themalijn MBO algemene deel[1]

advertisement
Themalijn MBO
Algemeen onderdeel
Gemaakt door: Marije Nijburg, Natasja Veenstra, Josine Wierda, Sandra Thomassen, Jettie Wijnja,
Tryntsje Pen, Djura Hornyak en Hilde van Nijen
Ingeleverd op: 08-03-2012
Ingeleverd bij: Diny Klink
Inhoudsopgave
Inleiding ................................................................................................................................................... 3
Themalijn mbo - Werkwijze: ................................................................................................................... 4
1.1 Totaaloverzicht van sectoren en beroepsopleidingen binnen MBO .............................................. 6
Het middelbaar beroepsonderwijs ..................................................................................................... 6
Competentiegericht onderwijs ......................................................................................................... 20
Leren Loopbaan en Burgerschap ...................................................................................................... 22
1.2 Totaaloverzicht van opleidingen, niveaus en beroepsprofielen ................................................... 32
Opleidingen Welzijn: ......................................................................................................................... 32
Helpende Zorg en Welzijn - niveau 2: ........................................................................................... 32
Pedagogisch Werk - niveau 3:....................................................................................................... 36
Uiterlijke verzorging .......................................................................................................................... 74
Kapper........................................................................................................................................... 74
Kapper niveau 3 ............................................................................................................................ 75
Combiopleiding Junior kapper / Schoonheidsspecialist ............................................................... 76
Pedicure niveau 3 ......................................................................................................................... 79
Medische pedicure niveau 4 ......................................................................................................... 80
Schoonheidsspecialist niveau 3 .................................................................................................... 82
Alround schoonheidsspecialist niveau 4....................................................................................... 83
Gezondheidszorg............................................................................................................................... 85
Zorghulp ........................................................................................................................................ 85
Helpende Zorg en Welzijn............................................................................................................. 87
Verzorgende IG ............................................................................................................................. 90
Verpleegkundige ........................................................................................................................... 94
Apothekersassistente ................................................................................................................... 98
Doktersassistente ....................................................................................................................... 106
Tandartsassistente ...................................................................................................................... 116
Sport en Bewegen ........................................................................................................................... 125
Sport- en bewegingsbegeleider .................................................................................................. 125
Sport- en bewegingsleider .......................................................................................................... 128
Sport- en bewegingscoordinator ................................................................................................ 131
Facilitaire dienstverlening ............................................................................................................... 134
1.3 Organisaties .................................................................................................................................. 142
Nawoord .............................................................................................................................................. 147
Notulen ................................................................................................................................................ 148
Inleiding
Voor onderdeel A van de module themalijn ‘Ik als docent Gezondheidszorg en Welzijn in het MBO’
moeten wij lesmateriaal maken. Het lesmateriaal dat wij in subgroepjes hebben gemaakt, hebben wij
samengevoegd in dit verslag. Wij hebben lesmateriaal gemaakt voor de volgende drie opleidingen:
de opleiding tot doktersassistent(e), de opleiding tot schoonheidspecialist en de opleiding tot
onderwijsassistent(e). Het doel van dit verslag is om te bewijzen dat wij lesmateriaal kunnen maken
voor cursisten op het mbo. U kunt kwalitatief lesmateriaal verwachten dat wij met zorg in elkaar
gezet hebben.
Onze verwachtingen met betrekking tot dit onderwerp zijn, dat wij veel mogen leren van het
ontwikkelen van het lesmateriaal voor het mbo. Dat wij na afloop van deze module PGO- casussen
kunnen maken, rollenspelen kunnen opzetten, en workshops kunnen ontwikkelen. Door de
vooropleidingen die wij met succes hebben afgerond en de stages die wij tijdens onze huidige
opleiding hebben gelopen, weten wij veel af van dit onderwerp en deze doelgroep. Wij weten hoe
het er aan toe gaat op het mbo, en hoe het onderwijs er uit ziet. Wij weten hoe er gewerkt wordt op
het mbo en wij weten wat de cursisten op het mbo aanspreken.
Wij verwachten te gaan leren hoe wij een goede PGO-casus kunnen maken. Hoe wij
geschikte rollenspelen kunnen opzetten en leerzame workshops kunnen ontwikkelen. Als wij later
lesgeven op het mbo kunnen wij deze kennis uitstekend gebruiken bij het voorbereiden van onze
lessen. Met dit onderdeel willen wij de volgende competenties gaan bewijzen:
2.2a
2.2b
3.1a
3.2a
3.2b
4.1a
5.1a
5.2a
5.2b
7.2a
Ik stem mijn taalgebruik en omgangsvormen af op mijn leerlingen
Ik stimuleer zelfstandigheid en initiatief van leerlingen
In kan onderwijsactiviteiten voorbereiden (en uitvoeren) waarbij ik de vakinhoudelijke en
didactische keuzes die ik gemaakt heb onderbouw
Ik kan evaluatiemiddelen (proefwerken, enquêtes e.d.) ontwerpen en gebruiken om te
bepalen of leerlingen voldoende hebben geleerd en of mijn onderwijs effectief is geweest
Ik maak bij mijn onderwijs gebruik van moderne middelen, waaronder ICT
Ik kan plannen en structureren
Ik kan – in verschillende rollen – samenwerken in een team
Ik geef en ontvang collegiale feedback
Ik ontwikkel samen met collega’s (al dan niet vakoverstijgend) onderwijsmateriaal (en ben
betrokken bij het gebruik daarvan)
Ik maak gebruik van feedback van leerlingen en collega’s om mezelf als docent te
ontwikkelen
Themalijn mbo - Werkwijze:
Wij als derdejaars studenten Gezondheidszorg en Welzijn, kregen de opdracht om voor drie mbo
opleidingen onderwijsmateriaal te ontwikkelen. We hebben voor de volgende drie opleidingen
gekozen: doktersassistent, onderwijsassistent en de schoonheidsspecialisten opleiding. Hierbij
moesten we eerst onderzoek doen naar wat het mbo precies inhoud en aan welke competenties,
kerntaken en werkprocessen er tijdens het volgen van de opleidingen, gewerkt wordt. Door hier
vooraf onderzoek naar te doen, hebben we beter inzicht in de drie opleidingen gekregen.
PGO:
Bij het maken van de onderwijsmaterialen hebben we gebruik gemaakt van PGO. PGO is probleem
gestuurd onderwijs wat in het mbo veel wordt ingezet. Bij PGO ligt het accent op het zelf doen. De
cursisten gaan zelfstandig aan de slag met vragen uit het beroep en bestuderen daarbij
praktijksituaties en leerstof. Bij het werken aan een probleemsituatie/casus, wordt gebruik gemaakt
van een stappenplan. Dit kan de vier, zeven of negensprong zijn.
Tijdens het werken aan PGO casussen krijgen de cursisten een bepaalde rol tijdens een vergadering
die met de tutorgroep plaatsvindt. Deze rollen kunnen bestaan uit het zijn van: voorzitter, notulist,
bordschrijver of deelnemer (overige cursisten). De rollen wisselen per bijeenkomst en zo krijgt elke
cursist een aantal keren te maken met de verschillende rollen en daarbij de uitvoering ervan. De
mentor/coach van de cursisten begeleid dit proces, maar staat hierbij wel deels op de achtergrond,
omdat de voorzitter (een cursist) de leiding over de vergadering en het verloop ervan heeft.
Bij het werken aan de PGO casussen wordt gebruik gemaakt van de volgende literatuur:
Hoezo PGO? - M.A.F. Dekkers, C.M.T. en C.M.L. Hogenboom.
We verwijzen u naar dit boek voor verdere informatie over PGO.
Competenties, kerntaken en werkprocessen:
Tijdens het werken aan de casussen en de daaruit voortvloeiende activiteiten zoals workshops,
vaardigheidstrainingen, rollenspelen en theorieopdrachten, wordt er door de cursisten aan
verschillende competenties, kerntaken en daarbij behorende werkprocessen gewerkt. Bij elke
opleiding worden de algemene competenties gehanteerd. Deze competenties zijn als volgt:
A Beslissen en activiteiten initiëren.
B. Aansturen.
C. Begeleiden.
D. Aandacht en begrip tonen.
E. Samenwerken en overleggen.
F. Ethisch en integer handelen.
G. Relaties bouwen en netwerken.
H. Overtuigen en beïnvloeden.
I. Presenteren.
J. Formuleren en rapporteren.
K. Vakdeskundigheid toepassen.
L. Materialen en middelen inzetten.
M. Analyseren.
N. Onderzoeken.
O. Creëren en innoveren.
P Leren.
Q. Plannen en organiseren
R. Op de behoeften en verwachtingen van de klant richten.
S Kwaliteit leveren.
T. Instructies en procedures opvolgen.
U. Omgaan met veranderingen en aanpassen.
V Met druk en tegenslag omgaan.
W Gedrevenheid en ambitie tonen.
X. Ondernemend en commercieel handelen.
Y. Bedrijfsmatig handelen.
Naast de algemene competenties wordt er per opleiding aan kerntaken en werkprocessen gewerkt.
Deze verschillen per opleiding qua inhoud. De competenties, kerntaken en werkprocessen worden in
een kwalificatiedossier per opleiding beschreven en vormt daarmee de kern van de opleiding en dus
de beroepsbeschrijving.
De onderwijsmaterialen:
Wij hebben in onze onderwijsmaterialen PGO ingezet in de vorm van casussen waar de cursisten aan
gaan werken. Bij alle drie opleidingen wordt er met een hoofdcasus en 4 deelcasussen of meer
gewerkt. Aan de hand van de deelcasussen wordt er aan een probleem gewerkt en wordt er met een
stappenplan van PGO gewerkt (vier, zeven of negensprong).
Naast de casuïstiek wordt er ook nog gewerkt aan losse lesonderdelen. Bij het werken aan deze
lesonderdelen zijn er een aantal prestaties aan bijvoorbeeld de workshops, rollenspelen of
instructiekaarten gekoppeld. De cursisten zijn hier tijdens de lessen mee bezig en kunnen de
prestatie proberen te behalen door bijvoorbeeld een opdracht op de goede manier uit te voeren, wat
laat zien dat de cursist de prestatie beheerst/kan uitvoeren.
Per opleiding zijn er twee rollenspelen ontworpen die de docent ook kan inzetten. Ook zijn er voor
alle drie opleidingen twee workshops gemaakt waarbij de cursisten aan verschillende vaardigheden
werken en theoretische kennis over een bepaald onderwerp opdoen. De cursisten werken tijdens de
workshop of bij een ander lesonderdeel met instructiekaarten waarbij ze zelfstandig en eventueel in
groepjes aan de slag kunnen. Bij deze instructiekaarten horen ook observatie, evaluatie- en
beoordelingsformulieren. Zo kan de docent de uitgevoerde vaardigheden toetsen en kunnen de
formulieren naderhand doorgenomen worden.
Alle onderwijsmaterialen zijn op een wikispace te vinden. Gegevens hiervan zijn:
Wikinaam --> ThemalijnMBO
https://themalijnmbo.wikispaces.com/
1.1 Totaaloverzicht van sectoren en beroepsopleidingen binnen MBO
Het middelbaar beroepsonderwijs
Algemeen
Het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) is een Nederlandse onderwijsvorm. Het middelbaar
beroepsonderwijs bereidt mensen voor op de beroepspraktijk of een vervolgopleiding. Scholen voor
middelbaar beroepsonderwijs hebben uitgebreide contacten met het regionale bedrijfsleven,
gemeenten en maatschappelijke organisaties om de aansluiting op de arbeidsmarkt te garanderen.
De meeste mbo-opleidingen worden gegeven op een Regionaal Onderwijscentra (ROC), zoals bouw,
techniek, zorg, sociale- en economische beroepen. Deze opleidingen vallen onder het Ministerie van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Groene opleidingen zoals landbouw, tuinbouw, bosbouw,
voeding en dierhouderij worden gegeven op Agrarische Opleidingscentra (AOC). Deze opleidingen
vallen onder het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Er zijn ook vakinstellingen, zij
verzorgen opleidingen in één branche, bijvoorbeeld grafische vormgeving of de scheepsvaart. Er zijn
ook nog particuliere opleidingsinstituten die erkende mbo-diploma’s mogen afgeven, dit zijn met
name kappersopleidingen en schoonheidsinstituten.
Vier sectoren
De mbo-opleidingen zijn verdeeld over vier sectoren, namelijk:
- zorg & welzijn,
- techniek,
- economie,
- landbouw.
Vier niveaus
Op mbo-opleidingen wordt lesgegeven op vier verschillende niveaus:
- niveau 1: assistentenopleiding voor eenvoudig
uitvoerend werk (een half tot één jaar);
- niveau 2: basisberoepsopleiding voor
uitvoerende praktisch werk (twee tot drie jaar);
- niveau 3: vakopleiding tot zelfstandig
beroepsbeoefenaar, zelfstandig uitvoerend werk,
brede inzetbaarheid (twee tot vier jaar);
- niveau 4: middenkaderopleiding (drie tot vier
jaar) en specialistenopleiding (kopstudie van één
tot twee jaar), volledig zelfstandig uitvoerend
werk, brede inzetbaarheid of specialisatie.
Afbeelding 1: Instroom en doorstroom op het MBO in
Nederland
De opleidingen van de verschillende niveaus sluiten goed op elkaar aan. In een bepaald niveau
behaalde certificaten geven vrijstellingen voor de vervolgopleiding. Een niveau-4 diploma geeft
toegang tot het hbo.
Het middelbaar beroepsonderwijs kent geen centraal examen, zoals bij het voortgezet onderwijs. De
inhoud van de opleidingen is landelijk bepaald, bijvoorbeeld in eindtermen of in competenties.
Echter mag iedere onderwijsinstelling zelf bepalen hoe deze eindtermen of competenties worden
geëxamineerd, dit kan met behulp van eigen ontwikkelde toetsen maar ook door examen van
landelijke organisaties. De onderwijs inspectie ziet er op toe dat er geen grote verschillen ontstaan in
eindniveau, door middel van het onderwijs- programmering en examinering dat een
onderwijsinstelling moet hebben.
Een leerling wordt tot het mbo toegelaten als hij/zij enkele jaren op het voortgezet onderwijs
heeft gezeten, meestal een vmbo-opleiding of enkele jaren van de havo of het vwo. Voor niveau 1 is
er geen drempel waaraan de cursist moet voldoen om toegelaten te worden. Voor niveau 2 moet de
cursist minimaal een vmbo diploma hebben (bb). Soms is er ook een drempelloze instroom, dit is het
geval als er geen verwante ‘onderliggende’ niveau 1 opleiding bestaat, echter moet de cursist dan
minimaal 16 jaar zijn. Voor niveau 3 en 4 is ook minimaal een vmbo diploma nodig (kb, tl of een
overgangsbewijs van havo/vwo 3 naar havo/vwo 4). Heeft de cursist een havo of vwo diploma op zak
dan kan/mag hij/zij aan een versneld traject deelnemen.
Twee opleidingsvormen
Alle mbo-opleidingen worden in twee vormen gegeven:
- Beroepsbegeleidende leerweg (bbl): de cursist werkt minimaal 24 uur per week bij een
bedrijf, en gaat één dag per week naar school.
- Beroepsopleidende leerweg (bol): de cursist gaat vier of vijf dagen per week naar school, en
loopt een deel van de opleiding stage. Een cursist in de bol-opleiding krijgt minimaal 850
klokuren les en/of begeleiding.
Tien punten
De instellingen van het middelbaar beroepsonderwijs willen met hun onderwijs inspelen op de
voortdurende veranderingen op de arbeidsmarkt en in de leerstijl van jongeren. Dus het onderwijs
moet veranderen van ‘voor iedereen hetzelfde programma’ naar ‘maatwerk voor de student’. Maar
er moet wel duidelijk zijn en blijven wat een gediplomeerde moet kennen en kunnen en wat
iedereen qua inzet van elkaar kan verwachten: cursist, docent en leerbedrijf. Het zicht dreigt op wat
men van het mbo mag verwachten dreigt te verdwijnen door alle discussie over vernieuwingen,
daarom hebben de mbo-instellingen in tien punten neergezet waar het mbo voor staat en welke
kwaliteit van het mbo verwacht mag worden.
1. Duidelijke doelen: elke mbo-opleiding leidt op voor een beroep, op basis van wat de
arbeidsmarkt vraagt. Er wordt rekening gehouden met verschillen in leertempo, leerstijl en
wat een student al kan of weet. Dit programma wordt vastgelegd in een contract, de
onderwijsovereenkomst.
2. Heldere programma’s: iedere student weet wat zijn persoonlijke programma van activiteiten
is en wat van hem verwacht wordt.
3. Gegarandeerde lesuren: iedere student heeft een evenwichtig pakket van theorie en praktijk,
met gegarandeerd minimaal 850 uur onderwijs (bij deeltijd 300 uur). Het onderwijs en
instructie onder begeleiding en verantwoordelijkheid van gekwalificeerd personeel.
4. Goede begeleiding: iedere student heeft een mentor/begeleider, en daar heeft de student
regelmatig een gesprek mee.
5. Zorgvuldige examens: een student is verzekerd van een zorgvuldig, goed en onafhankelijk
examen.
6. Flexibel starten: iedere student kan op meerdere momenten per jaar starten met een
opleiding.
7. Zinvolle stages: iedere student heeft een passende stageplek met goede begeleiding door de
school.
8. Theorie en praktijk: er is een goede balans tussen theorie en praktijk, met gevarieerde
werkvormen die een evenwichtig pakket bieden van vakkennis, vakbekwaamheid en
algemene beroepscompetenties. Plus een goede voorbereiding op stage.
9. Goed overleg: vanaf het begin tot het eind is er goed overleg tussen school en het leerbedrijf.
Dit overleg draait om de voorbereiding, de voortgang en de beoordeling van de stage.
10. Heldere communicatie: alles is gericht op een doeltreffende tweerichtingscommunicatie.
Communicatie met de student, leerbedrijven en leermeesters. Waar dit aan de orde is ook
met ouders of verzorgers.
Binnen het middelbaar beroepsonderwijs heb je een verscheidenheid aan bedrijfstakken en
opleidingen, deze staan hieronder per sector ingedeeld. Het is per ROC verschillend hoe de
opleidingen onder de sectoren zijn verdeeld. Bijvoorbeeld de opleidingen die vallen onder de unit
Toerisme bij de Bedrijfstak HTVF van de Sector Zorg & Welzijn. Deze opleidingen kunnen door een
ander ROC ook worden ingedeeld onder de sector Economie.
Sector Techniek
Bedrijfstak Bouw, Hout, Interieur en Infratechniek (BHI-Infra)
De units die onder deze bedrijfstak vallen zijn:
- Bouw
- Hout
- Interieur
- Infratechniek
De opleidingen die onder deze units vallen zijn:
- Natuursteenbewerker
- Assistent bouw infra
- Infratechniek
- Mobiele werktuigen
- Machinist
- Betontimmerman (niveau 2 en 3)
- Machinaal houtbewerker
- Parketteur (niveau 2 en 3)
- Logistiek medewerker houthandel (niveau 2 en 3)
- Creatief vakmanschap
- Steigerbouwer (niveau 2 en 3)
- Dakdekker (niveau 2 en 3)
- Kaderfunctionaris bouw, infra en gespecialiseerder aannemerij
- Betonstaalbewerker
- Metselaar
- Tegelzetter (niveau 2 en 3)
- Betonreparateur
- Voeger/gevelbehandelaar
- Vakman asfalt (niveau 2 en 3)
- Vakman gww (niveau 2 en 3)
- Straatmaker (niveau 2 en 3)
-
Waterbouwer
Betonboorder
Middenkaderfunctionaris bouw en infra
Assistent houtbranche
Meubelmaker/(scheeps)interieurbouwer
Meubelstoffeerder
Montagemedewerker timmerindustrie
Logistiek medewerker houthandel (niveau 4)
Werkvoorbereider houthandel
Timmerman
Bedrijfstak Hout & Meubel (H&M):
De units die onder deze bedrijfstak vallen zijn:
- Timmerindustrie
- Meubelindustrie
- Houthandel
- Parketbranche
De opleidingen die onder deze units vallen zijn:
- Machinaal houtbewerker
- Parketteur
- Meubelmaker
- Meubelstoffeerder
- Montagemedewerker timmerindustrie
- Logistiek medewerker houthandel en
- Ontwerpend meubelmaker
Bedrijfstak Motorvoertuigen-, Carrosserie- en Tweewielertechniek (MCT)
De units die onder deze bedrijfstak vallen zijn:
- Motorvoertuigentechniek
- Carrosserietechniek
- Tweewielertechniek
De opleidingen die onder deze units vallen zijn:
- Autoschadehersteller (niveau 2)
- Autospuiter (niveau 2)
- Autotechnicus (niveau 2)
- Bedrijfsautotechnicus (niveau 2)
- Carrosseriebouwer (niveau 2)
- Fietstechnicus (niveau 2)
- Motorfietstechnicus (niveau 2)
- Scootertechnicus (niveau 2)
- Eerste autoschadehersteller (niveau 3)
- Eerste autoschadetechnicus (niveau 3)
- Eerste autospuiter (niveau 3)
- Eerste autotechnicus (niveau 3)
-
Eerste bedrijfsautotechnicus (niveau 3)
Eerste carrosseriebouwer (niveau 3)
Eerste fietstechnicus (niveau 3)
Eerste motorfietstechnicus (niveau 3)
Eerste scootertechnicus (niveau 3)
Technisch specialist personenauto’s en bedrijfsauto’s (niveau 4)
Werkplaatsmanager mobiliteitsbranche (niveau 4)
Bedrijfstak Metaal, Elektrotechniek en Installatietechniek (MEI)
De units en opleidingen die onder deze bedrijfstak vallen zijn:
- Metaaltechniek
- Assistent metaalbewerking (niveau 1)
- Monteur mechatronica (Machinebouw mechatronica, niveau 2)
- Machinebouwer (Machinebouw mechatronica, niveau 3)
- Metaalbewerker (niveau 2)
- Allround plaatwerker (niveau 3)
- Constructiewerker (niveau 3)
- Verspaner (Fijnemechanische techniek, niveau 2)
- Allround verspaner (Fijnemechanische techniek, niveau 3)
- Tekenaar constructeur (werkvoorbereider, niveau 4)
- Werkvoorbereider fabricage (werkvoorbereider, niveau 4)
-
Elektrotechniek
- Assistent montage (niveau 1)
- Monteur elektrotechnische industriële producten en systemen (niveau 2)
- Monteur elektrotechnische installaties (niveau 2)
- Eerste monteur elektrotechnische industriële producten en systemen (niveau 3)
- Eerste monteur elektrotechnische installaties (niveau 3)
- Elektrotechnische industriële producten en systemen (niveau 4)
- Leidinggevend monteur elektrotechnische installaties (niveau 4)
- Werkvoorbereider installatie (niveau 4)
- Medewerker ICT (niveau 2)
- Medewerker beheer ICT (niveau 3)
- Applicatie- en mediaontwikkeling (niveau 4)
- ICT- en mediabeheer (niveau 4)
- Podium- en evenemententechnicus (niveau 3)
- Podium- en evenemententechniek (niveau 4)
-
Installatietechniek
Assistent installatie (niveau 1)
Monteur werktuigkundige installaties (niveau 2)
Onderhoudsmonteur installatietechniek (niveau 2)
Eerste monteur werktuigkundige installaties (niveau 3)
Servicemonteur installatietechniek (niveau 3)
Leidinggevend monteur werktuigkundige installaties (niveau 4)
-
Werkvoorbereider installatie (niveau 4)
Middenkader engineering (technicus) installatietechniek (niveau 4)
Bedrijfstak Procestechniek, Algemene Operationele Techniek, Milieutechniek,
Laboratoriumtechniek, Fotonica en Textiel (PMLF)
De units en opleidingen die onder deze bedrijfstak vallen zijn:
- Procestechniek, milieutechniek, en algemene operationele techniek
- Assistent operator (niveau 1)
- Operator A (operator, niveau 2)
- Operator B (allround operator, niveau 3)
- Operator C (niveau 4)
- Milieufunctionaris (niveau 4)
- Medewerker operationele techniek (niveau 2)
- Operationele technicus (niveau 3)
- Allround operationeel technicus (niveau 4)
-
Laboratoriumtechniek
- Laborant (niveau 2)
- Allround laborant (niveau 3)
- Analist klinische chemie (niveau 4)
- Analist pathologie (niveau 4)
- Biotechnologisch analist (niveau 4)
- Chemisch-fysisch analist (niveau 4)
- Microbiologisch analist (niveau 4)
- Technisch onderwijsassistent (niveau 4)
- Proefdierverzorger (niveau 3 en 4)
- Biotechnicus (niveau 3 en 4)
-
Fotonica
- Medewerker fotografie (niveau 2)
- Allround AV-medewerker (niveau 3)
- Beeldtechnicus (niveau 4)
- Cameraman (niveau 4)
- Fotograaf (niveau 4)
- Geluidstechnicus (niveau 4)
- Lichttechnicus (niveau 4)
- Video-editor (niveau 4)
- Animatie/audiovisuele vormgeving (niveau 4)
- Art & design (niveau 4)
- Interactieve vormgeving (niveau 4)
- Grafische vormgeving (niveau 4)
Bedrijfstak Bescherming, Onderhoud en Afbouw, Reclame, Presentatie en Communicatie
(BOA/rpc):
De units en opleidingen die onder deze bedrijfstak vallen zijn:
- Schilderen en onderhoud
-
Assistent schilderen/industriële lakverwerking
Medewerker industriële lakverwerking
Specialist schilderen
Medewerker schilderen
Medewerker glaszetten
Middenkaderfunctionaris afbouw en onderhoud
Schoonmaak en glazenwassen
-
Afbouw en stukadoren
- Medewerker stukadoren
- Restauratiestukadoor
- Medewerker dekvloeren
- Plafond/wand monteur
- Assistent afbouw
-
Reclame, presentatie en communicatie
- AV-productie
- DTP-er
- Mediavormgever
- Tentoonstellingbouwer
- Vormgeving ruimtelijke presentatie en communicatie
- Signmaker
Bedrijfstak Gezondheidstechnische en Beroepen en Ambachten (GTB&A):
De units die onder deze bedrijfstak vallen zijn:
Adaptatietechniek (niet bekostigd)
Audiciens
Goud en Zilversmeden
Graveurs
Juweliers
Optiek
Orthopedische techniek
Orthopedische schoentechniek
Pianotechniek
Schoenhersteller
Tandtechniek
Technisch Oogheelkundig Assistent
Uurwerktechniek
De opleidingen die onder deze units vallen zijn:
- Technisch oogheelkundig assistent
- Tandtechniek
- Adviseur gezondheidstechnische voorzieningen
- Goud- en zilversmeden
- Juweliersbedrijf
- Onderwerkmaker
- Pianotechnicus
- Optiek
-
Adaptatietechniek
Creatief vakmanschap
Schachtenmaker
Schoenconsulent
Orthopedisch schoentechnisch medewerker
Medewerker steriele medische hulpmiddelen
Audicien
Orthopedisch technisch medewerker
Uurwerktechniek
Schoenhersteller
Sector Economie
Bedrijfstak Economisch-Administratieve beroepen, Sociaal-Juridische dienstverlening, Beveiliging
en ICT (ESB&I):
De units die onder deze bedrijfstak vallen zijn:
- Administratie (niveau 2)
- Financiële Beroepen (niveau 3 en 4)
- Secretariële Beroepen
- Commercieel
- Bank en verzekeringen
- ICT
- Informatie en dienstverlening
- Juridisch
- Orde en Veiligheid
De opleidingen die onder deze units vallen zijn:
- Bedrijfsadministratief medewerker
- Secretarieel medewerker
- Telefonist- receptionist
- Commercieel medewerker bank- en verzekeringswezen
- Medewerker marketing en communicatie
- Commercieel medewerker binnendienst
- Commercieel medewerker Contact center medewerker
- Commercieel medewerker (junior)account manager
- Administrateur (boekhoudkundig medewerker)
- Administrateur (assistent accountant)
- Administrateur bedrijfsadministratie
- Administrateur salaris administrateur
- Particulier digitaal onderzoeker
- Medewerker ICT
- Medewerker beheer ICT
- Applicatie ontwikkelaar
- ICT beheerder
- Netwerkbeheerder
- Medewerker informatiedienstverlening
- Medewerker informatiedienstverlening bibliotheek medewerker
-
Medewerker informatiedienstverlening Informatie beheerder
Juridisch medewerker zakelijke dienstverlening
Juridisch medewerker openbaar bestuur
Medewerker personeel en arbeid
Medewerker sociale zekerheid
Beveiliger
Coördinator beveiliger
Aankomend medewerker grondoptreden
Aankomend medewerker maritiem
Aankomend onderofficier grondoptreden
Aankomend onderofficier maritiem
Secretaresse
Directiesecretaresse/management assistent
Juridisch secretaresse
Medisch secretaresse
Medewerker toezicht en veiligheid
Handhaver toezicht en veiligheid
Bedrijfstak Communicatie en Media (C&M):
De units die onder deze bedrijfstak vallen zijn:
- Communicatie
- Media
De opleidingen die onder deze units vallen zijn:
- Artiest
- AV productie
- DTP-er (niveau 2 en 3)
- Mediavormgever B
- Printmedia (niveau 2 en 3 en 4)
- Game artist
- Podium- en evenemententechniek
- Applicatie- en mediaontwikkeling (gamedeveloper)
- Applicatie- en mediaontwikkeling (mediadeveloper)
- ICT en mediabeheer
- Mediamanagement
Bedrijfstak Transport en Logistiek (T&L)
De units die onder deze bedrijfstak vallen zijn:
- Transport
- Logistiek
De opleidingen die onder deze units vallen zijn:
- Logistiek teamleider
- Logistiek supervisor
- Logistiek medewerker
- Chauffeur personenvervoer
-
Luchtvaartdienstverlener
Luchtvaartlogisticus
Manager opslag en vervoer
Matroos
Planner wegtransport
Schipper binnenvaart
Visserij officier (niveau 4)
Koopvaardij officier alle schepen
Koopvaardij officier kleine schepen
Aviation operations officier
Baggermeester
Bootman
Manager havenoperations
Medewerker havenoperations
Scheeps- en jachtbouwkundige
Schipper-machinist beperkt werkgebied
Maritiem waterbouwer
Kapitein binnenvaart
Coördinator havenoperaties
Stuurman werktuigkundige zeevisvaart sw6
Machinist
Assistent logistiek medewerker
Schipper rondvaartboot beperkt vaargebied
Havenlogistiek (niveau 2 en 3 en 4)
Binnenvaart (niveau 2 en 3 en 4)
Machinist railvervoer
Bedrijfstak Handel
De units die onder deze bedrijfstak valt is:
Handel of Mode
Interieur
Textiel
Tapijt
De opleidingen die onder deze units vallen zijn:
- Allround operator
- Commercieel medewerker (niveau 3)
- Logistiek teamleider
- Logistiek supervisor
- Ondernemer detailhandel
- Operator
- Verkoopspecialist
- Aankomend verkoopmedewerker
- Assistent manager internationale handel
-
Interieuradviseur
Woningstoffeerder (niveau 2 en 3)
Medewerker mode/maatkleding (niveau 2 en 3 en 4)
Medewerker interieurtextiel (niveau 2 en 3 en 4)
Assistent medewerker mode/maatkleding/interieur
Kwaliteitscontroleur textiel
Manager handel
Assistent logistiek medewerker
Verkoper
Ploegleider textiel
Productiecoördinator fashion
Commercieel medewerker (niveau 4)
Commercieel medewerker buitendienst textiel
Medewerker design
Balieshopmedewerker
Sector Zorg & Welzijn
Bedrijfstak Zorg, Welzijn en Sport (ZWS):
De units en opleidingen die onder deze bedrijfstak vallen zijn:
- Assisterende Beroepen in de Gezondheidszorg
- Apothekersassistente (niveau 4)
- Doktersassistente (niveau 4)
- Tandartsassistente (niveau 4)
-
Verpleging en verzorging
- Zorghulp (niveau 1)
- Helpende Zorg en Welzijn (niveau 2)
- Verzorgende Individuele Gezondheidszorg (niveau 3)
- MBO- verpleegkundige (niveau 4)
-
Sociaal Agogisch Werk
- Helpende Zorg en Welzijn (niveau 2)
- Pedagogisch werk (niveau 3)
- Maatschappelijke zorg (niveau 3)
- Sociaal-cultureel Werker (niveau 4)
- Sociaal Maatschappelijk Dienstverlener (niveau 4)
- Maatschappelijke zorg (niveau 4)
- Sociaal Pedagogisch werk (niveau 4)
- Onderwijsassistent (niveau 4)
-
Sport en Bewegen
- Sport- en bewegingsbegeleider (niveau 2)
- Sport- en bewegingsleider (niveau 3)
- Sport- en bewegingscoördinator (niveau 4)
Bedrijfstak Horeca, Toerisme, Voeding en Facilitaire Dienstverlening (HTVF)
De units en opleidingen die onder deze bedrijfstak vallen zijn:
- Horeca
- Horeca-assistent (niveau 1)
- Horecamedewerker (fastfoodsector, niveau 2)
- Bartender (niveau 2)
- Kok (niveau 2)
- Gastheer/gastvrouw (niveau 2)
- Receptionist (niveau 2)
- Bedrijfsleider (fastfoodsector, niveau 3)
- Zelfstandig werkend kok (niveau 3)
- Zelfstandig werkend gastheer/gastvrouw (niveau 3)
- Horeca- ondernemer Café/Bar en Fastfood (niveau 4)
- Restaurateur (niveau 4)
- Afdelingsmanager (niveau 4)
- Horeca-ondernemer/horecamanager (niveau 4)
- Gespecialiseerd kok (niveau 4)
- Dieetkok (niveau 4)
-
Toerisme
- Horeca-assistent (niveau 1)
- Medewerker reizen en toeristische informatie (niveau 2)
- Medewerker recreatie (niveau 2)
- Medewerker watersportindustrie (niveau 2)
- Zelfstandig werkend medewerker reizen (niveau 3)
- Zelfstandig werkend medewerker toeristische informatie (niveau 3)
- Zelfstandig werkend medewerker recreatie (niveau 3)
- Middenkaderfunctionaris reizen (niveau 4)
- Middenkaderfunctionaris toeristische informatie (niveau 4)
- Middenkaderfunctionaris recreatie (niveau 4)
-
Voeding
- Assistent bakker (niveau 1)
- Broodbakker grootwinkel bedrijf (niveau 2)
- Banketbakker grootwinkel bedrijf (niveau 2)
- Broodbakker (niveau 2)
- Brood- en banketbakker (niveau 2)
- Banketbakker (niveau 2)
- Medewerker industriële bakkerij (niveau 3)
- Allround broodbakker (niveau 3)
- Allround brood- en banketbakker (niveau 3)
- Allround banketbakker (niveau 3)
- Leidinggevende industriële bakkerij (niveau 4)
- Leidinggevende bakkerij grootwinkel bedrijf (niveau 4)
-
Leidinggevende ambachtelijke bakkerij (niveau 4)
Ondernemer bakkersbedrijf (niveau 4)
Specialist broodbakker (niveau 4)
Specialist banketbakker (niveau 4)
Facilitaire dienstverlening
- Facilitair medewerker (niveau 2)
- Facilitair leidinggevende (niveau 4)
Bedrijfstak Uiterlijke Verzorging (UV):
De units en opleidingen die onder deze bedrijfstak vallen zijn:
- Haarverzorging
- Junior kapper of junior Afrokapper (niveau 2)
- Kapper of Afrokapper (niveau 3)
-
Schoonheidsverzorging
- Schoonheidsspecialiste (niveau 3)
- Allround Schoonheidsspecialist (niveau 4)
-
Voetverzorging
- Pedicure (niveau 3)
- Medisch pedicure (niveau 4)
-
Grimeur
- Allround grimeur (niveau 4)
Sector Landbouw
Bedrijfstak Groen
De units die onder deze bedrijfstak vallen zijn:
- Animal friends
- Animal life
- Big business
- Dynamic design
- Good food
- Mighty machines
- Surprising nature
- Wonderful life
De opleidingen die onder deze units vallen zijn:
- Dierhouderij
- Pluimveehouderij
- Natuur en groene ruimte
(niveau 2 en 3 en 4)
- Biologisch-dynamisch bedrijf
(niveau 3 en 4)
- Groen, grond, en infra
(loonwerk, niveau 2 en 3 en 4)
- Vershandel, logistiek en
transport (niveau 2 en 3 en 4)
- Paardensport (niveau 2 en 3
en 4)
- Paardenhouderij
- Melkveehouderij
- Varkenshouderij
- Hoefsmid
- Groene detailhandel (niveau 2
en 3)
- Dierverzorging (niveau 2 en 3
en 4)
- Dierenartsassistente
- Diermanagement
- Allround operator
- Milieu en ruimte
- Operator
- Arbeidsmarktgekwalificeerd
assistent
- Gezelschapsdierenbranche
(niveau 3 en 4)
- Bloemendetailhandel (niveau
2 en 3 en 4)
- Groene detailhandel (niveau
4)
- Gespecialiseerde
dierverzorging
gezelschapsdieren
- Assistent medewerker voedsel
en leefomgeving
- Natuur en vormgeving (niveau
3 en 4)
- Gespecialiseerde
dierverzorging paard
- Kwaliteitsmanagement
voeding
-
Voedingsmanagement
Zorg, natuur en gezondheid
(niveau 3 en 4)
Gespecialiseerde
dierverzorging vee
Paraveterinaire ondersteuning
Biologisch-dynamisch bedrijf
(niveau 4)
Teelt (niveau 2 en 3 en 4)
In- en verkoop vershandel
Productiedieren (niveau 3 en
4)
Recreatiedieren (niveau 3 en
4)
Logistiek vakman (niveau 2 en
3 en 4)
Proefdieren (niveau 3 en 4)
Dierenspeciaalzaak
Trimmer
Akkerbouw
Fruitteelt
Groenteteelt
Visverwerking
Tuinbouw
Herkenbare melkveehouderij
Voeding
Zorg & leefomgeving
Bloem & design
Watermanagement
Tuin, park & landschap
Boomteelt
Bloembinden
Bloemenarrangeur
Sierteelt
Competentiegericht onderwijs
Op het mbo wordt gewerkt met het competentiegericht onderwijs (CGO), en niet meer met
eindtermen. Competentiegericht onderwijs is geen lesmethode. Onderwijsinstellingen bepalen zelf
op wat voor manier de cursisten de competenties uit het kwalificatiedossier moeten verwerven.
Competentiegericht onderwijs richt zich op het verkrijgen van kennis en vaardigheden, zodat
cursisten in staat zijn om professioneel te handelen in beroepsituaties en om kunnen gaan met
probleemsituaties. Cursisten worden niet alleen beoordeeld op kennis en vaardigheden, maar ook op
inzicht, houding en gedrag. Bij competentiegericht onderwijs ligt de nadruk op het zelfstandig leren
en sturen van het eigen leerproces. Cursisten zijn op die manier beter voorbereidt op de
beroepspraktijk en het bedrijfsleven, en wordt het onderwijs voor cursisten interessanter. Door het
competentiegerichte onderwijs zijn de opleidingen gebaseerd op werkprocessen en competenties,
en niet meer op deelkwalificaties. Vanaf augustus 2010 moeten alle mbo-opleidingen met
kwalificatiedossiers werken. Met competentiegericht onderwijs wil men bereiken dat de opleiding
beter aansluit op de arbeidsmarkt.
Kwalificatiedossier
Een kwalificatiedossier beschrijft de inhoud van het beroep, de benodigde competenties voor een
beginnende beroepsbeoefenaar, en de benodigde kennis en vaardigheden voor een beginnende
beroepsbeoefenaar. Een kwalificatiedossier beschrijft de eisen aan een beroep of een beroepsgroep.
Binnen één kwalificatiedossier kunnen dus meerdere opleidingen van verschillende niveaus vallen,
en daarom kan een onderwijsinstelling op basis van één dossier meerdere diploma’s uitgeven.
Kwalificatiedossiers zijn gebaseerd op competenties, kerntaken, werkprocessen, en prestatieindicatoren.
Kwalificatiestructuur
In een kwalificatiestructuur wordt vastgelegd wat een cursist moet kennen en kunnen om het
diploma te behalen. Scholen en bedrijfsleven werken tegenwoordig samen aan een omvangrijke
vernieuwing van deze kwalificatiestructuur.
Competentie
Competenties zijn het samenhangend geheel van kennis, inzicht, houding en vaardigheden die een
cursist nodig heeft om een beroep in de beroepspraktijk en in de maatschappij uit te kunnen
oefenen. De cursisten moeten competenties beheersen om werkprocessen succesvol uit te voeren.
De competenties op het mbo zijn:
Leiden en beslissen
Ondersteunen en samenwerken
Interacteren, beïnvloeden, presenteren
Analyseren en interpreteren
Creëren en leren
A. Beslissen en activiteiten initiëren
B. Aansturen
C. Begeleiden
D. Aandacht en begrip tonen
E. Samenwerken en overleggen
F. Ethisch en integer handelen
G. Relaties bouwen en netwerken
H. Overtuigen en beïnvloeden
I. Presenteren
J. Formuleren en rapporteren
K. Vakdeskundigheid toepassen
L. Materialen en middelen inzetten
M. Analyseren
N. Onderzoeken
20
Organiseren en uitvoeren
Aanpassen en aankunnen
Ondernemen en presteren
O. Creëren en innoveren
P. Leren
Q. Plannen en organiseren
R. Op de behoeften en verwachtingen
van de “klant” richten
S. Kwaliteit leveren
T. Instructies en procedures opvolgen
U. Omgaan met verandering en aanpassen
V. Met druk en tegenslag omgaan
W. Gedrevenheid en ambitie tonen
X. Ondernemend en commercieel handelen
Y. Bedrijfsmatig handelen.
Kerntaken
Een kerntaak bestaat uit samenhangende beroepsactiviteiten die door een beroepsbeoefenaar
uitgevoerd moeten worden. Bij elke kerntaak staat een beschrijving van de werkprocessen die bij die
kerntaak horen. Kerntaken bestaan dus meestal uit meerdere werkprocessen, maar kan ook uit één
werkproces bestaan. Om het diploma te halen moeten cursisten deze kerntaken een aantal keren in
verschillende (praktijk-)situaties uitvoeren en laten beoordelen, door de werkbegeleider of
praktijkopleider. De kerntaken staan in de kwalificatiedossiers
Werkprocessen
Een werkproces is een combinatie van afgebakende beroepsactiviteiten, waarbij een begin en een
eind aan te geven is. Een werkproces moet altijd een resultaat opleveren, en bestaat dus nooit uit
maar één handeling. Werkprocessen zijn eigenlijk taken die elke beroepsbeoefenaar zelfstandig moet
kunnen uitvoeren, en komen in het beroeps steeds weer terug.
Proces-competentie-matrix
In een competentiematrix wordt het verband weergegeven tussen competenties, kerntaken en
werkprocessen. In de cellen van een competentiematrix wordt per competentie het gedrag
beschreven, dat nodig is bij het uitvoeren van de kerntaak. In de proces-competentie-matrix wordt
dus eigenlijk aangegeven welke competenties nodig zijn bij de uitvoering van de werkprocessen van
een kerntaak. De proces-competentie-matrix is te vinden in de kwalificatiedossiers van de
verschillende opleidingen.
Prestatie-indicator
Een prestatie-indicator is wat iemand moet laten zien om beoordeeld te kunnen worden.
Presentatie-indicatoren worden beschreven in termen van gedrag. Hieraan kan men zien dat een
beginnend beroepsbeoefenaar de competentie, waar nodig met gebruik van vakkennis en
vaardigheden, succesvol inzet om bij te dragen aan het gewenste resultaat van een werkproces.
21
Leren Loopbaan en Burgerschap
Leren, Loopbaan en Burgerschap: eisen voor onderwijs én examinering
Het document Leren, Loopbaan en Burgerschap is onlosmakelijk verbonden met het
kwalificatiedossier. Dit betekent dat de kwalificatie-eisen zoals beschreven in zowel het document
Leren, Loopbaan en Burgerschap als in het kwalificatiedossier leidend zijn voor de inrichting van het
onderwijs en de examinering.
De beheersing van de kwalificatie-eisen op het vlak van leren, loopbaan en burgerschap is
medebepalend voor de zak/slaag-beslissing voor het examen en voor het diploma. Er is dus geen
verschil in status van de kwalificatie-eisen voor respectievelijk het beroep en de kwalificatie-eisen
zoals beschreven in het document Leren, Loopbaan en Burgerschap.
Voor de uitwerking van de kwalificatie-eisen van het document Leren, Loopbaan en Burgerschap in
examens zijn de volgende punten van belang:
• Kwalificatie-eisen onderdelen Leren, Loopbaan en Burgerschap
Bij de kerntaken en werkprocessen zoals beschreven in het document Leren, Loopbaan en
Burgerschap gaat het om de persoonlijke ontwikkeling van de deelnemer op deze terreinen. Bij de
examinering gaat het er vervolgens om dat deelnemers deze persoonlijke ontwikkeling zichtbaar
kunnen maken.
