Themalijn MBO Algemeen onderdeel Gemaakt door: Marije Nijburg, Natasja Veenstra, Josine Wierda, Sandra Thomassen, Jettie Wijnja, Tryntsje Pen, Djura Hornyak en Hilde van Nijen Ingeleverd op: 08-03-2012 Ingeleverd bij: Diny Klink Inhoudsopgave Inleiding ................................................................................................................................................... 3 Themalijn mbo - Werkwijze: ................................................................................................................... 4 1.1 Totaaloverzicht van sectoren en beroepsopleidingen binnen MBO .............................................. 6 Het middelbaar beroepsonderwijs ..................................................................................................... 6 Competentiegericht onderwijs ......................................................................................................... 20 Leren Loopbaan en Burgerschap ...................................................................................................... 22 1.2 Totaaloverzicht van opleidingen, niveaus en beroepsprofielen ................................................... 32 Opleidingen Welzijn: ......................................................................................................................... 32 Helpende Zorg en Welzijn - niveau 2: ........................................................................................... 32 Pedagogisch Werk - niveau 3:....................................................................................................... 36 Uiterlijke verzorging .......................................................................................................................... 74 Kapper........................................................................................................................................... 74 Kapper niveau 3 ............................................................................................................................ 75 Combiopleiding Junior kapper / Schoonheidsspecialist ............................................................... 76 Pedicure niveau 3 ......................................................................................................................... 79 Medische pedicure niveau 4 ......................................................................................................... 80 Schoonheidsspecialist niveau 3 .................................................................................................... 82 Alround schoonheidsspecialist niveau 4....................................................................................... 83 Gezondheidszorg............................................................................................................................... 85 Zorghulp ........................................................................................................................................ 85 Helpende Zorg en Welzijn............................................................................................................. 87 Verzorgende IG ............................................................................................................................. 90 Verpleegkundige ........................................................................................................................... 94 Apothekersassistente ................................................................................................................... 98 Doktersassistente ....................................................................................................................... 106 Tandartsassistente ...................................................................................................................... 116 Sport en Bewegen ........................................................................................................................... 125 Sport- en bewegingsbegeleider .................................................................................................. 125 Sport- en bewegingsleider .......................................................................................................... 128 Sport- en bewegingscoordinator ................................................................................................ 131 Facilitaire dienstverlening ............................................................................................................... 134 1.3 Organisaties .................................................................................................................................. 142 Nawoord .............................................................................................................................................. 147 Notulen ................................................................................................................................................ 148 Inleiding Voor onderdeel A van de module themalijn ‘Ik als docent Gezondheidszorg en Welzijn in het MBO’ moeten wij lesmateriaal maken. Het lesmateriaal dat wij in subgroepjes hebben gemaakt, hebben wij samengevoegd in dit verslag. Wij hebben lesmateriaal gemaakt voor de volgende drie opleidingen: de opleiding tot doktersassistent(e), de opleiding tot schoonheidspecialist en de opleiding tot onderwijsassistent(e). Het doel van dit verslag is om te bewijzen dat wij lesmateriaal kunnen maken voor cursisten op het mbo. U kunt kwalitatief lesmateriaal verwachten dat wij met zorg in elkaar gezet hebben. Onze verwachtingen met betrekking tot dit onderwerp zijn, dat wij veel mogen leren van het ontwikkelen van het lesmateriaal voor het mbo. Dat wij na afloop van deze module PGO- casussen kunnen maken, rollenspelen kunnen opzetten, en workshops kunnen ontwikkelen. Door de vooropleidingen die wij met succes hebben afgerond en de stages die wij tijdens onze huidige opleiding hebben gelopen, weten wij veel af van dit onderwerp en deze doelgroep. Wij weten hoe het er aan toe gaat op het mbo, en hoe het onderwijs er uit ziet. Wij weten hoe er gewerkt wordt op het mbo en wij weten wat de cursisten op het mbo aanspreken. Wij verwachten te gaan leren hoe wij een goede PGO-casus kunnen maken. Hoe wij geschikte rollenspelen kunnen opzetten en leerzame workshops kunnen ontwikkelen. Als wij later lesgeven op het mbo kunnen wij deze kennis uitstekend gebruiken bij het voorbereiden van onze lessen. Met dit onderdeel willen wij de volgende competenties gaan bewijzen: 2.2a 2.2b 3.1a 3.2a 3.2b 4.1a 5.1a 5.2a 5.2b 7.2a Ik stem mijn taalgebruik en omgangsvormen af op mijn leerlingen Ik stimuleer zelfstandigheid en initiatief van leerlingen In kan onderwijsactiviteiten voorbereiden (en uitvoeren) waarbij ik de vakinhoudelijke en didactische keuzes die ik gemaakt heb onderbouw Ik kan evaluatiemiddelen (proefwerken, enquêtes e.d.) ontwerpen en gebruiken om te bepalen of leerlingen voldoende hebben geleerd en of mijn onderwijs effectief is geweest Ik maak bij mijn onderwijs gebruik van moderne middelen, waaronder ICT Ik kan plannen en structureren Ik kan – in verschillende rollen – samenwerken in een team Ik geef en ontvang collegiale feedback Ik ontwikkel samen met collega’s (al dan niet vakoverstijgend) onderwijsmateriaal (en ben betrokken bij het gebruik daarvan) Ik maak gebruik van feedback van leerlingen en collega’s om mezelf als docent te ontwikkelen Themalijn mbo - Werkwijze: Wij als derdejaars studenten Gezondheidszorg en Welzijn, kregen de opdracht om voor drie mbo opleidingen onderwijsmateriaal te ontwikkelen. We hebben voor de volgende drie opleidingen gekozen: doktersassistent, onderwijsassistent en de schoonheidsspecialisten opleiding. Hierbij moesten we eerst onderzoek doen naar wat het mbo precies inhoud en aan welke competenties, kerntaken en werkprocessen er tijdens het volgen van de opleidingen, gewerkt wordt. Door hier vooraf onderzoek naar te doen, hebben we beter inzicht in de drie opleidingen gekregen. PGO: Bij het maken van de onderwijsmaterialen hebben we gebruik gemaakt van PGO. PGO is probleem gestuurd onderwijs wat in het mbo veel wordt ingezet. Bij PGO ligt het accent op het zelf doen. De cursisten gaan zelfstandig aan de slag met vragen uit het beroep en bestuderen daarbij praktijksituaties en leerstof. Bij het werken aan een probleemsituatie/casus, wordt gebruik gemaakt van een stappenplan. Dit kan de vier, zeven of negensprong zijn. Tijdens het werken aan PGO casussen krijgen de cursisten een bepaalde rol tijdens een vergadering die met de tutorgroep plaatsvindt. Deze rollen kunnen bestaan uit het zijn van: voorzitter, notulist, bordschrijver of deelnemer (overige cursisten). De rollen wisselen per bijeenkomst en zo krijgt elke cursist een aantal keren te maken met de verschillende rollen en daarbij de uitvoering ervan. De mentor/coach van de cursisten begeleid dit proces, maar staat hierbij wel deels op de achtergrond, omdat de voorzitter (een cursist) de leiding over de vergadering en het verloop ervan heeft. Bij het werken aan de PGO casussen wordt gebruik gemaakt van de volgende literatuur: Hoezo PGO? - M.A.F. Dekkers, C.M.T. en C.M.L. Hogenboom. We verwijzen u naar dit boek voor verdere informatie over PGO. Competenties, kerntaken en werkprocessen: Tijdens het werken aan de casussen en de daaruit voortvloeiende activiteiten zoals workshops, vaardigheidstrainingen, rollenspelen en theorieopdrachten, wordt er door de cursisten aan verschillende competenties, kerntaken en daarbij behorende werkprocessen gewerkt. Bij elke opleiding worden de algemene competenties gehanteerd. Deze competenties zijn als volgt: A Beslissen en activiteiten initiëren. B. Aansturen. C. Begeleiden. D. Aandacht en begrip tonen. E. Samenwerken en overleggen. F. Ethisch en integer handelen. G. Relaties bouwen en netwerken. H. Overtuigen en beïnvloeden. I. Presenteren. J. Formuleren en rapporteren. K. Vakdeskundigheid toepassen. L. Materialen en middelen inzetten. M. Analyseren. N. Onderzoeken. O. Creëren en innoveren. P Leren. Q. Plannen en organiseren R. Op de behoeften en verwachtingen van de klant richten. S Kwaliteit leveren. T. Instructies en procedures opvolgen. U. Omgaan met veranderingen en aanpassen. V Met druk en tegenslag omgaan. W Gedrevenheid en ambitie tonen. X. Ondernemend en commercieel handelen. Y. Bedrijfsmatig handelen. Naast de algemene competenties wordt er per opleiding aan kerntaken en werkprocessen gewerkt. Deze verschillen per opleiding qua inhoud. De competenties, kerntaken en werkprocessen worden in een kwalificatiedossier per opleiding beschreven en vormt daarmee de kern van de opleiding en dus de beroepsbeschrijving. De onderwijsmaterialen: Wij hebben in onze onderwijsmaterialen PGO ingezet in de vorm van casussen waar de cursisten aan gaan werken. Bij alle drie opleidingen wordt er met een hoofdcasus en 4 deelcasussen of meer gewerkt. Aan de hand van de deelcasussen wordt er aan een probleem gewerkt en wordt er met een stappenplan van PGO gewerkt (vier, zeven of negensprong). Naast de casuïstiek wordt er ook nog gewerkt aan losse lesonderdelen. Bij het werken aan deze lesonderdelen zijn er een aantal prestaties aan bijvoorbeeld de workshops, rollenspelen of instructiekaarten gekoppeld. De cursisten zijn hier tijdens de lessen mee bezig en kunnen de prestatie proberen te behalen door bijvoorbeeld een opdracht op de goede manier uit te voeren, wat laat zien dat de cursist de prestatie beheerst/kan uitvoeren. Per opleiding zijn er twee rollenspelen ontworpen die de docent ook kan inzetten. Ook zijn er voor alle drie opleidingen twee workshops gemaakt waarbij de cursisten aan verschillende vaardigheden werken en theoretische kennis over een bepaald onderwerp opdoen. De cursisten werken tijdens de workshop of bij een ander lesonderdeel met instructiekaarten waarbij ze zelfstandig en eventueel in groepjes aan de slag kunnen. Bij deze instructiekaarten horen ook observatie, evaluatie- en beoordelingsformulieren. Zo kan de docent de uitgevoerde vaardigheden toetsen en kunnen de formulieren naderhand doorgenomen worden. Alle onderwijsmaterialen zijn op een wikispace te vinden. Gegevens hiervan zijn: Wikinaam --> ThemalijnMBO https://themalijnmbo.wikispaces.com/ 1.1 Totaaloverzicht van sectoren en beroepsopleidingen binnen MBO Het middelbaar beroepsonderwijs Algemeen Het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) is een Nederlandse onderwijsvorm. Het middelbaar beroepsonderwijs bereidt mensen voor op de beroepspraktijk of een vervolgopleiding. Scholen voor middelbaar beroepsonderwijs hebben uitgebreide contacten met het regionale bedrijfsleven, gemeenten en maatschappelijke organisaties om de aansluiting op de arbeidsmarkt te garanderen. De meeste mbo-opleidingen worden gegeven op een Regionaal Onderwijscentra (ROC), zoals bouw, techniek, zorg, sociale- en economische beroepen. Deze opleidingen vallen onder het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Groene opleidingen zoals landbouw, tuinbouw, bosbouw, voeding en dierhouderij worden gegeven op Agrarische Opleidingscentra (AOC). Deze opleidingen vallen onder het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Er zijn ook vakinstellingen, zij verzorgen opleidingen in één branche, bijvoorbeeld grafische vormgeving of de scheepsvaart. Er zijn ook nog particuliere opleidingsinstituten die erkende mbo-diploma’s mogen afgeven, dit zijn met name kappersopleidingen en schoonheidsinstituten. Vier sectoren De mbo-opleidingen zijn verdeeld over vier sectoren, namelijk: - zorg & welzijn, - techniek, - economie, - landbouw. Vier niveaus Op mbo-opleidingen wordt lesgegeven op vier verschillende niveaus: - niveau 1: assistentenopleiding voor eenvoudig uitvoerend werk (een half tot één jaar); - niveau 2: basisberoepsopleiding voor uitvoerende praktisch werk (twee tot drie jaar); - niveau 3: vakopleiding tot zelfstandig beroepsbeoefenaar, zelfstandig uitvoerend werk, brede inzetbaarheid (twee tot vier jaar); - niveau 4: middenkaderopleiding (drie tot vier jaar) en specialistenopleiding (kopstudie van één tot twee jaar), volledig zelfstandig uitvoerend werk, brede inzetbaarheid of specialisatie. Afbeelding 1: Instroom en doorstroom op het MBO in Nederland De opleidingen van de verschillende niveaus sluiten goed op elkaar aan. In een bepaald niveau behaalde certificaten geven vrijstellingen voor de vervolgopleiding. Een niveau-4 diploma geeft toegang tot het hbo. Het middelbaar beroepsonderwijs kent geen centraal examen, zoals bij het voortgezet onderwijs. De inhoud van de opleidingen is landelijk bepaald, bijvoorbeeld in eindtermen of in competenties. Echter mag iedere onderwijsinstelling zelf bepalen hoe deze eindtermen of competenties worden geëxamineerd, dit kan met behulp van eigen ontwikkelde toetsen maar ook door examen van landelijke organisaties. De onderwijs inspectie ziet er op toe dat er geen grote verschillen ontstaan in eindniveau, door middel van het onderwijs- programmering en examinering dat een onderwijsinstelling moet hebben. Een leerling wordt tot het mbo toegelaten als hij/zij enkele jaren op het voortgezet onderwijs heeft gezeten, meestal een vmbo-opleiding of enkele jaren van de havo of het vwo. Voor niveau 1 is er geen drempel waaraan de cursist moet voldoen om toegelaten te worden. Voor niveau 2 moet de cursist minimaal een vmbo diploma hebben (bb). Soms is er ook een drempelloze instroom, dit is het geval als er geen verwante ‘onderliggende’ niveau 1 opleiding bestaat, echter moet de cursist dan minimaal 16 jaar zijn. Voor niveau 3 en 4 is ook minimaal een vmbo diploma nodig (kb, tl of een overgangsbewijs van havo/vwo 3 naar havo/vwo 4). Heeft de cursist een havo of vwo diploma op zak dan kan/mag hij/zij aan een versneld traject deelnemen. Twee opleidingsvormen Alle mbo-opleidingen worden in twee vormen gegeven: - Beroepsbegeleidende leerweg (bbl): de cursist werkt minimaal 24 uur per week bij een bedrijf, en gaat één dag per week naar school. - Beroepsopleidende leerweg (bol): de cursist gaat vier of vijf dagen per week naar school, en loopt een deel van de opleiding stage. Een cursist in de bol-opleiding krijgt minimaal 850 klokuren les en/of begeleiding. Tien punten De instellingen van het middelbaar beroepsonderwijs willen met hun onderwijs inspelen op de voortdurende veranderingen op de arbeidsmarkt en in de leerstijl van jongeren. Dus het onderwijs moet veranderen van ‘voor iedereen hetzelfde programma’ naar ‘maatwerk voor de student’. Maar er moet wel duidelijk zijn en blijven wat een gediplomeerde moet kennen en kunnen en wat iedereen qua inzet van elkaar kan verwachten: cursist, docent en leerbedrijf. Het zicht dreigt op wat men van het mbo mag verwachten dreigt te verdwijnen door alle discussie over vernieuwingen, daarom hebben de mbo-instellingen in tien punten neergezet waar het mbo voor staat en welke kwaliteit van het mbo verwacht mag worden. 1. Duidelijke doelen: elke mbo-opleiding leidt op voor een beroep, op basis van wat de arbeidsmarkt vraagt. Er wordt rekening gehouden met verschillen in leertempo, leerstijl en wat een student al kan of weet. Dit programma wordt vastgelegd in een contract, de onderwijsovereenkomst. 2. Heldere programma’s: iedere student weet wat zijn persoonlijke programma van activiteiten is en wat van hem verwacht wordt. 3. Gegarandeerde lesuren: iedere student heeft een evenwichtig pakket van theorie en praktijk, met gegarandeerd minimaal 850 uur onderwijs (bij deeltijd 300 uur). Het onderwijs en instructie onder begeleiding en verantwoordelijkheid van gekwalificeerd personeel. 4. Goede begeleiding: iedere student heeft een mentor/begeleider, en daar heeft de student regelmatig een gesprek mee. 5. Zorgvuldige examens: een student is verzekerd van een zorgvuldig, goed en onafhankelijk examen. 6. Flexibel starten: iedere student kan op meerdere momenten per jaar starten met een opleiding. 7. Zinvolle stages: iedere student heeft een passende stageplek met goede begeleiding door de school. 8. Theorie en praktijk: er is een goede balans tussen theorie en praktijk, met gevarieerde werkvormen die een evenwichtig pakket bieden van vakkennis, vakbekwaamheid en algemene beroepscompetenties. Plus een goede voorbereiding op stage. 9. Goed overleg: vanaf het begin tot het eind is er goed overleg tussen school en het leerbedrijf. Dit overleg draait om de voorbereiding, de voortgang en de beoordeling van de stage. 10. Heldere communicatie: alles is gericht op een doeltreffende tweerichtingscommunicatie. Communicatie met de student, leerbedrijven en leermeesters. Waar dit aan de orde is ook met ouders of verzorgers. Binnen het middelbaar beroepsonderwijs heb je een verscheidenheid aan bedrijfstakken en opleidingen, deze staan hieronder per sector ingedeeld. Het is per ROC verschillend hoe de opleidingen onder de sectoren zijn verdeeld. Bijvoorbeeld de opleidingen die vallen onder de unit Toerisme bij de Bedrijfstak HTVF van de Sector Zorg & Welzijn. Deze opleidingen kunnen door een ander ROC ook worden ingedeeld onder de sector Economie. Sector Techniek Bedrijfstak Bouw, Hout, Interieur en Infratechniek (BHI-Infra) De units die onder deze bedrijfstak vallen zijn: - Bouw - Hout - Interieur - Infratechniek De opleidingen die onder deze units vallen zijn: - Natuursteenbewerker - Assistent bouw infra - Infratechniek - Mobiele werktuigen - Machinist - Betontimmerman (niveau 2 en 3) - Machinaal houtbewerker - Parketteur (niveau 2 en 3) - Logistiek medewerker houthandel (niveau 2 en 3) - Creatief vakmanschap - Steigerbouwer (niveau 2 en 3) - Dakdekker (niveau 2 en 3) - Kaderfunctionaris bouw, infra en gespecialiseerder aannemerij - Betonstaalbewerker - Metselaar - Tegelzetter (niveau 2 en 3) - Betonreparateur - Voeger/gevelbehandelaar - Vakman asfalt (niveau 2 en 3) - Vakman gww (niveau 2 en 3) - Straatmaker (niveau 2 en 3) - Waterbouwer Betonboorder Middenkaderfunctionaris bouw en infra Assistent houtbranche Meubelmaker/(scheeps)interieurbouwer Meubelstoffeerder Montagemedewerker timmerindustrie Logistiek medewerker houthandel (niveau 4) Werkvoorbereider houthandel Timmerman Bedrijfstak Hout & Meubel (H&M): De units die onder deze bedrijfstak vallen zijn: - Timmerindustrie - Meubelindustrie - Houthandel - Parketbranche De opleidingen die onder deze units vallen zijn: - Machinaal houtbewerker - Parketteur - Meubelmaker - Meubelstoffeerder - Montagemedewerker timmerindustrie - Logistiek medewerker houthandel en - Ontwerpend meubelmaker Bedrijfstak Motorvoertuigen-, Carrosserie- en Tweewielertechniek (MCT) De units die onder deze bedrijfstak vallen zijn: - Motorvoertuigentechniek - Carrosserietechniek - Tweewielertechniek De opleidingen die onder deze units vallen zijn: - Autoschadehersteller (niveau 2) - Autospuiter (niveau 2) - Autotechnicus (niveau 2) - Bedrijfsautotechnicus (niveau 2) - Carrosseriebouwer (niveau 2) - Fietstechnicus (niveau 2) - Motorfietstechnicus (niveau 2) - Scootertechnicus (niveau 2) - Eerste autoschadehersteller (niveau 3) - Eerste autoschadetechnicus (niveau 3) - Eerste autospuiter (niveau 3) - Eerste autotechnicus (niveau 3) - Eerste bedrijfsautotechnicus (niveau 3) Eerste carrosseriebouwer (niveau 3) Eerste fietstechnicus (niveau 3) Eerste motorfietstechnicus (niveau 3) Eerste scootertechnicus (niveau 3) Technisch specialist personenauto’s en bedrijfsauto’s (niveau 4) Werkplaatsmanager mobiliteitsbranche (niveau 4) Bedrijfstak Metaal, Elektrotechniek en Installatietechniek (MEI) De units en opleidingen die onder deze bedrijfstak vallen zijn: - Metaaltechniek - Assistent metaalbewerking (niveau 1) - Monteur mechatronica (Machinebouw mechatronica, niveau 2) - Machinebouwer (Machinebouw mechatronica, niveau 3) - Metaalbewerker (niveau 2) - Allround plaatwerker (niveau 3) - Constructiewerker (niveau 3) - Verspaner (Fijnemechanische techniek, niveau 2) - Allround verspaner (Fijnemechanische techniek, niveau 3) - Tekenaar constructeur (werkvoorbereider, niveau 4) - Werkvoorbereider fabricage (werkvoorbereider, niveau 4) - Elektrotechniek - Assistent montage (niveau 1) - Monteur elektrotechnische industriële producten en systemen (niveau 2) - Monteur elektrotechnische installaties (niveau 2) - Eerste monteur elektrotechnische industriële producten en systemen (niveau 3) - Eerste monteur elektrotechnische installaties (niveau 3) - Elektrotechnische industriële producten en systemen (niveau 4) - Leidinggevend monteur elektrotechnische installaties (niveau 4) - Werkvoorbereider installatie (niveau 4) - Medewerker ICT (niveau 2) - Medewerker beheer ICT (niveau 3) - Applicatie- en mediaontwikkeling (niveau 4) - ICT- en mediabeheer (niveau 4) - Podium- en evenemententechnicus (niveau 3) - Podium- en evenemententechniek (niveau 4) - Installatietechniek Assistent installatie (niveau 1) Monteur werktuigkundige installaties (niveau 2) Onderhoudsmonteur installatietechniek (niveau 2) Eerste monteur werktuigkundige installaties (niveau 3) Servicemonteur installatietechniek (niveau 3) Leidinggevend monteur werktuigkundige installaties (niveau 4) - Werkvoorbereider installatie (niveau 4) Middenkader engineering (technicus) installatietechniek (niveau 4) Bedrijfstak Procestechniek, Algemene Operationele Techniek, Milieutechniek, Laboratoriumtechniek, Fotonica en Textiel (PMLF) De units en opleidingen die onder deze bedrijfstak vallen zijn: - Procestechniek, milieutechniek, en algemene operationele techniek - Assistent operator (niveau 1) - Operator A (operator, niveau 2) - Operator B (allround operator, niveau 3) - Operator C (niveau 4) - Milieufunctionaris (niveau 4) - Medewerker operationele techniek (niveau 2) - Operationele technicus (niveau 3) - Allround operationeel technicus (niveau 4) - Laboratoriumtechniek - Laborant (niveau 2) - Allround laborant (niveau 3) - Analist klinische chemie (niveau 4) - Analist pathologie (niveau 4) - Biotechnologisch analist (niveau 4) - Chemisch-fysisch analist (niveau 4) - Microbiologisch analist (niveau 4) - Technisch onderwijsassistent (niveau 4) - Proefdierverzorger (niveau 3 en 4) - Biotechnicus (niveau 3 en 4) - Fotonica - Medewerker fotografie (niveau 2) - Allround AV-medewerker (niveau 3) - Beeldtechnicus (niveau 4) - Cameraman (niveau 4) - Fotograaf (niveau 4) - Geluidstechnicus (niveau 4) - Lichttechnicus (niveau 4) - Video-editor (niveau 4) - Animatie/audiovisuele vormgeving (niveau 4) - Art & design (niveau 4) - Interactieve vormgeving (niveau 4) - Grafische vormgeving (niveau 4) Bedrijfstak Bescherming, Onderhoud en Afbouw, Reclame, Presentatie en Communicatie (BOA/rpc): De units en opleidingen die onder deze bedrijfstak vallen zijn: - Schilderen en onderhoud - Assistent schilderen/industriële lakverwerking Medewerker industriële lakverwerking Specialist schilderen Medewerker schilderen Medewerker glaszetten Middenkaderfunctionaris afbouw en onderhoud Schoonmaak en glazenwassen - Afbouw en stukadoren - Medewerker stukadoren - Restauratiestukadoor - Medewerker dekvloeren - Plafond/wand monteur - Assistent afbouw - Reclame, presentatie en communicatie - AV-productie - DTP-er - Mediavormgever - Tentoonstellingbouwer - Vormgeving ruimtelijke presentatie en communicatie - Signmaker Bedrijfstak Gezondheidstechnische en Beroepen en Ambachten (GTB&A): De units die onder deze bedrijfstak vallen zijn: Adaptatietechniek (niet bekostigd) Audiciens Goud en Zilversmeden Graveurs Juweliers Optiek Orthopedische techniek Orthopedische schoentechniek Pianotechniek Schoenhersteller Tandtechniek Technisch Oogheelkundig Assistent Uurwerktechniek De opleidingen die onder deze units vallen zijn: - Technisch oogheelkundig assistent - Tandtechniek - Adviseur gezondheidstechnische voorzieningen - Goud- en zilversmeden - Juweliersbedrijf - Onderwerkmaker - Pianotechnicus - Optiek - Adaptatietechniek Creatief vakmanschap Schachtenmaker Schoenconsulent Orthopedisch schoentechnisch medewerker Medewerker steriele medische hulpmiddelen Audicien Orthopedisch technisch medewerker Uurwerktechniek Schoenhersteller Sector Economie Bedrijfstak Economisch-Administratieve beroepen, Sociaal-Juridische dienstverlening, Beveiliging en ICT (ESB&I): De units die onder deze bedrijfstak vallen zijn: - Administratie (niveau 2) - Financiële Beroepen (niveau 3 en 4) - Secretariële Beroepen - Commercieel - Bank en verzekeringen - ICT - Informatie en dienstverlening - Juridisch - Orde en Veiligheid De opleidingen die onder deze units vallen zijn: - Bedrijfsadministratief medewerker - Secretarieel medewerker - Telefonist- receptionist - Commercieel medewerker bank- en verzekeringswezen - Medewerker marketing en communicatie - Commercieel medewerker binnendienst - Commercieel medewerker Contact center medewerker - Commercieel medewerker (junior)account manager - Administrateur (boekhoudkundig medewerker) - Administrateur (assistent accountant) - Administrateur bedrijfsadministratie - Administrateur salaris administrateur - Particulier digitaal onderzoeker - Medewerker ICT - Medewerker beheer ICT - Applicatie ontwikkelaar - ICT beheerder - Netwerkbeheerder - Medewerker informatiedienstverlening - Medewerker informatiedienstverlening bibliotheek medewerker - Medewerker informatiedienstverlening Informatie beheerder Juridisch medewerker zakelijke dienstverlening Juridisch medewerker openbaar bestuur Medewerker personeel en arbeid Medewerker sociale zekerheid Beveiliger Coördinator beveiliger Aankomend medewerker grondoptreden Aankomend medewerker maritiem Aankomend onderofficier grondoptreden Aankomend onderofficier maritiem Secretaresse Directiesecretaresse/management assistent Juridisch secretaresse Medisch secretaresse Medewerker toezicht en veiligheid Handhaver toezicht en veiligheid Bedrijfstak Communicatie en Media (C&M): De units die onder deze bedrijfstak vallen zijn: - Communicatie - Media De opleidingen die onder deze units vallen zijn: - Artiest - AV productie - DTP-er (niveau 2 en 3) - Mediavormgever B - Printmedia (niveau 2 en 3 en 4) - Game artist - Podium- en evenemententechniek - Applicatie- en mediaontwikkeling (gamedeveloper) - Applicatie- en mediaontwikkeling (mediadeveloper) - ICT en mediabeheer - Mediamanagement Bedrijfstak Transport en Logistiek (T&L) De units die onder deze bedrijfstak vallen zijn: - Transport - Logistiek De opleidingen die onder deze units vallen zijn: - Logistiek teamleider - Logistiek supervisor - Logistiek medewerker - Chauffeur personenvervoer - Luchtvaartdienstverlener Luchtvaartlogisticus Manager opslag en vervoer Matroos Planner wegtransport Schipper binnenvaart Visserij officier (niveau 4) Koopvaardij officier alle schepen Koopvaardij officier kleine schepen Aviation operations officier Baggermeester Bootman Manager havenoperations Medewerker havenoperations Scheeps- en jachtbouwkundige Schipper-machinist beperkt werkgebied Maritiem waterbouwer Kapitein binnenvaart Coördinator havenoperaties Stuurman werktuigkundige zeevisvaart sw6 Machinist Assistent logistiek medewerker Schipper rondvaartboot beperkt vaargebied Havenlogistiek (niveau 2 en 3 en 4) Binnenvaart (niveau 2 en 3 en 4) Machinist railvervoer Bedrijfstak Handel De units die onder deze bedrijfstak valt is: Handel of Mode Interieur Textiel Tapijt De opleidingen die onder deze units vallen zijn: - Allround operator - Commercieel medewerker (niveau 3) - Logistiek teamleider - Logistiek supervisor - Ondernemer detailhandel - Operator - Verkoopspecialist - Aankomend verkoopmedewerker - Assistent manager internationale handel - Interieuradviseur Woningstoffeerder (niveau 2 en 3) Medewerker mode/maatkleding (niveau 2 en 3 en 4) Medewerker interieurtextiel (niveau 2 en 3 en 4) Assistent medewerker mode/maatkleding/interieur Kwaliteitscontroleur textiel Manager handel Assistent logistiek medewerker Verkoper Ploegleider textiel Productiecoördinator fashion Commercieel medewerker (niveau 4) Commercieel medewerker buitendienst textiel Medewerker design Balieshopmedewerker Sector Zorg & Welzijn Bedrijfstak Zorg, Welzijn en Sport (ZWS): De units en opleidingen die onder deze bedrijfstak vallen zijn: - Assisterende Beroepen in de Gezondheidszorg - Apothekersassistente (niveau 4) - Doktersassistente (niveau 4) - Tandartsassistente (niveau 4) - Verpleging en verzorging - Zorghulp (niveau 1) - Helpende Zorg en Welzijn (niveau 2) - Verzorgende Individuele Gezondheidszorg (niveau 3) - MBO- verpleegkundige (niveau 4) - Sociaal Agogisch Werk - Helpende Zorg en Welzijn (niveau 2) - Pedagogisch werk (niveau 3) - Maatschappelijke zorg (niveau 3) - Sociaal-cultureel Werker (niveau 4) - Sociaal Maatschappelijk Dienstverlener (niveau 4) - Maatschappelijke zorg (niveau 4) - Sociaal Pedagogisch werk (niveau 4) - Onderwijsassistent (niveau 4) - Sport en Bewegen - Sport- en bewegingsbegeleider (niveau 2) - Sport- en bewegingsleider (niveau 3) - Sport- en bewegingscoördinator (niveau 4) Bedrijfstak Horeca, Toerisme, Voeding en Facilitaire Dienstverlening (HTVF) De units en opleidingen die onder deze bedrijfstak vallen zijn: - Horeca - Horeca-assistent (niveau 1) - Horecamedewerker (fastfoodsector, niveau 2) - Bartender (niveau 2) - Kok (niveau 2) - Gastheer/gastvrouw (niveau 2) - Receptionist (niveau 2) - Bedrijfsleider (fastfoodsector, niveau 3) - Zelfstandig werkend kok (niveau 3) - Zelfstandig werkend gastheer/gastvrouw (niveau 3) - Horeca- ondernemer Café/Bar en Fastfood (niveau 4) - Restaurateur (niveau 4) - Afdelingsmanager (niveau 4) - Horeca-ondernemer/horecamanager (niveau 4) - Gespecialiseerd kok (niveau 4) - Dieetkok (niveau 4) - Toerisme - Horeca-assistent (niveau 1) - Medewerker reizen en toeristische informatie (niveau 2) - Medewerker recreatie (niveau 2) - Medewerker watersportindustrie (niveau 2) - Zelfstandig werkend medewerker reizen (niveau 3) - Zelfstandig werkend medewerker toeristische informatie (niveau 3) - Zelfstandig werkend medewerker recreatie (niveau 3) - Middenkaderfunctionaris reizen (niveau 4) - Middenkaderfunctionaris toeristische informatie (niveau 4) - Middenkaderfunctionaris recreatie (niveau 4) - Voeding - Assistent bakker (niveau 1) - Broodbakker grootwinkel bedrijf (niveau 2) - Banketbakker grootwinkel bedrijf (niveau 2) - Broodbakker (niveau 2) - Brood- en banketbakker (niveau 2) - Banketbakker (niveau 2) - Medewerker industriële bakkerij (niveau 3) - Allround broodbakker (niveau 3) - Allround brood- en banketbakker (niveau 3) - Allround banketbakker (niveau 3) - Leidinggevende industriële bakkerij (niveau 4) - Leidinggevende bakkerij grootwinkel bedrijf (niveau 4) - Leidinggevende ambachtelijke bakkerij (niveau 4) Ondernemer bakkersbedrijf (niveau 4) Specialist broodbakker (niveau 4) Specialist banketbakker (niveau 4) Facilitaire dienstverlening - Facilitair medewerker (niveau 2) - Facilitair leidinggevende (niveau 4) Bedrijfstak Uiterlijke Verzorging (UV): De units en opleidingen die onder deze bedrijfstak vallen zijn: - Haarverzorging - Junior kapper of junior Afrokapper (niveau 2) - Kapper of Afrokapper (niveau 3) - Schoonheidsverzorging - Schoonheidsspecialiste (niveau 3) - Allround Schoonheidsspecialist (niveau 4) - Voetverzorging - Pedicure (niveau 3) - Medisch pedicure (niveau 4) - Grimeur - Allround grimeur (niveau 4) Sector Landbouw Bedrijfstak Groen De units die onder deze bedrijfstak vallen zijn: - Animal friends - Animal life - Big business - Dynamic design - Good food - Mighty machines - Surprising nature - Wonderful life De opleidingen die onder deze units vallen zijn: - Dierhouderij - Pluimveehouderij - Natuur en groene ruimte (niveau 2 en 3 en 4) - Biologisch-dynamisch bedrijf (niveau 3 en 4) - Groen, grond, en infra (loonwerk, niveau 2 en 3 en 4) - Vershandel, logistiek en transport (niveau 2 en 3 en 4) - Paardensport (niveau 2 en 3 en 4) - Paardenhouderij - Melkveehouderij - Varkenshouderij - Hoefsmid - Groene detailhandel (niveau 2 en 3) - Dierverzorging (niveau 2 en 3 en 4) - Dierenartsassistente - Diermanagement - Allround operator - Milieu en ruimte - Operator - Arbeidsmarktgekwalificeerd assistent - Gezelschapsdierenbranche (niveau 3 en 4) - Bloemendetailhandel (niveau 2 en 3 en 4) - Groene detailhandel (niveau 4) - Gespecialiseerde dierverzorging gezelschapsdieren - Assistent medewerker voedsel en leefomgeving - Natuur en vormgeving (niveau 3 en 4) - Gespecialiseerde dierverzorging paard - Kwaliteitsmanagement voeding - Voedingsmanagement Zorg, natuur en gezondheid (niveau 3 en 4) Gespecialiseerde dierverzorging vee Paraveterinaire ondersteuning Biologisch-dynamisch bedrijf (niveau 4) Teelt (niveau 2 en 3 en 4) In- en verkoop vershandel Productiedieren (niveau 3 en 4) Recreatiedieren (niveau 3 en 4) Logistiek vakman (niveau 2 en 3 en 4) Proefdieren (niveau 3 en 4) Dierenspeciaalzaak Trimmer Akkerbouw Fruitteelt Groenteteelt Visverwerking Tuinbouw Herkenbare melkveehouderij Voeding Zorg & leefomgeving Bloem & design Watermanagement Tuin, park & landschap Boomteelt Bloembinden Bloemenarrangeur Sierteelt Competentiegericht onderwijs Op het mbo wordt gewerkt met het competentiegericht onderwijs (CGO), en niet meer met eindtermen. Competentiegericht onderwijs is geen lesmethode. Onderwijsinstellingen bepalen zelf op wat voor manier de cursisten de competenties uit het kwalificatiedossier moeten verwerven. Competentiegericht onderwijs richt zich op het verkrijgen van kennis en vaardigheden, zodat cursisten in staat zijn om professioneel te handelen in beroepsituaties en om kunnen gaan met probleemsituaties. Cursisten worden niet alleen beoordeeld op kennis en vaardigheden, maar ook op inzicht, houding en gedrag. Bij competentiegericht onderwijs ligt de nadruk op het zelfstandig leren en sturen van het eigen leerproces. Cursisten zijn op die manier beter voorbereidt op de beroepspraktijk en het bedrijfsleven, en wordt het onderwijs voor cursisten interessanter. Door het competentiegerichte onderwijs zijn de opleidingen gebaseerd op werkprocessen en competenties, en niet meer op deelkwalificaties. Vanaf augustus 2010 moeten alle mbo-opleidingen met kwalificatiedossiers werken. Met competentiegericht onderwijs wil men bereiken dat de opleiding beter aansluit op de arbeidsmarkt. Kwalificatiedossier Een kwalificatiedossier beschrijft de inhoud van het beroep, de benodigde competenties voor een beginnende beroepsbeoefenaar, en de benodigde kennis en vaardigheden voor een beginnende beroepsbeoefenaar. Een kwalificatiedossier beschrijft de eisen aan een beroep of een beroepsgroep. Binnen één kwalificatiedossier kunnen dus meerdere opleidingen van verschillende niveaus vallen, en daarom kan een onderwijsinstelling op basis van één dossier meerdere diploma’s uitgeven. Kwalificatiedossiers zijn gebaseerd op competenties, kerntaken, werkprocessen, en prestatieindicatoren. Kwalificatiestructuur In een kwalificatiestructuur wordt vastgelegd wat een cursist moet kennen en kunnen om het diploma te behalen. Scholen en bedrijfsleven werken tegenwoordig samen aan een omvangrijke vernieuwing van deze kwalificatiestructuur. Competentie Competenties zijn het samenhangend geheel van kennis, inzicht, houding en vaardigheden die een cursist nodig heeft om een beroep in de beroepspraktijk en in de maatschappij uit te kunnen oefenen. De cursisten moeten competenties beheersen om werkprocessen succesvol uit te voeren. De competenties op het mbo zijn: Leiden en beslissen Ondersteunen en samenwerken Interacteren, beïnvloeden, presenteren Analyseren en interpreteren Creëren en leren A. Beslissen en activiteiten initiëren B. Aansturen C. Begeleiden D. Aandacht en begrip tonen E. Samenwerken en overleggen F. Ethisch en integer handelen G. Relaties bouwen en netwerken H. Overtuigen en beïnvloeden I. Presenteren J. Formuleren en rapporteren K. Vakdeskundigheid toepassen L. Materialen en middelen inzetten M. Analyseren N. Onderzoeken 20 Organiseren en uitvoeren Aanpassen en aankunnen Ondernemen en presteren O. Creëren en innoveren P. Leren Q. Plannen en organiseren R. Op de behoeften en verwachtingen van de “klant” richten S. Kwaliteit leveren T. Instructies en procedures opvolgen U. Omgaan met verandering en aanpassen V. Met druk en tegenslag omgaan W. Gedrevenheid en ambitie tonen X. Ondernemend en commercieel handelen Y. Bedrijfsmatig handelen. Kerntaken Een kerntaak bestaat uit samenhangende beroepsactiviteiten die door een beroepsbeoefenaar uitgevoerd moeten worden. Bij elke kerntaak staat een beschrijving van de werkprocessen die bij die kerntaak horen. Kerntaken bestaan dus meestal uit meerdere werkprocessen, maar kan ook uit één werkproces bestaan. Om het diploma te halen moeten cursisten deze kerntaken een aantal keren in verschillende (praktijk-)situaties uitvoeren en laten beoordelen, door de werkbegeleider of praktijkopleider. De kerntaken staan in de kwalificatiedossiers Werkprocessen Een werkproces is een combinatie van afgebakende beroepsactiviteiten, waarbij een begin en een eind aan te geven is. Een werkproces moet altijd een resultaat opleveren, en bestaat dus nooit uit maar één handeling. Werkprocessen zijn eigenlijk taken die elke beroepsbeoefenaar zelfstandig moet kunnen uitvoeren, en komen in het beroeps steeds weer terug. Proces-competentie-matrix In een competentiematrix wordt het verband weergegeven tussen competenties, kerntaken en werkprocessen. In de cellen van een competentiematrix wordt per competentie het gedrag beschreven, dat nodig is bij het uitvoeren van de kerntaak. In de proces-competentie-matrix wordt dus eigenlijk aangegeven welke competenties nodig zijn bij de uitvoering van de werkprocessen van een kerntaak. De proces-competentie-matrix is te vinden in de kwalificatiedossiers van de verschillende opleidingen. Prestatie-indicator Een prestatie-indicator is wat iemand moet laten zien om beoordeeld te kunnen worden. Presentatie-indicatoren worden beschreven in termen van gedrag. Hieraan kan men zien dat een beginnend beroepsbeoefenaar de competentie, waar nodig met gebruik van vakkennis en vaardigheden, succesvol inzet om bij te dragen aan het gewenste resultaat van een werkproces. 