commentaren Vruchtbaarheidsbehandelingen: mogelijkheden voor minder meerlingen en lagere kosten – de ‘Paraplustudie’ J.M.W.M.Merkus In 1978 werd in Engeland de eerste baby na in-vitrofertilisatie (ivf ) geboren. Vijf jaar later werd in Nederland de eerste ivf-baby geboren. De behandelingen van vruchtbaarheidsstoornissen hebben sinds die doorbraak een snelle ontwikkeling doorgemaakt. Via een speciale subsidieregeling van de toenmalige Ziekenfondsraad, nu College voor zorgverzekeringen (CVZ), werden in 1985 in 11 centra in Nederland ivf-behandelingen vergoed. Thans zijn er 13 centra die een vergunning hebben (artikel 2 van de Wet Bijzondere Medische Verrichtingen). Naast deze centra zijn er ongeveer 25 transport- en satellietklinieken die met één of meerdere ivf-centra samenwerken. Een ivf-behandeling bestaat uit 4 fasen: (1) stimulatie (rijping van de eicellen); (2) punctie (het aanprikken van de follikels die de eicellen bevatten); (3) laboratoriumhandeling (ivf in strikte zin); en (4) embryotransfer (overplaatsen van 1 of 2 embryo’s in de uterus). Transportklinieken doen fase 1 en 2, terwijl satellietklinieken alleen fase 1 verrichten. Het aantal transport- en satellietklinieken en het totale aantal ivf-behandelingen in de vergunninghoudende centra is niet geregeld. Het aantal ivf-behandelingen steeg van ruim 1000 in 1985 via ruim 10.000 in 1995 tot ruim 15.000 in 2003. In 2004 was er geen stijging meer. Van de kinderen die in 2004 in Nederland werden geboren, kwamen er 4592 (ruim 2%) voort uit een ivf-behandeling (www.nvog.nl). Door de introductie van ivf ontstond er tevens een hernieuwde belangstelling voor een reeds in 1790 beschreven behandeling: kunstmatige inseminatie.1 Ivf maakt namelijk gebruik van bewerkt sperma, waarbij onder andere prostaglandinen en bacteriën worden verwijderd. Toepassing van deze techniek maakt intra-uteriene inseminatie (iui) mogelijk, zonder dat dit pijnlijk is. Daarnaast werd bij iui de bij ivf gebruikelijke ovariële hyperstimulatie toegepast: het zodanig met gonadotropinen stimuleren van de ovaria dat meerdere eicellen gelijktijdig rijp zijn. De ivf-, maar eveneens de iui-behandelingen hebben vervolgens bijgedragen aan een explosieve stijging van het aantal meerlingen. Tot 1985 was er een duidelijke relatie tussen het aantal tweelingzwangerschappen en het percentage vrouwen die bij de geboorte ouder dan 29 jaar waren (figuur). Daarna is het aantal tweelingen, als gevolg van be- Hr.prof.dr.J.M.W.M.Merkus, gynaecoloog, Mortelpleintje 3, 5051 BW Goirle ([email protected]). 1162 handeling met ivf en iui, veel sterker gestegen.2 3 In 2004 werd 1 van de 4 tweelingen na ivf en waarschijnlijk eenzelfde aantal na iui geboren. De forse stijging van het aantal ivf- en iui-behandelingen en de forse stijging van het aantal meerlingen riepen zowel bij de beroepsgroep als bij de overheid de vraag op of de vruchtbaarheidsbehandelingen in Nederland doelmatiger kunnen worden toegepast. doelmatigheidsonderzoek De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) gaf in 1999 opdracht aan de toenmalige Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek(NWO)-Medische Wetenschappen (MW) om een 4-jarig programma ‘Doelmatigheidsonderzoek’ te ontwikkelen (2001-2004). Met name vroeg de minister om bij de start van dat programma aandacht te besteden aan vruchtbaarheidsstoornissen. Zo werd door ZonMw samen met het CVZ een onderzoeksprogramma ontwikkeld en als resultaat verscheen in de zomer van 2005 de ‘Paraplustudie’ (www.zonmw.nl/doelmatigheids onderzoek).4 De studie is de samenvatting van 6 studies waarvoor subsidie werd verleend binnen bovengenoemd programma, aangevuld met gegevens uit de internationale literatuur. Vier studies handelden over verschillende strategieën bij ivf, één onderzoek bestudeerde het naleven van richtlijnen voor iui en één studie handelde over het oriënterend fertiliteitsonderzoek.4 Hierbij werd niet alleen naar de kosten van de vruchtbaarheidsbehandelingen zelf gekeken, maar ook naar de kosten van de zwangerschap en van de eventuele behandeling van de pasgeborene in de eerste 6 weken na de geboorte. Vier scenario’s werden beschreven om doelmatigheidswinst te bereiken bij de behandeling van vruchtbaarheidsstoornissen. Ten eerste was er een model voor het voorspellen van de spontane kans op zwangerschap, dat goed voldeed. Een voorspelde kans van 30% of meer op een spontane zwangerschap binnen een jaar betekende dat een iui-behandeling geen meerwaarde had en dus niet zinvol was. Berekend werd dat € 335.000,– per jaar wordt bespaard als alle behandelaars zich aan de richtlijnen houden om de spontane zwangerschapskans optimaal te benutten. Ten tweede bleek dat het beter opvolgen van de richtlijn ‘Intrauteriene inseminatie’ van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG), met name waar het de hormonale stimulatie betreft, goedkoper was in de medica- Ned Tijdschr Geneeskd. 2006 27 mei;150(21) 18 17 93 16 83 15 73 14 63 13 53 12 43 11 33 10 percentage moeders > 29 jaar aantal tweelingen per 1 000 levendgeborenen 19 23 1955 1960 1965 1970 1975 1980 1985 1990 1995 2000 Aantal tweelingen per 1000 levendgeborenen ( ; af te lezen aan de linker y-as) en het percentage moeders ouder dan 29 jaar ten tijde ) in Nederland, 1955-2004 (bron: www.cbs.nl). van de partus ( tiekosten (voordeel: € 4,4 miljoen per jaar) en tot minder tweelingen leidde (voordeel: € 2,6 miljoen). Ten derde leidde minder forse stimulatie bij ivf tot vergelijkbare zwangerschapscijfers als bij gebruikelijke stimulatie. Indien dit voor 80% van de cycli zou worden toegepast, leverde dit een besparing op de medicatie van € 5 miljoen op. Ten vierde was een beleid dat tot minder tweelingen leidde (door het plaatsen van 1 embryo en niet 2, in de eerste cyclus bij vrouwen onder de 36 jaar) en toch evenveel zwangerschappen opleverde (door meer behandelingen te verrichten), kostenneutraal wanneer de kosten tot 6 weken na de geboorte werden berekend, terwijl het € 5-7 miljoen zou besparen indien de kosten van latere handicaps werden meegerekend. Een aantal studies is inmiddels in vooraanstaande internationale tijdschriften gepubliceerd.5-11 Het totale pakket aan berekende besparingen is € 12 miljoen/jaar indien de kosten tot 6 weken worden berekend en € 22 miljoen/jaar indien de levenslange kosten worden meegeteld bij een gelijk aantal zwangerschappen. Deze ZonMw-activiteit is een fraai voorbeeld van geslaagde ‘top-down’-aansturing van wetenschappelijk doelmatigheidsonderzoek. De kosten van het onderzoek waren 3,2 miljoen euro. Deze lijken dus in 2 maanden te kunnen worden terugverdiend. Daartoe is echter wel actie nodig van de genoemde partijen. beleid op basis van onderzoek De beroepsgroep van gynaecologen (NVOG) en de Vereniging van Klinisch Embryologen (KLEM) moeten voortgaan met het verwerken van deze gegevens in hun richtlijnen en praktijkvoering. Ze hebben hierin al het voortouw genomen door een onderscheid te maken in een