• Kwalificatie-eisen onderdelen Nederlands (en MVT en rekenen/wiskunde)
De kwalificatie-eisen voor de beheersing van het Nederlands (en vanaf 2008-2009 voor Moderne
Vreemde Talen en Rekenen/wiskunde) vragen weer een andere benadering. De eisen aan de
beheersing van het Nederlands zijn zowel vanuit het beroep geformuleerd (zie hoofdstuk 4 van deel
B van het kwalificatiedossier) als vanuit het perspectief van leren, loopbaan en burgerschap (zie
hoofdstuk 7 van het document Leren, Loopbaan en Burgerschap). Voor zover deze eisen verschillend
zijn geldt dat het hoogste niveau het uiteindelijk te behalen beheersingsniveau bepaalt. Het
uiteindelijke beheersingsniveau is aangrijpingspunt voor de inrichting van het onderwijs en
vormgeving van de examinering. De examinering is erop gericht te bepalen of de deelnemer
daadwerkelijk het gestelde beheersingsniveau behaalt.
• Toezicht door onderwijsinspectie en KCE
Voor zowel de onderdelen Leren, Loopbaan en Burgerschap als de eisen voor Nederlands geldt dat
de onderwijsinspectie toezicht houdt op de onderwijskwaliteit en KCE op de examenkwaliteit.
Voorbeeldmatige uitwerking van het document Leren, Loopbaan en Burgerschap
Op basis van het document Leren, Loopbaan en Burgerschap is door het CINOP en SLO in een
afzonderlijk document beschreven welk gedrag men kan waarnemen bij het inzetten van de
competenties bij kerntaken/werkprocessen zoals beschreven in het document. Het gaat hier om
voorbeelden; iedere instelling kan een eigen uitwerking aan het document geven. De uitwerking mag
een geheel andere zijn dan de voorbeeldmatige uitwerking van het CINOP en SLO. De uitwerking
moet wel altijd passen bij de inhoud en opzet van het document en qua niveau aansluiten bij de
opleiding van de deelnemer. De voorbeeldmatige uitwerking van het CINOP en SLO is in november
2006 gepubliceerd op de website van Herontwerp MBO.
Leren en loopbaan: de blik op ontwikkeling
De komende jaren moet Europa de meest concurrerende economie van de wereld worden.
Dat is de ambitieuze doelstelling die Europese regeringsleiders tijdens de top in Lissabon hebben
geformuleerd. Om dat te realiseren moet Europa een kenniseconomie worden met mensen die een
hogere opleiding voltooien en een leven lang leren, met mensen die hun talenten willen en kunnen
ontwikkelen. De speerpunten die in het Nederlandse beleid doorklinken, richten zich op het
22
verbeteren van het rendement en het vergroten van de doorstroom binnen de beroepskolom. Daar
doorheen spelen ontwikkelingen als individualisering van de samenleving en de flexibilisering van de
arbeidsverhouding. In zo’n context en binnen zulke ambities speelt zelfsturing van mensen gericht op
ontwikkeling een centrale rol. Zelf sturing geven aan leren en loopbaan vormen twee kapstokken die
in dit document verder zijn uitgewerkt als doelen voor het beroepsonderwijs en haar deelnemers.
Burgerschap
De dynamische en multiculturele Nederlandse samenleving stelt hoge eisen aan zijn burgers en
inwoners. De beschrijving van burgerschap verwoordt deze eisen in een richtinggevend kader aan de
hand van domeinen, taken en competenties. De Onderwijsraad benoemt burgerschap als:
"een formele juridisch-politieke status, inhoudend het samenstel van specifieke rechten en plichten
die verbonden zijn aan het hebben van de nationaliteit van een bepaalde staat, het zijn van
staatsburger van die staat….Daarnaast betreft burgerschap de bereidheid en het vermogen
onderdeel uit te maken van een gemeenschap en daar een actieve bijdrage aan te leveren”
(Onderwijsraad, 2003, p. 9-10).
Deze aspecten van burgerschap komen terug in de drie domeinen van burgerschap. Het politieke
domein dat bijdraagt aan de rechten en plichten van de burger om deel te nemen aan de politieke
besluitvorming. Het sociaal- cultureel domein dat betrekking heeft op de bereidheid en het
vermogen om deel uit te maken van de gemeenschap en daar een bijdrage aan te leveren en daar
bovendien geen afbreuk aan te doen door een gebrekkige vitaliteit. Het economisch domein spitst
burgerschap toe op twee deelterreinen. In de eerste plaats op het leveren van een bijdrage aan de
arbeidsgemeenschap waar men deel van uitmaakt. In de tweede plaats op de plicht en het recht van
de burger om op adequate wijze als consument deel te nemen aan de maatschappij.
23
Overzicht van de kerntaken van het document Leren, Loopbaan en Burgerschap.
Kerntaak 1: Benoemt zijn eigen ontwikkeling en gebruikt middelen 1.1 Benoemt leerdoelen voor de eigen ontwikkeling.
en wegen om daarbij passende leerdoelen te bereiken
1.2 Inventariseert geschikte manieren van leren.
1.3 Kiest bij de situatie en bij zichzelf passende manieren van leren.
1.4 Plant zijn eigen leerproces en voert het uit.
1.5 Evalueert de gekozen manier van leren.
Kerntaak 2: Stuurt de eigen loopbaan
2.1 Reflecteert op eigen kwaliteiten en motieven
2.2 Onderzoekt welk werk er is en wat bij hem past.
2.3 Stuurt de eigen loopbaan en onderneemt acties die daarbij nodig zijn.
Kerntaak 3: Participeert in het politieke domein, in besluitvorming en 3.1 Oriënteert zich op onderwerpen waarover politieke besluiten genomen worden.
beleidsbeïnvloeding
3.2 Vormt een eigen mening.
3.3 Onderneemt acties naar aanleiding van gemaakte keuzen.
Kerntaak 4: Functioneert als werknemer in een arbeidsorganisatie
4.1 Gedraagt zich als werknemer bij het uitvoeren van het werk.
4.2 Maakt gebruik van werknemersrechten.
4.3 Stelt zich collegiaal op.
Kerntaak 5: Functioneert als kritisch consument
5.1. Oriënteert zich op de consumentenmarkt en houdt rekening met eigen wensen
en mogelijkheden.
5.2. Onderneemt acties om producten en diensten aan te schaffen.
Kerntaak 6: Deelnemen in allerlei sociale verbanden en respectvol 6.1. Neemt deel in diverse sociale verbanden en leeft in de openbare ruimte.
gebruiken van de openbare ruimte
6.2. Voert activiteiten uit voor de leefbaarheid van zijn sociale omgeving.
Kerntaak 7: Zorgt voor de eigen gezondheid (vitaal burgerschap)
7.1 Zoekt informatie over een gezonde leefwijze.
7.2 Beslist op basis van informatie en handelt ernaar.
7.3 Onderneemt activiteiten om de gezondheid te bevorderen.
24
Beschrijving van de kerntaken
Leren Kerntaak 1 Benoemt zijn eigen ontwikkeling en gebruikt middelen en wegen om daarbij
passende leerdoelen te bereiken.
Beschrijving kerntaak
De lerende onderzoekt zijn ambities en ontwikkelingen in zijn omgeving. Hij benoemt de
persoonlijke doelen die hij in zijn verdere ontwikkelingsproces wil bereiken. Hij gaat na welke
competenties hij daarvoor moet ontwikkelen en welke taken hij daarvoor moet leren uitvoeren.
Hij inventariseert - al dan niet met hulp van derden - geschikte manieren van leren, rekening
houdend met de kenmerken van de situatie waarin het leren plaatsvindt. Met behulp van deze
gegevens plant hij zijn leerproces en voert het uit. Hij houdt rekening met de mogelijkheden ter
plekke en laat niet alleen zijn eigen voorkeur leidend zijn. Hij probeert ook nieuwe manieren van
leren uit om zijn leermogelijkheden te vergroten.
Hij evalueert de gekozen manier van leren, benoemt wat goed bevallen is, wat hij opnieuw wil
gebruiken en wat hij een volgende keer anders zou willen doen.
Toelichting
Leren is onmisbaar voor iemands ontwikkeling en ontplooiing, zowel tijdens de opleiding als bij
het uitoefenen van een beroep en als burger in de samenleving. Binnen het huidige
beroepsonderwijs is leren van deelnemers gericht op het ontwikkelen van competenties die
nodig zijn om te handelen. De manieren waarop deelnemers leren, zijn uiteenlopend. Ze hangen
onder andere af van het repertoire aan leeractiviteiten waarover deelnemers beschikken, van
persoonlijke voorkeuren en van mogelijkheden in situaties.
Op het moment dat het leren zelf doel wordt, staat het beroepsonderwijs voor de opgave het
leerpotentieel van deelnemers tot grotere bloei te brengen. Het betekent dat deelnemers zicht
moeten krijgen op hun manier van leren, op hun voorkeuren, op witte vlekken in hun
leerrepertoire en dat ze er in slagen ook andere manieren van leren in te zetten. Aan de andere
kant moeten deelnemers zicht krijgen op kansen tot leren die zich voordoen in situaties waarin
ze zich bevinden en toegerust worden in het pakken van die kansen. De uitdaging is het
vergroten van het leerpotentieel niet te isoleren als aparte opgave, maar functioneel te houden
door het te koppelen aan de ontwikkeling van competenties, vakbekwaamheid en
arbeidsidentiteit. Samengevat gaat het bij leren om het benutten van het eigen leerpotentieel
en het leerpotentieel in de situaties waarin hij als lerende komt.
Werkprocessen bij kerntaak 1
1.1 Benoemt leerdoelen voor de eigen
ontwikkeling.
1.2 Inventariseert geschikte manieren van leren.
1.3 Kiest bij de situatie en bij zichzelf passende
manieren van leren.
1.4 Plant zijn eigen leerproces en voert het uit.
1.5 Evalueert de gekozen manier van leren.
25
Loopbaan Kerntaak 2 Stuurt de eigen loopbaan
Beschrijving kerntaak
De burger stuurt zijn eigen loopbaan. Hij doet daarvoor regelmatig zelfonderzoek en reflecteert,
al dan niet met behulp van derden op zijn eigen kwaliteiten. Hij gaat na welke wensen hij heeft in
zijn leven en in zijn werk en welke doelen hij daarvoor moet daarvoor moet realiseren. Hij
benoemt de competenties die hij al heeft en die hij wil ontwikkelen en hij benoemt motieven en
waarden, die er voor hem toe doen. Hij vergelijkt persoonlijke kwaliteiten en eigen waarden - dat
wat werkelijk belangrijk is voor hem - en eisen en waarden van gewenst werk met elkaar. Hij
gebruikt de uitkomsten van die vergelijking om weloverwogen keuzen te maken over verder te
zetten stappen. Hij onderzoekt de gevolgen van zijn keuzen en onderneemt acties om tot een
passende match tussen wensen en (arbeids)mogelijkheden te komen. Daartoe ontwikkelt hij de
benodigde competenties en onderneemt hij activiteiten om werk te vinden. (o.a. solliciteren en
netwerken benutten).
Toelichting
Vormgeven aan loopbaan is het lot in eigen handen nemen en zelf sturing geven aan het vinden
van betekenisvol werk dat aansluit op eigen kwaliteiten, waarden en motieven. Het vraagt om
bewustwording en het resulteert in de ontwikkeling van een eigen arbeidsidentiteit. Het
beroepsonderwijs staat voor de opgave de loopbaanontwikkeling van de deelnemer te
ondersteunen via loopbaanoriëntatie en loopbaanbegeleiding. Deelnemers moeten zicht zo zicht
krijgen op wat zij als gewenst werk beschouwen en hoe daar te komen. Samengevat gaat het bij
loopbaan om het sturen van de eigen loopbaan.
Werkprocessen bij kerntaak 2
2.1 Reflecteert op eigen kwaliteiten en motieven.
2.2 Onderzoekt welk werk er is en wat bij hem
past.
2.3 Stuurt de eigen loopbaan en onderneemt acties
die daarbij nodig zijn.
Burgerschap politiek domein
Kerntaak 3 Participeert in het politieke domein, in besluitvorming en beleidsbeïnvloeding.
Beschrijving kerntaak
De burger oriënteert zich op verschillende meningen en opvattingen over onderwerpen
waarover politieke besluiten genomen worden. Hij verzamelt informatie en vergelijkt informatie
uit diverse bronnen met elkaar.
De burger vormt op basis van de verzamelde informatie en persoonlijke overwegingen een
eigen mening, waarbij hij rekening houdt met zijn eigen belangen en de belangen van anderen.
De burger maakt keuzes die in lijn zijn met zijn persoonlijke overwegingen.
De burger onderneemt actie naar aanleiding van keuzes die hij heeft gemaakt. Het kan hierbij
gaan om formele participatie, zoals stemmen als er verkiezingen en/ of lid worden van een
politieke partij. Hij kan ook lid worden van organisaties die politieke doeleinden of belangen
nastreven en/of op andere wijze informeel participeren in besluitvormingsprocessen.
Toelichting
Het gaat om participatie in formele zin (stemmen) en om meer actieve vormen van
betrokkenheid bij besluitvorming op verschillende politieke niveaus (Europa, landelijk, regionaal,
gemeentelijk, buurt). Het betreft ook op issues gerichte vormen van politieke participatie, zoals
milieu, sociale voorzieningen, derde wereld, politieke gevangenen, racisme, verkeersveiligheid,
et cetera.
Participeren kan betrekking hebben op passieve of actieve betrokkenheid bij politieke partijen,
maar ook bij buurtbijeenkomsten, vakbonden, patiëntenverenigingen, enzovoort. De burger
bepaalt zelf in welke mate hij zich actief inzet bij het beïnvloeden van besluitvormingsprocessen
en beleidsontwikkeling. De burger participeert daarin op zijn eigen niveau.
Werkprocessen bij kerntaak 3
3.1 Oriënteert zich op onderwerpen waarover
politieke besluiten genomen worden.
3.2 Vormt een eigen mening.
3.3 Onderneemt acties naar aanleiding van
gemaakte keuzen.
27
Burgerschap: economisch domein
Kerntaak 4 Functioneert als werknemer in een arbeidsorganisatie.
Beschrijving kerntaak
De werknemer houdt zich aan algemeen aanvaarde regels en regels die in de branche
gebruikelijk zijn. Hij geeft daarbij blijk van zelfkennis.
De werknemer stelt zich coöperatief en flexibel op maar geeft ook de grens aan als hij/ zij geen
verantwoordelijkheid kan dragen voor de uit te voeren werkzaamheden. Ook als burger handelt
de werknemer vanuit eigen normen en waarden op een ethische en integere manier.
De werknemer maakt gebruik van zijn werknemersrechten en -bescherming, zoals die zijn
vastgelegd in CAO’s en in wettelijke bepalingen. Ook maakt hij gebruik van zijn
medezeggenschapsrechten.
De werknemer werkt tijdens het werk coöperatief samen met collega’s. In de meer informele
contacten in de arbeidsorganisatie draagt hij bij aan een positieve werksfeer. Hij houdt daarbij,
met in achtneming van de eigen verantwoordelijkheid, rekening met de bedrijfscultuur.
Toelichting
Bij het functioneren in een arbeidsorganisatie houdt de werknemer zich aan afspraken over het
leveren van arbeid: op tijd en uitgerust op het werk komen, adequaat gekleed gaan, zich aan de
kwaliteits- en productiviteitsnormen van het bedrijf aanpassen (voor zover de regels en waarden
van de maatschappij niet overtreden worden), volgens de bedrijfsnormen met klanten /
bezoekers omgaan.
Het gaat om algemeen aanvaarde regels, regels die in de branche gelden en om de specifieke
manier waarop een bepaalde arbeidsorganisatie daarmee omgaat.
Werkprocessen bij kerntaak 4
4.1 Gedraagt zich als werknemer bij het uitvoeren
van het werk.
4.2 Maakt gebruik van werknemersrechten.
4.3 Stelt zich collegiaal op.
28
Kerntaak 5 Functioneert als kritisch consument
Beschrijving kerntaak
De consument maakt op een voor hem passende wijze gebruik van de veelheid van producten
en diensten. De consument oriënteert zich daartoe op (nieuwe) producten en diensten. Hij
beoordeelt zaken als het gebruiksgemak, de kwaliteit, prijs, milieueffecten,
gezondheidseffecten, op de korte en lange termijn.
De consument vergelijkt de eigen wensen en mogelijkheden met zijn financiële speelruimte,
noodzakelijke voorwaarden en keuzen die de financiële situatie op de langere termijn
beïnvloeden. Morele overwegingenspelen daarbij een rol. De kritische consument schaft na een
afwegingsproces producten en diensten aan. Indien nodig maakt hij gebruik van de
mogelijkheden om een aankoop ongedaan te maken en om klachtenprocedures te benutten.
Hij wint advies in bij beslissingen die complex zijn.
Toelichting
De complexiteit van de beslissingen waar de burger zich als consument voor gesteld ziet neemt
door verschillende oorzaken toe. Het soort producten neemt toe en de variatie per product
neemt toe. Bovendien komt er door veranderend overheidsbeleid, meer verantwoordelijkheid
bij de burger te liggen. Bijvoorbeeld op het terrein van verzekeringen en pensioenvoorzieningen.
Het is een terrein waar de burger zich op moet blijven ontwikkelen en indien nodig ook advies
moet inwinnen. . Hij moet bij zijn keuzen steeds meer rekening houden met materiële en
immateriële of morele zaken op de korte en lange termijn. Keuzen die hij maakt, kunnen ook
gevolgen hebben voor zijn financiële situatie op de langere termijn. Voorbeelden daarvan zijn
sparen, verzekeren, onbetaald verlof opnemen, pensioenvoorzieningen, etc.
Werkprocessen bij kerntaak 5
5.1. Oriënteert zich op de consumentenmarkt en
houdt rekening met eigen wensen en
mogelijkheden.
5.2. Onderneemt acties om producten en diensten
aan te schaffen.
29
Burgerschap: sociaal-cultureel domein
Kerntaak 6 Neemt deel aan diverse sociale verbanden en draagt bij aan de leerbaarheid van de
sociale omgeving.
Beschrijving kerntaak
De burger neemt deel aan zijn sociale omgeving en levert een bijdrage aan de leefbaarheid ervan.
Hij voert allerlei activiteiten uit in de buurt en/of in verenigingen en clubs. Hij kiest activiteiten die
passen bij de eigen mogelijkheden, voorkeuren en levenssituatie. In de openbare ruimte leeft hij
algemeen aanvaarde en wettelijke regels na en draagt ook daardoor bij aan de leefbaarheid van
zijn omgeving.
Toelichting
De burger neemt op een voor hem passende wijze deel aan de directe sociaal-culturele omgeving
en gedraagt zich daarin op een verantwoordelijke manier. De burger handelt vanuit de eigen
identiteit en respecteert de identiteit van anderen. De sociale omgeving kan dichtbij zijn, in de
buurt, maar ook, in voorkomende gevallen, in het buitenland liggen. Het kan gaan om
vrijwilligersactiviteiten (o.a. schoonmaakacties, organiseren van straatfeesten, lid zijn van een
bestuur of ouderraad, etc.), sportactiviteiten, creatieve activiteiten, culturele en kunstzinnige
activiteiten, enzovoort. Het betreft meer of minder georganiseerde vrije tijdsactiviteiten en
toevallige ontmoetingen in de openbare ruimte. Het kan gaan om vaste participatie in
verenigingsverband, maar ook om incidentele activiteiten.
De burger informeert zich over deze activiteiten en maakt keuzen die bij hem passen.
Werkprocessen bij kerntaak 6
6.1. Neemt deel in diverse sociale verbanden en
leeft in de openbare ruimte.
6.2. Voert activiteiten uit ten behoeve van de
leefbaarheid van zijn sociale omgeving.
30
Kerntaak 7 Zorgt voor de eigen gezondheid (vitaal burgerschap)
Beschrijving kerntaak
De burger informeert zich over allerlei zaken die invloed hebben op zijn gezondheidh. De burger
neemt op deze terreinen verantwoorde beslissingen en voert deze uit. Hij laat activiteiten na die
de gezondheid schaden en voert activiteiten uit die de gezondheid bevorderen, zowel in zijn
dagelijks leven als in het werk. Indien nodig zoekt de burger daarbij advies en hulp.
Toelichting
De burger is verantwoordelijk voor de eigen gezondheid. Zowel fysiek, psychisch als sociaal
welbevinden. Daarom moet hij ervoor zorgen op de hoogte te blijven van informatie over de
invloed van factoren als voeding, voldoende en afwisselend bewegen, persoonlijke hygiëne
(waaronder het terrein van seksualiteit), omgaan met stress en het gebruik van verslavende
middelen (onder andere drugs, alcohol en tabak).
Werkprocessen bij kerntaak 7
7.1 Zoekt informatie ten behoeve van een
gezonde leefwijze.
7.2 Beslist op basis van informatie en handelt
ernaar.
7.3 Onderneemt activiteiten om de gezondheid
te bevorderen.
Bron: http://www.kwalificatiesmbo.nl/tl_files/bestanden/Leren%20Loopbaan%20en%20Burgerschap%20april%202007.pdf 10-01-2012
31
1.2 Totaaloverzicht van opleidingen, niveaus en beroepsprofielen
Opleidingen Welzijn:
Onder de Welzijnsopleidingen vallen de volgende opleidingen:
- Helpende Zorg en Welzijn - niveau 2.
- Pedagogisch medewerker - niveau 3.
- Medewerker maatschappelijke zorg - niveau 3.
- Sociaal cultureel werker - niveau 4.
- Sociaal maatschappelijk dienstverlener - niveau 4.
- Maatschappelijke zorg - niveau 4.
- Persoonlijk begeleider gehandicaptenzorg - niveau 4.
- Pedagogisch medewerker Kinderopvang - niveau 4.
- Pedagogisch medewerker Jeugdzorg - niveau 4.
- Onderwijsassistent - niveau 4.
Bij alle opleidingen wordt met kerntaken en werkprocessen gewerkt. Hiernaast wordt er door het
werken aan deze kerntaken/werkprocessen aan competenties gewerkt.
Kerntaken:
Kerntaken zijn het geheel van samenhangende werkprocessen die kenmerkend zijn voor het beroep.
Werkprocessen:
Zijn taken die kenmerkend zijn voor het beroep. (Werkproces is onderdeel van een kerntaak).
Opleidingen:
Sociaal Agogisch Werk:
Helpende Zorg en Welzijn - niveau 2:
- Biedt ondersteuning bij verzorging en huishouding in:
- Kinderopvang.
- Peuterspeelzalen.
- Gehandicaptenzorg.
- Assistent leider in club en buurthuiswerk.
- Assistent activiteitenbegeleiding.
- Assistent randgroepjongerenwerk.
Als Helpende Zorg en Welzijn werk je in een woon- of leefomgeving waar hulp nodig is. Dit kan bij
mensen thuis zijn, in een instelling, buurthuis of kinderopvang. Bij iemand thuis doe je bijvoorbeeld
(een deel van) het huishoudelijke werk en help je bij allerlei dagelijkse zaken. Werk je bij een
instelling of een woonvorm, dan help je bij de dagelijkse verzorging van bewoners.
Competenties:
D. Aandacht en begrip tonen.
E. Samenwerken en overleggen.
J. Formuleren en rapporteren.
K. Vakdeskundigheid toepassen.
L. Materialen en middelen inzetten.
Q. Plannen en organiseren.
R. Op de behoeften en verwachtingen van de klant
richten.
T. Instructies en procedures opvolgen.
Kerntaken en werkprocessen:
(Schuingedrukte werkprocessen > docent GZW mag hier lessen over geven).
Kerntaak 1:
Bieden van zorg en ondersteuning op basis van een werkplanning.
Werkproces 1.1:
Maakt een werkplanning op basis van het zorg, leef, begeleidings- of activiteitenplan.
De helpende zorg en welzijn leest het zorg-, leef-, begeleidings- of activiteitenplan en maakt op basis
van de hierin beschreven afspraken een werkplanning (schriftelijk of mondeling) voor haar
werkzaamheden. Zij overlegt met de cliënt(en)/zorgvrager(s), mantelzorger, naasten en wettelijke
vertegenwoordiger(s) over de werkplanning; vraagt naar wensen en behoeften, gewoonten, etc. en
toont aandacht en begrip (R). Ze stelt prioriteiten, plant de volgorde van de werkzaamheden, deelt
de tijd in en bedenkt welke middelen en materialen zij nodig heeft (Q).
Werkproces 1.2:
Ondersteunt bij huishouden en de woon- of verblijfsomgeving of opvangsituatie.
De helpende zorg en welzijn ondersteunt bij huishouden, wonen, verblijf of opvang, op basis van de
werkplanning. Zij ondersteunt bij het opruimen en schoonhouden van de woning/de verblijfsomgeving, bij het verzorgen van textiel, opmaken van de bedden en bij de bereiding van de
maaltijden; zij zorgt voor sfeervolle en gezellige (woon)kamer(s) en (groeps)ruimten. Ook helpt ze de
cliënt(en)/zorgvrager(s) bij boodschappen. Ze geeft tips op deze gebieden. Al haar werkzaamheden
stemt de helpende zorg en welzijn af op de ondersteuningsbehoefte van de cliënt(en)/zorgvrager(s),
de mantelzorgers/naasten en/of de wettelijke vertegenwoordigers (R). De helpende zorg en welzijn
signaleert veranderingen in de ondersteuningsbehoefte van zowel de cliënt(en)/zorgvrager(s) als
andere naast betrokkenen en past, in overleg met de leidinggevende of verantwoordelijke collega
haar werkplanning aan.
Werkproces 1.3:
Ondersteunt bij persoonlijke zorg/ADL.
De helpende zorg en welzijn ondersteunt de cliënt/zorgvrager bij persoonlijke zorg/ADL: wassen,
aan- en uitkleden, uiterlijke verzorging, toiletgang, bewegen en verplaatsen, eten en drinken, en bij
algemeen welbevinden. Ze geeft de cliënt/zorgvrager tips op het gebied van persoonlijke zorg. Ze
signaleert veranderingen in de gezondheid, het welbevinden en/of de ondersteuningsbehoefte van
de cliënt/zorgvrager en van de mantelzorger/naaste wettelijke vertegenwoordigers (bijvoorbeeld
fysieke of psychische overbelasting) (D) en geeft deze signalen door aan haar leidinggevende. De
helpende zorg en welzijn informeert de cliënt/zorgvrager en mantelzorger/naasten/wettelijke
vertegen-woordigers over persoonlijke zorg/ADL.
Werkproces 1.4:
Handelt in onvoorziene situaties.
33
De helpende zorg en welzijn overziet in onvoorziene en stressvolle situaties snel de situatie en toont
aandacht voor de betrokkenen, bijvoorbeeld bij ongevallen, conflicten of grensoverschrijdend
gedrag van de cliënt/zorgvrager of mantelzorger/wettelijke vertegenwoordigers. Ze neemt zo snel
mogelijk contact op met de leidinggevende of een bevoegde collega om de gebeurtenis te
communiceren (J). Intussen handelt ze zo dat bij alle betrokkenen de stress gereduceerd wordt en
past zij specifieke voor dergelijke situaties voorgeschreven regels en protocollen toe.
Werkproces 1.5:
Ondersteunt bij sociale activiteiten en recreëren.
De helpende zorg en welzijn ondersteunt de cliënt(en)/zorgvrager(s) bij (sociale) activiteiten:
(re)creatieve, sportieve, educatieve activiteiten of activiteiten gericht op werk of dagbesteding. De
helpende zorg en welzijn informeert hem/hen en de mantelzorgers/ naasten/wettelijke vertegenwoordigers over de verschillende activiteiten. Ze helpt, uit een gegeven aanbod, samen met een
cliënt(en)/zorgvrager(s) activiteiten te kiezen die aansluiten bij wensen en mogelijkheden. Ze
assisteert de cliënt(en)/zorgvrager(s) bij het vervoer naar de activiteit en bij de uitvoering van de
(groeps)activiteit. Ze creëert een prettige sfeer en draagt zorg voor de veiligheid van de cliënt (en)
/zorgvrager(s) door onveilige situaties te vermijden (L).
Kerntaak 2:
Ondersteunen bij het zelfstandig functioneren.
Werkproces 2.1:
Ondersteunt een cliënt/zorgvrager op emotioneel gebied.
Naast de uitvoering van andere werkzaamheden, zoals het ondersteunen bij de persoonlijke
basiszorg/ADL en bij huishouden en wonen, verblijf of opvang, biedt de helpende zorg en welzijn
aan de cliënt/zorgvrager (en zo nodig ook aan de mantelzorger/ naasten of wettelijke
vertegenwoordigers) ondersteuning bij emotionele problemen. Dit doet ze bijvoorbeeld door te
luisteren, te troosten, door vragen te stellen, oprechte interesse te tonen en zich in te leven in
zorgen, gevoelens en problemen van de cliënt/zorgvrager (D).
Werkproces 2.2:
Ondersteunt een cliënt/zorgvrager bij de zelfredzaamheid.
Naast de uitvoering van werkzaamheden bij huishouden en wonen, biedt de helpende zorg en
welzijn aan de cliënt/zorgvrager ondersteuning bij de zelfredzaamheid. Zij overlegt met de
cliënt/zorgvrager wat deze nog zelf kan en wil doen op het gebied van het huishouden, persoonlijke
zorg/ADL en (sociale) activiteiten (R). Zij stimuleert de cliënt/zorgvrager om zo veel mogelijk, maar
binnen grenzen, de werkzaamheden zelf uit te voeren en zo de regie te houden over zijn eigen leven.
Zij nodigt de cliënt/zorgvrager uit tot het ondernemen van actie, geeft advies over de wijze waarop
dat kan en observeert zijn pogingen. Waarnodig neemt zij werkzaamheden over.
Kerntaak 3:
Uitvoeren van organisatie en professiegebonden taken.
Werkproces 3.1:
Werkt aan eigen deskundigheidsbevordering en professionalisering.
De helpende zorg en welzijn werkt op haar niveau aan de eigen deskundigheid en de
professionalisering van het beroep. Zij leest eenvoudige artikelen uit vakbladen, volgt bijscholingen
en voert haar werkzaamheden uit volgens de daar geleerde kennis en vaardigheden (K). Zij vraagt om
34
feedback over haar eigen functioneren en geeft feedback aan anderen. Ze stelt samen met haar
leidinggevende een persoonlijk ontwikkelplan op en voert dit uit. Ze neemt deel aan inhoudelijke
discussies met collega’s en anderen over het beroep en de beroepsuitoefening.
Werkproces 3.2:
Stemt de werkzaamheden af.
De helpende zorg en welzijn rapporteert schriftelijk of mondeling haar werkzaamheden m.b.t.
ondersteuning bij huishouden, wonen, verblijf, (sociale) activiteiten, recreëren en persoonlijke
verzorging/ADL aan haar leidinggevende. Ze stemt deze werkzaamheden af met collega’s onderling
en met de leidinggevende, onder andere door als werknemer in de instelling/organisatie deel te
nemen aan werk- en teamoverleg (E). Daarbij draagt ze eventueel haar werkzaamheden over, maakt
werkafspraken over de voortgang van de zorg en ondersteuning en levert een bijdrage aan
activerings-doelen van andere disciplines. Ook werkt de helpende zorg en welzijn collegiaal samen
met de vrijwilligers.
Werkproces 3.3:
Evalueert de werkzaamheden.
De helpende zorg en welzijn evalueert (J), periodiek en aan het eind van het uitvoeringstraject, haar
werkzaamheden m.b.t. de ondersteuning bij huishouden, wonen, verblijf, (sociale)activiteiten en
recreëren, persoonlijke verzorging en ADL. Zij voert dit uit met de cliënt/zorgvrager, de mantelzorger
/naasten/wettelijke vertegenwoordigers en met steun van de leidinggevende. Zij checkt regelmatig
of de cliënt/zorgvrager nog tevreden is over de geboden zorg, neemt eventuele klachten serieus en
stelt zo nodig, in overleg, de werkplanning en haar werkzaamheden bij.
35
Pedagogisch Werk - niveau 3:
Uitstromen:
Pedagogisch medewerker 3 Kinderopvang, of gehandicaptenzorg of, basisonderwijs.
-Begeleider tussenschoolse / buitenschoolse opvang.
Als Pedagogisch medewerker op het derde niveau, functioneer je zelfstandig. In bijzondere situaties
kun je ondersteuning vragen van iemand anders. Je voert zowel verzorgende als begeleidende taken
uit. Je werkt met kinderen die aandacht en begeleiding nodig hebben. Dit zijn kinderen zonder
speciale problemen.
Competenties:
B. Aansturen.
C. Begeleiden.
D. Aandacht en begrip tonen.
E. Samenwerken en overleggen.
F. Ethisch en integer handelen.
J. Formuleren en rapporteren.
K. Vakdeskundigheid toepassen.
L. Materialen en middelen inzetten.
M. Analyseren.
N. Onderzoeken.
R. Op de behoeften en verwachtingen van de klant richten.
T. Instructies en procedures opvolgen.
U. Omgaan met veranderingen en aanpassen.
Kerntaken en werkprocessen:
(Schuingedrukte werkprocessen > docent GZW mag hier lessen over geven).
Kerntaak 1:
Opstellen van een activiteitenprogramma en plan van aanpak.
Werkproces 1.1:
Inventariseert de situatie en wensen van het kind/de jongere.
De pedagogisch werker 3 kinderopvang inventariseert de situatie en wensen van het kind. Zij voert
een kennismakingsgesprek met het kind en de ouders/vervangende opvoeders om de situatie en
wensen in kaart te brengen (R). Zij observeert het kind tijdens de opvang en verzamelt eventueel
aanvullende informatie.
Werkproces 1.2:
Stelt een activiteitenprogramma op.
De pedagogisch werker 3 kinderopvang stelt een activiteitenprogramma op. Indien mogelijk betrekt
zij daarbij de kinderen door hen input te laten leveren (E). Zij zoekt uit welke mogelijkheden voor
activiteiten er zijn en selecteert activiteiten.
36
Werkproces 1.3:
Maakt een plan van aanpak.
De pedagogisch werker 3 kinderopvang maakt een plan van aanpak (J) voor omgang met een
individueel kind, voor omgang met de groep en voor problemen in de interactie tussen kinderen
of levert een bijdrage hieraan. Ze legt het plan van aanpak, indien mogelijk, voor aan het kind en
ouders/vervangende opvoeders om instemming te verkrijgen voor het plan (E). Indien nodig, stelt zij
het plan van aanpak bij.
Kerntaak 2:
Opvoeden en ontwikkelen van het kind/de jongere.
Werkproces 2.1:
Biedt het kind/de jongere opvang.
De pedagogisch werker 3 kinderopvang biedt het kind opvang/een ‘(tweede) thuis’. Zij wisselt bij het
komen en gaan van de kinderen informatie uit met de ouders/vervangende opvoeders. Ze houdt
zicht op kinderen in de groep en zorgt voor een optimaal groeps- en leefklimaat. Ze signaleert
problemen in de interactie tussen kinderen in de groep en begeleidt hen daarbij. Ze handhaaft orde
en treedt regelend op bij in de groep ongewenst gedrag (B). De pedagogisch werker 3 kinderopvang
levert een bijdrage aan de uitbreiding van het gedragsrepertoire van het kind door voorbeeldgedrag
te tonen en door het kind zonodig feedback te geven op zijn gedrag en alternatieven te bespreken.
Ze helpt het kind om te gaan met beperkingen of gedragsproblemen. Ze voedt kinderen (mede) op,
ze draagt waarden en normen over en leert kinderen omgaan met praktische zaken (zoals
persoonlijke eigendommen, financiën, huiswerk). De pedagogisch werker 3 kinderopvang signaleert
voortgang en/of afwijkingen in de sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind. Zonodig adviseert zij
ouders/vervangende opvoeders bij opvoedingsvraagstukken (E).
Werkproces 2.2:
Biedt het kind/de jongere persoonlijke verzorging.
De pedagogisch werker 3 kinderopvang biedt het kind persoonlijke verzorging of ondersteunt hem
(C) bij ADL- activiteiten (algemene dagelijkse levensverrichtingen) en ze stimuleert het kind daarbij
tot (steeds meer) zelfredzaamheid en zelfstandig functioneren. Zonodig verstrekt zijinformatie
(bronnen) over hygiëne, gezondheid en persoonlijke verzorging. Ze schat eventuele risico’s in
verband met de dynamiek van kinderen in (K). Ze werkt conform procedures (T). Ze signaleert bij de
verzorging of ondersteuning voortgang en/of afwijkingen in de ontwikkeling en bespreekt dit indien
nodig met haar leidinggevende. Zij signaleert symptomen van de meest voorkomende ziekten en
verleent eerste hulp bij kleine ongevallen. Hierbij handelt ze volgens de richtlijnen van de instelling.
Ze informeert de ouders/vervangende opvoeders.
Werkproces 2.3:
Draagt zorg voor de ruimte en huishoudelijke werkzaamheden.
De pedagogisch werker 3 kinderopvang draagt zorg voor de ruimteen huishoudelijke
werkzaamheden. Zij toetst de leefruimte en de spel en speelmaterialen op geschiktheid voor de
gebruiksdoelen, uitdagendheid, veiligheid, hygiëne en milieurichtlijnen (L) en past indien gewenst of
nodig de leefruimte en het gebruik van spel /speelmaterialen aan. Ze houdt anderen en zichzelf aan
de regels die zijn afgesproken (T). Ze zorgt ervoor dat de huishoudelijke taken uitgevoerd worden
door haarzelf of uitgevoerd kunnen worden door andere beroepskrachten.
37
Werkproces 2.4:
Biedt het kind/de jongere ontwikkelingsgerichte activiteiten aan.
De pedagogisch werker 3 kinderopvang biedt het kind ontwikkelingsgerichte activiteiten aan. Hierbij
speelt ze in op behoeften en interesses van de kinderen, zodat de kinderen deelnemen aan
activiteiten die aansluiten bij hun ontwikkeling en belevingswereld. Het gaat om volgen en uitdagen,
om vermaken en ontplooien. Maar ook om het bieden van de vrijheid om niets te doen. Zij
organiseert de activiteiten, voert ze uit (eventueel met behulp van anderen), kiest spel en
speelmateriaal (L) en begeleidt en stimuleert individuele kinderen of een groep(je) kinderen bij de
activiteiten (C). Ze signaleert voortgang en/of afwijkingen in de ontwikkeling van het kind bij de
uitvoering van de ontwikkelingsgerichte activiteiten en bespreekt dit zonodig met haar
leidinggevende. Eventueel enthousiasmeert ze betrokkenen (ouders, vrijwilligers) om een bijdrage te
leveren aan de uitvoering van de activiteiten en werkt ze met hen samen. Ze stimuleert en adviseert
ouders met betrekking tot het thuis uitvoeren van (spel)activiteiten met hun kind.
Kerntaak 3:
Uitvoeren van organisatie en professiegebonden taken.
Werkproces 3.1:
Werkt aan eigen deskundigheidsbevordering en professionalisering van het beroep.
De pedagogisch werker 3 kinderopvang werkt aan deskundigheidsbevordering en professionalisering
van het beroep. Zij leest vakliteratuur, volgt bijscholingen en voert haar werkzaamheden uit volgens
de daar geleerde kennis en vaardigheden. Ze vraagt om feedback over haar eigen functioneren
(P) en geeft feedback aan collega’s en vrijwilligers. Ze stelt samen met haar leidinggevende een
persoonlijk ontwikkelplan op en voert dit uit. Ze neemt deel aan inhoudelijke discussies met collega’s
en anderen over het beroep en levert zo een bijdrage aan visieontwikkeling van het beroep en de
beroepsuitoefening en draagt deze visie ook uit aan anderen (K).
Werkproces 3.2:
Werkt aan het bevorderen en bewaken van kwaliteitszorg.
De pedagogisch werker 3 kinderopvang werkt aan het bevorderen en bewaken van kwaliteitszorg
door bijvoorbeeld te participeren in ontwikkel of intervisiegroepen en door haar kennis van het
vakgebied in te zetten bij verbetertrajecten. De pedagogisch werker 3 kinderopvang werkt met
kwaliteitszorgsystemen (S). Ze ziet toe op naleving van protocollen en richtlijnen van de organisatie
(T).
Werkproces 3.3:
Stemt de werkzaamheden af met betrokkenen.
De pedagogisch werker 3 kinderopvang stemt haar werkzaamheden af met collega’s, draagt
werkzaamheden over, maakt afspraken over de opvang en begeleiding en over knelpunten daarin. Zij
neemt deel aan voor de afstemming van haar werkzaamheden relevante overlegvormen (E).
Werkproces 3.8:
Evalueert de werkzaamheden.
De pedagogisch werker 3 kinderopvang evalueert de geboden opvang en begeleiding periodiek en
aan het eind van het uitvoeringstraject. Ze verzamelt relevante gegevens voor de evaluatie en
analyseert deze (M).
38
Op basis daarvan schrijft zij een evaluatieverslag (J) of evalueert zij mondeling met haar
leidinggevende. Zij bespreekt de gegevens uit de evaluatie met betrokkenen. Zij voert, indien daartoe
aanleiding is, in overleg gewenste veranderingen in opvang en begeleiding door.
39
Maatschappelijke Zorg - niveau 3:
Uitstroom: Medewerker maatschappelijke zorg.
- Begeleider / ondersteunen bij gehandicaptenzorg,
ouderenzorg, mensen met gedragsproblemen,
psychische problemen.
Als Medewerker maatschappelijke zorg, geef jij anderen als dat nodig is extra steun en begeleiding.
Je gaat bijvoorbeeld werken in een verzorgingshuis of in de dagbesteding. Je bent begeleider,
groepsleider, woonbegeleider of activiteiten-begeleider in instellingen, ziekenhuizen of sociale
werkplaatsen.
Als persoonlijk begeleider gehandicaptenzorg begeleid je mensen met complexe of meervoudige
beperking/handicap. In deze sector is geen dag hetzelfde . Je moet dan ook goed op onverwachte
zaken in kunnen spelen en je in de mensen kunnen verplaatsen. Mensenkennis en een sociaal gevoel
zijn onmisbaar in de maatschappelijke zorg.
Competenties:
C. Begeleiden.
D. Aandacht en begrip tonen.
E. Samenwerken en overleggen.
F. Ethisch en integer handelen.
J. Formuleren en rapporteren.
K. Vakdeskundigheid toepassen.
L. Materialen en middelen inzetten.
M. Analyseren.
N. Onderzoeken.
Q. Plannen en organiseren.
R. Op de behoeften en verwachtingen van de klant richten.
T. Instructies en procedures opvolgen.
U. Omgaan met veranderingen en aanpassen.
Kerntaken en werkprocessen:
(Schuingedrukte werkprocessen > docent GZW mag hier lessen over geven).
Kerntaak 1:
Opstellen van een begeleidingsplan.
Werkproces 1.1:
Inventariseert hulpvragen van de cliënt.
De medewerker maatschappelijke zorg voert in opdracht van het multidisciplinair team specifieke
taken uit om informatie te achterhalen (N), bijvoorbeeld door gesprekken met de cliënt en het
cliëntsysteem (het sociale systeem van de cliënt) te voeren, door omgang met de cliënt tijdens haar
werkzaamheden, het uitvoeren van observaties en het raadplegen van diverse informatiebronnen,
bijvoorbeeld het plan van aanpak of verslagen over de cliënt (D). Ze geeft relevante informatie die ze
verkrijgt door aan het multidisciplinair team.
40
Kerntaak 2:
Bieden van ondersteunende, activerende begeleiding en zorg.
Werkproces 2.1:
Ondersteunt de cliënt bij persoonlijke verzorging.
De medewerker maatschappelijke zorg ondersteunt de cliënt bij wassen, toiletgang, uiterlijke
verzorging, mobiliteit en bij het slaap/waakritme (C, F). De beroepskracht stemt haar handelen af op
de situatie, de gemoedstoestand en de gezondheidssituatie van de cliënt. Ze creëert de voorwaarden
waarin de cliënt zich optimaal kan ontwikkelen en bouwt een vertrouwensband op met de cliënt.
Zo zorgt ze bijvoorbeeld voor aangepaste materialen en ruimten en voor privacy, zodat er ruimte is
voor het kunnen bespreken van persoonlijke en intieme vraagstukken van de cliënt. De medewerker
maatschappelijke zorg draagt in de ondersteuning maatschappelijke normen uit ten aanzien van
hygiëne en persoonlijke verzorging. Ze betrekt – waar mogelijk en wenselijk – ouders, wettelijke
vertegenwoordigers of mantelzorgers bij de ondersteuning. De medewerker maatschappelijke zorg
voert de ondersteuning uit zoals in het team is afgesproken en binnen de beschikbare tijd.
Werkproces 2.2:
Ondersteunt de cliënt bij wonen en huishouden.