21 Leren Loopbaan en Burgerschap Leren, Loopbaan en Burgerschap: eisen voor onderwijs én examinering Het document Leren, Loopbaan en Burgerschap is onlosmakelijk verbonden met het kwalificatiedossier. Dit betekent dat de kwalificatie-eisen zoals beschreven in zowel het document Leren, Loopbaan en Burgerschap als in het kwalificatiedossier leidend zijn voor de inrichting van het onderwijs en de examinering. De beheersing van de kwalificatie-eisen op het vlak van leren, loopbaan en burgerschap is medebepalend voor de zak/slaag-beslissing voor het examen en voor het diploma. Er is dus geen verschil in status van de kwalificatie-eisen voor respectievelijk het beroep en de kwalificatie-eisen zoals beschreven in het document Leren, Loopbaan en Burgerschap. Voor de uitwerking van de kwalificatie-eisen van het document Leren, Loopbaan en Burgerschap in examens zijn de volgende punten van belang: • Kwalificatie-eisen onderdelen Leren, Loopbaan en Burgerschap Bij de kerntaken en werkprocessen zoals beschreven in het document Leren, Loopbaan en Burgerschap gaat het om de persoonlijke ontwikkeling van de deelnemer op deze terreinen. Bij de examinering gaat het er vervolgens om dat deelnemers deze persoonlijke ontwikkeling zichtbaar kunnen maken. • Kwalificatie-eisen onderdelen Nederlands (en MVT en rekenen/wiskunde) De kwalificatie-eisen voor de beheersing van het Nederlands (en vanaf 2008-2009 voor Moderne Vreemde Talen en Rekenen/wiskunde) vragen weer een andere benadering. De eisen aan de beheersing van het Nederlands zijn zowel vanuit het beroep geformuleerd (zie hoofdstuk 4 van deel B van het kwalificatiedossier) als vanuit het perspectief van leren, loopbaan en burgerschap (zie hoofdstuk 7 van het document Leren, Loopbaan en Burgerschap). Voor zover deze eisen verschillend zijn geldt dat het hoogste niveau het uiteindelijk te behalen beheersingsniveau bepaalt. Het uiteindelijke beheersingsniveau is aangrijpingspunt voor de inrichting van het onderwijs en vormgeving van de examinering. De examinering is erop gericht te bepalen of de deelnemer daadwerkelijk het gestelde beheersingsniveau behaalt. • Toezicht door onderwijsinspectie en KCE Voor zowel de onderdelen Leren, Loopbaan en Burgerschap als de eisen voor Nederlands geldt dat de onderwijsinspectie toezicht houdt op de onderwijskwaliteit en KCE op de examenkwaliteit. Voorbeeldmatige uitwerking van het document Leren, Loopbaan en Burgerschap Op basis van het document Leren, Loopbaan en Burgerschap is door het CINOP en SLO in een afzonderlijk document beschreven welk gedrag men kan waarnemen bij het inzetten van de competenties bij kerntaken/werkprocessen zoals beschreven in het document. Het gaat hier om voorbeelden; iedere instelling kan een eigen uitwerking aan het document geven. De uitwerking mag een geheel andere zijn dan de voorbeeldmatige uitwerking van het CINOP en SLO. De uitwerking moet wel altijd passen bij de inhoud en opzet van het document en qua niveau aansluiten bij de opleiding van de deelnemer. De voorbeeldmatige uitwerking van het CINOP en SLO is in november 2006 gepubliceerd op de website van Herontwerp MBO. Leren en loopbaan: de blik op ontwikkeling De komende jaren moet Europa de meest concurrerende economie van de wereld worden. Dat is de ambitieuze doelstelling die Europese regeringsleiders tijdens de top in Lissabon hebben geformuleerd. Om dat te realiseren moet Europa een kenniseconomie worden met mensen die een hogere opleiding voltooien en een leven lang leren, met mensen die hun talenten willen en kunnen ontwikkelen. De speerpunten die in het Nederlandse beleid doorklinken, richten zich op het 22 verbeteren van het rendement en het vergroten van de doorstroom binnen de beroepskolom. Daar doorheen spelen ontwikkelingen als individualisering van de samenleving en de flexibilisering van de arbeidsverhouding. In zo’n context en binnen zulke ambities speelt zelfsturing van mensen gericht op ontwikkeling een centrale rol. Zelf sturing geven aan leren en loopbaan vormen twee kapstokken die in dit document verder zijn uitgewerkt als doelen voor het beroepsonderwijs en haar deelnemers. Burgerschap De dynamische en multiculturele Nederlandse samenleving stelt hoge eisen aan zijn burgers en inwoners. De beschrijving van burgerschap verwoordt deze eisen in een richtinggevend kader aan de hand van domeinen, taken en competenties. De Onderwijsraad benoemt burgerschap als: "een formele juridisch-politieke status, inhoudend het samenstel van specifieke rechten en plichten die verbonden zijn aan het hebben van de nationaliteit van een bepaalde staat, het zijn van staatsburger van die staat….Daarnaast betreft burgerschap de bereidheid en het vermogen onderdeel uit te maken van een gemeenschap en daar een actieve bijdrage aan te leveren” (Onderwijsraad, 2003, p. 9-10). Deze aspecten van burgerschap komen terug in de drie domeinen van burgerschap. Het politieke domein dat bijdraagt aan de rechten en plichten van de burger om deel te nemen aan de politieke besluitvorming. Het sociaal- cultureel domein dat betrekking heeft op de bereidheid en het vermogen om deel uit te maken van de gemeenschap en daar een bijdrage aan te leveren en daar bovendien geen afbreuk aan te doen door een gebrekkige vitaliteit. Het economisch domein spitst burgerschap toe op twee deelterreinen. In de eerste plaats op het leveren van een bijdrage aan de arbeidsgemeenschap waar men deel van uitmaakt. In de tweede plaats op de plicht en het recht van de burger om op adequate wijze als consument deel te nemen aan de maatschappij. 23 Overzicht van de kerntaken van het document Leren, Loopbaan en Burgerschap. Kerntaak 1: Benoemt zijn eigen ontwikkeling en gebruikt middelen 1.1 Benoemt leerdoelen voor de eigen ontwikkeling. en wegen om daarbij passende leerdoelen te bereiken 1.2 Inventariseert geschikte manieren van leren. 1.3 Kiest bij de situatie en bij zichzelf passende manieren van leren. 1.4 Plant zijn eigen leerproces en voert het uit. 1.5 Evalueert de gekozen manier van leren. Kerntaak 2: Stuurt de eigen loopbaan 2.1 Reflecteert op eigen kwaliteiten en motieven 2.2 Onderzoekt welk werk er is en wat bij hem past. 2.3 Stuurt de eigen loopbaan en onderneemt acties die daarbij nodig zijn. Kerntaak 3: Participeert in het politieke domein, in besluitvorming en 3.1 Oriënteert zich op onderwerpen waarover politieke besluiten genomen worden. beleidsbeïnvloeding 3.2 Vormt een eigen mening. 3.3 Onderneemt acties naar aanleiding van gemaakte keuzen. Kerntaak 4: Functioneert als werknemer in een arbeidsorganisatie 4.1 Gedraagt zich als werknemer bij het uitvoeren van het werk. 4.2 Maakt gebruik van werknemersrechten. 4.3 Stelt zich collegiaal op. Kerntaak 5: Functioneert als kritisch consument 5.1. Oriënteert zich op de consumentenmarkt en houdt rekening met eigen wensen en mogelijkheden. 5.2. Onderneemt acties om producten en diensten aan te schaffen. Kerntaak 6: Deelnemen in allerlei sociale verbanden en respectvol 6.1. Neemt deel in diverse sociale verbanden en leeft in de openbare ruimte. gebruiken van de openbare ruimte 6.2. Voert activiteiten uit voor de leefbaarheid van zijn sociale omgeving. Kerntaak 7: Zorgt voor de eigen gezondheid (vitaal burgerschap) 7.1 Zoekt informatie over een gezonde leefwijze. 7.2 Beslist op basis van informatie en handelt ernaar. 7.3 Onderneemt activiteiten om de gezondheid te bevorderen. 24 Beschrijving van de kerntaken Leren Kerntaak 1 Benoemt zijn eigen ontwikkeling en gebruikt middelen en wegen om daarbij passende leerdoelen te bereiken. Beschrijving kerntaak De lerende onderzoekt zijn ambities en ontwikkelingen in zijn omgeving. Hij benoemt de persoonlijke doelen die hij in zijn verdere ontwikkelingsproces wil bereiken. Hij gaat na welke competenties hij daarvoor moet ontwikkelen en welke taken hij daarvoor moet leren uitvoeren. Hij inventariseert - al dan niet met hulp van derden - geschikte manieren van leren, rekening houdend met de kenmerken van de situatie waarin het leren plaatsvindt. Met behulp van deze gegevens plant hij zijn leerproces en voert het uit. Hij houdt rekening met de mogelijkheden ter plekke en laat niet alleen zijn eigen voorkeur leidend zijn. Hij probeert ook nieuwe manieren van leren uit om zijn leermogelijkheden te vergroten. Hij evalueert de gekozen manier van leren, benoemt wat goed bevallen is, wat hij opnieuw wil gebruiken en wat hij een volgende keer anders zou willen doen. Toelichting Leren is onmisbaar voor iemands ontwikkeling en ontplooiing, zowel tijdens de opleiding als bij het uitoefenen van een beroep en als burger in de samenleving. Binnen het huidige beroepsonderwijs is leren van deelnemers gericht op het ontwikkelen van competenties die nodig zijn om te handelen. De manieren waarop deelnemers leren, zijn uiteenlopend. Ze hangen onder andere af van het repertoire aan leeractiviteiten waarover deelnemers beschikken, van persoonlijke voorkeuren en van mogelijkheden in situaties. Op het moment dat het leren zelf doel wordt, staat het beroepsonderwijs voor de opgave het leerpotentieel van deelnemers tot grotere bloei te brengen. Het betekent dat deelnemers zicht moeten krijgen op hun manier van leren, op hun voorkeuren, op witte vlekken in hun leerrepertoire en dat ze er in slagen ook andere manieren van leren in te zetten. Aan de andere kant moeten deelnemers zicht krijgen op kansen tot leren die zich voordoen in situaties waarin ze zich bevinden en toegerust worden in het pakken van die kansen. De uitdaging is het vergroten van het leerpotentieel niet te isoleren als aparte opgave, maar functioneel te houden door het te koppelen aan de ontwikkeling van competenties, vakbekwaamheid en arbeidsidentiteit. Samengevat gaat het bij leren om het benutten van het eigen leerpotentieel en het leerpotentieel in de situaties waarin hij als lerende komt. Werkprocessen bij kerntaak 1 1.1 Benoemt leerdoelen voor de eigen ontwikkeling. 1.2 Inventariseert geschikte manieren van leren. 1.3 Kiest bij de situatie en bij zichzelf passende manieren van leren. 1.4 Plant zijn eigen leerproces en voert het uit. 1.5 Evalueert de gekozen manier van leren. 25 Loopbaan Kerntaak 2 Stuurt de eigen loopbaan Beschrijving kerntaak De burger stuurt zijn eigen loopbaan. Hij doet daarvoor regelmatig zelfonderzoek en reflecteert, al dan niet met behulp van derden op zijn eigen kwaliteiten. Hij gaat na welke wensen hij heeft in zijn leven en in zijn werk en welke doelen hij daarvoor moet daarvoor moet realiseren. Hij benoemt de competenties die hij al heeft en die hij wil ontwikkelen en hij benoemt motieven en waarden, die er voor hem toe doen. Hij vergelijkt persoonlijke kwaliteiten en eigen waarden - dat wat werkelijk belangrijk is voor hem - en eisen en waarden van gewenst werk met elkaar. Hij gebruikt de uitkomsten van die vergelijking om weloverwogen keuzen te maken over verder te zetten stappen. Hij onderzoekt de gevolgen van zijn keuzen en onderneemt acties om tot een passende match tussen wensen en (arbeids)mogelijkheden te komen. Daartoe ontwikkelt hij de benodigde competenties en onderneemt hij activiteiten om werk te vinden. (o.a. solliciteren en netwerken benutten). Toelichting Vormgeven aan loopbaan is het lot in eigen handen nemen en zelf sturing geven aan het vinden van betekenisvol werk dat aansluit op eigen kwaliteiten, waarden en motieven. Het vraagt om bewustwording en het resulteert in de ontwikkeling van een eigen arbeidsidentiteit. Het beroepsonderwijs staat voor de opgave de loopbaanontwikkeling van de deelnemer te ondersteunen via loopbaanoriëntatie en loopbaanbegeleiding. Deelnemers moeten zicht zo zicht krijgen op wat zij als gewenst werk beschouwen en hoe daar te komen. Samengevat gaat het bij loopbaan om het sturen van de eigen loopbaan. Werkprocessen bij kerntaak 2 2.1 Reflecteert op eigen kwaliteiten en motieven. 2.2 Onderzoekt welk werk er is en wat bij hem past. 2.3 Stuurt de eigen loopbaan en onderneemt acties die daarbij nodig zijn. Burgerschap politiek domein Kerntaak 3 Participeert in het politieke domein, in besluitvorming en beleidsbeïnvloeding. Beschrijving kerntaak De burger oriënteert zich op verschillende meningen en opvattingen over onderwerpen waarover politieke besluiten genomen worden. Hij verzamelt informatie en vergelijkt informatie uit diverse bronnen met elkaar. De burger vormt op basis van de verzamelde informatie en persoonlijke overwegingen een eigen mening, waarbij hij rekening houdt met zijn eigen belangen en de belangen van anderen. De burger maakt keuzes die in lijn zijn met zijn persoonlijke overwegingen. De burger onderneemt actie naar aanleiding van keuzes die hij heeft gemaakt. Het kan hierbij gaan om formele participatie, zoals stemmen als er verkiezingen en/ of lid worden van een politieke partij. Hij kan ook lid worden van organisaties die politieke doeleinden of belangen nastreven en/of op andere wijze informeel participeren in besluitvormingsprocessen. Toelichting Het gaat om participatie in formele zin (stemmen) en om meer actieve vormen van betrokkenheid bij besluitvorming op verschillende politieke niveaus (Europa, landelijk, regionaal, gemeentelijk, buurt). Het betreft ook op issues gerichte vormen van politieke participatie, zoals milieu, sociale voorzieningen, derde wereld, politieke gevangenen, racisme, verkeersveiligheid, et cetera. Participeren kan betrekking hebben op passieve of actieve betrokkenheid bij politieke partijen, maar ook bij buurtbijeenkomsten, vakbonden, patiëntenverenigingen, enzovoort. De burger bepaalt zelf in welke mate hij zich actief inzet bij het beïnvloeden van besluitvormingsprocessen en beleidsontwikkeling. De burger participeert daarin op zijn eigen niveau. Werkprocessen bij kerntaak 3 3.1 Oriënteert zich op onderwerpen waarover politieke besluiten genomen worden. 3.2 Vormt een eigen mening. 3.3 Onderneemt acties naar aanleiding van gemaakte keuzen. 27 Burgerschap: economisch domein Kerntaak 4 Functioneert als werknemer in een arbeidsorganisatie. Beschrijving kerntaak De werknemer houdt zich aan algemeen aanvaarde regels en regels die in de branche gebruikelijk zijn. Hij geeft daarbij blijk van zelfkennis. De werknemer stelt zich coöperatief en flexibel op maar geeft ook de grens aan als hij/ zij geen verantwoordelijkheid kan dragen voor de uit te voeren werkzaamheden. Ook als burger handelt de werknemer vanuit eigen normen en waarden op een ethische en integere manier. De werknemer maakt gebruik van zijn werknemersrechten en -bescherming, zoals die zijn vastgelegd in CAO’s en in wettelijke bepalingen. Ook maakt hij gebruik van zijn medezeggenschapsrechten. De werknemer werkt tijdens het werk coöperatief samen met collega’s. In de meer informele contacten in de arbeidsorganisatie draagt hij bij aan een positieve werksfeer. Hij houdt daarbij, met in achtneming van de eigen verantwoordelijkheid, rekening met de bedrijfscultuur. Toelichting Bij het functioneren in een arbeidsorganisatie houdt de werknemer zich aan afspraken over het leveren van arbeid: op tijd en uitgerust op het werk komen, adequaat gekleed gaan, zich aan de kwaliteits- en productiviteitsnormen van het bedrijf aanpassen (voor zover de regels en waarden van de maatschappij niet overtreden worden), volgens de bedrijfsnormen met klanten / bezoekers omgaan. Het gaat om algemeen aanvaarde regels, regels die in de branche gelden en om de specifieke manier waarop een bepaalde arbeidsorganisatie daarmee omgaat. Werkprocessen bij kerntaak 4 4.1 Gedraagt zich als werknemer bij het uitvoeren van het werk. 4.2 Maakt gebruik van werknemersrechten. 4.3 Stelt zich collegiaal op. 28 Kerntaak 5 Functioneert als kritisch consument Beschrijving kerntaak De consument maakt op een voor hem passende wijze gebruik van de veelheid van producten en diensten. De consument oriënteert zich daartoe op (nieuwe) producten en diensten. Hij beoordeelt zaken als het gebruiksgemak, de kwaliteit, prijs, milieueffecten, gezondheidseffecten, op de korte en lange termijn. De consument vergelijkt de eigen wensen en mogelijkheden met zijn financiële speelruimte, noodzakelijke voorwaarden en keuzen die de financiële situatie op de langere termijn beïnvloeden. Morele overwegingenspelen daarbij een rol. De kritische consument schaft na een afwegingsproces producten en diensten aan. Indien nodig maakt hij gebruik van de mogelijkheden om een aankoop ongedaan te maken en om klachtenprocedures te benutten. Hij wint advies in bij beslissingen die complex zijn. Toelichting De complexiteit van de beslissingen waar de burger zich als consument voor gesteld ziet neemt door verschillende oorzaken toe. Het soort producten neemt toe en de variatie per product neemt toe. Bovendien komt er door veranderend overheidsbeleid, meer verantwoordelijkheid bij de burger te liggen. Bijvoorbeeld op het terrein van verzekeringen en pensioenvoorzieningen. Het is een terrein waar de burger zich op moet blijven ontwikkelen en indien nodig ook advies moet inwinnen. . Hij moet bij zijn keuzen steeds meer rekening houden met materiële en immateriële of morele zaken op de korte en lange termijn. Keuzen die hij maakt, kunnen ook gevolgen hebben voor zijn financiële situatie op de langere termijn. Voorbeelden daarvan zijn sparen, verzekeren, onbetaald verlof opnemen, pensioenvoorzieningen, etc. Werkprocessen bij kerntaak 5 5.1. Oriënteert zich op de consumentenmarkt en houdt rekening met eigen wensen en mogelijkheden. 5.2. Onderneemt acties om producten en diensten aan te schaffen. 29 Burgerschap: sociaal-cultureel domein Kerntaak 6 Neemt deel aan diverse sociale verbanden en draagt bij aan de leerbaarheid van de sociale omgeving. Beschrijving kerntaak De burger neemt deel aan zijn sociale omgeving en levert een bijdrage aan de leefbaarheid ervan. Hij voert allerlei activiteiten uit in de buurt en/of in verenigingen en clubs. Hij kiest activiteiten die passen bij de eigen mogelijkheden, voorkeuren en levenssituatie. In de openbare ruimte leeft hij algemeen aanvaarde en wettelijke regels na en draagt ook daardoor bij aan de leefbaarheid van zijn omgeving. Toelichting De burger neemt op een voor hem passende wijze deel aan de directe sociaal-culturele omgeving en gedraagt zich daarin op een verantwoordelijke manier. De burger handelt vanuit de eigen identiteit en respecteert de identiteit van anderen. De sociale omgeving kan dichtbij zijn, in de buurt, maar ook, in voorkomende gevallen, in het buitenland liggen. Het kan gaan om vrijwilligersactiviteiten (o.a. schoonmaakacties, organiseren van straatfeesten, lid zijn van een bestuur of ouderraad, etc.), sportactiviteiten, creatieve activiteiten, culturele en kunstzinnige activiteiten, enzovoort. Het betreft meer of minder georganiseerde vrije tijdsactiviteiten en toevallige ontmoetingen in de openbare ruimte. Het kan gaan om vaste participatie in verenigingsverband, maar ook om incidentele activiteiten. De burger informeert zich over deze activiteiten en maakt keuzen die bij hem passen. Werkprocessen bij kerntaak 6 6.1. Neemt deel in diverse sociale verbanden en leeft in de openbare ruimte. 6.2. Voert activiteiten uit ten behoeve van de leefbaarheid van zijn sociale omgeving. 30 Kerntaak 7 Zorgt voor de eigen gezondheid (vitaal burgerschap) Beschrijving kerntaak De burger informeert zich over allerlei zaken die invloed hebben op zijn gezondheidh. De burger neemt op deze terreinen verantwoorde beslissingen en voert deze uit. Hij laat activiteiten na die de gezondheid schaden en voert activiteiten uit die de gezondheid bevorderen, zowel in zijn dagelijks leven als in het werk. Indien nodig zoekt de burger daarbij advies en hulp. Toelichting De burger is verantwoordelijk voor de eigen gezondheid. Zowel fysiek, psychisch als sociaal welbevinden. Daarom moet hij ervoor zorgen op de hoogte te blijven van informatie over de invloed van factoren als voeding, voldoende en afwisselend bewegen, persoonlijke hygiëne (waaronder het terrein van seksualiteit), omgaan met stress en het gebruik van verslavende middelen (onder andere drugs, alcohol en tabak). Werkprocessen bij kerntaak 7 7.1 Zoekt informatie ten behoeve van een gezonde leefwijze. 7.2 Beslist op basis van informatie en handelt ernaar. 7.3 Onderneemt activiteiten om de gezondheid te bevorderen. Bron: http://www.kwalificatiesmbo.nl/tl_files/bestanden/Leren%20Loopbaan%20en%20Burgerschap%20april%202007.pdf 10-01-2012 31 1.2 Totaaloverzicht van opleidingen, niveaus en beroepsprofielen Opleidingen Welzijn: Onder de Welzijnsopleidingen vallen de volgende opleidingen: - Helpende Zorg en Welzijn - niveau 2. - Pedagogisch medewerker - niveau 3. - Medewerker maatschappelijke zorg - niveau 3. - Sociaal cultureel werker - niveau 4. - Sociaal maatschappelijk dienstverlener - niveau 4. - Maatschappelijke zorg - niveau 4. - Persoonlijk begeleider gehandicaptenzorg - niveau 4. - Pedagogisch medewerker Kinderopvang - niveau 4. - Pedagogisch medewerker Jeugdzorg - niveau 4. - Onderwijsassistent - niveau 4. Bij alle opleidingen wordt met kerntaken en werkprocessen gewerkt. Hiernaast wordt er door het werken aan deze kerntaken/werkprocessen aan competenties gewerkt. Kerntaken: Kerntaken zijn het geheel van samenhangende werkprocessen die kenmerkend zijn voor het beroep. Werkprocessen: Zijn taken die kenmerkend zijn voor het beroep. (Werkproces is onderdeel van een kerntaak). Opleidingen: Sociaal Agogisch Werk: Helpende Zorg en Welzijn - niveau 2: - Biedt ondersteuning bij verzorging en huishouding in: - Kinderopvang. - Peuterspeelzalen. - Gehandicaptenzorg. - Assistent leider in club en buurthuiswerk. - Assistent activiteitenbegeleiding. - Assistent randgroepjongerenwerk. Als Helpende Zorg en Welzijn werk je in een woon- of leefomgeving waar hulp nodig is. Dit kan bij mensen thuis zijn, in een instelling, buurthuis of kinderopvang. Bij iemand thuis doe je bijvoorbeeld (een deel van) het huishoudelijke werk en help je bij allerlei dagelijkse zaken. Werk je bij een instelling of een woonvorm, dan help je bij de dagelijkse verzorging van bewoners. Competenties: D. Aandacht en begrip tonen. E. Samenwerken en overleggen. J. Formuleren en rapporteren. K. Vakdeskundigheid toepassen. L. Materialen en middelen inzetten. Q. Plannen en organiseren. R. Op de behoeften en verwachtingen van de klant richten. T. Instructies en procedures opvolgen. Kerntaken en werkprocessen: (Schuingedrukte werkprocessen > docent GZW mag hier lessen over geven). Kerntaak 1: Bieden van zorg en ondersteuning op basis van een werkplanning. Werkproces 1.1: Maakt een werkplanning op basis van het zorg, leef, begeleidings- of activiteitenplan. De helpende zorg en welzijn leest het zorg-, leef-, begeleidings- of activiteitenplan en maakt op basis van de hierin beschreven afspraken een werkplanning (schriftelijk of mondeling) voor haar werkzaamheden. Zij overlegt met de cliënt(en)/zorgvrager(s), mantelzorger, naasten en wettelijke vertegenwoordiger(s) over de werkplanning; vraagt naar wensen en behoeften, gewoonten, etc. en toont aandacht en begrip (R). Ze stelt prioriteiten, plant de volgorde van de werkzaamheden, deelt de tijd in en bedenkt welke middelen en materialen zij nodig heeft (Q). Werkproces 1.2: Ondersteunt bij huishouden en de woon- of verblijfsomgeving of opvangsituatie. De helpende zorg en welzijn ondersteunt bij huishouden, wonen, verblijf of opvang, op basis van de werkplanning. Zij ondersteunt bij het opruimen en schoonhouden van de woning/de verblijfsomgeving, bij het verzorgen van textiel, opmaken van de bedden en bij de bereiding van de maaltijden; zij zorgt voor sfeervolle en gezellige (woon)kamer(s) en (groeps)ruimten. Ook helpt ze de cliënt(en)/zorgvrager(s) bij boodschappen. Ze geeft tips op deze gebieden. Al haar werkzaamheden stemt de helpende zorg en welzijn af op de ondersteuningsbehoefte van de cliënt(en)/zorgvrager(s), de mantelzorgers/naasten en/of de wettelijke vertegenwoordigers (R). De helpende zorg en welzijn signaleert veranderingen in de ondersteuningsbehoefte van zowel de cliënt(en)/zorgvrager(s) als andere naast betrokkenen en past, in overleg met de leidinggevende of verantwoordelijke collega haar werkplanning aan. Werkproces 1.3: Ondersteunt bij persoonlijke zorg/ADL. De helpende zorg en welzijn ondersteunt de cliënt/zorgvrager bij persoonlijke zorg/ADL: wassen, aan- en uitkleden, uiterlijke verzorging, toiletgang, bewegen en verplaatsen, eten en drinken, en bij algemeen welbevinden. Ze geeft de cliënt/zorgvrager tips op het gebied van persoonlijke zorg. Ze signaleert veranderingen in de gezondheid, het welbevinden en/of de ondersteuningsbehoefte van de cliënt/zorgvrager en van de mantelzorger/naaste wettelijke vertegenwoordigers (bijvoorbeeld fysieke of psychische overbelasting) (D) en geeft deze signalen door aan haar leidinggevende. De helpende zorg en welzijn informeert de cliënt/zorgvrager en mantelzorger/naasten/wettelijke vertegen-woordigers over persoonlijke zorg/ADL. Werkproces 1.4: Handelt in onvoorziene situaties. 33 De helpende zorg en welzijn overziet in onvoorziene en stressvolle situaties snel de situatie en toont aandacht voor de betrokkenen, bijvoorbeeld bij ongevallen, conflicten of grensoverschrijdend gedrag van de cliënt/zorgvrager of mantelzorger/wettelijke vertegenwoordigers. Ze neemt zo snel mogelijk contact op met de leidinggevende of een bevoegde collega om de gebeurtenis te communiceren (J). Intussen handelt ze zo dat bij alle betrokkenen de stress gereduceerd wordt en past zij specifieke voor dergelijke situaties voorgeschreven regels en protocollen toe. Werkproces 1.5: Ondersteunt bij sociale activiteiten en recreëren. De helpende zorg en welzijn ondersteunt de cliënt(en)/zorgvrager(s) bij (sociale) activiteiten: (re)creatieve, sportieve, educatieve activiteiten of activiteiten gericht op werk of dagbesteding. De helpende zorg en welzijn informeert hem/hen en de mantelzorgers/ naasten/wettelijke vertegenwoordigers over de verschillende activiteiten. Ze helpt, uit een gegeven aanbod, samen met een cliënt(en)/zorgvrager(s) activiteiten te kiezen die aansluiten bij wensen en mogelijkheden. Ze assisteert de cliënt(en)/zorgvrager(s) bij het vervoer naar de activiteit en bij de uitvoering van de (groeps)activiteit. Ze creëert een prettige sfeer en draagt zorg voor de veiligheid van de cliënt (en) /zorgvrager(s) door onveilige situaties te vermijden (L). Kerntaak 2: Ondersteunen bij het zelfstandig functioneren. Werkproces 2.1: Ondersteunt een cliënt/zorgvrager op emotioneel gebied. Naast de uitvoering van andere werkzaamheden, zoals het ondersteunen bij de persoonlijke basiszorg/ADL en bij huishouden en wonen, verblijf of opvang, biedt de helpende zorg en welzijn aan de cliënt/zorgvrager (en zo nodig ook aan de mantelzorger/ naasten of wettelijke vertegenwoordigers) ondersteuning bij emotionele problemen. Dit doet ze bijvoorbeeld door te luisteren, te troosten, door vragen te stellen, oprechte interesse te tonen en zich in te leven in zorgen, gevoelens en problemen van de cliënt/zorgvrager (D). Werkproces 2.2: Ondersteunt een cliënt/zorgvrager bij de zelfredzaamheid. Naast de uitvoering van werkzaamheden bij huishouden en wonen, biedt de helpende zorg en welzijn aan de cliënt/zorgvrager ondersteuning bij de zelfredzaamheid. Zij overlegt met de cliënt/zorgvrager wat deze nog zelf kan en wil doen op het gebied van het huishouden, persoonlijke zorg/ADL en (sociale) activiteiten (R). Zij stimuleert de cliënt/zorgvrager om zo veel mogelijk, maar binnen grenzen, de werkzaamheden zelf uit te voeren en zo de regie te houden over zijn eigen leven. Zij nodigt de cliënt/zorgvrager uit tot het ondernemen van actie, geeft advies over de wijze waarop dat kan en observeert zijn pogingen. Waarnodig neemt zij werkzaamheden over. Kerntaak 3: Uitvoeren van organisatie en professiegebonden taken. Werkproces 3.1: Werkt aan eigen deskundigheidsbevordering en professionalisering. De helpende zorg en welzijn werkt op haar niveau aan de eigen deskundigheid en de professionalisering van het beroep. Zij leest eenvoudige artikelen uit vakbladen, volgt bijscholingen en voert haar werkzaamheden uit volgens de daar geleerde kennis en vaardigheden (K). Zij vraagt om 34 feedback over haar eigen functioneren en geeft feedback aan anderen. Ze stelt samen met haar leidinggevende een persoonlijk ontwikkelplan op en voert dit uit. Ze neemt deel aan inhoudelijke discussies met collega’s en anderen over het beroep en de beroepsuitoefening. Werkproces 3.2: Stemt de werkzaamheden af. De helpende zorg en welzijn rapporteert schriftelijk of mondeling haar werkzaamheden m.b.t. ondersteuning bij huishouden, wonen, verblijf, (sociale) activiteiten, recreëren en persoonlijke verzorging/ADL aan haar leidinggevende. Ze stemt deze werkzaamheden af met collega’s onderling en met de leidinggevende, onder andere door als werknemer in de instelling/organisatie deel te nemen aan werk- en teamoverleg (E). Daarbij draagt ze eventueel haar werkzaamheden over, maakt werkafspraken over de voortgang van de zorg en ondersteuning en levert een bijdrage aan activerings-doelen van andere disciplines. Ook werkt de helpende zorg en welzijn collegiaal samen met de vrijwilligers. Werkproces 3.3: Evalueert de werkzaamheden. De helpende zorg en welzijn evalueert (J), periodiek en aan het eind van het uitvoeringstraject, haar werkzaamheden m.b.t. de ondersteuning bij huishouden, wonen, verblijf, (sociale)activiteiten en recreëren, persoonlijke verzorging en ADL. Zij voert dit uit met de cliënt/zorgvrager, de mantelzorger /naasten/wettelijke vertegenwoordigers en met steun van de leidinggevende. Zij checkt regelmatig of de cliënt/zorgvrager nog tevreden is over de geboden zorg, neemt eventuele klachten serieus en stelt zo nodig, in overleg, de werkplanning en haar werkzaamheden bij. 35 Pedagogisch Werk - niveau 3: Uitstromen: Pedagogisch medewerker 3 Kinderopvang, of gehandicaptenzorg of, basisonderwijs. -Begeleider tussenschoolse / buitenschoolse opvang. Als Pedagogisch medewerker op het derde niveau, functioneer je zelfstandig. In bijzondere situaties kun je ondersteuning vragen van iemand anders. Je voert zowel verzorgende als begeleidende taken uit. Je werkt met kinderen die aandacht en begeleiding nodig hebben. Dit zijn kinderen zonder speciale problemen. Competenties: B. Aansturen. C. Begeleiden. D. Aandacht en begrip tonen. E. Samenwerken en overleggen. F. Ethisch en integer handelen. J. Formuleren en rapporteren. K. Vakdeskundigheid toepassen. L. Materialen en middelen inzetten. M. Analyseren. N. Onderzoeken. R. Op de behoeften en verwachtingen van de klant richten. T. Instructies en procedures opvolgen. U. Omgaan met veranderingen en aanpassen. Kerntaken en werkprocessen: (Schuingedrukte werkprocessen > docent GZW mag hier lessen over geven). Kerntaak 1: Opstellen van een activiteitenprogramma en plan van aanpak. Werkproces 1.1: Inventariseert de situatie en wensen van het kind/de jongere. De pedagogisch werker 3 kinderopvang inventariseert de situatie en wensen van het kind. Zij voert een kennismakingsgesprek met het kind en de ouders/vervangende opvoeders om de situatie en wensen in kaart te brengen (R). Zij observeert het kind tijdens de opvang en verzamelt eventueel aanvullende informatie. Werkproces 1.2: Stelt een activiteitenprogramma op. De pedagogisch werker 3 kinderopvang stelt een activiteitenprogramma op. Indien mogelijk betrekt zij daarbij de kinderen door hen input te laten leveren (E). Zij zoekt uit welke mogelijkheden voor activiteiten er zijn en selecteert activiteiten. 