Nummer 1, 23 februari 2007 Genezende stamcellen Een uitputtende maar effectieve behandeling Patiënten met een agressieve vorm van lymfeklierkanker krijgen meestal een combinatie van celremmende middelen en antistoffen. Als dit faalt, is bij jonge patiënten een transplantatie met eigen stamcellen mogelijk. Dat is een zeer zware ingreep voor de patiënt. Hematoloog Gustaaf van Imhoff onderzocht hoe deze behandeling aangepakt moet worden om optimaal resultaat te hebben en welke biologische kenmerken van de tumor het succes van deze behandeling kunnen voorspellen. Hij promoveerde er op 24 januari op. In de zomer van 1998 begon de 24-jarige Wageningse studente Wieke van der Vossen ineens met haar gezondheid te kwakkelen. Aanvankelijk maakte zij zich niet zoveel zorgen, maar toen de klachten erger werden, ging zij toch maar eens naar de huisarts. Die was er niet gerust op en verwees haar naar een internist. Voordat ze daar terecht kon, ging ze plots sterk achteruit. Een acute opname volgde. Daarbij werd vastgesteld dat zij een agressieve vorm van het zogeheten non-Hodgkin lymfoom had. Haar internist vond het daarop raadzaam dat zij voor verdere behandeling naar een academisch ziekenhuis zou gaan. Zij koos voor het UMCG, omdat haar naaste familie in Friesland woont. “Daags na aankomst in het UMCG kreeg ik meteen een eerste chemokuur en daar ben ik drie weken lang ontzettend ziek van geweest. Ik viel ook enorm af en kon op een bepaald moment zelfs niet meer lopen”, vertelt Van der Vossen. Nog twee kuren zouden volgen. De kanker werd er wel door teruggedrongen, maar verdween niet echt. Bovendien kreeg ze tijdens de kuren een vorm van geelzucht: blijkbaar kon haar lever de behandeling niet goed aan. Na een van de kuren werd een beenmergpunctie uitgevoerd. “Die was heel pijnlijk, maar wees uit dat mijn beenmerg op zich schoon was.” Dat maakte de weg vrij voor een volgende veel radicalere behandeling. “Er werden stamcellen afgenomen en toen volgden een paar heel agressieve chemokuren, waarbij mijn beenmerg totaal werd vernietigd. Vervolgens kreeg ik mijn stamcellen terug en kon mijn bloed zich herstellen. In die tijd lag ik alleen afgezonderd op een kamer, maar gelukkig mocht ik wel bezoek hebben. Toen het bloed weer op orde was, kon ik naar huis.” Zes weken nadien werd nog een PET-scan gemaakt om te zien of het lymfoom echt weg was. “Dat zat goed en toen kon ik gaan revalideren, want van mijn conditie was weinig meer over. Dat heeft al met al nog negen maanden tot een jaar geduurd.” Nadat in 2004 werd vastgesteld dat de kanker nog steeds weg was, werd zij officieel genezen verklaard. Zij is weer de oude en komt alleen nog eens in de twee jaar in Groningen in het kader van een onderzoek naar de lange termijneffecten van de behandeling. Lymfomen In Nederland krijgen jaarlijks ongeveer 3000 mensen lymfeklierkanker, oftewel een lymfoom. Meestal is er sprake van een non-Hodgkin lymfoom. Daarvan bestaan meer dan 30 soorten. Sommige groeien zeer langzaam, maar er bestaan ook agressieve vormen die, als ze niet snel worden behandeld, in weken tot maanden tot de dood kunnen leiden. Deze agressieve vormen kunnen echter met een intensieve behandeling worden genezen. “Lymfomen ontstaan uit lymfocyten, witte bloedcellen die een belangrijke rol spelen in de immunologische afweer”, legt Van Imhoff uit. “Lymfocyten ontstaan in het beenmerg en rijpen verder uit in lymfeklierweefsel en lymfoïde organen, als de milt, de thymus, en verspreide lymfoïde