De medewerker maatschappelijke zorg ondersteunt de cliënt bij wonen en huishouden
overeenkomstig het plan van aanpak, zoals in het team is afgesproken. De medewerker
maatschappelijke zorg stemt haar handelen af op de wensen en mogelijkheden van de cliënt, de
gegeven situatie en de beschikbare middelen en tijd. Zij ondersteunt de cliënt bij de organisatie van
het huishouden, zoals bij het uitvoeren van lichte huishoudelijke schoonmaakwerkzaamheden, bij
het doen van inkopen en het beheren van voorraden, bij het bereiden van maaltijden, bij het
opmaken van bedden, bij het wassen en strijken van kleding en textiel, bij het realiseren van een
optimaal woon- en leefklimaat, bij mobiliteitsvraagstukken, bij het beheren van de financiën en het
doen van de administratie en bij het aanvragen van indicaties en andere uitkeringen. De medewerker
maatschappelijke zorg kiest in overleg met de cliënt en creëert leersituaties of activiteiten om de
cliënt te laten oefenen of experimenteren met nieuwe, huishoudelijke vaardigheden (C). Ze zorgt
voor een prettige leefsituatie door rekening te houden met de wensen van de cliënt bij het inrichten
en aankleden van de woon- of leefruimte. Daarnaast neemt ze maatregelen om het groepsklimaat te
verbeteren. Bij wonen en huishouden stimuleert ze de sociale ontwikkeling door de normen en
waarden te ontwikkelen door bijvoorbeeld de cliënt te laten ervaren welke waarde hij hecht aan
sociale aspecten tijdens de maaltijd. Continu peilt ze de situatie en de gemoedstoestand van de cliënt
en signaleert veranderingen. Wanneer ze bij de ondersteuning van activiteiten veranderingen in de
situatie signaleert, weegt ze af óf ze haar handelen aanpast en op welke wijze. Zonodig rapporteert
ze de veranderingen in het gedrag van de cliënt aan haar leidinggevende of aan het team.
Werkproces 2.3:
Ondersteunt de cliënt bij dagbesteding.
De medewerker maatschappelijke zorg ondersteunt de cliënt bij het realiseren van zijn wensen en
behoeften op het gebied van werk, scholing en vrije tijd door samen met de cliënt na te gaan op
welke wijze invulling gegeven kan worden aan de activiteiten uit het plan van aanpak of
activiteitenplan ten behoeve van een aangename of zinvolle dagbesteding (Q). Ze reikt voorbeelden,
keuzemogelijkheden en alternatieven aan. Zij creëert de voorwaarden waarin de cliënt zijn
behoeften op het gebied van werk, scholing en vrije tijd kan realiseren.
41
Bijvoorbeeld door hem de weg te wijzen in het aanbod en samen met de cliënt een
opleidingscentrum of CWI te bezoeken. Ze begeleidt (C) de cliënt bij de uitvoering van de activiteiten
ten behoeve van een aangename of zinvolle dagbesteding, waarbij ze gesprekstechnieken en
begeleidingsmethodieken toepast om de cliënt te motiveren en de gestelde doelen te bereiken.
Bij de dagbesteding stemt ze haar begeleiding af op individuele en groepsdoelen en begeleidt ze het
groepsproces zodat een goede sfeer en groepsklimaat ontstaat, waarin iedereen zijn doelen kan
bereiken. Ze bevordert een goed groepsklimaat en voorkomt mogelijke agressie door te reageren op
veranderingen in de situatie en bij de ondersteuning aan te sluiten bij de wensen en mogelijkheden
van de cliënt. Bij agressie, onverwachte, lastige en/of crisissituaties bij de dagbesteding voert de
medewerker maatschappelijke zorg de uitgevoerde interventies doelgericht uit, zo mogelijk in
overleg met het team en/of de eindverantwoordelijke. Bij ontwikkelingsgerichte activiteiten creëert
ze leersituaties, zodat de cliënt kan oefenen of experimenteren met ander gedrag door de cliënt uit
te dagen om eigen mogelijkheden te ontdekken, zelf knelpunten aan te pakken en problemen op te
lossen. De medewerker maatschappelijke zorg voert de ondersteuning uit op aanwijzing van het
team en binnen de beschikbare tijd.
Kerntaak 3:
Uitvoeren van organisatie en professiegebonden taken.
Werkproces 3.1:
Werkt aan eigen deskundigheidsbevordering en professionalisering van het beroep.
De medewerker maatschappelijke zorg werkt aan deskundigheidsbevordering en professionalisering
van het beroep. Zij leest vakliteratuur en volgt bijscholingen en voert haar werkzaamheden uit
volgens de daar geleerde kennis en vaardigheden. Ze vraagt om feedback over haar eigen
functioneren en geeft feedback aan anderen. Ze stelt samen met haar leidinggevende een
persoonlijk ontwikkelplan op en voert dit uit. Zij neemt deel aan inhoudelijke discussies met collega’s
en anderen over het beroep en levert zo een bijdrage aan visieontwikkeling van het beroep en de
beroepsuitoefening en draagt deze visie ook uit aan anderen (K). De medewerker maatschappelijke
zorg zet zich in voor (de belangen van) de beroepsgroep.
Werkproces 3.2:
Werkt aan het bevorderen en bewaken van kwaliteitszorg.
De medewerker maatschappelijke zorg werkt aan het bevorderen en bewaken van kwaliteitszorg. Zij
werkt mee aan het verbeteren van de kwaliteit van de zorg en ondersteuning door bijvoorbeeld te
participeren in ontwikkel of intervisiegroepen en door haar kennis van het vakgebied in te zetten bij
verbetertrajecten. Ze neemt deel aan onderzoeken, gebruikt waar mogelijk informatie uit wetenschappelijk onderzoek en werkt mee aan standaard en/of protocolontwikkeling. Ze werkt met
kwaliteitszorgsystemen (S). Ze werkt volgens de protocollen en richtlijnen van de organisatie (T).
Werkproces 3.3:
Stemt de werkzaamheden af met betrokkenen.
De medewerker maatschappelijke zorg stemt de werkzaamheden af met collega’s, draagt werkzaamheden mondeling en/of schriftelijk over, eventueel via een cliëntregistratiesysteem, maakt afspraken
over de zorg en begeleiding en over knelpunten daarin. Zij neemt deel aan voor de afstemming van
haar werkzaamheden relevante overlegvormen (E).
42
Werkproces 3.5:
Evalueert de geboden zorg.
De medewerker maatschappelijke zorg evalueert periodiek en aan het eind van het traject, de
geboden ondersteuning. Ze verzamelt relevante gegevens voor de evaluatie en analyseert deze. Op
basis daarvan schrijft zij een evaluatieverslag of evalueert zij, indien dit gewenst is, mondeling met
haar leidinggevende (J). Zij bespreekt de gegevens uit de evaluatie met de cliënt en het team. Zij
voert, indien daartoe aanleiding is, in overleg gewenste veranderingen in de zorg en begeleiding
door.
43
Sociaal-cultureel Werker - niveau 4:
- Cultureel werker in wijkcentra, buurthuizen, instellingen
voor jeugdhulpverlening, gehandicapten en ouderen.
- Vrije tijds en recreatiemedewerker in vakantieparken,
bungalowparken, camping, reisorganisatie.
Als sociaal-cultureel Werker organiseer jij activiteiten en projecten met groepen van uiteenlopende
leeftijden en achtergronden. Je begeleidt de uitvoering van projecten en activiteiten of voert deze
zelf uit. Deze kunnen betrekking hebben op ontmoeting, recreatie, opvang, opvoeding, sport, kunst,
cultuur, politiek en educatie of combinaties hiervan.
Competenties:
B. Aansturen.
C. Begeleiden.
D. Aandacht en begrip tonen.
E. Samenwerken en overleggen.
F. Ethisch en integer handelen.
H. Overtuigen en beïnvloeden.
I. Presenteren.
J. Formuleren en rapporteren.
K. Vakdeskundigheid toepassen.
L. Materialen en middelen inzetten.
M. Analyseren.
N. Onderzoeken.
Q. Plannen en organiseren.
R. Op de behoeften en verwachtingen van de klant richten.
T. Instructies en procedures opvolgen.
U. Omgaan met verandering en aanpassen.
X. Ondernemend en commercieel handelen.
Y. Bedrijfsmatig handelen.
Kerntaken en werkprocessen:
(Schuingedrukte werkprocessen > docent GZW mag hier lessen over geven).
Kerntaak 1:
Opstellen van een plan van aanpak.
Werkproces 1.1:
Inventariseert de vraag naar sociaal-cultureel werk.
De sociaal-cultureel werker verzamelt informatie over en in zijn werkgebied om zich een beeld te
vormen van de vraag naar sociaal-cultureel werk. Hij zoekt samenwerking met andere
beroepskrachten en partnerorganisaties om relevante informatie boven tafel te krijgen (N). Hij
presenteert zich op een actieve manier door aanwezig te zijn in de wijk om zodoende laagdrempelig
contact met doelgroepen te krijgen. Daarnaast presenteert hij zich door het ter beschikking stellen
van informatiemateriaal zoals folders, (wijk)websites en ander informatiemateriaal. De sociaal cultureel werker informeert zich niet alleen over de geschiedenis en de perspectieven van zijn
werkgebied, maar ook over de beleidsontwikkelingen en eerdere analyses. Hij neemt kennis van
cultuurverschillen, specifieke problemen en belangentegenstellingen tussen groepen.
44
Hij verzamelt informatie over thuissituaties, beweegredenen, vragen, achterliggende vragen en
wensen, latente behoeften, potenties en ambities van individuen en groepen (R). Hij signaleert
sociale en maatschappelijke kwesties. De sociaal-cultureel werker houdt de analyse van de vraag
actueel door ontwikkelingen in het werkgebied en zijn vakgebied bij te houden.
Werkproces 1.2:
Maakt een plan van aanpak voor projecten of activiteiten.
De sociaal-cultureel werker analyseert de verzamelde gegevens (M). Hij doet dit in samenwerking
met zowel het team binnen zijn organisatie als met partijen buiten de organisatie (E). Op basis van de
analyse zet hij de mogelijkheden op een rij voor het beantwoorden aan de vraag naar sociaal cultureel werk. Vervolgens weegt hij de alternatieven tegen elkaar af en maakt hij een keuze voor
een of meer van de alternatieven. Hij onderbouwt zijn motivatie waarom en hoe een vraag wordt
opgepakt. Aansluitend formuleert de sociaal -cultureel werker doelen voor het plan van aanpak (J).
Hij betrekt hierbij individuen en groepen uit het werkgebied en stemt af met betrokken externe
partners. De sociaal-cultureel werker werkt de doelstellingen uit tot een compleet plan van aanpak.
Hij geeft aan welke activiteiten hij zelf gaat uitvoeren en voor welke activiteiten een externe
professional ingezet dient te worden. De sociaal-cultureel werker geeft aan wanneer een aanpak
succesvol is en waarop de verschillende betrokkenen mogen worden afgerekend. De sociaalcultureel werker houdt het plan van aanpak actueel door het plan aan te passen aan voortschrijdende inzichten of gewijzigde omstandigheden. Hij bewaakt hierbij de oorspronkelijke
doelstellingen en prestatieafspraken.
Kerntaak 2:
Uitvoeren van projecten en activiteiten.
Werkproces 2.1:
Biedt ondersteuning.
De sociaal-cultureel werker ondersteunt doelgroepen bij het bereiken van hun doelen. Hij spreekt
met individuele cliënten en groepen af op welke wijze zij hiertoe ondersteuning krijgen. Hij begeleidt
groepsprocessen waarbij hij bijvoorbeeld bemiddelt tussen individuen, groepen en instanties (C). Bij
conflicten of belangentegenstellingen brengt hij de individuen of groepen tot elkaar en helpt hen tot
een gezamenlijke oplossing te komen. Door middel van gesprekken met individuen en groepen werkt
hij aan hun individuele en sociale zelfredzaamheid. Hij begeleidt mensen bij het formuleren van hun
leervragen. Daarnaast biedt hij ondersteuning door het geven van informatie (bijvoorbeeld over
relevante regelgeving) en adviezen (bijvoorbeeld over een passend aanbod van cursussen, trainingen
en leerwerktrajecten) (E). Hij biedkennis en inzichten aan over het functioneren van de samenleving
en over hoe men vorm kan geven aan actief burgerschap (civil society). Hij informeert over het
gebruik van voorzieningen, zoals accommodatie maar ook informatievoorzieningen, e.d. en maakt
deze voorzieningen toegankelijk.
Werkproces 2.2:
Bereidt activiteiten en projecten voor.
De sociaal -cultureel werker bereidt projecten en activiteiten voor op het gebied van kunst, cultuur
en amusement én op het gebied van sport, spel en recreatie én op het gebied van educatie en
burgerschap. Hiertoe neemt hij kennis van het plan van aanpak en van de daarin gemaakte keuzes.
Hij specificeert het plan van aanpak tot concrete activiteiten.
45
Hij gaat na welke groepen van welke diensten gebruik kunnen maken. Hij stelt de beginsituatie van
de cliënt/groep vast en maakt afspraken met cliënten/groepen over de wijze waarop zij ondersteund
gaan worden. Vervolgens regelt hij materiaal, accommodatie en andere voorzieningen en hij verzorgt
de publiciteit over de activiteiten (Q). Hij voert overleg en maakt afspraken met bij de uitvoering
betrokkenen (E). Tot slot checkt hij nog eens of de geplande activiteiten voldoende aansluiten bij (de
belevingswereld van) de beoogde cliënt/groep. Hij kiest ervoor de activiteiten zelf uit te voeren of te
delegeren aan een deskundige op een specifiek terrein.
Werkproces 2.3:
Begeleidt scw-deelnemers tijdens de activiteiten.
De sociaal- cultureel werker begeleidt de cliënt/groep tijdens de activiteiten op het gebied van
educatie én op het gebied van kunst, cultuur en amusement én/of op het gebied van sport, spel en
recreatie (C). Hij gebruikt een geschikte werkvorm (bv. een bepaalde groepsindeling of opstelling) en
brengt de nodige differentiatie aan in de uitvoering (passend bij de cliënt/groep en doel). Hij geeft de
nodige instructies en begeleiding. Hij richt het programma zodanig in dat de uiteenlopende
groepen/individuen tot hun recht komen. Zo nodig past hij de begeleidingsstijl verder aan op de
beginsituatie van de cliënt/groep. De sociaal- cultureel werker stimuleert zelfwerkzaamheid,
creativiteit, eigen initiatief en onderlinge betrokkenheid. Hij bewaakt de voortgang van de
activiteit.
Werkproces 2.4:
Zet professionals in bij de uitvoering van activiteiten.
De sociaal-cultureel werker begeleidt de (externe) professional die met de cliënt/groep een activiteit
uitvoert (C). Hij ontwikkelt een goede werkrelatie en maakt concrete afspraken. Hij rust de
professional toe en ondersteunt en faciliteert hem (bv. in de randvoorwaardelijke sfeer). Hij waakt
ervoor dat deze professional de afspraken nakomt teneinde de vooropgestelde doelen te
realiseren.
Werkproces 2.5:
Organiseert en ondersteunt samenwerkingsverbanden.
De sociaal-cultureel werker organiseert samenwerkingsverbanden. Hij brengt belanghebbenden,
zoals (potentiële) leden van bewonersorganisaties en andere (zelf)organisaties, bij elkaar of legt
contacten namens hen. Samen met hen verkent hij hun ambities en mogelijkheden. Hij doet
aansluitend voorstellen over hoe zij zich het best kunnen organiseren en kunnen communiceren. Hij
rust de participanten toe, ondersteunt en faciliteert hen zodat zij zo zelfstandig mogelijk samenwerkingsrelaties kunnen benutten (C). Zo nodig verwijst hij hen door naar andere instanties.
Tevens stimuleert hij netwerkontwikkeling tussen verschillende instellingen/instanties in het
werkgebied. Hij brengt professionals van verschillende instellingen bij elkaar op basis van
gezamenlijke doelen.
Kerntaak 3:
Uitvoeren van organisatie en professiegebonden taken.
Werkproces 3.1:
Werkt aan eigen deskundigheidsbevordering en professionalisering van het beroep.
46
De sociaal-cultureel werker werkt aan deskundigheidsbevordering en professionalisering van het
beroep. Hij leest vakliteratuur, volgt bijscholingen en voert zijn werkzaamheden uit volgens de daar
geleerde kennis en vaardigheden. Hij vraagt om feedback over zijn eigen functioneren. Hij stelt
samen met zijn leidinggevende een persoonlijk ontwikkelplan op en voert dit uit. Hij neemt deel aan
inhoudelijke discussies met collega’s en anderen over het beroep en levert zo een bijdrage aan
visieontwikkeling van het beroep en de beroepsuitoefening en draagt deze visie ook uit aan anderen
(K).
Werkproces 3.2:
Werkt aan het bevorderen en bewaken van kwaliteitszorg.
De sociaal-cultureel werker werkt aan het bevorderen en bewaken van kwaliteitszorg door
bijvoorbeeld te participeren in ontwikkel- of intervisiegroepen en door zijn kennis van het vakgebied
in te zetten bij verbetertrajecten. Hij bewaakt systematisch de kwaliteit van de werkzaamheden,
signaleert en rapporteert tijdig knelpunten. De sociaal-cultureel werker werkt met kwaliteitszorgsystemen. Hij ziet toe op naleving van protocollen en richtlijnen van de organisatie
(T).
Werkproces 3.3:
Voert coördinerende taken uit.
De sociaal-cultureel werker voert coördinerende taken uit. Hij maakt een verdeling van de
werkzaamheden, geeft prioriteiten aan en houdt contact met de verschillende medewerkers
(w.o. vrijwilligers) (Q). De sociaal-cultureel werker stemt de werkzaamheden van de verschillende
betrokkenen (medewerkers, vrijwilligers, maar ook externe professionals die betrokken worden)
op elkaar af, hij ziet toe op de uitvoering van de werkzaamheden en de continuïteit van de
dienstverlening. Hij bewaakt hierbij ook de afstemming tussen de verschillende projecten en
activiteiten. Hij werkt aan en onderhoudt een actief netwerk van contacten binnen en buiten de
organisatie en weet deze contacten te benutten om zijn werkdoelen te bereiken. Hij werkt samen
met collega’s en deskundigen van andere disciplines en organisaties (E). Hij neemt deel aan voor zijn
functie relevante overlegvormen en collegiale consultatie. Hij organiseert en geeft werkbegeleiding
aan stagiaires en vrijwilligers. Hij coacht hen en geeft feedback op hun werkzaamheden en
beroepshouding (B).
Werkproces 3.4:
Voert beleidsmatige taken uit.
De sociaal-cultureel werker voert beleidsmatige taken uit. Hij participeert in beleidsvoorbereiding,
dat wil zeggen: hij signaleert ontwikkelingen binnen en buiten de organisatie en doet voorstellen
voor beleidswijzigingen. Hij onderzoekt of deze voorstellen haalbaar zijn. Op basis hiervan stelt hij
mogelijk uit te voeren activiteiten van de organisatie voor. De sociaal-cultureel werker draagt het
beleid van zijn organisatie zowel uit aan intern betrokkenen als aan groepen in zijn werkgebied,
samenwerkingspartners en beleidsmakers (E).
Werkproces 3.5:
Voert beheertaken uit.
De sociaal-cultureel werker voert beheertaken uit. Hij levert een praktische en organisatorische
bijdrage aan het functioneren van zijn organisatie.
47
Hij draagt bij aan het zakelijk beheer (Y), bijvoorbeeld het doen van bestellingen, bijhouden van de
kantoormaterialen, toezien op onderhoud van apparatuur, materiaal en werkruimte, etc. (L) Hij
bewaakt het budget voor de activiteiten, en levert (financiële) rapportages. De sociaal-cultureel
werker onderhoudt in het kader van deze werkzaamheden externe contacten namens de organisatie,
bijvoorbeeld met leveranciers.
Werkproces 3.6:
Evalueert de dienstverlening.
De sociaal-cultureel werker evalueert, periodiek en aan het eind van het uitvoeringstraject de
dienstverlening. Hij verzamelt relevante gegevens voor de evaluatie en analyseert deze (M). Op basis
daarvan schrijft hij een evaluatieverslag en bespreekt dit met betrokkenen. Hij voert, indien daartoe
aanleiding is, in overleg gewenste veranderingen door.
Werkproces 3.7:
Werft vrijwilligers.
De sociaal-cultureel werker werft vrijwilligers, aansluitend op de inventarisatie van
activiteiten/projecten die uitgevoerd moeten gaan worden. Hij maakt een wervende tekst over de
werkzaamheden voor een krant/wijkblad en/of spreekt vrijwilligers aan die al werkzaamheden
verrichten voor de organisatie (H). Hij geeft nieuwe vrijwilligers informatie over de aard en het
tijdstip van de werkzaamheden en de eisen die gesteld worden aan de vrijwilliger. Hij beoordeelt de
capaciteiten van de vrijwilliger aan de hand van de eisen en neemt hem, bij positieve beoordeling,
aan voor de werkzaamheden.
48
Sociaal Maatschappelijk Dienstverlener - niveau 4:
- Begeleider in geestelijke gezondheidszorg, onderwijs,
reclassering, jeugdzorg, vrouwenopvang, jeugdgevangenis,
verslaafdenopvang.
Als sociaal-maatschappelijk dienstverlener houd jij je bezig met het in kaart brengen van materiële
en (daaraan gerelateerde) psychosociale behoeften van de cliënt. Je verzorgt praktische
dienstverlening en adviseert over regelingen of voorzieningen.
Je behartigt de belangen van je cliënt en gaat vervolgens in overleg met andere disciplines of
hulpverleners. Hierbij horen
ook taken als dossiervorming en rapporteren. Coördinatie,
overleg en afstemming zijn met name gekoppeld aan deze cliëntgebonden werkzaamheden.
Competenties:
C. Begeleiden.
D. Aandacht en begrip tonen.
E. Samenwerken en overleggen.
F. Ethisch en integer handelen.
H. Overtuigen en beïnvloeden.
I. Presenteren.
J. Formuleren en rapporteren.
K. Vakdeskundigheid toepassen.
L. Materialen en middelen inzetten.
M. Analyseren.
N. Onderzoeken.
Q. Plannen en organiseren.
R. Op de behoeften en verwachtingen van de klant richten.
T. Instructies en procedures opvolgen.
U. Omgaan met verandering en aanpassen.
V. Met druk en tegenslag omgaan.
Kerntaken en werkprocessen:
(Schuingedrukte werkprocessen > docent GZW mag hier lessen over geven).
Kerntaak 1:
Opstellen van een dienstverleningsplan.
Werkproces 1.1:
Inventariseert de situatie en wensen van de cliënt.
De sociaal-maatschappelijk dienstverlener inventariseert de situatie en wensen van de cliënt op
materieel en (daaraan gerelateerd) psychosociaal gebied, die te maken hebben met sociale
zekerheid, belastingen, financiën, arbeid, huisvesting, vreemdelingenrecht, personen en
familierecht, onderwijs en/of consumentenzaken. Hij verzamelt informatie over de cliënt door
gesprekken met de cliënt te voeren en door observatie van de cliënt en diens omgeving. Hij
signaleert knelpunten en (verborgen) problemen en achterhaalt oorzaken hiervan.
49
Hij brengt het netwerk van de cliënt in kaart en bevraagt andere hulpverleners bij het inventariseren
van de behoeften van de cliënt. Hij ondersteunt de cliënt (en zijn omgeving) om zijn behoeften te
verduidelijken en verwoorden (D, R). Hij maakt een inschatting van initiatief, probleemoplossend
vermogen en tekorten aan kennis en vaardigheden van de cliënt en bespreekt zijn bevindingen met
de cliënt.
Werkproces 1.2:
Maakt een dienstverleningsplan.
De sociaal-maatschappelijk dienstverlener analyseert de systematisch verzamelde informatie over de
cliënt en formuleert op basis daarvan samen met de cliënt doelstellingen en acties en stelt een
haalbaar en realistisch dienstverleningsplan op. Hij maakt afspraken met de cliënt over de aanpak en
legt deze vast in een dossier. Hij stelt waar nodig het dienstverleningsplan bij en formuleert nieuwe
doelen (J). In het plan maakt hij duidelijk wanneer hij doorverwijst naar andere hulpverleners of
instanties als de knelpunten en problemen niet op zijn werkterrein liggen of buiten zijn
bevoegdheden liggen.
Kerntaak 2:
Ondersteunen van cliënt.
Werkproces 2.1:
Ondersteunt de cliënt bij praktische diensten.
De sociaal-maatschappelijk dienstverlener helpt de cliënt bij het uitvoeren van praktische zaken
zodat de cliënt wegwijs kan worden in de voorzieningen op het gebied van wonen, werken en vrije
tijd. Hij geeft de cliënt praktische aanwijzingen hoe deze in concrete situaties kan handelen en op
welke wijze hij daarbij gebruik kan maken van voorzieningen, procedures, hulpverlening en
instanties. Hij helpt de cliënt bij het schrijven van brieven, het aanvragen en invullen van formulieren,
het raadplegen van informatiebronnen en bellen naar instanties (C). Hij maakt de stappen die hij
neemt en de te volgen procedures inzichtelijk en rust de cliënt toe met vaardigheden om praktische
zaken te regelen.
Werkproces 2.2:
Behandelt eenvoudig juridische vragen van de cliënt.
De sociaal-maatschappelijk dienstverlener behandelt vragen van de cliënt over gebruik van en
toegang tot sociale wet- en regelgeving, die een eenvoudig juridisch karakter kennen. Hij informeert
en adviseert de cliënt over zijn juridische rechten en plichten en vertaalt juridische procedures en
regelingen naar de cliënt (K). Hij stelt juridische documenten zoals bezwaarschriften en beroepsgeschriften (J) op en verwijst waar nodig door naar juridische deskundigen.
Werkproces 2.3:
Ondersteunt de cliënt bij financiële problemen en budgetbeheersing.
In opdracht van een hulpverlener of instantie met meer bevoegdheden ondersteunt de sociaalmaatschappelijk dienstverlener de cliënt bij financiële problemen en budgetbeheersing. Hij adviseert
de cliënt over het uitgavenpatroon en reikt middelen aan ter ondersteuning (C). Hij maakt inkomsten
en uitgaven inzichtelijk en helpt de cliënt zich bewust te worden van zijn uitgavengedrag. Hij herkent
risicofactoren en signalen van armoede en motiveert en stimuleert de cliënt tot gedragsverandering
(D, K).
50
Werkproces 2.4:
Bemiddelt en ondersteunt de cliënt bij het behartigen van belangen.
De sociaal-maatschappelijk dienstverlener bemiddelt bij toeleiding van de cliënt naar werk, wonen,
zorg, uitkering, schuldhulp, etc. Hij specificeert de vraag van de cliënt en brengt het aanbod van de
organisatie of instantie in kaart en bekijkt of vraag en aanbod op elkaar kunnen aansluiten. Hij
bemiddelt en ondersteunt de cliënt bij het behartigen van zijn belangen wanneer deze te maken
krijgt met tegengestelde belangen (V). Hij maakt afspraken, overlegt en adviseert bij het maken van
afwegingen en wijst de cliënt op de gevolgen van mogelijke besluiten. Hij brengt het contact tussen
de partijen op gang, onderhandelt en laat verwachtingen aansluiten (H).
Werkproces 2.5:
Verricht informatie-, advies- en voorlichtingswerkzaamheden ten behoeven van de cliënt(en).
De sociaal-maatschappelijk dienstverlener geeft (on)gevraagd doelgerichte informatie, advies en
voorlichting aan de cliënt(en) (C). Hij organiseert voorlichtingsbijeenkomsten waarin hij gerichte
informatie geeft over regelingen, procedures en voorzieningen. Deze informatie kan hij ook
verspreiden door (zelf gemaakt) informatiemateriaal (L). Hij geeft voorlichting aan publieksgroepen
of aan specifieke risicogroepen over bepaalde problematiek en de mogelijkheden om deze zelf en/of
met hulp van anderen (of met professionele hulp) aan te pakken. Hij bepaalt de hoofdlijnen in de
informatie en het advies en laat bijzaken achterwege.
Kerntaak 3:
Uitvoeren van organisatie en professiegebonden taken.
Werkproces 3.1:
Werkt aan eigen deskundigheidsbevordering en professionalisering van het beroep.
De sociaal-maatschappelijk dienstverlener werkt aan deskundigheidsbevordering en
professionalisering van het beroep. Hij leest vakliteratuur en volgt bijscholingen. Hij vraagt om
feedback over zijn eigen functioneren en geeft feedback aan anderen. Hij stelt samen met zijn
leidinggevende een persoonlijk ontwikkelplan op en voert dit uit. Hij neemt deel aan inhoudelijke
discussies met collega’s en anderen over het beroep en levert zo een bijdrage aan visieontwikkeling
van het beroep en de beroepsuitoefening en draagt deze visie ook uit aan anderen (K).
Werkproces 3.2:
Werkt aan het bevorderen en bewaken van kwaliteitszorg.
De sociaal-maatschappelijk dienstverlener werkt aan het bevorderen en bewaken van kwaliteitszorg.
Hij werkt mee aan het verbeteren van de kwaliteit van de dienstverlening door bijvoorbeeld te
participeren in ontwikkel of intervisiegroepen, door zijn kennis van het vakgebied in te zetten bij
verbetertrajecten en bij te dragen aan beleidsadviezen. Hij bewaakt systematisch de kwaliteit van
zijn werkzaamheden en signaleert en rapporteert tijdig knelpunten (T).
Werkproces 3.3:
Stemt de werkzaamheden af.
De sociaal-maatschappelijk dienstverlener stemt de werkzaamheden af met collega’s, draagt indien
nodig werkzaamheden over, maakt afspraken over de inhoud en vorm van de ondersteuning en
begeleiding en over knelpunten in de dienstverlening (E). Hij neemt deel aan voor zijn functie
relevante overlegvormen en collegiale consultatie, begeleidt, indien het zich voordoet, stagiaires en
nieuwe collega’s en rapporteert bevindingen aan de leidinggevende en in teamoverleg.
51
Werkproces 3.4:
Verricht administratieve werkzaamheden en beheert dossiers.
De sociaal-maatschappelijk dienstverlener verricht administratieve werkzaamheden en beheert
dossiers. Hij past indien nodig gegevens aan in het dossier/informatiesysteem. Hij werkt met
gegevensbestanden en computergestuurde registraties, houdt adressen bij, administreert, beheert,
archiveert en controleert algemene gegevens en dossiers. Hij registreert relevante gegevens over de
dienstverlening in het dossier, voert de administratie uit en verzorgt de correspondentie (J).
Werkproces 3.5:
Evalueert de geboden ondersteuning.
De sociaal-maatschappelijk dienstverlener evalueert periodiek en aan het eind van het traject met de
cliënt en/of de opdrachtgever de geboden ondersteuning. Hij gaat na hoe de cliënt de ondersteuning
heeft ervaren, wat de bereikte resultaten zijn, wat goed ging en wat voor verbetering vatbaar is. Hij
verzamelt relevante informatie, analyseert de verkregen informatie en trekt conclusies over kritische
punten in de dienstverlening (M). Op basis daarvan schrijft hij een evaluatieverslag (J). Hij voert,
indien daartoe aanleiding is, in overleg gewenste veranderingen in de ondersteuning door, stelt het
dienstverleningsplan van de cliënt bij of doet daartoe voorstellen.
52
Onderwijsassistent - niveau 4:
- Onderwijsassistent.
- Onderwijsassistent-muziek.
- Goede doorstroom naar HBO als bijvoorbeeld PABO
Als onderwijsassistent begeleid en ondersteun je leerlingen in het basis-, speciaal of voortgezet
onderwijs. Het is een afwisselende, uitdagende en verantwoordelijke baan. Je ondersteunt de
groepsleerkracht, richt het lokaal in zodat goed onderwijs mogelijk is en helpt bij het geven van
persoonlijke aandacht aan kinderen.
Competenties:
A Beslissen en activiteiten initiëren.
B Aansturen.
C Begeleiden.
D Aandacht en begrip tonen.
E Samenwerken en overleggen.
F Ethisch en integer handelen.
J Formuleren en rapporteren.
K Vakdeskundigheid toepassen.
L Materialen en middelen inzetten.
N Onderzoeken.
Q Plannen en organiseren.
S Kwaliteit leveren.
T Instructies en procedures opvolgen.
U Omgaan met verandering en aanpassen.
V Met druk en tegenslag omgaan.
W Gedrevenheid en ambitie tonen.
Kerntaken en werkprocessen:
(Schuingedrukte werkprocessen > docent GZW mag hier lessen over geven).
Kerntaak 1:
Assisteren bij het uitvoeren van onderdelen van het primaire proces.
Werkproces 1.1 :
Observeert de werkwijze van leerlingen/ deelnemers en rapporteert de bevindingen
De onderwijsassistent observeert de werkwijze van de leerlingen/ deelnemers (T). Zij rapporteert
haar observaties en bevindingen aan de leraar; leraren of het team. Zij geeft daarbij informatie om
de beeldvorming ten aanzien van de individuele leerling/deelnemer en groepen
leerlingen/deelnemers te versterken.
Werkproces 1.2:
Bereidt de uitvoering van programmaonderdelen voor.
De onderwijsassistent bereidt zich inhoudelijk voor op een leeractiviteit en daarnaast op haar
assistentie bij de uitvoering van dit programmaonderdeel en op haar begeleiding van leerlingen/
deelnemers hierbij. Ze bestudeert de inhoud van een leeractiviteit en de didactische aanpak ervan en
maakt zo nodig aantekeningen (T).
53
Werkproces 1.3 :
Assisteert bij de uitvoering van programmaonderdelen.
De onderwijsassistent assisteert bij de uitvoering van programmaonderdelen. Zo geeft zij de
leerlingen/deelnemers bijvoorbeeld instructies, demonstreert, legt uit, licht toe (K), gebruikt daarbij
onderwijsleermiddelen (L) en let op de veiligheid. Zij neemt daarbij op tijd eenvoudige didactische
beslissingen.
Werkproces 1.4:
Begeleidt leerlingen/deelnemers bij de uitvoering van programmaonderdelen.
De onderwijsassistent begeleidt leerlingen/deelnemers individueel of in groepen bij leeractiviteiten
op basis van het onderwijsprogramma. Zij motiveert, stimuleert, gaat flexibel om met veranderingen
en neemt op tijd pedagogische beslissingen (K). Zij reageert adequaat op agressie en conflicten.
Kerntaak 2:
Uitvoeren van taken rondom het primaire proces.
Werkproces 2.1:
Voert werkzaamheden uit ten behoeve van het primaire proces.
De onderwijsassistent voert, zowel gevraagd als op eigen initiatief voorbereidende en afrondende
werkzaamheden uit t.b.v. het primaire proces, zoals het inrichten en opruimen van de leeromgeving,
het klaarzetten en opruimen van leermiddelen en hulpmiddelen en het leveren van een praktische
en organisatorische bijdrage aan het klassenmanagement (zoals het inrichten van een specifieke
onderwijsruimte) waarmee zij bijdraagt aan de kwaliteit van de leeromgeving (S).
Werkproces 2.2:
Assisteert bij het organiseren van activiteiten.
De onderwijsassistent assisteert bij het organiseren van allerlei activiteiten binnen en buiten de
school. Zo assisteert zij bij de planning en organisatie van evenementen en activiteiten zoals
buitenschoolse activiteiten, schoolreisjes en excursies (Q). Zij legt actief contact met intern en extern
betrokkenen, verzamelt informatie over mogelijke activiteiten en stelt een plan op voor een activiteit
of bestudeert het bestaande plan en past het zo nodig aan (N). Zo nodig organiseert zij
accommodatie, faciliteiten, materialen en middelen, verzorgt de publiciteit en draagt bij aan het
realiseren van financiële aspecten. Zij rapporteert aan degene die de eindverantwoordelijkheid
draagt.
Werkproces 2.3:
Voert administratieve taken uit.
De onderwijsassistent verzorgt, zowel gevraagd als op eigen initiatief (W), administratieve
werkzaamheden van de leraar/leraren/ het team en de administratie die hoort bij het eigen werk. Zij
registreert schriftelijk en/of digitaal accuraat (T) relevante gegevens en gaat hier vertrouwelijk mee
om.
Werkproces 2.4:
Houdt toezicht en begeleidt buiten het primaire proces.
54
Zij levert een bijdrage aan een goed verloop van de dagelijkse gang van zaken in en om de school. Zo
houdt zij toezicht op en begeleidt zij leerlingen/deelnemers bij activiteiten buiten het primaire
proces. Zij toont interesse in de leerlingen/deelnemers (D) en treedt handelend op bij veranderingen
en conflicten tussen leerlingen/deelnemers (C) en neemt desgewenst ook praktische en
pedagogische beslissingen.
Werkproces 2.5 :
Voert in primair onderwijs (PO) en speciaal onderwijs (SO) pedagogisch verzorgende taken uit.
De onderwijsassistent kan met name in basis- en speciaal onderwijs in voorkomende gevallen ook
belast worden met pedagogisch verzorgende taken, zoals het zorgen voor leerlingen op het gebied
van hygiëne en persoonlijke verzorging (T), het bieden van sociaal pedagogische zorg aan (in
ontwikkeling bedreigde) leerlingen bij bijvoorbeeld motorische of spraakproblemen en het verlenen
van eerste hulp bij kleine ongevallen. Zij past pedagogisch verzorgende taken aan het individu of
groep (F) aan en voert de handelingen met aandacht voor de leerling uit (D).
Kerntaak 3:
Uitvoeren van organisatie – en professiegebonden taken
Werkproces 3.1:
Werkt aan deskundigheidsbevordering en professionalisering van het beroep.
De onderwijsassistent werkt aan deskundigheidsbevordering en professionalisering van het beroep.
Zij leest vakliteratuur en volgt bijscholingen. Ze vraagt om feedback over haar eigen functioneren en
geeft feedback aan anderen. Ze stelt samen met haar leidinggevende een persoonlijk ontwikkelplan
op en voert dit uit. Ze neemt deel aan inhoudelijke discussies (met collega’s en anderen) over het
beroep en levert zo een bijdrage aanvisieontwikkeling van de beroepsuitoefening en draagt deze
visie ook uit naar anderen (K).
Werkproces 3.2:
Werkt aan het bevorderen en bewaken van kwaliteitszorg.
De onderwijsassistent werkt aan het bevorderen en bewaken van kwaliteitszorg. Zij werkt mee aan
het verbeteren van de kwaliteit van onderwijsondersteuning door bijvoorbeeld te participeren in
ontwikkel- of intervisiegroepen en door haar kennis van het vakgebied in te zetten bij
verbetertrajecten. Zij bewaakt systematisch de kwaliteit van haar werkzaamheden en signaleert en
rapporteert tijdig knelpunten (T).
Werkproces 3.3:
Stemt de werkzaamheden af.
De onderwijsassistent stemt de werkzaamheden af met collega’s, draagt indien nodig
werkzaamheden over, maakt afspraken over de inhoud en vorm van de onderwijsondersteunende
werkzaamheden en over ervaren knelpunten. Zij neemt deel aan voor haar functie relevante
overlegvormen (E). De onderwijsassistent bespreekt met leraar/leraren/team bij welke
onderwijsactiviteiten zij gaat assisteren. Daarnaast geeft zij zelf aan welke taken zij kan vervullen
rondom het primaire proces.
Werkproces 3.4:
Evalueert en rapporteert ervaringen en bevindingen.
55
De onderwijsassistent evalueert de werkzaamheden. Ze luistert naar betrokkenen en reflecteert op
haar eigen werkzaamheden en verzamelt overige relevante gegevens voor de evaluatie. Op basis
daarvan evalueert zij mondeling of schrijft zij een evaluatieverslag (J) en bespreekt dit met
betrokkenen. Zij voert, indien daartoe aanleiding is, in overleg, gewenste veranderingen door.
56
Maatschappelijke zorg / Persoonlijk begeleider gehandicaptenzorg - niveau 4:
- Uitstroom: Persoonlijk begeleider specifieke doelgroepen
Activiteitenbegeleider, werkbegeleider asielzoekerscentra, ziekenhuis,
verzorgingscentra, opvangcentrum, welzijnsinstellingen.
Uitstroom: Persoonlijk begeleider gehandicaptenzorg
Gehandicaptenzorg.
Als Medewerker maatschappelijke zorg, geef jij anderen als dat nodig is extra steun en begeleiding.
Je gaat bijvoorbeeld werken in een verzorgingshuis of in de dagbesteding. Je bent begeleider,
groepsleider, woonbegeleider of activiteiten-begeleider in instellingen, ziekenhuizen of sociale
werkplaatsen.
Als persoonlijk begeleider gehandicaptenzorg begeleid je mensen met complexe of meervoudige
beperking/handicap. In deze sector is geen dag hetzelfde . Je moet dan ook goed op onverwachte
zaken in kunnen spelen en je in de mensen kunnen verplaatsen. Mensenkennis en een sociaal gevoel
zijn onmisbaar in de maatschappelijke zorg..
Persoonlijk begeleider Gehandicaptenzorg:
Competenties:
B Aansturen.
C Begeleiden.
D Aandacht en begrip tonen.
E Samenwerken en overleggen.
F Ethisch en integer handelen.
H Overtuigen en beïnvloeden.
J Formuleren en rapporteren.
K Vakdeskundigheid toepassen.
L Materialen en middelen inzetten.
M Analyseren.
N Onderzoeken.
Q Plannen en organiseren.
R Op de behoeften en verwachtingen van de ‘klant’ richten.
T Instructies en procedures opvolgen.
U Omgaan met verandering en aanpassen.
Y Bedrijfsmatig handelen.
Kerntaken en werkprocessen:
Kerntaak 1:
Opstellen van een begeleidingsplan.
Werkproces 1.1:
Inventariseert hulpvragen van de cliënt.
De persoonlijk begeleider gehandicaptenzorg voert in opdracht van het (multidisciplinair) team
specifieke taken uit om informatie te achterhalen, bijvoorbeeld door gesprekken met de cliënt en het
cliëntsysteem (het sociale systeem van de cliënt) te voeren,omgang met de cliënt tijdens haar
werkzaamheden, het uitvoeren van observaties en het raadplegen van diverse informatiebronnen,
bijvoorbeeld het plan van aanpak of verslagen over de cliënt (D). Ze geeft relevante informatie die ze
verkrijgt door aan het (multidisciplinair) team.
57
Werkproces 1.2:
Schrijft het plan van aanpak.
De persoonlijk begeleider gehandicaptenzorg analyseert de verzamelde informatie over de cliënt en
selecteert de relevante informatie. Ze consulteert collega’s over mogelijke begeleidingsdoelen en –
methodieken. Op basis van de verkregen informatie stelt zij samen met de cliënt doelen voor de
begeleiding vast. Samen met de cliënt bedenkt en kiest ze de soort activiteiten en de vorm van
begeleiding die bijdraagt aan het bereiken van de doelstellingen. Met deze informatie schrijft de zij
het ondersteuningsplan overeenkomstig de werkwijze in de organisatie (J). De persoonlijk begeleider
gehandicaptenzorg legt het ondersteuningsplan voor aan de cliënt en het sociaal systeem om
instemming te verkrijgen voor dit plan. Ze licht het plan toe en motiveert gemaakte keuzes. Zij stelt
in overleg met de cliënt en het sociaal systeem het plan eventueel bij. Vervolgens legt zij het
ondersteuningsplan ter vaststelling voor aan het (multidisciplinair) team. Ze licht het plan toe en
motiveert gemaakte keuzes (E). Indien nodig past de persoonlijk begeleider gehandicaptenzorg het
ondersteuningsplan nog enigszins aan en legt het plan dan opnieuw ter accordering voor aan het
team.
Werkproces 1.3 :
Specificeert het plan van aanpak tot een activiteitenplan.
Op basis van het ondersteuningsplan stelt de persoonlijk begeleider gehandicaptenzorg samen met
de cliënt een activiteitenplan op. Zij gaat met de cliënt na met welke activiteiten de cliënt gaat
werken aan de doelstellingen uit het ondersteuningsplan. Zij raadpleegt collega’s en eventueel
deskundigen over de specifieke invulling van het activiteitenplan voor de betreffende cliënt. Op basis
van de wensen van de cliënt (R), zijn ondersteuningsplan en de aandachtspunten van de collega’s
werkt de persoonlijk begeleider gehandicaptenzorg het ondersteuningsplan uit tot een
activiteitenplan met
evaluatiemomenten en –criteria.
Kerntaak 2:
Bieden van ondersteunende, activerende begeleiding en zorg.
Werkproces 2.1:
Ondersteunt de cliënt bij de persoonlijke verzorging.
De persoonlijk begeleider gehandicaptenzorg ondersteunt de cliënt bij de persoonlijke lichamelijke
verzorging, toiletgang, mobiliteit en bij het slaap/waakritme (C, D). Ze zorgt voor een optimaal
lichamelijk en geestelijk welbevinden van de cliënt door gebruik te maken van aangepaste materialen
en ruimten. Ze bouwt een vertrouwensband op met de cliënt door rekening te houden met de
privacy en te zorgen voor gelegenheid om persoonlijke en intieme vraagstukken van de cliënt te
kunnen bespreken.
Werkproces 2.2:
Ondersteunt de cliënt bij wonen en huishouden.