36 Werkproces 1.3: Maakt een plan van aanpak. De pedagogisch werker 3 kinderopvang maakt een plan van aanpak (J) voor omgang met een individueel kind, voor omgang met de groep en voor problemen in de interactie tussen kinderen of levert een bijdrage hieraan. Ze legt het plan van aanpak, indien mogelijk, voor aan het kind en ouders/vervangende opvoeders om instemming te verkrijgen voor het plan (E). Indien nodig, stelt zij het plan van aanpak bij. Kerntaak 2: Opvoeden en ontwikkelen van het kind/de jongere. Werkproces 2.1: Biedt het kind/de jongere opvang. De pedagogisch werker 3 kinderopvang biedt het kind opvang/een ‘(tweede) thuis’. Zij wisselt bij het komen en gaan van de kinderen informatie uit met de ouders/vervangende opvoeders. Ze houdt zicht op kinderen in de groep en zorgt voor een optimaal groeps- en leefklimaat. Ze signaleert problemen in de interactie tussen kinderen in de groep en begeleidt hen daarbij. Ze handhaaft orde en treedt regelend op bij in de groep ongewenst gedrag (B). De pedagogisch werker 3 kinderopvang levert een bijdrage aan de uitbreiding van het gedragsrepertoire van het kind door voorbeeldgedrag te tonen en door het kind zonodig feedback te geven op zijn gedrag en alternatieven te bespreken. Ze helpt het kind om te gaan met beperkingen of gedragsproblemen. Ze voedt kinderen (mede) op, ze draagt waarden en normen over en leert kinderen omgaan met praktische zaken (zoals persoonlijke eigendommen, financiën, huiswerk). De pedagogisch werker 3 kinderopvang signaleert voortgang en/of afwijkingen in de sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind. Zonodig adviseert zij ouders/vervangende opvoeders bij opvoedingsvraagstukken (E). Werkproces 2.2: Biedt het kind/de jongere persoonlijke verzorging. De pedagogisch werker 3 kinderopvang biedt het kind persoonlijke verzorging of ondersteunt hem (C) bij ADL- activiteiten (algemene dagelijkse levensverrichtingen) en ze stimuleert het kind daarbij tot (steeds meer) zelfredzaamheid en zelfstandig functioneren. Zonodig verstrekt zijinformatie (bronnen) over hygiëne, gezondheid en persoonlijke verzorging. Ze schat eventuele risico’s in verband met de dynamiek van kinderen in (K). Ze werkt conform procedures (T). Ze signaleert bij de verzorging of ondersteuning voortgang en/of afwijkingen in de ontwikkeling en bespreekt dit indien nodig met haar leidinggevende. Zij signaleert symptomen van de meest voorkomende ziekten en verleent eerste hulp bij kleine ongevallen. Hierbij handelt ze volgens de richtlijnen van de instelling. Ze informeert de ouders/vervangende opvoeders. Werkproces 2.3: Draagt zorg voor de ruimte en huishoudelijke werkzaamheden. De pedagogisch werker 3 kinderopvang draagt zorg voor de ruimteen huishoudelijke werkzaamheden. Zij toetst de leefruimte en de spel en speelmaterialen op geschiktheid voor de gebruiksdoelen, uitdagendheid, veiligheid, hygiëne en milieurichtlijnen (L) en past indien gewenst of nodig de leefruimte en het gebruik van spel /speelmaterialen aan. Ze houdt anderen en zichzelf aan de regels die zijn afgesproken (T). Ze zorgt ervoor dat de huishoudelijke taken uitgevoerd worden door haarzelf of uitgevoerd kunnen worden door andere beroepskrachten. 37 Werkproces 2.4: Biedt het kind/de jongere ontwikkelingsgerichte activiteiten aan. De pedagogisch werker 3 kinderopvang biedt het kind ontwikkelingsgerichte activiteiten aan. Hierbij speelt ze in op behoeften en interesses van de kinderen, zodat de kinderen deelnemen aan activiteiten die aansluiten bij hun ontwikkeling en belevingswereld. Het gaat om volgen en uitdagen, om vermaken en ontplooien. Maar ook om het bieden van de vrijheid om niets te doen. Zij organiseert de activiteiten, voert ze uit (eventueel met behulp van anderen), kiest spel en speelmateriaal (L) en begeleidt en stimuleert individuele kinderen of een groep(je) kinderen bij de activiteiten (C). Ze signaleert voortgang en/of afwijkingen in de ontwikkeling van het kind bij de uitvoering van de ontwikkelingsgerichte activiteiten en bespreekt dit zonodig met haar leidinggevende. Eventueel enthousiasmeert ze betrokkenen (ouders, vrijwilligers) om een bijdrage te leveren aan de uitvoering van de activiteiten en werkt ze met hen samen. Ze stimuleert en adviseert ouders met betrekking tot het thuis uitvoeren van (spel)activiteiten met hun kind. Kerntaak 3: Uitvoeren van organisatie en professiegebonden taken. Werkproces 3.1: Werkt aan eigen deskundigheidsbevordering en professionalisering van het beroep. De pedagogisch werker 3 kinderopvang werkt aan deskundigheidsbevordering en professionalisering van het beroep. Zij leest vakliteratuur, volgt bijscholingen en voert haar werkzaamheden uit volgens de daar geleerde kennis en vaardigheden. Ze vraagt om feedback over haar eigen functioneren (P) en geeft feedback aan collega’s en vrijwilligers. Ze stelt samen met haar leidinggevende een persoonlijk ontwikkelplan op en voert dit uit. Ze neemt deel aan inhoudelijke discussies met collega’s en anderen over het beroep en levert zo een bijdrage aan visieontwikkeling van het beroep en de beroepsuitoefening en draagt deze visie ook uit aan anderen (K). Werkproces 3.2: Werkt aan het bevorderen en bewaken van kwaliteitszorg. De pedagogisch werker 3 kinderopvang werkt aan het bevorderen en bewaken van kwaliteitszorg door bijvoorbeeld te participeren in ontwikkel of intervisiegroepen en door haar kennis van het vakgebied in te zetten bij verbetertrajecten. De pedagogisch werker 3 kinderopvang werkt met kwaliteitszorgsystemen (S). Ze ziet toe op naleving van protocollen en richtlijnen van de organisatie (T). Werkproces 3.3: Stemt de werkzaamheden af met betrokkenen. De pedagogisch werker 3 kinderopvang stemt haar werkzaamheden af met collega’s, draagt werkzaamheden over, maakt afspraken over de opvang en begeleiding en over knelpunten daarin. Zij neemt deel aan voor de afstemming van haar werkzaamheden relevante overlegvormen (E). Werkproces 3.8: Evalueert de werkzaamheden. De pedagogisch werker 3 kinderopvang evalueert de geboden opvang en begeleiding periodiek en aan het eind van het uitvoeringstraject. Ze verzamelt relevante gegevens voor de evaluatie en analyseert deze (M). 38 Op basis daarvan schrijft zij een evaluatieverslag (J) of evalueert zij mondeling met haar leidinggevende. Zij bespreekt de gegevens uit de evaluatie met betrokkenen. Zij voert, indien daartoe aanleiding is, in overleg gewenste veranderingen in opvang en begeleiding door. 39 Maatschappelijke Zorg - niveau 3: Uitstroom: Medewerker maatschappelijke zorg. - Begeleider / ondersteunen bij gehandicaptenzorg, ouderenzorg, mensen met gedragsproblemen, psychische problemen. Als Medewerker maatschappelijke zorg, geef jij anderen als dat nodig is extra steun en begeleiding. Je gaat bijvoorbeeld werken in een verzorgingshuis of in de dagbesteding. Je bent begeleider, groepsleider, woonbegeleider of activiteiten-begeleider in instellingen, ziekenhuizen of sociale werkplaatsen. Als persoonlijk begeleider gehandicaptenzorg begeleid je mensen met complexe of meervoudige beperking/handicap. In deze sector is geen dag hetzelfde . Je moet dan ook goed op onverwachte zaken in kunnen spelen en je in de mensen kunnen verplaatsen. Mensenkennis en een sociaal gevoel zijn onmisbaar in de maatschappelijke zorg. Competenties: C. Begeleiden. D. Aandacht en begrip tonen. E. Samenwerken en overleggen. F. Ethisch en integer handelen. J. Formuleren en rapporteren. K. Vakdeskundigheid toepassen. L. Materialen en middelen inzetten. M. Analyseren. N. Onderzoeken. Q. Plannen en organiseren. R. Op de behoeften en verwachtingen van de klant richten. T. Instructies en procedures opvolgen. U. Omgaan met veranderingen en aanpassen. Kerntaken en werkprocessen: (Schuingedrukte werkprocessen > docent GZW mag hier lessen over geven). Kerntaak 1: Opstellen van een begeleidingsplan. Werkproces 1.1: Inventariseert hulpvragen van de cliënt. De medewerker maatschappelijke zorg voert in opdracht van het multidisciplinair team specifieke taken uit om informatie te achterhalen (N), bijvoorbeeld door gesprekken met de cliënt en het cliëntsysteem (het sociale systeem van de cliënt) te voeren, door omgang met de cliënt tijdens haar werkzaamheden, het uitvoeren van observaties en het raadplegen van diverse informatiebronnen, bijvoorbeeld het plan van aanpak of verslagen over de cliënt (D). Ze geeft relevante informatie die ze verkrijgt door aan het multidisciplinair team. 40 Kerntaak 2: Bieden van ondersteunende, activerende begeleiding en zorg. Werkproces 2.1: Ondersteunt de cliënt bij persoonlijke verzorging. De medewerker maatschappelijke zorg ondersteunt de cliënt bij wassen, toiletgang, uiterlijke verzorging, mobiliteit en bij het slaap/waakritme (C, F). De beroepskracht stemt haar handelen af op de situatie, de gemoedstoestand en de gezondheidssituatie van de cliënt. Ze creëert de voorwaarden waarin de cliënt zich optimaal kan ontwikkelen en bouwt een vertrouwensband op met de cliënt. Zo zorgt ze bijvoorbeeld voor aangepaste materialen en ruimten en voor privacy, zodat er ruimte is voor het kunnen bespreken van persoonlijke en intieme vraagstukken van de cliënt. De medewerker maatschappelijke zorg draagt in de ondersteuning maatschappelijke normen uit ten aanzien van hygiëne en persoonlijke verzorging. Ze betrekt – waar mogelijk en wenselijk – ouders, wettelijke vertegenwoordigers of mantelzorgers bij de ondersteuning. De medewerker maatschappelijke zorg voert de ondersteuning uit zoals in het team is afgesproken en binnen de beschikbare tijd. Werkproces 2.2: Ondersteunt de cliënt bij wonen en huishouden. De medewerker maatschappelijke zorg ondersteunt de cliënt bij wonen en huishouden overeenkomstig het plan van aanpak, zoals in het team is afgesproken. De medewerker maatschappelijke zorg stemt haar handelen af op de wensen en mogelijkheden van de cliënt, de gegeven situatie en de beschikbare middelen en tijd. Zij ondersteunt de cliënt bij de organisatie van het huishouden, zoals bij het uitvoeren van lichte huishoudelijke schoonmaakwerkzaamheden, bij het doen van inkopen en het beheren van voorraden, bij het bereiden van maaltijden, bij het opmaken van bedden, bij het wassen en strijken van kleding en textiel, bij het realiseren van een optimaal woon- en leefklimaat, bij mobiliteitsvraagstukken, bij het beheren van de financiën en het doen van de administratie en bij het aanvragen van indicaties en andere uitkeringen. De medewerker maatschappelijke zorg kiest in overleg met de cliënt en creëert leersituaties of activiteiten om de cliënt te laten oefenen of experimenteren met nieuwe, huishoudelijke vaardigheden (C). Ze zorgt voor een prettige leefsituatie door rekening te houden met de wensen van de cliënt bij het inrichten en aankleden van de woon- of leefruimte. Daarnaast neemt ze maatregelen om het groepsklimaat te verbeteren. Bij wonen en huishouden stimuleert ze de sociale ontwikkeling door de normen en waarden te ontwikkelen door bijvoorbeeld de cliënt te laten ervaren welke waarde hij hecht aan sociale aspecten tijdens de maaltijd. Continu peilt ze de situatie en de gemoedstoestand van de cliënt en signaleert veranderingen. Wanneer ze bij de ondersteuning van activiteiten veranderingen in de situatie signaleert, weegt ze af óf ze haar handelen aanpast en op welke wijze. Zonodig rapporteert ze de veranderingen in het gedrag van de cliënt aan haar leidinggevende of aan het team. Werkproces 2.3: Ondersteunt de cliënt bij dagbesteding. De medewerker maatschappelijke zorg ondersteunt de cliënt bij het realiseren van zijn wensen en behoeften op het gebied van werk, scholing en vrije tijd door samen met de cliënt na te gaan op welke wijze invulling gegeven kan worden aan de activiteiten uit het plan van aanpak of activiteitenplan ten behoeve van een aangename of zinvolle dagbesteding (Q). Ze reikt voorbeelden, keuzemogelijkheden en alternatieven aan. Zij creëert de voorwaarden waarin de cliënt zijn behoeften op het gebied van werk, scholing en vrije tijd kan realiseren. 41 Bijvoorbeeld door hem de weg te wijzen in het aanbod en samen met de cliënt een opleidingscentrum of CWI te bezoeken. Ze begeleidt (C) de cliënt bij de uitvoering van de activiteiten ten behoeve van een aangename of zinvolle dagbesteding, waarbij ze gesprekstechnieken en begeleidingsmethodieken toepast om de cliënt te motiveren en de gestelde doelen te bereiken. Bij de dagbesteding stemt ze haar begeleiding af op individuele en groepsdoelen en begeleidt ze het groepsproces zodat een goede sfeer en groepsklimaat ontstaat, waarin iedereen zijn doelen kan bereiken. Ze bevordert een goed groepsklimaat en voorkomt mogelijke agressie door te reageren op veranderingen in de situatie en bij de ondersteuning aan te sluiten bij de wensen en mogelijkheden van de cliënt. Bij agressie, onverwachte, lastige en/of crisissituaties bij de dagbesteding voert de medewerker maatschappelijke zorg de uitgevoerde interventies doelgericht uit, zo mogelijk in overleg met het team en/of de eindverantwoordelijke. Bij ontwikkelingsgerichte activiteiten creëert ze leersituaties, zodat de cliënt kan oefenen of experimenteren met ander gedrag door de cliënt uit te dagen om eigen mogelijkheden te ontdekken, zelf knelpunten aan te pakken en problemen op te lossen. De medewerker maatschappelijke zorg voert de ondersteuning uit op aanwijzing van het team en binnen de beschikbare tijd. Kerntaak 3: Uitvoeren van organisatie en professiegebonden taken. Werkproces 3.1: Werkt aan eigen deskundigheidsbevordering en professionalisering van het beroep. De medewerker maatschappelijke zorg werkt aan deskundigheidsbevordering en professionalisering van het beroep. Zij leest vakliteratuur en volgt bijscholingen en voert haar werkzaamheden uit volgens de daar geleerde kennis en vaardigheden. Ze vraagt om feedback over haar eigen functioneren en geeft feedback aan anderen. Ze stelt samen met haar leidinggevende een persoonlijk ontwikkelplan op en voert dit uit. Zij neemt deel aan inhoudelijke discussies met collega’s en anderen over het beroep en levert zo een bijdrage aan visieontwikkeling van het beroep en de beroepsuitoefening en draagt deze visie ook uit aan anderen (K). De medewerker maatschappelijke zorg zet zich in voor (de belangen van) de beroepsgroep. Werkproces 3.2: Werkt aan het bevorderen en bewaken van kwaliteitszorg. De medewerker maatschappelijke zorg werkt aan het bevorderen en bewaken van kwaliteitszorg. Zij werkt mee aan het verbeteren van de kwaliteit van de zorg en ondersteuning door bijvoorbeeld te participeren in ontwikkel of intervisiegroepen en door haar kennis van het vakgebied in te zetten bij verbetertrajecten. Ze neemt deel aan onderzoeken, gebruikt waar mogelijk informatie uit wetenschappelijk onderzoek en werkt mee aan standaard en/of protocolontwikkeling. Ze werkt met kwaliteitszorgsystemen (S). Ze werkt volgens de protocollen en richtlijnen van de organisatie (T). Werkproces 3.3: Stemt de werkzaamheden af met betrokkenen. De medewerker maatschappelijke zorg stemt de werkzaamheden af met collega’s, draagt werkzaamheden mondeling en/of schriftelijk over, eventueel via een cliëntregistratiesysteem, maakt afspraken over de zorg en begeleiding en over knelpunten daarin. Zij neemt deel aan voor de afstemming van haar werkzaamheden relevante overlegvormen (E). 42 Werkproces 3.5: Evalueert de geboden zorg. De medewerker maatschappelijke zorg evalueert periodiek en aan het eind van het traject, de geboden ondersteuning. Ze verzamelt relevante gegevens voor de evaluatie en analyseert deze. Op basis daarvan schrijft zij een evaluatieverslag of evalueert zij, indien dit gewenst is, mondeling met haar leidinggevende (J). Zij bespreekt de gegevens uit de evaluatie met de cliënt en het team. Zij voert, indien daartoe aanleiding is, in overleg gewenste veranderingen in de zorg en begeleiding door. 43 Sociaal-cultureel Werker - niveau 4: - Cultureel werker in wijkcentra, buurthuizen, instellingen voor jeugdhulpverlening, gehandicapten en ouderen. - Vrije tijds en recreatiemedewerker in vakantieparken, bungalowparken, camping, reisorganisatie. Als sociaal-cultureel Werker organiseer jij activiteiten en projecten met groepen van uiteenlopende leeftijden en achtergronden. Je begeleidt de uitvoering van projecten en activiteiten of voert deze zelf uit. Deze kunnen betrekking hebben op ontmoeting, recreatie, opvang, opvoeding, sport, kunst, cultuur, politiek en educatie of combinaties hiervan. Competenties: B. Aansturen. C. Begeleiden. D. Aandacht en begrip tonen. E. Samenwerken en overleggen. F. Ethisch en integer handelen. H. Overtuigen en beïnvloeden. I. Presenteren. J. Formuleren en rapporteren. K. Vakdeskundigheid toepassen. L. Materialen en middelen inzetten. M. Analyseren. N. Onderzoeken. Q. Plannen en organiseren. R. Op de behoeften en verwachtingen van de klant richten. T. Instructies en procedures opvolgen. U. Omgaan met verandering en aanpassen. X. Ondernemend en commercieel handelen. Y. Bedrijfsmatig handelen. Kerntaken en werkprocessen: (Schuingedrukte werkprocessen > docent GZW mag hier lessen over geven). Kerntaak 1: Opstellen van een plan van aanpak. Werkproces 1.1: Inventariseert de vraag naar sociaal-cultureel werk. De sociaal-cultureel werker verzamelt informatie over en in zijn werkgebied om zich een beeld te vormen van de vraag naar sociaal-cultureel werk. Hij zoekt samenwerking met andere beroepskrachten en partnerorganisaties om relevante informatie boven tafel te krijgen (N). Hij presenteert zich op een actieve manier door aanwezig te zijn in de wijk om zodoende laagdrempelig contact met doelgroepen te krijgen. Daarnaast presenteert hij zich door het ter beschikking stellen van informatiemateriaal zoals folders, (wijk)websites en ander informatiemateriaal. De sociaal cultureel werker informeert zich niet alleen over de geschiedenis en de perspectieven van zijn werkgebied, maar ook over de beleidsontwikkelingen en eerdere analyses. Hij neemt kennis van cultuurverschillen, specifieke problemen en belangentegenstellingen tussen groepen. 44 Hij verzamelt informatie over thuissituaties, beweegredenen, vragen, achterliggende vragen en wensen, latente behoeften, potenties en ambities van individuen en groepen (R). Hij signaleert sociale en maatschappelijke kwesties. De sociaal-cultureel werker houdt de analyse van de vraag actueel door ontwikkelingen in het werkgebied en zijn vakgebied bij te houden. Werkproces 1.2: Maakt een plan van aanpak voor projecten of activiteiten. De sociaal-cultureel werker analyseert de verzamelde gegevens (M). Hij doet dit in samenwerking met zowel het team binnen zijn organisatie als met partijen buiten de organisatie (E). Op basis van de analyse zet hij de mogelijkheden op een rij voor het beantwoorden aan de vraag naar sociaal cultureel werk. Vervolgens weegt hij de alternatieven tegen elkaar af en maakt hij een keuze voor een of meer van de alternatieven. Hij onderbouwt zijn motivatie waarom en hoe een vraag wordt opgepakt. Aansluitend formuleert de sociaal -cultureel werker doelen voor het plan van aanpak (J). Hij betrekt hierbij individuen en groepen uit het werkgebied en stemt af met betrokken externe partners. De sociaal-cultureel werker werkt de doelstellingen uit tot een compleet plan van aanpak. Hij geeft aan welke activiteiten hij zelf gaat uitvoeren en voor welke activiteiten een externe professional ingezet dient te worden. De sociaal-cultureel werker geeft aan wanneer een aanpak succesvol is en waarop de verschillende betrokkenen mogen worden afgerekend. De sociaalcultureel werker houdt het plan van aanpak actueel door het plan aan te passen aan voortschrijdende inzichten of gewijzigde omstandigheden. Hij bewaakt hierbij de oorspronkelijke doelstellingen en prestatieafspraken. Kerntaak 2: Uitvoeren van projecten en activiteiten. Werkproces 2.1: Biedt ondersteuning. De sociaal-cultureel werker ondersteunt doelgroepen bij het bereiken van hun doelen. Hij spreekt met individuele cliënten en groepen af op welke wijze zij hiertoe ondersteuning krijgen. Hij begeleidt groepsprocessen waarbij hij bijvoorbeeld bemiddelt tussen individuen, groepen en instanties (C). Bij conflicten of belangentegenstellingen brengt hij de individuen of groepen tot elkaar en helpt hen tot een gezamenlijke oplossing te komen. Door middel van gesprekken met individuen en groepen werkt hij aan hun individuele en sociale zelfredzaamheid. Hij begeleidt mensen bij het formuleren van hun leervragen. Daarnaast biedt hij ondersteuning door het geven van informatie (bijvoorbeeld over relevante regelgeving) en adviezen (bijvoorbeeld over een passend aanbod van cursussen, trainingen en leerwerktrajecten) (E). Hij biedkennis en inzichten aan over het functioneren van de samenleving en over hoe men vorm kan geven aan actief burgerschap (civil society). Hij informeert over het gebruik van voorzieningen, zoals accommodatie maar ook informatievoorzieningen, e.d. en maakt deze voorzieningen toegankelijk. Werkproces 2.2: Bereidt activiteiten en projecten voor. De sociaal -cultureel werker bereidt projecten en activiteiten voor op het gebied van kunst, cultuur en amusement én op het gebied van sport, spel en recreatie én op het gebied van educatie en burgerschap. Hiertoe neemt hij kennis van het plan van aanpak en van de daarin gemaakte keuzes. Hij specificeert het plan van aanpak tot concrete activiteiten. 45 Hij gaat na welke groepen van welke diensten gebruik kunnen maken. Hij stelt de beginsituatie van de cliënt/groep vast en maakt afspraken met cliënten/groepen over de wijze waarop zij ondersteund gaan worden. Vervolgens regelt hij materiaal, accommodatie en andere voorzieningen en hij verzorgt de publiciteit over de activiteiten (Q). Hij voert overleg en maakt afspraken met bij de uitvoering betrokkenen (E). Tot slot checkt hij nog eens of de geplande activiteiten voldoende aansluiten bij (de belevingswereld van) de beoogde cliënt/groep. Hij kiest ervoor de activiteiten zelf uit te voeren of te delegeren aan een deskundige op een specifiek terrein. Werkproces 2.3: Begeleidt scw-deelnemers tijdens de activiteiten. De sociaal- cultureel werker begeleidt de cliënt/groep tijdens de activiteiten op het gebied van educatie én op het gebied van kunst, cultuur en amusement én/of op het gebied van sport, spel en recreatie (C). Hij gebruikt een geschikte werkvorm (bv. een bepaalde groepsindeling of opstelling) en brengt de nodige differentiatie aan in de uitvoering (passend bij de cliënt/groep en doel). Hij geeft de nodige instructies en begeleiding. Hij richt het programma zodanig in dat de uiteenlopende groepen/individuen tot hun recht komen. Zo nodig past hij de begeleidingsstijl verder aan op de beginsituatie van de cliënt/groep. De sociaal- cultureel werker stimuleert zelfwerkzaamheid, creativiteit, eigen initiatief en onderlinge betrokkenheid. Hij bewaakt de voortgang van de activiteit. Werkproces 2.4: Zet professionals in bij de uitvoering van activiteiten. De sociaal-cultureel werker begeleidt de (externe) professional die met de cliënt/groep een activiteit uitvoert (C). Hij ontwikkelt een goede werkrelatie en maakt concrete afspraken. Hij rust de professional toe en ondersteunt en faciliteert hem (bv. in de randvoorwaardelijke sfeer). Hij waakt ervoor dat deze professional de afspraken nakomt teneinde de vooropgestelde doelen te realiseren. Werkproces 2.5: Organiseert en ondersteunt samenwerkingsverbanden. De sociaal-cultureel werker organiseert samenwerkingsverbanden. Hij brengt belanghebbenden, zoals (potentiële) leden van bewonersorganisaties en andere (zelf)organisaties, bij elkaar of legt contacten namens hen. Samen met hen verkent hij hun ambities en mogelijkheden. Hij doet aansluitend voorstellen over hoe zij zich het best kunnen organiseren en kunnen communiceren. Hij rust de participanten toe, ondersteunt en faciliteert hen zodat zij zo zelfstandig mogelijk samenwerkingsrelaties kunnen benutten (C). Zo nodig verwijst hij hen door naar andere instanties. Tevens stimuleert hij netwerkontwikkeling tussen verschillende instellingen/instanties in het werkgebied. Hij brengt professionals van verschillende instellingen bij elkaar op basis van gezamenlijke doelen. Kerntaak 3: Uitvoeren van organisatie en professiegebonden taken. Werkproces 3.1: Werkt aan eigen deskundigheidsbevordering en professionalisering van het beroep. 46 De sociaal-cultureel werker werkt aan deskundigheidsbevordering en professionalisering van het beroep. Hij leest vakliteratuur, volgt bijscholingen en voert zijn werkzaamheden uit volgens de daar geleerde kennis en vaardigheden. Hij vraagt om feedback over zijn eigen functioneren. Hij stelt samen met zijn leidinggevende een persoonlijk ontwikkelplan op en voert dit uit. Hij neemt deel aan inhoudelijke discussies met collega’s en anderen over het beroep en levert zo een bijdrage aan visieontwikkeling van het beroep en de beroepsuitoefening en draagt deze visie ook uit aan anderen (K). Werkproces 3.2: Werkt aan het bevorderen en bewaken van kwaliteitszorg. De sociaal-cultureel werker werkt aan het bevorderen en bewaken van kwaliteitszorg door bijvoorbeeld te participeren in ontwikkel- of intervisiegroepen en door zijn kennis van het vakgebied in te zetten bij verbetertrajecten. Hij bewaakt systematisch de kwaliteit van de werkzaamheden, signaleert en rapporteert tijdig knelpunten. De sociaal-cultureel werker werkt met kwaliteitszorgsystemen. Hij ziet toe op naleving van protocollen en richtlijnen van de organisatie (T). Werkproces 3.3: Voert coördinerende taken uit. De sociaal-cultureel werker voert coördinerende taken uit. Hij maakt een verdeling van de werkzaamheden, geeft prioriteiten aan en houdt contact met de verschillende medewerkers (w.o. vrijwilligers) (Q). De sociaal-cultureel werker stemt de werkzaamheden van de verschillende betrokkenen (medewerkers, vrijwilligers, maar ook externe professionals die betrokken worden) op elkaar af, hij ziet toe op de uitvoering van de werkzaamheden en de continuïteit van de dienstverlening. Hij bewaakt hierbij ook de afstemming tussen de verschillende projecten en activiteiten. Hij werkt aan en onderhoudt een actief netwerk van contacten binnen en buiten de organisatie en weet deze contacten te benutten om zijn werkdoelen te bereiken. Hij werkt samen met collega’s en deskundigen van andere disciplines en organisaties (E). Hij neemt deel aan voor zijn functie relevante overlegvormen en collegiale consultatie. Hij organiseert en geeft werkbegeleiding aan stagiaires en vrijwilligers. Hij coacht hen en geeft feedback op hun werkzaamheden en beroepshouding (B). Werkproces 3.4: Voert beleidsmatige taken uit. De sociaal-cultureel werker voert beleidsmatige taken uit. Hij participeert in beleidsvoorbereiding, dat wil zeggen: hij signaleert ontwikkelingen binnen en buiten de organisatie en doet voorstellen voor beleidswijzigingen. Hij onderzoekt of deze voorstellen haalbaar zijn. Op basis hiervan stelt hij mogelijk uit te voeren activiteiten van de organisatie voor. De sociaal-cultureel werker draagt het beleid van zijn organisatie zowel uit aan intern betrokkenen als aan groepen in zijn werkgebied, samenwerkingspartners en beleidsmakers (E). Werkproces 3.5: Voert beheertaken uit. De sociaal-cultureel werker voert beheertaken uit. Hij levert een praktische en organisatorische bijdrage aan het functioneren van zijn organisatie. 47 Hij draagt bij aan het zakelijk beheer (Y), bijvoorbeeld het doen van bestellingen, bijhouden van de kantoormaterialen, toezien op onderhoud van apparatuur, materiaal en werkruimte, etc. (L) Hij bewaakt het budget voor de activiteiten, en levert (financiële) rapportages. De sociaal-cultureel werker onderhoudt in het kader van deze werkzaamheden externe contacten namens de organisatie, bijvoorbeeld met leveranciers. Werkproces 3.6: Evalueert de dienstverlening. De sociaal-cultureel werker evalueert, periodiek en aan het eind van het uitvoeringstraject de dienstverlening. Hij verzamelt relevante gegevens voor de evaluatie en analyseert deze (M). Op basis daarvan schrijft hij een evaluatieverslag en bespreekt dit met betrokkenen. Hij voert, indien daartoe aanleiding is, in overleg gewenste veranderingen door. Werkproces 3.7: Werft vrijwilligers. De sociaal-cultureel werker werft vrijwilligers, aansluitend op de inventarisatie van activiteiten/projecten die uitgevoerd moeten gaan worden. Hij maakt een wervende tekst over de werkzaamheden voor een krant/wijkblad en/of spreekt vrijwilligers aan die al werkzaamheden verrichten voor de organisatie (H). Hij geeft nieuwe vrijwilligers informatie over de aard en het tijdstip van de werkzaamheden en de eisen die gesteld worden aan de vrijwilliger. Hij beoordeelt de capaciteiten van de vrijwilliger aan de hand van de eisen en neemt hem, bij positieve beoordeling, aan voor de werkzaamheden. 48 Sociaal Maatschappelijk Dienstverlener - niveau 4: - Begeleider in geestelijke gezondheidszorg, onderwijs, reclassering, jeugdzorg, vrouwenopvang, jeugdgevangenis, verslaafdenopvang. Als sociaal-maatschappelijk dienstverlener houd jij je bezig met het in kaart brengen van materiële en (daaraan gerelateerde) psychosociale behoeften van de cliënt. Je verzorgt praktische dienstverlening en adviseert over regelingen of voorzieningen. Je behartigt de belangen van je cliënt en gaat vervolgens in overleg met andere disciplines of hulpverleners. Hierbij horen ook taken als dossiervorming en rapporteren. Coördinatie, overleg en afstemming zijn met name gekoppeld aan deze cliëntgebonden werkzaamheden. Competenties: C. Begeleiden. D. Aandacht en begrip tonen. E. Samenwerken en overleggen. F. Ethisch en integer handelen. H. Overtuigen en beïnvloeden. I. Presenteren. J. Formuleren en rapporteren. K. Vakdeskundigheid toepassen. L. Materialen en middelen inzetten. M. Analyseren. N. Onderzoeken. Q. Plannen en organiseren. R. Op de behoeften en verwachtingen van de klant richten. T. Instructies en procedures opvolgen. U. Omgaan met verandering en aanpassen. V. Met druk en tegenslag omgaan. Kerntaken en werkprocessen: (Schuingedrukte werkprocessen > docent GZW mag hier lessen over geven). Kerntaak 1: Opstellen van een dienstverleningsplan. Werkproces 1.1: Inventariseert de situatie en wensen van de cliënt. De sociaal-maatschappelijk dienstverlener inventariseert de situatie en wensen van de cliënt op materieel en (daaraan gerelateerd) psychosociaal gebied, die te maken hebben met sociale zekerheid, belastingen, financiën, arbeid, huisvesting, vreemdelingenrecht, personen en familierecht, onderwijs en/of consumentenzaken. Hij verzamelt informatie over de cliënt door gesprekken met de cliënt te voeren en door observatie van de cliënt en diens omgeving. Hij signaleert knelpunten en (verborgen) problemen en achterhaalt oorzaken hiervan. 49 Hij brengt het netwerk van de cliënt in kaart en bevraagt andere hulpverleners bij het inventariseren van de behoeften van de cliënt. Hij ondersteunt de cliënt (en zijn omgeving) om zijn behoeften te verduidelijken en verwoorden (D, R). Hij maakt een inschatting van initiatief, probleemoplossend vermogen en tekorten aan kennis en vaardigheden van de cliënt en bespreekt zijn bevindingen met de cliënt. Werkproces 1.2: Maakt een dienstverleningsplan. De sociaal-maatschappelijk dienstverlener analyseert de systematisch verzamelde informatie over de cliënt en formuleert op basis daarvan samen met de cliënt doelstellingen en acties en stelt een haalbaar en realistisch dienstverleningsplan op. Hij maakt afspraken met de cliënt over de aanpak en legt deze vast in een dossier. Hij stelt waar nodig het dienstverleningsplan bij en formuleert nieuwe doelen (J). In het plan maakt hij duidelijk wanneer hij doorverwijst naar andere hulpverleners of instanties als de knelpunten en problemen niet op zijn werkterrein liggen of buiten zijn bevoegdheden liggen. Kerntaak 2: Ondersteunen van cliënt. Werkproces 2.1: Ondersteunt de cliënt bij praktische diensten. De sociaal-maatschappelijk dienstverlener helpt de cliënt bij het uitvoeren van praktische zaken zodat de cliënt wegwijs kan worden in de voorzieningen op het gebied van wonen, werken en vrije tijd. Hij geeft de cliënt praktische aanwijzingen hoe deze in concrete situaties kan handelen en op welke wijze hij daarbij gebruik kan maken van voorzieningen, procedures, hulpverlening en instanties. Hij helpt de cliënt bij het schrijven van brieven, het aanvragen en invullen van formulieren, het raadplegen van informatiebronnen en bellen naar instanties (C). Hij maakt de stappen die hij neemt en de te volgen procedures inzichtelijk en rust de cliënt toe met vaardigheden om praktische zaken te regelen. Werkproces 2.2: Behandelt eenvoudig juridische vragen van de cliënt. De sociaal-maatschappelijk dienstverlener behandelt vragen van de cliënt over gebruik van en toegang tot sociale wet- en regelgeving, die een eenvoudig juridisch karakter kennen. Hij informeert en adviseert de cliënt over zijn juridische rechten en plichten en vertaalt juridische procedures en regelingen naar de cliënt (K). Hij stelt juridische documenten zoals bezwaarschriften en beroepsgeschriften (J) op en verwijst waar nodig door naar juridische deskundigen. Werkproces 2.3: Ondersteunt de cliënt bij financiële problemen en budgetbeheersing. In opdracht van een hulpverlener of instantie met meer bevoegdheden ondersteunt de sociaalmaatschappelijk dienstverlener de cliënt bij financiële problemen en budgetbeheersing. Hij adviseert de cliënt over het uitgavenpatroon en reikt middelen aan ter ondersteuning (C). Hij maakt inkomsten en uitgaven inzichtelijk en helpt de cliënt zich bewust te worden van zijn uitgavengedrag. Hij herkent risicofactoren en signalen van armoede en motiveert en stimuleert de cliënt tot gedragsverandering (D, K). 50 Werkproces 2.4: Bemiddelt en ondersteunt de cliënt bij het behartigen van belangen. De sociaal-maatschappelijk dienstverlener bemiddelt bij toeleiding van de cliënt naar werk, wonen, zorg, uitkering, schuldhulp, etc. Hij specificeert de vraag van de cliënt en brengt het aanbod van de organisatie of instantie in kaart en bekijkt of vraag en aanbod op elkaar kunnen aansluiten. Hij bemiddelt en ondersteunt de cliënt bij het behartigen van zijn belangen wanneer deze te maken krijgt met tegengestelde belangen (V). Hij maakt afspraken, overlegt en adviseert bij het maken van afwegingen en wijst de cliënt op de gevolgen van mogelijke besluiten. Hij brengt het contact tussen de partijen op gang, onderhandelt en laat verwachtingen aansluiten (H). Werkproces 2.5: Verricht informatie-, advies- en voorlichtingswerkzaamheden ten behoeven van de cliënt(en). De sociaal-maatschappelijk dienstverlener geeft (on)gevraagd doelgerichte informatie, advies en voorlichting aan de cliënt(en) (C). Hij organiseert voorlichtingsbijeenkomsten waarin hij gerichte informatie geeft over regelingen, procedures en voorzieningen. Deze informatie kan hij ook verspreiden door (zelf gemaakt) informatiemateriaal (L). Hij geeft voorlichting aan publieksgroepen of aan specifieke risicogroepen over bepaalde problematiek en de mogelijkheden om deze zelf en/of met hulp van anderen (of met professionele hulp) aan te pakken. Hij bepaalt de hoofdlijnen in de informatie en het advies en laat bijzaken achterwege. Kerntaak 3: Uitvoeren van organisatie en professiegebonden taken. Werkproces 3.1: Werkt aan eigen deskundigheidsbevordering en professionalisering van het beroep. De sociaal-maatschappelijk dienstverlener werkt aan deskundigheidsbevordering en professionalisering van het beroep. Hij leest vakliteratuur en volgt bijscholingen. Hij vraagt om feedback over zijn eigen functioneren en geeft feedback aan anderen. Hij stelt samen met zijn leidinggevende een persoonlijk ontwikkelplan op en voert dit uit. Hij neemt deel aan inhoudelijke discussies met collega’s en anderen over het beroep en levert zo een bijdrage aan visieontwikkeling van het beroep en de beroepsuitoefening en draagt deze visie ook uit aan anderen (K). Werkproces 3.2: Werkt aan het bevorderen en bewaken van kwaliteitszorg. De sociaal-maatschappelijk dienstverlener werkt aan het bevorderen en bewaken van kwaliteitszorg. Hij werkt mee aan het verbeteren van de kwaliteit van de dienstverlening door bijvoorbeeld te participeren in ontwikkel of intervisiegroepen, door zijn kennis van het vakgebied in te zetten bij verbetertrajecten en bij te dragen aan beleidsadviezen. Hij bewaakt systematisch de kwaliteit van zijn werkzaamheden en signaleert en rapporteert tijdig knelpunten (T). Werkproces 3.3: Stemt de werkzaamheden af. De sociaal-maatschappelijk dienstverlener stemt de werkzaamheden af met collega’s, draagt indien nodig werkzaamheden over, maakt afspraken over de inhoud en vorm van de ondersteuning en begeleiding en over knelpunten in de dienstverlening (E). Hij neemt deel aan voor zijn functie relevante overlegvormen en collegiale consultatie, begeleidt, indien het zich voordoet, stagiaires en nieuwe collega’s en rapporteert bevindingen aan de leidinggevende en in teamoverleg. 51 Werkproces 3.4: Verricht administratieve werkzaamheden en beheert dossiers. De sociaal-maatschappelijk dienstverlener verricht administratieve werkzaamheden en beheert dossiers. Hij past indien nodig gegevens aan in het dossier/informatiesysteem. Hij werkt met gegevensbestanden en computergestuurde registraties, houdt adressen bij, administreert, beheert, archiveert en controleert algemene gegevens en dossiers. Hij registreert relevante gegevens over de dienstverlening in het dossier, voert de administratie uit en verzorgt de correspondentie (J). Werkproces 3.5: Evalueert de geboden ondersteuning. De sociaal-maatschappelijk dienstverlener evalueert periodiek en aan het eind van het traject met de cliënt en/of de opdrachtgever de geboden ondersteuning. Hij gaat na hoe de cliënt de ondersteuning heeft ervaren, wat de bereikte resultaten zijn, wat goed ging en wat voor verbetering vatbaar is. Hij verzamelt relevante informatie, analyseert de verkregen informatie en trekt conclusies over kritische punten in de dienstverlening (M). Op basis daarvan schrijft hij een evaluatieverslag (J). Hij voert, indien daartoe aanleiding is, in overleg gewenste veranderingen in de ondersteuning door, stelt het dienstverleningsplan van de cliënt bij of doet daartoe voorstellen. 