weefsels die zich vooral langs de darm en de luchtwegen bevinden. Er zijn twee hoofdtypen lymfocyten: B- en T-cellen. B-cellen zijn belangrijk voor de afweer tegen bacteriën, de T-cellen treden vooral op bij virusinfecties of kanker en bij de afstotingsreacties na een orgaantransplantatie en hebben een regulerende functie. Tijdens de rijping en differentiatie van deze cellen ontstaan dagelijks miljoenen nieuwe lymfocyten. Tegelijkertijd gaan er vele miljoenen dood. Bij een bacteriële infectie worden bijvoorbeeld de Bcellen die het meest effectief zijn tegen een bepaalde bacterie geselecteerd, terwijl cellen met minder goede eigenschappen geprogrammeerd afsterven. Maar als er daarbij een fout optreedt en deze niet goed werkende lymfocyten aan de dood ontsnappen, kunnen deze uitgroeien tot een gezwel, een kwaadaardig lymfoom.” De exacte oorzaak daarvan is bij de meeste lymfomen nog onbekend. Murw Het meest voorkomende agressieve lymfoom bij volwassenen is het diffuus grootcellig B-cel lymfoom. De behandeling bestaat vaak uit een combinatie van celremmende middelen (cytostatica), vaak gecombineerd met antistoffen gericht tegen B-lymfocyten. “De antistoffen maken de woekerende B-cellen murw, zodat ze vatbaarder worden voor de chemotherapie. Dat vergroot de kans op blijvende genezing. De kans daarop kunnen we goed inschatten op basis van de plaats en de uitbreiding van het lymfoom, bepaalde bloedwaarden, de leeftijd en de algemene conditie van de patiënt.” Bij sommige patiënten slaat de kuur aanvankelijk wel aan, maar is er een behoorlijke kans dat de ziekte terugkomt. Anderen reageren wel op de kuur, maar onvoldoende. Dergelijke patiënten kunnen in aanmerking komen voor een autologe stamceltransplantatie, dat wil zeggen dat de stamcellen eigen zijn en niet van een donor komen. De patiënten moeten wel jonger dan 65 zijn, omdat de behandeling zeer belastend is en de kans op complicaties bij ouderen zeer groot is. Voorafgaande aan de transplantatie worden stamcellen van de patiënt uit het bloed gewonnen en ingevroren. Daarna krijgt de patiënt zeer hoge doses cytostatica toegediend om de nog resterende lymfoomcellen definitief uit te roeien. Daarbij sneuvelt ook het beenmerg. Als de middelen zijn uitgewerkt, krijgt de patiënt zijn stamcellen terug, zodat het beenmerg en dus de aanmaak van bloedcellen zich weer kan herstellen. Genezingskans Het proefschrift van Van Imhoff gaat onder andere over de vraag of bij patiënten met een kleine kans op genezing met de standaardbehandeling, een autologe stamceltransplantatie vroeg in de behandeling tot een betere genezing leidt. Ook onderzocht hij welke biologische kenmerken van de tumor het resultaat van deze behandeling kunnen voorspellen. De studies werden uitgevoerd in de ziekenhuizen die samenwerken in de HOVON (Stichting HematoOncologie voor Volwassenen Nederland). Van Imhoff: “We vonden dat de vroege autologe stamceltransplantatie vooral betere resultaten heeft wanneer de chemotherapie voorafgaand aan de transplantatie voldoende stevig is. Ook vonden we dat B-cellen die al wat verder in hun ontwikkeling zijn in het algemeen minder gevoelig zijn dan nog betrekkelijk jonge B-cellen.” Op basis van Van Imhoff’s resultaten is inmiddels een nieuwe landelijke studie gestart, waarbij autologe stamceltransplantatie en de standaardbehandeling, beide gecombineerd met antistoftherapie, rechtstreeks met elkaar worden vergeleken. De beste behandeling komt zo steeds dichterbij. Huup Dassen