................................................................................. 32
DISCUSSIE ................................................................................................................................. 39
1.
Conclusie ....................................................................................................................... 39
2.
Sterktes en beperkingen van het onderzoek ................................................................ 40
3.
Klinische implicaties ...................................................................................................... 41
LITERATUURLIJST ...................................................................................................................... 42
BIJLAGEN .................................................................................................................................. 49
ABSTRACT
Dit onderzoek trachtte een zicht te krijgen op de mate waarin het diagnostisch proces van ASS
bij volwassenen in de centra in West-Vlaanderen overeenstemt met de diagnostische richtlijn
van de CASS18+ werkgroepen.
Om dit doel te bereiken werd eerst een inventarisatie gedaan van alle centra in WestVlaanderen die aan diagnostiek van ASS bij volwassenen doen. Daarna werden de onderdelen
van het diagnostisch proces van ASS bij volwassenen in de centra West-Vlaanderen in kaart
gebracht. Als laatste werd een vergelijking gemaakt tussen het diagnostisch proces van ASS
bij volwassenen in de centra in West-Vlaanderen en de multidisciplinaire richtlijn van de
CASS18+ werkgroepen.
De deelnemers van dit onderzoek bestaan uit alle centra in West-Vlaanderen die aan
diagnostiek naar ASS bij volwassenen doen. Aan deze centra werd gevraagd om een enquête
in te vullen. In de enquête werd bevraagd welke diagnostische fasen en welke diagnostische
instrumenten in elke fase, die volgens de multidisciplinaire richtlijn van de CASS18+
werkgroepen moet doorlopen worden, de centra al dan niet uitvoeren. Daarnaast werd ook
bevraagd welke diagnostische interventies de centra uitvoeren die niet in de multidisciplinaire
richtlijn vernoemd werden.
Uit de resultaten bleek dat alle centra in West-Vlaanderen die aan diagnostiek van ASS bij
volwassenen doen vaak de multidisciplinaire richtlijn van de CASS18+ werkgroepen niet
geheel volgen. Hieruit werd geconcludeerd dat er in het diagnostisch proces van ASS bij
volwassenen die centra in West-Vlaanderen uitvoeren momenteel te weinig eenduidigheid
bestaat in de professionele vereisten waaraan dit diagnostisch proces moet voldoen. Daarnaast
werd ook geconcludeerd dat de diagnose momenteel afhankelijk is van de onderzoeker of het
centrum waar de persoon met ASS zich aanmeldt.
7
INLEIDING
1. Algemene inleiding
Hulpverleners in de geestelijke gezondheidszorg worden steeds meer gevraagd om
diagnostiek naar Autisme Spectrum Stoornissen (ASS) bij volwassenen uit te voeren. Daarom
is er meer eenduidigheid gewenst in de vereisten waar dit diagnostisch proces aan moet
voldoen. Vier CASS18+ werkgroepen (www.cass18plus.nl) hebben het diagnostisch proces
in Nederland in kaart gebracht. Zij hebben een multidisciplinaire richtlijn opgesteld met
daarin professionele vereisten waaraan het diagnostisch proces moet voldoen. Dit zorgde voor
meer houvast voor hulpverleners die diagnostiek naar ASS verrichten in Nederland (Kan,
Verbeeck & Bartels, 2012). In België werd het diagnostisch proces van ASS bij volwassenen
nog niet in kaart gebracht. Er bestaat in België wel een dergelijke diagnostische richtlijn in het
classificerende diagnostisch protocol van het VAPH maar dit protocol werd niet gepubliceerd
en heeft niet als hoofddoel het bevorderen van diagnostiek van ASS bij volwassenen (VAPH,
2012). Deze tekorten in België moeten opgevangen worden om de diagnostiek van ASS bij
volwassenen in België te optimaliseren. Dit is dan ook waar ik als bachelor Toegepaste
Psychologie wil inspringen.
Met dit onderzoek breng ik het verloop en de inhoud van het diagnostisch proces van ASS bij
volwassenen in de centra in West-Vlaanderen in kaart. Het doel van dit onderzoek is om een
zicht te krijgen op de mate waarin het diagnostisch proces van ASS bij volwassenen in de
centra in West-Vlaanderen overeenstemt met de diagnostische richtlijn die door de CASS18+
werkgroepen werd opgesteld. Vanuit de bevindingen van dit onderzoek kunnen hulpverleners
hun gehanteerde diagnostisch proces optimaliseren. Dit kan dan leiden tot accuratere
diagnoses en een beter passende behandeling voor de betrokkene en zijn familie. Verder kan
naar aanleiding van de bevindingen van dit onderzoek eventueel een multidisciplinaire
richtlijn voor diagnostiek van ASS bij volwassenen voor België ontwikkeld en gepubliceerd
worden. Dit zou hulpverleners in België eenduidigheid en een houvast bieden in de
professionele vereisten waaraan dit diagnostisch proces moet voldoen. Opnieuw zou dit de
diagnostiek van ASS bij volwassenen in België optimaliseren.
8
Om dit doel te bereiken wordt in dit onderzoek eerst een inventarisatie gedaan van alle centra
in West-Vlaanderen die aan diagnostiek van ASS bij volwassenen doen. Daarna worden de
onderdelen van het diagnostisch proces van ASS bij volwassenen in de centra in WestVlaanderen in kaart gebracht. Ten slotte wordt een vergelijking gemaakt tussen het
diagnostisch proces van ASS bij volwassenen in de centra in West-Vlaanderen en de
multidisciplinaire richtlijn van de CASS18+ werkgroepen.
Om het doel van deze studie te mogelijk te maken werd een antwoord gezocht op de volgende
onderzoeksvragen:
1. Welke centra in West-Vlaanderen doen aan diagnostiek van ASS bij volwassenen?
2. Uit welke onderdelen bestaat het diagnostisch proces bij die centra?
3. In welke mate volgt dit diagnostisch proces van elk centrum de multidisciplinaire richtlijn
van de CASS18+ werkgroepen?
Dit onderzoek is ontstaan vanuit mijn persoonlijke interesse voor ASS. Zo werkt mijn moeder
dagelijks met mensen met deze stoornis en heb ik vaak van haar gehoord welke moeilijkheden
zij ervaren. Daarom vind ik een gepaste behandeling voor mensen met ASS noodzakelijk en
dat kan alleen gebeuren met een correcte diagnose. Om deze reden wil ik het optimaliseren
van de diagnostiek van ASS bij volwassenen via mijn onderzoek een handje toesteken.
9
2. Wat zijn Autisme Spectrum Stoornissen (ASS)?
2.1 Voorgeschiedenis
De term ‘autisme’ is afkomstig van het Griekse woord ‘autos’ en betekent ‘zelf’. Deze term
werd door de Zwitserse psychiater Bleuler (Roeyers & Warreijn, 2008) bedacht om
kenmerken van personen met schizofrenie te benoemen. Kinderpsychiater Leo Kanner (18941981) en kinderarts Hans Asperger (1906-1981) zijn twee pioniers die de term ‘autisme’ voor
het eerst binnen de hulpverlening gebruikten. Rond dezelfde periode (1943) schreven zij,
onafhankelijk van elkaar, op basis van enkele casestudies een artikel over ASS (Baron-Cohen,
2009).
Kanner (1943) gebruikte in zijn werk ‘Autistic disturbances of affective contact’ de term
‘early infantile autisme’, ook wel eens ‘Kanner Syndrome’ genoemd, om een elftal kinderen
te duiden die zich bij het maken van sociaal contact erg afzijdig opstelden en spontaan niet
spraken. Wanneer deze kinderen wel communiceerden was er vaak sprake van neologisme,
echolalie en over zichzelf praten in de derde vorm. Verder waren weerstand voor verandering,
stereotiepe gedragingen en een moeilijk lopende taalontwikkeling ook opvallende kenmerken
naast de beperkingen in sociaal contact (Baron-Cohen, 2009; Buitelaar & van der Gaag, 2009;
Gezondheidsraad, 2009; Roeyers & Warreijn, 2008; Worley, 2012).
In hetzelfde jaar maakte Asperger (1944) in Wenen een thesis ‘Autistic psychopathy in
childhood’ die werd gepubliceerd in 1944. Hij beschreef in zijn werk een viertal kinderen die
op het gebied van communicatie, socialisatie en imaginatie erg grote tekorten vertoonden.
Deze kinderen hadden een normale taalontwikkeling doorgemaakt, maar communiceerden erg
eenzijdig en formeel. In hun communicatie was er weinig gevoel voor nuance en ontbraken
enkele belangrijke aspecten, zoals het gevoel voor humor. Ook hun (grove) motoriek was
trager ontwikkeld dan verwacht. De meesten van hen beschikten wel over een verbluffend
geheugen voor feiten en beschikten vaak over bijzondere vaardigheden die obsessief en
repetitief werden vervolgd (Lyons & Fitzgerald, 2007; Verhagen-Redtenbacher & Jessurun,
1995; Worley, 2012).
Kanner’s Engelstalige publicatie kreeg al snel wereldwijde bekendheid. De publicatie van
Asperger, die in het Duits gepubliceerd werd, kreeg zijn bekendheid pas enkele jaren later
wanneer Lorna Wing in 1981 het werk van Asperger beschreef in een Engelstalig tijdschrift
en nadat deze publicatie uiteindelijk in 1991 vertaald werd in het Engels door Uta Frith
(Lyons & Fitzgerald, 2007; Worley, 2012).
10
Lorna Wing sloot zich aan bij het werk van Asperger die een daling in de ernst van
symptomen van ASS in het verloop van de ontwikkeling van een autistisch kind niet uitsloot.
Wing en Gould namen in een grootschalig epidemiologisch onderzoek in 1979 een grotere
diversiteit waar in de ernst en uiting van ASS dan Kanner eerder had beschreven.
In 1981 introduceerde Wing de ‘stoornis van Asperger’ waarmee zij als eerste het
autismespectrumconcept vorm gaf. Ze beschouwde ASS als een triade van stoornissen in de
sociale interactie en interpersoonlijke relaties, communicatie en verbeeldingsvermogen, en de
mate van de mentale en executieve flexibiliteit. Het is dan ook vanzelfsprekend dat zij een
grote invloed uitoefende op het klinische beeld van ASS. De criteria voor ASS werden in de
DSM-IV-TR (American Psychiatric Association [APA], 2000) in drie domeinen verdeeld
volgens haar triade, de stoornis van Asperger werd als een nieuwe classificatieoptie
beschouwd en er werd ook ruimte gemaakt voor variaties door middel van de ‘pervasieve
ontwikkelingsstoornis niet anderszins omschreven’ (Kan, Verbeeck & Bartels, 2012; Wolff,
2004). Een andere belangrijke invloed op de herkenning van ASS was het werk van Michael
Rutter. Hij heeft bijgedragen aan de classificatie en de differentiaal diagnostiek van ASS
(Baron-Cohen, 2009).
2.2 Definitie
De term ASS wordt gebruikt voor het aanduiden van een ontwikkelingsstoornis die vanaf de
kindertijd optreedt en gedurende het hele leven blijft bestaan. In de literatuur spreekt men
meestal over een triade wanneer men ASS omschrijft. Deze triade bestaat uit kwalitatieve
tekorten in sociale interactie, communicatie en verbeeldingsvermogen en waarbij rigide en
repetitieve gedragspatronen voorkomen. Het woord ‘spectrum’ wijst er op dat ASS zich op
verschillende wijzen uit. De aard en de ernst van de symptomen van ASS variëren van
persoon tot persoon afhankelijk van leeftijd, individuele ontwikkeling en omgeving. De
stoornis is erfelijk en komt in meer dan de helft van de gevallen samen voor met een
verstandelijke beperking (Delfos & Gottmer, 2008; Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
[NVvP], 2009a; Ruskin et al., 2013; Sussman, 2008; Van Berckelaer-Onnes, 2009).
In de DSM-IV-TR wordt de term ‘Pervasieve ontwikkelingsstoornissen’ gebruikt om vijf
stoornissen binnen het spectrum van autisme aan te duiden. In ons taalgebied wordt deze term
meestal ‘Autismespectrumstoornissen (ASS)’ genoemd (Knaepen, 2010; Van BerckelaerOnnes, 2004). In de DSM-IV-TR vallen onder de pervasieve ontwikkelingsstoonissen: de
autistische stoornis, de stoornis van Asperger, de pervasieve ontwikkelingsstoornis niet
11
anderszins omschreven (pdd-nos), de stoornis van Rett en de desintegratiestoornis van de
kindertijd (APA, 2000). Van deze vijf stoornissen komen de eerste drie stoornissen
hoofdzakelijk voor in de psychiatrie voor volwassenen. Dit lijkt ook vanzelfsprekend gezien
de overige twee stoornissen maar zelden voorkomen (Vuijk, 2011; Vuijk, De Nijs, Vitale,
Simons-sprong & Hengeveld, 2012). In wat volgt worden eerst de drie kernsymptomen van
ASS beschreven. Daarna wordt elk van de vijf stoornissen binnen het spectrum kort
omschreven, met grotere aandacht voor de drie stoornissen die voornamelijk in de
volwassenenpsychiatrie voorkomen.
2.3 Kernsymptomen
Sociale interactie
Het meest kenmerkende aspect van ASS is het kwalitatieve tekort in de sociale interactie.
Dit valt op te merken aan het beperkte non-verbaal gedrag. Deze mensen maken amper
oogcontact, hebben meestal een vlakke gelaatsexpressie en een strakke lichaamshouding. Een
andere beperking in de sociale interactie is het niet in staat zijn om relaties met
leeftijdsgenoten aan te gaan. Zij hebben weinig tot geen sociaal inzicht en een tragere
informatieverwerking. Dit zorgt ervoor dat zij een situatie niet goed kunnen inschatten,
moeilijk gevoelens en gebaren van anderen kunnen interpreteren en moeite hebben met het
deelnemen aan een gesprek. De spanning die dit voor een persoon met ASS bezorgt kan hoog
oplopen, waardoor zij dergelijke sociale situaties gaan vermijden. Als laatste kunnen zij maar
beperkt interesses met anderen delen en vertonen zij een gebrekkige sociale of emotionele
wederkerigheid (APA, 2000; Knaepen, 2010; NVvP, 2009b; Van Berckelaer-Onnes, 2004;
Vuijk, 2011).
Deze gebrekkige sociale wederkerigheid hebben Wing en Gould in 1979 opgedeeld in drie
types aan de hand van een sociale subtypologie. Later werd een vierde typering toegevoegd
door Shah in 1988. Het afzijdige of inalerte ‘aloof’ type zijn personen die weinig tot geen
sociaal contact opzoeken. Het passieve type zijn personen die zelf geen initiatief nemen tot
interactie, maar wel toenaderingspogingen van anderen accepteren. Het derde type is actiefmaar-bizar in de sociale interactie. Zij initiëren wel interactie met anderen, maar doen dit op
een vreemde, ongepaste, herhalende en egocentrische manier. Ten slotte is het vierde type
formalistisch en hoogdravend. Deze mensen zien het belang in van sociale interactie en praten
overdreven formeel en beleefd. De wederkerigheid in sociale interactie ontbreekt bij personen
van alle groepen (Peeters & Vertommen, 2007; Roeyers & Warreijn, 2008; Vuijk, 2011).
12
Communicatie en verbeeldingsvermogen
Mensen met ASS hebben ook moeite met communicatie, waarbij zij niet kunnen terugvallen
op non-verbale communicatie. Dit is te wijten aan een achterstand in hun taalontwikkeling.