52 Onderwijsassistent - niveau 4: - Onderwijsassistent. - Onderwijsassistent-muziek. - Goede doorstroom naar HBO als bijvoorbeeld PABO Als onderwijsassistent begeleid en ondersteun je leerlingen in het basis-, speciaal of voortgezet onderwijs. Het is een afwisselende, uitdagende en verantwoordelijke baan. Je ondersteunt de groepsleerkracht, richt het lokaal in zodat goed onderwijs mogelijk is en helpt bij het geven van persoonlijke aandacht aan kinderen. Competenties: A Beslissen en activiteiten initiëren. B Aansturen. C Begeleiden. D Aandacht en begrip tonen. E Samenwerken en overleggen. F Ethisch en integer handelen. J Formuleren en rapporteren. K Vakdeskundigheid toepassen. L Materialen en middelen inzetten. N Onderzoeken. Q Plannen en organiseren. S Kwaliteit leveren. T Instructies en procedures opvolgen. U Omgaan met verandering en aanpassen. V Met druk en tegenslag omgaan. W Gedrevenheid en ambitie tonen. Kerntaken en werkprocessen: (Schuingedrukte werkprocessen > docent GZW mag hier lessen over geven). Kerntaak 1: Assisteren bij het uitvoeren van onderdelen van het primaire proces. Werkproces 1.1 : Observeert de werkwijze van leerlingen/ deelnemers en rapporteert de bevindingen De onderwijsassistent observeert de werkwijze van de leerlingen/ deelnemers (T). Zij rapporteert haar observaties en bevindingen aan de leraar; leraren of het team. Zij geeft daarbij informatie om de beeldvorming ten aanzien van de individuele leerling/deelnemer en groepen leerlingen/deelnemers te versterken. Werkproces 1.2: Bereidt de uitvoering van programmaonderdelen voor. De onderwijsassistent bereidt zich inhoudelijk voor op een leeractiviteit en daarnaast op haar assistentie bij de uitvoering van dit programmaonderdeel en op haar begeleiding van leerlingen/ deelnemers hierbij. Ze bestudeert de inhoud van een leeractiviteit en de didactische aanpak ervan en maakt zo nodig aantekeningen (T). 53 Werkproces 1.3 : Assisteert bij de uitvoering van programmaonderdelen. De onderwijsassistent assisteert bij de uitvoering van programmaonderdelen. Zo geeft zij de leerlingen/deelnemers bijvoorbeeld instructies, demonstreert, legt uit, licht toe (K), gebruikt daarbij onderwijsleermiddelen (L) en let op de veiligheid. Zij neemt daarbij op tijd eenvoudige didactische beslissingen. Werkproces 1.4: Begeleidt leerlingen/deelnemers bij de uitvoering van programmaonderdelen. De onderwijsassistent begeleidt leerlingen/deelnemers individueel of in groepen bij leeractiviteiten op basis van het onderwijsprogramma. Zij motiveert, stimuleert, gaat flexibel om met veranderingen en neemt op tijd pedagogische beslissingen (K). Zij reageert adequaat op agressie en conflicten. Kerntaak 2: Uitvoeren van taken rondom het primaire proces. Werkproces 2.1: Voert werkzaamheden uit ten behoeve van het primaire proces. De onderwijsassistent voert, zowel gevraagd als op eigen initiatief voorbereidende en afrondende werkzaamheden uit t.b.v. het primaire proces, zoals het inrichten en opruimen van de leeromgeving, het klaarzetten en opruimen van leermiddelen en hulpmiddelen en het leveren van een praktische en organisatorische bijdrage aan het klassenmanagement (zoals het inrichten van een specifieke onderwijsruimte) waarmee zij bijdraagt aan de kwaliteit van de leeromgeving (S). Werkproces 2.2: Assisteert bij het organiseren van activiteiten. De onderwijsassistent assisteert bij het organiseren van allerlei activiteiten binnen en buiten de school. Zo assisteert zij bij de planning en organisatie van evenementen en activiteiten zoals buitenschoolse activiteiten, schoolreisjes en excursies (Q). Zij legt actief contact met intern en extern betrokkenen, verzamelt informatie over mogelijke activiteiten en stelt een plan op voor een activiteit of bestudeert het bestaande plan en past het zo nodig aan (N). Zo nodig organiseert zij accommodatie, faciliteiten, materialen en middelen, verzorgt de publiciteit en draagt bij aan het realiseren van financiële aspecten. Zij rapporteert aan degene die de eindverantwoordelijkheid draagt. Werkproces 2.3: Voert administratieve taken uit. De onderwijsassistent verzorgt, zowel gevraagd als op eigen initiatief (W), administratieve werkzaamheden van de leraar/leraren/ het team en de administratie die hoort bij het eigen werk. Zij registreert schriftelijk en/of digitaal accuraat (T) relevante gegevens en gaat hier vertrouwelijk mee om. Werkproces 2.4: Houdt toezicht en begeleidt buiten het primaire proces. 54 Zij levert een bijdrage aan een goed verloop van de dagelijkse gang van zaken in en om de school. Zo houdt zij toezicht op en begeleidt zij leerlingen/deelnemers bij activiteiten buiten het primaire proces. Zij toont interesse in de leerlingen/deelnemers (D) en treedt handelend op bij veranderingen en conflicten tussen leerlingen/deelnemers (C) en neemt desgewenst ook praktische en pedagogische beslissingen. Werkproces 2.5 : Voert in primair onderwijs (PO) en speciaal onderwijs (SO) pedagogisch verzorgende taken uit. De onderwijsassistent kan met name in basis- en speciaal onderwijs in voorkomende gevallen ook belast worden met pedagogisch verzorgende taken, zoals het zorgen voor leerlingen op het gebied van hygiëne en persoonlijke verzorging (T), het bieden van sociaal pedagogische zorg aan (in ontwikkeling bedreigde) leerlingen bij bijvoorbeeld motorische of spraakproblemen en het verlenen van eerste hulp bij kleine ongevallen. Zij past pedagogisch verzorgende taken aan het individu of groep (F) aan en voert de handelingen met aandacht voor de leerling uit (D). Kerntaak 3: Uitvoeren van organisatie – en professiegebonden taken Werkproces 3.1: Werkt aan deskundigheidsbevordering en professionalisering van het beroep. De onderwijsassistent werkt aan deskundigheidsbevordering en professionalisering van het beroep. Zij leest vakliteratuur en volgt bijscholingen. Ze vraagt om feedback over haar eigen functioneren en geeft feedback aan anderen. Ze stelt samen met haar leidinggevende een persoonlijk ontwikkelplan op en voert dit uit. Ze neemt deel aan inhoudelijke discussies (met collega’s en anderen) over het beroep en levert zo een bijdrage aanvisieontwikkeling van de beroepsuitoefening en draagt deze visie ook uit naar anderen (K). Werkproces 3.2: Werkt aan het bevorderen en bewaken van kwaliteitszorg. De onderwijsassistent werkt aan het bevorderen en bewaken van kwaliteitszorg. Zij werkt mee aan het verbeteren van de kwaliteit van onderwijsondersteuning door bijvoorbeeld te participeren in ontwikkel- of intervisiegroepen en door haar kennis van het vakgebied in te zetten bij verbetertrajecten. Zij bewaakt systematisch de kwaliteit van haar werkzaamheden en signaleert en rapporteert tijdig knelpunten (T). Werkproces 3.3: Stemt de werkzaamheden af. De onderwijsassistent stemt de werkzaamheden af met collega’s, draagt indien nodig werkzaamheden over, maakt afspraken over de inhoud en vorm van de onderwijsondersteunende werkzaamheden en over ervaren knelpunten. Zij neemt deel aan voor haar functie relevante overlegvormen (E). De onderwijsassistent bespreekt met leraar/leraren/team bij welke onderwijsactiviteiten zij gaat assisteren. Daarnaast geeft zij zelf aan welke taken zij kan vervullen rondom het primaire proces. Werkproces 3.4: Evalueert en rapporteert ervaringen en bevindingen. 55 De onderwijsassistent evalueert de werkzaamheden. Ze luistert naar betrokkenen en reflecteert op haar eigen werkzaamheden en verzamelt overige relevante gegevens voor de evaluatie. Op basis daarvan evalueert zij mondeling of schrijft zij een evaluatieverslag (J) en bespreekt dit met betrokkenen. Zij voert, indien daartoe aanleiding is, in overleg, gewenste veranderingen door. 56 Maatschappelijke zorg / Persoonlijk begeleider gehandicaptenzorg - niveau 4: - Uitstroom: Persoonlijk begeleider specifieke doelgroepen Activiteitenbegeleider, werkbegeleider asielzoekerscentra, ziekenhuis, verzorgingscentra, opvangcentrum, welzijnsinstellingen. Uitstroom: Persoonlijk begeleider gehandicaptenzorg Gehandicaptenzorg. Als Medewerker maatschappelijke zorg, geef jij anderen als dat nodig is extra steun en begeleiding. Je gaat bijvoorbeeld werken in een verzorgingshuis of in de dagbesteding. Je bent begeleider, groepsleider, woonbegeleider of activiteiten-begeleider in instellingen, ziekenhuizen of sociale werkplaatsen. Als persoonlijk begeleider gehandicaptenzorg begeleid je mensen met complexe of meervoudige beperking/handicap. In deze sector is geen dag hetzelfde . Je moet dan ook goed op onverwachte zaken in kunnen spelen en je in de mensen kunnen verplaatsen. Mensenkennis en een sociaal gevoel zijn onmisbaar in de maatschappelijke zorg.. Persoonlijk begeleider Gehandicaptenzorg: Competenties: B Aansturen. C Begeleiden. D Aandacht en begrip tonen. E Samenwerken en overleggen. F Ethisch en integer handelen. H Overtuigen en beïnvloeden. J Formuleren en rapporteren. K Vakdeskundigheid toepassen. L Materialen en middelen inzetten. M Analyseren. N Onderzoeken. Q Plannen en organiseren. R Op de behoeften en verwachtingen van de ‘klant’ richten. T Instructies en procedures opvolgen. U Omgaan met verandering en aanpassen. Y Bedrijfsmatig handelen. Kerntaken en werkprocessen: Kerntaak 1: Opstellen van een begeleidingsplan. Werkproces 1.1: Inventariseert hulpvragen van de cliënt. De persoonlijk begeleider gehandicaptenzorg voert in opdracht van het (multidisciplinair) team specifieke taken uit om informatie te achterhalen, bijvoorbeeld door gesprekken met de cliënt en het cliëntsysteem (het sociale systeem van de cliënt) te voeren,omgang met de cliënt tijdens haar werkzaamheden, het uitvoeren van observaties en het raadplegen van diverse informatiebronnen, bijvoorbeeld het plan van aanpak of verslagen over de cliënt (D). Ze geeft relevante informatie die ze verkrijgt door aan het (multidisciplinair) team. 57 Werkproces 1.2: Schrijft het plan van aanpak. De persoonlijk begeleider gehandicaptenzorg analyseert de verzamelde informatie over de cliënt en selecteert de relevante informatie. Ze consulteert collega’s over mogelijke begeleidingsdoelen en – methodieken. Op basis van de verkregen informatie stelt zij samen met de cliënt doelen voor de begeleiding vast. Samen met de cliënt bedenkt en kiest ze de soort activiteiten en de vorm van begeleiding die bijdraagt aan het bereiken van de doelstellingen. Met deze informatie schrijft de zij het ondersteuningsplan overeenkomstig de werkwijze in de organisatie (J). De persoonlijk begeleider gehandicaptenzorg legt het ondersteuningsplan voor aan de cliënt en het sociaal systeem om instemming te verkrijgen voor dit plan. Ze licht het plan toe en motiveert gemaakte keuzes. Zij stelt in overleg met de cliënt en het sociaal systeem het plan eventueel bij. Vervolgens legt zij het ondersteuningsplan ter vaststelling voor aan het (multidisciplinair) team. Ze licht het plan toe en motiveert gemaakte keuzes (E). Indien nodig past de persoonlijk begeleider gehandicaptenzorg het ondersteuningsplan nog enigszins aan en legt het plan dan opnieuw ter accordering voor aan het team. Werkproces 1.3 : Specificeert het plan van aanpak tot een activiteitenplan. Op basis van het ondersteuningsplan stelt de persoonlijk begeleider gehandicaptenzorg samen met de cliënt een activiteitenplan op. Zij gaat met de cliënt na met welke activiteiten de cliënt gaat werken aan de doelstellingen uit het ondersteuningsplan. Zij raadpleegt collega’s en eventueel deskundigen over de specifieke invulling van het activiteitenplan voor de betreffende cliënt. Op basis van de wensen van de cliënt (R), zijn ondersteuningsplan en de aandachtspunten van de collega’s werkt de persoonlijk begeleider gehandicaptenzorg het ondersteuningsplan uit tot een activiteitenplan met evaluatiemomenten en –criteria. Kerntaak 2: Bieden van ondersteunende, activerende begeleiding en zorg. Werkproces 2.1: Ondersteunt de cliënt bij de persoonlijke verzorging. De persoonlijk begeleider gehandicaptenzorg ondersteunt de cliënt bij de persoonlijke lichamelijke verzorging, toiletgang, mobiliteit en bij het slaap/waakritme (C, D). Ze zorgt voor een optimaal lichamelijk en geestelijk welbevinden van de cliënt door gebruik te maken van aangepaste materialen en ruimten. Ze bouwt een vertrouwensband op met de cliënt door rekening te houden met de privacy en te zorgen voor gelegenheid om persoonlijke en intieme vraagstukken van de cliënt te kunnen bespreken. Werkproces 2.2: Ondersteunt de cliënt bij wonen en huishouden. De persoonlijk begeleider gehandicaptenzorg ondersteunt de cliënt bij wonen en huishouden. Zij ondersteunt de cliënt bij de organisatie van het huishouden, zoals bij het uitvoeren van lichte huishoudelijke schoonmaakwerkzaamheden, het doen van inkopen, het bereiden van maaltijden, het opmaken van bedden, het wassen en strijken van kleding en textiel, het realiseren van een optimaal woon- en leefklimaat, mobiliteitsvraagstukken, het doen van (financiële) administratie, budgetteren en het behartigen van financiële belangen. Ze voorziet in de voorwaarden om de cliënt te laten oefenen of experimenteren met ander gedrag of nieuwe, huishoudelijke vaardigheden (C). Zo zorgt 58 ze er bijvoorbeeld voor dat benodigde materialen en middelen beschikbaar zijn. Ze zorgt in overleg met de cliënt voor een wenselijke leefsituatie en houdt daarbij rekening met hygiëne en veiligheid. Werkproces 2.3: Ondersteunt de cliënt bij dagbesteding. De persoonlijk begeleider gehandicaptenzorg ondersteunt de cliënt bij het realiseren van zijn wensen en behoeften op het gebied van werk, scholing en vrije tijd overeenkomstig het activiteitenplan en behoeve van een aangename of zinvolle dagbesteding (C). Zij gaat samen met de cliënt na op welke wijze invulling wordt gegeven aan de activiteiten uit het activiteitenplan. Ze reikt voorbeelden, keuzemogelijkheden en alternatieven aan. Ze creëert de voorwaarden waarin de cliënt zijn behoeften op het gebied van werk, scholing en vrije tijd kan realiseren door bijvoorbeeld samen met de cliënt naar een opleidingscentrum of het UWV WERKbedrijf te gaan. Ze wijst de cliënt de weg in het aanbod van activiteiten op gebied van werk, scholing en vrije tijd en geeft advies. De persoonlijk begeleider gehandicaptenzorg organiseert de activiteiten op het gebied van werk, scholing en vrije tijd, deze bereidt ze voor en voert ze uit. Soms delegeert ze deze taken aan een collega. Ze creëert ontwikkelingsgerichte activiteiten of leersituaties, zodat de cliënt kan oefenen of experimenteren met ander(e) gedrag en vaardigheden. Werkproces 2.4: Begeleidt een groep cliënten op sociaal-maatschappelijk gebied. De persoonlijk begeleider gehandicaptenzorg bereidt groepsactiviteiten voor door te zorgen dat gereedschappen, materialen en apparatuur aanwezig zijn (L) en informeert de cliënten over de activiteit. Bij aanvang van een activiteit geeft ze uitleg of instructie over de activiteit aan de cliënten en laat o.a. voorbeelden, keuzemogelijkheden en alternatieven zien. Ze demonstreert zonodig het gebruik van gereedschappen, apparatuur en materialen. Tijdens de activiteit bewaakt ze de voortgang en motiveert zonodig de cliënten de gestelde doelen te halen. Ze schakelt flexibel en continu tussen de individuele cliënt en de groep cliënten. Ze observeert de groepsdynamiek en het gedrag van de cliënten. Indien nodig bespreekt ze dit in de groep. Zo leert zij bijvoorbeeld de cliënten om te gaan met anderen en zich te houden aan afgesproken (gedrags)regels. De persoonlijk begeleider gehandicaptenzorg bevordert een goed groepsklimaat en voorkomt mogelijk ongewenst gedrag door te reageren op veranderingen in de situatie door de ondersteuning en stuurt zonodig de activiteit bij. Bij agressie handhaaft ze de orde en treedt regelend op door noodzakelijke interventies doelgericht uit te voeren (U). Ze rapporteert veranderingen in het gedrag van de cliënten aan haar leidinggevende of aan het team. Werkproces 2.5 : Ondersteunt de cliënt bij het voeren van de regie over zijn eigen leven. De persoonlijk begeleider gehandicaptenzorg ondersteunt de cliënt bij het voeren van de regie over zijn eigen leven. Ze maakt afspraken met de cliënt over wat hij zelf doet en waarvoor diensten van mantelzorgers en/of interne of externe deskundigen ingezet worden en coördineert de activiteiten rond de regie over het eigen leven van de cliënt. Ze schakelt deskundigen in om de gestelde doelen c.q. diensten te helpen realiseren. De persoonlijk begeleider gehandicaptenzorg treedt op als aanspreekpunt voor de cliënt en derden. Ze informeert de cliënt over de geplande ondersteuning en de gemaakte afspraken en koppelt informatie over de cliënt terug aan de betrokken hulpverleners. Ze schakelt – waar mogelijk – het sociale systeem van de cliënt in om de regie te voeren wanneer de cliënt zelf daartoe – tijdelijk of permanent – niet in staat is (B). Indien nodig neemt ze zelf de regie, tijdelijk of permanent, gedeeltelijk of geheel over. Zo bemiddelt zij bijvoorbeeld tussen de cliënt en 59 potentiële werkplek, onderwijs of vereniging. Ze bewaakt de kwaliteit en de continuïteit van de regie van de cliënt over zijn eigen leven. Werkproces 2.6: Ondersteunt het sociale systeem. De persoonlijk begeleider gehandicaptenzorg ondersteunt en versterkt de relatie tussen de cliënt en het sociale systeem. Ze voert activiteiten uit om de draagkracht van het sociale systeem van de cliënt te vergroten. Zij informeert hen bijvoorbeeld over het verloop van de situatie waarin de cliënt zich bevindt en geeft tips voor de dagelijkse omgang en ondersteuning van de cliënt (K). Zij verwijst naar relevante informatiebronnen en naar relevante voorzieningen. Werkproces 2.7: Voert verpleeg technische handelingen uit. De persoonlijk begeleider gehandicaptenzorg voert, daar waar het voorkomt, verpleegtechnische handelingen uit met inachtneming van de noodzakelijke voorzorgsmaatregelen, procedures en voorschriften (T). Voordat ze de verpleegtechnische handelingen uitvoert, controleert zij de gezondheidssituatie en de psychische gesteldheid van de cliënt. Ze creëert de voorwaarden waardoor ze de verpleegtechnische handelingen optimaal kan uitvoeren. Zo neemt ze vooraf en tijdens de uitvoering van de verpleegtechnische handeling(en) bijvoorbeeld angst en onzekerheid en weerstand van de cliënt weg door uitleg te geven over wat, waarom en hoe ze de handeling(en) uitvoert en voorziet ze in een optimaal controlesysteem. Kerntaak 3: Uitvoeren van organisatie – en professiegebonden taken. Werkproces 3.1: Werkt aan deskundigheidsbevordering en professionalisering van het beroep. De persoonlijk begeleider gehandicaptenzorg werkt aan deskundigheidsbevordering en professionalisering van het beroep. Zij leest vakliteratuur en volgt bijscholingen en voert haar werkzaamheden uit volgens de daar geleerde kennis en vaardigheden. Ze vraagt om feedback over haar eigen functioneren en geeft feedback aan anderen. Ze stelt samen met haar leidinggevende een persoonlijk ontwikkelplan op en voert dit uit. Zij neemt deel aan inhoudelijke discussies met collega’s en anderen over het beroep en levert zo een bijdrage aan visieontwikkeling van het beroep en de beroepsuitoefening en draagt deze visie ook uit aan anderen (K). De persoonlijk begeleider gehandicaptenzorg zet zich in voor (de belangen van) de beroepsgroep. Werkproces 3.2: Werkt aan het bevorderen en bewaken van kwaliteitszorg. De persoonlijk begeleider gehandicaptenzorg werkt aan het bevorderen en bewaken van kwaliteitszorg (T). Zij werkt mee aan het verbeteren van de kwaliteit van de zorg en ondersteuning door bijvoorbeeld te participeren in ontwikkel- of intervisiegroepen en door haar kennis van het vakgebied in te zetten bij verbetertrajecten. Zij bewaakt systematisch de kwaliteit van haar werkzaamheden en signaleert en rapporteert tijdig knelpunten. Ze neemt deel aan onderzoeken, gebruikt waar mogelijk informatie uit wetenschappelijk onderzoek en werkt mee aan standaarden/of protocolontwikkeling. Ze werkt met kwaliteitszorgsystemen. 60 Werkproces 3.3: Stemt de werkzaamheden af met betrokkenen. De persoonlijk begeleider gehandicaptenzorg stemt de werkzaamheden af met collega’s, draagt werkzaamheden mondeling en/of schriftelijk over, maakt afspraken over de zorg en begeleiding en over knelpunten daarin. Zij neemt deel aan voor de afstemming van haar werkzaamheden relevante overlegvormen (E). Werkproces 3.4: Voert coördinerende taken uit. De persoonlijk begeleider gehandicaptenzorg verdeelt de werkzaamheden, geeft prioriteiten aan en houdt contact met de verschillende medewerkers (Q). Ze stemt de werkzaamheden van de verschillende medewerkers en eventuele deskundigen van andere disciplines op elkaar af, ze ziet toe op de uitvoering van de werkzaamheden en de continuïteit van de zorgverlening en ondersteuning. Ze werkt aan en onderhoudt een actief netwerk van contacten binnen en buiten de organisatie. Werkproces 3.5: Voert beheertaken uit. De persoonlijk begeleider gehandicaptenzorg voert beheertaken uit. Zij levert een praktische en organisatorische bijdrage aan het functioneren van haar organisatie. Zij draagt bij aan het zakelijk beheer, bijvoorbeeld het doen van bestellingen, bijhouden van de kantoormaterialen, toezien op onderhoud van apparatuur, materiaal en werkruimte, ect. Zij bewaakt het budget voor de activiteiten en levert (financiële) rapportages (Y). Zij voert registratie en administratieve taken, zoals presentielijsten invullen en roosters maken. Werkproces 3.6: Evalueert de geboden ondersteuning. De persoonlijk begeleider gehandicaptenzorg evalueert periodiek en aan het eind van het traject, de geboden ondersteuning. Ze verzamelt relevante gegevens voor de evaluatie en analyseert deze. Op basis daarvan schrijft zij een evaluatieverslag of evalueert zij - indien dit gewenst is - mondeling met haar leidinggevende (J). Zij bespreekt de gegevens uit de evaluatie met de cliënt en het team. Zij voert, indien daartoe aanleiding is, in overleg gewenste veranderingen in de zorg en begeleiding door. De persoonlijk begeleider gehandicaptenzorg evalueert hiernaast ook de door haar uitgevoerde coördinerende taken. Persoonlijk begeleider specifieke doelgroepen: B Aansturen. C Begeleiden. D Aandacht en begrip tonen. E Samenwerken en overleggen. F Ethisch en integer handelen. H Overtuigen en beïnvloeden. J Formuleren en rapporteren. K Vakdeskundigheid toepassen. L Materialen en middelen inzetten. M Analyseren. N Onderzoeken. Q Plannen en organiseren. 61 R Op de behoeften en verwachtingen van de ‘klant’ richten. T Instructies en procedures opvolgen. U Omgaan met verandering en aanpassen. Kerntaken en werkprocessen: Kerntaak 1: Opstellen van een begeleidingsplan. Werkproces 1.1 : Inventariseert hulpvragen van de cliënt. De persoonlijk begeleider specifieke doelgroepen onderneemt gerichte stappen om relevante gegevens over de cliënt te krijgen, bijvoorbeeld door gesprekken met de cliënt en het cliëntsysteem (het sociale systeem van de cliënt) te voeren, omgang met de cliënt tijdens haar werkzaamheden, het uitvoeren van observaties en het raadplegen van diverse informatiebronnen, bijvoorbeeld het plan van aanpak of verslagen over de cliënt (N). De persoonlijk begeleider specifieke doelgroepen stelt vast wanneer ze voldoende gegevens voor het schrijven van het plan van aanpak of wanneer nieuwe informatie betreffende de cliënt aanleiding is voor aanpas sing van het plan van aanpak (D). Ze geeft relevante informatie die ze verkrijgt door aan het (multidisciplinair) team. Werkproces 1.2: Schrijft het plan van aanpak. De persoonlijk begeleider specifieke doelgroepen analyseert de verzamelde informatie over de cliënt en selecteert de relevante informatie en formuleert op basis daarvan doelstellingen voor de begeleiding. Zij stelt samen met de cliënt doelen voor de begeleiding vast. Samen met de cliënt bedenkt en kiest ze de soort activiteiten en de vorm van begeleiding die bijdraagt aan het bereiken van de doelstellingen. Met deze informatie schrijft ze het plan van aanpak (J). De persoonlijk begeleider specifieke doelgroepen legt het plan van aanpak voor aan de cliënt en het sociaal systeem om instemming te verkrijgen voor dit plan. Ze licht het plan toe en motiveert gemaakte keuzes (E). Zij stelt in overleg met de cliënt en het sociaal systeem het plan eventueel bij. Vervolgens legt ze het plan van aanpak ter vaststelling voor aan het (multidisciplinair) team. Ze licht het plan toe en motiveert gemaakte keuzes. Indien nodig past de persoonlijk begeleider specifieke doelgroepen het plan van aanpak op verzoek van het team nog aan. Vervolgens legt zij het plan van aanpak opnieuw voor akkoord voor aan het team. Werkproces 1.3 : Specificeert het plan van aanpak tot een activiteitenplan. Op basis van het plan van aanpak stelt de persoonlijk begeleider specifieke doelgroepen samen met de cliënt een activiteitenplan op. Zij gaat met de cliënt na met welke activiteiten de cliënt gaat werken aan de doelstellingen uit het werkplan. Zij raadpleegt collega’s en eventueel deskundigen over de specifieke invulling van het activiteitenplan voor de betreffende cliënt. Op basis van de wensen van de cliënt (R), zijn werkplan en de aandachtspunten van de collega’s werkt ze het werkplan uit tot een activiteitenplan met evaluatiemomenten en -criteria. Kerntaak 2: Bieden van ondersteunende, activerende begeleiding en zorg. Werkproces 2.1: Ondersteunt de cliënt bij de persoonlijke verzorging. 62 De persoonlijk begeleider specifieke doelgroepen ondersteunt de cliënt bij de persoonlijke lichamelijke verzorging, toiletgang, mobiliteit en bij het slaap/waakritme (C). Ze zorgt voor een optimaal lichamelijk en geestelijk welbevinden van de cliënt door gebruik te maken van aangepaste materialen en ruimten. Ze bouwt een vertrouwensband op met de cliënt door rekening te houden met de privacy en te zorgen voor gelegenheid om persoonlijke en intieme vraagstukken van de cliënt te kunnen bespreken. Werkproces 2.2: Ondersteunt de cliënt bij wonen en huishouden. De persoonlijk begeleider specifieke doelgroepen ondersteunt de cliënt bij wonen en huishouden. Zij ondersteunt de cliënt bij de organisatie van het huishouden, zoals bij het uitvoeren van lichte huishoudelijke schoonmaakwerkzaamheden, het doen van inkopen, het bereiden van maaltijden, het opmaken van bedden, het wassen en strijken van kleding en textiel, het realiseren van een optimaal woon- en leefklimaat, mobiliteitsvraagstukken, het doen van de (financiële) administratie, budgettering en het behartigen van financiële belangen. Ze voorziet in de voorwaarden om de cliënt te laten oefenen of experimenteren met ander gedrag of nieuwe, huishoudelijke vaardigheden (C). Zo zorgt ze er bijvoorbeeld voor dat benodigde materialen en middelen beschikbaar zijn. Ze zorgt in overleg met de cliënt voor een wenselijke leefsituatie en houdt daarbij rekening met hygiëne en veiligheid. Werkproces 2.3: Ondersteunt de cliënt bij dagbesteding. De persoonlijk begeleider specifieke doelgroepen ondersteunt de cliënt bij het realiseren van zijn wensen en behoeften op het gebied van werk, scholing en vrije tijd overeenkomstig het activiteitenplan ten behoeve van een aangename of zinvolle dagbesteding (C). Zij gaat samen met de cliënt na op welke wijze invulling wordt gegeven aan de activiteiten uit het activiteitenplan. Ze reikt voorbeelden, keuzemogelijkheden en alternatieven aan. Ze creëert de voorwaarden waarin de cliënt zijn behoeften op het gebied van werk, scholing en vrije tijd kan realiseren door bijvoorbeeld samen met de cliënt naar een opleidingscentrum of het UWV WERKbedrijf te gaan. Ze wijst de cliënt de weg in het aanbod van activiteiten op gebied van werk, scholing en vrije tijd en geeft advies. De persoonlijk begeleider specifieke doelgroepen organiseert de activiteiten op het gebied van werk, scholing en vrije tijd, deze bereidt ze voor en voert ze uit. Soms delegeert ze deze taken aan een collega. Ze creëert ontwikkelingsgerichte activiteiten of leersituaties, zodat de cliënt kan oefenen of experimenteren met ander(e) gedrag en vaardigheden. Werkproces 2.4: Begeleidt een groep cliënten op sociaal-maatschappelijk gebied. De persoonlijk begeleider specifieke doelgroepen bereidt groepsactiviteiten voor door te zorgen dat gereedschappen, materialen en apparatuur aanwezig zijn (L) en informeert de cliënten over de activiteit. Bij aanvang van een activiteit geeft ze uitleg of instructie over de activiteit aan de cliënten en laat o.a. voorbeelden, keuzemogelijkheden en alternatieven zien. Ze demonstreert zonodig het gebruik van gereedschappen, apparatuur en materialen. Tijdens de activiteit bewaakt ze de voortgang en motiveert zonodig de cliënten de gestelde doelen te halen. Ze schakelt flexibel en continu tussen de individuele cliënt en de groep cliënten. Ze observeert en dealt met de groepsdynamiek en het gedrag van de cliënten. Indien nodig bespreekt ze dit in de groep. Zo leert zij bijvoorbeeld de cliënten om te gaan met anderen en zich te houden aan afgesproken (gedrags)regels. De persoonlijk begeleider specifieke doelgroepen bevordert een goed groepsklimaat en voorkomt mogelijk ongewenst gedrag door te reageren op veranderingen in de situatie door de ondersteuning aan te passen en stuurt zonodig de activiteit bij. Bij agressie handhaaft ze de orde en 63 treedt regelend op door noodzakelijke interventies doelgericht uit te voeren (U). Ze rapporteert veranderingen in het gedrag van de cliënten aan haar leidinggevende of aan het team. Werkproces 2.5 : Ondersteunt de cliënt bij het voeren van de regie over zijn eigen leven. De persoonlijk begeleider specifieke doelgroepen ondersteunt de cliënt bij het voeren van de regie over zijn eigen leven. Ze maakt afspraken met de cliënt over wat hij zelf doet en waarvoor diensten van mantelzorgers en/of interne of externe deskundigen ingezet worden en coördineert de activiteiten rond de regie over het eigen leven van de cliënt. Ze schakelt deskundigen in om de gestelde doelen c.q. diensten te helpen realiseren (B). De persoonlijk begeleider specifieke doelgroepen treedt op als aanspreekpunt voor de cliënt en derden. Ze informeert de cliënt over de geplande ondersteuning en de gemaakte afspraken en koppelt informatie over de cliënt terug aan de betrokken hulpverleners. Ze schakelt – waar mogelijk – het sociale systeem van de cliënt in om de regie te voeren wanneer de cliënt zelf daartoe – tijdelijk of permanent – niet in staat is. Indien nodig neemt ze zelf de regie, tijdelijk of permanent, gedeeltelijk of geheel over. Zo bemiddelt zij bijvoorbeeld tussen de cliënt en potentiële werkplek, onderwijs of vereniging. Ze bewaakt de kwaliteit en de continuïteit van de regie van de cliënt over zijn eigen leven. Werkproces 2.6: Ondersteunt het sociale systeem. De persoonlijk begeleider specifieke doelgroepen ondersteunt en versterkt de relatie tussen de cliënt en het sociale systeem. Ze voert activiteiten uit om de draagkracht van het sociale systeem van de cliënt te vergroten. Zij informeert hen bijvoorbeeld over het verloop van de situatie waarin de cliënt zich bevindt en geeft tips voor de dagelijkse omgang en ondersteuning van de cliënt (K). Zij verwijst naar relevante informatiebronnen en naar relevante voorzieningen. Kerntaak 3: Uitvoeren van organisatie – en professiegebonden taken. Werkproces 3.1: Werkt aan deskundigheidsbevordering en professionalisering van het beroep. De persoonlijk begeleider specifieke doelgroepen werkt aan deskundigheidsbevordering en professionalisering van het beroep. Zij leest vakliteratuur en volgt bijscholingen en voert haar werkzaamheden uit volgens de daar geleerde kennis en vaardigheden. Ze vraagt om feedback over haar eigen functioneren en geeft feedback aan anderen. Ze stelt samen met haar leidinggevende een persoonlijk ontwikkelplan op en voert dit uit. Zij neemt deel aan inhoudelijke discussies met collega’s en anderen over het beroep en levert zo een bijdrage aan visieontwikkeling van het beroep en de beroepsuitoefening en draagt deze visie ook uit aan anderen (K). De persoonlijk begeleider specifieke doelgroepen zet zich in voor (de belangen van) de beroepsgroep. Werkproces 3.2: Werkt aan het bevorderen en bewaken van kwaliteitszorg. De persoonlijk begeleider specifieke doelgroepen werkt aan het bevorderen en bewaken van kwaliteitszorg (T). Zij werkt mee aan het verbeteren van de kwaliteit van de zorg en ondersteuning door bijvoorbeeld te participeren in ontwikkel- of intervisiegroepen en door haar kennis van het vakgebied in te zetten bij verbetertrajecten. Zij bewaakt systematisch de kwaliteit van haar 64 werkzaamheden en signaleert en rapporteert tijdig knelpunten. Ze neemt deel aan onderzoeken, gebruikt waar mogelijk informatie uit wetenschappelijk onderzoek en werkt mee aan standaarden/of protocolontwikkeling. Ze werkt met kwaliteitszorgsystemen. Werkproces 3.3: Stemt de werkzaamheden af met betrokkenen. De persoonlijk begeleider specifieke doelgroepen stemt de werkzaamheden af met collega’s, draagt werkzaamheden mondeling en/of schriftelijk over, eventueel via een cliëntregistratiesysteem, maakt afspraken over de zorg en begeleiding en over knelpunten daarin. Zij neemt deel aan voor de afstemming van haar werkzaamheden relevante overlegvormen (E). Werkproces 3.4: Voert coördinerende taken uit. De persoonlijk begeleider specifieke doelgroepen verdeelt de werkzaamheden, geeft prioriteiten aan en houdt contact met de verschillende medewerkers (Q). Ze stemt de werkzaamheden van de verschillende medewerkers en eventuele deskundigen van andere disciplines op elkaar af, ze ziet toe op de uitvoering van de werkzaamheden en de continuïteit van de zorgverlening en ondersteuning. Ze werkt aan en onderhoudt een actief netwerk van contacten binnen en buiten de organisatie. Werkproces 3.6: Evalueert de geboden ondersteuning. De persoonlijk begeleider specifieke doelgroepen evalueert periodiek en aan het eind van het traject, de geboden ondersteuning. Ze verzamelt relevante gegevens voor de evaluatie en analyseert deze (M). Op basis daarvan schrijft zij een evaluatieverslag of evalueert zij - indien dit gewenst is – mondeling met haar leidinggevende (J). Zij bespreekt de gegevens uit de evaluatie met de cliënt en het team. Zij voert, indien daartoe aanleiding is, in overleg gewenste veranderingen in de zorg en begeleiding door. De persoonlijk begeleider specifieke doelgroepen evalueert hiernaast ook de door haar uitgevoerde coördinerende taken. 