De persoonlijk begeleider gehandicaptenzorg ondersteunt de cliënt bij wonen en huishouden. Zij
ondersteunt de cliënt bij de organisatie van het huishouden, zoals bij het uitvoeren van lichte
huishoudelijke schoonmaakwerkzaamheden, het doen van inkopen, het bereiden van maaltijden, het
opmaken van bedden, het wassen en strijken van kleding en textiel, het realiseren van een optimaal
woon- en leefklimaat, mobiliteitsvraagstukken, het doen van (financiële) administratie, budgetteren
en het behartigen van financiële belangen. Ze voorziet in de voorwaarden om de cliënt te laten
oefenen of experimenteren met ander gedrag of nieuwe, huishoudelijke vaardigheden (C). Zo zorgt
58
ze er bijvoorbeeld voor dat benodigde materialen en middelen beschikbaar zijn. Ze zorgt in overleg
met de cliënt voor een wenselijke leefsituatie en houdt daarbij rekening met hygiëne en veiligheid.
Werkproces 2.3:
Ondersteunt de cliënt bij dagbesteding.
De persoonlijk begeleider gehandicaptenzorg ondersteunt de cliënt bij het realiseren van zijn wensen
en behoeften op het gebied van werk, scholing en vrije tijd overeenkomstig het activiteitenplan
en behoeve van een aangename of zinvolle dagbesteding (C). Zij gaat samen met de cliënt na op
welke wijze invulling wordt gegeven aan de activiteiten uit het activiteitenplan. Ze reikt voorbeelden,
keuzemogelijkheden en alternatieven aan. Ze creëert de voorwaarden waarin de cliënt zijn
behoeften op het gebied van werk, scholing en vrije tijd kan realiseren door bijvoorbeeld samen met
de cliënt naar een opleidingscentrum of het UWV WERKbedrijf te gaan. Ze wijst de cliënt de weg in
het aanbod van activiteiten op gebied van werk, scholing en vrije tijd en geeft advies. De persoonlijk
begeleider gehandicaptenzorg organiseert de activiteiten op het gebied van werk, scholing en vrije
tijd, deze bereidt ze voor en voert ze uit. Soms delegeert ze deze taken aan een collega. Ze creëert
ontwikkelingsgerichte activiteiten of leersituaties, zodat de cliënt kan oefenen of experimenteren
met ander(e) gedrag en vaardigheden.
Werkproces 2.4:
Begeleidt een groep cliënten op sociaal-maatschappelijk gebied.
De persoonlijk begeleider gehandicaptenzorg bereidt groepsactiviteiten voor door te zorgen dat
gereedschappen, materialen en apparatuur aanwezig zijn (L) en informeert de cliënten over de
activiteit. Bij aanvang van een activiteit geeft ze uitleg of instructie over de activiteit aan de cliënten
en laat o.a. voorbeelden, keuzemogelijkheden en alternatieven zien. Ze demonstreert zonodig het
gebruik van gereedschappen, apparatuur en materialen. Tijdens de activiteit bewaakt ze de
voortgang en motiveert zonodig de cliënten de gestelde doelen te halen. Ze schakelt flexibel en
continu tussen de individuele cliënt en de groep cliënten. Ze observeert de groepsdynamiek en het
gedrag van de cliënten. Indien nodig bespreekt ze dit in de groep. Zo leert zij bijvoorbeeld de cliënten
om te gaan met anderen en zich te houden aan afgesproken (gedrags)regels. De persoonlijk
begeleider gehandicaptenzorg bevordert een goed groepsklimaat en voorkomt mogelijk ongewenst
gedrag door te
reageren op veranderingen in de situatie door de ondersteuning en stuurt zonodig de activiteit bij. Bij
agressie handhaaft ze de orde en treedt regelend op door noodzakelijke interventies doelgericht uit
te voeren (U). Ze rapporteert veranderingen in het gedrag van de cliënten aan haar leidinggevende of
aan het team.
Werkproces 2.5 :
Ondersteunt de cliënt bij het voeren van de regie over zijn eigen leven.
De persoonlijk begeleider gehandicaptenzorg ondersteunt de cliënt bij het voeren van de regie over
zijn eigen leven. Ze maakt afspraken met de cliënt over wat hij zelf doet en waarvoor diensten van
mantelzorgers en/of interne of externe deskundigen ingezet worden en coördineert de activiteiten
rond de regie over het eigen leven van de cliënt. Ze schakelt deskundigen in om de gestelde doelen
c.q. diensten te helpen realiseren. De persoonlijk begeleider gehandicaptenzorg treedt op als
aanspreekpunt voor de cliënt en derden. Ze informeert de cliënt over de geplande ondersteuning en
de gemaakte afspraken en koppelt informatie over de cliënt terug aan de betrokken hulpverleners.
Ze schakelt – waar mogelijk – het sociale systeem van de cliënt in om de regie te voeren wanneer de
cliënt zelf daartoe – tijdelijk of permanent – niet in staat is (B). Indien nodig neemt ze zelf de regie,
tijdelijk of permanent, gedeeltelijk of geheel over. Zo bemiddelt zij bijvoorbeeld tussen de cliënt en
59
potentiële werkplek, onderwijs of vereniging. Ze bewaakt de kwaliteit en de continuïteit van de regie
van de cliënt over zijn eigen leven.
Werkproces 2.6:
Ondersteunt het sociale systeem.
De persoonlijk begeleider gehandicaptenzorg ondersteunt en versterkt de relatie tussen de cliënt en
het sociale systeem. Ze voert activiteiten uit om de draagkracht van het sociale systeem van de cliënt
te vergroten. Zij informeert hen bijvoorbeeld over het verloop van de situatie waarin de cliënt zich
bevindt en geeft tips voor de dagelijkse omgang en ondersteuning van de cliënt (K). Zij verwijst
naar relevante informatiebronnen en naar relevante voorzieningen.
Werkproces 2.7:
Voert verpleeg technische handelingen uit.
De persoonlijk begeleider gehandicaptenzorg voert, daar waar het voorkomt, verpleegtechnische
handelingen uit met inachtneming van de noodzakelijke voorzorgsmaatregelen, procedures en
voorschriften (T). Voordat ze de verpleegtechnische handelingen uitvoert, controleert zij de
gezondheidssituatie en de psychische gesteldheid van de cliënt. Ze creëert de voorwaarden
waardoor
ze de verpleegtechnische handelingen optimaal kan uitvoeren. Zo neemt ze vooraf en tijdens de
uitvoering van de verpleegtechnische handeling(en) bijvoorbeeld angst en onzekerheid en weerstand
van de cliënt weg door uitleg te geven over wat, waarom en hoe ze de handeling(en) uitvoert en
voorziet ze in een optimaal controlesysteem.
Kerntaak 3:
Uitvoeren van organisatie – en professiegebonden taken.
Werkproces 3.1:
Werkt aan deskundigheidsbevordering en professionalisering van het beroep.
De persoonlijk begeleider gehandicaptenzorg werkt aan deskundigheidsbevordering en
professionalisering van het beroep. Zij leest vakliteratuur en volgt bijscholingen en voert haar
werkzaamheden uit volgens de daar geleerde kennis en vaardigheden. Ze vraagt om feedback over
haar eigen functioneren en geeft feedback aan anderen. Ze stelt samen met haar leidinggevende een
persoonlijk ontwikkelplan op en voert dit uit. Zij neemt deel aan inhoudelijke discussies met collega’s
en anderen over het beroep en levert zo een bijdrage aan visieontwikkeling van het beroep en de
beroepsuitoefening en draagt deze visie ook uit aan anderen (K). De persoonlijk begeleider
gehandicaptenzorg zet zich in voor (de belangen van) de beroepsgroep.
Werkproces 3.2:
Werkt aan het bevorderen en bewaken van kwaliteitszorg.
De persoonlijk begeleider gehandicaptenzorg werkt aan het bevorderen en bewaken van
kwaliteitszorg (T). Zij werkt mee aan het verbeteren van de kwaliteit van de zorg en ondersteuning
door bijvoorbeeld te participeren in ontwikkel- of intervisiegroepen en door haar kennis van het
vakgebied in te zetten bij verbetertrajecten. Zij bewaakt systematisch de kwaliteit van haar
werkzaamheden en signaleert en rapporteert tijdig knelpunten. Ze neemt deel aan onderzoeken,
gebruikt waar mogelijk informatie uit wetenschappelijk onderzoek en werkt mee aan standaarden/of protocolontwikkeling. Ze werkt met kwaliteitszorgsystemen.
60
Werkproces 3.3:
Stemt de werkzaamheden af met betrokkenen.
De persoonlijk begeleider gehandicaptenzorg stemt de werkzaamheden af met collega’s, draagt
werkzaamheden mondeling en/of schriftelijk over, maakt afspraken over de zorg en begeleiding en
over knelpunten daarin. Zij neemt deel aan voor de afstemming van haar werkzaamheden relevante
overlegvormen (E).
Werkproces 3.4:
Voert coördinerende taken uit.
De persoonlijk begeleider gehandicaptenzorg verdeelt de werkzaamheden, geeft prioriteiten aan en
houdt contact met de verschillende medewerkers (Q). Ze stemt de werkzaamheden van de
verschillende medewerkers en eventuele deskundigen van andere disciplines op elkaar af, ze ziet toe
op de uitvoering van de werkzaamheden en de continuïteit van de zorgverlening en ondersteuning.
Ze werkt aan en onderhoudt een actief netwerk van contacten binnen en buiten de organisatie.
Werkproces 3.5:
Voert beheertaken uit.
De persoonlijk begeleider gehandicaptenzorg voert beheertaken uit. Zij levert een praktische en
organisatorische bijdrage aan het functioneren van haar organisatie. Zij draagt bij aan het zakelijk
beheer, bijvoorbeeld het doen van bestellingen, bijhouden van de kantoormaterialen, toezien op
onderhoud van apparatuur, materiaal en werkruimte, ect. Zij bewaakt het budget voor de
activiteiten en levert (financiële) rapportages (Y). Zij voert registratie en administratieve taken, zoals
presentielijsten invullen en roosters maken.
Werkproces 3.6:
Evalueert de geboden ondersteuning.
De persoonlijk begeleider gehandicaptenzorg evalueert periodiek en aan het eind van het traject, de
geboden ondersteuning. Ze verzamelt relevante gegevens voor de evaluatie en analyseert deze. Op
basis daarvan schrijft zij een evaluatieverslag of evalueert zij - indien dit gewenst is - mondeling met
haar leidinggevende (J). Zij bespreekt de gegevens uit de evaluatie met de cliënt en het team. Zij
voert, indien daartoe aanleiding is, in overleg gewenste veranderingen in de zorg en begeleiding
door. De persoonlijk begeleider gehandicaptenzorg evalueert hiernaast ook de door haar
uitgevoerde coördinerende taken.
Persoonlijk begeleider specifieke doelgroepen:
B Aansturen.
C Begeleiden.
D Aandacht en begrip tonen.
E Samenwerken en overleggen.
F Ethisch en integer handelen.
H Overtuigen en beïnvloeden.
J Formuleren en rapporteren.
K Vakdeskundigheid toepassen.
L Materialen en middelen inzetten.
M Analyseren.
N Onderzoeken.
Q Plannen en organiseren.
61
R Op de behoeften en verwachtingen van de ‘klant’ richten.
T Instructies en procedures opvolgen.
U Omgaan met verandering en aanpassen.
Kerntaken en werkprocessen:
Kerntaak 1:
Opstellen van een begeleidingsplan.
Werkproces 1.1 :
Inventariseert hulpvragen van de cliënt.
De persoonlijk begeleider specifieke doelgroepen onderneemt gerichte stappen om relevante
gegevens over de cliënt te krijgen, bijvoorbeeld door gesprekken met de cliënt en het cliëntsysteem
(het sociale systeem van de cliënt) te voeren, omgang met de cliënt tijdens haar werkzaamheden,
het uitvoeren van observaties en het raadplegen van diverse informatiebronnen, bijvoorbeeld het
plan van aanpak of verslagen over de cliënt (N). De persoonlijk begeleider specifieke doelgroepen
stelt vast wanneer ze voldoende gegevens voor het schrijven van het plan van aanpak of wanneer
nieuwe informatie betreffende de cliënt aanleiding is voor aanpas sing van het plan van aanpak (D).
Ze geeft relevante informatie die ze verkrijgt door aan het (multidisciplinair) team.
Werkproces 1.2:
Schrijft het plan van aanpak.
De persoonlijk begeleider specifieke doelgroepen analyseert de verzamelde informatie over de cliënt
en selecteert de relevante informatie en formuleert op basis daarvan doelstellingen voor de
begeleiding. Zij stelt samen met de cliënt doelen voor de begeleiding vast. Samen met de cliënt
bedenkt en kiest ze de soort activiteiten en de vorm van begeleiding die bijdraagt aan het bereiken
van de doelstellingen. Met deze informatie schrijft ze het plan van aanpak (J). De persoonlijk
begeleider specifieke doelgroepen legt het plan van aanpak voor aan de cliënt en het sociaal systeem
om instemming te verkrijgen voor dit plan. Ze licht het plan toe en motiveert gemaakte keuzes (E). Zij
stelt in overleg met de cliënt en het sociaal systeem het plan eventueel bij. Vervolgens legt ze het
plan van aanpak ter vaststelling voor aan het (multidisciplinair) team. Ze licht het plan toe en
motiveert gemaakte keuzes. Indien nodig past de persoonlijk begeleider specifieke doelgroepen het
plan van aanpak op verzoek van het team nog aan. Vervolgens legt zij het plan van aanpak opnieuw
voor akkoord voor aan het team.
Werkproces 1.3 :
Specificeert het plan van aanpak tot een activiteitenplan.
Op basis van het plan van aanpak stelt de persoonlijk begeleider specifieke doelgroepen samen met
de cliënt een activiteitenplan op. Zij gaat met de cliënt na met welke activiteiten de cliënt gaat
werken aan de doelstellingen uit het werkplan. Zij raadpleegt collega’s en eventueel deskundigen
over de specifieke invulling van het activiteitenplan voor de betreffende cliënt. Op basis van de
wensen van de cliënt (R), zijn werkplan en de aandachtspunten van de collega’s werkt ze het
werkplan uit tot een activiteitenplan met evaluatiemomenten en -criteria.
Kerntaak 2:
Bieden van ondersteunende, activerende begeleiding en zorg.
Werkproces 2.1:
Ondersteunt de cliënt bij de persoonlijke verzorging.
62
De persoonlijk begeleider specifieke doelgroepen ondersteunt de cliënt bij de persoonlijke
lichamelijke verzorging, toiletgang, mobiliteit en bij het slaap/waakritme (C). Ze zorgt voor een
optimaal lichamelijk en geestelijk welbevinden van de cliënt door gebruik te maken van aangepaste
materialen en ruimten. Ze bouwt een vertrouwensband op met de cliënt door rekening te houden
met de privacy en te zorgen voor gelegenheid om persoonlijke en intieme vraagstukken van de cliënt
te kunnen bespreken.
Werkproces 2.2:
Ondersteunt de cliënt bij wonen en huishouden.
De persoonlijk begeleider specifieke doelgroepen ondersteunt de cliënt bij wonen en huishouden. Zij
ondersteunt de cliënt bij de organisatie van het huishouden, zoals bij het uitvoeren van lichte
huishoudelijke schoonmaakwerkzaamheden, het doen van inkopen, het bereiden van maaltijden, het
opmaken van bedden, het wassen en strijken van kleding en textiel, het realiseren van een optimaal
woon- en leefklimaat, mobiliteitsvraagstukken, het doen van de (financiële) administratie,
budgettering en het behartigen van financiële belangen. Ze voorziet in de voorwaarden om de cliënt
te laten oefenen of experimenteren met ander gedrag of nieuwe, huishoudelijke vaardigheden (C).
Zo zorgt ze er bijvoorbeeld voor dat benodigde materialen en middelen beschikbaar zijn. Ze zorgt in
overleg met de cliënt voor een wenselijke leefsituatie en houdt daarbij rekening met hygiëne en
veiligheid.
Werkproces 2.3:
Ondersteunt de cliënt bij dagbesteding.
De persoonlijk begeleider specifieke doelgroepen ondersteunt de cliënt bij het realiseren van zijn
wensen en behoeften op het gebied van werk, scholing en vrije tijd overeenkomstig het
activiteitenplan ten behoeve van een aangename of zinvolle dagbesteding (C). Zij gaat samen met de
cliënt na op welke wijze invulling wordt gegeven aan de activiteiten uit het activiteitenplan. Ze reikt
voorbeelden, keuzemogelijkheden en alternatieven aan. Ze creëert de voorwaarden waarin de cliënt
zijn behoeften op het gebied van werk, scholing en vrije tijd kan realiseren door bijvoorbeeld samen
met de cliënt naar een opleidingscentrum of het UWV WERKbedrijf te gaan. Ze wijst de cliënt de weg
in het aanbod van activiteiten op gebied van werk, scholing en vrije tijd en geeft advies. De
persoonlijk begeleider specifieke doelgroepen organiseert de activiteiten op het gebied van werk,
scholing en vrije tijd, deze bereidt ze voor en voert ze uit. Soms delegeert ze deze taken aan een
collega. Ze creëert ontwikkelingsgerichte activiteiten of leersituaties, zodat de cliënt kan oefenen of
experimenteren met ander(e) gedrag en vaardigheden.
Werkproces 2.4:
Begeleidt een groep cliënten op sociaal-maatschappelijk gebied.
De persoonlijk begeleider specifieke doelgroepen bereidt groepsactiviteiten voor door te zorgen dat
gereedschappen, materialen en apparatuur aanwezig zijn (L) en informeert de cliënten over de
activiteit. Bij aanvang van een activiteit geeft ze uitleg of instructie over de activiteit aan de cliënten
en laat o.a. voorbeelden, keuzemogelijkheden en alternatieven zien. Ze demonstreert zonodig het
gebruik van gereedschappen, apparatuur en materialen. Tijdens de activiteit bewaakt ze de
voortgang en motiveert zonodig de cliënten de gestelde doelen te halen. Ze schakelt flexibel en
continu tussen de individuele cliënt en de groep cliënten. Ze observeert en dealt met de
groepsdynamiek en het gedrag van de cliënten. Indien nodig bespreekt ze dit in de groep. Zo leert zij
bijvoorbeeld de cliënten om te gaan met anderen en zich te houden aan afgesproken
(gedrags)regels. De persoonlijk begeleider specifieke doelgroepen bevordert een goed groepsklimaat
en voorkomt mogelijk ongewenst gedrag door te reageren op veranderingen in de situatie door de
ondersteuning aan te passen en stuurt zonodig de activiteit bij. Bij agressie handhaaft ze de orde en
63
treedt regelend op door noodzakelijke interventies doelgericht uit te voeren (U). Ze rapporteert
veranderingen in het gedrag van de cliënten aan haar leidinggevende of aan het team.
Werkproces 2.5 :
Ondersteunt de cliënt bij het voeren van de regie over zijn eigen leven.
De persoonlijk begeleider specifieke doelgroepen ondersteunt de cliënt bij het voeren van de regie
over zijn eigen leven. Ze maakt afspraken met de cliënt over wat hij zelf doet en waarvoor diensten
van mantelzorgers en/of interne of externe deskundigen ingezet worden en coördineert de
activiteiten rond de regie over het eigen leven van de cliënt. Ze schakelt deskundigen in om de
gestelde doelen c.q. diensten te helpen realiseren (B). De persoonlijk begeleider specifieke
doelgroepen treedt op als aanspreekpunt voor de cliënt en derden. Ze informeert de cliënt over de
geplande ondersteuning en de gemaakte afspraken en koppelt informatie over de cliënt terug aan de
betrokken hulpverleners. Ze schakelt – waar mogelijk – het sociale systeem van de cliënt in om de
regie te voeren wanneer de cliënt zelf daartoe – tijdelijk of permanent – niet in staat is. Indien nodig
neemt ze zelf de regie, tijdelijk of permanent, gedeeltelijk of geheel over. Zo bemiddelt zij
bijvoorbeeld tussen de cliënt en potentiële werkplek, onderwijs of vereniging. Ze bewaakt de
kwaliteit en de continuïteit van de regie van de cliënt over zijn eigen leven.
Werkproces 2.6:
Ondersteunt het sociale systeem.
De persoonlijk begeleider specifieke doelgroepen ondersteunt en versterkt de relatie tussen
de cliënt en het sociale systeem. Ze voert activiteiten uit om de draagkracht van het sociale
systeem van de cliënt te vergroten. Zij informeert hen bijvoorbeeld over het verloop
van de situatie waarin de cliënt zich bevindt en geeft tips voor de dagelijkse omgang en
ondersteuning van de cliënt (K). Zij verwijst naar relevante informatiebronnen en naar
relevante voorzieningen.
Kerntaak 3:
Uitvoeren van organisatie – en professiegebonden taken.
Werkproces 3.1:
Werkt aan deskundigheidsbevordering en professionalisering van het beroep.
De persoonlijk begeleider specifieke doelgroepen werkt aan deskundigheidsbevordering en
professionalisering van het beroep. Zij leest vakliteratuur en volgt bijscholingen en voert haar
werkzaamheden uit volgens de daar geleerde kennis en vaardigheden. Ze vraagt om feedback over
haar eigen functioneren en geeft feedback aan anderen. Ze stelt samen met haar leidinggevende een
persoonlijk ontwikkelplan op en voert dit uit. Zij neemt deel aan inhoudelijke discussies met collega’s
en anderen over het beroep en levert zo een bijdrage aan visieontwikkeling van het beroep en de
beroepsuitoefening en draagt deze visie ook uit aan anderen (K). De persoonlijk begeleider specifieke
doelgroepen zet zich in voor (de belangen van) de beroepsgroep.
Werkproces 3.2:
Werkt aan het bevorderen en bewaken van kwaliteitszorg.
De persoonlijk begeleider specifieke doelgroepen werkt aan het bevorderen en bewaken van
kwaliteitszorg (T). Zij werkt mee aan het verbeteren van de kwaliteit van de zorg en ondersteuning
door bijvoorbeeld te participeren in ontwikkel- of intervisiegroepen en door haar kennis van het
vakgebied in te zetten bij verbetertrajecten. Zij bewaakt systematisch de kwaliteit van haar
64
werkzaamheden en signaleert en rapporteert tijdig knelpunten. Ze neemt deel aan onderzoeken,
gebruikt waar mogelijk informatie uit wetenschappelijk onderzoek en werkt mee aan standaarden/of
protocolontwikkeling. Ze werkt met kwaliteitszorgsystemen.
Werkproces 3.3:
Stemt de werkzaamheden af met betrokkenen.
De persoonlijk begeleider specifieke doelgroepen stemt de werkzaamheden af met collega’s, draagt
werkzaamheden mondeling en/of schriftelijk over, eventueel via een cliëntregistratiesysteem, maakt
afspraken over de zorg en begeleiding en over knelpunten daarin. Zij neemt deel aan voor de
afstemming van haar werkzaamheden relevante overlegvormen (E).
Werkproces 3.4:
Voert coördinerende taken uit.
De persoonlijk begeleider specifieke doelgroepen verdeelt de werkzaamheden, geeft prioriteiten aan
en houdt contact met de verschillende medewerkers (Q). Ze stemt de werkzaamheden van de
verschillende medewerkers en eventuele deskundigen van andere disciplines op elkaar af, ze ziet toe
op de uitvoering van de werkzaamheden en de continuïteit van de zorgverlening en ondersteuning.
Ze werkt aan en onderhoudt een actief netwerk van contacten binnen en buiten de organisatie.
Werkproces 3.6:
Evalueert de geboden ondersteuning.
De persoonlijk begeleider specifieke doelgroepen evalueert periodiek en aan het eind van het traject,
de geboden ondersteuning. Ze verzamelt relevante gegevens voor de evaluatie en analyseert deze
(M). Op basis daarvan schrijft zij een evaluatieverslag of evalueert zij - indien dit gewenst is –
mondeling met haar leidinggevende (J). Zij bespreekt de gegevens uit de evaluatie met de cliënt en
het team. Zij voert, indien daartoe aanleiding is, in overleg gewenste veranderingen in de zorg en
begeleiding door. De persoonlijk begeleider specifieke
doelgroepen evalueert hiernaast ook de door haar uitgevoerde coördinerende taken.
65
Pedagogisch medewerker Kinderopvang / Jeugdzorg- niveau 4:
Jij werkt geheel zelfstandig en geeft leiding aan andere medewerkers. Jij zorgt in bijzondere situaties
voor goede oplossingen. Je bent voor een groot gedeelte verantwoordelijk voor alle processen die te
maken hebben met het begeleiden en verzorgen van kinderen. Je werkt met name met kinderen met
gedrags- en opvoedproblemen.
Pedagogisch medewerker Kinderopvang:
Competenties:
A Beslissen en activiteiten initiëren.
B Aansturen.
C Begeleiden.
D Aandacht en begrip tonen.
E Samenwerken en overleggen.
F Ethisch en integer handelen.
G Relaties bouwen en netwerken.
H Overtuigen en beïnvloeden.
J Formuleren en rapporteren.
K Vakdeskundigheid toepassen.
L Materialen en middelen inzetten.
M Analyseren.
N Onderzoeken.
P Leren.
Q Plannen en organiseren.
R Op de behoeften en verwachtingen van de ‘klant’ richten.
S Kwaliteit leveren.
T Instructies en procedures opvolgen.
U Omgaan met verandering en aanpassen.
Y Bedrijfsmatig handelen.
Kerntaken en werkprocessen:
Kerntaak 1:
Opstellen van een activiteitenprogramma en plan van aanpak.
Werkproces 1.1 :
Inventariseert de situatie en wensen van het kind/de jongere.
De pedagogisch werker 4 kinderopvang inventariseert de situatie en wensen van het kind. Zij voert
een kennismakingsgesprek met het kind en de ouders/vervangende opvoeders om de situatie en
wensen in kaart te brengen (R). De pedagogisch werker 4 kinderopvang bespreekt met het kind en
met de ouders/vervangende opvoeders een eventuele taalof ontwikkelingsachterstand van het kind,
gedragsproblematiek of opvoedproblemen. Ze onderzoekt in voorkomende gevallen wat de
mogelijke oorzaken zijn van afwijkingen in de ontwikkeling of gedrag. Zij observeert het kind tijdens
de opvang en verzamelt eventueel aanvullende informatie. Zij voert een intakegesprek als de vraag
centraal staat of een kind, bijvoorbeeld vanwege een specifieke begeleidingsvraag, wel of niet
geplaatst kan worden (A).
Werkproces 1.2:
Stelt een activiteitenprogramma op.
66
De pedagogisch werker 4 kinderopvang stelt een activiteitenprogramma op. Indien mogelijk betrekt
zij daarbij de kinderen door hen input te laten leveren (E). Zij zoekt uit welke mogelijkheden voor
activiteiten er zijn en selecteert activiteiten.
Werkproces 1.3 :
Maakt een plan van aanpak.
De pedagogisch werker 4 kinderopvang maakt een plan van aanpak (J) voor omgang met een
individueel kind, voor omgang met de groep en voor problemen in de interactie tussen kinderen of
levert een bijdrage hieraan. Ze legt het plan van aanpak, indien mogelijk, voor aan het kind en
ouders/vervangende opvoeders om instemming te verkrijgen voor het plan (E). Indien nodig, stelt zij
het plan van aanpak bij. Wanneer sprake is van een specifieke begeleidingsvraag, analyseert de
pedagogisch werker 4 kinderopvang de gegevens uit het kennismakingsgesprek / intakegesprek. Ook
deze gegevens gebruikt ze bij het schrijven van een plan van aanpak. De pedagogisch werker 4
kinderopvang geeft aan het kind en de ouders/vervangende opvoeders aan welke ondersteuning
‘van buiten’ eventueel nodig is of verwijst naar aanvullende zorg of dienstverlening.
Kerntaak 2:
Opvoeden en ontwikkelen van het kind/de jongere.
Werkproces 2.1:
Biedt het kind/de jongere opvang.
De pedagogisch werker 4 kinderopvang biedt het kind opvang/een ‘(tweede) thuis’. Zij wisselt bij het
komen en gaan van de kinderen informatie uit met de ouders/vervangende opvoeders. Ze
houdt zicht op kinderen in de groep en zorgt voor een optimaal groeps en leefklimaat. Ze signaleert
problemen in de interactie tussen kinderen in de groep en begeleidt hen daarbij. Ze handhaaft
orde en treedt regelend op bij in de groep ongewenst gedrag (B). De pedagogisch werker 4
kinderopvang levert een bijdrage aan de uitbreiding van het gedragsrepertoire van het kind door
voorbeeldgedrag te tonen en door het kind zonodig feedback te geven op zijn gedrag en
alternatieven te bespreken (C). Ze helpt het kind om te gaan met beperkingen of gedragsproblemen.
Ze voedt kinderen (mede) op, ze draagt waarden en normen over en leert kinderen omgaan met
praktische zaken (zoals persoonlijke eigendommen, financiën, huiswerk). De pedagogisch werker 4
kinderopvang signaleert voortgang en/of afwijkingen in de sociaal- emotionele ontwikkeling van het
kind en onderzoekt deze eventueel. Zonodig adviseert zij ouders/vervangende opvoeders bij
opvoedingsvraagstukken (E).
Werkproces 2.2:
Biedt het kind/de jongere persoonlijke verzorging.
De pedagogisch werker 4 kinderopvang biedt het kind persoonlijke verzorging of ondersteunt hem
(C) bij ADL-activiteiten (algemene dagelijkse levensverrichtingen) en ze stimuleert het kind daarbij tot
(steeds meer) zelfredzaamheid en zelfstandig functioneren. Zonodig verstrekt zij
informatie(bronnen) over hygiëne, gezondheid en persoonlijke verzorging. Ze schat eventuele risico’s
in verband met de dynamiek van kinderen in (K). Ze werkt conform procedures (T). Ze signaleert bij
de verzorging of ondersteuning voortgang en/of afwijkingen in de ontwikkeling. Zij signaleert
symptomen van de meest voorkomende ziekten en verleent eerste hulp bij kleine ongevallen. In
geval van ziekte of ongevallen beslist de pedagogisch werker 4 kinderopvang wanneer het nodig is
om een arts te raadplegen. Zij houdt zich hierbij aan eventuele protocollen. Ze informeert de
ouders/vervangende opvoeders.
67
Werkproces 2.3:
Draagt zorg voor de ruimte en huishoudelijke werkzaamheden.
De pedagogisch werker 4 kinderopvang draagt zorg voor de ruimte en huishoudelijke
werkzaamheden. Zij toetst de leefruimte en de spelen speelmaterialen op geschiktheid voor de
gebruiksdoelen, uitdagendheid, veiligheid, hygiëne en milieurichtlijnen (L) en past indien gewenst of
nodig de leefruime en het gebruik van spel/ speelmaterialen aan. Ze houdt anderen en zichzelf aan
de regels die zijn afgesproken (T). Ze zorgt ervoor dat de huishoudelijke taken uitgevoerd worden
door haarzelf of uitgevoerd kunnen worden door andere beroepskrachten.
Werkproces 2.4:
Biedt het kind/de jongere ontwikkelingsgerichte activiteiten aan.
De pedagogisch werker 4 kinderopvang biedt het kind ontwikkelingsgerichte activiteiten aan. Hierbij
speelt ze in op behoeften en interesses van de kinderen, zodat de kinderen deelnemen aan
activiteiten die aansluiten bij hun ontwikkeling en belevingswereld. Het gaat om volgen en uitdagen,
om vermaken en ontplooien. Maar ook om het bieden van de vrijheid om niets te doen. Zij
organiseert de activiteiten, voert ze uit (eventueel met behulp van anderen), kiest spelen
speelmateriaal (L) en begeleidt en stimuleert individuele kinderen of een groep(je) kinderen bij de
activiteiten (C). Ze signaleert en onderzoekt voortgang en/of afwijkingen in de ontwikkeling van het
kind bij de uitvoering van de ontwikkelingsgerichte activiteiten. Eventueel enthousiasmeert ze
betrokkenen (ouders, vrijwilligers) om een bijdrage te leveren aan de uitvoering van de activiteiten
en werkt ze met hen samen. Ze stimuleert en adviseert ouders met betrekking tot het thuis uitvoeren
van (spel) activiteiten met hun kind.
Kerntaak 3:
Uitvoeren van organisatie -en professiegebonden taken
Werkproces 3.1:
Werkt aan deskundigheidsbevordering en professionalisering van het beroep.
De pedagogisch werker 4 kinderopvang werkt aan deskundigheidsbevordering en professionalisering
van het beroep. Zij leest vakliteratuur, volgt bijscholingen en voert haar werkzaamheden uit volgens
de daar geleerde kennis en vaardigheden. Ze vraagt om feedback over haar eigen functioneren (P).
Ze stelt samen met haar leidinggevende een persoonlijk ontwikkelplan op en voert dit uit. Ze neemt
deel aan inhoudelijke discussies met collega’s en anderen over het beroep en levert zo een bijdrage
aan visieontwikkeling van het beroep en de beroepsuitoefening en draagt deze ook uit aan anderen
(K).
Werkproces 3.2:
Werkt aan het bevorderen en bewaken van kwaliteitszorg.
De pedagogisch werker 4 kinderopvang werkt aan het bevorderen en bewaken van kwaliteitszorg
door bijvoorbeeld te participeren in ontwikkel of intervisiegroepen en door haar kennis van het
vakgebied in te zetten bij verbetertrajecten. De pedagogisch werker 4 kinderopvang werkt met
kwaliteitszorgsystemen (S). Ze ziet toe op naleving van protocollen en richtlijnen van de organisatie
(T). De pedagogisch werker 4 kinderopvang neemt deel aan onderzoeken die binnen de organisatie
verricht worden, gebruikt waar mogelijk informatie uit wetenschappelijk onderzoek en werkt mee
aan standaarden / of protocolontwikkeling.
68
Werkproces 3.3:
Stemt de werkzaamheden af met betrokkenen.
De pedagogisch werker 4 kinderopvang stemt haar werkzaamheden af met collega’s, draagt
werkzaamheden over, maakt afspraken over de opvang en begeleiding en over knelpunten daarin. Zij
neemt deel aan voor de afstemming van haar werkzaamheden relevante overlegvormen (E).
Werkproces 3.4:
Voert coördinerende taken uit.
De pedagogisch werker 4 kinderopvang voert coördinerende taken uit. Ze maakt een verdeling van
de werkzaamheden, geeft prioriteiten aan en houdt contact met collega’s en deskundigen binnen de
organisatie over de opvang en begeleiding van de kinderen. De pedagogisch werker 4 kinderopvang
stemt de werkzaamheden van de verschillende betrokkenen op elkaar af (Q), ze ziet toe op de
uitvoering van de werkzaamheden en de continuïteit van de opvang en begeleiding. In dit kader
organiseerten geeft ze werkbegeleiding aan nieuwe collega’s en vrijwilligers (B).
Werkproces 3.5:
Onderhoudt een netwerk.
De pedagogisch werker 4 kinderopvang bouwt en onderhoudt een actief netwerk van contacten met
collega’s en deskundigen van andere organisaties en disciplines (G). Ze neemt in het kader van dit
netwerk deel aan relevante overlegvormen en collegiale consultatie met betrekking tot de opvang en
begeleiding van de kinderen. Zij draagt gegevens over naar collega’s in organisaties die bij het kind
betrokken zijn.
Werkproces 3.6:
Voert beleidsmatige taken uit.
De pedagogisch werker 4 kinderopvang voert beleidsmatige taken uit. Zij participeert in
beleidsvoorbereiding, dat wil zeggen: zij signaleert ontwikkelingen binnen en buiten de organisatie
en doet voorstellen voor beleidswijzigingen. Ze onderzoekt of deze voorstellen haalbaar zijn. Op
basis hiervan stelt zij mogelijk uit te voeren activiteiten van de organisatie/vestiging voor (H). Zij
bevraagt collega’s binnen de organisatie/vestiging op knelpunten in het (pedagogisch) beleid (E) en
zoekt oplossingen, ze plant daarop activiteiten waarvoor zij verantwoordelijk is of stelt deze bij. De
pedagogisch werker 4 kinderopvang verwoordt in voorkomende gevallen het (pedagogisch) beleid
van haar organisatie en handelt ernaar, zowel richting intern betrokkenen als richting groepen in
haar werkgebied, samenwerkingspartners en beleidsmakers.
Werkproces 3.7:
Voert beheertaken uit.
De pedagogisch werker 4 kinderopvang voert beheertaken uit. Zij levert een praktische en
organisatorische bijdrage aan het functioneren van haar organisatie. Zij draagt bij aan het zakelijk
beheer, bijvoorbeeld het doen van bestellingen, bijhouden van de (kantoor) materialen, toezien op
onderhoud van apparatuur, materiaal en werkruimte, etc. Zij bewaakt het budget voor de
activiteiten (Y) en levert (financiële) rapportages (J).
Werkproces 3.8:
Evalueert de werkzaamheden.
69
De pedagogisch werker 4 kinderopvang evalueert periodiek en aan het eind van het
uitvoeringstraject de geboden opvang en begeleiding en de uitgevoerde coördinerende,
beleidsmatige en beheertaken. Ze verzamelt relevante gegevens voor de evaluatie en analyseert
deze (M). Op basis daarvan schrijft zij een evaluatieverslag (J). Zij bespreekt de gegevens uit de
evaluatie met betrokkenen. Zij voert, indien daartoe aanleiding is, in overleg gewenste
veranderingen door in de opvang en begeleiding en in de uitvoering van de coördinerende,
beleidsmatige, beheertaken en netwerkcontacten.
Pedagogisch medewerker Jeugdzorg:
Competenties:
B Aansturen.
C Begeleiden.
D Aandacht en begrip tonen.
E Samenwerken en overleggen.
F Ethisch en integer handelen.
J Formuleren en rapporteren.
K Vakdeskundigheid toepassen.
L Materialen en middelen inzetten.
M Analyseren.
N Onderzoeken.
P Leren.
Q Plannen en organiseren.
R Op de behoeften en verwachtingen van de ‘klant’ richten.
S Kwaliteit leveren.
T Instructies en procedures opvolgen.
U Omgaan met verandering en aanpassen.
Kerntaken en werkprocessen:
Kerntaak 1:
Opstellen van een activiteitenprogramma en plan van aanpak.
Werkproces 1.1 :
Inventariseert de situatie en wensen van het kind/de jongere.
De pedagogisch werker 4 jeugdzorg inventariseert de situatie en wensen van het kind/de jongere. Zij
voert een kennismakingsgesprek met het kind/de jongere en de ouders/vervangende opvoeders om
de situatie en wensen in kaart te brengen (R). Zij observeert het kind/de jongere tijdens de opvang/
begeleiding en verzamelt eventueel aanvullende informatie. De pedagogisch werker 4 jeugdzorg
neemt daarnaast kennis van het indicatiebesluit.
Werkproces 1.2:
Stelt een activiteitenprogramma op.
De pedagogisch werker 4 jeugdzorg stelt een activiteitenprogramma op. Indien mogelijk betrekt zij
daarbij de kinderen/jongeren door hen input te laten leveren (E). Zij zoekt uit welke mogelijkheden
voor activiteiten er zijn en selecteert activiteiten.
Werkproces 1.3 :
Maakt een plan van aanpak.
De pedagogisch werker 4 jeugdzorg maakt een plan van aanpak (J) voor omgang met een individueel
kind/individuele jongere, voor omgang met de groep en voor problemen in de interactie tussen
70
kinderen/jongeren of levert een bijdrage hieraan. Ze legt het plan van aanpak, indien mogelijk, voor
aan het kind/de jongere en ouders/vervangende opvoeders om instemming te verkrijgen voor het
plan (E). Indien nodig, stelt zij het plan van aanpak bij.
Kerntaak 2:
Opvoeden en ontwikkelen van het kind/de jongere.
Werkproces 2.1:
Biedt het kind/de jongere opvang.
De pedagogisch werker 4 jeugdzorg biedt het kind/de jongere opvang/een ‘(tweede) thuis’. Zij
wisselt bij het komen en gaan van de kinderen/jongeren informatie uit met de ouders/vervangende
opvoeders. Ze houdt zicht op kinderen/jongeren in de groep en zorgt voor een optimaal groepsen
leefklimaat. Ze signaleert problemen in de interactie tussen kinderen/jongeren in de groep en
begeleidt hen daarbij. Ze handhaaft orde en treedt regelend op bij in de groep ongewenst gedrag (B).
Ze schat eventuele risico’s in en onderneemt tijdig actie. Ze werkt conform procedures. De
pedagogisch werker 4 jeugdzorg levert een bijdrage aan de uitbreiding van het gedragsrepertoire van
het kind/de jongere door voorbeeldgedrag te tonen en door het kind/de jongere zonodig feedback te
geven op zijn gedrag en alternatieven te bespreken (C). Ze helpt het kind/de jongere om te gaan met
beperkingen of gedragsproblemen. Ze voedt kinderen/jongeren (mede) op,ze draagt waarden en
normen over en leert kinderen/jongeren omgaan met praktische zaken (zoals persoonlijke
eigendommen, financiën, huiswerk). De pedagogisch werker 4 jeugdzorg signaleert voortgang en/of
afwijkingen in de sociaalemotionele ontwikkeling van het kind/de jongere. Zonodig adviseert zij ouders/vervangende
opvoeders bij opvoedingsvraagstukken (E).
Werkproces 2.2:
Biedt het kind/de jongere persoonlijke verzorging.
De pedagogisch werker 4 jeugdzorg biedt het kind/de jongere persoonlijke verzorging of ondersteunt
hem (C) bij ADL-activiteiten (algemene dagelijkse levensverrichtingen) en ze stimuleert het
kind/de jongere daarbij tot (steeds meer) zelfredzaamheid en zelfstandig functioneren. Zonodig
verstrekt zij informatie(bronnen) over hygiëne, gezondheid en persoonlijke verzorging. Ze signaleert
bij de verzorging of ondersteuning voortgang en/ of afwijkingen in de ontwikkeling en bespreekt dit
indien nodig met haar leidinggevende. Zij signaleert symptomen van de meest voorkomende ziekten
en verleent eerste hulp bij kleine ongevallen. Hierbij handelt ze volgens de richtlijnen van de
instelling (T). Ze informeert de ouders/vervangende opvoeders.
Werkproces 2.3:
Draagt zorg voor de ruimte en huishoudelijke werkzaamheden.
De pedagogisch werker 4 jeugdzorg draagt zorg voor de ruimte en huishoudelijke werkzaamheden.
Zij toetst de leefruimte en de spelen speelmaterialen op geschiktheid voor de gebruiksdoelen,
uitdagendheid, veiligheid, hygiëne en milieurichtlijnen en past indien gewenst of nodig de leefruime
en het gebruik van spel/speelmaterialen aan (L). Ze houdt anderen en zichzelf aan de regels die zijn
afgesproken (T). Ze zorgt ervoor dat de huishoudelijke taken uitgevoerd worden door haarzelf of
uitgevoerd kunnen worden door andere beroepskrachten. De pedagogisch werker 4 jeugdzorg stemt
de uitvoering van huishoudelijke taken af met het kind/de jongere (C).
Werkproces 2.4:
Biedt het kind/de jongere ontwikkelingsgerichte activiteiten aan.
71
De pedagogisch werker 4 jeugdzorg biedt het kind/de jongere ontwikkelingsgerichte activiteiten aan.
Hierbij speelt ze in op behoeften en interesses van de kinderen, zodat de kinderen deelnemen aan
activiteiten die aansluiten bij hun ontwikkeling en belevingswereld. Het gaat om volgen en uitdagen,
om vermaken en ontplooien. Maar ook om het bieden van de vrijheid om niets te doen. Zij
organiseert de activiteiten, voert ze uit (eventueel met behulp van anderen), kiest spelen
speelmateriaal (L) en begeleidt en stimuleert individuele kinderen/jongeren of een groep(je)
kinderen/jongeren bij de activiteiten (C). Ze signaleert voortgang en/of afwijkingen in de
ontwikkeling van het kind/de jongere bij de uitvoering van de ontwikkelingsgerichte activiteiten en
bespreekt dit zonodig met haar leidinggevende. Eventueel enthousiasmeert ze betrokkenen (ouders,
vrijwilligers) om een bijdrage te leveren aan de uitvoering van de activiteiten en werkt ze met hen
samen. Ze stimuleert en adviseert ouders met betrekking tot het thuis uitvoeren van
(spel)activiteiten met hun kind.
Werkproces 2.5:
Ondersteunt het kind/de jongere bij werk, scholing en vrije tijd.
De pedagogisch werker 4 jeugdzorg ondersteunt het kind/de jongere bij werk, scholing en vrije tijd.
Zij biedt het kind/de jongere informatie(bronnen) aan over (vrije)tijdsbesteding, werken en leren,
waarmee het kind/de jongere zijn leefsituatie kan optimaliseren. Ze motiveert en activeert het
kind/de jongere bij het benutten en versterken van zijn gewenste sociale netwerk. Ze stimuleert het
kind/de jongere tot eigen initiatief en geeft waar nodig advies, aanwijzingen, voorbeelden en
keuzemogelijkheden (C). Ze betrekt zoveel mogelijk het gezin en het sociale netwerk van het kind/de
jongere.
Kerntaak 3:
Uitvoeren van organisatie -en professiegebonden taken
Werkproces 3.1:
Werkt aan deskundigheidsbevordering en professionalisering van het beroep.