Hun taalgebruik is vaak repetitief en stereotiep, waarbij taalverschijnselen als echolalie
(dwangmatig nazeggen van zinnen of woorden) en neologismen (zelfverzonnen woorden)
voorkomen. Verder hebben zij een gebrek aan inlevingsvermogen en verbeelding, waardoor
zij problemen ervaren in het initiëren of onderhouden van gesprekken zoals ook hierboven
beschreven staat. Door het gebrek aan verbeelding kunnen zij de inhoud van een gesprek zeer
letterlijk opnemen en non-verbaal gedrag, humor of onderliggende bedoelingen van een
opmerking niet interpreteren. Normaalbegaafde of hoogbegaafde volwassenen hebben vaak
wel een normale taalontwikkeling gehad, maar zijn niet in staat werkelijk te communiceren.
Hun gebrekkigheden zijn dan subtieler (APA, 2000; Knaepen, 2010; NVvP, 2009b; Peeters en
Vertommen, 2007; Roeyers & Warreijn, 2008).
Beperkte interesses en activiteiten
Als gevolg van de beperkingen van ASS lijkt de wereld voor iemand met ASS bedreigend en
onvoorspelbaar. Zij stellen zichzelf gerust door herhalende motorische bewegingen uit te
voeren (bv. wiegen), door bepaalde niet-functionele rituelen of routines uit te voeren of door
zich obsessief te focussen op een specifieke interesse, gedachte of voorwerp (preoccupatie).
Zij houden niet van veranderingen in hun dagelijkse routine. Een ongeplande gebeurtenis of
het plotse gedrag van een andere persoon tolereren zij niet. Daarom houden zij zich vast aan
bepaalde gewoonten, gedachten en gedragspatronen. Verder vertonen zij ook een abnormale
interesse en onder- of overgevoeligheid voor prikkels (APA, 2000; Boyd, McDonough &
Bodfish, 2012; Knaepen, 2010; NVvP, 2009b; Van Vliet & Butje, 2008).
2.4 Stoornissen binnen het spectrum
Autistische stoornis
In de DSM-IV-TR (APA, 2000) wordt Klassiek autisme of ‘Kanner autisme’ gekenmerkt
door kwalitatieve tekorten in de sociale interactie, kwalitatieve tekorten in de communicatie
en beperkte, repetitieve stereotiepe gedragspatronen, interesses en activiteiten (APA, 2000;
Van Berckelaer-Onnes, 2009; Roeyers & Warreijn, 2008). Om de specifieke symptomen van
de autistische stoornis te duiden refereer ik naar de beschrijving van de triade hierboven. De
betreffende criteria van de DSM-IV-TR zijn terug te vinden in bijlage 1.
13
Stoornis van Asperger
De stoornis van Asperger komt sterk overeen met de autistische stoornis. Ook deze mensen
hebben beperkingen in de sociale interactie, stellen repetitief stereotiepe gedragspatronen en
hebben beperkte interesses en hobby’s. Toch kunnen we deze mensen onderscheiden van de
mensen met een autistische stoornis omwille van de volgende redenen. Zij zijn meestal
normaal tot bovengemiddeld begaafd. Zij vertonen geen uitzonderlijke achterstand in zowel
de cognitieve ontwikkeling als in de taalontwikkeling. En daarnaast vertonen zij geen
beperkingen in de communicatie. Opmerkelijk is wel dat hun taalgebruik al heel jong vrij
bombastisch, oubollig en breedsprakig klinkt. Enkele belangrijke kernmerken bij het
syndroom van Asperger zijn de beperkte sociale wederkerigheid, de diepgaande
belangstelling voor een onderwerp, het gebrek aan sociaal inzicht en het initiëren van
interactie. Op vlak van diagnosestelling wordt vóór het vijfde levensjaar bijna nooit een
diagnose gesteld, omdat hun intelligentie veel symptomen verbergt (Attwood, 2007, pp. 1322; Sorensen, 2009; Van Berckelaer-Onnes, 2004; Verhagen-Redtenbacher & Jessurun, 1995;
Van Vliet en Bultje, 2008).
Pervasieve ontwikkelingsstoornis niet anderszins omschreven (POS-NAO)
POS-NAO wordt gezien als een restgroep. Dit omdat mensen die onder deze diagnostische
classificatie vallen dezelfde beperkingen hebben als bij ASS en de andere pervasieve
ontwikkelingsstoornissen, maar niet voldoen aan de criteria van één van de andere pervasieve
ontwikkelingsstoornissen. In de DSM-IV-TR (2000) is de volgende beschrijving terug te
vinden: er zijn ernstige beperkingen in de sociale interactie met daarbij ofwel tekorten in de
communicatie ofwel de aanwezigheid van stereotiepe interesses en gedragspatronen. De
vaagheid van deze beschrijving heeft reeds voor veel discussie gezorgd (Van BerckelaerOnnes, 2009; NVvP; 2009a; Van Vliet & Bultje, 2008).
Stoornis van Rett
Deze stoornis is een weinig voorkomende genetische stoornis die voor het eerst beschreven
werd in 1960 door Andreas Rett. Het gaat hier om een mutatie op het X-chromosoom,
waardoor de stoornis bijna alleen bij meisjes voorkomt. Een mannelijke foetus overleeft deze
specifieke mutatie bijna nooit. De ontwikkeling van deze mensen verloopt normaal tot
wanneer zij 7 à 24 maanden oud zijn. Vanaf dan treed stagnatie van de ontwikkeling op,
waarna het kind achteruitgaat op verschillende vlakken. Zo is er regressie van de reeds
verworven sociale en communicatieve vaardigheden, spraak, intelligentie en motoriek
(stereotiepe handbewegingen, handen niet functioneel gebruiken en moeite met lopen)
14
waarneembaar. Het gedrag van het kind lijkt dan vaak op een ASS. In een latere fase vindt
stabilisatie en eventueel kleine verbeteringen van deze vaardigheden plaats (Berckelaeronnes, 2009; Neul et al., 2010; Van Vliet & Bultje, 2008).
Desintegratiestoornis van de kindertijd (Syndroom van Heller)
Deze stoornis werd voor het eerst beschreven door Heller in 1908. Deze mensen hebben een
normale ontwikkeling tot wanneer zij twee jaar oud zijn en vertonen dan voor het tiende
levensjaar een regressie in de meeste ontwikkelingsgebieden, waardoor zij veel van hun reeds
verworven vaardigheden en kennis verliezen. De symptomen van deze stoornis zijn op veel
gebieden gelijkaardig aan de stoornis van Rett. Ook hier heeft een persoon met deze stoornis
een ernstige verstandelijke en lichamelijke beperking (APA, 2000; Van Berckelaer-Onnes,
2009; Van Vliet & Bultje, 2008).
2.5 Geassocieerde problemen
Het voorkomen van geassocieerde problemen zoals aandachtsproblemen, taalproblemen,
stemmingswisselingen, eetproblemen en leerproblemen bij ASS kunnen vaak leiden tot een
verkeerde diagnose of een comorbide diagnose. Daarom is het in teken van deze
bachelorproef zinvol om deze problemen kort te duiden.
Mensen met ASS vertonen soms een korte aandachtspanne en al van jongs af aan het
onvermogen van ‘gedeelde aandacht’. Zij kunnen bijvoorbeeld urenlang hun aandacht
toeleggen op een voorwerp dat hen boeit, waarbij zij in zichzelf keren en alle prikkels van
buitenaf negeren. Dit laatste noemt men hyperfocalisatie of preoccupatie van een voorwerp.
Vandaaruit kan ook een ongepaste gehechtheid aan een voorwerp ontstaan. (Georgiades et al.,
2011; Peeters & Vertommen, 2007; van der Gaag, 2003). Zoals bij de triade staat vermeld
hebben mensen met ASS een vertraagde of soms geen taalontwikkeling doorgemaakt.
Hierdoor hebben zij problemen in hun spraak en taalgebruik. Bij ASS kunnen ook motorische
problemen voorkomen (vb. hun veters niet kunnen knopen of vreemd lopen). (Attwood, 2007,
pp. 13-22; Gezondheidsraad, 2009; van der Gaag, 2003). Personen met ASS hebben geregeld
stemmingswisselingen. Zij kunnen intense stress en angst ervaren naar aanleiding van
bepaalde sociale situaties, overprikkeling vanuit de omgeving (bv. blaffende hond) of
wanneer
niet
voldaan
wordt
aan
hun
verwachtingspatroon.
Dan
kunnen
ook
gedragsproblemen zoals agressie of zelfverwonding zich voordoen. Daarnaast kunnen
sommigen depressief worden wanneer zij zelf op de hoogte zijn van hun problemen in de
sociale interactie. Depressiviteit komt vaak voor bij hoogfunctionerende volwassenen met de
15
autistische stoornis en de stoornis van Asperger (Attwood, 2007, pp. 13-22; Kan, Buitelaar &
van der Gaag, 2008; Peeters & Vertommen, 2007; Van Berckelaer-Onnes, 2009). Mogelijks
vertonen personen met ASS afwijkend eetgedrag wat verklaard kan worden door het
volgende. Zoals reeds vermeld is één van de symptomen van ASS de overgevoeligheid voor
prikkels. Hierdoor kunnen zij sommige voeding met een bepaalde smaak, textuur of geur
weigeren. Daarbij kunnen angst, bepaalde routines rond de etenstijd of bepaalde voorkeuren
voor voedsel leiden tot een onevenwichtig dieet of gewichtsproblemen. Een ander probleem is
dat iemand met ASS een leerprobleem kan ontwikkelen. Soms hebben zij zichzelf een
bepaalde studiemethode aangeleerd, waardoor zij veel kennis opdoen rond een onderwerp dat
hen interesseert maar leerproblemen vertonen op andere vlakken. Een laatste geassocieerd
probleem is dat iemand met ASS geen angst heeft voor gevaar (Attwood, 2007, pp.13-22).
2.6 Prevalentie
De prevalentie van het aantal mensen die de diagnose ASS krijgen is de laatste decennia erg
toegenomen. De studies uit de jaren ‘70 rapporteerden een prevalentie van 2 tot 5 op 10 000
personen (Fombonne, 2003; Gezondheidsraad, 2009; NVvP, 2009a). Daaropvolgende studies
gepubliceerd sinds 2000, hebben echter een prevalentie van 60 tot 116 op 10 000 personen
aangetoond (Elsabbagh et al., 2012; Fombonne, 2009; NVvP, 2009b). De meest recente
prevalentiecijfers liggen tussen 90 en 120 op 10 000 personen (Fombonne, 2012). Deze
stijging kan door diverse redenen verklaard worden; de verruiming van de diagnostische
criteria van de DSM-IV-TR, een toegenomen bewustwording van ASS, vernieuwde casefinding technieken als ook verbeterde diagnostiek en dienstverlening. Ook andere factoren
hebben een invloed gehad op deze trend (Fombonne, 2009; Gernsbacher, Dawson &
Goldsmith, 2005; NVvP, 2009a). ASS komt bij mannen vaker voor dan bij vrouwen.
Fombonne (2012) stelt een man-vrouwratio van 5:1 vast. Intelligentie is mede bepalend voor
de man-vrouwratio. Het prevalentieverschil tussen mannen en vrouwen ligt lager bij mensen
met een verstandelijke beperking dan bij mensen met een normale begaafdheid. Bij een zeer
ernstige verstandelijke beperking kan deze verhouding gelijk zijn (NVvP, 2009a).
16
2.7 Toekomst ASS
Psychiatrische stoornissen en de comorbiditeit ervan met andere stoornissen hebben een
tijdelijk karakter. Zo zijn er vermoedens dat de prevalentiecijfers van ASS in de toekomst nog
meer zullen stijgen en dat een verschuiving zal plaatsvinden in de ASS-populatie. Deze
stijging zal veroorzaakt worden door de wijziging van een aantal basiscriteria van ASS in de
DSM-5. Dit zal een grote invloed uitoefenen op het diagnosticeren van ASS. Het is daarom
voor mij interessant om dit hier even kort aan te kaarten (APA, 2013; Spek & Geven, 2013).
In de DSM-5 zal er geen onderscheid meer gemaakt worden tussen de verschillende types van
ASS zoals ‘stoornis van Asperger’ en ‘Pervasieve stoornis NAO’. Er zal voortaan enkel nog
sprake zijn van Autisme Spectrum Stoornis, waarbij ruimte is gelaten voor variatie in de ernst
van de symptomen. Deze belangrijke verandering zal plaatsvinden doordat de verschillende
types onvoldoende wetenschappelijk konden gerechtvaardigd worden (Witwer & Lecavalier
zoals geciteerd in Spek & Geven, 2013). Ook zal achterstand of vertraging van de
taalontwikkeling niet meer tot de criteria van ASS behoren, maar eerder als een comorbide
problematiek beschouwd worden. Verder zal er in de DSM-5 meer aandacht gegeven worden
aan sensorische waarnemingsverschillen, zoals sensorische over- en ondergevoeligheid (Spek
& Geven, 2013; Tops, Kamerman, Hermans & Thissen, 2013; Worley, 2012)
Een positieve verandering voor het diagnosticeren bij volwassenen zal zijn dat de DSM-5 niet
uitsluitend zal gericht zijn op de populatie kinderen. Het zal bovendien ook gemakkelijker
zijn om volwassenen te diagnosticeren doordat de DSM-5 geen specifieke informatie vereist
van vóór het derde levensjaar. Het volstaat als de symptomen in de kindertijd aanwezig zijn,
ook al zijn de beperkingen pas op latere leeftijd zichtbaar. Een tekort aan informatie van vóór
het derde levensjaar komt vaak voor bij volwassenen. Dit zorgde daarom voor problemen bij
classificatie met de DSM-IV-TR. Als laatste zullen er in de DSM-5 minder criteria (minimaal
5 van 7 criteria) vereist zijn om een diagnose van ASS vast te stellen in vergelijking met de
DSM-IV-TR (minimaal 3 van 12 criteria) (APA, 2013; Spek & Geven, 2013; Tops et al.,
2013; Worley, 2012).
17
2.8 Etiologie
De oorzaak van ASS is te wijten aan de interacties van verschillende genen en
omgevingsfactoren die leiden tot een abnormale cognitieve, neurobiologische en
psychosociale ontwikkeling. Aan de hand van meerdere tweelingonderzoeken werd
aangetoond dat ASS in grote mate erfelijk is. Een concrete verklaring voor autisme bestaat
echter nog niet, ondanks dat hier reeds veel onderzoek naar gedaan is. In de literatuur worden
vaak de volgende drie psychologische theorieën aangehaald op vlak van cognitie als
verklarende hypothesen voor het gedrag van ASS. Echter mag geen enkele theorie
aangenomen worden als de juiste theorie. Dit omdat er methodologische problemen waren in
het onderzoek waaruit deze theorieën zijn voortkomen en omdat de laatste twee theorieën niet
specifiek zijn voor ASS (Kan, Verbeeck & Bartels, 2012; NVvP & Nederlands Instituut van
Psychologen [NIP], 2012; van der Gaag, 2003; Vermeulen, z.j.).