65 Pedagogisch medewerker Kinderopvang / Jeugdzorg- niveau 4: Jij werkt geheel zelfstandig en geeft leiding aan andere medewerkers. Jij zorgt in bijzondere situaties voor goede oplossingen. Je bent voor een groot gedeelte verantwoordelijk voor alle processen die te maken hebben met het begeleiden en verzorgen van kinderen. Je werkt met name met kinderen met gedrags- en opvoedproblemen. Pedagogisch medewerker Kinderopvang: Competenties: A Beslissen en activiteiten initiëren. B Aansturen. C Begeleiden. D Aandacht en begrip tonen. E Samenwerken en overleggen. F Ethisch en integer handelen. G Relaties bouwen en netwerken. H Overtuigen en beïnvloeden. J Formuleren en rapporteren. K Vakdeskundigheid toepassen. L Materialen en middelen inzetten. M Analyseren. N Onderzoeken. P Leren. Q Plannen en organiseren. R Op de behoeften en verwachtingen van de ‘klant’ richten. S Kwaliteit leveren. T Instructies en procedures opvolgen. U Omgaan met verandering en aanpassen. Y Bedrijfsmatig handelen. Kerntaken en werkprocessen: Kerntaak 1: Opstellen van een activiteitenprogramma en plan van aanpak. Werkproces 1.1 : Inventariseert de situatie en wensen van het kind/de jongere. De pedagogisch werker 4 kinderopvang inventariseert de situatie en wensen van het kind. Zij voert een kennismakingsgesprek met het kind en de ouders/vervangende opvoeders om de situatie en wensen in kaart te brengen (R). De pedagogisch werker 4 kinderopvang bespreekt met het kind en met de ouders/vervangende opvoeders een eventuele taalof ontwikkelingsachterstand van het kind, gedragsproblematiek of opvoedproblemen. Ze onderzoekt in voorkomende gevallen wat de mogelijke oorzaken zijn van afwijkingen in de ontwikkeling of gedrag. Zij observeert het kind tijdens de opvang en verzamelt eventueel aanvullende informatie. Zij voert een intakegesprek als de vraag centraal staat of een kind, bijvoorbeeld vanwege een specifieke begeleidingsvraag, wel of niet geplaatst kan worden (A). Werkproces 1.2: Stelt een activiteitenprogramma op. 66 De pedagogisch werker 4 kinderopvang stelt een activiteitenprogramma op. Indien mogelijk betrekt zij daarbij de kinderen door hen input te laten leveren (E). Zij zoekt uit welke mogelijkheden voor activiteiten er zijn en selecteert activiteiten. Werkproces 1.3 : Maakt een plan van aanpak. De pedagogisch werker 4 kinderopvang maakt een plan van aanpak (J) voor omgang met een individueel kind, voor omgang met de groep en voor problemen in de interactie tussen kinderen of levert een bijdrage hieraan. Ze legt het plan van aanpak, indien mogelijk, voor aan het kind en ouders/vervangende opvoeders om instemming te verkrijgen voor het plan (E). Indien nodig, stelt zij het plan van aanpak bij. Wanneer sprake is van een specifieke begeleidingsvraag, analyseert de pedagogisch werker 4 kinderopvang de gegevens uit het kennismakingsgesprek / intakegesprek. Ook deze gegevens gebruikt ze bij het schrijven van een plan van aanpak. De pedagogisch werker 4 kinderopvang geeft aan het kind en de ouders/vervangende opvoeders aan welke ondersteuning ‘van buiten’ eventueel nodig is of verwijst naar aanvullende zorg of dienstverlening. Kerntaak 2: Opvoeden en ontwikkelen van het kind/de jongere. Werkproces 2.1: Biedt het kind/de jongere opvang. De pedagogisch werker 4 kinderopvang biedt het kind opvang/een ‘(tweede) thuis’. Zij wisselt bij het komen en gaan van de kinderen informatie uit met de ouders/vervangende opvoeders. Ze houdt zicht op kinderen in de groep en zorgt voor een optimaal groeps en leefklimaat. Ze signaleert problemen in de interactie tussen kinderen in de groep en begeleidt hen daarbij. Ze handhaaft orde en treedt regelend op bij in de groep ongewenst gedrag (B). De pedagogisch werker 4 kinderopvang levert een bijdrage aan de uitbreiding van het gedragsrepertoire van het kind door voorbeeldgedrag te tonen en door het kind zonodig feedback te geven op zijn gedrag en alternatieven te bespreken (C). Ze helpt het kind om te gaan met beperkingen of gedragsproblemen. Ze voedt kinderen (mede) op, ze draagt waarden en normen over en leert kinderen omgaan met praktische zaken (zoals persoonlijke eigendommen, financiën, huiswerk). De pedagogisch werker 4 kinderopvang signaleert voortgang en/of afwijkingen in de sociaal- emotionele ontwikkeling van het kind en onderzoekt deze eventueel. Zonodig adviseert zij ouders/vervangende opvoeders bij opvoedingsvraagstukken (E). Werkproces 2.2: Biedt het kind/de jongere persoonlijke verzorging. De pedagogisch werker 4 kinderopvang biedt het kind persoonlijke verzorging of ondersteunt hem (C) bij ADL-activiteiten (algemene dagelijkse levensverrichtingen) en ze stimuleert het kind daarbij tot (steeds meer) zelfredzaamheid en zelfstandig functioneren. Zonodig verstrekt zij informatie(bronnen) over hygiëne, gezondheid en persoonlijke verzorging. Ze schat eventuele risico’s in verband met de dynamiek van kinderen in (K). Ze werkt conform procedures (T). Ze signaleert bij de verzorging of ondersteuning voortgang en/of afwijkingen in de ontwikkeling. Zij signaleert symptomen van de meest voorkomende ziekten en verleent eerste hulp bij kleine ongevallen. In geval van ziekte of ongevallen beslist de pedagogisch werker 4 kinderopvang wanneer het nodig is om een arts te raadplegen. Zij houdt zich hierbij aan eventuele protocollen. Ze informeert de ouders/vervangende opvoeders. 67 Werkproces 2.3: Draagt zorg voor de ruimte en huishoudelijke werkzaamheden. De pedagogisch werker 4 kinderopvang draagt zorg voor de ruimte en huishoudelijke werkzaamheden. Zij toetst de leefruimte en de spelen speelmaterialen op geschiktheid voor de gebruiksdoelen, uitdagendheid, veiligheid, hygiëne en milieurichtlijnen (L) en past indien gewenst of nodig de leefruime en het gebruik van spel/ speelmaterialen aan. Ze houdt anderen en zichzelf aan de regels die zijn afgesproken (T). Ze zorgt ervoor dat de huishoudelijke taken uitgevoerd worden door haarzelf of uitgevoerd kunnen worden door andere beroepskrachten. Werkproces 2.4: Biedt het kind/de jongere ontwikkelingsgerichte activiteiten aan. De pedagogisch werker 4 kinderopvang biedt het kind ontwikkelingsgerichte activiteiten aan. Hierbij speelt ze in op behoeften en interesses van de kinderen, zodat de kinderen deelnemen aan activiteiten die aansluiten bij hun ontwikkeling en belevingswereld. Het gaat om volgen en uitdagen, om vermaken en ontplooien. Maar ook om het bieden van de vrijheid om niets te doen. Zij organiseert de activiteiten, voert ze uit (eventueel met behulp van anderen), kiest spelen speelmateriaal (L) en begeleidt en stimuleert individuele kinderen of een groep(je) kinderen bij de activiteiten (C). Ze signaleert en onderzoekt voortgang en/of afwijkingen in de ontwikkeling van het kind bij de uitvoering van de ontwikkelingsgerichte activiteiten. Eventueel enthousiasmeert ze betrokkenen (ouders, vrijwilligers) om een bijdrage te leveren aan de uitvoering van de activiteiten en werkt ze met hen samen. Ze stimuleert en adviseert ouders met betrekking tot het thuis uitvoeren van (spel) activiteiten met hun kind. Kerntaak 3: Uitvoeren van organisatie -en professiegebonden taken Werkproces 3.1: Werkt aan deskundigheidsbevordering en professionalisering van het beroep. De pedagogisch werker 4 kinderopvang werkt aan deskundigheidsbevordering en professionalisering van het beroep. Zij leest vakliteratuur, volgt bijscholingen en voert haar werkzaamheden uit volgens de daar geleerde kennis en vaardigheden. Ze vraagt om feedback over haar eigen functioneren (P). Ze stelt samen met haar leidinggevende een persoonlijk ontwikkelplan op en voert dit uit. Ze neemt deel aan inhoudelijke discussies met collega’s en anderen over het beroep en levert zo een bijdrage aan visieontwikkeling van het beroep en de beroepsuitoefening en draagt deze ook uit aan anderen (K). Werkproces 3.2: Werkt aan het bevorderen en bewaken van kwaliteitszorg. De pedagogisch werker 4 kinderopvang werkt aan het bevorderen en bewaken van kwaliteitszorg door bijvoorbeeld te participeren in ontwikkel of intervisiegroepen en door haar kennis van het vakgebied in te zetten bij verbetertrajecten. De pedagogisch werker 4 kinderopvang werkt met kwaliteitszorgsystemen (S). Ze ziet toe op naleving van protocollen en richtlijnen van de organisatie (T). De pedagogisch werker 4 kinderopvang neemt deel aan onderzoeken die binnen de organisatie verricht worden, gebruikt waar mogelijk informatie uit wetenschappelijk onderzoek en werkt mee aan standaarden / of protocolontwikkeling. 68 Werkproces 3.3: Stemt de werkzaamheden af met betrokkenen. De pedagogisch werker 4 kinderopvang stemt haar werkzaamheden af met collega’s, draagt werkzaamheden over, maakt afspraken over de opvang en begeleiding en over knelpunten daarin. Zij neemt deel aan voor de afstemming van haar werkzaamheden relevante overlegvormen (E). Werkproces 3.4: Voert coördinerende taken uit. De pedagogisch werker 4 kinderopvang voert coördinerende taken uit. Ze maakt een verdeling van de werkzaamheden, geeft prioriteiten aan en houdt contact met collega’s en deskundigen binnen de organisatie over de opvang en begeleiding van de kinderen. De pedagogisch werker 4 kinderopvang stemt de werkzaamheden van de verschillende betrokkenen op elkaar af (Q), ze ziet toe op de uitvoering van de werkzaamheden en de continuïteit van de opvang en begeleiding. In dit kader organiseerten geeft ze werkbegeleiding aan nieuwe collega’s en vrijwilligers (B). Werkproces 3.5: Onderhoudt een netwerk. De pedagogisch werker 4 kinderopvang bouwt en onderhoudt een actief netwerk van contacten met collega’s en deskundigen van andere organisaties en disciplines (G). Ze neemt in het kader van dit netwerk deel aan relevante overlegvormen en collegiale consultatie met betrekking tot de opvang en begeleiding van de kinderen. Zij draagt gegevens over naar collega’s in organisaties die bij het kind betrokken zijn. Werkproces 3.6: Voert beleidsmatige taken uit. De pedagogisch werker 4 kinderopvang voert beleidsmatige taken uit. Zij participeert in beleidsvoorbereiding, dat wil zeggen: zij signaleert ontwikkelingen binnen en buiten de organisatie en doet voorstellen voor beleidswijzigingen. Ze onderzoekt of deze voorstellen haalbaar zijn. Op basis hiervan stelt zij mogelijk uit te voeren activiteiten van de organisatie/vestiging voor (H). Zij bevraagt collega’s binnen de organisatie/vestiging op knelpunten in het (pedagogisch) beleid (E) en zoekt oplossingen, ze plant daarop activiteiten waarvoor zij verantwoordelijk is of stelt deze bij. De pedagogisch werker 4 kinderopvang verwoordt in voorkomende gevallen het (pedagogisch) beleid van haar organisatie en handelt ernaar, zowel richting intern betrokkenen als richting groepen in haar werkgebied, samenwerkingspartners en beleidsmakers. Werkproces 3.7: Voert beheertaken uit. De pedagogisch werker 4 kinderopvang voert beheertaken uit. Zij levert een praktische en organisatorische bijdrage aan het functioneren van haar organisatie. Zij draagt bij aan het zakelijk beheer, bijvoorbeeld het doen van bestellingen, bijhouden van de (kantoor) materialen, toezien op onderhoud van apparatuur, materiaal en werkruimte, etc. Zij bewaakt het budget voor de activiteiten (Y) en levert (financiële) rapportages (J). Werkproces 3.8: Evalueert de werkzaamheden. 69 De pedagogisch werker 4 kinderopvang evalueert periodiek en aan het eind van het uitvoeringstraject de geboden opvang en begeleiding en de uitgevoerde coördinerende, beleidsmatige en beheertaken. Ze verzamelt relevante gegevens voor de evaluatie en analyseert deze (M). Op basis daarvan schrijft zij een evaluatieverslag (J). Zij bespreekt de gegevens uit de evaluatie met betrokkenen. Zij voert, indien daartoe aanleiding is, in overleg gewenste veranderingen door in de opvang en begeleiding en in de uitvoering van de coördinerende, beleidsmatige, beheertaken en netwerkcontacten. Pedagogisch medewerker Jeugdzorg: Competenties: B Aansturen. C Begeleiden. D Aandacht en begrip tonen. E Samenwerken en overleggen. F Ethisch en integer handelen. J Formuleren en rapporteren. K Vakdeskundigheid toepassen. L Materialen en middelen inzetten. M Analyseren. N Onderzoeken. P Leren. Q Plannen en organiseren. R Op de behoeften en verwachtingen van de ‘klant’ richten. S Kwaliteit leveren. T Instructies en procedures opvolgen. U Omgaan met verandering en aanpassen. Kerntaken en werkprocessen: Kerntaak 1: Opstellen van een activiteitenprogramma en plan van aanpak. Werkproces 1.1 : Inventariseert de situatie en wensen van het kind/de jongere. De pedagogisch werker 4 jeugdzorg inventariseert de situatie en wensen van het kind/de jongere. Zij voert een kennismakingsgesprek met het kind/de jongere en de ouders/vervangende opvoeders om de situatie en wensen in kaart te brengen (R). Zij observeert het kind/de jongere tijdens de opvang/ begeleiding en verzamelt eventueel aanvullende informatie. De pedagogisch werker 4 jeugdzorg neemt daarnaast kennis van het indicatiebesluit. Werkproces 1.2: Stelt een activiteitenprogramma op. De pedagogisch werker 4 jeugdzorg stelt een activiteitenprogramma op. Indien mogelijk betrekt zij daarbij de kinderen/jongeren door hen input te laten leveren (E). Zij zoekt uit welke mogelijkheden voor activiteiten er zijn en selecteert activiteiten. Werkproces 1.3 : Maakt een plan van aanpak. De pedagogisch werker 4 jeugdzorg maakt een plan van aanpak (J) voor omgang met een individueel kind/individuele jongere, voor omgang met de groep en voor problemen in de interactie tussen 70 kinderen/jongeren of levert een bijdrage hieraan. Ze legt het plan van aanpak, indien mogelijk, voor aan het kind/de jongere en ouders/vervangende opvoeders om instemming te verkrijgen voor het plan (E). Indien nodig, stelt zij het plan van aanpak bij. Kerntaak 2: Opvoeden en ontwikkelen van het kind/de jongere. Werkproces 2.1: Biedt het kind/de jongere opvang. De pedagogisch werker 4 jeugdzorg biedt het kind/de jongere opvang/een ‘(tweede) thuis’. Zij wisselt bij het komen en gaan van de kinderen/jongeren informatie uit met de ouders/vervangende opvoeders. Ze houdt zicht op kinderen/jongeren in de groep en zorgt voor een optimaal groepsen leefklimaat. Ze signaleert problemen in de interactie tussen kinderen/jongeren in de groep en begeleidt hen daarbij. Ze handhaaft orde en treedt regelend op bij in de groep ongewenst gedrag (B). Ze schat eventuele risico’s in en onderneemt tijdig actie. Ze werkt conform procedures. De pedagogisch werker 4 jeugdzorg levert een bijdrage aan de uitbreiding van het gedragsrepertoire van het kind/de jongere door voorbeeldgedrag te tonen en door het kind/de jongere zonodig feedback te geven op zijn gedrag en alternatieven te bespreken (C). Ze helpt het kind/de jongere om te gaan met beperkingen of gedragsproblemen. Ze voedt kinderen/jongeren (mede) op,ze draagt waarden en normen over en leert kinderen/jongeren omgaan met praktische zaken (zoals persoonlijke eigendommen, financiën, huiswerk). De pedagogisch werker 4 jeugdzorg signaleert voortgang en/of afwijkingen in de sociaalemotionele ontwikkeling van het kind/de jongere. Zonodig adviseert zij ouders/vervangende opvoeders bij opvoedingsvraagstukken (E). Werkproces 2.2: Biedt het kind/de jongere persoonlijke verzorging. De pedagogisch werker 4 jeugdzorg biedt het kind/de jongere persoonlijke verzorging of ondersteunt hem (C) bij ADL-activiteiten (algemene dagelijkse levensverrichtingen) en ze stimuleert het kind/de jongere daarbij tot (steeds meer) zelfredzaamheid en zelfstandig functioneren. Zonodig verstrekt zij informatie(bronnen) over hygiëne, gezondheid en persoonlijke verzorging. Ze signaleert bij de verzorging of ondersteuning voortgang en/ of afwijkingen in de ontwikkeling en bespreekt dit indien nodig met haar leidinggevende. Zij signaleert symptomen van de meest voorkomende ziekten en verleent eerste hulp bij kleine ongevallen. Hierbij handelt ze volgens de richtlijnen van de instelling (T). Ze informeert de ouders/vervangende opvoeders. Werkproces 2.3: Draagt zorg voor de ruimte en huishoudelijke werkzaamheden. De pedagogisch werker 4 jeugdzorg draagt zorg voor de ruimte en huishoudelijke werkzaamheden. Zij toetst de leefruimte en de spelen speelmaterialen op geschiktheid voor de gebruiksdoelen, uitdagendheid, veiligheid, hygiëne en milieurichtlijnen en past indien gewenst of nodig de leefruime en het gebruik van spel/speelmaterialen aan (L). Ze houdt anderen en zichzelf aan de regels die zijn afgesproken (T). Ze zorgt ervoor dat de huishoudelijke taken uitgevoerd worden door haarzelf of uitgevoerd kunnen worden door andere beroepskrachten. De pedagogisch werker 4 jeugdzorg stemt de uitvoering van huishoudelijke taken af met het kind/de jongere (C). Werkproces 2.4: Biedt het kind/de jongere ontwikkelingsgerichte activiteiten aan. 71 De pedagogisch werker 4 jeugdzorg biedt het kind/de jongere ontwikkelingsgerichte activiteiten aan. Hierbij speelt ze in op behoeften en interesses van de kinderen, zodat de kinderen deelnemen aan activiteiten die aansluiten bij hun ontwikkeling en belevingswereld. Het gaat om volgen en uitdagen, om vermaken en ontplooien. Maar ook om het bieden van de vrijheid om niets te doen. Zij organiseert de activiteiten, voert ze uit (eventueel met behulp van anderen), kiest spelen speelmateriaal (L) en begeleidt en stimuleert individuele kinderen/jongeren of een groep(je) kinderen/jongeren bij de activiteiten (C). Ze signaleert voortgang en/of afwijkingen in de ontwikkeling van het kind/de jongere bij de uitvoering van de ontwikkelingsgerichte activiteiten en bespreekt dit zonodig met haar leidinggevende. Eventueel enthousiasmeert ze betrokkenen (ouders, vrijwilligers) om een bijdrage te leveren aan de uitvoering van de activiteiten en werkt ze met hen samen. Ze stimuleert en adviseert ouders met betrekking tot het thuis uitvoeren van (spel)activiteiten met hun kind. Werkproces 2.5: Ondersteunt het kind/de jongere bij werk, scholing en vrije tijd. De pedagogisch werker 4 jeugdzorg ondersteunt het kind/de jongere bij werk, scholing en vrije tijd. Zij biedt het kind/de jongere informatie(bronnen) aan over (vrije)tijdsbesteding, werken en leren, waarmee het kind/de jongere zijn leefsituatie kan optimaliseren. Ze motiveert en activeert het kind/de jongere bij het benutten en versterken van zijn gewenste sociale netwerk. Ze stimuleert het kind/de jongere tot eigen initiatief en geeft waar nodig advies, aanwijzingen, voorbeelden en keuzemogelijkheden (C). Ze betrekt zoveel mogelijk het gezin en het sociale netwerk van het kind/de jongere. Kerntaak 3: Uitvoeren van organisatie -en professiegebonden taken Werkproces 3.1: Werkt aan deskundigheidsbevordering en professionalisering van het beroep. De pedagogisch werker 4 jeugdzorg werkt aan deskundigheidsbevordering en professionalisering van het beroep. Zij leest vakliteratuur, volgt bijscholingen en voert haar werkzaamheden uit volgens de daar geleerde kennis en vaardigheden. Ze vraagt om feedback over haar eigen functioneren (P) en geeft feedback aan collega’s en vrijwilligers. Ze stelt samen met haar leidinggevende een persoonlijk ontwikkelplan op en voert dit uit. Ze neemt deel aan inhoudelijke discussies met collega’s en anderen over het beroep en levert zo een bijdrage aan visieontwikkeling van het beroep en de beroepsuitoefening en draagt deze visie ook uit aan anderen (K). Werkproces 3.2: Werkt aan het bevorderen en bewaken van kwaliteitszorg. De pedagogisch werker 4 jeugdzorg werkt aan het bevorderen en bewaken van kwaliteitszorg door bijvoorbeeld te participeren in ontwikkel of intervisiegroepen en door haar kennis van het vakgebied in te zetten bij verbetertrajecten. De pedagogisch werker 4 jeugdzorg werkt met kwaliteitszorgsystemen (S). Ze ziet toe op naleving van protocollen en richtlijnen van de organisatie (T). Werkproces 3.3: Stemt de werkzaamheden af met betrokkenen. 72 De pedagogisch werker 4 jeugdzorg stemt haar werkzaamheden af met collega’s, draagt werkzaamheden over, maakt afspraken over de opvang en begeleiding en knelpunten daarin. Zij neemt deel aan voor de afstemming van haar werkzaamheden relevante overlegvormen (E). Werkproces 3.8: Evalueert de werkzaamheden. De pedagogisch werker 4 jeugdzorg evalueert de geboden opvang en begeleiding periodiek en aan het eind van het uitvoeringstraject. Ze verzamelt relevante gegevens voor de evaluatie en analyseert deze (M). Op basis daarvan schrijft zij een evaluatieverslag (J) of evalueert zij mondeling met haar leidinggevende. Zij bespreekt de gegevens uit de evaluatie met betrokkenen. Zij voert, indien daartoe aanleiding is, in overleg gewenste veranderingen in opvang en begeleiding door. De pedagogisch werker 4 jeugdzorg legt gegevens met betrekking tot de voortgang vast in het dossier van het kind/de jongere. Jettie & Josine. Bronnen: www.calibris.nl www.rocfriesepoort.nl 73 Uiterlijke verzorging Kapper. Beroepsprofiel Binnen de richting kapper kun je kiezen voor de volgende opleidingen: Junior kapper niveau 2 BOL | BBL Kapper niveau 3 BOL | BBL Junior kapper/ niveau 2/3 BOL schoonheidsspecialist Junior kapper niveau 2 Je houdt je bezig met het knippen, snijden, (ont)kleuren, föhnen en stijlen van het haar. Daarnaast geef je de klant persoonlijk advies, zodat de haarstijl aansluit bij de gezichtsvorm. Ook behoort het maken van afspraken met klanten tot je werkzaamheden. Wanneer je de opleiding tot Junior Kapper hebt afgerond kun je (de naam zegt het al) als, junior kapper aan de slag. Dat betekent dat je eenvoudige behandelingen kunt- en mag uitvoeren, zoals haar knippen, föhnen, permanenten, watergolven zetten en haren kleuren (verf of spoeling). Bij al deze werkzaamheden moet je goed letten op een hygiënische werkwijze, waarbij je ook rekening moet houden met het milieu en de arbeidsomstandigheden. Je werkt onder begeleiding van je leidinggevende. Duur 2 jaar Werkterrein Als junior kapper kun je uiteraard werk vinden bij een kapperszaak. Daarnaast kun je ook aan de slag bij een bedrijf dat zich bezig houdt met haarverzorging óf je kunt (als je al flink wat ervaring hebt) als zelfstandig ondernemer een eigen kapsalon beginnen. Programma Deze opleiding kun je op twee manieren volgen: via de beroepsopleidende leerweg (BOL) (naar school en stage lopen) of via de beroepsbegeleidende leerweg (BBL) (werken en leren). Periode 1 Periode 2 Periode 3 Periode 4 Leerjaar 1 4 dagen school 4 dagen school 3 dagen school 3 dagen school 1 dag stage 1 dag stage 2 dagen stage 2 dagen stage 2 3 dagen school 3 dagen school 3 dagen school 3 dagen school 2 dagen stage 2 dagen stage 2 dagen stage 2 dagen stage Je volgt de verplichte onderdelen: In deze opleiding leer je verschillende basistechnieken en vaardigheden die je bij dit werk nodig hebt. Je werkt onder andere aan de volgende kerntaken: • Afspraken maken en klanten ontvangen • Analyses uitvoeren van haar en hoofd • In overleg behandelplannen opstellen of bijstellen en behandelingen voorbereiden • Knippen, snijden (ont)kleuren, föhnen en stylen van het haar • Administratieve werkzaamheden • Permanenten en watergolven Vakken Tijdens de opleiding krijg je onder andere de volgende vakken: 74 • Nederlands • Rekenen • Burgerschap Toelatingseisen Geen diploma nodig vanaf 16 jaar. Doorstroommogelijkheden Mbo kapper Waar Je kunt deze opleiding volgen bij diverse roc's. Kijk voor meer informatie op www.roc.nl . Als je de opleiding gaat volgen via de beroepsbegeleidende leerweg, heb je ook een leerarbeidsplaats bij een kapsalon nodig. Je moet daar dus eerst solliciteren. Veel roc’s kunnen hierin bemiddelen. Kapper niveau 3 Je gaat als kapper geheel zelfstandig te werk. Je bent creatief en je beheerst alle vaktechnieken perfect. Werkzaamheden waar je mee bezig bent is onder andere knippen, föhnen, snijden en (ont)kleuren van het haar. Daarnaast houd je je bezig met het geven van advies aan de klant over diverse producten en diensten. Duur 3 jaar Werkterrein Als kapper kun je uiteraard werk vinden bij een kapperszaak. Daarnaast kun je ook aan de slag bij een bedrijf dat zich bezig houdt met haarverzorging óf je kunt (als je al flink wat ervaring hebt) als zelfstandig ondernemer een eigen kapsalon beginnen Programma Leerjaar 1 2 3 Periode 1 4 dagen school 1 dag BPV 3 dagen school 2 dagen BPV 3 dagen school 2 dagen BPV Periode 2 4 dagen school 1 dag BPV 3 dagen school 2 dagen BPV 3 dagen school 2 dagen BPV Periode 3 3 dagen school 2 dagen BPV 3 dagen school 2 dagen BPV 3 dagen school 2 dagen BPV Periode 4 3 dagen school 2 dagen BPV 3 dagen school 2 dagen BPV 3 dagen school 2 dagen BPV Je volgt de verplichte onderdelen: In deze opleiding leer je verschillende basistechnieken en vaardigheden die je bij dit werk nodig hebt. Je werkt onder andere aan de volgende kerntaken: • Kappen van lang haar • Afspraken maken en ontvangen van klanten • Analyses uitvoeren van haar en hoofd • Behandelplannen opstellen in overleg • Producten en diensten verkopen en adviseren • Knippen, snijden, (ont)kleuren, föhnen en stylen van het haar • Tijdelijk en blijvend omvormen van het haar Tijdens de opleiding krijg je de volgende vakken: • Engels • Burgerschap • Nederlands • Rekenen 75 Toelatingseisen Diploma kaderberoepsgerichte leerweg Diploma gemengde leerweg Diploma theoretische leerweg Overgangsbewijs naar klas 4 havo/vwo Mbo-diploma basisberoepsopleiding niveau 2 (van een verwante opleiding) Doorstroommogelijkheden Geen Waar Je kunt deze opleiding volgen bij diverse roc's. Kijk voor meer informatie op www.roc.nl . Als je de opleiding gaat volgen via de beroepsbegeleidende leerweg, heb je ook een leerarbeidsplaats bij een kapsalon nodig. Je moet daar dus eerst solliciteren. Veel roc’s kunnen hierin bemiddelen. Combiopleiding Junior kapper / Schoonheidsspecialist niveau 2-3 In de Uiterlijke verzorging branche is er steeds meer vraag naar verbreding van het aanbod behandelingen. In steeds meer bedrijven worden meerdere behandelingen aangeboden. In kapsalons worden steeds vaker schoonheidsbehandelingen uitgevoerd en in schoonheidssalons, beautyfarms en sauna’s worden steeds vaker haarverzorgingbehandelingen uitgevoerd. Tijdens de gecombineerde opleiding junior kapper / schoonheidsspecialist krijg je vanaf het eerste leerjaar de vakken van beide opleidingen aangeboden. Na twee jaar wordt de opleiding afgerond met een diploma junior kapper. In de eerste helft van het derde jaar leerjaar wordt ook de opleiding schoonheidsspecialist met een diploma afgerond. Duur 3.5 jaar Werkterrein Als kapper kun je uiteraard werk vinden bij een kapperszaak. Daarnaast kun je ook aan de slag bij een bedrijf dat zich bezig houdt met haarverzorging óf je kunt (als je al flink wat ervaring hebt) als zelfstandig ondernemer een eigen kapsalon beginnen Programma Deze combinatieopleiding duurt in totaal 3,5 jaar. Deze jaren bestaan uit vier periodes van tien weken. Tijdens de eerste twee jaar ligt de nadruk op Haarverzorging. Je loopt deze twee jaar stage in een kapsalon. Aan het eind van het tweede jaar sluit je de opleiding junior kapper af. Vanaf het begin van de opleiding begin je ook met vakken die bij de opleiding Schoonheidsspecialist horen. Na het afsluiten van de opleiding Junior kapper ga je daar nog intensiever mee bezig. Stagelopen doe je bij een schoonheidssalon of beauty- and welnesscentrum. Je volgt de verplichte onderdelen: In deze opleiding leer je verschillende basistechnieken en vaardigheden die je bij dit werk nodig hebt. Je werkt onder andere aan de volgende kerntaken: • Afspraken maken en klanten ontvangen • Analyses uitvoeren van hoofd en huid • Producten en diensten verkopen en adviseren • Knippen, snijden, (ont)kleuren, föhnen en stylen van het haar • Gezichtsbehandelingen uitvoeren • Cosmetische hand-, nagel- en voetverzorging uitvoeren • Lichaamsbehandeling uitvoeren Vakken 76 Tijdens de opleiding krijg je de volgende vakken: • Haarverzorging theorie • Haarverzorging praktijk • Schoonheidsverzorging theorie (o.a. anatomie / fysiologie) • Schoonheidsverzorging praktijk • Nederlands • Rekenen • Engels • Burgerschap Toelatingseisen Diploma kaderberoepsgerichte leerweg Diploma gemengde leerweg Diploma theoretische leerweg Overgangsbewijs naar klas 4 havo/vwo Mbo-diploma basisberoepsopleiding niveau 3 (van een verwante opleiding) In verband het vinden van een stageplaats, worden alleen deelnemers geplaatst die nog geen 18 zijn op 31 juli 2012. Doorstroommogelijkheden Mbo Kapper Mbo Allround schoonheidsspecialist / management voor Beauty and Wellness Waar Je kunt deze opleiding volgen bij diverse roc's. Kijk voor meer informatie op www.roc.nl . Als je de opleiding gaat volgen via de beroepsbegeleidende leerweg, heb je ook een leerarbeidsplaats bij een kapsalon nodig. Je moet daar dus eerst solliciteren. Veel roc’s kunnen hierin bemiddelen. 77 In het navolgende overzicht is een matrix weergegeven van kerntaken en bijbehorende competenties. K / AK = competentie van de kapper en allround kapper AK = competentie van de allround kapper 78 Pedicure niveau 3 Beroepsprofiel Algemeen Als pedicure verricht je verzorgende, cosmetische en ontspannende behandelingen aan de voeten. Het knippen, frezen, reinigen en lakken van de nagels en het masseren van de voeten behoort tot je werkzaamheden. Voetproblemen, zoals eelt en likdoorns, los je voor de klanten op. Duur 2 jaar Werkterrein Als pedicure, ook wel bekend als voetverzorger, kun je als zelfstandig ondernemer aan de slag in je eigen pedicure- of schoonheidspraktijk. Wil je liever niet voor jezelf beginnen, dan kun je ook bij een schoonheidssalon of bij een gezondheid- of medische instelling aan het werk. Het kan zijn dat je een vaste werkplek hebt of dat je ter plekke mensen verzorgt als ambulante pedicure. Programma Leerjaar 1 2 Periode 1 School School / BPV Periode 2 School School / BPV Periode 3 School / BPV School / BPV Periode 4 School / BPV School / BPV Je volgt de verplichte onderdelen: In deze opleiding leer je verschillende basistechnieken en vaardigheden die je bij dit werk nodig hebt. Je werkt onder andere aan de volgende kerntaken: • Voetonderzoeken en behandelingen voorbereiden • Behandelplannen opstellen of bijstellen • Administratie bijwerken • Basisbehandelingen uitvoeren • Producten en diensten verkopen en adviseren Tijdens de opleiding krijg je de volgende vakken: • Visagie • Nederlands • Wiskunde • Pathologie • Anatomie en Fysiologie • Orthopedie Toelatingseisen Diploma basisberoepsgerichte leerweg Doorstroommogelijkheden Je kunt ervoor kiezen je te specialiseren als medisch pedicure of cosmetisch pedicure. Waar Je kunt deze opleiding volgen bij diverse roc's. Kijk voor meer informatie op www.roc.nl . Als je de opleiding gaat volgen via de beroepsbegeleidende leerweg, heb je ook een leerarbeidsplaats bij een kapsalon nodig. Je moet daar dus eerst solliciteren. Veel roc’s kunnen hierin bemiddelen. 79 Medische pedicure niveau 4 Beroepsprofiel Algemeen Als medisch pedicure kun je specialistische behandelingen uitvoeren voor klanten met risicovoeten. Ook kun je technieken toepassen bij klanten met pijnklachten. Hierbij kun je denken aan diabetisch en reumatische voeten, ingegroeide nagels of ernstige drukplekken. Teven word je opgeleid om een eigen bedrijf te starten. Duur 2 jaar Werkterrein Programma De opleiding duurt 1,5 jaar met 1 dag les per week (woensdag). Daarnaast oefent en studeert u thuis Je volgt de verplichte onderdelen: De opleiding bestaat uit de volgende onderdelen: Algemene Anatomie en Fysiologie Specifieke Anatomie/Fysiologie, Pathologie en Orthopedie Theorie van de praktijk Het voeren van een onderneming Hygiëne, Arbo en Milieu Praktijk voetverzorging Het meenemen van de juiste modellen behoort tot uw verantwoordelijkheid. Toelatingseisen Om de lessen goed te kunnen volgen is een vooropleidingsniveau nodig vergelijkbaar met LBO-C/VMBO. Om aan de opleiding deel te kunnen nemen, zijn de volgende aandachtspunten voor u van belang: U beschikt over een goede lichamelijke conditie U maakt gemakkelijk contact met mensen U kunt netjes en correct spreken U beschikt over doorzettingsvermogen U kunt initiatief nemen U beschikt over goede communicatieve en sociale vaardigheden Doorstroommogelijkheden HBO podotherapie Waar Deze opleiding wordt aangeboden als avondopleiding. Je kunt deze opleiding volgen bij diverse roc's. Kijk voor meer informatie op www.roc.nl . Als je de opleiding gaat volgen via de beroepsbegeleidende leerweg, heb je ook een leerarbeidsplaats bij een kapsalon nodig. Je moet daar dus eerst solliciteren. Veel roc’s kunnen hierin bemiddelen. Kerntaken en competentieprofiel 80 81 Schoonheidsspecialist niveau 3 Beroepsprofiel Algemeen en Werkterrein Als schoonheidsspecialist kan je aan de slag als zelfstandig ondernemer met een eigen beauty salon maar je kunt ook werken bij bijvoorbeeld een wellness-centrum, schoonheidssalon, sauna of parfumerie. Omdat veel vrouwen en ook steeds meer mannen zich bezig houden met innerlijke en uiterlijke schoonheid zijn het gouden tijden voor de schoonheidsspecialist. Mensen houden zich niet alleen bezig met uiterlijke schoonheid, maar ook met de gezondheid van hun gezicht, lichaam en handen (de conditie van de huid). Duur 3 jaar Programma De opleiding duurt 1,5 jaar met 1 dag les per week (woensdag). Daarnaast oefent en studeert u thuis Je volgt de verplichte onderdelen: In deze opleiding leer je verschillende basistechnieken en vaardigheden die je bij dit werk nodig hebt. Je werkt onder andere aan de volgende kerntaken: • Afspraken maken en klanten ontvangen • Behandelplannen opstellen of bijstellen en behandelingen voorbereiden • Klanten adviseren en producten en diensten verkopen • Gezichtsbehandelingen uitvoeren • Behandelen van de mannenhuis • Cosmetische hand-, nagel- en voetverzorging uitvoeren • Lichaamsbehandeling uitvoeren • Administratieve werkzaamheden Vakken Tijdens de opleiding krijg je de volgende vakken: • Nederlands • Visagie Toelatingseisen Diploma kaderberoepsgerichte leerweg Diploma gemengde leerweg Diploma theoretische leerweg Overgangsbewijs naar klas 4 havo/vwo Mbo-diploma Doorstroommogelijkheden MBO Allround schoonheidsspecialist niveau 4 Waar Je kunt deze opleiding volgen bij diverse roc's. Kijk voor meer informatie op www.roc.nl . Als je de opleiding gaat volgen via de beroepsbegeleidende leerweg, heb je ook een leerarbeidsplaats bij een kapsalon nodig. Je moet daar dus eerst solliciteren. Veel roc’s kunnen hierin bemiddelen. 