De pedagogisch werker 4 jeugdzorg werkt aan deskundigheidsbevordering en professionalisering van
het beroep. Zij leest vakliteratuur, volgt bijscholingen en voert haar werkzaamheden uit volgens de
daar geleerde kennis en vaardigheden. Ze vraagt om feedback over haar eigen functioneren (P) en
geeft feedback aan collega’s en vrijwilligers. Ze stelt samen met haar leidinggevende een persoonlijk
ontwikkelplan op en voert dit uit. Ze neemt deel aan inhoudelijke discussies met collega’s en anderen
over het beroep en levert zo een bijdrage aan visieontwikkeling van het beroep en de
beroepsuitoefening en draagt deze visie ook uit aan anderen (K).
Werkproces 3.2:
Werkt aan het bevorderen en bewaken van kwaliteitszorg.
De pedagogisch werker 4 jeugdzorg werkt aan het bevorderen en bewaken van kwaliteitszorg door
bijvoorbeeld te participeren in ontwikkel of intervisiegroepen en door haar kennis van het vakgebied
in te zetten bij verbetertrajecten. De pedagogisch werker 4 jeugdzorg werkt met
kwaliteitszorgsystemen (S). Ze ziet toe op naleving van protocollen en richtlijnen van de organisatie
(T).
Werkproces 3.3:
Stemt de werkzaamheden af met betrokkenen.
72
De pedagogisch werker 4 jeugdzorg stemt haar werkzaamheden af met collega’s, draagt
werkzaamheden over, maakt afspraken over de opvang en begeleiding en knelpunten daarin. Zij
neemt deel aan voor de afstemming van haar werkzaamheden relevante overlegvormen (E).
Werkproces 3.8:
Evalueert de werkzaamheden.
De pedagogisch werker 4 jeugdzorg evalueert de geboden opvang en begeleiding periodiek en aan
het eind van het uitvoeringstraject. Ze verzamelt relevante gegevens voor de evaluatie en analyseert
deze (M). Op basis daarvan schrijft zij een evaluatieverslag (J) of evalueert zij mondeling met haar
leidinggevende. Zij bespreekt de gegevens uit de evaluatie met betrokkenen. Zij voert, indien
daartoe aanleiding is, in overleg gewenste veranderingen in opvang en begeleiding door. De
pedagogisch werker 4 jeugdzorg legt gegevens met betrekking tot de voortgang vast in het dossier
van het kind/de jongere.
Jettie & Josine.
Bronnen:
www.calibris.nl
www.rocfriesepoort.nl
73
Uiterlijke verzorging
Kapper.
Beroepsprofiel
Binnen de richting kapper kun je kiezen voor de volgende opleidingen:
Junior kapper
niveau 2 BOL | BBL
Kapper
niveau 3
BOL | BBL
Junior kapper/
niveau 2/3 BOL
schoonheidsspecialist
Junior kapper niveau 2
Je houdt je bezig met het knippen, snijden, (ont)kleuren, föhnen en stijlen van het haar. Daarnaast geef je de
klant persoonlijk advies, zodat de haarstijl aansluit bij de gezichtsvorm. Ook behoort het maken van afspraken
met klanten tot je werkzaamheden.
Wanneer je de opleiding tot Junior Kapper hebt afgerond kun je (de naam zegt het al) als, junior kapper aan de
slag. Dat betekent dat je eenvoudige behandelingen kunt- en mag uitvoeren, zoals haar knippen, föhnen,
permanenten, watergolven zetten en haren kleuren (verf of spoeling). Bij al deze werkzaamheden moet je goed
letten op een hygiënische werkwijze, waarbij je ook rekening moet houden met het milieu en de
arbeidsomstandigheden. Je werkt onder begeleiding van je leidinggevende.
Duur
2 jaar
Werkterrein
Als junior kapper kun je uiteraard werk vinden bij een kapperszaak. Daarnaast kun je ook aan de slag bij een
bedrijf dat zich bezig houdt met haarverzorging óf je kunt (als je al flink wat ervaring hebt) als zelfstandig
ondernemer een eigen kapsalon beginnen.
Programma
Deze opleiding kun je op twee manieren volgen: via de beroepsopleidende leerweg (BOL) (naar school en stage
lopen) of via de beroepsbegeleidende leerweg (BBL) (werken en leren).
Periode 1
Periode 2
Periode 3
Periode 4
Leerjaar
1
4 dagen school
4 dagen school
3 dagen school
3 dagen school
1 dag stage
1 dag stage
2 dagen stage
2 dagen stage
2
3 dagen school
3 dagen school
3 dagen school
3 dagen school
2 dagen stage
2 dagen stage
2 dagen stage
2 dagen stage
Je volgt de verplichte onderdelen:
In deze opleiding leer je verschillende basistechnieken en vaardigheden die je bij dit werk nodig hebt. Je werkt
onder andere aan de volgende kerntaken:
• Afspraken maken en klanten ontvangen
• Analyses uitvoeren van haar en hoofd
• In overleg behandelplannen opstellen of bijstellen en behandelingen voorbereiden
• Knippen, snijden (ont)kleuren, föhnen en stylen van het haar
• Administratieve werkzaamheden
• Permanenten en watergolven
Vakken
Tijdens de opleiding krijg je onder andere de volgende vakken:
74
• Nederlands
• Rekenen
• Burgerschap
Toelatingseisen
Geen diploma nodig vanaf 16 jaar.
Doorstroommogelijkheden
Mbo kapper
Waar
Je kunt deze opleiding volgen bij diverse roc's. Kijk voor meer informatie op www.roc.nl . Als je de opleiding
gaat volgen via de beroepsbegeleidende leerweg, heb je ook een leerarbeidsplaats bij een kapsalon nodig. Je
moet daar dus eerst solliciteren. Veel roc’s kunnen hierin bemiddelen.
Kapper niveau 3
Je gaat als kapper geheel zelfstandig te werk. Je bent creatief en je beheerst alle vaktechnieken perfect.
Werkzaamheden waar je mee bezig bent is onder andere knippen, föhnen, snijden en (ont)kleuren van het
haar. Daarnaast houd je je bezig met het geven van advies aan de klant over diverse producten en diensten.
Duur
3 jaar
Werkterrein
Als kapper kun je uiteraard werk vinden bij een kapperszaak. Daarnaast kun je ook aan de slag bij een bedrijf
dat zich bezig houdt met haarverzorging óf je kunt (als je al flink wat ervaring hebt) als zelfstandig ondernemer
een eigen kapsalon beginnen
Programma
Leerjaar
1
2
3
Periode 1
4 dagen school
1 dag BPV
3 dagen school
2 dagen BPV
3 dagen school
2 dagen BPV
Periode 2
4 dagen school
1 dag BPV
3 dagen school
2 dagen BPV
3 dagen school
2 dagen BPV
Periode 3
3 dagen school
2 dagen BPV
3 dagen school
2 dagen BPV
3 dagen school
2 dagen BPV
Periode 4
3 dagen school
2 dagen BPV
3 dagen school
2 dagen BPV
3 dagen school
2 dagen BPV
Je volgt de verplichte onderdelen:
In deze opleiding leer je verschillende basistechnieken en vaardigheden die je bij dit werk nodig hebt. Je werkt
onder andere aan de volgende kerntaken:
• Kappen van lang haar
• Afspraken maken en ontvangen van klanten
• Analyses uitvoeren van haar en hoofd
• Behandelplannen opstellen in overleg
• Producten en diensten verkopen en adviseren
• Knippen, snijden, (ont)kleuren, föhnen en stylen van het haar
• Tijdelijk en blijvend omvormen van het haar
Tijdens de opleiding krijg je de volgende vakken:
• Engels
• Burgerschap
• Nederlands
• Rekenen
75
Toelatingseisen
Diploma kaderberoepsgerichte leerweg
Diploma gemengde leerweg
Diploma theoretische leerweg
Overgangsbewijs naar klas 4 havo/vwo
Mbo-diploma basisberoepsopleiding niveau 2 (van een verwante opleiding)
Doorstroommogelijkheden
Geen
Waar
Je kunt deze opleiding volgen bij diverse roc's. Kijk voor meer informatie op www.roc.nl . Als je de opleiding
gaat volgen via de beroepsbegeleidende leerweg, heb je ook een leerarbeidsplaats bij een kapsalon nodig. Je
moet daar dus eerst solliciteren. Veel roc’s kunnen hierin bemiddelen.
Combiopleiding Junior kapper / Schoonheidsspecialist niveau 2-3
In de Uiterlijke verzorging branche is er steeds meer vraag naar verbreding van het aanbod behandelingen. In
steeds meer bedrijven worden meerdere behandelingen aangeboden. In kapsalons worden steeds vaker
schoonheidsbehandelingen uitgevoerd en in schoonheidssalons, beautyfarms en sauna’s worden steeds vaker
haarverzorgingbehandelingen uitgevoerd.
Tijdens de gecombineerde opleiding junior kapper / schoonheidsspecialist krijg je vanaf het eerste leerjaar de
vakken van beide opleidingen aangeboden. Na twee jaar wordt de opleiding afgerond met een diploma junior
kapper. In de eerste helft van het derde jaar leerjaar wordt ook de opleiding schoonheidsspecialist met een
diploma afgerond.
Duur
3.5 jaar
Werkterrein
Als kapper kun je uiteraard werk vinden bij een kapperszaak. Daarnaast kun je ook aan de slag bij een bedrijf
dat zich bezig houdt met haarverzorging óf je kunt (als je al flink wat ervaring hebt) als zelfstandig ondernemer
een eigen kapsalon beginnen
Programma
Deze combinatieopleiding duurt in totaal 3,5 jaar. Deze jaren bestaan uit vier periodes van tien weken.
Tijdens de eerste twee jaar ligt de nadruk op Haarverzorging. Je loopt deze twee jaar stage in een kapsalon.
Aan het eind van het tweede jaar sluit je de opleiding junior kapper af. Vanaf het begin van de opleiding begin
je ook met vakken die bij de opleiding Schoonheidsspecialist horen. Na het afsluiten van de opleiding Junior
kapper ga je daar nog intensiever mee bezig. Stagelopen doe je bij een schoonheidssalon of beauty- and
welnesscentrum.
Je volgt de verplichte onderdelen:
In deze opleiding leer je verschillende basistechnieken en vaardigheden die je bij dit werk nodig hebt. Je werkt
onder andere aan de volgende kerntaken:
• Afspraken maken en klanten ontvangen
• Analyses uitvoeren van hoofd en huid
• Producten en diensten verkopen en adviseren
• Knippen, snijden, (ont)kleuren, föhnen en stylen van het haar
• Gezichtsbehandelingen uitvoeren
• Cosmetische hand-, nagel- en voetverzorging uitvoeren
• Lichaamsbehandeling uitvoeren
Vakken
76
Tijdens de opleiding krijg je de volgende vakken:
• Haarverzorging theorie
• Haarverzorging praktijk
• Schoonheidsverzorging theorie (o.a. anatomie / fysiologie)
• Schoonheidsverzorging praktijk
• Nederlands
• Rekenen
• Engels
• Burgerschap
Toelatingseisen
Diploma kaderberoepsgerichte leerweg
Diploma gemengde leerweg
Diploma theoretische leerweg
Overgangsbewijs naar klas 4 havo/vwo
Mbo-diploma basisberoepsopleiding niveau 3 (van een verwante opleiding)
In verband het vinden van een stageplaats, worden alleen deelnemers geplaatst die nog geen 18
zijn op 31 juli 2012.
Doorstroommogelijkheden
Mbo Kapper
Mbo Allround schoonheidsspecialist / management voor Beauty and Wellness
Waar
Je kunt deze opleiding volgen bij diverse roc's. Kijk voor meer informatie op www.roc.nl . Als je de opleiding
gaat volgen via de beroepsbegeleidende leerweg, heb je ook een leerarbeidsplaats bij een kapsalon nodig. Je
moet daar dus eerst solliciteren. Veel roc’s kunnen hierin bemiddelen.
77
In het navolgende overzicht is een matrix weergegeven van kerntaken en bijbehorende
competenties.
K / AK = competentie van de kapper en allround kapper
AK = competentie van de allround kapper
78
Pedicure niveau 3
Beroepsprofiel
Algemeen
Als pedicure verricht je verzorgende, cosmetische en ontspannende behandelingen aan de voeten. Het
knippen, frezen, reinigen en lakken van de nagels en het masseren van de voeten behoort tot je
werkzaamheden. Voetproblemen, zoals eelt en likdoorns, los je voor de klanten op.
Duur
2 jaar
Werkterrein
Als pedicure, ook wel bekend als voetverzorger, kun je als zelfstandig ondernemer aan de slag in je eigen
pedicure- of schoonheidspraktijk. Wil je liever niet voor jezelf beginnen, dan kun je ook bij een
schoonheidssalon of bij een gezondheid- of medische instelling aan het werk. Het kan zijn dat je een vaste
werkplek hebt of dat je ter plekke mensen verzorgt als ambulante pedicure.
Programma
Leerjaar
1
2
Periode 1
School
School / BPV
Periode 2
School
School / BPV
Periode 3
School / BPV
School / BPV
Periode 4
School / BPV
School / BPV
Je volgt de verplichte onderdelen:
In deze opleiding leer je verschillende basistechnieken en vaardigheden die je bij dit werk nodig hebt. Je werkt
onder andere aan de volgende kerntaken:
• Voetonderzoeken en behandelingen voorbereiden
• Behandelplannen opstellen of bijstellen
• Administratie bijwerken
• Basisbehandelingen uitvoeren
• Producten en diensten verkopen en adviseren
Tijdens de opleiding krijg je de volgende vakken:
• Visagie
• Nederlands
• Wiskunde
• Pathologie
• Anatomie en Fysiologie
• Orthopedie
Toelatingseisen
Diploma basisberoepsgerichte leerweg
Doorstroommogelijkheden
Je kunt ervoor kiezen je te specialiseren als medisch pedicure of cosmetisch pedicure.
Waar
Je kunt deze opleiding volgen bij diverse roc's. Kijk voor meer informatie op www.roc.nl . Als je de opleiding
gaat volgen via de beroepsbegeleidende leerweg, heb je ook een leerarbeidsplaats bij een kapsalon nodig. Je
moet daar dus eerst solliciteren. Veel roc’s kunnen hierin bemiddelen.
79
Medische pedicure niveau 4
Beroepsprofiel
Algemeen
Als medisch pedicure kun je specialistische behandelingen uitvoeren voor klanten met risicovoeten. Ook kun je
technieken toepassen bij klanten met pijnklachten. Hierbij kun je denken aan diabetisch en reumatische
voeten, ingegroeide nagels of ernstige drukplekken. Teven word je opgeleid om een eigen bedrijf te starten.
Duur
2 jaar
Werkterrein
Programma
De opleiding duurt 1,5 jaar met 1 dag les per week (woensdag). Daarnaast oefent en studeert u thuis
Je volgt de verplichte onderdelen:
De opleiding bestaat uit de volgende onderdelen:






Algemene Anatomie en Fysiologie
Specifieke Anatomie/Fysiologie, Pathologie en Orthopedie
Theorie van de praktijk
Het voeren van een onderneming
Hygiëne, Arbo en Milieu
Praktijk voetverzorging
Het meenemen van de juiste modellen behoort tot uw verantwoordelijkheid.
Toelatingseisen
Om de lessen goed te kunnen volgen is een vooropleidingsniveau
nodig vergelijkbaar met LBO-C/VMBO.
Om aan de opleiding deel te kunnen nemen, zijn de volgende
aandachtspunten voor u van belang:






U beschikt over een goede lichamelijke conditie
U maakt gemakkelijk contact met mensen
U kunt netjes en correct spreken
U beschikt over doorzettingsvermogen
U kunt initiatief nemen
U beschikt over goede communicatieve en sociale
vaardigheden
Doorstroommogelijkheden
HBO podotherapie
Waar
Deze opleiding wordt aangeboden als avondopleiding.
Je kunt deze opleiding volgen bij diverse roc's. Kijk voor meer informatie op www.roc.nl . Als je de opleiding
gaat volgen via de beroepsbegeleidende leerweg, heb je ook een leerarbeidsplaats bij een kapsalon nodig. Je
moet daar dus eerst solliciteren. Veel roc’s kunnen hierin bemiddelen.
Kerntaken en competentieprofiel
80
81
Schoonheidsspecialist niveau 3
Beroepsprofiel
Algemeen en Werkterrein
Als schoonheidsspecialist kan je aan de slag als zelfstandig ondernemer met een eigen beauty salon maar je
kunt ook werken bij bijvoorbeeld een wellness-centrum, schoonheidssalon, sauna of parfumerie. Omdat veel
vrouwen en ook steeds meer mannen zich bezig houden met innerlijke en uiterlijke schoonheid zijn het gouden
tijden voor de schoonheidsspecialist. Mensen houden zich niet alleen bezig met uiterlijke schoonheid, maar
ook met de gezondheid van hun gezicht, lichaam en handen (de conditie van de huid).
Duur
3 jaar
Programma
De opleiding duurt 1,5 jaar met 1 dag les per week (woensdag). Daarnaast oefent en studeert u thuis
Je volgt de verplichte onderdelen:
In deze opleiding leer je verschillende basistechnieken en vaardigheden die je bij dit werk nodig hebt. Je werkt
onder andere aan de volgende kerntaken:
• Afspraken maken en klanten ontvangen
• Behandelplannen opstellen of bijstellen en behandelingen voorbereiden
• Klanten adviseren en producten en diensten verkopen
• Gezichtsbehandelingen uitvoeren
• Behandelen van de mannenhuis
• Cosmetische hand-, nagel- en voetverzorging uitvoeren
• Lichaamsbehandeling uitvoeren
• Administratieve werkzaamheden
Vakken
Tijdens de opleiding krijg je de volgende vakken:
• Nederlands
• Visagie
Toelatingseisen
Diploma kaderberoepsgerichte leerweg
Diploma gemengde leerweg
Diploma theoretische leerweg
Overgangsbewijs naar klas 4 havo/vwo
Mbo-diploma
Doorstroommogelijkheden
MBO Allround schoonheidsspecialist niveau 4
Waar
Je kunt deze opleiding volgen bij diverse roc's. Kijk voor meer informatie op www.roc.nl . Als je de opleiding
gaat volgen via de beroepsbegeleidende leerweg, heb je ook een leerarbeidsplaats bij een kapsalon nodig. Je
moet daar dus eerst solliciteren. Veel roc’s kunnen hierin bemiddelen.
82
Alround schoonheidsspecialist niveau 4
Algemeen
Als allround schoonheidsspecialist leg jij de gast/cliënt in de watten. Dit kan bijvoorbeeld door een
specialistische massage, modderbad of pakking.
Duur
4 jaar
Werkterrein
Als allround schoonheidsspecialist kun je aan de slag als zelfstandige, maar ook bij bijvoorbeeld in een
wellness-centrum, schoonheidssalon, sauna of parfumerie. Je bent vooral bezig met verschillende
behandelingen die ervoor zorgen dat het lichaam en gezicht van je klanten mooi, gezond en verzorgd zijn. Je
adviseert de klant over zijn of haar huidtype en je geeft aan welke producten zij het beste kunnen gebruiken
voor een optimale verzorging. Daarnaast voer je verschillende behandelingen uit zoals gezichtsbehandelingen,
massages, ontharen en visagie. Als allround schoonheidsspecialist ben je vaak gespecialiseerd in één of twee
behandelmethodes, zoals de behandeling van acné of epilatie.
Programma
Leerjaar
1
2
3
4
Periode 1
School
Periode 2
School
3 dagen school
2 dagen BPV
BPV
School / BPV
3 dagen school
2 dagen BPV
School
School / BPV
Periode 3
3 dagen school
2 dagen BPV
3 dagen school
2 dagen BPV
School
School / BPV
Periode 4
3 dagen school
2 dagen BPV
3 dagen school
2 dagen BPV
School
School / BPV
Je volgt de verplichte onderdelen:
In deze opleiding leer je verschillende basistechnieken en vaardigheden die je bij dit werk nodig hebt. Je werkt
onder andere aan de volgende kerntaken:
• Klanten adviseren en producten en diensten verkopen
• Klanten ontvangen en behandelplannen opstellen
• Schoonheidsbehandeling verzorgen
• Een specialistische behandeling uitvoeren
• Administratieve werkzaamheden uitvoeren
• Een onderneming starten
Vakken
Tijdens de opleiding krijg je de volgende vakken:
• Nederlands
• Engels
• Rekenen
Toelatingseisen
Diploma kaderberoepsgerichte leerweg
Diploma gemengde leerweg
Diploma theoretische leerweg
Overgangsbewijs naar klas 4 havo/vwo
Mbo-diploma basisberoepsgerichte leerweg
Doorstroommogelijkheden
HBO Huidtherapie
83
HBO Fystiotherapie
Waar
Je kunt deze opleiding volgen bij diverse roc's. Kijk voor meer informatie op www.roc.nl . Als je de opleiding
gaat volgen via de beroepsbegeleidende leerweg, heb je ook een leerarbeidsplaats bij een kapsalon nodig. Je
moet daar dus eerst solliciteren. Veel roc’s kunnen hierin bemiddelen.
Kerntaken en Competentieprofiel
Bronnen:
www.koc.nl
www.rocfriesepoort.nl
84
Gezondheidszorg
Verpleging & Verzorging
Zorghulp
Niveau 1 : Zorghulp:
huishoudelijk medewerker om de bewoner heen:
- in thuissituatie
- verzorgingstehuis
- verpleeghuis etc.
Beroepsprofiel
Algemeen
Als zorghulp werk je bij oudere, zieke of gehandicapte mensen die thuis of in een instelling wonen. Je
helpt zorgvragers met het runnen van hun huishouden. De zorg voor kinderen (op beperkte schaal),
eten klaarmaken en afwassen behoren tot je taken. Maar ook een praatje maken, de huisdieren
verzorgen of de boodschappen doen, horen hierbij. Naast de hulp die jij biedt, krijgen de zorgvragers
meestal ook zorg van verzorgenden, verpleegkundigen of andere hulpverleners. Deze collega's
bieden jou deskundige leiding en je helpt hen onder andere bij verzorgende taken als het wassen van
de zorgvrager. In de thuiszorg komen dit soort werkzaamheden minder voor, omdat je hier
voornamelijk alleen bij een zorgvrager werkt. Tijdens de opleiding voor zorghulp leer je hoe je al dit
huishoudelijk en licht verzorgend werk doet en hoe je de zorgvrager stimuleert en ondersteunt om
zoveel mogelijk taken zelf te blijven uitvoeren.
Duur
1 jaar
Werkterrein
Als zorghulp kun je aan de slag bij mensen thuis of in instellingen waar zij wonen. Voorbeelden
hiervan zijn de thuiszorg, een verzorgingshuis, een woonvorm voor mensen met een lichamelijke of
verstandelijke handicap of een verpleeg- of ziekenhuis.
Programma
Deze opleiding kun je op twee manieren volgen: via de beroepsopleidende leerweg (BOL) (naar
school en stage lopen) of via de beroepsbegeleidende leerweg (BBL) (werken en leren).
Verhouding theorie en praktijk
De beroepspraktijkvorming is een belangrijk onderdeel van de opleiding. Daarin doe je ervaring op en
breng je in praktijk wat je op school hebt geleerd. Tijdens de beroepsopleidende leerweg besteed je
zo'n 30% van je studietijd aan praktijk (in de vorm van stages). Als je voor de beroepsbegeleidende
leerweg kiest, ben je ongeveer 70% van de studietijd in de praktijk aan het leren.
Je volgt de verplichte onderdelen:
− Werken als Zorghulp in een Organisatie
− Uitvoeren van Huishoudelijke Zorg
− Helpen bij Dagelijkse Bezigheden
− Omgaan met de Zorgvrager
− Mens en Samenleving
Toelatingseisen
85
Om deze opleiding te gaan volgen heb je geen vooropleiding nodig. Je wordt dus altijd tot de
opleiding toegelaten. Het is wel belangrijk dat je de Nederlandse taal beheerst. Ook als je al een tijdje
als zorghulp werkt maar nog niet gediplomeerd bent, kun je deze opleiding gaan volgen.
Doorstroommogelijkheden
Helpende (niveau 2). Voor deze opleiding krijg je vrijstellingen voor een aantal deelkwalificaties.
Waar
Je kunt deze opleiding volgen bij diverse roc's. Kijk voor meer informatie op www.roc.nl .
Als je de opleiding gaat volgen via de beroepsbegeleidende leerweg, heb je ook een leerarbeidsplaats
bij een zorginstelling nodig. Je moet daar dus eerst solliciteren. Veel roc’s kunnen hierin bemiddelen.
Beroepscompetenties
86
Vraaggericht werken
1. Werkt vraaggericht
2. Signaleert veranderingen in de situatie van de zorgvrager en mantelzorger
Ondersteunen
3. Ondersteunt bij het huishouden
4. Ondersteunt bij het wonen en ondernemen van activiteiten
5. Activeert tot zelfstandig uitvoeren van handelingen
Communicatie
6. Bouwt relatie op met zorgvrager en mantelzorg
Systematisch en resultaatgericht werken
7. Werkt systematisch en resultaatgericht
8. Werkt vakbekwaam
Omgaan met grenzen
9. Bewaakt grenzen en gaat beheerst om met spanningen
Professioneel werken
10. Werkt samen
11. Blijft leren
Helpende Zorg en Welzijn
Niveau 2: Helpende Zorg en Welzijn:
87
huishoudelijk medewerker en beetje persoonlijke verzorging:
- in thuissituatie
- verzorgingstehuis
- verpleegtehuis
- woonvormen voor lichamelijk en geestelijk gehandicapten
Beroepsprofiel
Algemeen
Vind je het leuk om mensen te helpen en verzorgen? Bijvoorbeeld kleine kinderen, mensen met een
handicap of ouderen? Dan is de basisberoepsopleiding Helpende Welzijn misschien iets voor jou.
Tijdens deze opleiding word je heel breed opgeleid. Je leert hoe je allerlei begeleidende, verzorgende
en huishoudelijke taken uitvoert. Denk bijvoorbeeld aan het verzorgen van maaltijden, het zetten
van koffie en thee, helpen bij het wassen en bij het aan- en uitkleden. Maar je leert ook hoe je kunt
helpen bij het organiseren en uitvoeren van activiteiten, hoe je een bardienst draait of hoe je een
ruimte gezellig maakt en schoon houdt. Als helpende welzijn heb je veel contact met cliënten en
collega’s. Tijdens de opleiding besteed je dan ook veel aandacht aan sociale vaardigheden,
inlevingsvermogen en omgaan met gevoelige situaties.
Duur
2 jaar
Werkterrein
Als helpende welzijn kun je als aan de slag bij een instelling in het welzijnswerk. Bijvoorbeeld bij een
kindercentrum, buurthuis, instelling in de verstandelijke gehandicaptenzorg, revalidatiecentrum of
woon- of zorgcentrum.
Programma
Deze opleiding kun je op twee manieren volgen: via de beroepsopleidende leerweg (BOL) (naar
school en stage lopen) of via de beroepsbegeleidende leerweg (BBL) (werken en leren).
Verhouding theorie en praktijk
De beroepspraktijkvorming is een belangrijk onderdeel van de opleiding. Daarin doe je ervaring op en
breng je in praktijk wat je op school hebt geleerd. In de beroepsopleidende leerweg besteed je zo'n
30% van je studietijd aan praktijk in de vorm van stages. Als je voor de beroepsbegeleidende leerweg
kiest, ben je ongeveer 70% van de studietijd werkend aan het leren.
Je volgt de verplichte onderdelen:
− Werken volgens werkplan
− Interacties in werksituaties
− Kwaliteit en deskundigheid
− Individu en samenleving
− Engels 1
− Ondersteunen bij verzorging en huishouding
− Ondersteunen bij begeleiding
Toelatingseisen
Als je 16 jaar of ouder bent of minimaal 10 jaar dagonderwijs hebt gevolgd, word je in principe tot de
opleiding toegelaten.
Aanvullende eisen Roc's kunnen aanvullende eisen stellen en het is mogelijk dat je wordt uitgenodigd
voor een intakegesprek voordat je aan de opleiding begint.
88
Doorstroommogelijkheden
Sociaal Pedagogisch Werker 3 (SPW 3).
Sociaal Cultureel Werker (SCW)
Met het diploma Helpende Welzijn kun je ook doorstromen naar allerlei andere mbo-opleidingen op
niveau 3. Bijvoorbeeld de opleiding Verzorgende.
Waar
Je kunt deze opleiding volgen bij diverse roc's. Kijk voor meer informatie op www.roc.nl .
Als je de opleiding gaat volgen via de beroepsbegeleidende leerweg, heb je ook een leerarbeidsplaats
bij een zorginstelling nodig. Je moet daar dus eerst solliciteren. Veel roc’s kunnen hierin bemiddelen.
Beroepscompetenties
Vraaggericht werken
1. Werkt vraaggericht
89
2. Signaleert veranderingen in de situatie van de zorgvrager en mantelzorger
Verzorgen en ondersteunen
3. Ondersteunt bij ADL
4. Ondersteunt bij eenvoudige problemen
5. Ondersteunt bij wonen en een huishouden voeren
6. Ondersteunt bij recreatieve en dagelijkse activiteiten
7. Activeert tot het zelfstandig uitvoeren van handelingen
8. Geeft de zorgvrager tips en adviezen over ADL en huishouden
Communicatie
9. Bouwt een relatie op met de zorgvrager en mantelzorg
Systematisch en resultaatgericht werken
10. Werkt systematisch en resultaatgericht
11. Werkt vakbekwaam
12. Handelt op adequate wijze bij onvoorziene situaties en calamiteiten
Omgaan met grenzen
13. Bewaakt grenzen en gaat beheerst om met spanningen
Professioneel werken
14. Werkt samen
15. Blijft leren
16. Werkt op adequate wijze in de thuissituatie
Verzorgende IG
Niveau 3: Verzorgende IG (individuele gezondheidszorg):
90
- verzorgende in thuiszorg,
- bejaardenzorg,
- gehandicaptenzorg,
- kraamzorg
Beroepsprofiel
Algemeen
Ouderen, zieken en lichamelijk gehandicapten hebben vaak hulp nodig bij de huishouding en hun
persoonlijke verzorging. En ook kunnen ze wel een steuntje in de rug gebruiken als ze bijvoorbeeld
met problemen zitten. Neem de bewoners van een verpleeghuis, een verzorgingshuis of een
woonvoorziening voor mensen met een lichamelijke handicap. Zij zijn nogal eens slecht ter been of
snel moe, waardoor het lastig voor ze is om zelf de afwas te doen, hun bed te verschonen en hun
kamer netjes te houden. Hetzelfde geldt voor veel ouderen, zieken en lichamelijk gehandicapten die
gewoon thuis wonen. Zij zijn op zich redelijk zelfstandig, maar het is bijvoorbeeld moeilijk voor ze om
zelf boodschappen te doen en te koken, om zelf naar de wc te gaan of de was te verzorgen. Ook
vrouwen die net van hun kind zijn bevallen, kunnen tijdens en na de bevalling wel wat hulp
gebruiken. Op de opleiding Verzorgende leer je hoe je zelfstandig een zorgplan opstelt voor deze
situaties. Je leert hoe je zelfstandig huishoudelijk en verzorgend werk doet en hoe je mensen op een
verantwoorde manier helpt en begeleidt.
Duur
3 jaar
Werkterrein
Met deze opleiding kun je aan de slag in de ouderenzorg (zowel thuis als in bijvoorbeeld een
verzorgingshuis), gezinszorg (bij gezinnen thuis), kraamzorg (bij de kraamvrouw thuis) en lichamelijk
gehandicaptenzorg (woonvoorzieningen). In principe werk je zelfstandig, maar bij complexe
zorgsituaties werk je onder leiding van iemand anders (bv. een verpleegkundige).
Programma
Deze opleiding kun je op twee manieren volgen: via de beroepsopleidende leerweg (BOL) (naar
school en stage lopen) of via de beroepsbegeleidende leerweg (BBL) (werken en leren).
Verhouding theorie en praktijk
De beroepspraktijkvorming is een belangrijk onderdeel van de opleiding. Daarin doe je ervaring op en
breng je in praktijk wat je op school hebt geleerd. In de beroepsopleidende leerweg besteed je zo'n
30% van je studietijd aan praktijk in de vorm van stages. Als je voor de beroepsbegeleidende leerweg
kiest, ben je ongeveer 70% van de studietijd werkend aan het leren.
De opleiding bestaat uit verplichte onderdelen en verplichte keuzeonderdelen.
Voor het diploma zijn verplicht:
- zorg voor huishouding;
- plannen van zorg;
- coördinatie van zorg;
- kwaliteitszorg en deskundigheidsbevordering verzorgende;
- verzorgen van chronisch zieken, lichamelijk gehandicapten en revaliderenden;
- verzorgen van geriatrische zorgvragers;
- verzorgen van verstandelijk gehandicapten;
- verzorgen van barenden, kraamvrouwen en pasgeborenen;
- interactie in beroepssituaties;
- preventie en GVO (gezondheidsvoorlichting);
- ontwikkelingen in de maatschappij 1 en 2;
91
- basiszorg.
Daarnaast maak je een verplichte keuze uit de onderdelen:
- kortdurende zorg;
- kraamverzorging;
- zorg voor ouderen;
- zorg voor chronisch zieken.
Verzorgende IG
Als je later ook eenvoudige verpleegkundige handelingen wilt uitvoeren, kies je niet voor één van
bovenstaande differentiaties, maar kies je in plaats daarvan voor de deelkwalificatie Verplegende
Elementen. Als je alle verplichte onderdelen én Verplegende Elementen hebt afgerond, ontvang je
het diploma Verzorgende IG. Als je voor een differentiatie hebt gekozen, ontvang je het diploma
Verzorgende.
Toelatingseisen
- diploma vmbo Zorg en Welzijn (T, G, K)
- diploma vmbo Techniek (T, G, K)
- diploma vmbo Economie (T, G, K)
- diploma vmbo Landbouw (T, G, K)
- diploma helpende
- of een diploma dat volgens de wet hieraan gelijk is
Aanvullend:
- vbo-diploma: twee vakken op C-niveau, waaronder Nederlands, en drie vakken op B-niveau.
Vrijstellingen
Als je de opleiding Helpende hebt afgerond, krijg je tijdens de opleiding Verzorgende vrijstellingen
voor een aantal deelkwalificaties/onderdelen.
Doorstroommogelijkheden Verpleegkundige Praktijkopleider
Waar
Je kunt deze opleiding volgen bij diverse roc's. Kijk voor meer informatie op www.roc.nl .
Als je de opleiding gaat volgen via de beroepsbegeleidende leerweg, heb je ook een leerarbeidsplaats bij een zorginstelling nodig. Je moet daar dus eerst solliciteren. Veel roc’s kunnen hierin
bemiddelen.
Beroepscompetenties
1. De verzorgende is in staat de zorgvrager adequaat te ondersteunen bij de persoonlijke basiszorg,
zodat het door de zorgvrager gewenste niveau van persoonlijke hygiëne en verzorging gehandhaafd
wordt.
2. De verzorgende is in staat ondersteunende begeleiding te bieden aan de zorgvrager, zijn
mantelzorger en/of zijn naasten, zodat er een vertrouwensrelatie ontstaat en de zorgvrager zich
gesteund en begrepen voelt.
92
3. De verzorgende is in staat ondersteuning te bieden aan de zorgvrager bij het wonen en het
huishouden en het creëren van omgevingscondities, zodat de zorgvrager zich thuis voelt en de
leefomgeving kan bijdragen aan de kwaliteit van leven van de zorgvrager.
4. De verzorgende is in staat om verpleegtechnische handelingen (waaronder voorbehouden
handelingen) uit te voeren volgens de opdracht van een behandelaar, om het herstel van de
gezondheid van de zorgvrager te bevorderen, complicaties te voorkomen en hem te ondersteunen
bij therapeutische behandelingen.
5. De verzorgende is in staat doelgericht te handelen door het geven van voorlichting, advies en
instructie op het gebied van de persoonlijke basiszorg en de zelfredzaamheid en waar nodig
veranderingen aan te brengen in haar eigen handelen, zodat de zorgvrager optimaal ondersteund
wordt in het zorgen voor zichzelf en verslechtering van de situatie wordt voorkomen.
6. De verzorgende is in staat om methodisch en resultaatgericht zorg te bieden volgens het zorgplan,
richtlijnen, protocollen en kwaliteitscriteria waardoor de zorgverlening effectief, verantwoord en
volgens afspraak verloopt.
7. De verzorgende is in staat om efficiënt te werken, zodat zij met de doelgerichte inzet van de
beschikbare (hulp)middelen en mogelijkheden een optimaal resultaat weet te bereiken.
8. De verzorgende is in staat om de zorgvrager en zijn behoeften wat betreft zijn lichamelijk en
mentaal welbevinden, de woon- en leefsituatie en participatie centraal te stellen en hierop in te
spelen, zodat de zorgverlening aansluit bij de vraag van de zorgvrager en bijdraagt aan de kwaliteit
van leven van de zorgvrager.
9. De verzorgende is in staat om de zorgvrager te ondersteunen / activeren bij het zelfstandig
uitvoeren van handelingen en het zelf maken van keuzes, maar kan waar nodig of gewenst de zorg
overnemen, zodat de zorgvrager zoveel mogelijk de gewenste autonomie behoudt en handelingen
zelfstandig, of met weinig hulp, uitvoert en de zorg ontvangt zoals de zorgvrager het zelf wenst of
gewend is.
10. De verzorgende is in staat om bij de zorgvrager kenmerken die leiden tot bezorgdheid over de
lichamelijke conditie, het welbevinden of de huishoudelijke situatie te signaleren, zodat zij tijdig zicht
heeft op veranderingen of afwijkende situaties en eventuele bijbehorende risico´s en vervolgstappen
in gang kan zetten.
11. De verzorgende is in staat om tijdig verschillende mogelijkheden af te wegen en op basis daarvan
heldere besluiten te nemen, zodat zij het beste alternatief in de zorgverlening realiseert en de
zorgverlening continueert.
12. De verzorgende is in staat om adequaat informatie, advies en voorlichting te geven aan
individuele zorgvragers, zodat zij ondersteund worden in het zorgen voor zichzelf.
13. De verzorgende is in staat om professioneel en accuraat te werken, zodat de zorgvrager
zorgvuldige zorgverlening ontvangt en er geen onrechtmatige handelingen worden verricht.
14. De verzorgende is in staat om adequaat samen te werken met collega´s, mantelzorgers,
vrijwilligers en andere betrokken disciplines, zodat de zorgvrager continuïteit in de zorgverlening
ervaart.
15. De verzorgende is in staat om met enthousiasme studentverzorgende en collega´s te begeleiden
en te ondersteunen, zodat zij competenties verwerven om goede zorg te verlenen.
16. De verzorgende is in staat om overtuigend te handelen, zodat knelpunten worden opgelost.
17. De verzorgende is in staat om grenzen te bewaken en beheerst om te gaan met spanningen,
zodat deze niet in de weg staan bij het uitvoeren van haar werkzaamheden.
18. De verzorgende is in staat haar eigen omstandigheden en positie in de organisatie te bewaken en
te beïnvloeden, zodat zij goed kan functioneren en plezier in haar werk houdt.
19. De verzorgende is in staat nieuwe kennis en vaardigheden in zich op te nemen en eigen te
maken, zodat zij zichzelf ontplooit en ontwikkelt.
20. De verzorgende is in staat te beoordelen of een taak valt binnen haar bekwaamheid en
verantwoordelijkheid, zodat de kwaliteit van de zorgverlening verantwoord is.
21. De verzorgende is in staat om bij problemen en knelpunten haar werkzaamheden bij te stellen,
zodat zij toch resultaten boekt.
93
22. De verzorgende is in staat (nieuwe) uitgangspunten, gegronde oordelen en meningen afkomstig
uit haar vakgebied toe te passen in haar handelen, zodat zij evidence-based werkt.
23. De verzorgende is zich bewust van de waardering van zorgvragers en reflecteert op haar eigen
gedrag, emoties en (persoonlijke en professionele) normen, zodat zij haar eigen handelen tijdig kan
bijstellen.
Verpleegkundige
Niveau 4: MBO-Verpleegkundige:
- verpleegkundige handelingen in ziekenhuis,
- bejaardenzorg,
- verpleegtehuis etc.
Beroepsprofiel
Algemeen
In de gezondheidszorg worden patiënten verpleegd, verzorgd en begeleid. Denk aan mensen die in
een ziekenhuis liggen, die tijdelijk in een psychiatrisch ziekenhuis zijn opgenomen of die in een
94
verpleeghuis wonen. Als verpleegkundige verleen je de dagelijkse verpleegkundige zorg in complexe
situaties. Op de opleiding Verpleegkundige leer je hoe je patiënten verpleegt, verzorgt en begeleidt.
Je leert bijvoorbeeld hoe je een verpleegplan voor een patiënt opstelt, hoe je instructies geeft over
medicijngebruik en hoe je ‘doorliggen’ voorkomt bij patiënten die langere tijd in bed moeten blijven.
Ook leer je onder meer hoe je voorlichting geeft, rapporten maakt en de voorraad- en
patiëntenadministratie bijhoudt.
Duur
4 jaar
Werkterrein
Met deze opleiding kun je als middenkaderfunctionaris aan de slag bij een algemeen ziekenhuis,
psychiatrisch ziekenhuis, verpleeghuis, verzorgingshuis, instelling in de verstandelijk
gehandicaptenzorg of bij een instelling voor maatschappelijke gezondheidszorg.
Programma
Deze opleiding kun je op twee manieren volgen: via de beroepsopleidende leerweg (BOL) (naar
school en stage lopen) of via de beroepsbegeleidende leerweg (BBL) (werken en leren).
Verhouding theorie en praktijk
De beroepspraktijkvorming is een belangrijk onderdeel van de opleiding. Daarin doe je ervaring op en
breng je in praktijk wat je op school hebt geleerd. In de beroepsopleidende leerweg besteed je zo'n
30% van je studietijd aan praktijk in de vorm van stages. Als je voor de beroepsbegeleidende leerweg
kiest, ben je ongeveer 70% van de studietijd werkend aan het leren.
De opleiding bestaat uit verplichte onderdelen en verplichte keuzeonderdelen.
Voor het diploma zijn verplicht:
- interactie in beroepssituaties;
- ontwikkelingen in de maatschappij 1 en 2;
- preventie en GVO 1 (gezondheidsvoorlichting);
- plannen van verpleegkundige zorg;
- verpleegtechnische handelingen;
- coordinatie en continuiteit van zorg;
- kwaliteitszorg en deskundigheidsbevordering;
- verplegen en revalideren van chronisch zieken, lichamelijk gehandicapten; verplegen van
zorgvragers voor en na chirurgische ingreep 1;
- verplegen van geriatrische zorgvragers;
- verplegen van verstandelijk gehandicapten;
- verplegen van zorgvragers met een psychische ziekte;
- verplegen van zwangeren, barenden, kraamvrouwen en pasgeborenen; verplegen van kinderen en
jeugdigen;
- basiszorg.
Daarnaast maak je een verplichte keuze uit de onderdelen:
- klinische zorg;
- kraam-, kind- en jeugdzorg 1;
- psychiatrie en verstandelijk gehandicaptenzorg 1;
- chronisch zieken
Toelatingseisen
- diploma vmbo Zorg en Welzijn (T, G, K)
- diploma vmbo Techniek (T, G, K)
95
- diploma vmbo Economie (T, G, K)
- diploma vmbo Landbouw (T, G, K)
- diploma Verzorgende
- of een diploma dat volgens de wet hieraan gelijk is
Aanvullend:
Er wordt dwingend aanbevolen om niet in te stromen met een vbo-diploma, maar met een mavodiploma met zes vakken op D-niveau.
Vrijstellingen
Als je in het bezit bent van het diploma Verzorgende, kun je vrijstelling krijgen voor een aantal
onderdelen. De opleiding Verpleegkundige duurt dan geen 4 maar ongeveer 2 jaar.
Doorstroommogelijkheden
Praktijkopleider.
Opleiding tot verpleegkundige. Hier kun je met vrijstellingen instromen. De opleiding duurt dan nog
maximaal 3 jaar.
Diverse specialistische vervolgopleidingen, waaronder:
- Intensive Care Verpleegkunde
- Intensive Care Kinderverpleegkunde
- Intensive Care Neonatologie Verpleegkunde
- Medium Care Verpleegkunde
- Revalidatieverpleegkunde
- Ambulanceverpleegkunde
- Obstetrie & Gynaecologie Verpleegkunde
- Oncologieverpleegkunde
Waar
Je kunt deze opleiding volgen bij diverse roc's. Kijk voor meer informatie op www.roc.nl .
Als je de opleiding gaat volgen via de beroepsbegeleidende leerweg, heb je ook een leerarbeidsplaats
bij een zorginstelling nodig. Je moet daar dus eerst solliciteren. Veel roc’s kunnen hierin bemiddelen.