ivf-behandelcyclus en een ivf-behandeltraject. Het behandeltraject, bestaande uit een maximumaantal af te spreken cycli, is dan het uitgangspunt voor de financiering en de vergoeding van de ivf. De verzekeraars moeten tonen dat zij openstaan voor doelmatigheid door de vergoeding van ivf te baseren op een behandeltraject. Tevens moeten zij stilstaan bij de gevolgen van de zorg die in het buitenland geboden wordt: indien in Nederland de 1e ivf-behandeling weer wordt vergoed onder de afspraak dat de beroepsgroep, waar zinvol, kiest voor plaatsen van 1 embryo en niet 2, gaat het bedoelde effect, namelijk minder meerlingen, verloren indien paren er dan voor kiezen de 1e ivf-behandeling in het buitenland te laten verrichten en daar 2 embryo’s laten plaatsen. De kosten van de hieruit voortkomende meerlingen blijven echter in Nederland gemaakt worden. De doelgroep – verenigd in de patiëntenvereniging Freya – moet energie steken in het wijzen van patiënten op het nut van een afwachtend beleid. De beroepsgroep zal dan hopelijk minder vaak geconfronteerd worden met paren die niet openstaan voor een expectatief beleid. De minister van VWS, die ZonMw om deze studie verzocht, moet de resultaten in het beleid implementeren. Dat is tot heden ten dele gebeurd door een behandeling waarin alleen een embryo wordt overgeplaatst dat vooraf was ingevroren (cryobehandeling) niet als een volwaardige ivf-behandeling te zien, maar als onderdeel van een voorafgegane ivf-behandeling. De eerste ivf-behandeling wordt echter nog steeds niet vergoed en de huidige vergoedingsregelingen bemoeilijken het invoeren van het beleid om meer gebruik te maken van het overplaatsen van 1 embryo. Ned Tijdschr Geneeskd. 2006 27 mei;150(21) 1163 Het ZonMw-doelmatigheidsonderzoek is een vervolg van het onderzoek dat vanaf 1988 plaatsvond via het fonds Ontwikkelingsgeneeskunde van de toenmalige Ziekenfondsraad. Het budget daarvoor bedroeg vanaf de start € 12,3 miljoen per jaar. Het betrof uitsluitend ‘bottom-up’-onderzoek. Inmiddels zijn wij 18 jaar verder en zijn de kosten van de gezondheidszorg meer dan verdubbeld. Er wordt echter nog steeds met hetzelfde budget van 12,3 miljoen gewerkt. Er is een overdreven roep om implementatieonderzoek. Dat betekent dat deze ontwikkeling ten koste gaat van door nieuwsgierigheid gedreven onderzoek dat nog steeds tot het beste fundamentele en patiëntgebonden onderzoek behoort. Het is ruim een halfjaar na het verschijnen van de studie onzeker wat er uiteindelijk met de beleidsinformatie gebeurt. Wij lopen daarbij achter op onze zuiderburen. In België is namelijk al in 2003 een wet aangenomen die onder andere het embryotransferbeleid regelt. De gunstige effecten hiervan werden onlangs beschreven.12 Zolang bovengenoemde onzekerheid bestaat, is het ook onzeker of doelmatigheidsonderzoek doelmatig is. Dat is een sombere conclusie naar aanleiding van een gedegen, mooi uitgevoerde doelmatigheidsstudie. Als de resultaten van de Paraplustudie niet in beleid worden vertaald, raken wij van de regen in de drup. Daar zal de paraplu toch niet voor bedoeld zijn? 4 Vruchtbaarheidsstoornissen, kansen voor doelmatiger zorg. Den Haag: ZonMw; 2005. 5 Montfoort AP van, Fiddelers AA, Janssen JM, Derhaag JG, Dirksen CD, Dunselman GA, et al. In unselected patients, elective single embryo transfer prevents all multiples, but results in significantly lower pregnancy rates compared with double embryo transfer: a randomized controlled trial. Hum Reprod. 2006;21:338-43. 