82 Alround schoonheidsspecialist niveau 4 Algemeen Als allround schoonheidsspecialist leg jij de gast/cliënt in de watten. Dit kan bijvoorbeeld door een specialistische massage, modderbad of pakking. Duur 4 jaar Werkterrein Als allround schoonheidsspecialist kun je aan de slag als zelfstandige, maar ook bij bijvoorbeeld in een wellness-centrum, schoonheidssalon, sauna of parfumerie. Je bent vooral bezig met verschillende behandelingen die ervoor zorgen dat het lichaam en gezicht van je klanten mooi, gezond en verzorgd zijn. Je adviseert de klant over zijn of haar huidtype en je geeft aan welke producten zij het beste kunnen gebruiken voor een optimale verzorging. Daarnaast voer je verschillende behandelingen uit zoals gezichtsbehandelingen, massages, ontharen en visagie. Als allround schoonheidsspecialist ben je vaak gespecialiseerd in één of twee behandelmethodes, zoals de behandeling van acné of epilatie. Programma Leerjaar 1 2 3 4 Periode 1 School Periode 2 School 3 dagen school 2 dagen BPV BPV School / BPV 3 dagen school 2 dagen BPV School School / BPV Periode 3 3 dagen school 2 dagen BPV 3 dagen school 2 dagen BPV School School / BPV Periode 4 3 dagen school 2 dagen BPV 3 dagen school 2 dagen BPV School School / BPV Je volgt de verplichte onderdelen: In deze opleiding leer je verschillende basistechnieken en vaardigheden die je bij dit werk nodig hebt. Je werkt onder andere aan de volgende kerntaken: • Klanten adviseren en producten en diensten verkopen • Klanten ontvangen en behandelplannen opstellen • Schoonheidsbehandeling verzorgen • Een specialistische behandeling uitvoeren • Administratieve werkzaamheden uitvoeren • Een onderneming starten Vakken Tijdens de opleiding krijg je de volgende vakken: • Nederlands • Engels • Rekenen Toelatingseisen Diploma kaderberoepsgerichte leerweg Diploma gemengde leerweg Diploma theoretische leerweg Overgangsbewijs naar klas 4 havo/vwo Mbo-diploma basisberoepsgerichte leerweg Doorstroommogelijkheden HBO Huidtherapie 83 HBO Fystiotherapie Waar Je kunt deze opleiding volgen bij diverse roc's. Kijk voor meer informatie op www.roc.nl . Als je de opleiding gaat volgen via de beroepsbegeleidende leerweg, heb je ook een leerarbeidsplaats bij een kapsalon nodig. Je moet daar dus eerst solliciteren. Veel roc’s kunnen hierin bemiddelen. Kerntaken en Competentieprofiel Bronnen: www.koc.nl www.rocfriesepoort.nl 84 Gezondheidszorg Verpleging & Verzorging Zorghulp Niveau 1 : Zorghulp: huishoudelijk medewerker om de bewoner heen: - in thuissituatie - verzorgingstehuis - verpleeghuis etc. Beroepsprofiel Algemeen Als zorghulp werk je bij oudere, zieke of gehandicapte mensen die thuis of in een instelling wonen. Je helpt zorgvragers met het runnen van hun huishouden. De zorg voor kinderen (op beperkte schaal), eten klaarmaken en afwassen behoren tot je taken. Maar ook een praatje maken, de huisdieren verzorgen of de boodschappen doen, horen hierbij. Naast de hulp die jij biedt, krijgen de zorgvragers meestal ook zorg van verzorgenden, verpleegkundigen of andere hulpverleners. Deze collega's bieden jou deskundige leiding en je helpt hen onder andere bij verzorgende taken als het wassen van de zorgvrager. In de thuiszorg komen dit soort werkzaamheden minder voor, omdat je hier voornamelijk alleen bij een zorgvrager werkt. Tijdens de opleiding voor zorghulp leer je hoe je al dit huishoudelijk en licht verzorgend werk doet en hoe je de zorgvrager stimuleert en ondersteunt om zoveel mogelijk taken zelf te blijven uitvoeren. Duur 1 jaar Werkterrein Als zorghulp kun je aan de slag bij mensen thuis of in instellingen waar zij wonen. Voorbeelden hiervan zijn de thuiszorg, een verzorgingshuis, een woonvorm voor mensen met een lichamelijke of verstandelijke handicap of een verpleeg- of ziekenhuis. Programma Deze opleiding kun je op twee manieren volgen: via de beroepsopleidende leerweg (BOL) (naar school en stage lopen) of via de beroepsbegeleidende leerweg (BBL) (werken en leren). Verhouding theorie en praktijk De beroepspraktijkvorming is een belangrijk onderdeel van de opleiding. Daarin doe je ervaring op en breng je in praktijk wat je op school hebt geleerd. Tijdens de beroepsopleidende leerweg besteed je zo'n 30% van je studietijd aan praktijk (in de vorm van stages). Als je voor de beroepsbegeleidende leerweg kiest, ben je ongeveer 70% van de studietijd in de praktijk aan het leren. Je volgt de verplichte onderdelen: − Werken als Zorghulp in een Organisatie − Uitvoeren van Huishoudelijke Zorg − Helpen bij Dagelijkse Bezigheden − Omgaan met de Zorgvrager − Mens en Samenleving Toelatingseisen 85 Om deze opleiding te gaan volgen heb je geen vooropleiding nodig. Je wordt dus altijd tot de opleiding toegelaten. Het is wel belangrijk dat je de Nederlandse taal beheerst. Ook als je al een tijdje als zorghulp werkt maar nog niet gediplomeerd bent, kun je deze opleiding gaan volgen. Doorstroommogelijkheden Helpende (niveau 2). Voor deze opleiding krijg je vrijstellingen voor een aantal deelkwalificaties. Waar Je kunt deze opleiding volgen bij diverse roc's. Kijk voor meer informatie op www.roc.nl . Als je de opleiding gaat volgen via de beroepsbegeleidende leerweg, heb je ook een leerarbeidsplaats bij een zorginstelling nodig. Je moet daar dus eerst solliciteren. Veel roc’s kunnen hierin bemiddelen. Beroepscompetenties 86 Vraaggericht werken 1. Werkt vraaggericht 2. Signaleert veranderingen in de situatie van de zorgvrager en mantelzorger Ondersteunen 3. Ondersteunt bij het huishouden 4. Ondersteunt bij het wonen en ondernemen van activiteiten 5. Activeert tot zelfstandig uitvoeren van handelingen Communicatie 6. Bouwt relatie op met zorgvrager en mantelzorg Systematisch en resultaatgericht werken 7. Werkt systematisch en resultaatgericht 8. Werkt vakbekwaam Omgaan met grenzen 9. Bewaakt grenzen en gaat beheerst om met spanningen Professioneel werken 10. Werkt samen 11. Blijft leren Helpende Zorg en Welzijn Niveau 2: Helpende Zorg en Welzijn: 87 huishoudelijk medewerker en beetje persoonlijke verzorging: - in thuissituatie - verzorgingstehuis - verpleegtehuis - woonvormen voor lichamelijk en geestelijk gehandicapten Beroepsprofiel Algemeen Vind je het leuk om mensen te helpen en verzorgen? Bijvoorbeeld kleine kinderen, mensen met een handicap of ouderen? Dan is de basisberoepsopleiding Helpende Welzijn misschien iets voor jou. Tijdens deze opleiding word je heel breed opgeleid. Je leert hoe je allerlei begeleidende, verzorgende en huishoudelijke taken uitvoert. Denk bijvoorbeeld aan het verzorgen van maaltijden, het zetten van koffie en thee, helpen bij het wassen en bij het aan- en uitkleden. Maar je leert ook hoe je kunt helpen bij het organiseren en uitvoeren van activiteiten, hoe je een bardienst draait of hoe je een ruimte gezellig maakt en schoon houdt. Als helpende welzijn heb je veel contact met cliënten en collega’s. Tijdens de opleiding besteed je dan ook veel aandacht aan sociale vaardigheden, inlevingsvermogen en omgaan met gevoelige situaties. Duur 2 jaar Werkterrein Als helpende welzijn kun je als aan de slag bij een instelling in het welzijnswerk. Bijvoorbeeld bij een kindercentrum, buurthuis, instelling in de verstandelijke gehandicaptenzorg, revalidatiecentrum of woon- of zorgcentrum. Programma Deze opleiding kun je op twee manieren volgen: via de beroepsopleidende leerweg (BOL) (naar school en stage lopen) of via de beroepsbegeleidende leerweg (BBL) (werken en leren). Verhouding theorie en praktijk De beroepspraktijkvorming is een belangrijk onderdeel van de opleiding. Daarin doe je ervaring op en breng je in praktijk wat je op school hebt geleerd. In de beroepsopleidende leerweg besteed je zo'n 30% van je studietijd aan praktijk in de vorm van stages. Als je voor de beroepsbegeleidende leerweg kiest, ben je ongeveer 70% van de studietijd werkend aan het leren. Je volgt de verplichte onderdelen: − Werken volgens werkplan − Interacties in werksituaties − Kwaliteit en deskundigheid − Individu en samenleving − Engels 1 − Ondersteunen bij verzorging en huishouding − Ondersteunen bij begeleiding Toelatingseisen Als je 16 jaar of ouder bent of minimaal 10 jaar dagonderwijs hebt gevolgd, word je in principe tot de opleiding toegelaten. Aanvullende eisen Roc's kunnen aanvullende eisen stellen en het is mogelijk dat je wordt uitgenodigd voor een intakegesprek voordat je aan de opleiding begint. 88 Doorstroommogelijkheden Sociaal Pedagogisch Werker 3 (SPW 3). Sociaal Cultureel Werker (SCW) Met het diploma Helpende Welzijn kun je ook doorstromen naar allerlei andere mbo-opleidingen op niveau 3. Bijvoorbeeld de opleiding Verzorgende. Waar Je kunt deze opleiding volgen bij diverse roc's. Kijk voor meer informatie op www.roc.nl . Als je de opleiding gaat volgen via de beroepsbegeleidende leerweg, heb je ook een leerarbeidsplaats bij een zorginstelling nodig. Je moet daar dus eerst solliciteren. Veel roc’s kunnen hierin bemiddelen. Beroepscompetenties Vraaggericht werken 1. Werkt vraaggericht 89 2. Signaleert veranderingen in de situatie van de zorgvrager en mantelzorger Verzorgen en ondersteunen 3. Ondersteunt bij ADL 4. Ondersteunt bij eenvoudige problemen 5. Ondersteunt bij wonen en een huishouden voeren 6. Ondersteunt bij recreatieve en dagelijkse activiteiten 7. Activeert tot het zelfstandig uitvoeren van handelingen 8. Geeft de zorgvrager tips en adviezen over ADL en huishouden Communicatie 9. Bouwt een relatie op met de zorgvrager en mantelzorg Systematisch en resultaatgericht werken 10. Werkt systematisch en resultaatgericht 11. Werkt vakbekwaam 12. Handelt op adequate wijze bij onvoorziene situaties en calamiteiten Omgaan met grenzen 13. Bewaakt grenzen en gaat beheerst om met spanningen Professioneel werken 14. Werkt samen 15. Blijft leren 16. Werkt op adequate wijze in de thuissituatie Verzorgende IG Niveau 3: Verzorgende IG (individuele gezondheidszorg): 90 - verzorgende in thuiszorg, - bejaardenzorg, - gehandicaptenzorg, - kraamzorg Beroepsprofiel Algemeen Ouderen, zieken en lichamelijk gehandicapten hebben vaak hulp nodig bij de huishouding en hun persoonlijke verzorging. En ook kunnen ze wel een steuntje in de rug gebruiken als ze bijvoorbeeld met problemen zitten. Neem de bewoners van een verpleeghuis, een verzorgingshuis of een woonvoorziening voor mensen met een lichamelijke handicap. Zij zijn nogal eens slecht ter been of snel moe, waardoor het lastig voor ze is om zelf de afwas te doen, hun bed te verschonen en hun kamer netjes te houden. Hetzelfde geldt voor veel ouderen, zieken en lichamelijk gehandicapten die gewoon thuis wonen. Zij zijn op zich redelijk zelfstandig, maar het is bijvoorbeeld moeilijk voor ze om zelf boodschappen te doen en te koken, om zelf naar de wc te gaan of de was te verzorgen. Ook vrouwen die net van hun kind zijn bevallen, kunnen tijdens en na de bevalling wel wat hulp gebruiken. Op de opleiding Verzorgende leer je hoe je zelfstandig een zorgplan opstelt voor deze situaties. Je leert hoe je zelfstandig huishoudelijk en verzorgend werk doet en hoe je mensen op een verantwoorde manier helpt en begeleidt. Duur 3 jaar Werkterrein Met deze opleiding kun je aan de slag in de ouderenzorg (zowel thuis als in bijvoorbeeld een verzorgingshuis), gezinszorg (bij gezinnen thuis), kraamzorg (bij de kraamvrouw thuis) en lichamelijk gehandicaptenzorg (woonvoorzieningen). In principe werk je zelfstandig, maar bij complexe zorgsituaties werk je onder leiding van iemand anders (bv. een verpleegkundige). Programma Deze opleiding kun je op twee manieren volgen: via de beroepsopleidende leerweg (BOL) (naar school en stage lopen) of via de beroepsbegeleidende leerweg (BBL) (werken en leren). Verhouding theorie en praktijk De beroepspraktijkvorming is een belangrijk onderdeel van de opleiding. Daarin doe je ervaring op en breng je in praktijk wat je op school hebt geleerd. In de beroepsopleidende leerweg besteed je zo'n 30% van je studietijd aan praktijk in de vorm van stages. Als je voor de beroepsbegeleidende leerweg kiest, ben je ongeveer 70% van de studietijd werkend aan het leren. De opleiding bestaat uit verplichte onderdelen en verplichte keuzeonderdelen. Voor het diploma zijn verplicht: - zorg voor huishouding; - plannen van zorg; - coördinatie van zorg; - kwaliteitszorg en deskundigheidsbevordering verzorgende; - verzorgen van chronisch zieken, lichamelijk gehandicapten en revaliderenden; - verzorgen van geriatrische zorgvragers; - verzorgen van verstandelijk gehandicapten; - verzorgen van barenden, kraamvrouwen en pasgeborenen; - interactie in beroepssituaties; - preventie en GVO (gezondheidsvoorlichting); - ontwikkelingen in de maatschappij 1 en 2; 91 - basiszorg. Daarnaast maak je een verplichte keuze uit de onderdelen: - kortdurende zorg; - kraamverzorging; - zorg voor ouderen; - zorg voor chronisch zieken. Verzorgende IG Als je later ook eenvoudige verpleegkundige handelingen wilt uitvoeren, kies je niet voor één van bovenstaande differentiaties, maar kies je in plaats daarvan voor de deelkwalificatie Verplegende Elementen. Als je alle verplichte onderdelen én Verplegende Elementen hebt afgerond, ontvang je het diploma Verzorgende IG. Als je voor een differentiatie hebt gekozen, ontvang je het diploma Verzorgende. Toelatingseisen - diploma vmbo Zorg en Welzijn (T, G, K) - diploma vmbo Techniek (T, G, K) - diploma vmbo Economie (T, G, K) - diploma vmbo Landbouw (T, G, K) - diploma helpende - of een diploma dat volgens de wet hieraan gelijk is Aanvullend: - vbo-diploma: twee vakken op C-niveau, waaronder Nederlands, en drie vakken op B-niveau. Vrijstellingen Als je de opleiding Helpende hebt afgerond, krijg je tijdens de opleiding Verzorgende vrijstellingen voor een aantal deelkwalificaties/onderdelen. Doorstroommogelijkheden Verpleegkundige Praktijkopleider Waar Je kunt deze opleiding volgen bij diverse roc's. Kijk voor meer informatie op www.roc.nl . Als je de opleiding gaat volgen via de beroepsbegeleidende leerweg, heb je ook een leerarbeidsplaats bij een zorginstelling nodig. Je moet daar dus eerst solliciteren. Veel roc’s kunnen hierin bemiddelen. Beroepscompetenties 1. De verzorgende is in staat de zorgvrager adequaat te ondersteunen bij de persoonlijke basiszorg, zodat het door de zorgvrager gewenste niveau van persoonlijke hygiëne en verzorging gehandhaafd wordt. 2. De verzorgende is in staat ondersteunende begeleiding te bieden aan de zorgvrager, zijn mantelzorger en/of zijn naasten, zodat er een vertrouwensrelatie ontstaat en de zorgvrager zich gesteund en begrepen voelt. 92 3. De verzorgende is in staat ondersteuning te bieden aan de zorgvrager bij het wonen en het huishouden en het creëren van omgevingscondities, zodat de zorgvrager zich thuis voelt en de leefomgeving kan bijdragen aan de kwaliteit van leven van de zorgvrager. 4. De verzorgende is in staat om verpleegtechnische handelingen (waaronder voorbehouden handelingen) uit te voeren volgens de opdracht van een behandelaar, om het herstel van de gezondheid van de zorgvrager te bevorderen, complicaties te voorkomen en hem te ondersteunen bij therapeutische behandelingen. 5. De verzorgende is in staat doelgericht te handelen door het geven van voorlichting, advies en instructie op het gebied van de persoonlijke basiszorg en de zelfredzaamheid en waar nodig veranderingen aan te brengen in haar eigen handelen, zodat de zorgvrager optimaal ondersteund wordt in het zorgen voor zichzelf en verslechtering van de situatie wordt voorkomen. 6. De verzorgende is in staat om methodisch en resultaatgericht zorg te bieden volgens het zorgplan, richtlijnen, protocollen en kwaliteitscriteria waardoor de zorgverlening effectief, verantwoord en volgens afspraak verloopt. 7. De verzorgende is in staat om efficiënt te werken, zodat zij met de doelgerichte inzet van de beschikbare (hulp)middelen en mogelijkheden een optimaal resultaat weet te bereiken. 8. De verzorgende is in staat om de zorgvrager en zijn behoeften wat betreft zijn lichamelijk en mentaal welbevinden, de woon- en leefsituatie en participatie centraal te stellen en hierop in te spelen, zodat de zorgverlening aansluit bij de vraag van de zorgvrager en bijdraagt aan de kwaliteit van leven van de zorgvrager. 9. De verzorgende is in staat om de zorgvrager te ondersteunen / activeren bij het zelfstandig uitvoeren van handelingen en het zelf maken van keuzes, maar kan waar nodig of gewenst de zorg overnemen, zodat de zorgvrager zoveel mogelijk de gewenste autonomie behoudt en handelingen zelfstandig, of met weinig hulp, uitvoert en de zorg ontvangt zoals de zorgvrager het zelf wenst of gewend is. 10. De verzorgende is in staat om bij de zorgvrager kenmerken die leiden tot bezorgdheid over de lichamelijke conditie, het welbevinden of de huishoudelijke situatie te signaleren, zodat zij tijdig zicht heeft op veranderingen of afwijkende situaties en eventuele bijbehorende risico´s en vervolgstappen in gang kan zetten. 11. De verzorgende is in staat om tijdig verschillende mogelijkheden af te wegen en op basis daarvan heldere besluiten te nemen, zodat zij het beste alternatief in de zorgverlening realiseert en de zorgverlening continueert. 12. De verzorgende is in staat om adequaat informatie, advies en voorlichting te geven aan individuele zorgvragers, zodat zij ondersteund worden in het zorgen voor zichzelf. 13. De verzorgende is in staat om professioneel en accuraat te werken, zodat de zorgvrager zorgvuldige zorgverlening ontvangt en er geen onrechtmatige handelingen worden verricht. 14. De verzorgende is in staat om adequaat samen te werken met collega´s, mantelzorgers, vrijwilligers en andere betrokken disciplines, zodat de zorgvrager continuïteit in de zorgverlening ervaart. 15. De verzorgende is in staat om met enthousiasme studentverzorgende en collega´s te begeleiden en te ondersteunen, zodat zij competenties verwerven om goede zorg te verlenen. 16. De verzorgende is in staat om overtuigend te handelen, zodat knelpunten worden opgelost. 17. De verzorgende is in staat om grenzen te bewaken en beheerst om te gaan met spanningen, zodat deze niet in de weg staan bij het uitvoeren van haar werkzaamheden. 18. De verzorgende is in staat haar eigen omstandigheden en positie in de organisatie te bewaken en te beïnvloeden, zodat zij goed kan functioneren en plezier in haar werk houdt. 19. De verzorgende is in staat nieuwe kennis en vaardigheden in zich op te nemen en eigen te maken, zodat zij zichzelf ontplooit en ontwikkelt. 20. De verzorgende is in staat te beoordelen of een taak valt binnen haar bekwaamheid en verantwoordelijkheid, zodat de kwaliteit van de zorgverlening verantwoord is. 21. De verzorgende is in staat om bij problemen en knelpunten haar werkzaamheden bij te stellen, zodat zij toch resultaten boekt. 93 22. De verzorgende is in staat (nieuwe) uitgangspunten, gegronde oordelen en meningen afkomstig uit haar vakgebied toe te passen in haar handelen, zodat zij evidence-based werkt. 23. De verzorgende is zich bewust van de waardering van zorgvragers en reflecteert op haar eigen gedrag, emoties en (persoonlijke en professionele) normen, zodat zij haar eigen handelen tijdig kan bijstellen. Verpleegkundige Niveau 4: MBO-Verpleegkundige: - verpleegkundige handelingen in ziekenhuis, - bejaardenzorg, - verpleegtehuis etc. Beroepsprofiel Algemeen In de gezondheidszorg worden patiënten verpleegd, verzorgd en begeleid. Denk aan mensen die in een ziekenhuis liggen, die tijdelijk in een psychiatrisch ziekenhuis zijn opgenomen of die in een 94 verpleeghuis wonen. Als verpleegkundige verleen je de dagelijkse verpleegkundige zorg in complexe situaties. Op de opleiding Verpleegkundige leer je hoe je patiënten verpleegt, verzorgt en begeleidt. Je leert bijvoorbeeld hoe je een verpleegplan voor een patiënt opstelt, hoe je instructies geeft over medicijngebruik en hoe je ‘doorliggen’ voorkomt bij patiënten die langere tijd in bed moeten blijven. Ook leer je onder meer hoe je voorlichting geeft, rapporten maakt en de voorraad- en patiëntenadministratie bijhoudt. Duur 4 jaar Werkterrein Met deze opleiding kun je als middenkaderfunctionaris aan de slag bij een algemeen ziekenhuis, psychiatrisch ziekenhuis, verpleeghuis, verzorgingshuis, instelling in de verstandelijk gehandicaptenzorg of bij een instelling voor maatschappelijke gezondheidszorg. Programma Deze opleiding kun je op twee manieren volgen: via de beroepsopleidende leerweg (BOL) (naar school en stage lopen) of via de beroepsbegeleidende leerweg (BBL) (werken en leren). Verhouding theorie en praktijk De beroepspraktijkvorming is een belangrijk onderdeel van de opleiding. Daarin doe je ervaring op en breng je in praktijk wat je op school hebt geleerd. In de beroepsopleidende leerweg besteed je zo'n 30% van je studietijd aan praktijk in de vorm van stages. Als je voor de beroepsbegeleidende leerweg kiest, ben je ongeveer 70% van de studietijd werkend aan het leren. De opleiding bestaat uit verplichte onderdelen en verplichte keuzeonderdelen. Voor het diploma zijn verplicht: - interactie in beroepssituaties; - ontwikkelingen in de maatschappij 1 en 2; - preventie en GVO 1 (gezondheidsvoorlichting); - plannen van verpleegkundige zorg; - verpleegtechnische handelingen; - coordinatie en continuiteit van zorg; - kwaliteitszorg en deskundigheidsbevordering; - verplegen en revalideren van chronisch zieken, lichamelijk gehandicapten; verplegen van zorgvragers voor en na chirurgische ingreep 1; - verplegen van geriatrische zorgvragers; - verplegen van verstandelijk gehandicapten; - verplegen van zorgvragers met een psychische ziekte; - verplegen van zwangeren, barenden, kraamvrouwen en pasgeborenen; verplegen van kinderen en jeugdigen; - basiszorg. Daarnaast maak je een verplichte keuze uit de onderdelen: - klinische zorg; - kraam-, kind- en jeugdzorg 1; - psychiatrie en verstandelijk gehandicaptenzorg 1; - chronisch zieken Toelatingseisen - diploma vmbo Zorg en Welzijn (T, G, K) - diploma vmbo Techniek (T, G, K) 95 - diploma vmbo Economie (T, G, K) - diploma vmbo Landbouw (T, G, K) - diploma Verzorgende - of een diploma dat volgens de wet hieraan gelijk is Aanvullend: Er wordt dwingend aanbevolen om niet in te stromen met een vbo-diploma, maar met een mavodiploma met zes vakken op D-niveau. Vrijstellingen Als je in het bezit bent van het diploma Verzorgende, kun je vrijstelling krijgen voor een aantal onderdelen. De opleiding Verpleegkundige duurt dan geen 4 maar ongeveer 2 jaar. Doorstroommogelijkheden Praktijkopleider. Opleiding tot verpleegkundige. Hier kun je met vrijstellingen instromen. De opleiding duurt dan nog maximaal 3 jaar. Diverse specialistische vervolgopleidingen, waaronder: - Intensive Care Verpleegkunde - Intensive Care Kinderverpleegkunde - Intensive Care Neonatologie Verpleegkunde - Medium Care Verpleegkunde - Revalidatieverpleegkunde - Ambulanceverpleegkunde - Obstetrie & Gynaecologie Verpleegkunde - Oncologieverpleegkunde Waar Je kunt deze opleiding volgen bij diverse roc's. Kijk voor meer informatie op www.roc.nl . Als je de opleiding gaat volgen via de beroepsbegeleidende leerweg, heb je ook een leerarbeidsplaats bij een zorginstelling nodig. Je moet daar dus eerst solliciteren. Veel roc’s kunnen hierin bemiddelen. Beroepscompetenties Competenties 1. De mbo-verpleegkundige is in staat zorgvragers adequaat te ondersteunen in het dagelijks leven als zij als gevolg van gezondheids- en of bestaansproblemen, behandeling of therapie onvoldoende in staat zijn dit zelf te doen, zodat de zorgvrager kan herstellen of zich in zijn huidige situatie kan handhaven. 2. De mbo-verpleegkundige is in staat begeleiding te bieden aan zorgvragers, mantelzorg en naasten op psychosociaal gebied, zodat de zorgvrager kan omgaan met ziekte en de gevolgen daarvan en de problemen voorkomen worden. 3. De mbo-verpleegkundige is in staat om methodisch en resultaatgericht te werken, waardoor de zorgverlening effectief, verantwoord en volgens afspraak verloopt. 4. De mbo-verpleegkundige is in staat om kostenbewust en efficiënt te werken, zodat zij met de doelgerichte inzet van beschikbare (hulp)middelen en mogelijkheden een optimaal resultaat weet te bereiken. 96 5. De mbo-verpleegkundige is in staat zich in te leven in de zorgvrager en zijn mantelzorger en/of naasten, zodat zij kan anticiperen op de behoeften van de zorgvrager en zijn mantelzorger en/of naasten en zij zich gehoord en gesteund voelen. 6. De mbo-verpleegkundige is in staat om de werkelijke behoefte van de zorgvrager met zijn gezondheids- en/of daaraan gerelateerde bestaansproblemen1 centraal te stellen en deze te relateren aan haar professionele inzicht, zodat de zorgverlening aansluit bij de behoefte en de gezondheidssituatie van de zorgvrager. 7. De mbo-verpleegkundige is in staat om de zorgvrager aan te zetten en te stimuleren tot het zelfstandig uitvoeren van handelingen en het maken van keuzes, zodat de zorgvrager met steun van mantelzorg en/of naasten zoveel mogelijk de regie en autonomie over zijn leven heeft en behoudt. 8. De mbo-verpleegkundige is in staat om doelgericht bij de zorgvrager mogelijkheden en beperkingen te observeren en veranderingen te signaleren, zodat zij vroegtijdig inzicht krijgt in de gezondheids- en bestaanssituatie en gezondheidsrisico's van de individuele zorgvrager of groepen zorgvragers en weet andere disciplines in te schakelen. 9. De mbo-verpleegkundige is in staat informatie over de gezondheids- en daaraan gerelateerde bestaansproblemen van de zorgvrager te analyseren en de informatie met elkaar in verband te brengen en te waarderen, zodat een zorgvraag van de zorgvrager optimaal verhelderd wordt. 10. De mbo-verpleegkundige is in staat om in complexe situaties, afwegingen te maken, duidelijkheid te scheppen en besluiten te nemen, zodat onnodig uitstel van handelen voorkomen wordt en continuïteit en consistentie plaatsvindt bij uitvoering van de zorgverlening. 11. De mbo-verpleegkundige is in staat om bij haar handelen vooruit te denken en te anticiperen op gezondheids- en daaraan gerelateerde bestaansproblemen, zodat deze waar mogelijk voorkomen worden of niet verergeren. 12. De mbo-verpleegkundige is in staat om pro-actief voorlichting, advies en instructie te geven aan zorgvragers en mantelzorg over het behouden of verbeteren van de gezondheids- of bestaanssituatie van de zorgvrager en indien nodig (pro-actief) corrigerende handelingen uit te voeren, zodat de zorgvrager diens gezondheids- en bestaanssituatie zoveel mogelijk stabiel kan houden of bevorderen. 13. De mbo-verpleegkundige is in staat passende omgevingscondities en randvoorwaarden te creëren waardoor de ontwikkeling / de ‘genezing’ van de zorgvrager zoveel mogelijk bevorderd wordt. 14. De mbo-verpleegkundige is in staat om nauwgezet en accuraat te werken, zodat er geen onrechtmatige handelingen worden verricht en de zorgvrager de juiste zorgverlening ontvangt. 15. De mbo-verpleegkundige is in staat verpleegtechnische handelingen (waaronder voorbehouden behandelingen) uit te voeren zodat de gezondheid van de zorgvrager bevorderd wordt, complicaties worden voorkomen en de zorgvrager ondersteund wordt bij therapeutische behandeling. 16. De mbo-verpleegkundige is in staat om in gezamenlijkheid met collega's, andere disciplines, mantelzorgers en vrijwilligers coöperatief en collegiaal een bijdrage te leveren aan te bereiken resultaat, zodat optimale samenwerking kan plaatsvinden. 17. De mbo-verpleegkundige is in staat haar deskundigheid te beoordelen, te beoordelen hoe haar werkzaamheden zich verhouden tot de deskundigheid en werkzaamheden van anderen en hier conclusies uit te trekken, zodat de zorgvrager optimale kwaliteit van zorg ontvangt. 18. De mbo-verpleegkundige is in staat om met enthousiasme nieuwe studentverpleegkundigen en collega's te begeleiden en te ondersteunen, zodat zij zichzelf kunnen ontwikkelen tot volwaardig beroepsbeoefenaren. 19. De mbo-verpleegkundige is in staat om bij knelpunten in de organisatie innovatieve ideeën met overtuigingskracht in te brengen, zodat nieuwe werkwijzen en/of oplossingen voor knelpunten ingevoerd worden. 20. De mbo-verpleegkundige is in staat om regulerend en doelgericht om te gaan met grenzen en spanningen, zodat deze niet in de weg staan bij het uitvoeren van haar werkzaamheden en de kwaliteit van zorg niet aantasten. 21. De mbo-verpleegkundige is in staat om adequaat te communiceren met anderen, zodat verstoringen in communicatie zo min mogelijk voorkomen. 97 22. De mbo-verpleegkundige is in staat om informatie en advies op een begrijpelijke manier over te brengen, zodat de zorgvrager en zijn naasten de informatie en het advies begrijpen en op basis. 23. De mbo-verpleegkundige is in staat haar deskundigheid breed in te zetten, zodat zij een bijdrage levert aan de gezondheid en het welzijn van de zorgvrager en de gemeenschap als geheel. 24. De mbo-verpleegkundige is in staat om bij problemen en knelpunten oplossingen of nieuwe werkwijzen te bedenken, waardoor de kwaliteit van de verpleegkundige zorg verbetert. 25. De mbo-verpleegkundige is in staat haar eigen omstandigheden en positie in de organisatie te bewaken en te beïnvloeden, zodat zij goed kan functioneren en plezier in haar werk houdt. 26. De mbo-verpleegkundige is in staat na analyse en beoordeling (in overleg met leidinggevende), ideeën, ontwikkelingen en nieuwe kennis en vaardigheden in zich op te nemen en eigen te maken zodat zij zichzelf ontplooit en ontwikkelt. 27. De mbo-verpleegkundige is in staat te werken vanuit een beroepsvisie en open te staan voor nieuwe ontwikkelingen en deze te integreren maar tegelijkertijd oog te hebben voor beperkende omstandigheden, zodat ze evidence based handelt en bijdraagt aan de ontwikkeling van haar vakgebied. 28. De mbo-verpleegkundige is zich bewust van de waardering van zorgvragers en reflecteert op haar eigen gedrag, emoties en (persoonlijke en professionele) normen en wat dit doet bij anderen, zodat zij haar eigen handelen tijdig kan bijstellen en een bijdrage levert aan haar eigen ontwikkeling. Assisterende in de gezondheidszorg (AG) Apothekersassistente Niveau 4: Apothekersassistente: - openbare apotheek, - ziekenhuis - apotheekhoudende huisarts Beroepsprofiel Algemeen Een apothekersassistent helpt de apotheker bij al het werk in de apotheek. Dat houdt meer in dan alleen maar recepten in ontvangst nemen en kant-en-klare geneesmiddelen verkopen. Zelf recepten bereiden hoort er bijvoorbeeld ook bij. Zo’n 15 procent van alle recepten (capsules, zalven, crèmes, poeders, enzovoort) wordt namelijk in de apotheek gemaakt. Verder moeten de apothekersinstrumenten worden verzorgd en moeten de administratie, de inventaris en de voorraad 98 worden bijgehouden. Ook worden er allerlei artikelen besteld bij de groothandel: receptvrije geneesmiddelen, ingrediënten van recepten, pleisters, hoestdrankjes en andere dingen die in de apotheek worden verkocht. Heel belangrijk is uiteraard dat de cliënten goede voorlichting krijgen over hun medicijnen en hoe ze die moeten gebruiken. Sommige medicijnen neem je bijvoorbeeld vóór het eten in, andere juist erna. Dat betekent dat je als apothekersassistent goed weet hoe geneesmiddelen in het lichaam werken. Tijdens de opleiding Apothekersassistent leer je alles wat je moet weten en kunnen om dit werk zelfstandig uit te voeren. Duur 3 jaar Uitzonderingen Bij sommige onderwijsinstellingen is het mogelijk om de opleiding versneld te volgen, waardoor je deze in twee jaar kunt afronden. Deze versnelde opleiding is alleen mogelijk als je in het bezit bent van een havo diploma met scheikunde of een overgangsbewijs van 4 naar 5 vwo. Werkterrein Met deze opleiding kun je als middenkaderfunctionaris aan de slag bij een openbare apotheek, ziekenhuisapotheek, apotheek van een gezondheidscentrum of huisarts, of in een laboratorium in de farmaceutische groothandel of industrie. Programma Deze opleiding kun je op twee manieren volgen: via de beroepsopleidende leerweg (BOL) (naar school en stage lopen) of via de beroepsbegeleidende leerweg (BBL) (werken en leren). Als je de opleiding gaat volgen via de beroepsbegeleidende leerweg, heb je ook een leerarbeidsplaats bij een leerbedrijf nodig. Je moet daar dus eerst solliciteren. Veel roc’s kunnen hierin bemiddelen. Verhouding theorie en praktijk De beroepspraktijkvorming is een belangrijk onderdeel van de opleiding. Daarin doe je ervaring op en breng je in praktijk wat je op school hebt geleerd. Tijdens de beroepsopleidende leerweg besteed je minimaal 20% en maximaal 59% van je studietijd aan praktijk in de vorm van stages. Als je voor de beroepsbegeleidende leerweg kiest, ben je minimaal 60% van de studietijd werkend aan het leren. De opleiding bestaat uit tien verplichte onderdelen: − Individu en Samenleving − Omgaan met patiënt/cliënt en anderen in de beroepssituatie − Preventie en Voorlichting − Mens, Arbeid en Samenleving − Werken volgens methodiek − Werken in een praktijk of instelling − Geneesmiddelen bereiden − Farmaceutische patiëntenzorg − Management, Beheer en Administratie − Kwaliteitszorg en Deskundigheidsbevordering Daarnaast kies je tussen één van de deelkwalificaties Engels of Duits. Toelatingseisen − diploma vmbo Zorg en Welzijn (T, G, K) − diploma vmbo Techniek (T, G, K) − diploma vmbo Economie (T, G, K) − diploma vmbo Landbouw (T, G, K) 99 − overgangsbewijs van 3 naar 4 havo/vwo Aanvullend: − vbo-diploma: tenminste drie vakken op C-niveau (waaronder Nederlands en één van de exacte vakken) en de overige vakken op B-niveau. − mavo: natuurkunde, scheikunde, wiskunde of biologie gewenst. Roc's kunnen aanvullende eisen stellen. Soms is het gebruikelijk dat je wordt uitgenodigd voor een intakegesprek voordat je aan de opleiding begint. Doorstroommogelijkheden mbo: − Praktijkopleider hbo: − Voeding en Diëtetiek − Verpleegkunde − Fysiotherapie − Logopedie − Farmakunde − Farmaceutisch manager − Farmaceutisch consulent SBA: − Ziekenhuisapothekersassistent Waar Je kunt deze opleiding volgen bij diverse roc's. Kijk voor meer informatie op www.roc.nl. Daarnaast zijn er particuliere opleidingen van NHA, LOI en Capabel Onderwijsgroep. Beroepscompetenties Competentiegebied A omgang met de cliënt A1 De apothekersassistent is in staat om de zorgvraag duidelijk te krijgen zodat de juiste vervolgstappen genomen kunnen worden. Proces • interpreteert de informatie op het recept op de juiste wijze; • maakt gebruik van farmaceutische kennis en van basiskennis van anatomie en ziektebeelden om zo gericht mogelijk door te kunnen vragen; • maakt gebruik van kennis over de cliënt en eventueel gebruik van andere geneesmiddelen; • luistert naar de zorgvrager en geeft hem ruimte; • vraagt zonodig door om zo de vraag achter de vraag boven tafel te krijgen; • weegt af of verwijzing naar zorgverlener nodig is; • maakt gebruik van protocollen met instructies; • is in staat dit te erkennen en aan te geven als ze twijfelt bij een advies en/of handeling van 100 voorschrijver of apotheker; • pleegt bij twijfel en onzekerheid overleg met voorschrijver, collega of apotheker; • analyseert de verkregen informatie en beoordeelt welke vervolgstap wenselijk is; • toont verbaal en non-verbaal een hulpvaardige houding. Resultaat De vraag met betrekking tot deze specifieke cliënt wordt helder zodat deze de basis kan vormen voor de vervolgstap: bereiding, levering van het geschikte product/geneesmiddel, of een passend advies. A2 De apothekersassistent is in staat om te handelen op basis van de zorgvraag, om zodoende de cliënt de juiste geneesmiddelen, producten, adviezen en gebruiksinstructies te kunnen geven op het juiste moment. Proces heeft kennis van de werking, het gebruik, de belangrijke bijwerkingen en eventuele bijzonderheden van de meest voorkomende (zelfzorg)geneesmiddelen, medische hulpmiddelen, behandelmethoden en risico's; • maakt gebruik van basiskennis van anatomie en ziektebeelden; • maakt gebruik van kennis van kenmerken en vergoedingsregels van verschillende verzekeringsvormen; • kent de grenzen van de eigen deskundigheid en zoekt en vindt aanvullende informatie door raadplegen van een collega-apothekersassistent, de apotheker en/of andere beschikbare bronnen; • overlegt bij medicatiebewakingssignalen met de cliënt, apotheker en/of voorschrijver; • past het resultaat van medicatiebewaking toe door in het advies rekening te houden met ander geneesmiddelengebruik of eerder verstrekte adviezen en de cliënt op mogelijke risico's te wijzen; • stemt advies en taalgebruik af op de vermogens van de cliënt; • verstrekt informatie en een toelichting daarop in duidelijke taal waarbij ze het gebruik van vakjargon zoveel mogelijk voorkomt; • motiveert tot een juist gebruik; • controleert of de informatie goed is overgekomen; • registreert de zorgvraag en het gegeven advies; • geeft bij aflevering van het product (genees- of hulpmiddel) informatie en advies; • verricht kassahandelingen (bij handverkoop). Resultaat De cliënt ontvangt de medicatie en/of advies dat aansluit bij zijn behoefte en andere relevante Cliënt kenmerken. A3 De apothekersassistent communiceert helder en zorgvuldig met de cliënt zodat recht gedaan wordt aan de cliënt. Proces • ontvangt de cliënt correct; • stelt de cliënt zonodig op zijn gemak; • houdt in het taalgebruik rekening met de vermogens van de cliënt; • geeft het advies op een voor de cliënt begrijpelijke manier en checkt of de informatie duidelijk is overgekomen; • maakt op basis van kennis en gedrag van cliënt en productkennis een juiste inschatting over discretie en wijze van instructie en past haar handelen hierop aan; • leeft zich in de situatie van de zorgvrager in en reageert daar op gepaste wijze op. 101 Resultaat op de individuele cliënt afgestemde benadering; een tevreden cliënt. A4 De apothekersassistent is in staat om adequaat om te gaan met verschillende en/of tegenstrijdige belangen van cliënt en voorschrijver zodat medisch-farmaceutisch juist gehandeld wordt en de cliënt zo tevreden mogelijk is. Proces • vraagt door naar de behoefte van de cliënt; • vraagt door naar het standpunt van de voorschrijver; • vindt in haar handelen evenwicht in enerzijds de behoefte van de cliënt en anderzijds het standpunt van de voorschrijver; • treedt bij uiteenlopende belangen diplomatiek en stevig op door begrip te tonen voor het standpunt/de wens van de cliënt en tevens haar handelen helder te beargumenteren. Resultaat zoveel mogelijk tevredenheid bij de cliënt; zoveel mogelijk recht doen aan het medisch-farmaceutisch juist handelen. Competentiegebied B bewaking van eigen grenzen B1 De apothekersassistent is in staat om onder grote druk goed te blijven functioneren zodat de kwaliteit van haar werk hoog blijft. Proces • onderkent werkdruk en moeilijke werkomstandigheden; • weet waar de grenzen van haar belastbaarheid liggen; • neemt initiatief om stressvolle situaties te hanteren en zo mogelijk te veranderen; • maakt het bespreekbaar als ze haar grenzen dreigt te overschrijden; • heeft inzicht in wat prioriteit heeft; • voert het werk uit op basis van prioriteiten; • blijft rustig en evenwichtig; • blijft zorgvuldig en volgens het kwaliteitssysteem werken; • werkt conform de CAO-afspraken en de afspraken met de werkgever. Resultaat werkt conform hoge kwaliteitseisen; reageert veerkrachtig op stressvolle situaties. B2 De apothekersassistent is in staat om bij grensoverschrijdend gedrag van de cliënt professioneel te handelen zodat de werkzaamheden ook dan adequaat uitgevoerd worden. Proces • leeft zich in de situatie van de cliënt in en reageert daar op gepaste wijze op; • geeft helder aan waar haar (normen en waarden-)grens ligt en wanneer die is bereikt; • blijft professioneel en kalm; • legt duidelijk en zelfverzekerd uit wat wel en niet mogelijk is; • geeft argumenten voor het eigen handelen; • blijft zorgvuldig en correct handelen, ook onder druk; • blijft consequent; • is in staat om agressie en frustratie te kanaliseren. Resultaat 102 deëscalatie, waardoor schade voorkomen of beperkt wordt; persoonlijk welbevinden van de apothekersassistent; adequate farmaceutische zorg. Competentiegebied C uitvoeren van farmaceutische en farmaneutisch-administratieve handelingen C1 De apothekersassistent is in staat om niet specialistische bereiding van geneesmiddelen correct uit te voeren zodat veiligheidsrisico's tot een minimum beperkt worden en de zorgvrager het juiste geneesmiddel verstrekt wordt. Proces • maakt gebruik van procedures en protocollen; • maakt gebruik van farmaceutische kennis en kennis van de werking van werkzame stoffen; • checkt op de juiste middelen en dosering m.b.v. de benodigde instrumenten; • kent de omstandigheden waaronder de bereiding moet plaatsvinden en past deze kennis toe; • maakt gebruik van kennis van de scheikundige basisverschijningsvormen van grondstoffen in farmaceutische preparaten en hun consequenties voor de houdbaarheid, oplosbaarheid en combinatiemogelijkheid en gevaren van de grondstof en neemt de juiste voorzorgsmaatregelen; • handelt overeenkomstig veiligheidseisen; • laat, afhankelijk van de complexiteit van de bereiding, een collega, laboratorium en/of apotheker controle uitvoeren op gebruikte middelen en werkwijze; • kiest het juiste verpakkingsmateriaal; • voorziet altijd het product van de benodigde etikettering. Resultaat Geneesmiddel dat volgens de voorschriften bereid is. C2 De apothekersassistent is in staat om afhandeling van recepten dusdanig uit te voeren dat de aanvrager het product en de instructie geleverd krijgt die passen bij de vraag. Proces • neemt het recept aan via fax, balie, telefoon of computer; • voert het recept nauwgezet in het apotheekinformatiesysteem in, waardoor gegevens van de cliënt gekoppeld worden aan de medicatieopdracht; • voert de medicatiebewaking uit door controle van medicatie- en cliëntkenmerken; • interpreteert medicatiebewakingssignalen op basis van door het apotheekinformatiesysteem geregistreerde gegevens; • voert hierover, indien nodig, overleg met een collega-apothekersassistent en/of de apotheker; • combineert kennis van ziektebeelden en bijbehorende farmacotherapie en neemt contact op met de apotheker en/of de voorschrijver bij onduidelijkheden of een vermoeden van fouten in de receptuur; • maakt het recept gereed of laat het gereedmaken door uitvullen van het geneesmiddel, etiketteren, (eventueel voorzien van waarschuwingssticker) en bijvoegen van instructie; • maakt gebruik van kennis van de scheikundige basisverschijningsvormen van grondstoffen in farmaceutische preparaten en hun consequenties; • past alle voorkomende en benodigde rekenvaardigheden toe, bijvoorbeeld voor berekeningen van doseringen en bereidingen: • kan rekenkundige kennis toepassen bij het berekenen van doseringen en hoeveelheden van bereiden (bijvoorbeeld dosering per kg lichaamsgewicht uitrekenen); • kan hoeveelheden omrekenen (van verpakkingshoeveelheid naar totale aantallen, van aantallen per dag naar totaal mee te geven aantal); • past de benodigde kennis van het metrieke stelsel toe (bijvoorbeeld bij het omrekenen van 103 milligrammen en eenheden naar milliliters); • heeft rekenkundig inzicht, weet wanneer een uitkomst onlogisch is. • informeert de cliënt over de voortgang; • laat controle uitvoeren door een collega-apothekersassistent; • scant eventueel het product via de computer; • maakt gebruik van kennis van kenmerken en vergoedingsregels van verschillende verzekeringsvormen; • geeft mondelinge informatie passend bij de eerste, tweede en vervolguitgifte. Resultaat De cliënt krijgt de medicatie of het product dat aansluit bij zijn behoefte en waarop medicatiebewaking is toegepast zodat er sprake is van een optimale dienstverlening. C3 De apothekersassistent is in staat op basis van signalen via de verkoop de voorraad op peil te houden, zodanig dat de juiste hoeveelheid medicatie beschikbaar is( uitgaande van de te verwachten vraag). Proces • heeft zicht op voorraad op basis van de gegevens in het voorraadbestelsysteem of via signalen via verkoop; • plaatst bestelling bij de leverancier op basis van behoefte zoals door systeem aangegeven of op basisvan een gerichte zorgvraag; • controleert bestelling na levering en bergt de bestelling op de juiste plek op volgens wettelijke regels en kwaliteitseisen; • communiceert adequaat met leverancier; • checkt tussentijds voorraad middels vergelijking met computergegevens; • houdt bij bestellingen rekening met te verwachten vraag op basis van seizoensinvloeden; • voert zorgvuldig en consequent verstrekking van geneesmiddelen en wijzigingen in de voorraad in computer in, zodat gegevens in systeem en daaraan gekoppelde meldingen kloppend blijven. Resultaat Voorraad die past bij de verwachte uitgifte voor de komende periode. Competentiegebied D organisatie van het werk D1 De apothekersassistent is in staat haar werkzaamheden op een systematische wijze nauwkeurig uit te voeren, zodat de werkzaamheden effectief en efficiënt uitgevoerd worden. Proces gebruikt het apotheek informatiesysteem en softwareprogramma’s op een goede manier; archiveert gegevens systematisch en zorgvuldig; maakt gebruik van protocollen; kan langdurig alert en geconcentreerd bezig zijn zonder fouten te maken; stelt prioriteiten; schakelt goed tussen verschillende werkzaamheden; zorgt ervoor dat werkzaamheden zo georganiseerd zijn dat zij inzichtelijk zijn voor anderen en dat, indien nodig, anderen haar werkzaamheden over kunnen nemen. Resultaat gegevens zijn steeds vastgelegd en goed terug te vinden; er wordt efficiënt gewerkt. 