Theory of mind (ToM)
De Theory of mind betreft het vermogen om zich in te leven in de gevoelens, gedachten en
intenties van iemand anders of zichzelf. Mensen met ASS hebben hier veel moeite mee. Vele
studies suggereren dat rond het vierde levensjaar een sterke verandering in ontwikkeling van
de ToM plaatsvind bij iemand met ASS. De beperking in de ToM, ook ‘mindblindness’
genoemd, is afhankelijk van intelligentie en leeftijd. Zo hebben hoog intelligente mensen met
ASS vaak wel enig inzicht in hun eigen gebreken en sterktes. Deze ‘mindblindness’ zou de
beperkingen in sociale interactie, communicatie en verbeeldingsvermogen bij ASS kunnen
verklaren. Belangrijk om te weten is dat de gestructureerde testsituaties en de neurologische
tests om ToM te meten vaak onvoldoende overeenstemmen met de werkelijkheid (BaronCohen, 2001; Spek, 2012; Van Berckelaer-Onnes, 2004).
Executieve-functietheorie (EF)
Executieve functies betreft het vermogen om te kunnen organiseren, plannen en uitvoeren.
Mensen met ASS hebben een gebrekkige EF. Zij ervaren problemen in het organiseren en
plannen van eigen gedrag, waarbij zij geen cognitieve flexibiliteit hebben om snel over te
schakelen van één situatie naar een andere en niet goed kunnen omgaan met feedback om
eigen gedrag bij te sturen. Zij hebben bijvoorbeeld moeite met het uitvoeren van een opdracht
die hen een tijd op voorhand werd gegeven. Deze theorie zou een verklaring bieden voor de
beperkte interesses en activiteiten en preoccupatie bij ASS (Van Berckelaer-Onnes, 2004; van
der Gaag, 2003; Van Vliet & Bultje, 2008).
18
Centrale-coherentietheorie (CC)
Centrale coherentie betekent het vermogen om waargenomen prikkels samen te voegen tot
een betekenisvol geheel, waarbij rekening gehouden wordt met de context. Het is gekend dat
mensen met ASS sterk zijn in het waarnemen van details. Echter loopt dit samen met een
zwakke CC. Zij kunnen geen onderscheid maken tussen relevante en irrelevante prikkels bij
een bepaalde situatie, waarbij zij de context onvoldoende opnemen. Dit zorgt bij hen voor een
gebrek aan overzicht, waardoor zij de wereld vrij letterlijk en in losse stukken waarnemen.
Normaalbegaafde volwassenen kunnen daarentegen soms wel een overzichtelijk geheel zien.
Door de zwakke CC hebben mensen met ASS moeite met alles wat kan veranderen van
betekenis. Dit zou kunnen verklaren waarom zij zich liever richten op voorwerpen dan op
mensen. Daarnaast zou de zwakke CC ook de beperkingen in sociale interactie en de beperkte
interesses en activiteiten kunnen verklaren (Spek, 2012; Van Berckelaer-Onnes, 2004; Van
Vliet & Bultje, 2008).
2.9 Prognose
ASS manifesteert zich vóór het derde levensjaar en blijft dan het hele leven voortbestaan. Het
beloop van deze stoornis is erg variabel. Zo zijn er aanwijzingen dat de prognose van de
stoornis van Asperger gunstiger is dan deze van de autistische stoornis. Vanuit longitudinale
studies is gekend dat de kernsymptomen van ASS naar de volwassenheid toe verbeteren. De
communicatie verbetert het meest. De wederkerigheid in de sociale interactie neemt ook toe.
Het zich fysisch willen distantiëren van een sociale situatie komt steeds minder voor. Verder
komen de preoccupaties en de zich herhalende stereotiepe bewegingen ietwat minder voor.
Echter blijft het kernsymptoom van de beperkte stereotiepe interesses en activiteiten het meest
onveranderd. Toch kunnen de symptomen van ASS soms achteruitgaan in de adolescentie.
Ondanks de verbetering van de kernsymptomen zijn er bijna geen mensen met ASS die in hun
volwassenheid volledig ‘normaal’ kunnen functioneren. Zo blijkt meer dan de helft van
mensen met ASS een slechte prognose te hebben. Deze mensen vertonen ernstige autistische
symptomen en zijn niet in staat zelfstandig te functioneren. Slechts 10 à 25% van mensen met
ASS kunnen dit laatste wel. Het IQ, het intellectueel functioneren in de kindertijd, de
taalontwikkeling en de sociale aanpassing zijn de beste factoren om een prognose voor ASS te
voorspellen. Zo voorspelt een IQ-score hoger dan 70 en een late eerder dan vroege vertraging
van de taalontwikkeling een gunstige prognose (Howlin, Goode, Hutton & Rutter, 2004; Kan,
Buitelaar & van der Gaag, 2008; Knaepen, 2010; NVvP, 2009a).
19
3. Hoe komt het dat mensen zich op latere leeftijd nog aanmelden in de
hulpverlening?
Kinderen met ASS ontwikkelen tot volwassenen met ASS. Uit follow-uponderzoeken blijkt
slechts 14% mensen met ASS in hun volwassenheid zelfstandig te kunnen werken en wonen.
Uit resultaten van Mahan en Kozlwki (2011, pp 521-538) blijkt maar 10% zelfstandig te
kunnen wonen. Door het belemmerende karakter van ASS is het vroeg stellen van een juiste
diagnose en het aanbieden van een gepaste behandeling cruciaal. Ondanks het typische
karakter waar ASS zich mee presenteert zijn er toch mensen met ASS die zich nog op latere
leeftijd aanmelden in de hulpverlening en een diagnose ASS krijgen. Enkele onderzoekers
trachten dit fenomeen op basis van een vijftal redenen te verklaren (Bastiaansen et al., 2011;
Buitelaar & van der Gaag, 2009). Deze verklaringen worden hieronder even kort aangekaart.
3.1 Hoge intelligentie en zorg
ASS gaat vaak gepaard met een verstandelijke beperking. Wanneer deze comorbiditeit zich
voordoet is ASS snel zichtbaar en gemakkelijk te diagnosticeren. Mensen met een hoge
intelligentie en mildere autistische symptomen kunnen daarentegen hun moeilijkheden tot op
een zekere leeftijd goed compenseren. Dit door hun hoge intelligentie of omdat zij een
gestructureerde ondersteuning en zorg vanuit hun directe omgeving gekregen hebben.
Hierdoor valt hun ASS minder op. Daarnaast kunnen hun autistische symptomen ook vaak
overschaduwd worden door andere comorbide psychische stoornissen. Deze mensen krijgen
dan vaak problemen in de overgangsfasen (zoals het verlaten van hun stamgezin), omdat dan
de gestructureerde zorg wegvalt. De vroegere moeilijkheden en klachten worden dan sneller
als een echt probleem ervaren waarna ze in de hulpverlening terecht komen. Dit zou de eerste
verklaring zijn voor de latere diagnosestelling bij ASS (Bastiaansen et al., 2011; Kan,
Buitelaar & van der Gaag, 2008; Kan, Verbeeck & Bartels, 2012).
3.2 Verkeerde diagnose
Er zijn volwassenen die reeds in hun kindertijd hulp gezocht hebben, maar waarbij een
verkeerde diagnose werd vastgesteld. Dit kan te wijten zijn aan het gehanteerde diagnostisch
materiaal van toen dat onvoldoende aansloot bij ASS (Gezondheidsraad, 2009). Een andere
reden voor een verkeerde diagnose kan zijn dat door het compensatiegedrag van de persoon
slechts enkele beperkingen van ASS zichtbaar waren. Deze volwassenen hebben destijds geen
passende begeleiding en behandeling aangeboden gekregen, waardoor zij opnieuw op
20
volwassenleeftijd in de hulpverlening terecht komen (Jansen, Geurts & Tilburg, 2010; Kan,
Verbeeck & Bartels, 2012).
3.3 Complexe maatschappij
Onze huidige maatschappij legt hogere eisen op dan 30 jaar geleden wat betreft
zelfstandigheid en zelfredzaamheid. Van een individu wordt verwacht om zowel in het
relationele, sociale als professionele leven betere communicatieve, sociaal-emotionele en
executieve vaardigheden te hanteren. Door een passende omgeving (partner, job, ect.) en
compenserend gedrag kan de volwassene met ASS aan de eisen van de maatschappij voldoen.
Echter wanneer de levensomstandigheden veranderen en compenserende factoren wegvallen
dan kunnen de beperkingen van ASS als klachten ervaren worden. De volwassene met ASS
kan dan toch in de hulpverlening terechtkomen (Gezondheidsraad, 2009; Kan, Verbeeck &
Bartels, 2012).
3.4 Opvoedingsproces van hun kinderen
Zoals reeds aangehaald kunnen mensen met ASS zich moeilijk inleven in de belevingswereld
van anderen. Meestal zorgt dit bij volwassenen met ASS voor complicaties in de relatie met
hun partner en kinderen. Door het erfelijkheidsaspect van ASS krijgen volwassenen met ASS
vaak één of meer kinderen die ook autistisch zijn. Dit maakt de relatie ouder-kind erg
complex. Vaak moet de partner de communicatie tussen de gezinsleden bijsturen. Dit kan
leiden tot overbelasting van de partner en/of relatieproblemen die redenen kunnen zijn tot het
zoeken naar hulp. Wanneer een kind de diagnose ASS krijgt of wanneer daar vermoedens
naartoe zijn, herkent één van de ouders (meestal de vader) vaak dit gedrag bij zichzelf of bij
hun partner. Dit geeft een aanleiding tot diagnosestelling bij de ouders en biedt een vierde
verklaring voor een diagnosestelling op latere leeftijd (Delfos & Gottmer, 2008; Kan,
Buitelaar & van der Gaag, 2008; Kan, Verbeeck & Bartels, 2012; NVvP & NIP, 2012).
3.5 Onvoldoende diagnostische instrumenten
In de loop van de jaren is het diagnostisch materiaal om ASS vast te stellen sterk geëvolueerd.
Vroeger werden vooral bij ‘niet-medische’ stoornissen onvoldoende en minder adequate
diagnostische instrumenten gehanteerd. Uit een studie van Bishop et al. in 2004 blijkt dat
twee derden van volwassenen waarbij als kind de diagnose van een taalverwervingstoornis
werd vastgesteld, met het hedendaagse diagnostisch materiaal de diagnose van ASS krijgen.
Het niet krijgen van een gepaste behandeling en het aanhouden van klachten kan ertoe leiden
dat volwassenen die de diagnose ASS nog niet gekregen hebben zich toch in hulpverlening
21
aanmelden en hiermee gediagnostiseerd worden (Gezondheidsraad, 2009; Vlaams Agentschap
voor Personen met een Handicap [VAPH], 2012).
4. Diagnostiek bij ASS
Diagnostiek bij ASS kan alleen uitgevoerd worden door een deskundig multidisciplinair team.
Een goede diagnose bestaat uit een classificatie van de kernsymptomen van ASS volgens de
DSM (of ICD-10) en een uitgebreide diagnostiek waarbij aandacht is voor de beperkingen,
mogelijkheden en context van de persoon. Hierbij is testonderzoek, volledige anamnese en
hetero-anamnese belangrijk waarbij informatie van meerdere informanten en diverse situaties
waarin de persoon handelt verworven wordt. Daarnaast worden ook comorbide stoornissen
nagegaan door middel van differentiaal diagnostiek. Wanneer deze componenten in kaart
gebracht zijn vormt de complete diagnose het uitgangspunt voor handelingsgericht (of
competentiegerichte) diagnostiek. Hierin wordt een zorgplan, met begeleiding en behandeling
aangepast aan de mogelijkheden en beperkingen van de persoon met ASS, aangereikt. Door
de ontwikkeling van de persoon en zijn context dient deze diagnostiek geregeld herhaald te
worden. Belangrijk bij ASS-diagnostiek is dat gewerkt wordt met voldoende kwalitatief
diagnostisch materiaal en dat de diagnosticus voldoende diagnostische ervaring en kennis
heeft van ASS. Dit laatste is niet altijd het geval en kan daarom een probleem vormen in ASSdiagnostiek. Een ander probleem is dat de beschrijving van de DSM-IV-TR criteria een aantal
gebreken heeft, de diagnosticus dient hiervoor aandachtig te zijn (Gezondheidsraad, 2009;
NVvP, 2009a; NVvP, 2009b; Steunpunt Expertise Netwerken [SEN], 2007; Spek, 2012).
4.1 Belang om de diagnose zo vroeg mogelijk te stellen
Het vroegtijdig signaleren van ASS, idealiter voor het kind naar school gaat, is van groot
belang. Hierdoor kan al snel een aangepaste zorg en een juiste behandeling aangeboden
worden. De problemen kunnen dan in mindere mate verergeren en de ontwikkeling van het
kind kan verbeteren. Niet alleen de persoon met ASS profiteert hiervan maar ook de
gezinssituatie en de omgeving. Onderzoek heeft aangetoond dat vroege interventie leidt tot
een langdurig betere prognose van ASS. Studies van o.a. Dawson en Oosterling in 1997 gaven
weer dat kinderen met ASS vóór de schoolleeftijd reeds na twee jaar intensieve behandeling
een significante toename in de ontwikkeling en het intellectueel functioneren vertoonden,
waarvan 75% spraak had ontwikkeld. Een andere studie toonde aan dat deze vorderingen
significant beter waren dan de vorderingen die kinderen met dezelfde behandeling op latere
leeftijd gemaakt hadden. Baby’s met ASS hebben ongewone hersencircuits die in combinatie
22
met ervaring leiden tot een abnormale secundaire hersenontwikkeling. De secundaire
hersenontwikkeling komt tot stand door interactie tussen ervaring en denken. Vroegtijdige
behandeling kan dan zorgen voor een positieve verandering in de uiting van ASS (Begeer,
2011; Filipek et al., 1999; Gezondheidsraad, 2009; Nadel & Poss, 2007; NVvP, 2009a).
4.2 Diagnostiek op volwassen leeftijd
De laatste jaren is er een groeiende aandacht voor ASS bij volwassenen. Diagnostiek van ASS
bij volwassenen verloopt zoals beschreven bij ‘Diagnostiek bij ASS’. Echter is dit geen
eenvoudige taak. Enkele beperkingen en aandachtspunten zijn de volgende. Voor ASS bij
volwassenen zijn valide en betrouwbare diagnostische instrumenten nog beperkt. De meest
gebruikte zijn niet autismespecifiek. Daarnaast is er nood aan onderzoek van het testmateriaal.
Het is belangrijk dat hulpverleners betrouwbare en valide instrumenten gebruiken, zodat de
diagnose niet afhangt van de onderzoeker of de instelling. Verder is de hetero- en
ontwikkelingsanamnese noodzakelijk omwille van de beperkte introspectie van volwassenen
in hun beperkingen en om comorbide stoornissen goed te kunnen uitsluiten. Echter is
informatie van de kindertijd bij volwassenen moeilijk te verkrijgen. Er is weinig duidelijkheid
omtrent de grenzen van ASS-gedrag. Er is geen concrete manier om te meten wat wel of niet
tot de diagnose behoort. De ASS-criteria in de DSM-IV-TR zijn op kinderen gericht en
moeten dus goed vertaald worden naar volwassenen. De symptomen bij volwassenen zijn
vaak subtieler dan bij adolescenten of kinderen. Dit komt door overschaduwende comorbide
stoornissen die bij het merendeel van de volwassenen met ASS aanwezig zijn en omdat
normaal begaafde volwassenen hun ASS-kenmerken goed kunnen verbergen. Hierdoor is
voldoende doorvragen en zorgvuldig observeren vereist (Bastiaansen et al., 2011;
Gezondheidsraad, 2009; Jansen, Geurts & Tilburg, 2010; Kan, Buitelaar & van der Gaag,
2008; VAPH, 2012; Spek, 2012).
