1 Winst- en verliesrekening van ovariële hyperstimulering bij IVF C.A.M. Jansen Aft. Verloskunde/ Gynaecologie en IVF, Reinier de Graafgroep, locatie Diaconessenhuis Voorburg Inleiding De eerste doorgaande IVF zwangerschap, leidend tot de geboorte van Louise Brown, is tot stand gekomen in een natuurlijke cyclus 1. Omdat het rendement van de behandeling echter zeer laag was, en de behandeling zelf uiterst arbeidsintensief, werd later door Trounson gepropageerd - in navolging van de gewoonte bij intra-uteriene inseminatie- middels follikelstimulatie meerdere eicellen per keer te verkrijgen2. Het principe hierbij was ‘meer’, niet noodzakelijkerwijs ‘beter’. Keerzijde van de behandeling was het risico van meerlingen en van complicaties met name van het ovarium hyperstimulatie syndroom. In de loop der tijd zijn steeds ingewikkelder protocollen ontstaan die met elkaar gemeen hebben dat zij de fysiologie van de follikelgroei in toenemende mate geweld aandoen. De tijd lijkt nu gekomen om tot bezinning omtrent deze schema’s over te gaan. Belastender voor de patiënt, maar makkelijker voor de dokter In de loop der jaren werden steeds ingewikkelder stimulatieschema’s bedacht: Van aanvankelijk uitsluitend clomifeen, via een combinatie van clomifeen met humaan menopauzaal gonadotrofine (HMG) tot schema’s van gonadotrofinen, later in combinatie met GnRH agonisten, al dan niet met orale contraceptiva als voorbehandeling. Een van de belangrijkste redenen waarom deze schema’s zo gretig werden ingevoerd was het gemak voor de arts die de stimulatie uitvoert, eerder dan de geringe winst in termen van de toename van het resultaat, uitgedrukt in zwangerschapscijfer per cyclus. De keerzijde, te weten de sterk toegenomen kosten van de behandeling en de toegenomen risico’s zoals het risico van meerlingen en het ovarium hyperstimulatie syndroom kregen lange tijd nauwelijks aandacht. Steeds ‘krachtiger’, steeds meer, maar niet steeds beter. Met name in de VS werden de ‘krachtige’ hyperstimulatieschema’s enthousiast ontvangen, en eufemistisch genoemd ‘gecontroleerde hyperstimulatie’, een begrip geïntroduceerd door Sher 3. Het was een geaccepteerd gegeven, dat hoe meer embryo’s werden teruggeplaatst, hoe groter de kansen op zwangerschap.4 Het risico van meerlingen werd geaccepteerd, en met name omdat de patiënten in veel centra van ver kwamen en, als zij zwanger waren geworden, voor verloskundige controle naar andere ziekenhuizen dan de behandelcentra gingen, bestond er in de jaren 80 vaak onvoldoende ‘feedback’ van de complicaties. Mede als gevolg van de intuïtieve verwachting van patiënten op een resultaatsverplichting, bestond in een aantal centra in de VS de gewoonte om vele, zo niet alle embryo’s terug te plaatsen, en het 2 programma te koppelen aan een programma van partiële abortus provocatus, eufemistisch genoemd ‘selectieve reductie’. ‘Controlled hyperstimulation’ en ‘selective reduction’: goed klinkende ‘misnomers’. Beide termen ‘controlled hyperstimulation’ en selective reduction’ zijn ontegenzeggelijk snel verbreid vanwege de goede klank. Aan ‘hyperstimulatie’ wordt echter niet veel beheerst en reductie is vrijwel aselectief: gekozen wordt bij reductie voor de locatie en niet voor de kwaliteit van de vrucht. Als zodanig zijn beide begrippen uitgesproken misnomers. De Winst: een hoger zwangerschapscijfer? Als argument voor de complexe schema’s wordt aangevoerd dat de resultaten van IVF beter zijn als gevolg van het feit dat de endogene LH secretie wordt onderdrukt. Een voortijdige LH piek kan leiden tot luteïnisatie en vermindering van de succeskans bij IVF. Toch is een geringe hoeveelheid LH noodzakelijk voor adequate follikelgroei en steroïdogenese, maar bij het gebruik van HMG bevindt zich in het medicament altijd voldoende LH of hCG om deze te waarborgen. In de meeste gevallen leiden GnRH agonisten tot een receptor ‘downregulatie’ en desensitisatie met LH waarden tussen 1 en 3 IU/l, maar soms is de mate van downregulatie zo sterk dat de LH spiegels onder de 0,5 IU/l komen. In dat geval kan de follikelgroei worden gecompromitteerd wanneer de stimulatie uitsluitend wordt verricht met behulp van recombinant FSH zonder enige toediening van exogeen LH. Een meta-analyse van prospectief gerandomiseerde studies met en zonder GnRH