Beroepscompetenties
Competenties
1. De mbo-verpleegkundige is in staat zorgvragers adequaat te ondersteunen in het dagelijks leven
als zij als gevolg van gezondheids- en of bestaansproblemen, behandeling of therapie onvoldoende in
staat zijn dit zelf te doen, zodat de zorgvrager kan herstellen of zich in zijn huidige situatie kan
handhaven.
2. De mbo-verpleegkundige is in staat begeleiding te bieden aan zorgvragers, mantelzorg en naasten
op psychosociaal gebied, zodat de zorgvrager kan omgaan met ziekte en de gevolgen daarvan en de
problemen voorkomen worden.
3. De mbo-verpleegkundige is in staat om methodisch en resultaatgericht te werken, waardoor de
zorgverlening effectief, verantwoord en volgens afspraak verloopt.
4. De mbo-verpleegkundige is in staat om kostenbewust en efficiënt te werken, zodat zij met de
doelgerichte inzet van beschikbare (hulp)middelen en mogelijkheden een optimaal resultaat weet te
bereiken.
96
5. De mbo-verpleegkundige is in staat zich in te leven in de zorgvrager en zijn mantelzorger en/of
naasten, zodat zij kan anticiperen op de behoeften van de zorgvrager en zijn mantelzorger en/of
naasten en zij zich gehoord en gesteund voelen.
6. De mbo-verpleegkundige is in staat om de werkelijke behoefte van de zorgvrager met zijn
gezondheids- en/of daaraan gerelateerde bestaansproblemen1 centraal te stellen en deze te
relateren aan haar professionele inzicht, zodat de zorgverlening aansluit bij de behoefte en de
gezondheidssituatie van de zorgvrager.
7. De mbo-verpleegkundige is in staat om de zorgvrager aan te zetten en te stimuleren tot het
zelfstandig uitvoeren van handelingen en het maken van keuzes, zodat de zorgvrager met steun van
mantelzorg en/of naasten zoveel mogelijk de regie en autonomie over zijn leven heeft en behoudt.
8. De mbo-verpleegkundige is in staat om doelgericht bij de zorgvrager mogelijkheden en
beperkingen te observeren en veranderingen te signaleren, zodat zij vroegtijdig inzicht krijgt in de
gezondheids- en bestaanssituatie en gezondheidsrisico's van de individuele zorgvrager of groepen
zorgvragers en weet andere disciplines in te schakelen.
9. De mbo-verpleegkundige is in staat informatie over de gezondheids- en daaraan gerelateerde
bestaansproblemen van de zorgvrager te analyseren en de informatie met elkaar in verband te
brengen en te waarderen, zodat een zorgvraag van de zorgvrager optimaal verhelderd wordt.
10. De mbo-verpleegkundige is in staat om in complexe situaties, afwegingen te maken, duidelijkheid
te scheppen en besluiten te nemen, zodat onnodig uitstel van handelen voorkomen wordt en
continuïteit en consistentie plaatsvindt bij uitvoering van de zorgverlening.
11. De mbo-verpleegkundige is in staat om bij haar handelen vooruit te denken en te anticiperen op
gezondheids- en daaraan gerelateerde bestaansproblemen, zodat deze waar mogelijk voorkomen
worden of niet verergeren.
12. De mbo-verpleegkundige is in staat om pro-actief voorlichting, advies en instructie te geven aan
zorgvragers en mantelzorg over het behouden of verbeteren van de gezondheids- of bestaanssituatie
van de zorgvrager en indien nodig (pro-actief) corrigerende handelingen uit te voeren, zodat de
zorgvrager diens gezondheids- en bestaanssituatie zoveel mogelijk stabiel kan houden of bevorderen.
13. De mbo-verpleegkundige is in staat passende omgevingscondities en randvoorwaarden te
creëren waardoor de ontwikkeling / de ‘genezing’ van de zorgvrager zoveel mogelijk bevorderd
wordt.
14. De mbo-verpleegkundige is in staat om nauwgezet en accuraat te werken, zodat er geen
onrechtmatige handelingen worden verricht en de zorgvrager de juiste zorgverlening ontvangt.
15. De mbo-verpleegkundige is in staat verpleegtechnische handelingen (waaronder voorbehouden
behandelingen) uit te voeren zodat de gezondheid van de zorgvrager bevorderd wordt, complicaties
worden voorkomen en de zorgvrager ondersteund wordt bij therapeutische behandeling.
16. De mbo-verpleegkundige is in staat om in gezamenlijkheid met collega's, andere disciplines,
mantelzorgers en vrijwilligers coöperatief en collegiaal een bijdrage te leveren aan te bereiken
resultaat, zodat optimale samenwerking kan plaatsvinden.
17. De mbo-verpleegkundige is in staat haar deskundigheid te beoordelen, te beoordelen hoe haar
werkzaamheden zich verhouden tot de deskundigheid en werkzaamheden van anderen en hier
conclusies uit te trekken, zodat de zorgvrager optimale kwaliteit van zorg ontvangt.
18. De mbo-verpleegkundige is in staat om met enthousiasme nieuwe studentverpleegkundigen en
collega's te begeleiden en te ondersteunen, zodat zij zichzelf kunnen ontwikkelen tot volwaardig
beroepsbeoefenaren.
19. De mbo-verpleegkundige is in staat om bij knelpunten in de organisatie innovatieve ideeën met
overtuigingskracht in te brengen, zodat nieuwe werkwijzen en/of oplossingen voor knelpunten
ingevoerd worden.
20. De mbo-verpleegkundige is in staat om regulerend en doelgericht om te gaan met grenzen en
spanningen, zodat deze niet in de weg staan bij het uitvoeren van haar werkzaamheden en de
kwaliteit van zorg niet aantasten.
21. De mbo-verpleegkundige is in staat om adequaat te communiceren met anderen, zodat
verstoringen in communicatie zo min mogelijk voorkomen.
97
22. De mbo-verpleegkundige is in staat om informatie en advies op een begrijpelijke manier over te
brengen, zodat de zorgvrager en zijn naasten de informatie en het advies begrijpen en op basis.
23. De mbo-verpleegkundige is in staat haar deskundigheid breed in te zetten, zodat zij een bijdrage
levert aan de gezondheid en het welzijn van de zorgvrager en de gemeenschap als geheel.
24. De mbo-verpleegkundige is in staat om bij problemen en knelpunten oplossingen of nieuwe
werkwijzen te bedenken, waardoor de kwaliteit van de verpleegkundige zorg verbetert.
25. De mbo-verpleegkundige is in staat haar eigen omstandigheden en positie in de organisatie te
bewaken en te beïnvloeden, zodat zij goed kan functioneren en plezier in haar werk houdt.
26. De mbo-verpleegkundige is in staat na analyse en beoordeling (in overleg met leidinggevende),
ideeën, ontwikkelingen en nieuwe kennis en vaardigheden in zich op te nemen en eigen te maken
zodat zij zichzelf ontplooit en ontwikkelt.
27. De mbo-verpleegkundige is in staat te werken vanuit een beroepsvisie en open te staan voor
nieuwe ontwikkelingen en deze te integreren maar tegelijkertijd oog te hebben voor beperkende
omstandigheden, zodat ze evidence based handelt en bijdraagt aan de ontwikkeling van haar
vakgebied.
28. De mbo-verpleegkundige is zich bewust van de waardering van zorgvragers en reflecteert op haar
eigen gedrag, emoties en (persoonlijke en professionele) normen en wat dit doet bij anderen, zodat
zij haar eigen handelen tijdig kan bijstellen en een bijdrage levert aan haar eigen ontwikkeling.
Assisterende in de gezondheidszorg (AG)
Apothekersassistente
Niveau 4: Apothekersassistente:
- openbare apotheek,
- ziekenhuis
- apotheekhoudende huisarts
Beroepsprofiel
Algemeen
Een apothekersassistent helpt de apotheker bij al het werk in de apotheek. Dat houdt meer in dan
alleen maar recepten in ontvangst nemen en kant-en-klare geneesmiddelen verkopen. Zelf recepten
bereiden hoort er bijvoorbeeld ook bij. Zo’n 15 procent van alle recepten (capsules, zalven, crèmes,
poeders, enzovoort) wordt namelijk in de apotheek gemaakt. Verder moeten de
apothekersinstrumenten worden verzorgd en moeten de administratie, de inventaris en de voorraad
98
worden bijgehouden. Ook worden er allerlei artikelen besteld bij de groothandel: receptvrije
geneesmiddelen, ingrediënten van recepten, pleisters, hoestdrankjes en andere dingen die in de
apotheek worden verkocht. Heel belangrijk is uiteraard dat de cliënten goede voorlichting krijgen
over hun medicijnen en hoe ze die moeten gebruiken. Sommige medicijnen neem je bijvoorbeeld
vóór het eten in, andere juist erna. Dat betekent dat je als apothekersassistent goed weet hoe
geneesmiddelen in het lichaam werken. Tijdens de opleiding Apothekersassistent leer je alles wat je
moet weten en kunnen om dit werk zelfstandig uit te voeren.
Duur
3 jaar
Uitzonderingen
Bij sommige onderwijsinstellingen is het mogelijk om de opleiding versneld te volgen, waardoor je
deze in twee jaar kunt afronden. Deze versnelde opleiding is alleen mogelijk als je in het bezit bent
van een havo diploma met scheikunde of een overgangsbewijs van 4 naar 5 vwo.
Werkterrein
Met deze opleiding kun je als middenkaderfunctionaris aan de slag bij een openbare apotheek,
ziekenhuisapotheek, apotheek van een gezondheidscentrum of huisarts, of in een laboratorium in de
farmaceutische groothandel of industrie.
Programma
Deze opleiding kun je op twee manieren volgen: via de beroepsopleidende leerweg (BOL) (naar
school en stage lopen) of via de beroepsbegeleidende leerweg (BBL) (werken en leren).
Als je de opleiding gaat volgen via de beroepsbegeleidende leerweg, heb je ook een leerarbeidsplaats
bij een leerbedrijf nodig. Je moet daar dus eerst solliciteren. Veel roc’s kunnen hierin bemiddelen.
Verhouding theorie en praktijk
De beroepspraktijkvorming is een belangrijk onderdeel van de opleiding. Daarin doe je ervaring op en
breng je in praktijk wat je op school hebt geleerd. Tijdens de beroepsopleidende leerweg besteed je
minimaal 20% en maximaal 59% van je studietijd aan praktijk in de vorm van stages. Als je voor de
beroepsbegeleidende leerweg kiest, ben je minimaal 60% van de studietijd werkend aan het leren.
De opleiding bestaat uit tien verplichte onderdelen:
− Individu en Samenleving
− Omgaan met patiënt/cliënt en anderen in de beroepssituatie
− Preventie en Voorlichting
− Mens, Arbeid en Samenleving
− Werken volgens methodiek
− Werken in een praktijk of instelling
− Geneesmiddelen bereiden
− Farmaceutische patiëntenzorg
− Management, Beheer en Administratie
− Kwaliteitszorg en Deskundigheidsbevordering
Daarnaast kies je tussen één van de deelkwalificaties Engels of Duits.
Toelatingseisen
− diploma vmbo Zorg en Welzijn (T, G, K)
− diploma vmbo Techniek (T, G, K)
− diploma vmbo Economie (T, G, K)
− diploma vmbo Landbouw (T, G, K)
99
− overgangsbewijs van 3 naar 4 havo/vwo
Aanvullend:
− vbo-diploma: tenminste drie vakken op C-niveau (waaronder Nederlands en één van de exacte
vakken) en de overige vakken op B-niveau.
− mavo: natuurkunde, scheikunde, wiskunde of biologie gewenst.
Roc's kunnen aanvullende eisen stellen. Soms is het gebruikelijk dat je wordt uitgenodigd voor een
intakegesprek voordat je aan de opleiding begint.
Doorstroommogelijkheden
mbo:
− Praktijkopleider
hbo:
− Voeding en Diëtetiek
− Verpleegkunde
− Fysiotherapie
− Logopedie
− Farmakunde
− Farmaceutisch manager
− Farmaceutisch
consulent SBA:
− Ziekenhuisapothekersassistent
Waar
Je kunt deze opleiding volgen bij diverse roc's. Kijk voor meer informatie op www.roc.nl. Daarnaast
zijn er particuliere opleidingen van NHA, LOI en Capabel Onderwijsgroep.
Beroepscompetenties
Competentiegebied A omgang met de cliënt
A1 De apothekersassistent is in staat om de zorgvraag duidelijk te krijgen zodat de juiste
vervolgstappen genomen kunnen worden.
Proces
• interpreteert de informatie op het recept op de juiste wijze;
• maakt gebruik van farmaceutische kennis en van basiskennis van anatomie en ziektebeelden om zo
gericht mogelijk door te kunnen vragen;
• maakt gebruik van kennis over de cliënt en eventueel gebruik van andere geneesmiddelen;
• luistert naar de zorgvrager en geeft hem ruimte;
• vraagt zonodig door om zo de vraag achter de vraag boven tafel te krijgen;
• weegt af of verwijzing naar zorgverlener nodig is;
• maakt gebruik van protocollen met instructies;
• is in staat dit te erkennen en aan te geven als ze twijfelt bij een advies en/of handeling van
100
voorschrijver of apotheker;
• pleegt bij twijfel en onzekerheid overleg met voorschrijver, collega of apotheker;
• analyseert de verkregen informatie en beoordeelt welke vervolgstap wenselijk is;
• toont verbaal en non-verbaal een hulpvaardige houding.
Resultaat
De vraag met betrekking tot deze specifieke cliënt wordt helder zodat deze de basis kan vormen voor
de vervolgstap: bereiding, levering van het geschikte product/geneesmiddel, of een passend advies.
A2 De apothekersassistent is in staat om te handelen op basis van de zorgvraag, om zodoende de
cliënt de juiste geneesmiddelen, producten, adviezen en gebruiksinstructies te kunnen geven op
het juiste moment.
Proces
heeft kennis van de werking, het gebruik, de belangrijke bijwerkingen en eventuele bijzonderheden
van de meest voorkomende (zelfzorg)geneesmiddelen, medische hulpmiddelen, behandelmethoden
en risico's;
• maakt gebruik van basiskennis van anatomie en ziektebeelden;
• maakt gebruik van kennis van kenmerken en vergoedingsregels van verschillende
verzekeringsvormen;
• kent de grenzen van de eigen deskundigheid en zoekt en vindt aanvullende informatie door
raadplegen van een collega-apothekersassistent, de apotheker en/of andere beschikbare bronnen;
• overlegt bij medicatiebewakingssignalen met de cliënt, apotheker en/of voorschrijver;
• past het resultaat van medicatiebewaking toe door in het advies rekening te houden met ander
geneesmiddelengebruik of eerder verstrekte adviezen en de cliënt op mogelijke risico's te wijzen;
• stemt advies en taalgebruik af op de vermogens van de cliënt;
• verstrekt informatie en een toelichting daarop in duidelijke taal waarbij ze het gebruik van
vakjargon
zoveel mogelijk voorkomt;
• motiveert tot een juist gebruik;
• controleert of de informatie goed is overgekomen;
• registreert de zorgvraag en het gegeven advies;
• geeft bij aflevering van het product (genees- of hulpmiddel) informatie en advies;
• verricht kassahandelingen (bij handverkoop).
Resultaat
De cliënt ontvangt de medicatie en/of advies dat aansluit bij zijn behoefte en andere relevante
Cliënt kenmerken.
A3 De apothekersassistent communiceert helder en zorgvuldig met de cliënt zodat recht gedaan
wordt aan de cliënt.
Proces
• ontvangt de cliënt correct;
• stelt de cliënt zonodig op zijn gemak;
• houdt in het taalgebruik rekening met de vermogens van de cliënt;
• geeft het advies op een voor de cliënt begrijpelijke manier en checkt of de informatie duidelijk is
overgekomen;
• maakt op basis van kennis en gedrag van cliënt en productkennis een juiste inschatting over
discretie
en wijze van instructie en past haar handelen hierop aan;
• leeft zich in de situatie van de zorgvrager in en reageert daar op gepaste wijze op.
101
Resultaat
op de individuele cliënt afgestemde benadering;
een tevreden cliënt.
A4 De apothekersassistent is in staat om adequaat om te gaan met verschillende en/of
tegenstrijdige belangen van cliënt en voorschrijver zodat medisch-farmaceutisch juist gehandeld
wordt en de cliënt zo tevreden mogelijk is.
Proces
• vraagt door naar de behoefte van de cliënt;
• vraagt door naar het standpunt van de voorschrijver;
• vindt in haar handelen evenwicht in enerzijds de behoefte van de cliënt en anderzijds het
standpunt
van de voorschrijver;
• treedt bij uiteenlopende belangen diplomatiek en stevig op door begrip te tonen voor het
standpunt/de wens van de cliënt en tevens haar handelen helder te beargumenteren.
Resultaat
zoveel mogelijk tevredenheid bij de cliënt;
zoveel mogelijk recht doen aan het medisch-farmaceutisch juist handelen.
Competentiegebied B bewaking van eigen grenzen
B1 De apothekersassistent is in staat om onder grote druk goed te blijven functioneren zodat de
kwaliteit van haar werk hoog blijft.
Proces
• onderkent werkdruk en moeilijke werkomstandigheden;
• weet waar de grenzen van haar belastbaarheid liggen;
• neemt initiatief om stressvolle situaties te hanteren en zo mogelijk te veranderen;
• maakt het bespreekbaar als ze haar grenzen dreigt te overschrijden;
• heeft inzicht in wat prioriteit heeft;
• voert het werk uit op basis van prioriteiten;
• blijft rustig en evenwichtig;
• blijft zorgvuldig en volgens het kwaliteitssysteem werken;
• werkt conform de CAO-afspraken en de afspraken met de werkgever.
Resultaat
werkt conform hoge kwaliteitseisen;
reageert veerkrachtig op stressvolle situaties.
B2 De apothekersassistent is in staat om bij grensoverschrijdend gedrag van de cliënt professioneel
te handelen zodat de werkzaamheden ook dan adequaat uitgevoerd worden.
Proces
• leeft zich in de situatie van de cliënt in en reageert daar op gepaste wijze op;
• geeft helder aan waar haar (normen en waarden-)grens ligt en wanneer die is bereikt;
• blijft professioneel en kalm;
• legt duidelijk en zelfverzekerd uit wat wel en niet mogelijk is;
• geeft argumenten voor het eigen handelen;
• blijft zorgvuldig en correct handelen, ook onder druk;
• blijft consequent;
• is in staat om agressie en frustratie te kanaliseren.
Resultaat
102
deëscalatie, waardoor schade voorkomen of beperkt wordt;
persoonlijk welbevinden van de apothekersassistent;
adequate farmaceutische zorg.
Competentiegebied C uitvoeren van farmaceutische en farmaneutisch-administratieve
handelingen
C1 De apothekersassistent is in staat om niet specialistische bereiding van geneesmiddelen correct
uit te voeren zodat veiligheidsrisico's tot een minimum beperkt worden en de zorgvrager het juiste
geneesmiddel verstrekt wordt.
Proces
• maakt gebruik van procedures en protocollen;
• maakt gebruik van farmaceutische kennis en kennis van de werking van werkzame stoffen;
• checkt op de juiste middelen en dosering m.b.v. de benodigde instrumenten;
• kent de omstandigheden waaronder de bereiding moet plaatsvinden en past deze kennis toe;
• maakt gebruik van kennis van de scheikundige basisverschijningsvormen van grondstoffen in
farmaceutische preparaten en hun consequenties voor de houdbaarheid, oplosbaarheid en
combinatiemogelijkheid en gevaren van de grondstof en neemt de juiste voorzorgsmaatregelen;
• handelt overeenkomstig veiligheidseisen;
• laat, afhankelijk van de complexiteit van de bereiding, een collega, laboratorium en/of apotheker
controle uitvoeren op gebruikte middelen en werkwijze;
• kiest het juiste verpakkingsmateriaal;
• voorziet altijd het product van de benodigde etikettering.
Resultaat
Geneesmiddel dat volgens de voorschriften bereid is.
C2 De apothekersassistent is in staat om afhandeling van recepten dusdanig uit te voeren dat de
aanvrager het product en de instructie geleverd krijgt die passen bij de vraag.
Proces
• neemt het recept aan via fax, balie, telefoon of computer;
• voert het recept nauwgezet in het apotheekinformatiesysteem in, waardoor gegevens van de cliënt
gekoppeld worden aan de medicatieopdracht;
• voert de medicatiebewaking uit door controle van medicatie- en cliëntkenmerken;
• interpreteert medicatiebewakingssignalen op basis van door het apotheekinformatiesysteem
geregistreerde gegevens;
• voert hierover, indien nodig, overleg met een collega-apothekersassistent en/of de apotheker;
• combineert kennis van ziektebeelden en bijbehorende farmacotherapie en neemt contact op met
de apotheker en/of de voorschrijver bij onduidelijkheden of een vermoeden van fouten in de
receptuur;
• maakt het recept gereed of laat het gereedmaken door uitvullen van het geneesmiddel,
etiketteren, (eventueel voorzien van waarschuwingssticker) en bijvoegen van instructie;
• maakt gebruik van kennis van de scheikundige basisverschijningsvormen van grondstoffen in
farmaceutische preparaten en hun consequenties;
• past alle voorkomende en benodigde rekenvaardigheden toe, bijvoorbeeld voor berekeningen van
doseringen en bereidingen:
• kan rekenkundige kennis toepassen bij het berekenen van doseringen en hoeveelheden van
bereiden (bijvoorbeeld dosering per kg lichaamsgewicht uitrekenen);
• kan hoeveelheden omrekenen (van verpakkingshoeveelheid naar totale aantallen, van aantallen
per dag naar totaal mee te geven aantal);
• past de benodigde kennis van het metrieke stelsel toe (bijvoorbeeld bij het omrekenen van
103
milligrammen en eenheden naar milliliters);
• heeft rekenkundig inzicht, weet wanneer een uitkomst onlogisch is.
• informeert de cliënt over de voortgang;
• laat controle uitvoeren door een collega-apothekersassistent;
• scant eventueel het product via de computer;
• maakt gebruik van kennis van kenmerken en vergoedingsregels van verschillende
verzekeringsvormen;
• geeft mondelinge informatie passend bij de eerste, tweede en vervolguitgifte.
Resultaat
De cliënt krijgt de medicatie of het product dat aansluit bij zijn behoefte en waarop
medicatiebewaking
is toegepast zodat er sprake is van een optimale dienstverlening.
C3 De apothekersassistent is in staat op basis van signalen via de verkoop de voorraad op peil te
houden, zodanig dat de juiste hoeveelheid medicatie beschikbaar is( uitgaande van de te
verwachten vraag).
Proces
• heeft zicht op voorraad op basis van de gegevens in het voorraadbestelsysteem of via signalen via
verkoop;
• plaatst bestelling bij de leverancier op basis van behoefte zoals door systeem aangegeven of op
basisvan een gerichte zorgvraag;
• controleert bestelling na levering en bergt de bestelling op de juiste plek op volgens wettelijke
regels en kwaliteitseisen;
• communiceert adequaat met leverancier;
• checkt tussentijds voorraad middels vergelijking met computergegevens;
• houdt bij bestellingen rekening met te verwachten vraag op basis van seizoensinvloeden;
• voert zorgvuldig en consequent verstrekking van geneesmiddelen en wijzigingen in de voorraad in
computer in, zodat gegevens in systeem en daaraan gekoppelde meldingen kloppend blijven.
Resultaat
Voorraad die past bij de verwachte uitgifte voor de komende periode.
Competentiegebied D organisatie van het werk
D1 De apothekersassistent is in staat haar werkzaamheden op een systematische wijze nauwkeurig
uit te voeren, zodat de werkzaamheden effectief en efficiënt uitgevoerd worden.
Proces
gebruikt het apotheek informatiesysteem en softwareprogramma’s op een goede manier;
archiveert gegevens systematisch en zorgvuldig;
maakt gebruik van protocollen;
kan langdurig alert en geconcentreerd bezig zijn zonder fouten te maken;
stelt prioriteiten;
schakelt goed tussen verschillende werkzaamheden;
zorgt ervoor dat werkzaamheden zo georganiseerd zijn dat zij inzichtelijk zijn voor anderen en dat,
indien nodig, anderen haar werkzaamheden over kunnen nemen.
Resultaat
gegevens zijn steeds vastgelegd en goed terug te vinden;
er wordt efficiënt gewerkt.
104
D2 De apothekersassistent is in staat om in haar handelen het streven naar kwaliteit tot uiting te
laten komen.
Proces
• inventariseert en signaleert gewenste veranderingen;
• werkt mee aan de verbetering van kwaliteit in het werk;
• werkt binnen de kaders van het kwaliteitssysteem van de organisatie;
• maakt gebruik van protocollen en instructies;
• is permanent alert tijdens het handelen op de kwaliteit van het proces en resultaat;
• begeleidt nieuwe medewerkers en stagiaires kwaliteitsgericht;
• voldoet in haar handelen aan de regels en voorschriften die door de wetgever en de organisatie
gesteld worden.
Resultaat
Optimale performance en continue verbetering.
Competentiegebied E samenwerking en afstemming
E1 De apothekersassistent is in staat helder met de collega's en andere disciplines te
communiceren zodat een goede afstemming plaatsvindt.
Proces
• helder communiceren over onderlinge samenwerking: helderheid in verwachtingen en
mogelijkheden
ten opzicht van teamleden;
• helder communiceren over onderlinge afstemming: helderheid in verwachtingen en mogelijkheden
ten opzichte van andere disciplines;
• kan met overtuiging een teamlid of andere discipline aanspreken op zijn/haar taak;
• heeft een adequate Nederlandse taalvaardigheid;
• kan feedback geven op een constructieve wijze;
• kan feedback goed ontvangen en benutten voor verbetering van het eigen professionele handelen;
• luistert naar teamleden en is in staat hen advies te geven;
• is in staat tijdig advies te vragen aan andere teamleden;
• maakt binnen het team afspraken over taakverdeling;
• neemt zelf verantwoordelijkheid voor de eigen bijdrage aan het grotere geheel;
• signaleert verbetermogelijkheden en brengt deze in bij het team;
• heeft zicht op eigen mogelijkheden en beperkingen en die van teamleden en gaat hier goed mee
om;
• maakt duidelijk aan anderen wat ze doet;
• is in staat bij te dragen aan de begeleiding van stagiaires en/of nieuwe medewerkers;
• draagt het werk zorgvuldig over.
Resultaat
• een goed functionerend team dat het belang van de cliënt dient;
• heldere communicatie waardoor misverstanden voorkomen worden;
• efficiency;
• leren van elkaar;
• prettige werksfeer.
Competentiegebied F professionalisering
F1 De apothekersassistent is in staat om de eigen deskundigheid te bevorderen zodat het werk
altijd optimaal uitgevoerd wordt.
105
Proces
• reflecteert op haar eigen beroepsmatig handelen, gedrag en werkwijze;
• vraagt feedback aan collega´s en de leidinggevende;
• is in staat te leren van de feedback van collega´s en de leidinggevende en gedrag en werkwijze
zonodig aan te passen;
• leert op basis van haar eigen ervaringen met collega’s, cliënten en andere disciplines;
• benoemt behoefte aan scholing en licht die toe;
• kan in dialoog met de leidinggevende een behoefte aan deskundigheidsbevordering vaststellen die
tegemoet komt aan de belangen van de apotheek en van haarzelf;
• leert uit bij- en nascholing;
• verwerft actuele beroepskennis uit vakliteratuur, klinische lessen, symposia etcetera;
• stelt zich op de hoogte van verandering in relevante wet- en regelgeving.
Resultaat
• werkt conform professionele eisen;
• continu leren.
Doktersassistente
Niveau 4: Doktersassistente:
- huisartsenpraktijk / gezondheidscentrum
- polikliniek, specialisten in ziekenhuis
- arbodienst
- GGD
Beroepsprofiel
Algemeen
Als doktersassistent houd je je voor een groot deel bezig met de opvang en de begeleiding van de
patiënten. Adviezen, uitleg en informatie geven (ook telefonisch) maken daar deel van uit. De
doktersassistent is vaak de eerste die contact heeft met de patiënt en moet dan vaak informatie
inwinnen over de ernst van de klacht, zodat kan worden bepaald wat er moet gebeuren. Daarvoor
zijn een goede verstandhouding en vertrouwensrelatie met de patiënten vereist. Daarnaast help je
de arts bij geneeskundige handelingen, zoals kleine chirurgische ingrepen. Je verricht onder
verantwoordelijkheid van de arts ook zelf eenvoudige verpleegkundige en medische handelingen.
Bijvoorbeeld iemands bloeddruk opnemen, griepinjecties geven, hechtingen verwijderen en bloed
afnemen. Als je op een polikliniek van een ziekenhuis werkt, assisteer je bij de onderzoeken die op de
106
betreffende polikliniek worden uitgevoerd. Dit alles vraagt om de nodige medische kennis. Verder
doe je laboratoriumonderzoek en verzorg je het instrumentarium van de arts. Tot slot verzorg je de
patiëntenadministratie en de financiële administratie. Tijdens de opleiding Doktersassistent leer je
alles wat je moet weten en kunnen om dit werk zelfstandig uit te voeren.
Duur
3 jaar
Uitzonderingen
Bij sommige onderwijsinstellingen is het mogelijk om de opleiding versneld te volgen, waardoor je
deze in twee jaar kunt afronden. Deze versnelde opleiding is bijvoorbeeld mogelijk als je in het bezit
bent van een havo-diploma met scheikunde of een overgangsbewijs van 4 naar 5 vwo. Er zijn ook
roc’s die versnelde opleidingen aanbieden voor mensen > 20 jaar.
Werkterrein
Met deze opleiding kun je als middenkaderfunctionaris aan de slag bij een huisartsenpraktijk,
gezondheidscentrum, specialistenpraktijk, polikliniek of EHBO-post van een ziekenhuis, verpleeghuis,
geneeskundige dienst, arbodienst, GGD, bloedtransfusiedienst of schoolartsendienst. Je werkt
zelfstandig onder leiding van een arts.
Programma
De opleiding kun je op twee manieren volgen: via de beroepsopleidende leerweg (BOL) waarin je
leert en stage loopt of via de beroepsbegeleidende leerweg (BBL) waarin de nadruk ligt op leren in de
praktijk (werkend leren).
Als je de opleiding gaat volgen via de beroepsbegeleidende leerweg, heb je ook een leerarbeidsplaats
bij een leerbedrijf nodig. Je moet daar dus eerst solliciteren. Veel roc’s kunnen hierin bemiddelen.
Verhouding theorie en praktijk
De beroepspraktijkvorming is een belangrijk onderdeel van de opleiding. Daarin doe je ervaring op en
breng je in praktijk wat je op school hebt geleerd. Tijdens de beroepsopleidende leerweg besteed je
minimaal 20% en maximaal 59% van je studietijd aan praktijk in de vorm van stages. Als je voor de
beroepsbegeleidende leerweg kiest, ben je minimaal 60% van de studietijd werkend aan het leren .
Je volgt de volgende verplichte onderdelen:
− Individu en Samenleving
− Omgaan met patiënt/cliënt en anderen binnen de beroepssituatie
− Preventie en Voorlichting
− Kwaliteitszorg en Deskundigheidsbevordering
− Mens, Arbeid en Samenleving
− Management, Beheer en Administratie
− Medisch-technische handelingen
− Intake
− Voorlichting
− Werken in een praktijk of instelling
− Werken volgens methodiek
Daarnaast moet je kiezen tussen één van de deelkwalificaties Engels of Duits.
Toelatingseisen
− diploma vmbo Zorg en Welzijn (T, G, K)
− diploma vmbo Techniek (T, G, K)
− diploma vmbo Economie (T, G, K)
107
− diploma vmbo Landbouw (T, G, K)
− overgangsbewijs van 3 naar 4 havo/vwo
Aanvullend
− vbo: ten minste drie vakken op C-niveau, waaronder Nederlands en één van de exacte vakken, en
de overige vakken ten minste op B-niveau;
− mavo: op C-niveau met het vak natuurkunde, scheikunde, wiskunde of biologie.
Roc's kunnen aanvullende eisen stellen. Soms is het gebruikelijk dat je wordt uitgenodigd voor een
intakegesprek voordat je aan de opleiding begint.
Doorstroommogelijkheden
mbo:
Praktijkopleider.
hbo:
− Verpleegkunde
− Fysiotherapie (na mbo opleiding)
Als je een andere opleiding tot doktersassistent hebt afgerond, geeft dit meestal toegang tot het
hbo. Voor de vervolgopleidingsmogelijkheden na de opleiding tot doktersassistent aan een
particuliere instelling, kun je het beste bij deze instelling zelf informeren.
Waar
Je kunt deze opleiding volgen bij diverse roc's. Kijk voor meer informatie op www.roc.nl
Je kunt de opleiding tot doktersassistent ook volgen bij een particulier opleidingsinstituut zoals de
LOI, ASOP of Capabel Onderwijsgroep. De duur van de opleiding varieert in dat geval van ongeveer
één tot twee jaar. Dit geldt ook voor opleidingen aan het NIPA (Nederlands Instituut voor opleiding
van Praktijkassistenten voor Artsen).
Beroepscompetenties
Competentiegebied A Omgang met de zorgvrager
A1 De doktersassistent is in staat om in contact met de zorgvrager verbaal en non-verbaal te
signaleren welke behoefte de zorgvrager heeft.
Proces
• observeert de houding en uitdrukking van de zorgvrager
• toetst, afhankelijk van het nut, observaties bij de zorgvrager
• luistert actief
• geeft de verkregen informatie door aan de behandelaar
• maakt gebruik van haar ‘voelsprieten’
• maakt een inschatting of de situatie afwijkt van de ‘normale’ situatie
Resultaat
• de vraag achter de vraag wordt helder
108
• de zorgvrager heeft vertrouwen in de doktersassistent en levert daardoor vereiste informatie
A2 De doktersassistent is in staat om de zorgvrager op een hulpvaardige manier te
benaderen zodat de zorgvrager zich op zijn gemak voelt en weet wat hij kan verwachten van
de doktersassistent tijdens de uitvoering van de kerntaken.
Proces
• maakt zich kenbaar als aanspreekpunt
• zorgt voor optimale bereikbaarheid
• stelt zich hulpvaardig en gastvrij op
• staat open voor vragen
• geeft helder aan wat men van haar en van de behandelaar/ de organisatie kan verwachten
• stelt de zorgvrager, indien nodig, gerust
• houdt de zorgvrager op de hoogte van veranderingen bij afspraken
Resultaat
• de zorgvrager weet wat hij kan verwachten van de dokterassistent
• de zorgvrager voelt zich op zijn gemak en voelt geen drempel om zijn vraag te stellen
A3 De doktersassistent is in staat helder en zorgvuldig te communiceren met de zorgvrager
zodat ze recht doet aan de zorgvrager tijdens de uitvoering van de kerntaken.
Proces
• heeft een open, vertrouwenwekkende houding
• legt uit waarom ze wat doet of zegt
• kan zich inleven in de situatie van de zorgvrager en reageert op gepaste wijze daarop
Resultaat
• de zorgvrager vertrouwt de dokterassistent en verschaft de juiste informatie
• de zorgvrager voelt zich serieus genomen
A4 De doktersassistent is in staat om adequaat om te gaan met verschillende en/of
tegenstrijdige belangen van de behandelaar en de zorgvrager.
Proces
• erkent en beoordeelt het belang van de zorgvrager in een specifieke situatie
• erkent en beoordeelt het belang van de behandelaar in een specifieke situatie
• stelt vast wat het belangrijkste doel is
• maakt een inschatting van de risico’s van beide situaties
• neemt op grond van bovenstaande informatie een besluit en onderbouwt dit
Resultaat
• de zorgvrager wordt adequaat en naar tevreden geholpen door een daartoe bevoegd persoon
109
Competentiegebied B Vraaggericht werken
B1 De doktersassistent is in staat om de hulpvraag en de mate van spoedeisendheid op
systematische wijze duidelijk te krijgen waardoor de zorgvrager, tijdig, wordt voorzien in zijn
zorgvraag.
Proces
• stelt zowel open, kritische als doelgerichte vragen op een systematische manier
• luistert naar de zorgvrager en geeft hem ruimte
• vraagt door om zo de vraag achter de vraag en de urgentie boven tafel te krijgen
• maakt gebruik van medische kennis om zo gericht mogelijk door te kunnen vragen
• maakt gebruik van telefoonhandleiding of protocollen met instructies
• weet waar ze welke informatie vandaan moeten halen en hoe ze die moeten toepassen
• analyseert de verkregen informatie zelfstandig en beoordeelt welke vervolgstap wenselijk is
• beargumenteert richting de zorgvrager wat ze doet of zegt
• is in staat te erkennen dat ze twijfelt bij een advies en/of hendeling en kan dat aangeven aan de
behandelaar
• pleegt bij twijfel en onzekerheid overleg met de arts
Resultaat
• de doktersassistent zorgt dat de zorgvrager goed, zorgvuldig en tijdig wordt geholpen
• door goed en zorgvuldig voorwerk kan de behandelaar efficiënt en effectief zijn werkzaamheden
uitvoeren
B2 De doktersassistent is in staat om op heldere wijze de zorgvrager gevraagd en
ongevraagd passend advies en voorlichting te geven zodat de zorgvrager weet waar hij aan
toe is en wat hij moet doen.
Proces
• luistert en vraagt door
• herhaalt en zorgvraag en checkt bij zorgvrager of de vraag correct is
• heeft kennis van meest voorkomende klachten, behandelmethoden, zelfzorg en risico’s
• weet de weg te vinden in het grote aanbod van informatie
• kan inschatten welk aanbod van informatie wel en welke niet klopt
• verstrekt informatie en een toelichting daarop in duidelijke taal waarbij ze het gebruik van
vakjargon zoveel mogelijk voorkomt
• controleert of de informatie goed is overgekomen
• overziet en benoemt de consequenties van haar advies
• motiveert de zorgvrager om het advies uit te voeren
• registreert de zorgvrager en het gegeven advies
110
Resultaat
• de zorgvrager ontvangt de informatie die aansluit bij zijn behoefte en noodzaak
• de zorgvrager weet wat de consequenties zijn als hij het advies niet opvolgt
Competentiegebied C Bewaking van eigen grenzen.
C1 De doktersassistent is in staat te beoordelen of zij bekwaam en bevoegd is om de
voorliggende taak uit te voeren.
Proces
• is op de hoogte van taakafspraken, protocollen en wettelijke regelingen (o.a. WGBO en BIG)
• weegt continu en zorgvuldig af tot hoe ver ze gaat in advisering en taakuitvoering
• bij twijfel over haar bevoegdheid en/of bekwaamheid voert ze de activiteit niet uit en
communiceert dit met de behandelaar
• maakt een afweging of en wanneer ze welke informatie doorspeelt aan de behandelaar
• meldt duidelijk aan de zorgvrager tot waar haar taken en verantwoordelijkheden liggen en
wanneer ze deze overdraagt aan de behandelaar
Resultaat
• de zorgvrager heeft vertrouwen in een goede bejegening en behandeling door de doktersassistent
• de zorgvrager krijgt de juiste behandeling en/of adviezen
• de doktersassistent werkt ontspannen en biedt de juiste hulpverlening doordat ze weet waar haar
grenzen liggen
C2 De doktersassistent is in staat om onder grote druk goed te blijven functioneren zodat de
kwaliteit van haar werk hoog blijft.
Proces
• onderkent werkdruk en moeilijke werkomstandigheden
• weet waar de grenzen van haar belastbaarheid liggen
• neemt initiatief om de situatie te hanteren en zo mogelijk te veranderen
• maakt het bespreekbaar als ze haar grenzen dreigt te overschrijden
• heeft inzicht in wat prioriteit heeft
• voert het werk uit op basis van prioriteiten
• blijft rustig
• blijft zorgvuldig en volgens protocollen werken
Resultaat
• werkt conform hoge kwaliteitseisen
• werkt met plezier
C3 De doktersassistent is in staat om professioneel te handelen bij grensoverschrijdend gedrag van
de zorgvrager zodat de werkzaamheden ook dan adequaat uitgevoerd worden.
111
Proces
• leeft zich in de situatie van de zorgvrager in en reageert op gepaste wijze daarop
• geeft helder aan waar haar (normen en waarden) grens ligt en wanneer die wordt bereikt
• legt duidelijk uit wat wel en niet mogelijk is
• geeft argumenten voor het eigen handelen
• blijft consequent ten opzichte van verschillende zorgvragers
• blijft zorgvuldig correct handelen, ook onder druk
• blijft professioneel en kalm
Resultaat
• de ëscalatie, waardoor schade voorkomen of beperkt wordt
• houdt vast aan eigen waarden en normen zonder daarbij de situatie van de zorgvrager uit het oog
te verliezen
• persoonlijk welbevinden van de doktersassistent
• professionele uitstraling en werkhouding
Competentiegebied D uitvoeren van handelingen in het kader van individuele gezondheidszorg
D1 De doktersassistent is in staat om handelingen in het kader van de individuele gezondheidszorg
correct uit te voeren zodat de zorgvrager de juiste behandeling krijgt
Proces
• begeleidt de zorgvrager
• licht de zorgvrager in over de handeling en de eventuele consequenties en risico`s
• maakt gebruik van protocollen
• voert de handeling systematisch, nauwkeurig en geconcentreerd uit
• voert de handelingen in het kader van de individuele gezondheidszorg met behulp van de juiste
technieken zelfverzekerd en met overtuiging uit
• is zich bij routinehandelingen steeds bewust van eventuele consequenties en risico`s
• communiceert helder over het vervolgplan
• zorgt dat voorraden kloppen en materialen hygiënisch en schoon zijn
Resultaat
• de zorgvrager krijgt de juiste behandeling en weet wat hij moet doen
• de zorgvrager heeft vertrouwen in een goede bejegening en behandeling voor de doktersassistent
Competentiegebied E Organisatie van het werk
E1 De doktersassistent is in staat haar werkzaamheden op een systematische wijze nauwkeurig uit
te voeren, zodat de werkzaamheden effectief en efficiënt uitgevoerd worden in een situatie waarin
verschillende werkprocessen tegelijkertijd aandacht vragen
Proces
• gebruikt de systemen en softwareprogramma`s op een goede manier
• slaat gegevens systematisch en zorgvuldig op
• maakt gebruik van protocollen
• is in staat om langdurig met detailinformatie om te gaan
• stelt prioriteiten
• schakelt goed tussen verschillende werkzaamheden
• maakt duidelijk aan de behandelaar wat zij van hem verwacht
• zorgt ervoor dat werkzaamheden zo georganiseerd zijn dat zij inzichtelijk zijn voor anderen en dat
indien nodig, anderen haar werkzaamheden over kunnen nemen
112
Resultaat
• gegevens zijn steeds vastgelegd en goed terug te vinden
• er wordt efficiënt gewerkt
E2 de doktersassistent is in staat de afspraken voor de behandelaar zorgvuldig en zo volledig
mogelijk voor te bereiden zodat de behandelaar efficiënt kan werken
Proces
• beoordeelt op basis van de gemaakte afspraak wat de behandelaar nodig heeft om de behandeling
uit te kunnen voeren
• vraagt aan de behandelaar welke voorkeuren hij heeft wat betreft de voorbereiding van afspraken
en onthoudt dat
• zorgt dat alle benodigde materialen aanwezig zijn
• zorgt dat alle benodigde materialen steriel of schoon zijn
• zorgt dat alle benodigde dossiers en informatie aanwezig zijn
• denkt voortdurend één stap vooruit
• reikt instrumenten direct aan als de behandelaar ze nodig heeft
• werkt volgens protocollen
Resultaat
• de behandelaar kan zich, door de voorbereiding, beter concentreren op zijn primaire
werkzaamheden
• de zorgvrager krijgt een efficiënte en goede behandeling
Competentiegebied F Samenwerking en afstemming
F1 De doktersassistent is in staat helder met collega`s en andere disciplines te communiceren over
haar werkzaamheden zodat goede afstemming plaatsvindt
Proces
• helder communiceren over onderlinge samenwerking: helderheid in verwachtingen en
mogelijkheden t.a.v. collega`s
•helder communiceren over onderlinge afstemming: helderheid in verwachtingen en mogelijkheden
t.a.v. andere disciplines
• geeft feedback op een constructieve wijze
• ontvangt feedback en benut deze voor verbetering van het professionele handelen
• is in staat tijdig advies te vragen aan collega`s
• luistert naar collega`s en is in staat advies te geven aan collega`s
• maakt afspraken met collega`s over de taakverdeling
• neemt zelf verantwoordelijkheid voor eigen bijdrage aan het grotere geheel
• signaleert verbetermogelijkheden en brengt deze in bij het team
• heeft zicht op eigen mogelijkheden en beperkingen en die van collega`s en gaat hier goed mee om
• maakt duidelijk aan anderen wat ze doet
• is in staat stagiaires en/of nieuwe medewerkers te begeleiden
• draagt het werk zorgvuldig over
Resultaat
• een goed functionerend team dat het belang van de zorgvrager dient
• heldere communicatie waardoor misverstanden voorkomen worden
• efficiënt werken en handelen
F2 De doktersassistent is in staat tijdig met de behandelaar te overleggen zodat optimale
zorgverlening plaatsvindt
Proces
113
• registreert in het patiëntendossier / registratiesysteem duidelijk de vraag en de aard van de klacht
van de zorgvrager en het advies dat ze heeft gegeven
• toetst, indien nodig, bij de behandelaar of haar analyse en vervolgactie correct zijn
•geeft overtuigende, onderbouwende feedback aan de behandelaar in situaties waarin ze twijfelt
aan een besluit van de behandelaar
Resultaat
• aan de vraag van de zorgvrager wordt recht gedaan. Hij krijgt de juiste behandeling en/of adviezen
door een daartoe bevoegd persoon
• de doktersassistent en de behandelaar weten van elkaar wie wat gedaan en gezegd heeft
Competentiegebied G professionalisering
G1 de doktersassistent is in staat om professioneel te werken zodat haar vak optimaal wordt
uitgevoerd en goed wordt geprofileerd
Proces
• reflecteert op haar eigen beroepsmatig handelen, gedrag en werkwijze
• vraagt feedback aan collega`s
• is in staat te leren van de feedback van collega`s en gedrag en werkwijze zo nodig aan te passen
• benoemt behoefte aan scholing en licht dat toe
• leert uit bij- en nascholing
• verwerft actuele beroepskennis
• participeert in (externe) werkgroepen en netwerken van belangen- en beroepsorganisaties
• leert van de zorgvrager
• ontwikkelt een mening over haar werk, taken en houding en draagt deze uit
Resultaat
• Werkt conform professionele eisen
• profileert en positioneert het beroep
G2 De doktersassistent is in staat om in haar handelen het streven naar kwaliteit tot uiting te laten
komen
Proces
• inventariseert en signaleert gewenste veranderingen
• werkt mee aan de verbetering van kwaliteit in het werk
• werkt binnen de kaders van het kwaliteitssysteem van de organisatie
• maakt gebruik van protocollen en instructies en actualiseert deze regelmatig
• is permanent alert tijdens het handelen op de kwaliteit van het proces en resultaat
• begeleidt nieuwe medewerkers en stagiaires kwaliteitsgericht
• voldoet in haar handelen aan de geldende regels en voorschriften m.b.t. arbo, milieu en veiligheid
Resultaat
Continue verbetering van werkprocessen en de kwaliteit van medewerkers
114
115
Tandartsassistente
Niveau 4: Tandartsassistente:
- tandarts
- orthodontist
- ziekenhuis, afd. mondziekte en kaakchirurgie
Beroepsprofiel
Algemeen
Als tandartsassistent help je de tandarts bij tandheelkundige behandelingen en onderzoeken. Je zuigt
bijvoorbeeld speeksel af terwijl de tandarts bezig is met boren, je prepareert het materiaal waarmee
tanden en kiezen worden gevuld en je maakt röntgenfoto’s. Ook steriliseer je de instrumenten en
verzorg je de apparatuur. Belangrijk is verder de opvang en begeleiding van de patiënten.