4.3 Diagnostische richtlijn
Zeer recent werd door de CASS18+ werkgroepen in Nederland een multidisciplinaire richtlijn
voor diagnostiek van ASS bij volwassenen opgesteld om dit proces zoveel mogelijk op gelijke
geprotocolleerde manier te laten verlopen (Jansen, Geurts & Tilburg, 2010). Hierbij hebben
zij diagnostische fasen opgesteld en vereisten waaraan een diagnostisch proces van ASS bij
volwassenen zou moeten voldoen (Kan, Verbeeck & Bartels, 2012). Deze multidisciplinaire
richtlijn werd weergeven in het boek van Kan, Verbeeck en Bartels (2012). Ook in
Vlaanderen werd een dergelijke richtlijn opgesteld door het VAPH. Deze richtlijn komt sterk
overeen met die van de CASS18+ werkgroepen. Er zijn enkel een paar kleine verschillen in
23
de volgorde van de fasen en in de aanbevolen diagnostische instrumenten. Gezien de richtlijn
van de CASS18+ werkgroepen in tegenstelling tot deze van het VAPH gepubliceerd werd en
gezien het VAPH als hoofddoel instaat voor de financiering van mensen met een beperking en
dus niet als hoofddoel de diagnostiek van ASS bij volwassenen wil bevorderen vormt de
richtlijn van de CASS18+ werkgroepen de basis van dit onderzoek (VAPH, 2012). Hieronder
zal elke diagnostische fase binnen deze richtlijn kort beschreven worden.
Basale klinische diagnostiek
In deze eerste fase wordt een anamnese, hetero-anamnese, biografische reconstructie en een
psychiatrisch onderzoek gedaan met als doel een vermoeden van ASS te onderbouwen of te
verwerpen. Bij de anamnese moet genoeg doorgevraagd worden naar eventuele kernmerken
van ASS, gezien iemand met ASS vaak onvoldoende bewust is van zijn beperkingen en om
deze reden zijn beperkingen onvoldoende zelf zal aangeven. Een aanvullende heteroanamnese is bijna altijd noodzakelijk, wegens mogelijke weerstand van de persoon met ASS
en het volledig ander perspectief die betrokkenen meestal hebben op de problematiek. De
biografische reconstructie is belangrijk om een zicht te krijgen op de samenhang en ernst van
mogelijke symptomen van ASS. Deze dienen het hele leven te bestaan en het functioneren op
alle vlakken te beïnvloeden. Bij het psychiatrisch onderzoek worden eerst alle observaties
vanuit de anamnese nagegaan. Bij voldoende aanwijzingen voor ASS wordt een eerste
screening uitgevoerd. De Autism Spectrum Quotiënt (AQ) is voor ASS bij volwassenen het
bekendste screenings-instrument en bevraagt gedragskenmerken van ASS. Hiervoor kan ook
de Autism Spectrum Disorders in Adult Screening Questionnaire (ASDASQ) of de Social
Communication Questionnaire (SCQ) afgenomen worden. Wanneer hier voldoende
aanwijzingen voor ASS werden gevonden, kan het diagnostisch proces verdergezet worden.
Zo niet wordt het onderzoek hier stopgezet (Kan, Verbeeck & Bartels, 2012).
Ontwikkelingsdiagnostiek
Ontwikkelingsdiagnostiek betreft een uitgebreide ontwikkelingsanamnese die het beste bij de
ouders van de onderzochte persoon wordt afgenomen. Er wordt teruggeblikt naar de
ontwikkeling sinds de geboorte. Het is mogelijk dat deze fase niet kan uitgevoerd worden
wanneer de ouders van de volwassene niet meer beschikbaar zijn en andere informanten niet
kunnen inspringen. Wanneer de ontwikkelingsanamnese wel doorgaat worden de volgende
diagnostische instrumenten aanbevolen. De Autism Diagnostic Interview-Revised (ADI-R) en
de Diagnostic Interview for Social and Communication Disorders (DISCO) zijn de meest
onderzochte maar ook de Social Comunication Questionnaire (SCQ), de Vragenlijst ten
24
behoeve van diagnostisch onderzoek naar autismespectrumstoornissen van het Autisme Team
Gelderland (ATG-lijst) en de Diagnostic Checklist for Behavioral Disturbed Children /
Anamneselijst Centrum Autisme Leiden (de Rimland) kunnen afgenomen worden. Bij
voldoende aanwijzingen voor ASS wordt overgegaan naar de volgende diagnostische fase
(Kan, Verbeeck & Bartels, 2012).
Observationele diagnostiek
Dit is een optionele fase waarbij het gedrag van de sociale interactie en de communicatie van
de volwassene verder wordt onderzocht door middel van het bekendste observationele
instrument, de Autism Diagnostic Observation Schedule (ADOS). Module 4 van dit
instrument werd speciaal voor adolescenten en volwassenen ontwikkeld (Kan, Verbeeck &
Bartels, 2012).
Procesdiagnostiek
Procesdiagnostiek wordt toegepast bij twijfel. Via een langdurige observatieperiode en
interviews met de cliënt en eventueel andere betrokkenen wordt aan de hand van DSM-IV-TR
criteria voldoende evidentie voor de aanwezigheid van kenmerken van ASS nagestreefd.
Daarna wordt nagegaan of de kenmerken van ASS al dan niet wijzen op ASS. Voor
procesdiagnostiek bestaat nog geen gestandaardiseerde methode (Kan, Verbeeck & Bartels,
2012).
Differentiële diagnostiek en comorbiditeit
Na voldoende aanwijzingen voor een ASS diagnose wordt bij differentiële diagnostiek een
formele classificatie met de DSM-IV-TR of ICD-10 uitgevoerd. Hierbij gaat men ook na
welke eventuele comorbide stoornis(sen) aanwezig zijn (Kan, Verbeeck & Bartels, 2012).
(Neuro)psychologisch onderzoek
Aan de hand van neuropsychologisch onderzoek worden de cognitieve beperkingen en
mogelijkheden van de volwassene vastgesteld. Dit ter ondersteuning van de gedragsdiagnose.
Verschillende tests worden dan gebruikt om de theory of mind, de centrale coherentie, de
executieve functies, de intelligentie en eventueel bij een differentiaal-diagnostische vraag de
persoonlijkheid van de volwassene te analyseren (Kan, Verbeeck & Bartels, 2012).
Om de theory of mind te meten kunnen de Strange Stories Test, de Faux-pas Test, de Lees de
ogen Test, de Empathy Quotiënt, de Thematic Apperception Test (TAT) en de Social
Interpretation Test (SIT) afgenomen worden. Om de centrale coherentie te meten kunnen de
25
Rey-Osterrieth Complex Figure Test (ROCF)’, de Embedded Figures Test, de Blokpatronensubtest van de WAIS-III, de Hooper Visual Organization Test, de subtest Figuur ontdekken
van de Groninger Intelligentie Test, de subschaal Detailgerichtheid van de Autism Spectrum
Quotiënt en de Systemizing Quotient (SQ) afgenomen worden. Om de executieve functies te
meten kunnen de Wisconsin Card Sorting Test (WCST), de shift-taak van de Cambridge
Neuropsychological Test Automated Battery (CANTAB), de Behavioural Assessment of the
Disexecutive Syndrome (BADS), de Stroop van de Delis-Kaplan Executive Function System
(D-KEFS), de Color Word Test van de Delis-Kaplan Executive Function System (D-KEFS)
en de fluencytaken van de Groninger Intelligentie Test afgenomen worden. Om intelligentie te
meten worden de Wechsler Adult Intelligence Scale III (WAIS-III) of de Kaufman
Adolescent and Adult Intelligence Test (KAIT) aanbevolen. Persoonlijkheidsvragenlijsten
kunnen afgenomen worden wanneer men denkt aan een comorbide persoonlijkheidsstoornis
of wanneer men meer informatie wil over de persoonlijkheid en coping-strategieën van de
volwassene. Let wel dat de bovengenoemde tests onvoldoende wetenschappelijk onderbouwd
zijn, waardoor de resultaten van deze tests steeds voorzichtig geïnterpreteerd moeten worden
(Kan, Verbeeck & Bartels, 2012).
Handelingsgericht en competentiegericht onderzoek
Aan de hand van contextspecifieke analyse worden de beperkingen en mogelijkheden van de
persoon met ASS en diens omgeving gekaderd. Hiervoor kunnen twee modellen worden
gebruikt. Het praktijkmodel handelingsgerichte diagnostiek van Pamijer en Van Beukering en
het competentiemodel van Slot en Spanjaard. Handelingsgerichte diagnostiek houdt in dat de
diagnosticus samenwerkt met de volwassene en andere betrokkenen om tot de basis van de
problemen en oplossingen te komen. Dit met aandacht voor de mogelijkheden van de
volwassene en diens omgeving. Competentiegerichte diagnostiek
richt zich op het in
evenwicht brengen van dagelijkse taken en de vaardigheden die men nodig heeft om deze
taken uit te voeren. Daarbij worden vooral de sterktes van de persoon in het oog gehouden.
Van hieruit kan een aangepast zorgplan worden opgesteld. Pas wanneer dit gebeurt is kan het
diagnostisch proces afgerond worden (Kan, Verbeeck & Bartels, 2012).
26
5. Onderzoeksvragen en hypothesen
Het doel van dit onderzoek is een zicht krijgen op de mate van overeenstemming tussen het
diagnostisch proces van ASS bij volwassenen in de diagnostische centra in West-Vlaanderen
enerzijds en de diagnostische multidisciplinaire richtlijn die werd opgesteld door CASS18+
werkgroepen anderzijds. De bevindingen uit dit onderzoek zouden er dan voor kunnen zorgen
dat hulpverleners hun gehanteerde diagnostisch proces optimaliseren, hierdoor een accuratere
diagnose kunnen stellen en een beter passende behandeling voor de betrokkene en familie
kunnen aanbieden. Om dit doel mogelijk te maken werden volgende onderzoeksvragen
opgesteld:
1. Welke centra in West-Vlaanderen doen aan diagnostiek van ASS bij volwassenen?
2. Uit welke onderdelen bestaat het diagnostisch proces bij die centra?
3. In welke mate volgt dit diagnostisch proces van elk centrum de multidisciplinaire richtlijn
van de CASS18+ werkgroepen?
27
METHODE
1. Deelnemers
De deelnemers van dit onderzoek bestaan uit alle centra in West-Vlaanderen die aan
diagnostiek van ASS bij volwassenen doen. 11 centra hebben aan het onderzoek
deelgenomen, maar slechts 10 centra werden opgenomen in de resultaten gezien één centrum
niet voldeed aan de volgende voorwaarde. Alle deelnemers moesten ofwel het volledig
diagnostisch proces van ASS bij volwassenen uitvoeren ofwel een eerste screening uitvoeren
waarna zij de patiënt doorverwijzen naar een andere dienst voor verder onderzoek. Er werd
gekozen om centra die enkel een eerste screening uitvoeren ook op te nemen in het onderzoek
omdat de eerste screening behoort tot het volledige diagnostisch proces en dus medebepalend
is voor de uiteindelijke diagnose. De deelnemers uit dit onderzoek werden telefonisch
gerekruteerd met de vraag of zij al dan niet aan diagnostiek van ASS bij volwassenen doen.
De centra die op deze vraag positief antwoordden, kregen een e-mail toegestuurd met alle
benodigde informatie om deel te nemen aan het onderzoek. De steekproef is 100 %
representatief gezien alle centra in West-Vlaanderen die aan diagnostiek van ASS bij
volwassenen doen werden opgenomen in dit onderzoek.
2. Meetinstrumenten
Voor dit onderzoek werd aan de hand van www.thesistools.com een enquête opgesteld om
enerzijds een zicht te krijgen op welke diagnostische interventies de deelnemers bij
diagnostiek van ASS bij volwassenen uitvoeren en om anderzijds in kaart te brengen in welke
mate deze interventies overeenstemmen met de multidisciplinaire richtlijn van de CASS18+
werkgroepen. De enquête werd ontwikkeld op basis van de multidisciplinaire richtlijn die
door de CASS18+ werkgroepen werd opgesteld en beschreven werd in het boek ‘Diagnostiek
van autismespectrumstoornissen bij volwassenen’ van Kan, Verbeeck en Bartels (2012). De
enquête is een gestructureerde vragenlijst en bevraagt welke diagnostische fasen, die volgens
de multidisciplinaire richtlijn moeten doorlopen worden, de centra uitvoeren. Daarbij bevraagt
de enquête bij elke fase welke diagnostische instrumenten de centra al dan niet gebruiken.
Verder wordt ook bevraagd welke diagnostische interventies de centra uitvoeren die niet in de
multidisciplinaire richtlijn vernoemd werden. Ten slotte worden enkele praktische vragen
gesteld.
28
De enquête bestaat uit 17 items. Bij 3 items kunnen de deelnemers een antwoord invullen.
Hieronder volgt een voorbeeld.
15. Maakt uw dienst in het diagnostisch proces gebruik van andere diagnostische interventies of
gegevens die hierboven nog niet aan bod kwamen? Welke?
Welke andere zaken die hierboven niet aan bod kwamen vindt u belangrijk?
Bij de overige 14 items kunnen de deelnemers een antwoord geven door antwoordopties aan
te vinken en eventueel toelichting in te vullen. Hieronder volgt een voorbeeld.
12. Welk(e) instrument(en) hanteert uw dienst in de zesde fase: (neuro)psychologisch onderzoek
om intelligentie te meten?
Wechsler Adult Intelligence Scale III (WAIS-III)
Kaufman Adolescent and Adult Intelligence Test (KAIT)
andere instrumenten om intelligentie te meten:
wij voeren deze fase niet uit
De online enquête werd door de deelnemers enkel digitaal ingevuld. Door de link naar de
enquête die vermeld stond in de informatieve e-mail die de deelnemers hadden ontvangen,
konden zij de enquête snel en gemakkelijk openen.
De resultaten van alle deelnemers werden door www.thesistools.com gepresenteerd in een
Excel bestand. Het aanvinken van een antwoordoptie leverde een 1-score op en het niet
aanvinken van een antwoordoptie leverde een 0-score op. Daarnaast werden de antwoorden
van de invulvragen ook overzichtelijk weergegeven. Op deze manier kon duidelijk
geïnterpreteerd worden welke activiteiten de deelnemers al dan niet uitvoeren. De volledige
enquête (met inleiding en bedanking) is terug te vinden in bijlage 2 van deze bachelorproef.
29
3. Procedure
Onderzoeksvraag 1: Welke centra in West-Vlaanderen doen aan diagnostiek van ASS bij
volwassenen?
Eerst werd een overzicht gemaakt van alle centra in West-Vlaanderen die mogelijk aan
diagnostiek van ASS bij volwassenen doen. Dit overzicht wordt weergegeven in bijlage 3.
Om deze centra op te zoeken werden volgende bronnen geraadpleegd. De brochure van Open
Autisme Dagen van ASSEN en SEN 2013, www.senvzw.be, www.autismevlaanderen.be en
www.autismecentraal.com. Via www.participate-autisme.be – praktische gids – via thema’s –
adressen zoeken - op zoek naar organisaties en voorzieningen, werden databanken gevonden
waarvan ‘De sociale kaart’, ‘Spiller’, ‘Zorgzoeker’ en ‘Sociale Kaart Autisme Vlaanderen’
werden geraadpleegd. Om een centrum op te nemen in de lijst van alle centra in WestVlaanderen die mogelijk aan diagnostiek van ASS bij volwassenen doen moest voldaan
worden aan de volgende criteria: de locatie van het centrum is in West-Vlaanderen, het
centrum werkt (mogelijk) met ASS, de doelgroep van het centrum is onder andere of enkel
volwassenen.