104 D2 De apothekersassistent is in staat om in haar handelen het streven naar kwaliteit tot uiting te laten komen. Proces • inventariseert en signaleert gewenste veranderingen; • werkt mee aan de verbetering van kwaliteit in het werk; • werkt binnen de kaders van het kwaliteitssysteem van de organisatie; • maakt gebruik van protocollen en instructies; • is permanent alert tijdens het handelen op de kwaliteit van het proces en resultaat; • begeleidt nieuwe medewerkers en stagiaires kwaliteitsgericht; • voldoet in haar handelen aan de regels en voorschriften die door de wetgever en de organisatie gesteld worden. Resultaat Optimale performance en continue verbetering. Competentiegebied E samenwerking en afstemming E1 De apothekersassistent is in staat helder met de collega's en andere disciplines te communiceren zodat een goede afstemming plaatsvindt. Proces • helder communiceren over onderlinge samenwerking: helderheid in verwachtingen en mogelijkheden ten opzicht van teamleden; • helder communiceren over onderlinge afstemming: helderheid in verwachtingen en mogelijkheden ten opzichte van andere disciplines; • kan met overtuiging een teamlid of andere discipline aanspreken op zijn/haar taak; • heeft een adequate Nederlandse taalvaardigheid; • kan feedback geven op een constructieve wijze; • kan feedback goed ontvangen en benutten voor verbetering van het eigen professionele handelen; • luistert naar teamleden en is in staat hen advies te geven; • is in staat tijdig advies te vragen aan andere teamleden; • maakt binnen het team afspraken over taakverdeling; • neemt zelf verantwoordelijkheid voor de eigen bijdrage aan het grotere geheel; • signaleert verbetermogelijkheden en brengt deze in bij het team; • heeft zicht op eigen mogelijkheden en beperkingen en die van teamleden en gaat hier goed mee om; • maakt duidelijk aan anderen wat ze doet; • is in staat bij te dragen aan de begeleiding van stagiaires en/of nieuwe medewerkers; • draagt het werk zorgvuldig over. Resultaat • een goed functionerend team dat het belang van de cliënt dient; • heldere communicatie waardoor misverstanden voorkomen worden; • efficiency; • leren van elkaar; • prettige werksfeer. Competentiegebied F professionalisering F1 De apothekersassistent is in staat om de eigen deskundigheid te bevorderen zodat het werk altijd optimaal uitgevoerd wordt. 105 Proces • reflecteert op haar eigen beroepsmatig handelen, gedrag en werkwijze; • vraagt feedback aan collega´s en de leidinggevende; • is in staat te leren van de feedback van collega´s en de leidinggevende en gedrag en werkwijze zonodig aan te passen; • leert op basis van haar eigen ervaringen met collega’s, cliënten en andere disciplines; • benoemt behoefte aan scholing en licht die toe; • kan in dialoog met de leidinggevende een behoefte aan deskundigheidsbevordering vaststellen die tegemoet komt aan de belangen van de apotheek en van haarzelf; • leert uit bij- en nascholing; • verwerft actuele beroepskennis uit vakliteratuur, klinische lessen, symposia etcetera; • stelt zich op de hoogte van verandering in relevante wet- en regelgeving. Resultaat • werkt conform professionele eisen; • continu leren. Doktersassistente Niveau 4: Doktersassistente: - huisartsenpraktijk / gezondheidscentrum - polikliniek, specialisten in ziekenhuis - arbodienst - GGD Beroepsprofiel Algemeen Als doktersassistent houd je je voor een groot deel bezig met de opvang en de begeleiding van de patiënten. Adviezen, uitleg en informatie geven (ook telefonisch) maken daar deel van uit. De doktersassistent is vaak de eerste die contact heeft met de patiënt en moet dan vaak informatie inwinnen over de ernst van de klacht, zodat kan worden bepaald wat er moet gebeuren. Daarvoor zijn een goede verstandhouding en vertrouwensrelatie met de patiënten vereist. Daarnaast help je de arts bij geneeskundige handelingen, zoals kleine chirurgische ingrepen. Je verricht onder verantwoordelijkheid van de arts ook zelf eenvoudige verpleegkundige en medische handelingen. Bijvoorbeeld iemands bloeddruk opnemen, griepinjecties geven, hechtingen verwijderen en bloed afnemen. Als je op een polikliniek van een ziekenhuis werkt, assisteer je bij de onderzoeken die op de 106 betreffende polikliniek worden uitgevoerd. Dit alles vraagt om de nodige medische kennis. Verder doe je laboratoriumonderzoek en verzorg je het instrumentarium van de arts. Tot slot verzorg je de patiëntenadministratie en de financiële administratie. Tijdens de opleiding Doktersassistent leer je alles wat je moet weten en kunnen om dit werk zelfstandig uit te voeren. Duur 3 jaar Uitzonderingen Bij sommige onderwijsinstellingen is het mogelijk om de opleiding versneld te volgen, waardoor je deze in twee jaar kunt afronden. Deze versnelde opleiding is bijvoorbeeld mogelijk als je in het bezit bent van een havo-diploma met scheikunde of een overgangsbewijs van 4 naar 5 vwo. Er zijn ook roc’s die versnelde opleidingen aanbieden voor mensen > 20 jaar. Werkterrein Met deze opleiding kun je als middenkaderfunctionaris aan de slag bij een huisartsenpraktijk, gezondheidscentrum, specialistenpraktijk, polikliniek of EHBO-post van een ziekenhuis, verpleeghuis, geneeskundige dienst, arbodienst, GGD, bloedtransfusiedienst of schoolartsendienst. Je werkt zelfstandig onder leiding van een arts. Programma De opleiding kun je op twee manieren volgen: via de beroepsopleidende leerweg (BOL) waarin je leert en stage loopt of via de beroepsbegeleidende leerweg (BBL) waarin de nadruk ligt op leren in de praktijk (werkend leren). Als je de opleiding gaat volgen via de beroepsbegeleidende leerweg, heb je ook een leerarbeidsplaats bij een leerbedrijf nodig. Je moet daar dus eerst solliciteren. Veel roc’s kunnen hierin bemiddelen. Verhouding theorie en praktijk De beroepspraktijkvorming is een belangrijk onderdeel van de opleiding. Daarin doe je ervaring op en breng je in praktijk wat je op school hebt geleerd. Tijdens de beroepsopleidende leerweg besteed je minimaal 20% en maximaal 59% van je studietijd aan praktijk in de vorm van stages. Als je voor de beroepsbegeleidende leerweg kiest, ben je minimaal 60% van de studietijd werkend aan het leren . Je volgt de volgende verplichte onderdelen: − Individu en Samenleving − Omgaan met patiënt/cliënt en anderen binnen de beroepssituatie − Preventie en Voorlichting − Kwaliteitszorg en Deskundigheidsbevordering − Mens, Arbeid en Samenleving − Management, Beheer en Administratie − Medisch-technische handelingen − Intake − Voorlichting − Werken in een praktijk of instelling − Werken volgens methodiek Daarnaast moet je kiezen tussen één van de deelkwalificaties Engels of Duits. Toelatingseisen − diploma vmbo Zorg en Welzijn (T, G, K) − diploma vmbo Techniek (T, G, K) − diploma vmbo Economie (T, G, K) 107 − diploma vmbo Landbouw (T, G, K) − overgangsbewijs van 3 naar 4 havo/vwo Aanvullend − vbo: ten minste drie vakken op C-niveau, waaronder Nederlands en één van de exacte vakken, en de overige vakken ten minste op B-niveau; − mavo: op C-niveau met het vak natuurkunde, scheikunde, wiskunde of biologie. Roc's kunnen aanvullende eisen stellen. Soms is het gebruikelijk dat je wordt uitgenodigd voor een intakegesprek voordat je aan de opleiding begint. Doorstroommogelijkheden mbo: Praktijkopleider. hbo: − Verpleegkunde − Fysiotherapie (na mbo opleiding) Als je een andere opleiding tot doktersassistent hebt afgerond, geeft dit meestal toegang tot het hbo. Voor de vervolgopleidingsmogelijkheden na de opleiding tot doktersassistent aan een particuliere instelling, kun je het beste bij deze instelling zelf informeren. Waar Je kunt deze opleiding volgen bij diverse roc's. Kijk voor meer informatie op www.roc.nl Je kunt de opleiding tot doktersassistent ook volgen bij een particulier opleidingsinstituut zoals de LOI, ASOP of Capabel Onderwijsgroep. De duur van de opleiding varieert in dat geval van ongeveer één tot twee jaar. Dit geldt ook voor opleidingen aan het NIPA (Nederlands Instituut voor opleiding van Praktijkassistenten voor Artsen). Beroepscompetenties Competentiegebied A Omgang met de zorgvrager A1 De doktersassistent is in staat om in contact met de zorgvrager verbaal en non-verbaal te signaleren welke behoefte de zorgvrager heeft. Proces • observeert de houding en uitdrukking van de zorgvrager • toetst, afhankelijk van het nut, observaties bij de zorgvrager • luistert actief • geeft de verkregen informatie door aan de behandelaar • maakt gebruik van haar ‘voelsprieten’ • maakt een inschatting of de situatie afwijkt van de ‘normale’ situatie Resultaat • de vraag achter de vraag wordt helder 108 • de zorgvrager heeft vertrouwen in de doktersassistent en levert daardoor vereiste informatie A2 De doktersassistent is in staat om de zorgvrager op een hulpvaardige manier te benaderen zodat de zorgvrager zich op zijn gemak voelt en weet wat hij kan verwachten van de doktersassistent tijdens de uitvoering van de kerntaken. Proces • maakt zich kenbaar als aanspreekpunt • zorgt voor optimale bereikbaarheid • stelt zich hulpvaardig en gastvrij op • staat open voor vragen • geeft helder aan wat men van haar en van de behandelaar/ de organisatie kan verwachten • stelt de zorgvrager, indien nodig, gerust • houdt de zorgvrager op de hoogte van veranderingen bij afspraken Resultaat • de zorgvrager weet wat hij kan verwachten van de dokterassistent • de zorgvrager voelt zich op zijn gemak en voelt geen drempel om zijn vraag te stellen A3 De doktersassistent is in staat helder en zorgvuldig te communiceren met de zorgvrager zodat ze recht doet aan de zorgvrager tijdens de uitvoering van de kerntaken. Proces • heeft een open, vertrouwenwekkende houding • legt uit waarom ze wat doet of zegt • kan zich inleven in de situatie van de zorgvrager en reageert op gepaste wijze daarop Resultaat • de zorgvrager vertrouwt de dokterassistent en verschaft de juiste informatie • de zorgvrager voelt zich serieus genomen A4 De doktersassistent is in staat om adequaat om te gaan met verschillende en/of tegenstrijdige belangen van de behandelaar en de zorgvrager. Proces • erkent en beoordeelt het belang van de zorgvrager in een specifieke situatie • erkent en beoordeelt het belang van de behandelaar in een specifieke situatie • stelt vast wat het belangrijkste doel is • maakt een inschatting van de risico’s van beide situaties • neemt op grond van bovenstaande informatie een besluit en onderbouwt dit Resultaat • de zorgvrager wordt adequaat en naar tevreden geholpen door een daartoe bevoegd persoon 109 Competentiegebied B Vraaggericht werken B1 De doktersassistent is in staat om de hulpvraag en de mate van spoedeisendheid op systematische wijze duidelijk te krijgen waardoor de zorgvrager, tijdig, wordt voorzien in zijn zorgvraag. Proces • stelt zowel open, kritische als doelgerichte vragen op een systematische manier • luistert naar de zorgvrager en geeft hem ruimte • vraagt door om zo de vraag achter de vraag en de urgentie boven tafel te krijgen • maakt gebruik van medische kennis om zo gericht mogelijk door te kunnen vragen • maakt gebruik van telefoonhandleiding of protocollen met instructies • weet waar ze welke informatie vandaan moeten halen en hoe ze die moeten toepassen • analyseert de verkregen informatie zelfstandig en beoordeelt welke vervolgstap wenselijk is • beargumenteert richting de zorgvrager wat ze doet of zegt • is in staat te erkennen dat ze twijfelt bij een advies en/of hendeling en kan dat aangeven aan de behandelaar • pleegt bij twijfel en onzekerheid overleg met de arts Resultaat • de doktersassistent zorgt dat de zorgvrager goed, zorgvuldig en tijdig wordt geholpen • door goed en zorgvuldig voorwerk kan de behandelaar efficiënt en effectief zijn werkzaamheden uitvoeren B2 De doktersassistent is in staat om op heldere wijze de zorgvrager gevraagd en ongevraagd passend advies en voorlichting te geven zodat de zorgvrager weet waar hij aan toe is en wat hij moet doen. Proces • luistert en vraagt door • herhaalt en zorgvraag en checkt bij zorgvrager of de vraag correct is • heeft kennis van meest voorkomende klachten, behandelmethoden, zelfzorg en risico’s • weet de weg te vinden in het grote aanbod van informatie • kan inschatten welk aanbod van informatie wel en welke niet klopt • verstrekt informatie en een toelichting daarop in duidelijke taal waarbij ze het gebruik van vakjargon zoveel mogelijk voorkomt • controleert of de informatie goed is overgekomen • overziet en benoemt de consequenties van haar advies • motiveert de zorgvrager om het advies uit te voeren • registreert de zorgvrager en het gegeven advies 110 Resultaat • de zorgvrager ontvangt de informatie die aansluit bij zijn behoefte en noodzaak • de zorgvrager weet wat de consequenties zijn als hij het advies niet opvolgt Competentiegebied C Bewaking van eigen grenzen. C1 De doktersassistent is in staat te beoordelen of zij bekwaam en bevoegd is om de voorliggende taak uit te voeren. Proces • is op de hoogte van taakafspraken, protocollen en wettelijke regelingen (o.a. WGBO en BIG) • weegt continu en zorgvuldig af tot hoe ver ze gaat in advisering en taakuitvoering • bij twijfel over haar bevoegdheid en/of bekwaamheid voert ze de activiteit niet uit en communiceert dit met de behandelaar • maakt een afweging of en wanneer ze welke informatie doorspeelt aan de behandelaar • meldt duidelijk aan de zorgvrager tot waar haar taken en verantwoordelijkheden liggen en wanneer ze deze overdraagt aan de behandelaar Resultaat • de zorgvrager heeft vertrouwen in een goede bejegening en behandeling door de doktersassistent • de zorgvrager krijgt de juiste behandeling en/of adviezen • de doktersassistent werkt ontspannen en biedt de juiste hulpverlening doordat ze weet waar haar grenzen liggen C2 De doktersassistent is in staat om onder grote druk goed te blijven functioneren zodat de kwaliteit van haar werk hoog blijft. Proces • onderkent werkdruk en moeilijke werkomstandigheden • weet waar de grenzen van haar belastbaarheid liggen • neemt initiatief om de situatie te hanteren en zo mogelijk te veranderen • maakt het bespreekbaar als ze haar grenzen dreigt te overschrijden • heeft inzicht in wat prioriteit heeft • voert het werk uit op basis van prioriteiten • blijft rustig • blijft zorgvuldig en volgens protocollen werken Resultaat • werkt conform hoge kwaliteitseisen • werkt met plezier C3 De doktersassistent is in staat om professioneel te handelen bij grensoverschrijdend gedrag van de zorgvrager zodat de werkzaamheden ook dan adequaat uitgevoerd worden. 111 Proces • leeft zich in de situatie van de zorgvrager in en reageert op gepaste wijze daarop • geeft helder aan waar haar (normen en waarden) grens ligt en wanneer die wordt bereikt • legt duidelijk uit wat wel en niet mogelijk is • geeft argumenten voor het eigen handelen • blijft consequent ten opzichte van verschillende zorgvragers • blijft zorgvuldig correct handelen, ook onder druk • blijft professioneel en kalm Resultaat • de ëscalatie, waardoor schade voorkomen of beperkt wordt • houdt vast aan eigen waarden en normen zonder daarbij de situatie van de zorgvrager uit het oog te verliezen • persoonlijk welbevinden van de doktersassistent • professionele uitstraling en werkhouding Competentiegebied D uitvoeren van handelingen in het kader van individuele gezondheidszorg D1 De doktersassistent is in staat om handelingen in het kader van de individuele gezondheidszorg correct uit te voeren zodat de zorgvrager de juiste behandeling krijgt Proces • begeleidt de zorgvrager • licht de zorgvrager in over de handeling en de eventuele consequenties en risico`s • maakt gebruik van protocollen • voert de handeling systematisch, nauwkeurig en geconcentreerd uit • voert de handelingen in het kader van de individuele gezondheidszorg met behulp van de juiste technieken zelfverzekerd en met overtuiging uit • is zich bij routinehandelingen steeds bewust van eventuele consequenties en risico`s • communiceert helder over het vervolgplan • zorgt dat voorraden kloppen en materialen hygiënisch en schoon zijn Resultaat • de zorgvrager krijgt de juiste behandeling en weet wat hij moet doen • de zorgvrager heeft vertrouwen in een goede bejegening en behandeling voor de doktersassistent Competentiegebied E Organisatie van het werk E1 De doktersassistent is in staat haar werkzaamheden op een systematische wijze nauwkeurig uit te voeren, zodat de werkzaamheden effectief en efficiënt uitgevoerd worden in een situatie waarin verschillende werkprocessen tegelijkertijd aandacht vragen Proces • gebruikt de systemen en softwareprogramma`s op een goede manier • slaat gegevens systematisch en zorgvuldig op • maakt gebruik van protocollen • is in staat om langdurig met detailinformatie om te gaan • stelt prioriteiten • schakelt goed tussen verschillende werkzaamheden • maakt duidelijk aan de behandelaar wat zij van hem verwacht • zorgt ervoor dat werkzaamheden zo georganiseerd zijn dat zij inzichtelijk zijn voor anderen en dat indien nodig, anderen haar werkzaamheden over kunnen nemen 112 Resultaat • gegevens zijn steeds vastgelegd en goed terug te vinden • er wordt efficiënt gewerkt E2 de doktersassistent is in staat de afspraken voor de behandelaar zorgvuldig en zo volledig mogelijk voor te bereiden zodat de behandelaar efficiënt kan werken Proces • beoordeelt op basis van de gemaakte afspraak wat de behandelaar nodig heeft om de behandeling uit te kunnen voeren • vraagt aan de behandelaar welke voorkeuren hij heeft wat betreft de voorbereiding van afspraken en onthoudt dat • zorgt dat alle benodigde materialen aanwezig zijn • zorgt dat alle benodigde materialen steriel of schoon zijn • zorgt dat alle benodigde dossiers en informatie aanwezig zijn • denkt voortdurend één stap vooruit • reikt instrumenten direct aan als de behandelaar ze nodig heeft • werkt volgens protocollen Resultaat • de behandelaar kan zich, door de voorbereiding, beter concentreren op zijn primaire werkzaamheden • de zorgvrager krijgt een efficiënte en goede behandeling Competentiegebied F Samenwerking en afstemming F1 De doktersassistent is in staat helder met collega`s en andere disciplines te communiceren over haar werkzaamheden zodat goede afstemming plaatsvindt Proces • helder communiceren over onderlinge samenwerking: helderheid in verwachtingen en mogelijkheden t.a.v. collega`s •helder communiceren over onderlinge afstemming: helderheid in verwachtingen en mogelijkheden t.a.v. andere disciplines • geeft feedback op een constructieve wijze • ontvangt feedback en benut deze voor verbetering van het professionele handelen • is in staat tijdig advies te vragen aan collega`s • luistert naar collega`s en is in staat advies te geven aan collega`s • maakt afspraken met collega`s over de taakverdeling • neemt zelf verantwoordelijkheid voor eigen bijdrage aan het grotere geheel • signaleert verbetermogelijkheden en brengt deze in bij het team • heeft zicht op eigen mogelijkheden en beperkingen en die van collega`s en gaat hier goed mee om • maakt duidelijk aan anderen wat ze doet • is in staat stagiaires en/of nieuwe medewerkers te begeleiden • draagt het werk zorgvuldig over Resultaat • een goed functionerend team dat het belang van de zorgvrager dient • heldere communicatie waardoor misverstanden voorkomen worden • efficiënt werken en handelen F2 De doktersassistent is in staat tijdig met de behandelaar te overleggen zodat optimale zorgverlening plaatsvindt Proces 113 • registreert in het patiëntendossier / registratiesysteem duidelijk de vraag en de aard van de klacht van de zorgvrager en het advies dat ze heeft gegeven • toetst, indien nodig, bij de behandelaar of haar analyse en vervolgactie correct zijn •geeft overtuigende, onderbouwende feedback aan de behandelaar in situaties waarin ze twijfelt aan een besluit van de behandelaar Resultaat • aan de vraag van de zorgvrager wordt recht gedaan. Hij krijgt de juiste behandeling en/of adviezen door een daartoe bevoegd persoon • de doktersassistent en de behandelaar weten van elkaar wie wat gedaan en gezegd heeft Competentiegebied G professionalisering G1 de doktersassistent is in staat om professioneel te werken zodat haar vak optimaal wordt uitgevoerd en goed wordt geprofileerd Proces • reflecteert op haar eigen beroepsmatig handelen, gedrag en werkwijze • vraagt feedback aan collega`s • is in staat te leren van de feedback van collega`s en gedrag en werkwijze zo nodig aan te passen • benoemt behoefte aan scholing en licht dat toe • leert uit bij- en nascholing • verwerft actuele beroepskennis • participeert in (externe) werkgroepen en netwerken van belangen- en beroepsorganisaties • leert van de zorgvrager • ontwikkelt een mening over haar werk, taken en houding en draagt deze uit Resultaat • Werkt conform professionele eisen • profileert en positioneert het beroep G2 De doktersassistent is in staat om in haar handelen het streven naar kwaliteit tot uiting te laten komen Proces • inventariseert en signaleert gewenste veranderingen • werkt mee aan de verbetering van kwaliteit in het werk • werkt binnen de kaders van het kwaliteitssysteem van de organisatie • maakt gebruik van protocollen en instructies en actualiseert deze regelmatig • is permanent alert tijdens het handelen op de kwaliteit van het proces en resultaat • begeleidt nieuwe medewerkers en stagiaires kwaliteitsgericht • voldoet in haar handelen aan de geldende regels en voorschriften m.b.t. arbo, milieu en veiligheid Resultaat Continue verbetering van werkprocessen en de kwaliteit van medewerkers 114 115 Tandartsassistente Niveau 4: Tandartsassistente: - tandarts - orthodontist - ziekenhuis, afd. mondziekte en kaakchirurgie Beroepsprofiel Algemeen Als tandartsassistent help je de tandarts bij tandheelkundige behandelingen en onderzoeken. Je zuigt bijvoorbeeld speeksel af terwijl de tandarts bezig is met boren, je prepareert het materiaal waarmee tanden en kiezen worden gevuld en je maakt röntgenfoto’s. Ook steriliseer je de instrumenten en verzorg je de apparatuur. Belangrijk is verder de opvang en begeleiding van de patiënten. Voorlichting geven (bijvoorbeeld over mondhygiëne) hoort daar ook bij. Veel mensen zijn een beetje zenuwachtig als ze naar de tandarts moeten. Door ze vriendelijk te ontvangen en duidelijke uitleg te geven over wat er gaat gebeuren, kun je ze op hun gemak stellen. Tot slot verzorg je de patiëntenadministratie en de financiële administratie, beantwoord je de telefoon en hou je de afspraken bij. Tijdens de opleiding tandartsassistent leer je alles wat je moet weten en kunnen om dit werk zelfstandig uit te voeren. Duur 3 jaar Uitzonderingen Bij sommige onderwijsinstellingen is het mogelijk om de opleiding versneld te volgen, waardoor je hem in twee jaar kunt afronden. Deze versnelde opleiding is alleen mogelijk als je in het bezit bent van een havodiploma met scheikunde of een overgangsbewijs van 4 naar 5 vwo. Werkterrein Met deze opleiding kun je aan de slag bij een tandartspraktijk, tandheelkundig centrum, tandtechnisch laboratorium, schooltandartsendienst, dienst voor jeugdtandverzorging, op een afdeling mond-en kaakchirurgie van een ziekenhuis of in de praktijk van een orthodontist (dat is een specialist op het gebied van gebitsregulatie). Je werkt zelfstandig onder verantwoordelijkheid van een tandarts. Programma Deze opleiding kun je op twee manieren volgen: via de beroepsopleidende leerweg (BOL) (naar school en stage lopen) of via de beroepsbegeleidende leerweg (BBL) (werken en leren). Als je de opleiding gaat volgen via de beroepsbegeleidende leerweg, heb je ook een leerarbeidsplaats bij een leerbedrijf nodig. Je moet daar dus eerst solliciteren. Veel roc’s kunnen hierin bemiddelen. Verhouding theorie en praktijk De beroepspraktijkvorming is een belangrijk onderdeel van de opleiding. Daarin doe je ervaring op en breng je in praktijk wat je op school hebt geleerd. Tijdens de beroepsopleidende leerweg besteed je minimaal 20% en maximaal 59% van je studietijd aan praktijk in de vorm van stages. Als je voor de beroepsbegeleidende leerweg kiest, ben je minimaal 60% van de studietijd werkend aan het leren. De opleiding bestaat uit elf verplichte onderdelen: - Individu en Samenleving - Omgaan met patiënt/cliënt en anderen in de beroepssituatie - Preventie en Voorlichting - Mens, Arbeid en Samenleving 116 - Werken volgens methodiek - Werken in een praktijk of instelling - Assistentie bij patiëntenbehandeling - Individuele patiëntenzorg - Indirecte patiëntenzorg - Management, beheer en administratie - Kwaliteitszorg en Deskundigheidsbevordering Daarnaast kies je tussen één van de deelkwalificaties Engels of Duits. Toelatingseisen - diploma vmbo Zorg en Welzijn (T, G, K) - diploma vmbo Techniek (T, G, K) - diploma vmbo Economie (T, G, K) - diploma vmbo Landbouw (T, G, K) - overgangsbewijs van 3 naar 4 havo/vwo Aanvullend: - vbo-diploma: ten minste drie vakken op C-niveau, waaronder Nederlands en één van de exacte vakken, en de overige vakken ten minste op B-niveau; - mavo-diploma: op C-niveau met het vak natuurkunde, scheikunde, wiskunde of biologie. Doorstroommogelijkheden mbo: Praktijkopleider hbo: Opleiding mondhygiënist. NMT: Preventieassistent. Voor de vervolgopleidingsmogelijkheden na de opleiding tot tandartsassistent aan een particuliere instelling, kun je het beste bij deze instelling zelf informeren. Waar Je kunt deze opleiding volgen bij diverse roc's. Kijk voor meer informatie op www.roc.nl. Daarnaast zijn er particuliere opleidingen van LOI en NTI. 117 Beroepscompetenties Competentiegebied A: Omgang met de patiënt A1 De tandartsassistent is in staat om in contact met de patiënt verbaal en non-verbaal te signaleren welke behoefte de patiënt heeft, zodat zij of de tandarts/specialist optimaal in kan spelen op de toestand en behoefte van de patiënt. Proces • Observeert de houding en uitdrukking van de patiënt • Toetst, afhankelijk van het nut, observaties bij de patiënt • Vraagt door naar toestand en behoefte van de patiënt • Maakt gebruik van haar ‘voelsprieten’ • Luistert actief • Maakt een inschatting of de situatie afwijkt van de ‘normale’ situatie • Geeft de verkregen informatie door aan de tandarts/specialist Resultaat • De vraag achter de vraag wordt helder • De patiënt heeft vertrouwen in de tandartsassistent en levert daardoor (sneller) vereiste informatie A2 De tandartsassistent is in staat om de patiënt op een professionele en hulpvaardige manier in te lichten over de praktijk, zodat de patiënt weet wat hij van de praktijk kan verwachten. Proces • Maakt zich kenbaar als aanspreekpunt • Zorgt voor optimale bereikbaarheid • Stelt zich hulpvaardig en gastvrij op • Legt uit hoe de praktijk is georganiseerd • Staat open voor vragen • Geeft helder aan wat men van haar, de behandeling en de organisatie kan verwachten • Houdt de patiënt op de hoogte van veranderingen bij afspraken Resultaat • De patiënt weet wat hij kan verwachten van de praktijk A3 De tandartsassistent is in staat zorgvuldig en overtuigend te communiceren met de patiënt, zodat de patiënt weet wat hij kan verwachten van de tandartsassistent rondom en tijdens de behandeling. Proces • Heeft een open, vertrouwenswekkende houding • Legt overtuigend uit waarom ze wat doet of zegt • Kan zich inleven in de situatie van de patiënt en reageert op gepaste wijze daarop • Heeft kennis van mondhygiëne, tandheelkundige, kaakchirurgische en orthodontische aandoeningen en behandelingen en weet deze kennis op de juiste wijze toe te passen en te verwoorden • Licht de patiënt in over de vervolgstappen in de behandeling en de mogelijke gevolgen van de behandeling • Motiveert de patiënt om adviezen van haar en/of de tandarts/specialist op te volgen Resultaat • De patiënt vertrouwt de tandartsassistent en verschaft de juiste informatie • De tandartsassistent komt geloofwaardig en professioneel over bij de patiënt • De patiënt voelt zich serieus genomen • De patiënt weet wat er gebeurt tijdens en rondom de behandeling 118 A4 De tandartsassistent is in staat om adequaat om te gaan met verschillende en/of tegenstrijdige belangen van de patiënt en de tandarts/ specialist, zodat de patiënt goed wordt geholpen en de tandarts/ specialist zijn taken goed uit kan voeren. Proces • Erkent en beoordeelt het belang van de patiënt in een specifieke situatie • Erkent en beoordeelt het belang van de tandarts/specialist in een specifieke situatie • Stelt vast wat het belangrijkste doel op dat moment is • Maakt een inschatting van de risico’s van beide situaties • Neemt op grond van bovenstaande informatie en ervaring een besluit en onderbouwt dit richting patiënt en tandarts/specialist • Blijft rustig en professioneel in conflictsituaties Resultaat • De patiënt wordt adequaat en naar tevredenheid geholpen • De tandarts kan zijn taken goed uitvoeren A5 De tandartsassistent is in staat rondom en tijdens de behandeling angst te reduceren en het vertrouwen van de patiënt te winnen, zodat de behandeling voorspoedig verloopt. Proces • Observeert de verbale en non-verbale reacties van de patiënt • Maakt haar observaties zo nodig bespreekbaar • Is op de hoogte van de verschillende reactiepatronen van patiënten op ‘bedreigende’ situaties en speelt daarop in • Speelt in op de verschillen in beleving tussen kinderen en volwassenen • Spreekt de taal van de patiënt • Verplaatst zich in de situatie van de patiënt • Zet angstreducerende technieken en hulpmiddelen in • Maakt gebruik van basale medische kennis Resultaat • De patiënt heeft vertrouwen in de tandartsassistent • De angst van de patiënt wordt beheersbaar • De behandeling kan goed worden uitgevoerd Competentiegebied B: Vraaggericht werkenB1) De tandartsassistent is in staat om de hulpvraag en de mate van spoedeisendheid op systematische wijze duidelijk te krijgen, waardoor de patiënt juist en tijdig wordt geholpen. Proces • Stelt zowel open, kritische als doelgerichte vragen op een systematische manier • Luistert naar de patiënt en geeft hem ruimte • Vraagt door om zo de vraag achter de vraag en de urgentie boven tafel te krijgen • Maakt gebruik van tandheelkundige, orthodontische en kaakchirurgische kennis en kennis van de mondhygiëne om zo gericht mogelijk door te kunnen vragen • Maakt gebruik van werkinstructies en huisregels • analyseert de verkregen informatie zelfstandig en beoordeelt welke vervolgstap wenselijk is • Beargumenteert overtuigend richting de patiënt wat ze doet of zegt • Pleegt bij twijfel en onzekerheid overleg met de tandarts Resultaat • De patiënt wordt goed, zorgvuldig en tijdig geholpen 119 B2 De tandartsassistent is in staat om op heldere wijze de patiënt gevraagd en ongevraagd passend advies en voorlichting te geven, zodat de patiënt weet waar hij aan toe is en wat hij moet doen. Proces • Luistert en vraagt door • Herhaalt de vraag en controleert bij de patiënt of de vraag correct is • Heeft kennis van meest voorkomende klachten, behandelmethoden en risico’s in de algemene praktijk, orthodontiepraktijk, praktijk voor gedifferentieerde tandheelkunde (onder andere parodontologie), kaakchirurgiepraktijk en mondhygiënepraktijk • Kan inschatten welk aanbod van informatie wel en niet