Voorlichting geven (bijvoorbeeld over mondhygiëne) hoort daar ook bij. Veel mensen zijn een beetje
zenuwachtig als ze naar de tandarts moeten. Door ze vriendelijk te ontvangen en duidelijke uitleg te
geven over wat er gaat gebeuren, kun je ze op hun gemak stellen. Tot slot verzorg je de
patiëntenadministratie en de financiële administratie, beantwoord je de telefoon en hou je de
afspraken bij. Tijdens de opleiding tandartsassistent leer je alles wat je moet weten en kunnen om dit
werk zelfstandig uit te voeren.
Duur
3 jaar
Uitzonderingen
Bij sommige onderwijsinstellingen is het mogelijk om de opleiding versneld te volgen, waardoor je
hem in twee jaar kunt afronden. Deze versnelde opleiding is alleen mogelijk als je in het bezit bent
van een havodiploma met scheikunde of een overgangsbewijs van 4 naar 5 vwo.
Werkterrein
Met deze opleiding kun je aan de slag bij een tandartspraktijk, tandheelkundig centrum,
tandtechnisch laboratorium, schooltandartsendienst, dienst voor jeugdtandverzorging, op een
afdeling mond-en kaakchirurgie van een ziekenhuis of in de praktijk van een orthodontist (dat is een
specialist op het gebied van gebitsregulatie). Je werkt zelfstandig onder verantwoordelijkheid van
een tandarts.
Programma
Deze opleiding kun je op twee manieren volgen: via de beroepsopleidende leerweg (BOL) (naar
school en stage lopen) of via de beroepsbegeleidende leerweg (BBL) (werken en leren).
Als je de opleiding gaat volgen via de beroepsbegeleidende leerweg, heb je ook een leerarbeidsplaats
bij een leerbedrijf nodig. Je moet daar dus eerst solliciteren. Veel roc’s kunnen hierin bemiddelen.
Verhouding theorie en praktijk
De beroepspraktijkvorming is een belangrijk onderdeel van de opleiding. Daarin doe je ervaring op en
breng je in praktijk wat je op school hebt geleerd. Tijdens de beroepsopleidende leerweg besteed je
minimaal 20% en maximaal 59% van je studietijd aan praktijk in de vorm van stages. Als je voor de
beroepsbegeleidende leerweg kiest, ben je minimaal 60% van de studietijd werkend aan het leren.
De opleiding bestaat uit elf verplichte onderdelen:
- Individu en Samenleving
- Omgaan met patiënt/cliënt en anderen in de beroepssituatie
- Preventie en Voorlichting
- Mens, Arbeid en Samenleving
116
- Werken volgens methodiek
- Werken in een praktijk of instelling
- Assistentie bij patiëntenbehandeling
- Individuele patiëntenzorg
- Indirecte patiëntenzorg
- Management, beheer en administratie
- Kwaliteitszorg en Deskundigheidsbevordering
Daarnaast kies je tussen één van de deelkwalificaties Engels of Duits.
Toelatingseisen
- diploma vmbo Zorg en Welzijn (T, G, K)
- diploma vmbo Techniek (T, G, K)
- diploma vmbo Economie (T, G, K)
- diploma vmbo Landbouw (T, G, K)
- overgangsbewijs van 3 naar 4 havo/vwo
Aanvullend:
- vbo-diploma: ten minste drie vakken op C-niveau, waaronder Nederlands en één van de exacte
vakken, en de overige vakken ten minste op B-niveau;
- mavo-diploma: op C-niveau met het vak natuurkunde, scheikunde, wiskunde of biologie.
Doorstroommogelijkheden
mbo:
Praktijkopleider
hbo:
Opleiding mondhygiënist. NMT:
Preventieassistent.
Voor de vervolgopleidingsmogelijkheden na de opleiding tot tandartsassistent aan een particuliere
instelling, kun je het beste bij deze instelling zelf informeren.
Waar
Je kunt deze opleiding volgen bij diverse roc's. Kijk voor meer informatie op www.roc.nl. Daarnaast
zijn er particuliere opleidingen van LOI en NTI.
117
Beroepscompetenties
Competentiegebied A: Omgang met de patiënt
A1 De tandartsassistent is in staat om in contact met de patiënt verbaal en non-verbaal te
signaleren welke behoefte de patiënt heeft, zodat zij of de tandarts/specialist optimaal in kan
spelen op de toestand en behoefte van de patiënt.
Proces
• Observeert de houding en uitdrukking van de patiënt
• Toetst, afhankelijk van het nut, observaties bij de patiënt
• Vraagt door naar toestand en behoefte van de patiënt
• Maakt gebruik van haar ‘voelsprieten’
• Luistert actief
• Maakt een inschatting of de situatie afwijkt van de ‘normale’ situatie
• Geeft de verkregen informatie door aan de tandarts/specialist
Resultaat
• De vraag achter de vraag wordt helder
• De patiënt heeft vertrouwen in de tandartsassistent en levert daardoor (sneller) vereiste informatie
A2 De tandartsassistent is in staat om de patiënt op een professionele en hulpvaardige manier in
te lichten over de praktijk, zodat de patiënt weet wat hij van de praktijk kan verwachten.
Proces
• Maakt zich kenbaar als aanspreekpunt
• Zorgt voor optimale bereikbaarheid
• Stelt zich hulpvaardig en gastvrij op
• Legt uit hoe de praktijk is georganiseerd
• Staat open voor vragen
• Geeft helder aan wat men van haar, de behandeling en de organisatie kan verwachten
• Houdt de patiënt op de hoogte van veranderingen bij afspraken
Resultaat
• De patiënt weet wat hij kan verwachten van de praktijk
A3 De tandartsassistent is in staat zorgvuldig en overtuigend te communiceren met de patiënt,
zodat de patiënt weet wat hij kan verwachten van de tandartsassistent rondom en tijdens de
behandeling.
Proces
• Heeft een open, vertrouwenswekkende houding
• Legt overtuigend uit waarom ze wat doet of zegt
• Kan zich inleven in de situatie van de patiënt en reageert op gepaste wijze daarop
• Heeft kennis van mondhygiëne, tandheelkundige, kaakchirurgische en orthodontische
aandoeningen en behandelingen en weet deze kennis op de juiste wijze toe te passen en te
verwoorden
• Licht de patiënt in over de vervolgstappen in de behandeling en de mogelijke gevolgen van de
behandeling
• Motiveert de patiënt om adviezen van haar en/of de tandarts/specialist op te volgen
Resultaat
• De patiënt vertrouwt de tandartsassistent en verschaft de juiste informatie
• De tandartsassistent komt geloofwaardig en professioneel over bij de patiënt
• De patiënt voelt zich serieus genomen
• De patiënt weet wat er gebeurt tijdens en rondom de behandeling
118
A4 De tandartsassistent is in staat om adequaat om te gaan met verschillende en/of tegenstrijdige
belangen van de patiënt en de tandarts/ specialist, zodat de patiënt goed wordt geholpen en de
tandarts/ specialist zijn taken goed uit kan voeren.
Proces
• Erkent en beoordeelt het belang van de patiënt in een specifieke situatie
• Erkent en beoordeelt het belang van de tandarts/specialist in een specifieke situatie
• Stelt vast wat het belangrijkste doel op dat moment is
• Maakt een inschatting van de risico’s van beide situaties
• Neemt op grond van bovenstaande informatie en ervaring een besluit en onderbouwt dit richting
patiënt en tandarts/specialist
• Blijft rustig en professioneel in conflictsituaties
Resultaat
• De patiënt wordt adequaat en naar tevredenheid geholpen
• De tandarts kan zijn taken goed uitvoeren
A5 De tandartsassistent is in staat rondom en tijdens de behandeling angst te reduceren en het
vertrouwen van de patiënt te winnen, zodat de behandeling voorspoedig verloopt.
Proces
• Observeert de verbale en non-verbale reacties van de patiënt
• Maakt haar observaties zo nodig bespreekbaar
• Is op de hoogte van de verschillende reactiepatronen van patiënten op ‘bedreigende’ situaties en
speelt daarop in
• Speelt in op de verschillen in beleving tussen kinderen en volwassenen
• Spreekt de taal van de patiënt
• Verplaatst zich in de situatie van de patiënt
• Zet angstreducerende technieken en hulpmiddelen in
• Maakt gebruik van basale medische kennis
Resultaat
• De patiënt heeft vertrouwen in de tandartsassistent
• De angst van de patiënt wordt beheersbaar
• De behandeling kan goed worden uitgevoerd
Competentiegebied B: Vraaggericht werkenB1) De tandartsassistent is in staat om de hulpvraag en
de mate van spoedeisendheid op systematische wijze duidelijk te krijgen, waardoor de patiënt
juist en tijdig wordt geholpen.
Proces
• Stelt zowel open, kritische als doelgerichte vragen op een systematische manier
• Luistert naar de patiënt en geeft hem ruimte
• Vraagt door om zo de vraag achter de vraag en de urgentie boven tafel te krijgen
• Maakt gebruik van tandheelkundige, orthodontische en kaakchirurgische kennis en kennis van de
mondhygiëne om zo gericht mogelijk door te kunnen vragen
• Maakt gebruik van werkinstructies en huisregels
• analyseert de verkregen informatie zelfstandig en beoordeelt welke vervolgstap wenselijk is
• Beargumenteert overtuigend richting de patiënt wat ze doet of zegt
• Pleegt bij twijfel en onzekerheid overleg met de tandarts
Resultaat
• De patiënt wordt goed, zorgvuldig en tijdig geholpen
119
B2 De tandartsassistent is in staat om op heldere wijze de patiënt gevraagd en ongevraagd passend
advies en voorlichting te geven, zodat de patiënt weet waar hij aan toe is en wat hij moet doen.
Proces
• Luistert en vraagt door
• Herhaalt de vraag en controleert bij de patiënt of de vraag correct is
• Heeft kennis van meest voorkomende klachten, behandelmethoden en risico’s in de algemene
praktijk, orthodontiepraktijk, praktijk voor gedifferentieerde tandheelkunde (onder andere
parodontologie), kaakchirurgiepraktijk en mondhygiënepraktijk
• Kan inschatten welk aanbod van informatie wel en niet geschikt is
• Geeft instructies, verstrekt informatie en een toelichting daarop in duidelijke taal, waarbij ze het
gebruik van vakjargon zoveel mogelijk vermijdt
• Controleert of de informatie goed is overgekomen en goed is begrepen
• Heeft kennis van communicatiemiddelen en methoden en weet de juiste in te zetten
• Heeft kennis van verwante/andere disciplines en kan, indien nodig, ernaar doorverwijzen
• Heeft kennis van de relatie tussen voeding en gebitstoestand
• Overziet en benoemt de consequenties van het al of niet opvolgen van haar adviezen
• Toont overtuigingskracht in haar adviseren
• Motiveert de patiënt om het advies uit te voeren
Resultaat
• De patiënt ontvangt de informatie die aansluit bij zijn behoefte en weet wat de consequenties zijn
als hij het advies niet opvolgt
Competentiegebied C: Bewaking van eigen grenzen
C1 De tandartsassistent is in staat te beoordelen of zij bekwaam en bevoegd is om de voorliggende
taak uit te voeren door een bekwaam en bevoegd beroepsbeoefenaar wordt geholpen.
Proces
• Is op de hoogte van taakafspraken, huisregels, werkinstructies en wettelijke regelingen (onder
andere WGBO en BIG)
• Weegt continu en zorgvuldig af tot hoe ver ze gaat in advisering en taakuitvoering
• Overziet de gevolgen van haar advisering
• Bij twijfel over haar bevoegdheid en/of bekwaamheid voert ze de activiteit niet uit en
communiceert dit met de tandarts/specialist
• Meldt duidelijk aan de patiënt tot waar haar taken en verantwoordelijkheden liggen en wanneer ze
deze overdraagt aan de tandarts/specialist
Resultaat
• De tandartsassistent geeft de juiste adviezen en/of behandeling doordat ze weet waar haar
grenzen liggen
• De tandartsassistent werkt ontspannen en is zeker in haar handelen omdat ze weet en aangeeft
waar de grenzen van haar bekwaamheid en bevoegdheid liggen
C2 De tandartsassistent is in staat om onder grote druk goed te blijven functioneren, zodat de
kwaliteit van haar werk hoog blijft.
Proces
• Onderkent werkdruk en moeilijke werkomstandigheden
• Weet waar de grenzen van haar belastbaarheid liggen
• Neemt initiatief om de situatie te hanteren en zo mogelijk te veranderen
• Maakt het bespreekbaar als ze haar grenzen dreigt te overschrijden
• Heeft inzicht in wat prioriteit heeft
• Voert het werk uit op basis van prioriteiten
120
• Blijft rustig
• Blijft zorgvuldig en volgens afspraak werken
Resultaat
• De tandartsassistent werkt conform kwaliteitseisen
• De tandartsassistent behoudt plezier in het werk
C3 De tandartsassistent is in staat om professioneel te handelen bij grensoverschrijdend gedrag
van de patiënt, zodat de werkzaamheden ook dan adequaat worden uitgevoerd.
Proces
• Leeft zich in de situatie van de patiënt in en reageert hierop op gepaste wijze
• Geeft helder aan waar haar (normen- en waarden)grens ligt en wanneer die wordt bereikt
• Legt duidelijk uit wat wel en niet mogelijk is
• Geeft argumenten voor het eigen handelen
• Blijft consequent ten opzichte van verschillende patiënten
• Blijft zorgvuldig en correct handelen, ook onder druk en in conflictsituaties
• Blijft professioneel en kalm, ook onder druk en in conflictsituaties
Resultaat
• Deëscalatie van lastige situaties
• Professionele uitstraling en werkhouding, waardoor werkzaamheden adequaat worden uitgevoerd
• De tandartsassistent blijft binnen haar eigen grenzen
6.2.4 Competentiegebied D: Assisteren bij en uitvoeren van handelingen in en buiten de mond
D1 De tandartsassistent is in staat om zorgvuldig en doelgericht handelingen in de mond uit te
voeren, zodat de patiënt geen onnodig risico loopt en zo weinig mogelijk pijn heeft.
Proces
• Heeft kennis van meest voorkomende klachten, behandelmethoden, technieken en risico’s in de
algemene praktijk, orthodontiepraktijk, praktijk voor gedifferentieerde tandheelkunde
kaakchirurgiepraktijk en mondhygiënepraktijk en past deze toe
• Hanteert een verfijnde motoriek
• Voert de tandheelkundige behandelingen met behulp van de juiste technieken zelfverzekerd en
met overtuiging uit
• Is zich bewust van de consequenties van haar handelingen voor de patiënt, onder andere in termen
van pijn
• Werkt hygiënisch en volgens werkinstructies
• Voert de handeling systematisch, nauwkeurig en geconcentreerd uit
• Is zich zowel bij routinematige als niet routinematige handelingen steeds bewust van eventuele
consequenties en risico’s
• Legt helder schriftelijk vast hoe de behandeling is verlopen
Resultaat
• Patiënt heeft zo weinig mogelijk last en pijn van de behandeling
• De kans op onnodige risico’s wordt verkleind
• De patiënt krijgt een efficiënte en goede (deel)behandeling
D2 De tandartsassistent is in staat de tandarts/ specialist proactief te assisteren, zodat de
behandeling efficiënt en effectief verloopt.
Proces
121
• Beoordeelt op basis van de gemaakte afspraak wat de tandarts/specialist nodig heeft om de
behandeling uit te kunnen voeren
• Vraagt aan de tandarts/specialist welke voorkeuren hij heeft wat betreft de voorbereiding van
afspraken
• Zorgt dat de juiste materialen en gereedschappen schoon en hygiënisch zijn en klaarliggen
• Kent het verloop van verschillende soorten behandelingen en denkt voortdurend één stap vooruit
• Reikt instrumenten direct aan als de tandarts/specialist ze nodig heeft
• Licht de patiënt stapsgewijs in over de behandeling en eventueel over consequenties en risico’s
• Geeft, waar nodig en bevoegd, instructies
• Communiceert helder over de vervolgstappen
Resultaat
• De tandarts/specialist kan zijn taken optimaal uitvoeren
• De patiënt krijgt een efficiënte en goede behandeling
Competentiegebied E: Organisatie van het werk
E1 De tandartsassistent is in staat haar werkzaamheden op een systematische wijze te organiseren
en te prioriteren, zodat de werkzaamheden effectief en efficiënt worden uitgevoerd in een situatie
waarin verschillende werkprocessen tegelijkertijd aandacht vragen.
Proces
• Maakt haalbare inschattingen van de benodigde tijd voor een behandeling en/of werkproces
• Plant zorgvuldig afspraken
• Zorgt dat de behandelruimtes effi ciënt worden benut
• Zorgt ervoor dat werkzaamheden zo georganiseerd zijn dat zij inzichtelijk zijn voor anderen en dat,
indien nodig, anderen haar werkzaamheden over kunnen nemen
• Slaat gegevens systematisch en zorgvuldig op
• Maakt gebruik van huisregels en werkinstructies
• Stelt prioriteiten
• Schakelt snel en goed tussen verschillende werkzaamheden
• Maakt duidelijk aan collega’s en tandarts/specialist wat zij van hen verwacht
• Houdt het overzicht
Resultaat
• Er wordt efficiënt gewerkt
• Gegevens zijn steeds vastgelegd en goed terug te vinden
Competentiegebied F: Samenwerking en afstemming
F1 De tandartsassistent is in staat helder met collega’s en tandarts/specialist te communiceren
over haar werkzaamheden, zodat een goede afstemming plaatsvindt.
Proces
• Helder communiceren over onderlinge samenwerking: helderheid in verwachtingen en
mogelijkheden ten aanzien van collega’s en tandarts/specialist
• Is in staat tijdig advies te vragen aan collega’s
• Luistert naar collega’s en is in staat advies te geven aan collega’s
• Maakt afspraken over de taakverdeling en werkoverdracht
• Signaleert verbetermogelijkheden en brengt deze in bij het team
• Maakt duidelijk aan anderen wat ze doet
• Weet wanneer welke verwante/andere disciplines in te schakelen en/of daarnaar door te verwijzen
122
• Legt helder en eenduidig schriftelijk in het patiëntendossier vast welke behandeling heeft
plaatsgevonden
Resultaat
• Een goed functionerend team
• Heldere communicatie tussen collega’s
• Efficiënt werken en handelen
F2 De tandartsassistent is in staat om intensief binnen een kleine ruimte met de tandarts/specialist
samen te werken en te communiceren, zodat ze elkaar goed begrijpen en de behandeling goed
verloopt.
Proces
• Handelt efficiënt op een kleine oppervlakte
• Maakt, waar nodig, gebruik van non-verbale communicatie met de tandarts/specialist, zoals oogen fysiek contact, om informatie en handelingen te toetsen en af te stemmen
• Benut de mogelijkheden en momenten om tijdens een behandeling signalen af te geven aan en te
ontvangen van de tandarts/specialist zonder dat de patiënt dat merkt/ geeft subtiel aanwijzingen
door
• Kijkt goed naar de behoeften en signalen van de tandarts/specialist en interpreteert deze
(bijvoorbeeld wanneer wil hij welk gereedschap hebben)
• Reflecteert, samen met de tandarts/specialist, op de samenwerking tijdens en na de behandeling
Resultaat
• Goede en prettige onderlinge samenwerking
• Een soepel en efficiënt verlopende behandeling
Competentiegebied G: Professionalisering en kwaliteitsbevordering
G1 De tandartsassistent is in staat om professioneel te werken en zich te ontwikkelen, zodat ze
haar vak conform hoge kwaliteitseisen uitvoert.
Proces
• Reflecteert op haar eigen beroepsmatig handelen, gedrag en werkwijze
• Kent haar sterke en zwakke punten en is bereid de zwakke te ontwikkelen
• Geeft feedback op een constructieve wijze
• Valt collega’s niet af waar patiënten bij zijn
• Vraagt feedback aan collega’s
• Is in staat te leren van de feedback van collega’s en gedrag en werkwijze zonodig aan te passen
• Benoemt behoefte aan scholing en licht dat toe
• Leert uit bij- en nascholing
• Verwerft actuele vakkennis
• Is op de hoogte van relevante documenten omtrent werknemerschap (bijvoorbeeld CAO of P&Ozaken)
Resultaat
• Werkt conform professionele eisen
• Continue professionele ontwikkeling
G2 De tandartsassistent is in staat om actief bij te dragen aan de ontwikkeling van de kwaliteit van
de werkprocessen en het werk.
Proces
• Inventariseert en signaleert gewenste veranderingen
• Neemt zelf verantwoordelijkheid voor eigen bijdrage aan kwaliteitsverbetering in het grotere
geheel
123
• Werkt mee aan de verbetering van kwaliteit in het werk
• Werkt binnen de kaders van het kwaliteitssysteem van de organisatie
• Maakt gebruik van werkinstructies en actualiseert deze regelmatig
• Is permanent alert tijdens het handelen op de kwaliteit van het proces en het resultaat
• Stelt zichzelf en collega’s voortdurend op de hoogte van nieuwe apparatuur, producten etcetera
• Begeleidt nieuwe medewerkers en stagiaires kwaliteitsgericht
• Voldoet in haar handelen aan de geldende regels en voorschriften met betrekking tot arbo, milieu
en veiligheid
• Participeert in (externe) werkgroepen en netwerken van belangen- en beroepsorganisaties
• Ontwikkelt een mening over haar werk, taken en houding en draagt deze uit
Resultaat
• Continue verbetering van werkprocessen
Bronnen Gezondheidszorg
- www.calibris.nl
- www.sbaweb.nl
- www.venvn.nl
- www.nu91.nl
- www.tandartsennet.nl
- www.mbostart.nl
- www.mboraad.nl
- www.mbowijzer.nl
124
Sport en Bewegen
Sport- en bewegingsbegeleider
Niveau 2: Sport- en bewegingsbegeleider
- assisteren bij de aanbieding van sport- en bewegingsactiviteiten
Beroepsprofiel
Algemeen
Miljoenen Nederlanders doen aan sport, van jong tot oud en van heel atletisch tot en met mensen
met een lichamelijke of verstandelijke beperking. Daarom zijn er allerlei organisaties die zich met
sport en beweging bezighouden. Niet alleen traditionele sportclubs maar ook bijvoorbeeld
overheidsinstanties, fitness- en gezondheidscentra en sportorganisatiebureaus. Of bedrijven die zijn
gespecialiseerd in sportief toerisme. Denk aan fietsvakanties in Frankrijk, zeilvakanties in Friesland en
survivaltochten in Luxemburg. Tijdens de opleiding sport- en bewegingsbegeleider leer je onder
andere hoe je kunt assisteren bij allerlei sport- en bewegingsactiviteiten. Hierbij staat de begeleiding
van de deelnemers centraal. Je leert hoe je deze activiteiten kunt organiseren en uitvoeren.
Duur
2 jaar
Werkterrein
Je kunt als basisberoepsbeoefenaar aan de slag bij traditionele sportclubs maar ook bij
buitensportondernemingen of het sociaal cultureel werk zoals de gehandicaptenzorg of
asielzoekerscentra. Ook zijn er mogelijkheden tijdens sportevenementen.
Programma
Deze opleiding kun je op twee manieren volgen: via de beroepsopleidende leerweg (BOL) (naar
school en stage lopen) of via de beroepsbegeleidende leerweg (BBL) (werken en leren).
Verhouding theorie en praktijk
Tijdens de beroepsopleidende leerweg (BOL) besteed je minimaal 20% en maximaal 59% van je
studietijd aan praktijk in de vorm van stages. Tijdens de beroepsbegeleidende leerweg (BBL) besteed
je minimaal 60% van je studietijd aan praktijk in de vorm van stages.
Je volgt de verplichte onderdelen:
- Basisvaardigheden in sport- en bewegingsactiviteiten 1
- Sociale vaardigheden sb
- Werken in de sb-organisatie
- Individu en samenleving
- Assisteren bij sport- en bewegingsactiviteiten
- Assisteren bij sportstimulering en sportieve recreatie
- Assisteren bij training en coaching
Toelatingseisen
Voor de opleiding Sport- en bewegingsbegeleider heb je geen specifieke vooropleiding nodig. Je
wordt tot de opleiding toegelaten als je minimaal 10 jaar dagonderwijs hebt gevolgd of ouder bent
dan 16 jaar.
125
Aanvullende toelatingseisen
Roc's kunnen aanvullende eisen stellen en het is mogelijk dat je wordt uitgenodigd voor een
intakegesprek voordat je aan de opleiding begint.
Doorstroommogelijkheden
vk: Sport- en bewegingsleider op niveau 3
mk: Sport- en bewegingscoördinator op niveau 4
Omdat er overlappingen kunnen ontstaan, bieden sommige onderwijsinstellingen verkorte
programma’s aan. Informeer hiervoor bij de betreffende instelling
Waar
Je kunt deze opleiding volgen bij diverse roc's. Kijk voor meer informatie op www.roc.nl .
Als je de opleiding gaat volgen via de beroepsbegeleidende leerweg, heb je ook een leerarbeidsplaats
bij bijvoorbeeld een sportinstelling nodig. Je moet daar dus eerst solliciteren. Veel roc’s kunnen
hierin bemiddelen.
126
Beroepscompetenties
In het kwalificatiedossier Sport en bewegen 2009-2010 is gebruikgemaakt van het
Competentiemodel Beroepsonderwijs Bedrijfsleven - powered by SHL. Dit competentiemodel bestaat
uit 25 competenties:
A Beslissen en activiteiten initiëren
B Aansturen
C Begeleiden
D Aandacht en begrip tonen
E Samenwerken en overleggen
F Ethisch en integer handelen
G Relaties bouwen en netwerken
H Overtuigen en beïnvloeden
I Presenteren
J Formuleren en rapporteren
K Vakdeskundigheid toepassen
L Materialen en middelen inzetten
M Analyseren
N Onderzoeken
O Creëren en innoveren
P Leren
Q Plannen en organiseren
R Op de behoeften en verwachtingen van de ‘klant’ richten
S Kwaliteit leveren
T Instructies en procedures opvolgen
U Omgaan met verandering en aanpassen
V Met druk en tegenslag omgaan
W Gedrevenheid en ambitie tonen
X Ondernemend en commercieel handelen
Y Bedrijfsmatig handelen
Bron: Competentiemodel Kenniscentra Beroepsonderwijs Bedrijfsleven - powered by SHL
De volgende competenties zijn in het kwalificatiedossier Sport en bewegen 2009-2010 opgenomen:
Sport- en bewegingsbegeleider
niveau 2
C, D, E, F, I, J, K, L, P, Q, R, T, V, W
127
Sport- en bewegingsleider
Niveau 3: Sport- en bewegingsleider
- zelfstandig aanbieden van sport- en bewegingsactiviteiten
Beroepsprofiel
Algemeen
Mensen sporten of bewegen om zich in te spannen, juist te ontspannen of simpelweg om te
recreëren. Als sport- en bewegingsleider begeleidt deze mensen daarin en zoekt de juiste manier van
bewegen voor hun, afhankelijk van hun wensen en vaardigheden. Je zorgt ervoor dat mensen het
naar hun zin hebben en een volgende keer graag terug komen. Je signaleert vorderingen en
problemen in de bewegingsvaardigheden en speelt hier tijdig op in. Ook assisteer je mensen tijdens
het leren van sporttechnische en- tactische vaardigheden. Je ontwikkelt zelf de plannen en
programma’s die je later ook uitvoert en begeleidt. Voordat je die plannen maakt kijk je eerst goed
wat de wensen, behoeften en mogelijkheden zijn van de desbetreffende groep. Als dat nodig blijkt
kun je het programma ook aanpassen. Tijdens de vakopleiding sport- en bewegingleider niveau 3 leer
je alles wat je moet weten en kunnen om zelfstandig sport- en bewegingsactiviteiten aan te kunnen
bieden.
Duur
3 jaar
Werkterrein
Je kunt aan de slag bij traditionele sportclubs maar ook bij overheidsinstanties en
sportorganisatiebureaus. Of bij bedrijven die gespecialiseerd zijn in sportief toerisme.
Een paar voorbeelden; sportverenigingen, commerciële sportorganisaties, instellingen voor
gehandicaptenzorg, asielzoekerscentra, politie en sportfondsen.
Programma
Deze opleiding kun je op twee manieren volgen: via de beroepsopleidende leerweg (BOL) (naar
school en stage lopen) of via de beroepsbegeleidende leerweg (BBL) (werken en leren).
Verhouding theorie en praktijk
Tijdens de beroepsopleidende leerweg (BOL) besteed je minimaal 20% en maximaal 59% van je
studietijd aan praktijk in de vorm van stages. Tijdens de beroepsbegeleidende leerweg (BBL) besteed
minimaal 60% van je studietijd aan praktijk in de vorm van stages.
Je volgt de verplichte onderdelen:
- Basisvaardigheden in sport- en bewegingsactiviteiten
- Sociale vaardigheden sport en gedrag
- Werken in de sb-organisatie 2
- Sport en maatschappij
- Les- en leidinggeven in sport- en bewegingsactiviteiten
- Sportstimulering en sportieve recreatie
- Training en coaching
Toelatingseisen
- diploma lbo/vbo
- diploma mavo
128
- diploma vmbo Zorg en Welzijn (T, G, K)
- diploma vmbo Techniek (T, G, K)
- diploma vmbo Economie (T, G, K)
- diploma vmbo Landbouw (T, G, K)
- overgangsbewijs van 3 naar 4 havo/vwo
Aanvullende toelatingseisen
Roc's kunnen aanvullende eisen stellen en het is mogelijk dat je wordt uitgenodigd voor een
intakegesprek voordat je aan de opleiding begint. Pagina 3 van 4 Opleidingsinformatie I Sport en
bewegingsleider vakopleiding 3 I 10873
Doorstroommogelijkheden
Sport- en bewegingscoördinator niveau 4. Je krijgt dan vrijstellingen voor reeds behaalde
kwalificaties.
Waar
Je kunt deze opleiding volgen bij diverse roc's. Kijk voor meer informatie op www.roc.nl .
Als je de opleiding gaat volgen via de beroepsbegeleidende leerweg, heb je ook een leerarbeidsplaats bij bijvoorbeeld een sportinstelling nodig. Je moet daar dus eerst solliciteren. Veel
ROC’s kunnen hierin bemiddelen.
129
Beroepscompetenties
In het kwalificatiedossier Sport en bewegen 2009-2010 is gebruikgemaakt van het
Competentiemodel Beroepsonderwijs Bedrijfsleven - powered by SHL. Dit competentiemodel bestaat
uit 25 competenties:
A Beslissen en activiteiten initiëren
B Aansturen
C Begeleiden
D Aandacht en begrip tonen
E Samenwerken en overleggen
F Ethisch en integer handelen
G Relaties bouwen en netwerken
H Overtuigen en beïnvloeden
I Presenteren
J Formuleren en rapporteren
K Vakdeskundigheid toepassen
L Materialen en middelen inzetten
M Analyseren
N Onderzoeken
O Creëren en innoveren
P Leren
Q Plannen en organiseren
R Op de behoeften en verwachtingen van de ‘klant’ richten
S Kwaliteit leveren
T Instructies en procedures opvolgen
U Omgaan met verandering en aanpassen
V Met druk en tegenslag omgaan
W Gedrevenheid en ambitie tonen
X Ondernemend en commercieel handelen
Y Bedrijfsmatig handelen
Bron: Competentiemodel Kenniscentra Beroepsonderwijs Bedrijfsleven - powered by SHL
De volgende competenties zijn in het kwalificatiedossier Sport en bewegen 2009-2010 opgenomen:
Sport - en bewegingsleider
niveau 3
B, C, D, E, F, H, I, J, K, L, M, N, P, Q, R, S, T, U, V, W
130
Sport- en bewegingscoordinator
Niveau 4: Sport- en bewegingscoordinator
- sport- en bewegingsconsulent
- trainer / coach
- bewegingsagoog
- sport- en bewegingsmanager
Beroepsprofiel
Algemeen
Sport en lichaamsbeweging horen bij de mens als eten en drinken. Gewoon omdat het lekker is om
eens even flink af te zien. Of omdat het een uitdaging is om meer doelpunten te maken of harder te
rennen, zwemmen, schaatsen of fietsen dan de tegenpartij. Sport en beweging hebben soms ook een
therapeutisch doel. Iemand die door een beenbreuk, knie-operatie of hernia een tijdje plat heeft
gelegen, moet via gerichte bewegingstherapie weer op de been worden gebracht. Dit gebeurt onder
leiding van een bewegingsagoog. Ook de organisatorische kant van de sportwereld is belangrijk. Op
de middenkaderopleiding Sport- en bewegingscoördinator leer je hoe je lesgeeft en leiding geeft aan
mensen die aan sport en lichaamsbeweging doen (inclusief topsporters). Je leert bijvoorbeeld hoe je
blessures verzorgt, maar ook hoe je sportevenementen organiseert. Tijdens de opleiding specialiseer
je als Trainer/Coach, als Sport- en bewegingsconsulent, als Bewegingsagoog of als Operationeel
sport- en bewegingsmanager.
Duur
4 jaar
Werkterrein
Je kunt als middenkaderfunctionaris aan de slag bij traditionele sportclubs, fitnesscentra, maar ook
bij overheidsinstanties, gehandicapten- of ouderenzorg en sportorganisatiebureaus. Of bij bedrijven
die gespecialiseerd zijn in sportief toerisme. Ook asielzoekerscentra, politie en sportfondsen vallen
binnen jouw mogelijke werkterrein.
Programma
Deze opleiding kun je op twee manieren volgen: via de beroepsopleidende leerweg (BOL) (naar
school en stage lopen) of via de beroepsbegeleidende leerweg (BBL) (werken en leren).
Verhouding theorie en praktijk
Tijdens de beroepsopleidende leerweg (BOL) besteed je minimaal 20% en maximaal 59% van je
studietijd aan praktijk in de vorm van stages. Tijdens de beroepsbegeleidende leerweg (BBL) besteed
minimaal 60% van je studietijd aan praktijk in de vorm van stages.
Je volgt de verplichte onderdelen:
- Basisvaardigheden in sport- en bewegingsactiviteiten 2
- Sociale vaardigheden / sport en gedrag
- Werken in een sb-organisatie 2
- Sport en maatschappij
- Les- en leidinggeven in Sport- en Bewegingsactiviteiten
- Sportstimulering en sportieve recreatie
- Training en coaching
- Samenwerken en begeleiden in sb-situaties
- Organiseren van een sportevenement
131
- Coördinatie en beheer in een sb-organisatie
Daarnaast maak je een keuze uit:
- Engels
- Duits
- Frans
- Sport- en bewegingsconsulent
- Trainer/ Coach
- Bewegingsagoog
- Operationeel sport- en bewegingsmanager
Toelatingseisen
- diploma lbo/vbo
- diploma mavo
- diploma vmbo Zorg en Welzijn (T, G, K)
- diploma vmbo Techniek (T, G, K)
- diploma vmbo Economie (T, G, K)
- diploma vmbo Landbouw (T, G, K)
- overgangsbewijs van 3 naar 4 havo/vwo
Aanvullende eisen
Roc’s kunnen aanvullende eisen stellen en het is mogelijk dat je wordt uitgenodigd voor een
intakegesprek voordat je aan de opleiding begint.
Vrijstellingen
Als je de opleiding Sport- en bewegingsleider niveau 3 hebt afgerond, krijg je tijdens de opleiding
Sport- en bewegingscoördinator niveau 4 vrijstellingen voor een aantal deelkwalificaties/onderdelen.
Doorstroommogelijkheden Praktijkopleider
HBO: Fysiotherapie, Leraar lichamelijke opvoeding vo eerstegraads
Waar
Je kunt deze opleiding volgen bij diverse roc's. Kijk voor meer informatie op www.roc.nl .
Als je de opleiding gaat volgen via de beroepsbegeleidende leerweg, heb je ook een leerarbeidsplaats bij bijvoorbeeld een sportinstelling nodig. Je moet daar dus eerst solliciteren. Veel roc’s
kunnen hierin bemiddelen.
132
Beroepscompetenties
In het kwalificatiedossier Sport en bewegen 2009-2010 is gebruikgemaakt van het
Competentiemodel Beroepsonderwijs Bedrijfsleven - powered by SHL. Dit competentiemodel bestaat
uit 25 competenties:
A Beslissen en activiteiten initiëren
B Aansturen
C Begeleiden
D Aandacht en begrip tonen
E Samenwerken en overleggen
F Ethisch en integer handelen
G Relaties bouwen en netwerken
H Overtuigen en beïnvloeden
I Presenteren
J Formuleren en rapporteren
K Vakdeskundigheid toepassen
L Materialen en middelen inzetten
M Analyseren
N Onderzoeken
O Creëren en innoveren
P Leren
Q Plannen en organiseren
R Op de behoeften en verwachtingen van de ‘klant’ richten
S Kwaliteit leveren
T Instructies en procedures opvolgen
U Omgaan met verandering en aanpassen
V Met druk en tegenslag omgaan
W Gedrevenheid en ambitie tonen
X Ondernemend en commercieel handelen
Y Bedrijfsmatig handelen
Bron: Competentiemodel Kenniscentra Beroepsonderwijs Bedrijfsleven - powered by SHL
De volgende competenties zijn in het kwalificatiedossier Sport en bewegen 2009-2010 opgenomen:
Sport - en bewegingscoördinator / BOS-medewerker
niveau 4
A, B, C, D, E, F, G, H, I, J, K, L, M, N, O, P, Q, R, S, T, U, V, W, X, Y
Sport - en bewegingscoördinator / Trainer / Coach
niveau 4
A, B, C, D, E, F, G, H, I, J, K, L, M, N, O, P, Q, R, S, T, U, V, W, X, Y
Sport - en bewegingscoördinator / Bewegingsagoog
niveau 4
A, B, C, D, E, F, G, H, I, J, K, L, M, N, O, P, Q, R, S, T, U, V, W, X, Y
Sport - en bewegingscoördinator / Operationeel sport - en bewegingsmanager
niveau 4
A, B, C, D, E, F, G, H, I, J, K, L, M, N, O, P, Q, R, S, T, U, V, W, X,
133
Facilitaire dienstverlening
Niveau 2: Facilitair medewerker
De taken van een Facilitair medewerker zijn voornamelijk uitvoerend en hebben betrekking op het in
ontvangst nemen en verwerken van inkomende post en goederen, het distribueren van poststukken
en goederen, het inrichten en gebruiksklaar maken van vergaderfaciliteiten, het verrichten van
routinematige schoonmaakwerkzaamheden volgens de vastgestelde normen en het verrichten van
voedings- en restauratieve taken. De Facilitair medewerker verricht deze taken binnen de facilitaire
dienstverlening van instellingen en bedrijven in verschillende sectoren. De uitvoering van taken van
de facilitair medewerker gebeurt onder verantwoordelijkheid van een middenkaderfunctionaris of
leidinggevende/hoofd van een afdeling of object.
Vooropleidingseisen:
vooropleidingseisen conform de WEB:
 geen
advies aan bevoegd gezag voor aanvullende eisen:
 NT2 niveau 3
 rekenen en wiskunde niveau 3
Niveau 4: Facilitair leidinggevende
De taken van een Facilitair leidinggevende hebben betrekking op de organisatie van facilitaire
activiteiten zoals het bewaken van de voortgang van interne post, het organiseren en beheren van de
inkoop en voorraad, het beheren, organiseren en aansturen van gebouwbeheer/-onderhoud en
hierover managementrapportages opstellen, het (mede) coördineren en beheren van risico’s op het
gebied van arbo en veiligheid, het beheren van schoonmaakactiviteiten en opmaken van
schoonmaakbestekken en het organiseren van recepties en bedrijfsevenementen. De facilitair
leidinggevende is in staat verantwoordelijkheid te dragen voor de organisatie van de activiteiten van
de facilitaire dienst en voor het interpreteren van de effecten van de uitvoering van deze activiteiten.
De werkwijzen en procedures van de facilitaire dienst zijn afgestemd op de betreffende organisatie
en deels gebaseerd op standaarden. Hierdoor zal de invulling van de werkzaamheden per situatie
verschillen. De facilitair leidinggevende zal deze taken binnen de facilitaire dienst van instellingen en
bedrijven uitvoeren.
Vooropleidingseisen
vooropleidingseisen conform de WEB:
 diploma lbo/vbo
 diploma mavo
 diploma vmbo (theoretisch, gemengd of kaderberoepsgericht)
 overgangsbewijs van het derde naar het vierde jaar havo of vwo
 kwalificatie Facilitair dienstverlener
 een ander bij ministeriële regeling aangewezen diploma of bewijsstuk
advies aan bevoegd gezag voor aanvullende eisen:
 bij diploma lbo/vbo/mavo: C-niveau7 en examen in één van de sectorspecifieke vakken
 bij equivalent buitenlands diploma: NT2 niveau 4
Studielast
 Voor de opleiding tot facilitair assistent geldt als studielast 1 jaar (= 1600 studiebelastingsuren).
 Voor de opleiding tot facilitair medewerker geldt als studielast 2 jaar (= 3200
studiebelastingsuren).
134
 Voor de opleiding tot facilitair dienstverlener geldt als studielast 3 jaar (= 4800
studiebelastingsuren).
 Voor de opleiding tot facilitair leidinggevende geldt als studielast 4 jaar (= 6400
studiebelastingsuren).
Kerntaken en werkprocessen.
Hieronder een overzicht van de kerntaken en de werkprocessen. Werkprocessen die schuingedrukt
zijn, zijn werkprocessen waarin wij les mogen geven als we klaar zijn met de opleiding.