Daarna werden alle gevonden centra (44) telefonisch gecontacteerd. Hierbij werd het
onderzoek kort uitgelegd, het doel van het onderzoek gegeven en de vraag gesteld of zij aan
diagnostiek van ASS bij volwassenen doen. Wanneer een centrum aangaf dit niet te doen
werd hen gevraagd naar welke centra of diensten zij een patiënt met een vermoeden van ASS
doorverwijzen. Op die manier konden eventuele ontbrekende centra toegevoegd worden aan
de lijst van centra die mogelijk aan diagnostiek van ASS bij volwassenen doen en werden
deze centra ook telefonisch gecontacteerd. Ook item 17 van de enquête: ‘Welke centra kent u
die ook aan diagnostiek van ASS bij volwassenen in West-Vlaanderen doen?’ en item 2 van
de enquête: ‘Doet uw dienst aan diagnostiek van ASS bij volwassenen?’ hadden dezelfde
controlerende functie. Echter werd maar één centrum op deze manier aan de lijst toegevoegd.
Wanneer een centrum aangaf zelf aan diagnostiek te doen, werd hen gevraagd om deel te
nemen aan het onderzoek, wat het invullen van een korte online enquête inhield. Hierbij werd
dan ook de eerste onderzoeksvraag beantwoord.
Alle centra die aan diagnostiek van ASS bij volwassenen doen hadden ingestemd om deel te
nemen. In het telefoongesprek werd het e-mailadres gevraagd van de persoon die deze
vragenlijst ging invullen. De deelnemers kregen hierna een e-mail toegestuurd met daarin
30
informatie over het onderzoek (uitgebreider dan wat in het telefoongesprek verteld werd), het
doel van het onderzoek, het belang van hun deelname en daarbij een link naar de enquête.
Deze e-mail wordt weergegeven in bijlage 4 van dit eindwerk. Eén centrum werd een tweede
keer gecontacteerd nadat de enquête na de opgegeven deadline nog niet werd ingevuld. De
deadline in de e-mail werd dan voor dit centrum aangepast. Hierna werd de enquête ook door
dit centrum ingevuld.
Onderzoeksvraag 2: Uit welke onderdelen bestaat het diagnostisch proces bij die centra?
Voor het beantwoorden van de tweede onderzoeksvraag werd een enquête opgesteld zoals
eerder werd beschreven in deze bachelorproef, in het deel ‘meetinstrumenten’.
Onderzoeksvraag 3: In welke mate volgt dit diagnostisch proces van elk centrum de
multidisciplinaire richtlijn van de CASS18+ werkgroepen?
Nadat de deelnemers deze enquête ingevuld hadden werden de resultaten (gepresenteerd in
het Excel bestand van www.thesistools.com) van items 2 tot 15 geïnterpreteerd. Ten eerste
werd bekeken welke diagnostische fasen van de multidisciplinaire richtlijn deze centra al dan
niet uitvoeren. Ten tweede werd telkens bekeken welke diagnostische instrumenten van de
multidisciplinaire richtlijn de deelnemers die een bepaalde fase uitvoeren al dan niet
gebruiken in die betreffende fase. Ten laatste werd bekeken welke andere diagnostische
interventies de centra uitvoeren dan deze die in de multidisciplinaire richtlijn werden
beschreven. De centra die enkel een eerste screening uitvoeren (5 van de 10 centra) werden
enkel opgenomen in de resultaten van de eerste diagnostische fase om correcte resultaten te
bekomen. De resultaten werden in aantallen weergegeven.
Eén deelnemer, van de deelnemers die het volledige diagnostisch proces uitvoeren, had item 8
in de enquête niet beantwoord. Deze deelnemer werd via e-mail gevraagd om alsnog deze
vraag te beantwoorden. Na het ontvangen van het antwoord in een e-mail werd dit antwoord
opgenomen in de resultaten.
Nadien werd naar de deelnemers een e-mail gestuurd met daarin een bedanking voor hun
deelname en de vraag of zij de resultaten van dit onderzoek wensten te ontvangen. De centra
die dit wensten te ontvangen kregen dan de resultaten van dit onderzoek toegestuurd.
31
RESULTATEN
Welke centra in West-Vlaanderen doen aan diagnostiek van ASS bij volwassenen?
Hieronder wordt en overzicht weergegeven van de centra in West-Vlaanderen die aan
diagnostiek van ASS bij volwassenen doen.
VZW Tordale Ondersteuningscentrum jongeren en
Bruggestraat 39
8820 Torhout
PC Sint-Amandus
Reigerlostraat 10
8730 Beernem
vzw Dynamiek
Prinsessestraat 34
8870 Izegem
PAAZ Stedelijk Ziekenhuis AZ Delta
Brugsesteenweg 90
8800 Roeselare
Kliniek St.-Jozef vzw
Boterstraat 6
8740 Pittem
Poperingseweg 16
8900 Ieper
Slijerstraat 3
8840
volwassenen met een mentale beperking ASS en
GES (gedrags- en emotionele stoornis) + ASS
Centrum voor Psychiatrie en Psychotherapie
(raadpleging ontwikkelingsstoornissen)
Psychiatrisch Ziekenhuis Heilig Hart
(psychologische dienst)
Kerckstede vzw
Oostnieuwkerke –
Staden
AZ Damiaan
Gouwelozestraat 100
8400 Oostende
DIASS
Spoelstraat 19
8800 Roeselare
PAAZ Heilig Hartziekenhuis AZ Delta
Wilgenstraat 2
8800 Roeselare
32
Uit welke onderdelen bestaat het diagnostisch proces bij die centra? En in welke mate volgt
dit diagnostisch proces van elk centrum de multidisciplinaire richtlijn van de CASS18+
werkgroepen?
De helft van de centra (n=5) voert enkel een eerste screening uit in de diagnostiek van ASS
bij volwassenen en verwijst daarna door naar een meer gespecialiseerde dienst. De diensten
waar het meest naar doorverwezen wordt zijn DIASS en vzw Dynamiek. De andere helft van
de centra (n=5) voert het volledige diagnostisch proces van ASS bij volwassenen uit.
Alle centra (n=10) voeren de eerste diagnostische fase ‘basale klinische diagnostiek’ uit. In
deze diagnostische fase voeren 9 centra de anamnese uit, 7 de hetero-anamnese, 3 de
biografische reconstructie en 8 het psychiatrisch onderzoek.
Van de centra die het psychiatrisch onderzoek uitvoeren (n=8) maken 7 gebruik van het AQ, 3
van de ASDASQ en 2 van de SCQ. Naast deze diagnostische instrumenten maken 4 centra die
het psychiatrisch onderzoek uitvoeren ook gebruik van andere diagnostische instrumenten die
niet in de multidisciplinaire richtlijn werden opgenomen. Hiervan maakt 1 gebruik van de
Structured Clinical Interview voor DSM-IV Axis I disorders (SCID-I) en de Vragenlijst voor
Inventarisatie van Sociaal gedrag van Kinderen (VISK), 1 van de Reading the mind in the
eyes test (RME), 1 van de Social Responsiveness Scale (SRS) en 1 van de symptom checklist
(SCL-90).
De centra die enkel een eerste screening uitvoeren (n=5) maken bij de eerste diagnostische
fase ook gebruik van andere diagnostische instrumenten of interventies die niet werden
opgenomen in de multidisciplinaire richtlijn. Hierbij gebruikt 1 centrum de Theory of Mind
test-R
(ToM-test
R),
de niet verbale intelligentietest
SON-R
5½-17
en voert
communicatieonderzoek uit. 2 centrums maken gebruik van de Autisme- en Verwante
stoornissenschaal-Z-Revisie (AVZ-R) en de Voorlopers in Communicatie (ComVoor). 1
centrum gebruikt de Minnesota Multiphasic Personality Inventory 2 (MMPI-2). 1 centrum
observeert de betreffende persoon gedurende een observatieperiode van ongeveer twee
maanden en voert voor een deel differentiële diagnostiek uit. Zij voeren ook voor een deel
(neuro)psychologisch onderzoek uit aan de hand van de volgende diagnostische instrumenten.
De Dewey’s Story Test om theory of mind te meten. De ROCF, de Blokpatronen-subtest van
de WAIS-III en de subschaal Detailgerichtheid van de Autism Spectrum Quotiënt om de
centrale coherentie te meten. De D-KEFS Tower Test, de D-KEFS Trail Making Test, de D-
33
KEFS Stroop Test om de executieve functies te meten. De Wechsler Adult Intelligence Scale
IV (WAIS-IV), de Nederlandse Leestest voor Volwassenen (NLV) en de Raven Standard
Progressive Matrices (SPM) om intelligentie te meten. Ten slotte ook de Minnesota
Multiphasic Personality Inventory (MMPI), de Young Schema Questionnaire (YSQ) en de
Nederlandse Persoonlijkheidsvragenlijst (NPV) om persoonlijkheid te onderzoeken. 1
centrum observeert de betreffende persoon tijdens zijn of haar opname van ongeveer drie
weken en voert ook de Faux-pas Test, de TAT en de WAIS-III uit.
Hieronder wordt aangegeven hoeveel van de centra die het volledige diagnostisch proces
doen (n=5) elke fase van het proces zoals beschreven in de multidisciplinaire richtlijn
uitvoeren.
Drie centra voeren de tweede diagnostische fase ‘ontwikkelingsdiagnostiek’ uit. Geen enkel
centrum maakt hierbij gebruik van de ADI-R of de DISCO. 1 centrum gebruikt de SCQ, 1
centrum de ATG-lijst en 1 centrum de Rimland. Verder maken 2 centra ook gebruik van
andere diagnostische instrumenten die niet door de multidisciplinaire richtlijn werden
opgegeven. 1 centrum maakt gebruik van verschillende zelfevaluatievragenlijsten en 1
centrum van de Leo Kanner test.
Twee centra voeren de derde (optionele) diagnostische fase ‘observationele klinische
diagnostiek’ uit. Alle centra gebruiken hierbij de ADOS. De helft van de centra gebruikt ook
de SIT, de TAT, de Familie in Dieren test (FID) en de Droomboom.
De vierde diagnostische fase ‘procesdiagnostiek’ wordt door 4 centra uitgevoerd. 1 centrum
maakt gebruik van een lange observatieperiode met een duur van enkele maanden. Alle centra
voeren interviews met de cliënt, familie of andere informanten uit. Geen enkel centrum doet
daarentegen interviews met medebehandelaars.
Alle centra (n=5) voeren de vijfde diagnostische fase ‘differentiële diagnostiek en
comorbiditeit’ uit. Zij voeren allen een formele classificatie uit met de DSM-IV-TR of ICD10, waarbij zij ook nagaan welke eventuele comorbide stoornis(sen) aanwezig zijn. 1 centrum
gebruikt hierbij ook de Attention-Deficit Scales for Adults (ADSA), de Inventarisatie
Dagelijkse Bezigheden (IDB) en de vragenlijst Hoogsensitiviteit. Een ander centrum gebruikt
in deze fase ook de MMPI.
34
De zesde diagnostische fase ‘(neuro)psychologisch onderzoek’ wordt door alle centra (n=5)
uitgevoerd. Alle centra onderzoeken de theory of mind, de centrale coherentie, de executieve
functies, de intelligentie en de persoonlijkheid van de persoon. Hierna volgt een overzicht.
Om de theory of mind te meten gebruiken 3 centra de Strange Stories Test, 2 centra de Fauxpas Test, 2 centra de Lees de ogen Test, 2 centra de Empathy Quotiënt, 5 centra de TAT en 2
centra de SIT. Daarnaast gebruiken 3 centra ook andere diagnostische instrumenten om de
theory of mind te meten die niet in de multidisciplinaire richtlijn werden opgegeven. 3 centra
gebruiken de Dewey’s Story Test en 1 centrum de Toronto Alexithymia Scale (TAS), de Zin
Aanvul Test (ZAT), de ToM-test R, de Abbreviated Torrance Test for Adults (ATTA), de
Faces Test, de koekjesdief, de emotie meerkeuze, de zelf en ideaal-zelf, het emotie gesprek,
het probleemoplossen, het dialoog aanvullen en het begrijpend lezen.
Om de centrale coherentie te meten gebruiken 4 centra de ROCF, 1 centrum de Embedded
Figures Test, 4 centra de Blokpatronen-subtest van de WAIS-III en 3 centra de Hooper Visual
Organization Test. Geen enkel centrum gebruikt de subtest Figuur ontdekken van de
Groninger Intelligentie Test, de subschaal Detailgerichtheid van de Autism Spectrum
Quotiënt en de SQ. Verder gebruiken 2 centra ook andere diagnostische instrumenten om de
centrale coherentie te meten dan deze die opgegeven werden in de multidisciplinaire richtlijn.
1 centrum gebruikt de subtest Figuur Herkennen van de Kaufman Short Neuropsychological
Assessment Procedure (K-SNAP) en 1 centrum de CFR, de SIT en de subtesten Plaatjes
Ordenen, Onvolledige Tekeningen en Overeenkomsten van de WAIS-III.
Om de executieve functies te meten gebruiken 2 centra de WCST, 3 centra de BADS, 4 centra
de D-KEFS Stroop Test en 2 centra de D-KEFS Color Word Test. Geen enkel centrum
gebruikt de shift-taak van de CANTAB en de fluencytaken van de Groninger Intelligentie
Test (GIT). Daarnaast gebruikt elk centrum ook andere diagnostische instrumenten om de
executieve functies te meten die niet in de multidisciplinaire richtlijn werden opgegeven.
Hiervan gebruiken 2 centra de D-KEFS Tower Test, 1 centrum de d2, 2 centra de Rey
Auditory Verbal Learning Test/vijftien woorden van Rey (RAVLT), 1 centrum de D-KEFS
Word Context Test en de D-KEFS Design Fluency Test, 1 centrum de D-KEFS Trail Making
Test en 1 centrum de Tower of London, de Vijftien Figuren Test van Rey, de ROCF, de DKEFS Verbal Fluency Test, de Figure Fluency Test en de Logisch Verbale Geheugentest.
35
Om de intelligentie te meten gebruiken 4 centra de WAIS-III en 2 centra de KAIT. 3 centra
gebruiken ook de volgende diagnostische instrumenten om intelligentie te meten die niet in de
multidisciplinaire richtlijn werden opgegeven. 2 centra gebruiken de WAIS-IV en 1 centrum
gebruikt de Raven Standard Progressive Matrices (SPM), de niet verbale intelligentietest
SON-R 5½-17 en de Draw-a-Man Test (het Mannetje van Goodenough).
Om de persoonlijkheid te meten werden in de multidisciplinaire richtlijn geen specifieke
diagnostische instrumenten aanbevolen. Alle centra gebruiken een versie van de MMPI (3
centra de MMPI en 2 centra de MMPI-2), 2 centra de Rorschach test (inkblot test), 2 centra de
SCID-I, 1 centrum de TAT en 1 centrum de NPV, de Schaal voor Interpersoonlijke Waarden
(SIW), de Hare Psychopathy Checklist Revised (PCL-R), de Psychopathic Personality
Inventory
(PPI),
de
Schizotypal
Personality
Questionnaire
(SPQ),
de
Vrije
Zelfbeschrijvingsmethode (VZM), de NEO Personality Inventory Revised (NEO-PI-R) en de
Temperament and Character Inventory (TCI).