agonisten leveren inderdaad een gering verschil in zwangerschapscijfer ten gunste van de analogen 5. Bijzonder aan deze studies is echter dat de analogen niet zozeer extreem goede resultaten geven dan wel dat in een aantal studies de cijfers zonder analogen onacceptabel laag zijn. In een aantal studies wordt geen verschil gevonden, en scoren beide groepen ongeveer even goed als de groepen met analogen in de andere studies. De auteur gaat op deze bijzonderheid in het geheel niet in. Het is duidelijk dat bij onzorgvuldige follikel monitoring relatief vaak een ‘premature’ LH piek optreedt, die in feite ‘matuur’ is, en dat dit gevolgen van het uiteindelijk resultaat kan hebben. Het Verlies: kosten, complicaties en leed Toegenomen kosten als gevolg van medicatie Bij een standaard stimulatieschema met HMG of FSH zonder GnRH agonisten worden gemiddeld 18 tot 20 ampullen (75E) gebruikt. Bij het korte GnRH schema (start analoog vanaf dag 1 van de cyclus) is dat ongeveer 30, en bij het lange schema ongeveer 40 ampullen. Hiermee worden de kosten van de medicatie twee tot drie maal zo hoog (inclusief de kosten van de analogen zelf. Bovendien wordt de stimulatieduur gemiddeld 4 dagen langer Exponentiële toename van perinatologische kosten bij meerlingen Een ander probleem van follikelstimulatie- met en zonder analogen is dat het effect niet berust op ‘beter’ maar simpelweg op ‘meer. Als keerzijde accepteert de uitvoerende beroepsgroep met 3 verrassend gemak het toegenomen risico van meerlingen. De complicaties, met name van drie- en grotere meerlingen zij echter niet gering, en de kosten stijgen exponentieel met de toename van het aantal kinderen in een zwangerschap. Een studie gaf aan dat per kind de kosten gemiddeld verdubbelen van 10.000 Canadese dollars voor een eenling, naar 20.000 dollars per kind voor een tweeling naar bijna 40.000 dollars per kind voor een drieling 6 Een andere studie gaf voor de VS vergelijkbare getallen7 Beide studies betrekken echter niet de kosten van de behandeling. Een studie, waarin alle kosten (inclusief die van de IVF behandelingen zelf) werden verdisconteerd kwam op aanzienlijk hogere bedragen: 40.000 US dollar voor een eenling tot meer dan 100.000 US dollar per kind voor een drieling. In totaal kwam een drielingzwangerschap op $ 340.000 aan kosten 8. Het is niet verwonderlijk dat zelfs in een staat waar in een IVF centrum in Denver 22 % van de zwangerschappen wordt gereduceerd in toenemende mate wordt gewaarschuwd voor deze praktijken 9. Ook in Nederland wordt met name door prof Merkus al jaren gewaarschuwd voor de gevolgen ven deze praktijken. Het risico van ernstig OHSS: geen ‘publicatie bias’ maar ‘publicatie deficit’, Prof Evers komt de eer toe van het begrip ‘publicatie deficit’ bij gerandomiseerde gecontroleerde studies10 . Hetzelfde fenomeen doet zich voor bij de ernstige OHSS. Toch varieert de in de literatuur gerapporteerde incidentie van dit syndroom tussen de 1 en 10 % 11,12, 13. De mortaliteit blinkt geheel uit door afwezigheid. In Nederland waar alle gevallen van mortaliteit bekend zijn blijkt deze zich rond de 1 op 10.000 behandelingen te bevinden. 60 % van deze sterfte is het gevolg van aan OHSS gerelateerde complicaties. Met name het gebruik van GnRH agonisten leidt tot een toename van het risico. Welke richting in de toekomst ? Meer fysiologische schema’s: niet naar maximaal maar naar optimaal Het is duidelijk dat de gedachte van sommigen dat ‘meer’ eicellen per definitie beter is moet worden verlaten. Er is een optimum, waarboven de risico’s alleen maar toenemen, maar de kansen niet verbeteren. Dit optimum ligt mijns inziens lager dan waar nu naar wordt gestreefd: ongeveer 5 tot 8 eicellen per keer. Meer fysiologische schema’s moeten worden ingevoerd en beproefd. GnRH antagonisten: kortere schema’s, minder belastend voor de patiënt. Een nieuwe aanpak is nu al realiteit: het gebruik van GnRH antagonisten. Deze hebben een geheel ander werkingsmechanisme: agonisten leiden tot internalisatie van de receptor, na een initiële LH uitstorting, antagonisten werken via competitieve receptorbinding. Ze kunnen in tegenstelling tot agonisten tijdens de follikelstimulatie worden toegediend. Dit leidt tot kortere kuren dan met de agonisten. Of en in hoeverre de kans op OHSS afneemt valt nog te bezien. In alle fase III studies werden met name patiënten met een verhoogd risico hierop van behandeling uitgesloten, zodat de hieruit verkregen cijfers een onderwaardering van het risico geven. 