Legenda:
K1: Facilitair medewerker
K2: Facilitair leidinggevende
Kerntaak
Kerntaak 1:
Beheert
gebouwen en
apparatuur
Kerntaak 2:
Bereidt
Voedingscomponenten en
voert cateringwerkzaamheden
uit
Kerntaak 3:
Ondersteunt het
secretariaat en
faciliteert de
organisatie van
bijeenkomsten
en evenementen
Kerntaak 4:
Beheert
de voorraad en
verzorgt de
logistiek
Kerntaak 5:
Geeft leiding en
voert
beheerstaken uit
Werkproces
1.1 Voert schoonmaakwerkzaamheden uit
1.2 Verzorgt textiel
1.3 Beheert textiel
1.4 Gebruiksklaar maken/houden van diverse apparatuur
1.5 Richt beschikbare ruimtes in en beheert deze
1.6 Signaleert onveilige situaties
1.7 Voert activiteiten op het gebied van risicopreventie uit
1.8 Voert toelatingsbeleid uit
1.9 Voert brand- en sluitrondes uit
1.10 Coördineert de uitvoering van beveiligingstaken
2.1 Treft voorbereidingen voor de bereiding van voedingscomponenten en verkoop
2.2 Informeert en begeleidt cliënten en gasten bij de menukeuze
2.3 Bereidt (warme en brood-) maaltijden
2.4 Bereidt huishoudelijke dranken en distribueert deze
2.5 Geeft dranken en gerechten uit en distribueert/serveert deze
2.6 Stelt menuplannen samen
2.7 Ontwerpt en implementeert de routing van de keuken
3.1 Sorteert en verwerkt inkomende en uitgaande post
3.2 Voert receptiewerkzaamheden uit
3.3 Voert licht administratief werk uit
3.4 Voert vergaderservice uit
3.5 Faciliteert de organisatie van evenementen
4.1 Onderhoudt de voorraad
4.2 Vraagt offertes op en selecteert leveranciers
4.3 Bestelt materialen en middelen
4.4 Neemt goederen in ontvangst en slaat deze op
4.5 Zorgt voor de interne goederenstroom
5.1 Maakt een afdelingsplan
5.2 Maakt een personeelsplanning
5.3 Maakt analyses voor begrotingen en doet voorstellen
5.4 Bewaakt budgetten
5.5 Ondersteunt bij de werving en selectie van nieuwe
medewerkers
5.6 Voert functionerings- en beoordelingsgesprekken
Kwalificatie
K1
K2
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
135
5.7 Plant en verdeelt de werkzaamheden
5.8 Begeleidt medewerkers en stuurt medewerkers aan
5.9 Motiveert en stimuleert samenwerking in het team
5.10 Bewaakt en evalueert processen en procedures op de
werkvloer
5.11 Voert werkoverleg
5.12 Rapporteert aan het management
x
x
x
x
x
x
Uitwerking van de kerntaken
Kerntaak 1
De Facilitaire dienstverlener voert dagelijks en periodiek schoonmaakwerkzaamheden uit volgens het
schoonmaakwerkplan of werkprogramma. Hij reinigt en desinfecteert keukeninventaris, apparatuur
en overige voedselcontactplaatsen. Hij voert indien van toepassing schoonmaakonderhoud uit van
sanitair, interieur en vloeren. Hij maakt de afwasmachine gebruiksklaar, wast verschillende
materialen en gereedschappen af en ruimt deze op. Na het schoonmaken brengt hij de werkkast
en/of de werkwagen op orde. Vervolgens verwijdert hij het grof en fijn vuil volgens relevante
wettelijke richtlijnen.
De Facilitaire dienstverlener verzorgt textiel op basis van de onderhoudsmethodes zoals
weergegeven op het textieletiket. Hij sorteert, reinigt, strijkt en/of mangelt het textiel op basis van
de gekozen textielverzorgingsmethode met behulp van machines en/of middelen. Daarna vouwt hij
het gereinigd textiel op en bergt het op of controleert aangeleverde goederen van derden en bergt
het op. Indien noodzakelijk voert hij eenvoudige verstelwerkzaamheden uit.
De Facilitair leidinggevende voert het linnenbeheer van de organisatie uit. Indien hij de activiteiten
binnen het linnenbeheer uitbesteedt, onderhoudt hij de contacten met externen en/of de wasserij.
Hij maakt hij gebruik van computerapplicatieprogramma´s om een textielroulatieprogramma op te
kunnen stellen. Daarnaast formuleert hij eisen om een textielpakket samen te kunnen stellen. Hij
adviseert zijn direct leidinggevende of de directie ten aanzien van het samenstellen van het
textielpakket en ten aanzien van het gebruik van disposables.
De Facilitaire dienstverlener onderhoudt voedingsautomaten zoals koffie-, frisdrank- en
zoetwarenautomaten. Hij vult ingrediënten en disposables bij, noteert gegevens en draagt de
opbrengst volgens voorgeschreven procedures af.
De Facilitair leidinggevende controleert diverse apparatuur zoals schoonmaakapparatuur,
werktuigbouwkundige installaties, audiovisuele installaties en communicatieapparatuur op
mankementen. Hij signaleert storingen en/of problemen en neemt contact op met de leveranciers.
Hij voert lichte reparaties uit en bestelt indien nodig onderdelen bij leveranciers. Hij houdt toezicht
op de uitgifte en keuringen van de apparatuur en toetst deze op basis van het kwaliteitssysteem.
Tevens stelt hij gebruikersinstructies op voor het gebruik van diverse apparatuur of zorgt ervoor dat
deze aanwezig zijn.
De Facilitair leidinggevende voert verhuisplanningen en inrichtingsplanningen uit door een
facilityplanning op te stellen en de uitvoering ervan aan te sturen. Daarnaast verzorgt hij de
ruimtenummering en bewegwijzering. Hij verdeelt de beschikbare ruimte en richt deze in. Hij schaft
in opdracht van zijn leidinggevende inventaris aan en beheert deze door deze te registeren, te
verdelen en te distribueren. Hij houdt rekening met de Arbowetgeving ten aanzien van
werkplekinrichting en toetst bestaande situaties hieraan.
De Facilitaire dienstverlener ziet erop toe dat gasten/cliënten de huisregels naleven en voert
controles uit ter waarborging van de veiligheid. Hij signaleert onveilige situaties en/of incidenten,
136
handelt volgens relevante procedures, schakelt eventueel zijn collega’s in of informeert zijn
leidinggevende.
De Facilitair leidinggevende coördineert in samenwerking met collega’s en/of zijn direct
leidinggevende activiteiten op het gebied van Arbo en veiligheid, zoals de bedrijfshulpverlening, een
bedrijfsontruiming, een ontruimingsoefening en een scholingsplan ten behoeve van de
bedrijfshulpverlening. Daarnaast levert hij een bijdrage aan de ontwikkeling van een
bedrijfsnoodplan en een bedrijfsontruimingsplan en onderhoudt hij in voorkomende gevallen
contacten met externe instanties in het kader van het bedrijfsnoodplan.
De Facilitaire dienstverlener voert het toelatingsbeleid van de instelling en/of het bedrijfspand uit
volgens de vastgestelde procedures en relevante wet- en regelgeving. Hij houdt toezicht op de in- en
uitgangen waarbij hij gebruik maakt van onder andere camerasurveillancesystemen en registreert
bezoekers. Hij beheert de sleutels van de instelling en/of het bedrijfspand.
De Facilitaire dienstverlener voert brand- en sluitrondes uit volgens een vastgesteld schema. Hij
controleert deuren, ramen en hekwerken en sluit deze. Hij zet apparatuur uit volgens de procedures
en bedient alarmapparatuur. Hij controleert vluchtroutes en controleert op brandgevaarlijke
situaties. Hij rapporteert vervolgens zijn bevindingen aan zijn direct leidinggevende.
De Facilitair leidinggevende ziet toe op de uitvoering van bewakings- en beveiligingsplannen. Hij
coördineert de inzet van beveiligingsmedewerkers en roostert beveiligingswerkzaamheden in. Hij
stelt beveiligingsprocedures en -protocollen op waaraan de diensten van derden met betrekking tot
de beveiligingswerkzaamheden moeten voldoen. Hij onderhoudt contacten met derden en stemt
regelmatig de lopende zaken af.
Toelichting:
De Facilitaire dienstverlener neemt bij het uitvoeren van zijn werkzaamheden relevante procedures,
wet- en regelgeving in acht.
Kerntaak 2
De Facilitaire dienstverlener bereidt cateringwerkzaamheden voor. Hij plant zijn eigen
werkzaamheden en stemt deze af met zijn collega’s en/of leidinggevende. Hij verzamelt de
producten uit de opslagruimten of koeling, zet de benodigde apparatuur aan en legt gereedschappen
en materialen klaar. Hij bereidt producten en grondstoffen voor en past hierbij warenkennis en
voedingsleer toe om te bepalen op welke wijze de producten en grondstoffen voorbewerkt dienen te
worden. Hij vult de uitgifteruimte aan met geconditioneerde levensmiddelen en legt het
serveermateriaal klaar.
De Facilitaire dienstverlener informeert en begeleidt gasten/cliënten bij de maaltijdkeuze en houdt
daarbij rekening met de specifieke wensen en behoeften van de gasten/cliënten. Hij assisteert
cliënten bij het invullen van de maaltijdkaarten en gasten bij de keuze voor een gerecht of menu
door de gasten/cliënten te voorzien van informatie over voeding. Hij hanteert hierbij de
voedingsadviezen van de diëtist en de dieettabellen/variatielijsten. Indien hij problemen of
veranderingen signaleert in het voedingspatroon van de cliënten, geeft hij deze door op basis van
relevante procedures.
De Facilitaire dienstverlener bereidt (warme en brood)maaltijden op basis van maaltijdcoderingen en
de werkplanning. Hij neemt hierbij de relevante wet- en regelgeving in acht. Hij stemt zijn
werkzaamheden af met zijn collega’s en/of leidinggevende. Hij past aspecten van warenkennis en
voedingsleer toe om te bepalen op welke wijze de producten bereidt dienen te worden en past de
voedingswijzer toe. Vervolgens portioneert hij de maaltijdcomponenten.
137
De Facilitaire dienstverlener plant de bereiding van huishoudelijke dranken. Hij maakt de koffie- en
theeapparatuur gebruiksklaar, vult thermoskannen of containers met koffie of thee, zet vervolgens
de bestelde koffie, thee en overige benodigdheden klaar en levert deze op het afgesproken tijdstip af
op de plaats van bestemming. Hij serveert koffie, thee en eventuele andere dranken op de plaats van
bestemming.
De Facilitaire dienstverlener geeft warme en koude dranken en gerechten uit. Hij stemt zijn
werkzaamheden voor en tijdens de uitgifte af met zijn collega’s en/of leidinggevende. Hij schept
soepen en warme maaltijden op vanuit au bain-maries, serveert warme en/of koude snacks en biedt
geconditioneerde producten aan. Hij maakt gebruik van de kassa om de producten af te rekenen. Hij
distribueert en/of serveert de dranken en gerechten met behulp van transportwagens of andere
hulpmiddelen.
De Facilitair leidinggevende stelt een menuplan voor een bepaalde periode samen. Voor het maken
van een menuplan maakt hij gebruik van een assortimentslijst en houdt hij rekening met de
voedingswijzer, menuengineering, inzet van apparatuur en personeel en de wensen en behoefte van
de gasten/cliënten. Tijdens de samenstelling van het menuplan overlegt hij met diverse collega’s
zoals bijvoorbeeld de diëtisten. Hij berekent de benodigde hoeveelheden van de verschillende
maaltijden.
De Facilitair leidinggevende inventariseert de wensen en eisen van de betrokkenen en ontwerpt de
routing van de keuken. Vervolgens overlegt hij over het ontwerp met betrokkenen en stelt een plan
op voor de implementatie van de gekozen routing.
Toelichting:
De Facilitaire dienstverlener is werkzaam binnen de facilitaire dienstverlening van instellingen en
bedrijven in verschillende sectoren. In de verschillende sectoren worden verschillende benamingen
gegeven aan de klant waaraan de diensten worden verleend. Zo heeft de Facilitaire dienstverlener in
de zorgsector te maken met cliënten en in de horeca-, catering- of congresbranche met gasten. Om
deze reden is ervoor gekozen om in de kerntaakbeschrijving te spreken over gasten/cliënten. Indien
een bepaald werkproces duidelijk toegespitst is op een bepaalde sector zal dit ook duidelijk worden
aan de benaming die wordt gegeven aan de klanten waarmee de Facilitaire dienstverlener te maken
heeft.
De cateringwerkzaamheden die staan omschreven in deze kerntaak worden tevens tijdens
evenementen toegepast. In de zorgsector begeleidt de Facilitaire dienstverlener de cliënten bij hun
maaltijdkeuze op basis van de voedingsadviezen van de diëtiste en/of dieettabellen. De
maaltijdkeuze van de cliënten worden geregistreerd op maaltijdkaarten en dienen als controlemiddel
voor de distributie van de maaltijden. Het observeren van het eetgedrag en het voedingspatroon van
cliënten wordt door de Facilitaire dienstverlener tevens alleen uitgevoerd in de zorgsector. Dit doet
hij bijvoorbeeld door tijdens het afruimen te controleren of de cliënt zijn maaltijd heeft genuttigd.
Indien de Facilitaire dienstverlener werkzaam is in de horeca-, catering- of congresbranche
informeert hij gasten over de gerechten/maaltijden die hij verkoopt. Het distribueren van maaltijden
vindt in de zorgsector plaats door middel van transportwagens. Dit omdat de maaltijden naar
verschillende afdelingen worden gedistribueerd. De Facilitaire dienstverlener handelt tijdens de
uitvoering van zijn werkzaamheden in voedselcontactplaatsen en distributie van maaltijden volgens
de richtlijnen van de hygiënecode (HACCP). Bij het uitvoeren van de overige werkzaamheden neemt
hij tevens relevante procedures, wet- en regelgeving in acht.
138
Kerntaak 3
De Facilitaire dienstverlener sorteert en verwerkt post (digitaal) op een centraal distributiepunt
volgens voorgeschreven procedures. Hij sorteert inkomende post en zendt deze tijdig door naar de
behandelende afdeling of medewerker. Hij maakt tevens de uitgaande post klaar voor verzending. Hij
doet dit door de post op te sorteren en te registreren. Hij selecteert, weegt, converteert en frankeert
post. Hij biedt uitgaande post tijdig aan bij distributiepunten van de (externe) distributeur en/of
verricht koeriersdiensten om interne post tussen locaties te distribueren.
De Facilitaire dienstverlener voert receptiewerkzaamheden uit volgens voorgeschreven procedures
en richtlijnen en stemt deze af met zijn directe collega’s. Hij bedient de telefooncentrale en handelt
vragen af. Hij neemt reserveringen aan en verwerkt deze. Tevens ontvangt hij in voorkomende
gevallen gasten/cliënten, maakt hen wegwijs en beantwoordt vragen.
De Facilitaire dienstverlener voert licht administratief werk uit volgens voorgeschreven procedures
en richtlijnen. Hij houdt het archief en dossiers bij, voert versiebeheer uit, noteert gegevens of voert
gegevens in met behulp van een computer. Indien noodzakelijk verstrekt hij in voorkomende
gevallen voortgangsinformatie en inhoudelijke informatie uit stukken en dossiers aan derden. Tevens
reproduceert hij in voorkomende gevallen stukken en documenten. Hij verzamelt deze, controleert
de huisstijlelementen en past deze toe.
De Facilitaire dienstverlener richt vergaderruimten in en maakt ze gebruiksklaar en gereed voor de
ontvangst van gasten. Hij zet apparatuur klaar en bedient deze. Na gebruik ruimt hij vergaderruimten
op. Hij stemt zijn werkzaamheden af met collega’s en/of leidinggevende en werkt volgens
vastgestelde procedures. In voorkomende gevallen vult hij een functionsheet in en plant de
vergaderaccommodaties.
De Facilitair leidinggevende onderhoudt contacten met de organisatoren van evenementen, voert
overleg met hen en inventariseert hun wensen en behoeften. Hij levert een bijdrage aan de
organisatie van evenementen door een draaiboek op te stellen en de inrichting te ontwerpen. Hij
reserveert de benodigde middelen en materialen en regelt de benodigde vergunningen met de
betreffende instanties. Hij coördineert de publiciteit en promotie van het evenement.
Toelichting:
De Facilitaire dienstverlener verzorgt, afhankelijk van de sector of de grootte van het bedrijf
waarvoor de Facilitaire dienstverlener werkzaam is, zowel de inkomende als uitgaande post voor
diverse afdelingen. Om deze reden is het van belang dat hij systematisch te werk gaat en zorgt dat de
post tijdig bij de betreffende afdelingen wordt bezorgd en uitgaande post tijdig klaar ligt om te
versturen.
Kerntaak 4
De Facilitaire dienstverlener onderhoudt de voorraad volgens voorgeschreven procedures en
richtlijnen. Dit doet hij door regelmatig de voorraadhoogte met behulp van formulieren en/of
computeruitdraaien te inventariseren en noodzakelijke aanvullingen te signaleren. Hij controleert de
producten regelmatig op kwaliteit en houdbaarheid. Hij geeft de gesignaleerde noodzakelijke
aanvullingen door aan de leidinggevende.
De Facilitair leidinggevende selecteert leveranciers, vraagt offertes aan en beoordeelt de ontvangen
offertes en de daarbij horende leveringscondities. Hij selecteert op basis hiervan de leveranciers.
De Facilitair leidinggevende maakt naar aanleiding van de gesignaleerde noodzakelijke aanvullingen
van voedingsmiddelen, inventaris, textiel, kantoorartikelen en overige materialen en middelen
bestellijsten en inkoopspecificaties. Hij bestelt de benodigde materialen en middelen en controleert
139
en bewaakt de levertijden van bestellingen en signaleert overschrijdingen. Bij overschrijdingen van
de levertijden wordt volgens relevante procedures contact opgenomen met de betreffende
leverancier.
De Facilitaire dienstverlener neemt bestellingen in ontvangst. Hij controleert de geleverde
bestellingen met behulp van de afleveringsbon en bestelbon en controleert de goederen op kwaliteit
en zichtbare beschadigingen/schade, neemt zo nodig contact met de leverancier en verzorgt de
retourverzendingen. Hij pakt bestellingen uit en vervoert deze naar de opslagruimtes. Vervolgens
registreert hij de goederen volgens geldende procedures. Hij hanteert gevaarlijke stoffen volgens
relevante procedures. Hij slaat de goederen op via het first-in-first-out principe en op
voorgeschreven wijze (gelet op de temperatuur, vochtigheidsgraag (klimaatbeheersing)). Hij
verwerkt de bestelbonnen en administreert de expeditiebonnen.
De Facilitaire dienstverlener verstrekt goederen uit de voorraad. Hij verzamelt de benodigde
hoeveelheid producten uit de opslagruimte c.q. het magazijn. Hij boekt de goederen vervolgens uit
de voorraad af en transporteert deze naar de interne bestelpunten. Hij zorgt bij aflevering voor het
verkrijgen van een handtekening voor ontvangst.
Kerntaak 5
De Facilitair leidinggevende stelt een afdelingsplan op aan de hand van het ondernemingsplan. Hij
signaleert ontwikkelingen in de branche en in de samenleving en gaat na wat voor gevolgen deze
ontwikkelingen voor de werkzaamheden van zijn afdeling kunnen hebben. Hij beschrijft in het plan
aan welke tactische en operationele doelstellingen de afdeling moet voldoen, welke werkzaamheden
(of activiteiten) daarvoor uitgevoerd moeten worden en aan welke eisen deze werkzaamheden
moeten voldoen. Hij besteedt hierbij aandacht aan werkwijzen, werkmethoden en het gebruik van
hulpmiddelen. Hij stemt het afdelingsplan af met de directie.
De Facilitair leidinggevende maakt op basis van het afdelingsplan een inschatting van de benodigde
inzet aan personeel, bepaalt de kwalitatieve en kwantitatieve personeelsbehoefte op korte en lange
termijn voor de activiteiten van de afdeling en beschrijft dit in de personeelsplanning.
De Facilitair leidinggevende maakt analyses van de omzet van de afdeling op basis van relevante
informatie. Hij voert kostenberekeningen uit, rapporteert de uitkomst van de analyses aan het
management en doet voorstellen voor (het aanpassen van) budgetten.
De Facilitair leidinggevende bewaakt de beschikbaar gestelde budgetten voor zijn afdeling en
vermijdt budgetoverschrijdingen. Daartoe vergelijkt hij de toegestane kosten met de werkelijk
gemaakte kosten van de afdeling. Hij verklaart eventuele verschillen doet een voorstel om kosten te
besparen en bespreekt dit met de manager/ondernemer . Hij voert de financiële administratie uit of
delegeert deze aan een andere afdeling. Zelf houdt hij zicht op deze zaken door regelmatige controle
op basis van overzichten en rapportages.
De Facilitair leidinggevende draagt bij aan werving en selectie van nieuwe medewerkers, hulp- en
vakantiekrachten. Hij voert selectiegesprekken met kandidaten om te bepalen of de kandidaten
geschikt zijn voor de afdeling en de functie. Hij selecteert kandidaten en doet voorstellen aan het
management om deze aan te stellen.
De Facilitair leidinggevende voert functionerings- en beoordelingsgesprekken met de (lerende)
medewerkers. Hij signaleert ontwikkelingsbehoeften en -mogelijkheden van de desbetreffende
medewerkers en draagt in dit kader suggesties en ideeën aan. Hij stelt samen met de medewerkers
een persoonlijk ontwikkelplan op. Mede aan de hand van de beoordelingsgesprekken adviseert hij of
een medewerker in aanmerking komt voor een verandering in functie, beloning of beëindiging van
140
de dienstbetrekking van de (lerende) medewerkers. Hij verwerkt resultaten van de functionerings- en
beoordelingsgesprekken in de personeelsdossiers en neemt bij dit alles relevante voorschriften in
acht.
De Facilitair leidinggevende plant en verdeelt de werkzaamheden in zijn team. Hij maakt een
operationele planning voor de inzet van personeel en maakt een werkrooster. Hij houdt hierbij
rekening met de capaciteit en kwaliteiten van de medewerkers. Hij past deze planning wanneer
nodig aan. Hij kent verantwoordelijkheden en bevoegdheden toe aan het personeel en hij houdt
hierbij rekening met relevante richtlijnen en bedrijfsvoorschriften.
De Facilitair leidinggevende informeert en instrueert (lerende) medewerkers voorafgaand aan - en
tijdens de werkzaamheden over de te verrichten taken, de prioriteiten en de te behalen resultaten.
Hij motiveert, stimuleert en geeft feedback aan (lerende) medewerkers met betrekking tot hun werk
en hun handelen. Hij draagt oplossingen en verbeterpunten aan en stuurt aan op het behalen van
persoonlijke doelstellingen. Hij stemt de hoeveelheid en wijze van begeleiding af op de ontwikkeling
van de werknemers. Hij introduceert (lerende) medewerkers en invalkrachten en maakt hen wegwijs
in de processen en procedures binnen de organisatie.
De Facilitair leidinggevende besteedt aandacht aan het bevorderen van een goede verstandhouding
tussen de medewerkers en bespreekt zaken die het functioneren en de harmonie in het team
verstoren. Hij levert een bijdrage aan het voorkomen en terugdringen van het ziekteverzuim.
De Facilitair leidinggevende bewaakt en evalueert de operationele werkzaamheden van het team. Hij
controleert en/of beoordeelt of de werkzaamheden tot het gewenste kwaliteitsniveau leiden en of
de werkzaamheden worden uitgevoerd volgens werkafspraken en/of verlopen conform planning. Bij
mogelijke problemen en/of stagnatie in de werkzaamheden van het team, of indien hij
verbetermogelijkheden signaleert, draagt hij oplossingen of verbeterpunten aan voor zijn team.
Daarnaast ziet hij erop toe dat er op de werkvloer wordt gewerkt volgens de relevante wetgeving.
De Facilitair leidinggevende organiseert periodiek werkoverleg met de medewerkers in zijn team.
Tijdens dit overleg informeert hij de medewerkers over het centrale beleid en vestigingsbeleid. Hij
bespreekt veranderingen in het werk, de actuele zaken, evaluaties van producten en diensten en de
knelpunten. Hij legt de afspraken vast en bewaakt de naleving van deze afspraken.
De Facilitair leidinggevende maakt periodiek rapportages van werkzaamheden en geeft financiële
terugkoppeling naar de directie. Hij verzamelt informatie uit werkoverleggen voor het management
en bespreekt verbeterpunten of problemen met het management.
Toelichting:
Het afdelingsplan is afgeleid van het bedrijfsplan en is een (korte) beschrijving van welke
werkzaamheden er worden uitgevoerd in de afdeling, hoe deze werkzaamheden worden uitgevoerd
en welke middelen ervoor nodig zijn. Over het algemeen wordt er periodiek per jaar een
afdelingsplan (of activiteitenplan) geschreven. Het afdelingsplan is vervolgens de basis voor het
maken van werkplanningen voor het uitvoeren van dagelijkse en periodieke werkzaamheden en
productieplanningen. De Facilitair leidinggevende heeft kennis van regels, procedures en werkwijzen
die voor het gehele bedrijf gelden. Informatie hierover ontvangt hij van de manager of de
directeur/eigenaar.
141
1.3 Organisaties
In het mbo zijn er een aantal organisaties die je als docent kunt raadplegen voor bijvoorbeeld
informatie over de kwalificatiestructuur en kwalificatiedossiers. Voor docenten van Gezondheidszorg
& Welzijn zijn er de volgende organisaties: KOC, Calibris en Kenwerk.
KOC
KOC Nederland is het Kenniscentrum Beroepsonderwijs Bedrijfsleven voor de uiterlijke verzorging.
KOC Nederland voert in de kappers-, schoonheidsspecialisten- en pedicurebranche wettelijke taken
uit naam van het Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap (OCW).
KOC Nederland is één van de 17 Kenniscentra Beroepsonderwijs Bedrijfsleven die
samenwerken binnen de koepelorganisatie Colo. KOC Nederland vormt een directe schakel tussen
het mbo-onderwijs en het georganiseerde bedrijfsleven in de kappers-, schoonheidsspecialisten- en
pedicurebranche.
Missie
De missie van KOC Nederland is het bevorderen van vakmanschap in de uiterlijke verzorging. KOC
Nederland voert deze missie uit door samen te werken met het georganiseerde bedrijfsleven en het
beroepsonderwijs. Voor het realiseren van deze missie kiest KOC de wensen van haar klanten:
bedrijven (ondernemers, werknemers en praktijkopleiders), onderwijs (leerlingen, docenten en
onderwijsinstellingen), haar bestuurspartijen en het Ministerie van OCW als uitgangspunt.
Taken
Daarnaast oriënteert KOC zich op nationale en internationale ontwikkelingen, zoals het European
Qualitication Framework (EQF). Binnen dat kader worden de volgende taken uitgevoerd die passen in
het kader van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs:
- Ontwikkelen en onderhouden van de kwalificatiestructuur uiterlijke verzorging, en deze
inpassen in European Qualification Framework
- Internationale diplomawaardering
- Versterken van de aansluiting in de beroepsonderwijs kolom vmbo-mbo-hbo en de
aansluiting met het brancheonderwijs
- Werven en erkennen van voldoende leerbedrijven in relatie tot de behoefte van en
mogelijkheden op de arbeidsmarkt
- Ondersteuning en kwaliteitsbevorderingen van leerbedrijven, waaronder opleiden en
certificeren van praktijkopleiders
- Onderzoek en adviezen geven met betrekking tot de macrodoelmatigheid van het landelijk
en regionale opleidingenaanbod in het beroepsonderwijs
- Ondersteuning van bedrijfsleven en onderwijsinstellingen bij de vormgeving van
competentiegericht onderwijs
Expertise
KOC Nederland vervult binnen de uiterlijke verzorging een belangrijke ‘overlegfunctie’ tussen het
beroepsonderwijs en het bedrijfsleven. Bij KOC Nederland werken professionals met kennis van
zaken, door hun nauwe contacten met de branchevertegenwoordigers en onderwijsinstellingen
staan zij midden in de markt.
Binnen KOC Nederland werken projectleiders die beschikken over kennis om in
samenwerking met het beroepsonderwijs en het bedrijfsleven de competentiegerichte
kwalificatiestructuur voor het mbo te ontwikkelen. De opleidingsadviseurs werven leerbedrijven: zij
bezoeken de bedrijven persoonlijk en erkennen deze aan de hand van een zorgvuldige
142
kwaliteitscontrole. Daarnaast bieden de opleidingsadviseurs na de erkenning, ondersteuning aan
praktijkopleiders bij het bevorderen van de kwaliteit in het leerbedrijf.
Verder kun je bij KOC Nederland terecht met je vragen voor de gehele uiterlijke verzorging. Zij staan
dan ook veel scholen, leerlingen, werkgevers en werknemers te woord over diverse
aangelegenheden. De sleutel hierbij is: kennis op één centraal punt verzamelen en vervolgens
verspreiden naar relaties.
Bron: www.koc.nl
Calibris
Kenniscentrum Calibris is verantwoordelijk voor de erkenning van leerbedrijven en voor het
onderhoud van de kwaliteitsstructuur voor de sectoren Zorg, Welzijn en Sport.
Doel
Calibris verkent de markt, en werkt doelbewust samen met andere kenniscentra. Calibris brengt
betroken partijen bijeen in regionale netwerken en overeenkomsten/afspraken. Calibris maken
maatschappelijke relevante projecten wegwijs, en ontwikkelt effectieve en innovatieve oplossingen.
Al deze inspanningen zijn gericht op één gemeenschappelijk doel: meer balans en dynamiek op de
arbeidsmarkt. Dat lukt alleen door in te spelen op ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Op deze
manier levert Calibris een waardevolle bijdrage om beroepspraktijk en beroepsonderwijs soepel op
elkaar te laten aansluiten.
Onmisbare schakel
Calibris heeft de kennis en ervaring om een verbinding te maken tussen school en leerbedrijf, tussen
werkgever en werknemer, tussen opleiding en loopbaan, tussen overheid en bedrijfsleven. In de rol
van Calibris als tussenpersoon, ligt een belangrijk deel van onze toegevoegde waarde. De
kenniseconomie moet het hebben van een goed opgeleide beroepsbevolking. En Calibris doet er alles
aan om hierover noodzakelijke innovaties te stimuleren en te vergemakkelijken en te ondersteunen.
Ruime taakopvatting
Het beroepsonderwijs vormt een dynamische omgeving die niet onberoerd gebleven is door alle
maatschappelijke veranderingen. Hierdoor zijn de publieke taken van de kenniscentra de laatste
jaren aanzienlijk verbreed. Bij Calibris houdt het werk in elk geval niet op bij de juiste hoeveelheid
stageplaatsen en voldoende aanbod van gekwalificeerd personeel. Hun bemoeienis strekt zich uit tot
de zogeheten ‘education permanente’ van de werkende mens, of ‘een leven lang leren’.
Bron: www.calibris.nl
Kenwerk
Kenwerk is het kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven voor de sectoren horeca, bakkerij,
reizen, recreatie en facilitaire dienstverlening. Kenwerk verbindt bedrijfsleven en beroepsonderwijs
om de samenleving te voorzien van gekwalificeerde mensen, nu en in de toekomst. Dit doen zij door:
- Leerbedrijven te erkennen, te begeleiden en te adviseren bij het opleiden van leerlingen,
zowel in Nederland als in het buitenland
- Arbeidsmarktontwikkelingen te vertalen naar opleidingsinhoud
- Deskundigheid te bieden op het gebied van kwalificeren en examineren
- Regionaal overleg tussen roc’s en leerbedrijven te stimuleren
- Projecten uit te voeren ter verbetering van de aansluiting tussen bedrijfsleven en onderwijs
143
Arbeidsmarktperspectief
Kenwerk realiseert oplossingen die bijdragen aan een goed functionerende arbeidsmarkt op
landelijk, regionaal en internationaal niveau. Hierbij hebben zij ook voor de verwachtingen van het
bedrijfsleven en de ambities van het onderwijs en de overheid.
Missie
Als kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven voor de sectoren: horeca, bakkerij, reizen,
recreatie en facilitaire dienstverlening, verbindt Kenwerk partijen om tot een optimaal leerproces te
komen. Ondersteuning van dat leerproces krijgt vorm door:
- Het vaststellen van kwalificatiedossiers
- Regionale afstemming over leerlingen en leerplaatsen
- Erkenning en ondersteuning van leerbedrijven
- Het leveren van door het beroepsonderwijs en bedrijfsleven gevraagde diensten
Visie
Voor de arbeidsmarkt van de sectoren horeca, bakkerij, reizen, recreatie en facilitaire dienstverlening
worden voor alle beroepen voldoende mensen opgeleid, zodat aan de vraag naar gekwalificeerde
medewerkers voldaan kan worden. Om dit te realiseren heeft het bedrijfsleven voldoende invloed op
vorm en inhoud van het opleiden voor de eigen sector. Deze invloed betreft zowel het regulier
beroepsonderwijs als alle andere vormen van een leven lang leren.
Kenwerk is in dit proces voor deze partijen een natuurlijke partner. Kenwerk draagt hiermee
bij aan de maatschappelijke opdracht: voor iedereen in onze samenleving een passende baan,
opleiding en toekomstperspectief.
Kwalificatiestructuur
Kenwerk is medeverantwoordelijk voor het inrichten en onderhouden van de beroepen- en
kwalificatiestructuur in het mbo. Hierin staan alle beroepen (kwalificaties) waarvoor in onze sectoren
kan worden opgeleid. Bij het inhoud geven aan kwalificatiedossiers letten zij op de aansluiting van
vmbo op mbo op hbo.
Met de kennis van de landelijke en de regionale arbeidsmarkt dragen zij bij aan een goed
werkende arbeidsmarkt. Hun uitgebreide netwerk zetten zij in voor de optimale match tussen
leerling en leerbedrijf. Ook werken zij samen met andere kenniscentra om loopbaanmogelijkheden in
binnen- en buitenland systematisch vast te leggen en beschikbaar te stellen.
Bron: www.kenwerk.nl
Bij de organisaties KOC, Calibris en Kenwerk, kun je terecht voor informatie over:
- De kwalificatiestructuur
- De kwalificatiedossiers
- De eindtermen
- Trainingen voor docenten
- De BPV-protocollen
- De rolprofielen BPV
- Praktijkleerovereenkomsten
- Stages in het mbo
Daarnaast kun je een aanvraag tot erkenning als leerbedrijf indienen voor een bedrijf uit de regio.
144
Wat is AKA?
AKA is de praktijkgerichte opleiding Arbeidsmarktgekwalificeerd Assistent. Deze opleiding is er sinds
2004 voor jonge mensen die moeten wennen aan het werkzame leven. Kortweg: een opleiding
‘Leren Werken’ voor jonge mensen die liever met hun handen werken en het beste leren in de
praktijk.
De AKA-opleiding leidt niet op voor een beroep of een bepaalde branche of sector. De opleiding richt
zich voornamelijk op het leren functioneren in een bedrijf en ervaring opdoen binnen meerdere
branches en sectoren. AKA is een eenjarige opleiding op niveau 1. Anders dan gewone niveau 1opleidingen is dit geen beroepskwalificerende opleiding, maar een algemene opleiding, waarbij de
leerlingen door stages of leerwerkplaatsen leren functioneren in een bedrijf.
Wat zijn AKA-leerlingen?
AKA-leerlingen zijn doorgaans jonger dan 23 jaar en hebben veelal een vmbo-achtergrond en een
praktische instelling. Zij werken bij voorkeur onder begeleiding van de leermeester of
praktijkbegeleider, ze weten nog niet zeker welke opleiding ze uiteindelijk willen volgen.
Kenmerkend is dat AKA-leerlingen meer begeleiding nodig hebben dan leerlingen in de vakopleiding
en dat ze niet meteen productief zijn. Voor sommige leerlingen is deze opleiding het hoogst
haalbare. Een goede AKA-leerling, die in de horeca of bakkerij werkt, kan doorstromen naar een
opleiding op niveau 2, indien mogelijk bij hetzelfde bedrijf.
Aan het eind van de opleiding is de leerling in staat om:





eigen werkzaamheden voor te bereiden;
samen te werken;
tijdens werkzaamheden te communiceren;
klant/gast-gericht te handelen;
om te gaan met problemen en werkrelaties te onderhouden.
Praktijkopleider zijn voor AKA-leerlingen
Een AKA-leerling kan onder begeleiding vooral eenvoudige en routinematige werkzaamheden
uitvoeren.



Het is belangrijk dat in het bedrijf een praktijkopleider aanwezig is die de leerling in de
dagelijkse praktijk ondersteunt. Die praktijkopleider coacht, geeft feedback, let op de
werkhouding en laat de leerling onder begeleiding werkzaamheden uitvoeren.
De adviseur van Kenwerk ondersteunt praktijkopleiders in het herkennen van de te leren
bekwaamheden en geeft tips en toelichting. De specifieke knelpunten van de AKA-leerling
worden besproken. De adviseur adviseert ook over het invullen van de dagelijkse begeleiding
van de leerling op de werkvloer.
De onderwijsinstelling is verantwoordelijk voor de inhoud van de opleiding en houdt de
voortgang van de leerling in de gaten. Het leerbedrijf kan op de begeleider van de school
terugvallen als er zich problemen voordoen.
Meer over AKA

Workshop AKA voor praktijkopleiders
Kenwerk organiseert voor praktijkopleiders van AKA-leerlingen een gratis
workshop. Praktijkopleiders krijgen er achtergrondinformatie en inzichten specifiek gericht
145
op het begeleiden en coachen van AKA-leerlingen.
Bron: http://www.kenwerk.nl
146
Nawoord
Als studenten van de Noordelijke Hogeschool Leeuwarden en toekomstige docenten
Gezondheidszorg en Welzijn was het een mooie ervaring en uitdaging om lesmateriaal te
ontwikkelen voor het MBO.
Door deel te nemen aan dit project hebben wij als studenten aan verschillende competenties kunnen
werken zoals:
2.2a
2.2b
3.1a
3.2a
3.2b
4.1a
5.1a
5.2a
5.2b
7.2a
Ik stem mijn taalgebruik en omgangsvormen af op mijn leerlingen.
Ik stimuleer zelfstandigheid en initiatief van leerlingen.
Ik kan onderwijsactiviteiten voorbereiden (en uitvoeren) waarbij ik de vakinhoudelijke en
didactische keuzes die ik gemaakt heb onderbouw.
Ik kan evaluatiemiddelen (proefwerken, enquêtes e.d.) ontwerpen en gebruiken om te
bepalen of leerlingen voldoende hebben geleerd en of mijn onderwijs effectief is geweest.
Ik maak bij mijn onderwijs gebruik van moderne middelen, waaronder ICT.
Ik kan plannen en structureren.
Ik kan – in verschillende rollen – samenwerken in een team.
Ik geef en ontvang collegiale feedback.
Ik ontwikkel samen met collega’s (al dan niet vakoverstijgend) onderwijsmateriaal (en ben
betrokken bij het gebruik daarvan).
Ik maak gebruik van feedback van leerlingen en collega’s om mezelf als docent te
ontwikkelen.
Namens de studenten van de Noordelijke Hogeschool Leeuwarden hopen wij dat de docenten die dit
project hebben uitgevoerd of in de toekomst zullen gaan uitvoeren met hun leerlingen, het leuk en
leerzaam hebben gevonden.
Alvast bedanken wij u voor de medewerking,
De studenten van de opleiding docent Gezondheidszorg en Welzijn van de Noordelijke Hogeschool
Leeuwarden. Aankomstjaar 2009.
147
Notulen
Vergadering Docent in het MBO, 24 oktober 2011
Aanwezig: Marije (vz), Sandra, Tryntsje, Jettie en Hilde (not)
Afwezig met kennisgeving: Natasja, Djura en Josine
1. Opening
Marije opent de vergadering
2. Afspraken voor lay-out
We spreken af om voor de tekst Calibri te gebruiken, lettergrootte 11. Voor de kopjes gebruiken we
Calibri, lettergrootte 14 en vet gedrukt. Voor tussenkopjes gebruiken we Calibri, lettergrootte 11 en
vet gedrukt.
3. Opdracht 1
Iedereen is al met deze opdracht bezig geweest. Er waren nog een aantal onduidelijkheden over wat
betreft hoe we moeten aangeven aan welke vakken wij een bijdrage mogen leveren. We besluiten
dat het het mooist is als iedereen dat op de zelfde manier doet, daarom spreken we af dat we de
onderdelen waarin wij les mogen geven schuin gedrukt aangeven.
Als je twijfelt over je aanpak, kun je altijd vragen of iemand er even naar wil kijken (bijvoorbeeld via
Blackboard).
Diny wees ons nog op het feit dat we extra punten kunnen krijgen door meer informatie te geven bij
opdracht 1.1. We hebben besloten om dit te doen. We geven extra informatie over de volgende
onderwerpen:
 AKA  Marije, Sandra en Djura
 LLB (leren, loopbaan en burgerschap)  Natasja en Hilde
 Competentiegericht onderwijs  Tryntsje, Jettie en Josine
Begrippen die hierbij horen zijn: Proces, proces competentie matrix, kerntaak, werkproces en
prestatie indicator.
Opdracht 1 (ook de extra informatie) moet af zijn op 7 november en dan ook op blackboard staan. De
rest van de klas kan dan je werk nog eens nakijken en feedback geven. We hebben afgesproken dat
iedereen op 14 november het werk van de rest heeft nagekeken. Als wij denken dat opdracht 1
helemaal af is kijkt Diny het nog eens na (hier moeten we dan even over mailen).
4. Opdracht 2.2
De verdeling van de groepjes is als volgt:
 Welzijn  Tryntsje, Jettie en Josine
 Uiterlijke verzorging  Djura, Sandra en Marije
 Gezondheidszorg  Natasja en Hilde
Niemand is nog met deze opdracht begonnen maar het leek ons wel belangrijk om alvast afspraken
te maken over hoe de producten eruit gaan zien. Hieronder een overzicht.




PGO casus: moet bestaan uit een hoofdcasus en deelcasussen (hoeveelheid naar eigen inzicht).
De casus moet in totaal 40 klokuren beslaan, inclusief voorbereiding, uitvoering en beoordeling.
Rollenspel: we maken 2 rollenspellen met alles wat er bij hoort (zie opdracht).
Instructiekaarten: We maken 4 instructiekaarten.
Prestaties: bij elke prestatie moeten in ieder geval 2 workshops gemaakt worden. We maken 2
prestaties.
148

Multimedia product: dit mag een Wiki zijn waar leerlingen al het benodigde materiaal kunnen
vinden of bijvoorbeeld een instructiefilmpje. Het is dus niet zo dat de leerlingen een multimedia
product moeten maken, maar wij moeten iets maken waar de leerlingen gebruik van kunnen
maken.
Natuurlijk mag je nog iets extra’s toevoegen aan deze opdrachten om extra punten te krijgen, maar
dit doen we ook al door bij opdracht 1 extra informatie toe te voegen.
We hebben als doel gesteld om het leerlingenmateriaal af te hebben op 5 december. Al het materiaal
moet dan op Blackboard staan.
5. Volgende vergadering
De volgende vergadering vindt plaats op 14 november. Hilde is dan voorzitter en Tryntsje notulist.
6. Afsluiting
Marije sluit de vergadering.
Agenda voor vergadering 14 november 2011
1. Opening
2. Mededelingen
3. Bespreken opdracht 1
4. Hoever is iedereen met opdracht 2.2
5. Afspraken maken over opdracht 2.1
6. W.v.t.t.k.
7. Rondvraag
8. Afsluiting
149
Vergadering Docent in het MBO, 14 oktober 2011
Aanwezig: Djura, Hilde(vz), Jettie, Marije en Sandra (not)
1. opening
Hilde opent de vergadering
2. mededelingen
geen mededelingen
3. opdracht 1
- Hilde heeft het nog niet klaar, staat wel op bb
- Djura moet nog wat aanpassen
- Marije en Sandra af en staat op bb
- jettie heeft haar deel af en staat op bb
Josine heeft haar deel nog niet af
- Natasja heeft haar deel ook nog niet af
4. extra opdracht
- Djura, Marije en Sandra hebben de extra opdracht af
- Tryntsje, Josine en Jettie hebben de extra opdracht af
5. feedback
- Tryntsje: opsommingen aanpassen. (staan nu teveel verschillende)
Opsommingen moet met – (streepjes)
- Jettie: plaatjes verwijderen
- algemeen: niet uitlijnen
6. leerlingenhandleiding
- Djura, Marije en Sandra zetten de hoofdcasus op bb zodat de anderen dit kunnen bekijken
- Hilde en Natasje hebben aagegeven dat ze goed op weg zijn
- Jettie, Josine en Tryntsje moeten nog beginnen
7. w.v.t.t.k
- n.v.t.
8. vragen
- Hilde: Wiki, hoe gaan we dit aanpakken?
9. volgende vergadering
De volgende vergadering vindt plaats op 21 november. Sandra is dan voorzitten en Djura is notulist
10. afsluiting
Hilde sluit de vergadering
Agenda voor 21 november 2011
1. opening
2. mededelingen
3. bespreken hoofdcasus
4. bespreken leerlingenhandleiding
5. bespreken opdracht 1
6. w.v.t.t.k.
7. rondvraag
8. afsluiting
150
Bijlagen
Bijlage 1: Beoordelingsformulier ingevuld door Jettie Wijnja
Bijlage 2: Beoordelingsformulier ingevuld door Josine Wierda
Bijlage 3: Beoordelingsformulier ingevuld door Natasja Veenstra
Bijlage 4: Beoordelingsformulier ingevuld door Marije Nijburg
Bijlage 5: Beoordelingsformulier ingevuld door Sandra Thomassen
Bijlage 6: Beoordelingsformulier ingevuld door Tryntsje Pen
Bijlage 7: Beoordelingsformulier ingevuld door Hilde van Nijen
151
Download