De zevende diagnostische fase ‘handelingsgerichte en competentiegerichte diagnostiek’
wordt door 2 centra uitgevoerd. Echter gebruikt geen enkel centrum het praktijkmodel
handelingsgerichte diagnostiek van Pamijer en Van Beukering of het competentiemodel van
Slot en Spanjaard. Om de beperkingen en mogelijkheden van de persoon met ASS en zijn
omgeving te achterhalen voeren zij gesprekken met deze persoon en zijn omgeving.
Naast alle bovengenoemde diagnostische instrumenten en interventies maakt 1 centrum ook
gebruik van aandacht-, concentratie- en organisatie en planning testen. Een andere centrum
neemt ook verscheidene vragenlijsten af die peilen naar sociaal-communicatieve
vaardigheden en gedrag (bijvoorbeeld de SIG), copingmechanismen, algemene klachten,
relatie en gezin en hechting. Verder duidde dit centrum ook aan wat zij belangrijk vinden in
het diagnostisch proces: sociaal onderzoek, psychiatrisch onderzoek, psychologisch
onderzoek en indien nodig ergotherapeutisch onderzoek.
36
Hieronder volgt een overzicht van welke fasen, volgens de multidisciplinaire richtlijn, elk
centrum uitvoert.
Fase 1
Fase 2
Fase 3
Fase 4
Fase 5
Fase 6
X
X
X
Centrum 1
X
Centrum 2
X
Centrum 3
X
Centrum 4
X
Centrum 5
X
Centrum 6
X
Centrum 7
X
X
X
X
X
X
Centrum 8
X
X
X
X
X
X
Centrum 9
X
X
X
Centrum 10
X
X
X
X
X
Fase 7
X
X
Centrum 7 en 10 voeren alle fasen uit. Centrum 10 wordt ook beschouwd als een centrum dat
alle fasen uitvoert gezien de derde fase en de vierde fase twee optionele fasen zijn en dus niet
standaard hoeven te worden toegepast volgens de multidisciplinaire richtlijn. Het diagnostisch
proces van centrum 8 is bijna compleet, enkel de zevende fase ontbreekt. Het diagnostisch
proces van centrum 6 en 9 wijken het meest af van de multidisciplinaire richtlijn. In het
diagnostisch proces van centrum 6 ontbreken drie fasen, waarvan twee niet-optionele fasen. In
het diagnostisch proces van centrum 9 ontbreken vier fasen, waarvan twee niet-optionele
fasen. Centrum 1 tot en met centrum 5 voeren enkel een eerste screening uit.
Alle centra die het volledige diagnostisch proces doen voeren de eerste, vijfde en zesde fase
uit. Vier centra voeren de vierde fase uit, 3 centra voeren de tweede fase uit, 2 centra voeren
de derde fase uit en 2 centra voeren de zevende fase uit.
Hieruit kan, volgens de multidisciplinaire richtlijn van de CASS18+ werkgroepen, afgeleid
worden dat de zevende fase en de tweede fase onvoldoende worden uitgevoerd door de centra
in West-Vlaanderen die het volledige diagnostisch proces van ASS bij volwassenen doen.
Echter is de zevende fase ‘handelingsgerichte en competentiegerichte diagnostiek’ minder
37
belangrijk in het proces om een diagnose van ASS toe te kennen gezien deze fase zich eerder
richt op de behandeling van de persoon met ASS, dan op de diagnosestelling zelf. De tweede
fase ‘ontwikkelingsdiagnostiek’ daarentegen is wel een belangrijke fase in het diagnostisch
proces van ASS bij volwassenen gezien deze fase de benodigde informatie verzamelt over de
ernst, samenhang en het optreden van de symptomen van ASS van voor het derde levensjaar
en later. Het belang van deze fase kan met de DSM-5 afnemen, gezien de DSM-5 geen
specifieke informatie vereist van vóór het derde levensjaar (APA; 2013, Spek & Geven,
2013). Het onvoldoende uitvoeren van deze fase, volgens de multidisciplinaire richtlijn, kan
ook terug te voeren zijn op de moeilijkheid om deze fase uit te voeren aangezien deze fase
impliceert dat de ouders van de cliënt moeten bevraagd worden (ouders zijn vaak gestorven,
contact is verbroken, enz.).
Belangrijk is dat de centra heel wat diagnostische instrumenten, volgens de multidisciplinaire
richtlijn, wel gebruiken. Toch worden de biografische reconstructie en sommige diagnostische
instrumenten in de eerste fase, alle diagnostische instrumenten in de tweede fase, de
langdurige observatieperiode in de vierde fase, sommige diagnostische instrumenten in de
zesde fase en het handelingsgerichte model van Pamijer en Van Beukering en het
competentiemodel van Slot en Spanjaard in de zevende fase, die aanbevolen worden door de
multidisciplinaire richtlijn, door minder dan de helft van de centra die deze fasen doen
gebruikt.
Ondanks dat bepaalde centra sommige diagnostische instrumenten en diagnostische fasen
volgens de multidisciplinaire richtlijn niet uitvoeren, worden toch ook vele diagnostische
instrumenten en diagnostische fasen door de centra wel uitgevoerd. Er is echter in mindere
mate overeenstemming tussen de centra in West-Vlaanderen in het diagnostisch proces van
ASS bij volwassenen.
38
DISCUSSIE
Het doel van dit onderzoek was om een zicht te krijgen op de mate van overeenstemming
tussen het diagnostisch proces van ASS bij volwassenen in de diagnostische centra in WestVlaanderen en de multidisciplinaire richtlijn die door de CASS18+ werkgroepen werd
opgesteld. Dit doel werd bereikt door als eerste alle centra in West-Vlaanderen die aan
diagnostiek van ASS doen te inventariseren en als tweede de gegevens van de ingevulde
enquêtes te verwerken. Er werd een antwoord gevonden op alle onderzoeksvragen.
1. Conclusie
Uit de resultaten blijkt dat alle centra in West-Vlaanderen die aan diagnostiek van ASS bij
volwassenen doen vaak de multidisciplinaire richtlijn van de CASS18+ werkgroepen niet
geheel volgen. De centra die enkel een eerste screening doen voeren de biografische
reconstructie onvoldoende uit. De centra die het volledige diagnostisch proces van ASS bij
volwassenen doen voeren de tweede en zevende fase onvoldoende uit. Hiernaast zijn er nog
diagnostische fasen en aanbevolen diagnostische instrumenten die door sommige centra in het
diagnostisch proces van ASS bij volwassenen niet worden uitgevoerd. Twee van de best
onderzochte diagnostische instrumenten in de diagnostiek van ASS, de ADI-R en de DISCO,
worden zelfs door geen enkel centrum uitgevoerd.
Ten eerste betekent dit dat er in het diagnostisch proces van ASS bij volwassenen die centra
in West-Vlaanderen uitvoeren momenteel te weinig eenduidigheid bestaat in de professionele
vereisten waaraan dit diagnostisch proces moet voldoen. Ten tweede betekent dit dat de
diagnose momenteel afhankelijk is van de onderzoeker of het centrum waar de persoon met
ASS zich aanmeldt. De gekregen diagnose bij één centrum kan dan verschillen van de
diagnose die de volwassene zou krijgen bij een ander centrum. Dit laatste kan er dan voor
zorgen dat de volwassene met ASS en zijn omgeving mogelijk niet de best passende
behandeling krijgen. Om deze obstakels in de diagnostiek van ASS bij volwassenen aan te
pakken is het sterk aangewezen om via verder onderzoek een multidisciplinaire richtlijn voor
diagnostiek van ASS bij volwassenen te ontwikkelen die in België kan ingezet worden.
Dit onderzoek heeft weinig rekening gehouden met de richtlijn voor diagnostiek van ASS bij
meerderjarigen van het VAPH. Gezien het VAPH verschillend diagnostisch materiaal
aanbeveelt dan deze die de CASS18+ werkgroepen aanbeveelt (VAPH, 2012), werd in dit
39
onderzoek de mate van overeenstemming tussen het diagnostisch proces van ASS bij
volwassenen in de centra in West-Vlaanderen en de richtlijn voor diagnostiek van ASS bij
meerderjarigen van het VAPH niet onderzocht. Vanuit de bevindingen van dit onderzoek lijkt
het weinig zinvol om dit nog te onderzoeken. De fasen van de richtlijn voor diagnostiek van
ASS bij meerderjarigen van het VAPH komen sterk overeenkomen met deze van de
multidisciplinaire richtlijn van de CASS18+ werkgroepen (VAPH, 2012). Gezien de
diagnostische centra in West-Vlaanderen in het diagnostisch proces van ASS bij volwassenen
de multidisciplinaire richtlijn van de CASS18+ werkgroepen niet geheel volgen, is er een dus
sterke aanwijzing dat de diagnostische centra in West-Vlaanderen in het diagnostisch proces
van ASS bij volwassenen ook de richtlijn voor diagnostiek van ASS bij meerderjarigen van
het VAPH niet geheel volgen.
Om een multidisciplinaire richtlijn voor diagnostiek van ASS bij volwassenen in België zo
volledig en optimaal mogelijk te maken is onderzoek om de richtlijn voor diagnostiek van
ASS bij meerderjarigen van het VAPH te vergelijken met de multidisciplinaire richtlijn van
de CASS18+ werkgroepen wel aangewezen. Ook grondig onderzoek naar de validiteit en
betrouwbaarheid van diagnostische instrumenten die in het diagnostisch proces van ASS bij
volwassenen vaak gebruikt worden, waarvan de betrouwbaarheid en validiteit nog niet
onderzocht werd, is hierbij nuttig.
2. Sterktes en beperkingen van het onderzoek
Een sterkte van dit onderzoek is dat alle centra in West-Vlaanderen die aan diagnostiek van
ASS bij volwassenen doen werden opgenomen in dit onderzoek. Dit zorgt voor 100%
representativiteit van dit onderzoek. Het betekent dus dat de onderzoeksresultaten geldig zijn
voor alle centra in West-Vlaanderen die aan diagnostiek van ASS bij volwassenen doen. De
grondige research naar centra die aan diagnostiek van ASS bij volwassenen doen, de
controlerende functie van item 17, item 2 en het telefonisch navragen naar welke centra er
doorverwezen wordt en de bereidwilligheid van de centra om deel te nemen hebben hiertoe
bijgedragen.
Een andere sterkte van dit onderzoek is dat alle vragen van de enquête door alle deelnemers
werden beantwoord. Hierdoor kon geen misinterpretatie van de onderzoeksresultaten
plaatsvinden. Ook de representativiteit van het onderzoek kon hierdoor niet afnemen.
40
In dit onderzoek werd gebruik gemaakt van een zelf ontwikkelende enquête. Een beperking
hiervan is dat er geen informatie over de validiteit en de betrouwbaarheid van de enquête
bekend is. Bij het doornemen van de onderzoeksresultaten is het daarom belangrijk om dit in
het achterhoofd te houden.
Een andere beperking is dat dit onderzoek zich enkel beperkt tot de centra in WestVlaanderen. Een gelijkaardig onderzoek in andere provincies in België is zeker aangewezen
om zo een ruimer of volledig zicht te krijgen op hoe de diagnostiek van ASS bij volwassenen
verloopt in België.
3. Klinische implicaties
De bevindingen van dit onderzoek bieden een voordeel voor zowel de hulpverleners die aan
diagnostiek van ASS bij volwassenen doen als de volwassenen bij wie een vermoeden van
ASS bestaat. De hulpverleners kunnen hun diagnostisch proces optimaliseren naar de
bevindingen uit dit onderzoek, waardoor de persoon met vermoeden van ASS een accuratere
diagnose kan krijgen en een beter passende behandeling voor zichzelf en zijn familie.
Vanuit de bevindingen van dit onderzoek is het sterk aangewezen om via verder onderzoek
een multidisciplinaire richtlijn voor diagnostiek van ASS bij volwassenen voor België te
ontwikkelen. Deze multidisciplinaire richtlijn zou hulpverleners die aan diagnostiek van ASS
bij volwassenen doen een houvast en eenduidigheid bieden van hoe dit diagnostisch proces
het best kan uitgevoerd worden en aan welke professionele vereisten dit diagnostisch proces
moet voldoen. Dan zou de persoon met vermoeden van ASS bij het centrum in België waar
die zich aanmeldt dezelfde diagnose krijgen als wanneer die zich had aangemeld bij een ander
centrum in België.
41
LITERATUURLIJST
American Psychiatric Association. (2013). Autism Spectrum Disorder [fact sheet].
Geraadpleegd op
http://www.dsm5.org/Documents/Autism%20Spectrum%20Disorder%20Fact%20She
et.pdf
American Psychiatric Association. (2000). Diagnostic and statistical manual of mental
disorders: DSM-IV-TR (4th ed., text rev.). Washington, DC: Author.
Asperger, H. (1944). Die Autistischen Psychopathen im Kindesalter. Archivfür Psychiatrie
und Nervenkrankheiten, 117, 76-136. Geraadpleegd op
http://neurodiversity.com/library_asperger_1944.pdf
Attwood, T. (2007). Hulpgids Asperger-syndroom: De complete gids. Geraadpleegd op
http://www.nieuwezijds.nl/boeken/BladerPDF/9789057122477.pdf
Baron-Cohen, S. (2009). Autisme en Aspergersyndroom: De stand van zaken. Amsterdam,
Nederland: Uitgeverij Nieuwezijds.
Baron-Cohen, S. (2001). Theory of mind in normal development and autism. Prisme, 34, 174183. Geraadpleegd op http://www.autism-community.com/wpcontent/uploads/2010/11/TOM-in-TD-and-ASD.pdf
Bastiaansen, J. A., Meffert, H., Hein, S., Huizinga, P., Ketelaars, C., Pijnenborg, M., Bartels,
A., Minderaa, R., Keysers, C., de Bildt, A. (2011). Diagnosing Autism Spectrum
Disorders in adults: The use of Autism Diagnostic Observation Schedule (ADOS)
module 4. The Journal of Autism and Developmental Disorders, 41, 1256–1266.
doi:10.1007/s10803-010-1157-x
Begeer, S. (2011). Verschillen tussen jongens en meisjes: Op welke leeftijd viel de diagnose?
Engagement met autisme, 3, 48-49. Geraadpleegd op
http://www.ara.vu.nl/fileadmin/user_upload/publications/LR6_Engagement3_pag_4849.pdf
42
Boyd, B. A., McDonough, S. G., Bodfish, J. W. (2012). Evidence-based behavioral
interventions for repetitive behaviors in autism. Journal of Autism & Developmental
Disorders, 42, 1236–1248. doi:10.1007/s10803-011-1284-z
Buitelaar, J. & van der Gaag, R. J. (2009). Ontwikkelingsstoornissen bij volwassenen. In M.
W. Hengeveld & A. J. L. M. van Balkom (Ed.), Leerboek psychiatrie (pp. 451-466).
Utrecht, Nederland: De Tijdstroom Uitgeverij.
Delfos, M. & Gottmer, M. (2008). Leven met autisme (2nd ed.) Houten, Nederland: Bohn
Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Uitgeverij.
