Naam: ………………………………………………………………………… Nr.:… Datum: …/…/… WO Studievragen – van mammoetjager tot chatter (tijdlijn) Algemeen Zorg dat je de verschillende periodes in de juiste volgorde en met begin- en einddatum op de tijdlijn kan plaatsen. oudste tijden 1. Waarvan leefde de eerste mens? (aanvankelijk en later toen het klimaat milder werd) 2. Toen het klimaat milder werd, vestigden de mensen zich op een vaste plaats waardoor dorpen ontstonden. Welke factoren speelden een rol bij het kiezen van zo’n plaats? (3) 3. Leg uit: Egypte kende een georganiseerde landbouwsamenleving. oudheid 1. Weet dat de oudheid de tijd is van Grieken en Romeinen. 2. Zorg dat je de volgende begrippen kent en kan aanvullen wanneer een omschrijving wordt gegeven: heerbaan – amfitheater - circus middeleeuwen 1. Weet dat de middeleeuwen de tijd was van burchten en steden. 2. Hoe verdedigden mensen zich tegen de invallen van de Noormannen of rovers? 3. Zorg dat je de volgende begrippen kan uitleggen en kan aanvullen wanneer een omschrijving wordt gegeven: drakkar – feodalisme – lijfeigene of horige – drieslagstelsel – heraldiek – ambacht – gezel – meesterproef – gilde – handschrift – scriptorium – miniatuur – initiaal 4. Welke uitvinding zorgde ervoor dat de ridders hun intrede konden doen? 5. Leg in stappen uit hoe iemand ridder kan worden. 6. Leg het nut van wapenschilden uit. 7. Tijdens de middeleeuwen ontstonden de eerste steden. De plaats waar zij ontstonden was echter niet toevallig. Leg uit. 8. Wat waren de taken van een gilde? 9. Leg uit wat het afgebeelde op een tekening te maken heeft met een middeleeuwse stad. 10. Welke was de meest gevreesde ziekte in de middeleeuwen? Geef de twee namen. 11. Wat was de oorzaak van de pest? 12. Wat zorgde ervoor dat de pest zich zo snel over de steden kon verspreiden? 13. Beschrijf kort waarmee monniken zich vooral bezighielden. Naam: ………………………………………………………………………… Nr.:… Datum: …/…/… Even oefenen… 1 2 3 N 4 5 6 M 7 8 9 S 10 11 12 13 P 14 15 1. Het landbouwsysteem waarbij steeds 2 akkers bezaaid worden en 1 akker braak blijft liggen om de grond terug vruchtbaarder te maken. 2. Het ‘examen’ dat een leerling moest afleggen alvorens zelfstandig een ambacht uit te oefenen. 3. Snel schip waarmee de Vikingen naar onze streken voeren. 4. De regeling waarbij land wordt geschonken in ruil voor diensten en trouw. 5. Een jongen die bij een meester voor een bepaald ambacht ging leren. 6. Geschilderde afbeelding in een handschrift. 7. Een beroep waarbij men iets met de handen vervaardigd. 8. Een 7-jarige jongen die bij een heer goede manieren moest leren. 9. Kleurrijk versierde letter aan het begin van een tekst. 10. De plaats waar monniken boeken (over)schreven. 11. Het kennen van elk wapen, hoe het ontwerp ontstaan is en wat elk deel ervan betekent. 12. Een boek dat door een monnik met de hand werd geschreven. 13. Een 14-jarige jongen die de ridder moest helpen voorbereiden op de strijd alvorens zelf de naam ridder waard te zijn. 14. Een groep van mensen die eenzelfde ambacht uitoefenden. 15. Een boer wiens eigendom van de plaatselijke heer was en voor wie hij hard moest werken. Lukt dit alles prima? Een supergoede toets verzekerd! Naam: ………………………………………………………………………… Nr.:… Datum: …/…/… nieuwe tijd 1. Weet dat de nieuwe de tijd was van vorsten en ontdekkingen. 2. Kun je drie belangrijke vorsten uit de vorstentijd opnoemen? 3. Hoe zagen de vorsten uit de nieuwe tijd zichzelf? 4. Welke ontdekkingsreizigers werden in de nieuwe tijd door hun vorsten op ontdekkingsreis gestuurd? 5. Wat kun je vertellen over de ontdekkingsreis van Christoffel Columbus? Vasco da Gama? Fernando Magelhaes? 6. Kun je deze ontdekkingsreizen aanduiden op de wereldkaart? 7. Welke nieuwe uitvindingen zorgden in de nieuwe tijd voor een grote vooruitgang? 8. Noteer van elk van deze uitvindingen minstens één belangrijk gevolg. 9. Weet dat de Renaissance een kunststroming was in de periode tussen de middeleeuwen en de nieuwe tijd. Weet ook dat Renaissance letterlijk ‘wedergeboorte’ betekent. 10. Noem 3 kunstenaars op uit de Renaissance. 11. Zorg dat je elke kunstenaar aan een paar kunstwerken kunt koppelen. 12. Wat is een protestant? 13. Wat waren de redenen voor het onstaan van het protestantisme? 14. Wat is een aflaat? 15. Waarom verkocht de kerk aflaten? 16. Wat hebben volgende personen of gebeurtenissen met de kerkhervormingen in de nieuwe tijd te maken: Maarten Luther – de Beeldenstorm – Erasmus van Rotterdam. nieuwste tijd 1. Weet dat de nieuwste tijd de tijd was van volken en revoluties was. 2. Tijdens de nieuwste tijd vonden er belangrijke veranderingen plaats op alle gebieden. Op welke zes domeinen vonden deze veranderingen plaats? 3. Leg uit: industriële revolutie – bevolkingsrevolutie – landbouwrevolutie – sociale revolutie transportrevolutie – politieke revolutie. 4. Hoe komt het dat de mensen in de nieuwste tijd wegtrekken van het platteland en zich in de steden gaan vestigen? 5. Vergelijk de arbeidsomstandigheden zoals je die in de film Daens te zien krijgt met de werkomstandigheden nu. 6. Vergelijk het leven van de arme mensen met dat van de rijken. 7. Wat deden de arbeiders in hun vrije tijd? Waarom deden ze dat? 8. Wat werd er in Vlaanderen in de fabrieken vooral vervaardigd? 9. Welke politieke partij, die wij vandaag ook nog kennen, ontstond in de nieuwste tijd en kwam op voor de rechten van de arbeiders? 10. Welke wantoestanden waren er in de 19de eeuw op het werk? Thuis? 11. Hoe werden deze wantoestanden verbeterd? 12. Geef twee voorbeelden van rechten die de (kinderen van) arbeiders kregen.