4 Slechts een embryo met hoge implantatiekans. Een andere benadering is het streven naar het terugplaatsen van slechts een embryo. Dit moet dan echter wel een hoog implantatiepotentieel hebben om een goede kans op zwangerschap te kunnen geven. Het blijkt dat grofweg de helft van embryo’s op dag 3 daarna in ontwikkeling stoppen 14. Ook de morfologie op dag 3 is slechts beperkt van waarde om te bepalen welke embryo’s op dat moment de beste zijn. Het terugplaatsen van embryo’s in het blastocystestadium zou dan ook een interessante optie kunnen gaan worden. Daarnaast is cryopreservatie van embryo’s in het 2 pronucleair stadium vrij goed mogelijk. Ongeveer 75 % hiervan overleeft het proces15. Deze twee gegevens tezamen zouden het mogelijk kunnen maken dat slechts een embryo zou kunnen worden doorgekweekt, en de andere op de eerste dag worden ingevroren. Wanneer met de nieuwe sequentiële media de kans op blastocystevorming 60 % is en de implantatiekans bv 30 %, zou bij de aanwezigheid van 5 embryo’s de kans op zwangerschap (excl. miskramen) 53 % kunnen bedragen. Helaas staat het Nederlands gezondheidssysteem een dergelijke aanpak in de weg. In het huidige systeem worden de dokters met een hoog opnamecijfer in verband met het OHSS beloond met budgetverruiming terwijl er nog steeds geen tarief is voor cryopreservatie. Referenties 1 Steptoe PC, Edwards RG. Birth after the reimplantation of a human embryo. Lancet 1978 Aug 12;2(8085):366 2 Trounson A, Wood C. Extracorporeal fertilization and embryo transfer. Clin Obstet Gynaecol 1981 Dec;8(3):681713 3 Sher G, Katz M. Inadequate cervical mucus--a cause of "idiopathic" infertility. Fertil Steril 1976 Aug;27(8):88691 4 Steptoe PC, Edwards RG, Walters DE. Observations on 767 clinical pregnancies and 500 births after human invitro fertilization. Hum Reprod 1986 Feb;1(2):89-94 5 Hughes EG, Fedorkow DM, Daya S, Sagle MA, Van de Koppel P, Collins JA The routine use of gonadotropinreleasing hormone agonists prior to in vitro fertilization and gamete intrafallopian transfer: a meta-analysis of randomized controlled trials. Fertil Steril 1992 Nov;58(5):888-96 6 Neumann PJ, Gharib SD, Weinstein MC. The cost of a successful delivery with in vitro fertilization. N Engl J Med 1994 Jul 28;331(4):239-43 7 Callahan TL, Hall JE, Ettner SL, Christiansen CL, Greene MF, Crowley WF Jr. The economic impact of multiplegestation pregnancies and the contribution of assisted-reproduction techniques to their incidence. N Engl J Med 1994 Jul 28;331(4):244-9 8 Goldfarb JM, Austin C, Lisbona H, Peskin B, Clapp M. Cost-effectiveness of in vitro fertilization. Obstet Gynecol 1996 Jan;87(1):18-21 9 Porreco RP. Perinatal costs of assisted reproductive technology. Obstet Gynecol Surv 1998 Jul;53(7):393-4 10 Evers JLH. Randomized controlled trials: a publication deficit, but not a publication bias exists in reproductive research. Hum. Reprod. 1998; 13: 12-3 11 Brinsden PR, Wada I, Tan SL, Balen A, Jacobs HS Diagnosis, prevention and management of ovarian hyperstimulation syndrome. Br J Obstet Gynaecol 1995 Oct;102(10):767-72 5 12 Roest J, Mous HV, Zeilmaker GH, Verhoeff A The incidence of major clinical complications in a Dutch transport IVF programme. Hum Reprod Update 1996 Jul-Aug;2(4):345-53 13 Strohmer H, Chatwani S, Wieser F, Danninger B, Obruca A, Feichtinger W Prospective randomized study of an ultrashort gonadotrophin-releasing hormone agonist versus a modified suppression protocol for ovarian stimulation in intracytoplasmic sperm injection cycles. Hum Reprod 1997 Jul;12(7):1403-8 14 Rijnders PM, Jansen CAM The predictive value of day 3 embryo morphology regarding blastocyst formation, pregnancy and implantation rate after day 5 transfer following in-vitro fertilization or intracytoplasmic sperm injection. Hum Reprod 1998 Oct;13(1O):2869-73 . 15 Testart J, Lassalle B, Forman R, Gazengel A, Belaisch-Allart J, Hazout A, Rainhorn JD, Frydman RFactors influencing the success rate of human embryo freezing in an in vitro fertilization and embryo transfer program. Fertil Steril 1987 Jul;48(1):107-12