Elsabbagh, M., Divan, G., Koh, Y., Kim, Y. S., Kauchali, S., Marcín, C., Montiel-Nava, C.,
Patel, V., Paula, C. S., Wang, C., Yasamy, M. T. & Fombonne, E. (2012). Global
prevalence of autism and other Pervasive Developmental Disorders. International
Society for Autism Research. Advance online publication. doi: 10.1002/aur.239
Filipek, P. A., Accardo, P. J., Baranek, G. T., Cook, E. H., Dawson, G., Gordon, B., Gravel, J.
S., Johnson, C. P., Kallen, R. J., Levy, S. E., Minshew, N. J., Prizant, B. M., Rapin, I.,
Rogers, S. J., Stone, W. L., Teplin, S., Tuchman, R. F. & Volkmar, F. R. (1999). The
screening and diagnosis of Autistic Spectrum Disorders. Journal of Autism and
Developmental Disorders, 29, 349-484. Geraadpleegd op
http://www.wrightslaw.com/advoc/articles/autism.screening.pdf
Fombonne, E. (2012). Epidemiology of autism. Encyclopedia on Early Childhood
Development. Advanced online publication. Geraadpleegd op http://www.childencyclopedia.com/documents/FombonneANGxp1.pdf
Fombonne, E. (2009). Epidemiology of Pervasive Developmental Disorders. International
Pediatric Research Foundation, 65, 591-598. Geraadpleegd op
http://www.autismoerealidade.com.br/wp-content/uploads/2011/10/Epidemiology-ofPervasive-Developmental-Disorders.pdf
Fombonne, E. (2003). The prevalence of autism. Journal of the American Medical
Association, 289, 87-89. Geraadpleegd op
http://www.autismspeaks.org/docs/fombonne.pdf
43
Georgiades, S., Szatmari, P., Duku, E., Zwaigenbaum, L., Bryson, S., Roberts, W.,
Fombonne, E., Mirenda, P., Smith, I., Vaillancourt, T., Volden, J., Waddell, C. &
Thompson, A. (2011). Phenotypic overlap between core diagnostic features and
emotional/behavioral problems in preschool children with Autism Spectrum Disorder.
Journal of Autism and Developmental Disorders, 41, 1321–1329. doi:10.1007/s10803010-1158-9
Gernsbacher, M. A., Dawson, M. & Goldsmith, H. H. (2005). Three reasons not to believe in
an autism epidemic. American Psychological Society, 14, 55-58. Geraadpleegd op
http://www.autcom.org/pdf/Epidemic.pdf
Gezondheidsraad. (2009). Autismespectrumstoornissen: Een leven lang anders (publicatienr.
2009/09). Geraadpleegd op
http://www.gezondheidsraad.nl/sites/default/files/200909_0.pdf
Howlin, P., Goode, S., Hutton, J. & Rutter, M. (2004). Adult outcome for children with
autism. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 45, 212–229. Geraadpleegd op
http://moodle.capilanou.ca/pluginfile.php/197015/mod_resource/content/1/adult%20o
utcome%20for%20children%20with%20autism.pdf
Jansen, M., Geurts, H. & Van Tilburg, W. (2010). Diagnostiek van
autismespectrumstoornissen bij volwassenen. De Psycholoog, December, 36-43.
Geraadpleegd op
http://www.leokannerhuis.nl/system/files/upload/PSY1011_W2_autismespectrum.pdf
Kan, C., Verbeeck, W. & Bartels, A. (2012). Diagnostiek van autismespectrumstoornissen bij
volwassenen: Een multidisciplinaire benadering. Amsterdam, Nederland: Hogrefe
Uitgevers.
Kan, C. C., Buitelaar, J. K. & van der Gaag, R. J. (2008). Autismespectrumstoornissen bij
volwassenen. Nederlands Tijdschrift Geneeskunde, 152, 1365-1369. Geraadpleegd op
http://www.google.be/url?sa=t&rct=j&q=&esrc=s&frm=1&source=web&cd=2&ved=
0CDwQFjAB&url=http%3A%2F%2Fwww.ntvg.nl%2Fpublicatie%2Fautismespectru
mstoornissen-bijvolwassenen%2Fpdf&ei=0XN7UvH0AYe60QXYm4HoAw&usg=AFQjCNHAPGsG
4bMr4Ke1mSzE0FCzQQlChQ&bvm=bv.56146854,d.d2k
44
Kanner, L. (1943). Autistic disturbances of affective contact. The Nervous Child, 2, 217–250.
Geraadpleegd op http://simonsfoundation.s3.amazonaws.com/share/071207-leokanner-autistic-affective-contact.pdf
Knaepen, M. (2010). Effortful control bij jongens met een autismespectrumstoornis (Master’s
thesis, Universiteit Gent, België). Geraadpleegd op
http://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/460/307/RUG01001460307_2011_0001_AC.pdf
Lyons, V. & Fitzgerald, M. (2007). Asperger (1906-1980) and Kanner (1894-1981), the two
pioneers of autism. Journal of Autism and Developmental Disorders, 37, 2022–2023.
doi: 10.1007/s10803-007-0383-3
Mahan, S. & Kozlowski, A. M. (2011). Adults with Autism Spectrum Disorder. In J. L.
Matson & P. Sturmey (Ed.), International Handbook of Autism and Pervasive
Developmental Disorders.(pp. 521-538)
Nadel, S. & Poss, J. E. (2007). Early detection of Autism Spectrum Disorders: Screening
between 12 and 24 months of age. Journal of the American Academy of Nurse
Practitioners, 19, 408–417. doi:10.1111/j.1745-7599.2007.00244.x
Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie. (2009a). Richtlijn diagnostiek en behandeling van
Autisme Spectrum Stoornissen (ASS). Geraadpleegd op http://www.kenniscentrumkjp.nl/app/webroot/files/tmpwebsite/Downloadable_PDFs_tabellen_en_overige/richtli
jn_nvvp_ass_2009_1.pdf
Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie. (2009b). In gesprek over: Autisme Spectrum
Stoornissen bij volwassenen [Brochure]. Geraadpleegd op
http://www.ggzingeest.nl/pijler-hulp-nodig/praktische-informatie/nvvpfolders/autisme-spectrum-st-volwassenen
Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie & Nederlands Instituut van Psychologen. (2012).
Multidisciplinaire richtlijn autismespectrumstoornissen bij volwassenen: Richtlijn
voor de diagnostiek en behandeling van autismespectrumstoornissen bij volwassenen.
Geraadpleegd op
http://www.ggzrichtlijnen.nl/uploaded/docs/Concept%20Richtlijn%20Autisme%20bij
%20volwassenen%20commentaarfase%20jan-april%202012.pdf
45
Neul, J. L., Kaufmann, W. E., Glaze, D. G., Christodoulou, J., Clarke, A. J., Bahi-Buisson,
N., Leonard, H., Bailey, M. E. S., Schanen, N. C., Zappella, M., Renieri, A., Huppke,
P. & Percy, A. K. (2010). Rett syndrome: Revised diagnostic criteria and
nomenclature. American Neurological Association, 0(0), 1-7. doi:10.1002/ana.22124
Peeters, W. & Vertommen, S. (2007). Autismespectrumstoornissen en relevante
differentiaaldiagnostiek bij normaalbegaafde volwassenen: Diagnostische
overwegingen aan de grens van het spectrum. Tijdschrift Klinische Psychologie, 37,
45-59. Geraadpleegd op http://www.acco.be/download/nl/10457544/file/tkp_2007jg371_autismespectrumstoornissen_en_relevante_differentiaaldiagnostiek_bij_normaalbeg
aafde_volwassenen.pdf
Roeyers, H. & Warreijn, P. (2008). Pervasieve Ontwikkelingsstoornissen. In P. Prins & C.
Braet (Ed.), Handboek klinische ontwikkelingspsychologie (pp. 427-448). Houten,
Nederland: Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Uitgeverij.
Ruskin, D. N., Svedova, J., Cote, J. L., Sandau, U., Rho, J. M., Kawamura, M., Boison, D.,
Masino, S. A. (2013). Ketogenic diet improves core symptoms of autism in BTBR
Mice. PLoS ONE, 8(6), 1-6. doi:10.1371/journal.pone.0065021
Sorensen, L. (2009). Autism, Asperger's & Theory of mind. Cognition and Children's
Thinking Seminar [literature review]. Geraadpleegd op
http://www.cs.rutgers.edu/~biglars/Lit-Rev-Autism-ToM.pdf
Spek, A. (2012). Diagnostiek bij (jong)volwassenen met een autismespectrumstoornis.
Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 51, 377-385. Geraadpleegd op
http://www.anneliesspek.nl/art_orthopeda_diagnostiek_2.pdf
Spek, A. & Geven, F. (2013). De stand van zaken: Autisme Spectrum Stoornissen bij
ouderen. De Psycholoog, Juli-Augustus, 52-60. Geraadpleegd op
http://www.psynip.nl/website-openbaar-de-psycholoog/psy1307_52-60_w2_3.pdf
Steunpunt Expertise Netwerken. (2007). Kwaliteitsbevordering diagnostiek
autismespectrumstoornissen bij (jong)volwassenen. Geraadpleegd op
http://www.senvzw.be/wg/autisme-algemeen/content/richtlijnen-voor-diagnostiek-assbij-volwassenen/content/attachment?attachmentId=200
46
Sussman, J. L. (2008). What is autism? Total Health, 30, 28-31. Retrieves from:
http://ehis.ebscohost.com/ehost/detail?sid=60d04f3c-c972-4d9d-bf5ec93466922466%40sessionmgr14&vid=6&hid=2&bdata=JnNpdGU9ZWhvc3QtbGl2Z
Q%3d%3d#db=afh&AN=31409438
Tops, W., Kamerman, A., Hermans, E. & Thissen, E. (2013). Van DSM-IV naar DSM-5:
welke veranderingen houdt dit in voor autisme? Code: Communicatie, Ontwikkeling,
Dienstverlening en Expertise, juni 2013. Geraadpleegd op
http://www.codelessius.eu/sites/www.codelessius.eu/files/media/Van%20DSMIV%20naar%20DSM-5.pdf
Van Berckelaer-Onnes, I. (2009). Autismespectrumstoornissen. In E. H. M. EurelingsBontekoe, R. Verheul, W. M. Snellen (Ed.), Handboek persoonlijkheidspathologie
(pp. 483-496). Geraadpleegd op
http://books.google.be/books?id=aY0R4XcSzjIC&pg=PA495&dq=Autismespectrums
toornissen+bij+normaal+begaafde+volwassenen+Horwitz,+E.H.,+Ketelaars,+C.E.J.,+
%26+Lammeren,&hl=nl&sa=X&ei=6QZUvuYCaTT0QXPqoGQCw&ved=0CDoQ6AEwAQ%20%20v=onepage&q=Autismespectrumstoornissen%20bij%20normaal%20begaafde%2
0volwassenen%20Horwitz%2C%20E.H.%2C%20Ketelaars%2C%20C.E.J.%2C%20
%26%20Lammeren%2C&f=false#v=onepage&q&f=false
Van Berckelaer-Onnes, I. (2004). Zestig jaar autisme. Nederlands Tijdschrift Geneeskunde,
148, 1024-1030. Geraadpleegd op
http://www.google.be/url?sa=t&rct=j&q=&esrc=s&frm=1&source=web&cd=72&ved
=0CDMQFjABOEY&url=http%3A%2F%2Fwww.ntvg.nl%2Fpublicatie%2Fzestigjaar-autisme%2Fpdf&ei=YXJqUpSeDqWq0QXSYHgBg&usg=AFQjCNH9nbArd3AnR98xv-efKwxFVF8P-Q
an der Gaag, R. J. (2003). Autismespectrumstoornissen: Oorzakelijke factoren. Tijdschrift
voor Psychiatrie, 45, 549-558. Geraadpleegd op
http://www.tijdschriftvoorpsychiatrie.nl/assets/articles/articles_52pdf.pdf
Van Vliet, A. & Bultje, J. (2008). Kom jij ook? Onderzoek naar het betrekken van mensen met
A.S.S. bij ‘sociale’ activiteiten. (Scriptie). Geraadpleegd op
http://www.rassoos.nl/scriptieras.pdf
47
Verhagen-Redtenbacher, C. & Jessurun, J. H. (1995). Diagnose: Structurele hapering in casu
het Asperger-syndroom. Tijdschrift voor Psychiatrie, 37(6), 1-11. Geraadpleegd op
http://www.tijdschriftvoorpsychiatrie.nl/assets/articles/articles_984pdf.pdf
Vermeulen, P. (z.j.). Autistisch denken: Als je het bos niet door de bomen ziet. Geraadpleegd
op http://autivisie.nl/images/stories/autistisch_denken.pdf
Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap. (2012). Classificerend diagnostische
protocollen. Geraadpleegd op www.vaph.be/vlafo/download/nl/7033741/bestand
Vuijk, R. (2011). Autismespectrumstoornissen bij volwassenen. In F. Verheij & P. F. A. De
Nijs (Ed.), Pervasieve ontwikkelingsstoornissen en de inkleuring door de levensfasen
(pp. 295-302). Geraadpleegd op
http://books.google.be/books?id=5VZZphoLXL0C&printsec=frontcover&dq=pervasie
ve+ontwikkelingsstoornissen+en+de+inkleuring+door+de+levensfasen&hl=nl&sa=X
&ei=8YaEUvG8F4WI0AXHjIGYDQ&ved=0CDEQ6AEwAA#v=onepage&q=pervas
ieve%20ontwikkelingsstoornissen%20en%20de%20inkleuring%20door%20de%20lev
ensfasen&f=false
Vuijk, R., De Nijs, P. F. A., Vitale, S.G., Simons-sprong, M., Hengeveld, M. W. (2012).
Persoonlijkheidsaspecten bij volwassenen met autismespectrumstoornissen gemeten
met de ‘Temperament and Character Inventory’ (TCI). Tijdschrift voor Pychiatrie, 54,
699-707. Geraadpleegd op http://www.tijdschriftvoorpsychiatrie.nl/assets/articles/542012-8-artikel-Vuijk.pdf
Wolff, S. (2004). The history of autism. European Child & Adolescent Psychiatry, 13, 201208. Doi:10.1007/s00787-004-0363-5
Worley, J. A. (2012). Comparing symptoms of Autism Spectrum Disorders using the current
DSM-IV-TR diagnostic critertia and the proposed DSM-V diagnostic criteria
(Master’s thesis). Geraadpleegd op http://etd.lsu.edu/docs/available/etd-06102012063907/unrestricted/WorleyDiss.pdf
48
BIJLAGEN
Bijlage 1
DSM-IV-TR criteria van de autistische stoornis:
A. Een totaal van zes (of meer) items van (1), (2) en (3) met ten minste twee van (1), en van
(2) en (3) elk één:
1. kwalitatieve beperkingen in de sociale interacties zoals blijkt uit ten minste twee van de
volgende:
a) duidelijke stoornissen in het gebruik van verschillende vormen van non-verbaal gedrag,
zoals oogcontact, gelaatsuitdrukking, lichaamshoudingen, en gebaren om de sociale interactie
te bepalen
b) er niet in slagen met leeftijdgenoten tot relaties te komen, die passen bij het
ontwikkelingsniveau
c) tekort in het spontaan proberen met anderen plezier, bezigheden of prestaties te delen
(bijvoorbeeld het niet laten zien, brengen of aanwijzen van voorwerpen die van
betekenis zijn)
d) afwezigheid van sociale of emotionele wederkerigheid
2. kwalitatieve beperkingen in de communicatie zoals blijkt uit ten minste één van de
volgende:
a) achterstand in of volledige afwezigheid van de ontwikkeling van de gesproken taal (niet
samengaand met een poging dit te compenseren met alternatieve communicatiemiddelen
zoals gebaren of mimiek)
b) bij individuen met voldoende spraak duidelijke beperkingen in het vermogen een gesprek
met anderen te beginnen of te onderhouden
c) stereotiep en herhaald taalgebruik of eigenaardig woordgebruik
d) afwezigheid van gevarieerd spontaan fantasiespel (‘doenalsof spelletjes’) of sociaal
imiterend spel (‘nadoen’ spelletjes) passend bij het ontwikkelingsniveau
49
3. beperkte, zich herhalende stereotiepe patronen van gedrag, belangstelling en activiteiten
zoals blijkt uit ten minste één van de volgende:
a) sterke preoccupatie met één of meer stereotiepe en beperkte patronen van belangstelling die
abnormaal is ofwel in intensiteit ofwel in richting
b) duidelijk rigide vastzitten aan specifieke niet-functionele routines of rituelen
c) stereotiepe en zich herhalende motorische maniërismen (bijvoorbeeld fladderen of draaien
met hand of vingers of complexe bewegingen met het hele lichaam)
d) aanhoudende preoccupatie met delen van voorwerpen
B. Achterstand in of abnormaal functioneren op ten minste één van de volgende gebieden met
een begin voor het derde jaar: (1) sociale interacties, (2) taal zoals te gebruiken in sociale
communicatie, of (3) symbolisch of fantasiespel.