6 Eijkemans MJ, Heijnen EM, Klerk C de, Habbema JD, Fauser BC. Comparison of different treatment strategies in IVF with cumulative live birth over a given period of time as the primary end-point: methodological considerations on a randomized controlled non-inferiority trial. Hum Reprod. 2006;21:344-51. 7 Lintsen AM, Pasker-de Jong PC, Boer EJ de, Burger CW, Jansen CA, Braat DD, et al. Effects of subfertility cause, smoking and body weight on the success rate of IVF. Hum Reprod. 2005;20:1867-75. 8 Haagen EC, Nelen WL, Hermens RP, Braat DD, Grol RP, Kremer JA. Barriers to physician adherence to a subfertility guideline. Hum Reprod. 2005;20:3301-6. 9 Pelinck MJ, Vogel NE, Hoek A, Arts EG, Simons AH, Heineman MJ. Minimal stimulation IVF with late follicular phase administration of the GnRH antagonist cetrorelix and concomitant substitution with recombinant FSH: a pilot study. Hum Reprod. 2005;20:642-8. 10 Weert JM van, Repping S, Steeg JW van der, Steures P, Veen F van der, Mol BW. IUI in male subfertility: are we able to select the proper patients? Reprod Biomed Online. 2005;11:624-31. 11 Steeg JW van der, Steures P, Hompes PG, Eijkemans MJ, Veen F van der, Mol BW. Investigation of the infertile couple: a basic fertility work-up performed within 12 months of trying to conceive generates costs and complications for no particular benefit. Hum Reprod. 2005;20:2672-4. 12 Sutter P de, Gerris J. Impact van ‘single embryo transfer’-beleid in België op het aantal meerlinggeboorten en de kosten van fertiliteitsbehandeling. Tijdschrift voor Fertiliteitsonderzoek. 2006;3:16-9. Abstract Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld. Aanvaard op 20 maart 2006 Literatuur 1 2 3 Huszar G, DeCherney A. The role of intrauterine insemination in the treatment of infertile couples. Semin Reprod Endocrinol. 1987;5: 11-21. Braat DDM, Schönbeck Y, Kremer JAM. Meerlingzwangerschappen; epidemiologie en beleid. Ned Tijdschr Geneeskd. 2003;147:1952-5. Steegers-Theunissen RP, Zwertbroek WM, Huisjes AJ, Kanhai HH, Bruinse HW, Merkus JMWM. Multiple birth prevalence in the Netherlands. Impact of maternal age and assisted reproductive techniques. J Reprod Med. 1998;43:173-9. 1164 Fertility treatments: possibilities for fewer multiple births and lower costs – the ‘Umbrella’ study. – Since the 1980s, increasingly more fertility treatments have been performed in the Netherlands. The use of ovarian hyperstimulation during in vitro fertilisation (IVF) and intrauterine insemination (IUI) has contributed to an explosive increase in the number of multiple births. To control the costs of treatment and outcomes, the Minister of Health, Welfare and Sport commissioned research on possible improvements in the performance of fertility treatments in 1999. The results of this research (‘Umbrella study’), reported in 2005, suggested that costs and the incidence of multiple births could be reduced if (a) IUI is only performed if the chance of spontaneous pregnancy is less than 30%; (b) the guideline ‘Intrauterine insemination’ is followed more closely regarding hormonal stimulation; (c) stimulation is used less frequently during IVF; and (d) no more than 1 embryo is placed in the uterus at a time. To achieve these results, all parties involved must revise their policies. In particular, current reimbursement regulations inhibit the implementation of the research results in practice. Ned Tijdschr Geneeskd. 2006;150:1162-4 Ned Tijdschr Geneeskd. 2006 27 mei;150(21)