C. De stoornis is niet eerder toe te schrijven aan de stoornis van Rett of een
desintegratiestoornis van de kinderleeftijd.
50
Bijlage 2
Diagnostiek van ASS bij volwassenen in West-Vlaanderen
Allereerst wil ik u bedanken voor de moeite die u wilt doen voor het invullen van deze vragenlijst
van studente Toegepaste Psychologie Elien Coenjaerts van HoWest in het teken van haar
bachelorproef. Het doel van deze vragenlijst is om het diagnostisch proces van ASS bij
volwassenen in West-Vlaanderen in kaart te brengen. Uw deelname is belangrijk voor
hulpverleners net zoals u om ten eerste zicht te krijgen op hoe het diagnostisch proces van ASS bij
volwassenen momenteel in West-Vlaanderen verloopt en om ten tweede vanuit dit onderzoek deze
diagnostiek te kunnen optimaliseren wat zorgt voor accuratere diagnosestelling en behandeling.
De resultaten van het onderzoek kunnen gedeeld worden met anonimiteit van de deelnemers.
Deze vragenlijst bevraagt welke fasen uw dienst hanteert om al dan niet tot een diagnose ASS bij
volwassenen te komen. Het invullen van deze vragenlijst duurt ongeveer 5 minuten. U kunt telkens
meerdere antwoorden aanvinken.
Start
Pagina: 2
Diagnostiek van ASS bij volwassenen in West-Vlaanderen
1. Wat is de naam en locatie van uw dienst?
2. Doet uw dienst aan diagnostiek van ASS bij volwassenen?
ja
nee, wij verwijzen de cliënt door naar:
enkel de volgende diagnostische fasen (gelieve ook te vermelden naar waar de
cliënt dan doorverwezen wordt):
3. Welke interventie(s) past uw dienst toe in de eerste diagnostische fase: Basale
klinische diagnostiek?
anamnese
hetero-anamnese
biografische reconstructie
psychiatrisch onderzoek
andere interventies:
wij voeren deze fase niet uit
4. Welk(e) instrument(en) hanteert uw dienst bij het psychiatrisch onderzoek?
51
Autism Spectrum Quotiënt (AQ)
Autism Spectrum Disorders in Adult Screening Questionnaire (ASDASQ)
Social Communication Questionnaire (SCQ)
andere instrumenten:
wij voeren het psychiatrisch onderzoek niet uit
5. Welk(e) instrument(en) hanteert uw dienst in de tweede diagnostische fase:
ontwikkelingsdiagnostiek?
Autism Diagnostic Interview-Revised (ADI-R)
Diagnostic Interview for Social and Communication Disorders (DISCO)
Social Comunication Questionnaire (SCQ)
Vragenlijst ten behoeve van diagnostisch onderzoek naar
autismepectrumstoornissen van het Autisme Team Gelderland (ATG-lijst)
Diagnostic Checklist for Behavioral Disturbed Children / Anamneselijst Centrum
Autisme Leiden (de Rimland)
andere instrumenten:
wij voeren deze fase niet uit
6. Welk(e) instrument(en) hanteert uw dienst in de derde (optionele) fase:
observationele klinische diagnostiek?
Autism Diagnostic Observation Schedule (ADOS)
andere instrumenten:
deze fase voeren wij niet uit
7. Welke interventie(s) past uw dienst toe in de vierde (optionele) fase:
procesdiagnostiek?
(Deze fase wordt toegepast bij twijfel. Via observatie en interview wordt aan de hand van DSM-IVTR criteria voldoende evidentie voor het aanwezig zijn van ASS-kenmerken nagestreefd (Kan,
Verbeeck & Bartels, 2012).
langere observatieperiode met een duur van meestal:
interviews met medebehandelaars
interviews met familie of andere informanten
interviews met cliënt
andere interventie(s):
deze fase voeren wij niet uit
8. Wordt in uw dienst na voldoende aanwijzingen voor een ASS diagnose de vijfde fase:
differentiële diagnostiek en comorbiditeit a.d.h.v. DSM-IV-TR-classificatie of ICD-10classificatie toegepast?
52
ja
ja, maar wij doen dit op een andere manier:
nee
9. Welk(e) instrument(en) hanteert uw dienst in de zesde fase: (neuro)psychologisch
onderzoek om Theory of Mind te meten?
Strange Stories Test
Faux-pas Test
Lees de ogen Test
Empathy Quotiënt
Thematic Apperception Test (TAT)
Social Interpretation Test (SIT)
andere instrumenten die Theory of Mind meten:
wij voeren deze fase niet uit
10. Welk(e) instrument(en) hanteert uw dienst in de zesde fase: (neuro)psychologisch
onderzoek om centrale coherentie te meten?
Rey-Osterrieth Complex Figure Test (ROCF)
Embedded Figures Test
Blokpatronen-subtest van de WAIS-III
Hooper Visual Organization Test
subtest Figuur ontdekken van de Groninger Intelligentie Test
subschaal Detailgerichtheid van de Autism Spectrum Quotiënt
Systemizing Quotient (SQ)
andere instrumenten om centrale coherentie te meten:
wij voeren deze fase niet uit
11. Welk(e) instrument(en) hanteert uw dienst in de zesde fase: (neuro)psychologisch
onderzoek om executieve functies te meten?
Wisconsin Card Sorting Test (WCST)
shift-taak van de Cambridge Neuropsychological Test Automated Battery
(CANTAB)
Behavioural Assessment of the Disexecutive Syndrome (BADS)
53
Stroop van de Delis-Kaplan Executive Function System (D-KEFS)
Color Word Test van de Delis-Kaplan Executive Function System (D-KEFS)
fluencytaken van de Groninger Intelligentie Test
andere instrumenten die executieve functies meten:
wij voeren deze fase niet uit
12. Welk(e) instrument(en) hanteert uw dienst in de zesde fase: (neuro)psychologisch
onderzoek om intelligentie te meten?
Wechsler Adult Intelligence Scale III (WAIS-III)
Kaufman Adolescent and Adult Intelligence Test (KAIT)
andere instrumenten om intelligentie te meten:
wij voeren deze fase niet uit
13. Welk(e) instrument(en) hanteert uw dienst in de zesde fase: (neuro)psychologisch
onderzoek om persoonlijkheid te meten?
de volgende instrumenten:
wij voeren deze fase niet uit
14. Wordt in uw dienst de zevende fase: handelingsgerichte en competentiegerichte
diagnostiek toegepast via het praktijkmodel handelingsgerichte diagnostiek van Pamijer
en Van Beukering en via het competentiemodel van Slot en Spanjaard?
ja, wij hanteren beide
nee, enkel het praktijkmodel handelingsgerichte diagnostiek van Pamijer en Van
Beukering
nee, enkel het competentiemodel van Slot en Spanjaard
nee, geen van beide. Om te achterhalen wat de persoon met ASS en zijn
omgeving nodig heeft passen wij het volgende toe:
deze fase voeren wij niet uit
15. Maakt uw dienst in het diagnostisch proces gebruik van andere diagnostische
interventies of gegevens die hierboven nog niet aan bod kwamen? Welke?
Welke andere zaken die hierboven niet aan bod kwamen vindt u belangrijk?
54
16. Wilt u uw contactgegevens nalaten voor eventuele vragen van de onderzoeker als
iets niet duidelijk is?
ja
nee
17. Welke centra kent u die ook aan diagnostiek van ASS bij volwassenen in WestVlaanderen doen?
Versturen
Pagina: 3
Graag wil ik u bedanken voor het invullen van deze vragenlijst. Als u verder nog vragen heeft kunt
u mij contacteren via het volgende e-mailadres: [email protected]
Bijlage 3
Centra
gecontacteerd op telefoonnummer (waarna
meestal doorverwezen naar de juiste
persoon)
1. Consultatiebureau voor arbeid en zorg regio Brugge
050 44 12 70
2. DIASS – Diagnostisecentrum voor
Autismespectrumstoornissen
051 25 90 81
55
3. Dynamiek – Izegem/Emelgem
051 43 75 08
4. De Boeg – PZ H Familie – Kortrijk
056 24 52 11
5. PC Sint-Amandus – Beernem
050 79 95 00
6. Revalidatiecentrum Overleie
056 35 18 52
7. Psychiatrisch centrum Menen
056 52 14 51
8. Kliniek Sint-Jozef psychiatrie en psychotherapie
Pittem
051 46 70 41
9. Psychiatrisch Ziekenhuis H.Hart Ieper
057 23 91 11
10. Psychotherapeutisch Centrum Rustenburg
050 31 81 65
11. Psychiatrisch Ziekenhuis Onze Lieve Vrouw
(Brugge)
050 30 18 00
12. Sint-Augustinuskliniek Psychologische dienst
058 33 32 37
13. St. Andriesziekenhuis (Tielt) afdeling psychiatrie
051 42 50 70
14. Heilig Hartziekenhuis campus Delta
051 23 71 11
15. Heilig Hartziekenhuis campus Westlaan
051 23 81 11
16. Heilig Hartziekenhuis campus Rijselstraat
056 52 21 11
17. Stedelijk Ziekenhuis Roeselaere
051 23 61 11
18. AZ Sint-Jan Brugge-Oostende campus Henri Serruys
psychiatrie-psychosomatiek
059 55 58 65
19. AZ Sint-Jan Brugge-Oostende campus SintFranciscus Xaverius psychiatrie-psychosomatiek
050 47 05 50
20. AZ Sint-Jan Brugge-Oostende AV campus Sint-Jan
diensthoofd psychologie
050 45 23 90
21. AZ Groeninge
056 63 63 63 (algemeen nummer voor de
verschillende campussen)
22. VZW Gezondheidszorg Oostkust
AZ OLV Ter Linden
050 63 31 11
23. VZW Gezondheidszorg Oostkust
AZ Koningin Fabiola
050 43 41 11
24. AZ Sint Lucas
050 36 91 11
25. AZ Damiaan Oostende
059 41 40 40
26. O.L.V. van Lourdes Ziekenhuis Waregem vzw
056 62 31 11
56
27. West-Vlaamse Consultatiebureaus voor Personen
met een Handicap
050 44 12 70
28. Sophroi, psychologisch onderzoeks- en
ontwikkelingscentrum
050 84 25 84
29. Tordale vzw
050 23 13 65
30. Revalidatie Centrum Elora – Nieuwpoort
058 23 47 11
31. Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg LARGO
Veurne
058 31 23 47
32. Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg LARGO
–Ieper en Diksmuide en Veurne
057 21 99 86
33. Kerckstede vzw
051 26 96 60
34. Den Achtkanter - ’t Boerhof in Kortrijk
056 21 71 41
35. Matthijs - Dagcentrum voor volwassenen met grote
zorgbehoefte
057 20 76 20
36. Vzw Victor
051 25 25 28
37. Centrum Geestelijke Gezondheidszorg Mandel en
Leie vzw
056 23 00 20
38. Centrum Geestelijke Gezondheidzorg Noord WestVlaanderen Brugge (Langestraat) en Oostende
050 34 24 24
39. Centrum Geestelijke Gezondheidszorg Prisma
Oostende
059 50 39 50
40. Centrum Geestelijke Gezondheidszorg Prisma
Blankenberge
050 41 84 22
41. Centrum Geestelijke Gezondheidszorg Prisma
Beernem
050 78 15 77
42. Feniks ondersteuningsnetwerk voor personen met
handicap - Groep Ubuntu vzw
056 64 60 62
43. Oranje vzw Begeleid Werken Noord-WestVlaanderen
050 34 13 41
44. Oranje vzw Vrije Tijd
050 47 25 90
Bijlage 4
Geachte,
Mijn naam is Elien Coenjaerts. Ik ben derdejaars studente Toegepaste Psychologie in de
Hogeschool West-Vlaanderen. In het kader van mijn bachelorproef voer ik een onderzoek uit
waarbij ik de diagnostiek van Autisme Spectrum Stoornis (ASS) bij volwassenen in WestVlaanderen in kaart wil brengen.
57
Gezien er steeds meer vraag is naar diagnostiek van ASS bij volwassenen is er meer
eenduidigheid gewenst in de professionele eisen waaraan dit diagnostisch proces moet
voldoen. Vier CASS18+ werkgroepen (www.cass18plus.nl) hebben in Nederland minimale
vereisten opgesteld waaraan het diagnostisch proces moet voldoen. Dit zorgde voor meer
houvast voor hulpverleners in Nederland. In België werd het diagnostisch proces van ASS
voor volwassenen nog niet in kaart gebracht. Professionele vereisten hiervoor werden ook nog
niet opgemaakt. Ik heb zelf vernomen dat ook in België zicht op dit diagnostisch proces
gewenst is.
Een overzicht van hoe de diagnose op dit moment gesteld wordt in de verschillende centra in
West-Vlaanderen biedt verschillende opportuniteiten zoals leren van de “good practices” van
collega’s, meer afstemming tussen de verschillende centra, en optimalisering van het
diagnostisch proces. Dit kan dan weer leiden tot accuratere diagnoses en een beter passende
behandeling voor de betrokkene en zijn familie.
Om dit onderzoek te kunnen uitvoeren is uw deelname van groot belang, aangezien jullie één
van de weinige centra in West-Vlaanderen zijn die aan diagnostiek van ASS bij volwassenen
doen.
Het invullen van de vragenlijst neemt slechts 5 minuten in beslag. U kunt de vragenlijst
digitaal invullen via de volgende link en dit tot 12 oktober 2013:
http://www.thesistools.com/web/?id=359972
Wanneer u verder nog vragen heeft kunt u mij contacteren via dit e-mailadres
[email protected]
Alvast hartelijk dank voor uw interesse.
Met Vriendelijke Groeten,
Elien Coenjaerts
Derdejaars student Toegepaste Psychologie
Hogeschool West-Vlaanderen
Campus Sint-Jorisstraat Brugge
58
Download