geschikt is • Geeft instructies, verstrekt informatie en een toelichting daarop in duidelijke taal, waarbij ze het gebruik van vakjargon zoveel mogelijk vermijdt • Controleert of de informatie goed is overgekomen en goed is begrepen • Heeft kennis van communicatiemiddelen en methoden en weet de juiste in te zetten • Heeft kennis van verwante/andere disciplines en kan, indien nodig, ernaar doorverwijzen • Heeft kennis van de relatie tussen voeding en gebitstoestand • Overziet en benoemt de consequenties van het al of niet opvolgen van haar adviezen • Toont overtuigingskracht in haar adviseren • Motiveert de patiënt om het advies uit te voeren Resultaat • De patiënt ontvangt de informatie die aansluit bij zijn behoefte en weet wat de consequenties zijn als hij het advies niet opvolgt Competentiegebied C: Bewaking van eigen grenzen C1 De tandartsassistent is in staat te beoordelen of zij bekwaam en bevoegd is om de voorliggende taak uit te voeren door een bekwaam en bevoegd beroepsbeoefenaar wordt geholpen. Proces • Is op de hoogte van taakafspraken, huisregels, werkinstructies en wettelijke regelingen (onder andere WGBO en BIG) • Weegt continu en zorgvuldig af tot hoe ver ze gaat in advisering en taakuitvoering • Overziet de gevolgen van haar advisering • Bij twijfel over haar bevoegdheid en/of bekwaamheid voert ze de activiteit niet uit en communiceert dit met de tandarts/specialist • Meldt duidelijk aan de patiënt tot waar haar taken en verantwoordelijkheden liggen en wanneer ze deze overdraagt aan de tandarts/specialist Resultaat • De tandartsassistent geeft de juiste adviezen en/of behandeling doordat ze weet waar haar grenzen liggen • De tandartsassistent werkt ontspannen en is zeker in haar handelen omdat ze weet en aangeeft waar de grenzen van haar bekwaamheid en bevoegdheid liggen C2 De tandartsassistent is in staat om onder grote druk goed te blijven functioneren, zodat de kwaliteit van haar werk hoog blijft. Proces • Onderkent werkdruk en moeilijke werkomstandigheden • Weet waar de grenzen van haar belastbaarheid liggen • Neemt initiatief om de situatie te hanteren en zo mogelijk te veranderen • Maakt het bespreekbaar als ze haar grenzen dreigt te overschrijden • Heeft inzicht in wat prioriteit heeft • Voert het werk uit op basis van prioriteiten 120 • Blijft rustig • Blijft zorgvuldig en volgens afspraak werken Resultaat • De tandartsassistent werkt conform kwaliteitseisen • De tandartsassistent behoudt plezier in het werk C3 De tandartsassistent is in staat om professioneel te handelen bij grensoverschrijdend gedrag van de patiënt, zodat de werkzaamheden ook dan adequaat worden uitgevoerd. Proces • Leeft zich in de situatie van de patiënt in en reageert hierop op gepaste wijze • Geeft helder aan waar haar (normen- en waarden)grens ligt en wanneer die wordt bereikt • Legt duidelijk uit wat wel en niet mogelijk is • Geeft argumenten voor het eigen handelen • Blijft consequent ten opzichte van verschillende patiënten • Blijft zorgvuldig en correct handelen, ook onder druk en in conflictsituaties • Blijft professioneel en kalm, ook onder druk en in conflictsituaties Resultaat • Deëscalatie van lastige situaties • Professionele uitstraling en werkhouding, waardoor werkzaamheden adequaat worden uitgevoerd • De tandartsassistent blijft binnen haar eigen grenzen 6.2.4 Competentiegebied D: Assisteren bij en uitvoeren van handelingen in en buiten de mond D1 De tandartsassistent is in staat om zorgvuldig en doelgericht handelingen in de mond uit te voeren, zodat de patiënt geen onnodig risico loopt en zo weinig mogelijk pijn heeft. Proces • Heeft kennis van meest voorkomende klachten, behandelmethoden, technieken en risico’s in de algemene praktijk, orthodontiepraktijk, praktijk voor gedifferentieerde tandheelkunde kaakchirurgiepraktijk en mondhygiënepraktijk en past deze toe • Hanteert een verfijnde motoriek • Voert de tandheelkundige behandelingen met behulp van de juiste technieken zelfverzekerd en met overtuiging uit • Is zich bewust van de consequenties van haar handelingen voor de patiënt, onder andere in termen van pijn • Werkt hygiënisch en volgens werkinstructies • Voert de handeling systematisch, nauwkeurig en geconcentreerd uit • Is zich zowel bij routinematige als niet routinematige handelingen steeds bewust van eventuele consequenties en risico’s • Legt helder schriftelijk vast hoe de behandeling is verlopen Resultaat • Patiënt heeft zo weinig mogelijk last en pijn van de behandeling • De kans op onnodige risico’s wordt verkleind • De patiënt krijgt een efficiënte en goede (deel)behandeling D2 De tandartsassistent is in staat de tandarts/ specialist proactief te assisteren, zodat de behandeling efficiënt en effectief verloopt. Proces 121 • Beoordeelt op basis van de gemaakte afspraak wat de tandarts/specialist nodig heeft om de behandeling uit te kunnen voeren • Vraagt aan de tandarts/specialist welke voorkeuren hij heeft wat betreft de voorbereiding van afspraken • Zorgt dat de juiste materialen en gereedschappen schoon en hygiënisch zijn en klaarliggen • Kent het verloop van verschillende soorten behandelingen en denkt voortdurend één stap vooruit • Reikt instrumenten direct aan als de tandarts/specialist ze nodig heeft • Licht de patiënt stapsgewijs in over de behandeling en eventueel over consequenties en risico’s • Geeft, waar nodig en bevoegd, instructies • Communiceert helder over de vervolgstappen Resultaat • De tandarts/specialist kan zijn taken optimaal uitvoeren • De patiënt krijgt een efficiënte en goede behandeling Competentiegebied E: Organisatie van het werk E1 De tandartsassistent is in staat haar werkzaamheden op een systematische wijze te organiseren en te prioriteren, zodat de werkzaamheden effectief en efficiënt worden uitgevoerd in een situatie waarin verschillende werkprocessen tegelijkertijd aandacht vragen. Proces • Maakt haalbare inschattingen van de benodigde tijd voor een behandeling en/of werkproces • Plant zorgvuldig afspraken • Zorgt dat de behandelruimtes effi ciënt worden benut • Zorgt ervoor dat werkzaamheden zo georganiseerd zijn dat zij inzichtelijk zijn voor anderen en dat, indien nodig, anderen haar werkzaamheden over kunnen nemen • Slaat gegevens systematisch en zorgvuldig op • Maakt gebruik van huisregels en werkinstructies • Stelt prioriteiten • Schakelt snel en goed tussen verschillende werkzaamheden • Maakt duidelijk aan collega’s en tandarts/specialist wat zij van hen verwacht • Houdt het overzicht Resultaat • Er wordt efficiënt gewerkt • Gegevens zijn steeds vastgelegd en goed terug te vinden Competentiegebied F: Samenwerking en afstemming F1 De tandartsassistent is in staat helder met collega’s en tandarts/specialist te communiceren over haar werkzaamheden, zodat een goede afstemming plaatsvindt. Proces • Helder communiceren over onderlinge samenwerking: helderheid in verwachtingen en mogelijkheden ten aanzien van collega’s en tandarts/specialist • Is in staat tijdig advies te vragen aan collega’s • Luistert naar collega’s en is in staat advies te geven aan collega’s • Maakt afspraken over de taakverdeling en werkoverdracht • Signaleert verbetermogelijkheden en brengt deze in bij het team • Maakt duidelijk aan anderen wat ze doet • Weet wanneer welke verwante/andere disciplines in te schakelen en/of daarnaar door te verwijzen 122 • Legt helder en eenduidig schriftelijk in het patiëntendossier vast welke behandeling heeft plaatsgevonden Resultaat • Een goed functionerend team • Heldere communicatie tussen collega’s • Efficiënt werken en handelen F2 De tandartsassistent is in staat om intensief binnen een kleine ruimte met de tandarts/specialist samen te werken en te communiceren, zodat ze elkaar goed begrijpen en de behandeling goed verloopt. Proces • Handelt efficiënt op een kleine oppervlakte • Maakt, waar nodig, gebruik van non-verbale communicatie met de tandarts/specialist, zoals oogen fysiek contact, om informatie en handelingen te toetsen en af te stemmen • Benut de mogelijkheden en momenten om tijdens een behandeling signalen af te geven aan en te ontvangen van de tandarts/specialist zonder dat de patiënt dat merkt/ geeft subtiel aanwijzingen door • Kijkt goed naar de behoeften en signalen van de tandarts/specialist en interpreteert deze (bijvoorbeeld wanneer wil hij welk gereedschap hebben) • Reflecteert, samen met de tandarts/specialist, op de samenwerking tijdens en na de behandeling Resultaat • Goede en prettige onderlinge samenwerking • Een soepel en efficiënt verlopende behandeling Competentiegebied G: Professionalisering en kwaliteitsbevordering G1 De tandartsassistent is in staat om professioneel te werken en zich te ontwikkelen, zodat ze haar vak conform hoge kwaliteitseisen uitvoert. Proces • Reflecteert op haar eigen beroepsmatig handelen, gedrag en werkwijze • Kent haar sterke en zwakke punten en is bereid de zwakke te ontwikkelen • Geeft feedback op een constructieve wijze • Valt collega’s niet af waar patiënten bij zijn • Vraagt feedback aan collega’s • Is in staat te leren van de feedback van collega’s en gedrag en werkwijze zonodig aan te passen • Benoemt behoefte aan scholing en licht dat toe • Leert uit bij- en nascholing • Verwerft actuele vakkennis • Is op de hoogte van relevante documenten omtrent werknemerschap (bijvoorbeeld CAO of P&Ozaken) Resultaat • Werkt conform professionele eisen • Continue professionele ontwikkeling G2 De tandartsassistent is in staat om actief bij te dragen aan de ontwikkeling van de kwaliteit van de werkprocessen en het werk. Proces • Inventariseert en signaleert gewenste veranderingen • Neemt zelf verantwoordelijkheid voor eigen bijdrage aan kwaliteitsverbetering in het grotere geheel 123 • Werkt mee aan de verbetering van kwaliteit in het werk • Werkt binnen de kaders van het kwaliteitssysteem van de organisatie • Maakt gebruik van werkinstructies en actualiseert deze regelmatig • Is permanent alert tijdens het handelen op de kwaliteit van het proces en het resultaat • Stelt zichzelf en collega’s voortdurend op de hoogte van nieuwe apparatuur, producten etcetera • Begeleidt nieuwe medewerkers en stagiaires kwaliteitsgericht • Voldoet in haar handelen aan de geldende regels en voorschriften met betrekking tot arbo, milieu en veiligheid • Participeert in (externe) werkgroepen en netwerken van belangen- en beroepsorganisaties • Ontwikkelt een mening over haar werk, taken en houding en draagt deze uit Resultaat • Continue verbetering van werkprocessen Bronnen Gezondheidszorg - www.calibris.nl - www.sbaweb.nl - www.venvn.nl - www.nu91.nl - www.tandartsennet.nl - www.mbostart.nl - www.mboraad.nl - www.mbowijzer.nl 124 Sport en Bewegen Sport- en bewegingsbegeleider Niveau 2: Sport- en bewegingsbegeleider - assisteren bij de aanbieding van sport- en bewegingsactiviteiten Beroepsprofiel Algemeen Miljoenen Nederlanders doen aan sport, van jong tot oud en van heel atletisch tot en met mensen met een lichamelijke of verstandelijke beperking. Daarom zijn er allerlei organisaties die zich met sport en beweging bezighouden. Niet alleen traditionele sportclubs maar ook bijvoorbeeld overheidsinstanties, fitness- en gezondheidscentra en sportorganisatiebureaus. Of bedrijven die zijn gespecialiseerd in sportief toerisme. Denk aan fietsvakanties in Frankrijk, zeilvakanties in Friesland en survivaltochten in Luxemburg. Tijdens de opleiding sport- en bewegingsbegeleider leer je onder andere hoe je kunt assisteren bij allerlei sport- en bewegingsactiviteiten. Hierbij staat de begeleiding van de deelnemers centraal. Je leert hoe je deze activiteiten kunt organiseren en uitvoeren. Duur 2 jaar Werkterrein Je kunt als basisberoepsbeoefenaar aan de slag bij traditionele sportclubs maar ook bij buitensportondernemingen of het sociaal cultureel werk zoals de gehandicaptenzorg of asielzoekerscentra. Ook zijn er mogelijkheden tijdens sportevenementen. Programma Deze opleiding kun je op twee manieren volgen: via de beroepsopleidende leerweg (BOL) (naar school en stage lopen) of via de beroepsbegeleidende leerweg (BBL) (werken en leren). Verhouding theorie en praktijk Tijdens de beroepsopleidende leerweg (BOL) besteed je minimaal 20% en maximaal 59% van je studietijd aan praktijk in de vorm van stages. Tijdens de beroepsbegeleidende leerweg (BBL) besteed je minimaal 60% van je studietijd aan praktijk in de vorm van stages. Je volgt de verplichte onderdelen: - Basisvaardigheden in sport- en bewegingsactiviteiten 1 - Sociale vaardigheden sb - Werken in de sb-organisatie - Individu en samenleving - Assisteren bij sport- en bewegingsactiviteiten - Assisteren bij sportstimulering en sportieve recreatie - Assisteren bij training en coaching Toelatingseisen Voor de opleiding Sport- en bewegingsbegeleider heb je geen specifieke vooropleiding nodig. Je wordt tot de opleiding toegelaten als je minimaal 10 jaar dagonderwijs hebt gevolgd of ouder bent dan 16 jaar. 125 Aanvullende toelatingseisen Roc's kunnen aanvullende eisen stellen en het is mogelijk dat je wordt uitgenodigd voor een intakegesprek voordat je aan de opleiding begint. Doorstroommogelijkheden vk: Sport- en bewegingsleider op niveau 3 mk: Sport- en bewegingscoördinator op niveau 4 Omdat er overlappingen kunnen ontstaan, bieden sommige onderwijsinstellingen verkorte programma’s aan. Informeer hiervoor bij de betreffende instelling Waar Je kunt deze opleiding volgen bij diverse roc's. Kijk voor meer informatie op www.roc.nl . Als je de opleiding gaat volgen via de beroepsbegeleidende leerweg, heb je ook een leerarbeidsplaats bij bijvoorbeeld een sportinstelling nodig. Je moet daar dus eerst solliciteren. Veel roc’s kunnen hierin bemiddelen. 126 Beroepscompetenties In het kwalificatiedossier Sport en bewegen 2009-2010 is gebruikgemaakt van het Competentiemodel Beroepsonderwijs Bedrijfsleven - powered by SHL. Dit competentiemodel bestaat uit 25 competenties: A Beslissen en activiteiten initiëren B Aansturen C Begeleiden D Aandacht en begrip tonen E Samenwerken en overleggen F Ethisch en integer handelen G Relaties bouwen en netwerken H Overtuigen en beïnvloeden I Presenteren J Formuleren en rapporteren K Vakdeskundigheid toepassen L Materialen en middelen inzetten M Analyseren N Onderzoeken O Creëren en innoveren P Leren Q Plannen en organiseren R Op de behoeften en verwachtingen van de ‘klant’ richten S Kwaliteit leveren T Instructies en procedures opvolgen U Omgaan met verandering en aanpassen V Met druk en tegenslag omgaan W Gedrevenheid en ambitie tonen X Ondernemend en commercieel handelen Y Bedrijfsmatig handelen Bron: Competentiemodel Kenniscentra Beroepsonderwijs Bedrijfsleven - powered by SHL De volgende competenties zijn in het kwalificatiedossier Sport en bewegen 2009-2010 opgenomen: Sport- en bewegingsbegeleider niveau 2 C, D, E, F, I, J, K, L, P, Q, R, T, V, W 127 Sport- en bewegingsleider Niveau 3: Sport- en bewegingsleider - zelfstandig aanbieden van sport- en bewegingsactiviteiten Beroepsprofiel Algemeen Mensen sporten of bewegen om zich in te spannen, juist te ontspannen of simpelweg om te recreëren. Als sport- en bewegingsleider begeleidt deze mensen daarin en zoekt de juiste manier van bewegen voor hun, afhankelijk van hun wensen en vaardigheden. Je zorgt ervoor dat mensen het naar hun zin hebben en een volgende keer graag terug komen. Je signaleert vorderingen en problemen in de bewegingsvaardigheden en speelt hier tijdig op in. Ook assisteer je mensen tijdens het leren van sporttechnische en- tactische vaardigheden. Je ontwikkelt zelf de plannen en programma’s die je later ook uitvoert en begeleidt. Voordat je die plannen maakt kijk je eerst goed wat de wensen, behoeften en mogelijkheden zijn van de desbetreffende groep. Als dat nodig blijkt kun je het programma ook aanpassen. Tijdens de vakopleiding sport- en bewegingleider niveau 3 leer je alles wat je moet weten en kunnen om zelfstandig sport- en bewegingsactiviteiten aan te kunnen bieden. Duur 3 jaar Werkterrein Je kunt aan de slag bij traditionele sportclubs maar ook bij overheidsinstanties en sportorganisatiebureaus. Of bij bedrijven die gespecialiseerd zijn in sportief toerisme. Een paar voorbeelden; sportverenigingen, commerciële sportorganisaties, instellingen voor gehandicaptenzorg, asielzoekerscentra, politie en sportfondsen. Programma Deze opleiding kun je op twee manieren volgen: via de beroepsopleidende leerweg (BOL) (naar school en stage lopen) of via de beroepsbegeleidende leerweg (BBL) (werken en leren). Verhouding theorie en praktijk Tijdens de beroepsopleidende leerweg (BOL) besteed je minimaal 20% en maximaal 59% van je studietijd aan praktijk in de vorm van stages. Tijdens de beroepsbegeleidende leerweg (BBL) besteed minimaal 60% van je studietijd aan praktijk in de vorm van stages. Je volgt de verplichte onderdelen: - Basisvaardigheden in sport- en bewegingsactiviteiten - Sociale vaardigheden sport en gedrag - Werken in de sb-organisatie 2 - Sport en maatschappij - Les- en leidinggeven in sport- en bewegingsactiviteiten - Sportstimulering en sportieve recreatie - Training en coaching Toelatingseisen - diploma lbo/vbo - diploma mavo 128 - diploma vmbo Zorg en Welzijn (T, G, K) - diploma vmbo Techniek (T, G, K) - diploma vmbo Economie (T, G, K) - diploma vmbo Landbouw (T, G, K) - overgangsbewijs van 3 naar 4 havo/vwo Aanvullende toelatingseisen Roc's kunnen aanvullende eisen stellen en het is mogelijk dat je wordt uitgenodigd voor een intakegesprek voordat je aan de opleiding begint. Pagina 3 van 4 Opleidingsinformatie I Sport en bewegingsleider vakopleiding 3 I 10873 Doorstroommogelijkheden Sport- en bewegingscoördinator niveau 4. Je krijgt dan vrijstellingen voor reeds behaalde kwalificaties. Waar Je kunt deze opleiding volgen bij diverse roc's. Kijk voor meer informatie op www.roc.nl . Als je de opleiding gaat volgen via de beroepsbegeleidende leerweg, heb je ook een leerarbeidsplaats bij bijvoorbeeld een sportinstelling nodig. Je moet daar dus eerst solliciteren. Veel ROC’s kunnen hierin bemiddelen. 129 Beroepscompetenties In het kwalificatiedossier Sport en bewegen 2009-2010 is gebruikgemaakt van het Competentiemodel Beroepsonderwijs Bedrijfsleven - powered by SHL. Dit competentiemodel bestaat uit 25 competenties: A Beslissen en activiteiten initiëren B Aansturen C Begeleiden D Aandacht en begrip tonen E Samenwerken en overleggen F Ethisch en integer handelen G Relaties bouwen en netwerken H Overtuigen en beïnvloeden I Presenteren J Formuleren en rapporteren K Vakdeskundigheid toepassen L Materialen en middelen inzetten M Analyseren N Onderzoeken O Creëren en innoveren P Leren Q Plannen en organiseren R Op de behoeften en verwachtingen van de ‘klant’ richten S Kwaliteit leveren T Instructies en procedures opvolgen U Omgaan met verandering en aanpassen V Met druk en tegenslag omgaan W Gedrevenheid en ambitie tonen X Ondernemend en commercieel handelen Y Bedrijfsmatig handelen Bron: Competentiemodel Kenniscentra Beroepsonderwijs Bedrijfsleven - powered by SHL De volgende competenties zijn in het kwalificatiedossier Sport en bewegen 2009-2010 opgenomen: Sport - en bewegingsleider niveau 3 B, C, D, E, F, H, I, J, K, L, M, N, P, Q, R, S, T, U, V, W 130 Sport- en bewegingscoordinator Niveau 4: Sport- en bewegingscoordinator - sport- en bewegingsconsulent - trainer / coach - bewegingsagoog - sport- en bewegingsmanager Beroepsprofiel Algemeen Sport en lichaamsbeweging horen bij de mens als eten en drinken. Gewoon omdat het lekker is om eens even flink af te zien. Of omdat het een uitdaging is om meer doelpunten te maken of harder te rennen, zwemmen, schaatsen of fietsen dan de tegenpartij. Sport en beweging hebben soms ook een therapeutisch doel. Iemand die door een beenbreuk, knie-operatie of hernia een tijdje plat heeft gelegen, moet via gerichte bewegingstherapie weer op de been worden gebracht. Dit gebeurt onder leiding van een bewegingsagoog. Ook de organisatorische kant van de sportwereld is belangrijk. Op de middenkaderopleiding Sport- en bewegingscoördinator leer je hoe je lesgeeft en leiding geeft aan mensen die aan sport en lichaamsbeweging doen (inclusief topsporters). Je leert bijvoorbeeld hoe je blessures verzorgt, maar ook hoe je sportevenementen organiseert. Tijdens de opleiding specialiseer je als Trainer/Coach, als Sport- en bewegingsconsulent, als Bewegingsagoog of als Operationeel sport- en bewegingsmanager. Duur 4 jaar Werkterrein Je kunt als middenkaderfunctionaris aan de slag bij traditionele sportclubs, fitnesscentra, maar ook bij overheidsinstanties, gehandicapten- of ouderenzorg en sportorganisatiebureaus. Of bij bedrijven die gespecialiseerd zijn in sportief toerisme. Ook asielzoekerscentra, politie en sportfondsen vallen binnen jouw mogelijke werkterrein. Programma Deze opleiding kun je op twee manieren volgen: via de beroepsopleidende leerweg (BOL) (naar school en stage lopen) of via de beroepsbegeleidende leerweg (BBL) (werken en leren). Verhouding theorie en praktijk Tijdens de beroepsopleidende leerweg (BOL) besteed je minimaal 20% en maximaal 59% van je studietijd aan praktijk in de vorm van stages. Tijdens de beroepsbegeleidende leerweg (BBL) besteed minimaal 60% van je studietijd aan praktijk in de vorm van stages. Je volgt de verplichte onderdelen: - Basisvaardigheden in sport- en bewegingsactiviteiten 2 - Sociale vaardigheden / sport en gedrag - Werken in een sb-organisatie 2 - Sport en maatschappij - Les- en leidinggeven in Sport- en Bewegingsactiviteiten - Sportstimulering en sportieve recreatie - Training en coaching - Samenwerken en begeleiden in sb-situaties - Organiseren van een sportevenement 131 - Coördinatie en beheer in een sb-organisatie Daarnaast maak je een keuze uit: - Engels - Duits - Frans - Sport- en bewegingsconsulent - Trainer/ Coach - Bewegingsagoog - Operationeel sport- en bewegingsmanager Toelatingseisen - diploma lbo/vbo - diploma mavo - diploma vmbo Zorg en Welzijn (T, G, K) - diploma vmbo Techniek (T, G, K) - diploma vmbo Economie (T, G, K) - diploma vmbo Landbouw (T, G, K) - overgangsbewijs van 3 naar 4 havo/vwo Aanvullende eisen Roc’s kunnen aanvullende eisen stellen en het is mogelijk dat je wordt uitgenodigd voor een intakegesprek voordat je aan de opleiding begint. Vrijstellingen Als je de opleiding Sport- en bewegingsleider niveau 3 hebt afgerond, krijg je tijdens de opleiding Sport- en bewegingscoördinator niveau 4 vrijstellingen voor een aantal deelkwalificaties/onderdelen. Doorstroommogelijkheden Praktijkopleider HBO: Fysiotherapie, Leraar lichamelijke opvoeding vo eerstegraads Waar Je kunt deze opleiding volgen bij diverse roc's. Kijk voor meer informatie op www.roc.nl . Als je de opleiding gaat volgen via de beroepsbegeleidende leerweg, heb je ook een leerarbeidsplaats bij bijvoorbeeld een sportinstelling nodig. Je moet daar dus eerst solliciteren. Veel roc’s kunnen hierin bemiddelen. 132 Beroepscompetenties In het kwalificatiedossier Sport en bewegen 2009-2010 is gebruikgemaakt van het Competentiemodel Beroepsonderwijs Bedrijfsleven - powered by SHL. Dit competentiemodel bestaat uit 25 competenties: A Beslissen en activiteiten initiëren B Aansturen C Begeleiden D Aandacht en begrip tonen E Samenwerken en overleggen F Ethisch en integer handelen G Relaties bouwen en netwerken H Overtuigen en beïnvloeden I Presenteren J Formuleren en rapporteren K Vakdeskundigheid toepassen L Materialen en middelen inzetten M Analyseren N Onderzoeken O Creëren en innoveren P Leren Q Plannen en organiseren R Op de behoeften en verwachtingen van de ‘klant’ richten S Kwaliteit leveren T Instructies en procedures opvolgen U Omgaan met verandering en aanpassen V Met druk en tegenslag omgaan W Gedrevenheid en ambitie tonen X Ondernemend en commercieel handelen Y Bedrijfsmatig handelen Bron: Competentiemodel Kenniscentra Beroepsonderwijs Bedrijfsleven - powered by SHL De volgende competenties zijn in het kwalificatiedossier Sport en bewegen 2009-2010 opgenomen: Sport - en bewegingscoördinator / BOS-medewerker niveau 4 A, B, C, D, E, F, G, H, I, J, K, L, M, N, O, P, Q, R, S, T, U, V, W, X, Y Sport - en bewegingscoördinator / Trainer / Coach niveau 4 A, B, C, D, E, F, G, H, I, J, K, L, M, N, O, P, Q, R, S, T, U, V, W, X, Y Sport - en bewegingscoördinator / Bewegingsagoog niveau 4 A, B, C, D, E, F, G, H, I, J, K, L, M, N, O, P, Q, R, S, T, U, V, W, X, Y Sport - en bewegingscoördinator / Operationeel sport - en bewegingsmanager niveau 4 A, B, C, D, E, F, G, H, I, J, K, L, M, N, O, P, Q, R, S, T, U, V, W, X, 133 Facilitaire dienstverlening Niveau 2: Facilitair medewerker De taken van een Facilitair medewerker zijn voornamelijk uitvoerend en hebben betrekking op het in ontvangst nemen en verwerken van inkomende post en goederen, het distribueren van poststukken en goederen, het inrichten en gebruiksklaar maken van vergaderfaciliteiten, het verrichten van routinematige schoonmaakwerkzaamheden volgens de vastgestelde normen en het verrichten van voedings- en restauratieve taken. De Facilitair medewerker verricht deze taken binnen de facilitaire dienstverlening van instellingen en bedrijven in verschillende sectoren. De uitvoering van taken van de facilitair medewerker gebeurt onder verantwoordelijkheid van een middenkaderfunctionaris of leidinggevende/hoofd van een afdeling of object. Vooropleidingseisen: vooropleidingseisen conform de WEB: geen advies aan bevoegd gezag voor aanvullende eisen: NT2 niveau 3 rekenen en wiskunde niveau 3 Niveau 4: Facilitair leidinggevende De taken van een Facilitair leidinggevende hebben betrekking op de organisatie van facilitaire activiteiten zoals het bewaken van de voortgang van interne post, het organiseren en beheren van de inkoop en voorraad, het beheren, organiseren en aansturen van gebouwbeheer/-onderhoud en hierover managementrapportages opstellen, het (mede) coördineren en beheren van risico’s op het gebied van arbo en veiligheid, het beheren van schoonmaakactiviteiten en opmaken van schoonmaakbestekken en het organiseren van recepties en bedrijfsevenementen. De facilitair leidinggevende is in staat verantwoordelijkheid te dragen voor de organisatie van de activiteiten van de facilitaire dienst en voor het interpreteren van de effecten van de uitvoering van deze activiteiten. De werkwijzen en procedures van de facilitaire dienst zijn afgestemd op de betreffende organisatie en deels gebaseerd op standaarden. Hierdoor zal de invulling van de werkzaamheden per situatie verschillen. De facilitair leidinggevende zal deze taken binnen de facilitaire dienst van instellingen en bedrijven uitvoeren. Vooropleidingseisen vooropleidingseisen conform de WEB: diploma lbo/vbo diploma mavo diploma vmbo (theoretisch, gemengd of kaderberoepsgericht) overgangsbewijs van het derde naar het vierde jaar havo of vwo kwalificatie Facilitair dienstverlener een ander bij ministeriële regeling aangewezen diploma of bewijsstuk advies aan bevoegd gezag voor aanvullende eisen: bij diploma lbo/vbo/mavo: C-niveau7 en examen in één van de sectorspecifieke vakken bij equivalent buitenlands diploma: NT2 niveau 4 Studielast Voor de opleiding tot facilitair assistent geldt als studielast 1 jaar (= 1600 studiebelastingsuren). Voor de opleiding tot facilitair medewerker geldt als studielast 2 jaar (= 3200 studiebelastingsuren). 134 Voor de opleiding tot facilitair dienstverlener geldt als studielast 3 jaar (= 4800 studiebelastingsuren). Voor de opleiding tot facilitair leidinggevende geldt als studielast 4 jaar (= 6400 studiebelastingsuren). Kerntaken en werkprocessen. Hieronder een overzicht van de kerntaken en de werkprocessen. Werkprocessen die schuingedrukt zijn, zijn werkprocessen waarin wij les mogen geven als we klaar zijn met de opleiding. Legenda: K1: Facilitair medewerker K2: Facilitair leidinggevende Kerntaak Kerntaak 1: Beheert gebouwen en apparatuur Kerntaak 2: Bereidt Voedingscomponenten en voert cateringwerkzaamheden uit Kerntaak 3: Ondersteunt het secretariaat en faciliteert de organisatie van bijeenkomsten en evenementen Kerntaak 4: Beheert de voorraad en verzorgt de logistiek Kerntaak 5: Geeft leiding en voert beheerstaken uit Werkproces 1.1 Voert schoonmaakwerkzaamheden uit 1.2 Verzorgt textiel 1.3 Beheert textiel 1.4 Gebruiksklaar maken/houden van diverse apparatuur 1.5 Richt beschikbare ruimtes in en beheert deze 1.6 Signaleert onveilige situaties 1.7 Voert activiteiten op het gebied van risicopreventie uit 1.8 Voert toelatingsbeleid uit 1.9 Voert brand- en sluitrondes uit 1.10 Coördineert de uitvoering van beveiligingstaken 2.1 Treft voorbereidingen voor de bereiding van voedingscomponenten en verkoop 2.2 Informeert en begeleidt cliënten en gasten bij de menukeuze 2.3 Bereidt (warme en brood-) maaltijden 2.4 Bereidt huishoudelijke dranken en distribueert deze 2.5 Geeft dranken en gerechten uit en distribueert/serveert deze 2.6 Stelt menuplannen samen 2.7 Ontwerpt en implementeert de routing van de keuken 3.1 Sorteert en verwerkt inkomende en uitgaande post 3.2 Voert receptiewerkzaamheden uit 3.3 Voert licht administratief werk uit 3.4 Voert vergaderservice uit 3.5 Faciliteert de organisatie van evenementen 4.1 Onderhoudt de voorraad 4.2 Vraagt offertes op en selecteert leveranciers 4.3 Bestelt materialen en middelen 4.4 Neemt goederen in ontvangst en slaat deze op 4.5 Zorgt voor de interne goederenstroom 5.1 Maakt een afdelingsplan 5.2 Maakt een personeelsplanning 5.3 Maakt analyses voor begrotingen en doet voorstellen 5.4 Bewaakt budgetten 5.5 Ondersteunt bij de werving en selectie van nieuwe medewerkers 5.6 Voert functionerings- en beoordelingsgesprekken Kwalificatie K1 K2 x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x 135 5.7 Plant en verdeelt de werkzaamheden 5.8 Begeleidt medewerkers en stuurt medewerkers aan 5.9 Motiveert en stimuleert samenwerking in het team 5.10 Bewaakt en evalueert processen en procedures op de werkvloer 5.11 Voert werkoverleg 5.12 Rapporteert aan het management x x x x x x Uitwerking van de kerntaken Kerntaak 1 De Facilitaire dienstverlener voert dagelijks en periodiek schoonmaakwerkzaamheden uit volgens het schoonmaakwerkplan of werkprogramma. Hij reinigt en desinfecteert keukeninventaris, apparatuur en overige voedselcontactplaatsen. Hij voert indien van toepassing schoonmaakonderhoud uit van sanitair, interieur en vloeren. Hij maakt de afwasmachine gebruiksklaar, wast verschillende materialen en gereedschappen af en ruimt deze op. Na het schoonmaken brengt hij de werkkast en/of de werkwagen op orde. Vervolgens verwijdert hij het grof en fijn vuil volgens relevante wettelijke richtlijnen. De Facilitaire dienstverlener verzorgt textiel op basis van de onderhoudsmethodes zoals weergegeven op het textieletiket. Hij sorteert, reinigt, strijkt en/of mangelt het textiel op basis van de gekozen textielverzorgingsmethode met behulp van machines en/of middelen. Daarna vouwt hij het gereinigd textiel op en bergt het op of controleert aangeleverde goederen van derden en bergt het op. Indien noodzakelijk voert hij eenvoudige verstelwerkzaamheden uit. De Facilitair leidinggevende voert het linnenbeheer van de organisatie uit. Indien hij de activiteiten binnen het linnenbeheer uitbesteedt, onderhoudt hij de contacten met externen en/of de wasserij. Hij maakt hij gebruik van computerapplicatieprogramma´s om een textielroulatieprogramma op te kunnen stellen. Daarnaast formuleert hij eisen om een textielpakket samen te kunnen stellen. Hij adviseert zijn direct leidinggevende of de directie ten aanzien van het samenstellen van het textielpakket en ten aanzien van het gebruik van disposables. De Facilitaire dienstverlener onderhoudt voedingsautomaten zoals koffie-, frisdrank- en zoetwarenautomaten. Hij vult ingrediënten en disposables bij, noteert gegevens en draagt de opbrengst volgens voorgeschreven procedures af. De Facilitair leidinggevende controleert diverse apparatuur zoals schoonmaakapparatuur, werktuigbouwkundige installaties, audiovisuele installaties en communicatieapparatuur op mankementen. Hij signaleert storingen en/of problemen en neemt contact op met de leveranciers. Hij voert lichte reparaties uit en bestelt indien nodig onderdelen bij leveranciers. Hij houdt toezicht op de uitgifte en keuringen van de apparatuur en toetst deze op basis van het kwaliteitssysteem. Tevens stelt hij gebruikersinstructies op voor het gebruik van diverse apparatuur of zorgt ervoor dat deze aanwezig zijn. De Facilitair leidinggevende voert verhuisplanningen en inrichtingsplanningen uit door een facilityplanning op te stellen en de uitvoering ervan aan te sturen. Daarnaast verzorgt hij de ruimtenummering en bewegwijzering. Hij verdeelt de beschikbare ruimte en richt deze in. Hij schaft in opdracht van zijn leidinggevende inventaris aan en beheert deze door deze te registeren, te verdelen en te distribueren. Hij houdt rekening met de Arbowetgeving ten aanzien van werkplekinrichting en toetst bestaande situaties hieraan. De Facilitaire dienstverlener ziet erop toe dat gasten/cliënten de huisregels naleven en voert controles uit ter waarborging van de veiligheid. Hij signaleert onveilige situaties en/of incidenten, 136 handelt volgens relevante procedures, schakelt eventueel zijn collega’s in of informeert zijn leidinggevende. De Facilitair leidinggevende coördineert in samenwerking met collega’s en/of zijn direct leidinggevende activiteiten op het gebied van Arbo en veiligheid, zoals de bedrijfshulpverlening, een bedrijfsontruiming, een ontruimingsoefening en een scholingsplan ten behoeve van de bedrijfshulpverlening. Daarnaast levert hij een bijdrage aan de ontwikkeling van een bedrijfsnoodplan en een bedrijfsontruimingsplan en onderhoudt hij in voorkomende gevallen contacten met externe instanties in het kader van het bedrijfsnoodplan. De Facilitaire dienstverlener voert het toelatingsbeleid van de instelling en/of het bedrijfspand uit volgens de vastgestelde procedures en relevante wet- en regelgeving. Hij houdt toezicht op de in- en uitgangen waarbij hij gebruik maakt van onder andere camerasurveillancesystemen en registreert bezoekers. Hij beheert de sleutels van de instelling en/of het bedrijfspand. De Facilitaire dienstverlener voert brand- en sluitrondes uit volgens een vastgesteld schema. Hij controleert deuren, ramen en hekwerken en sluit deze. Hij zet apparatuur uit volgens de procedures en bedient alarmapparatuur. Hij controleert vluchtroutes en controleert op brandgevaarlijke situaties. Hij rapporteert vervolgens zijn bevindingen aan zijn direct leidinggevende. De Facilitair leidinggevende ziet toe op de uitvoering van bewakings- en beveiligingsplannen. Hij coördineert de inzet van beveiligingsmedewerkers en roostert beveiligingswerkzaamheden in. Hij stelt beveiligingsprocedures en -protocollen op waaraan de diensten van derden met betrekking tot de beveiligingswerkzaamheden moeten voldoen. Hij onderhoudt contacten met derden en stemt regelmatig de lopende zaken af. Toelichting: De Facilitaire dienstverlener neemt bij het uitvoeren van zijn werkzaamheden relevante procedures, wet- en regelgeving in acht. Kerntaak 2 De Facilitaire dienstverlener bereidt cateringwerkzaamheden voor. Hij plant zijn eigen werkzaamheden en stemt deze af met zijn collega’s en/of leidinggevende. Hij verzamelt de producten uit de opslagruimten of koeling, zet de benodigde apparatuur aan en legt gereedschappen en materialen klaar. Hij bereidt producten en grondstoffen voor en past hierbij warenkennis en voedingsleer toe om te bepalen op welke wijze de producten en grondstoffen voorbewerkt dienen te worden. Hij vult de uitgifteruimte aan met geconditioneerde levensmiddelen en legt het serveermateriaal klaar. De Facilitaire dienstverlener informeert en begeleidt gasten/cliënten bij de maaltijdkeuze en houdt daarbij rekening met de specifieke wensen en behoeften van de gasten/cliënten. Hij assisteert cliënten bij het invullen van de maaltijdkaarten en gasten bij de keuze voor een gerecht of menu door de gasten/cliënten te voorzien van informatie over voeding. Hij hanteert hierbij de voedingsadviezen van de diëtist en de dieettabellen/variatielijsten. Indien hij problemen of veranderingen signaleert in het voedingspatroon van de cliënten, geeft hij deze door op basis van relevante procedures. De Facilitaire dienstverlener bereidt (warme en brood)maaltijden op basis van maaltijdcoderingen en de werkplanning. Hij neemt hierbij de relevante wet- en regelgeving in acht. Hij stemt zijn werkzaamheden af met zijn collega’s en/of leidinggevende. Hij past aspecten van warenkennis en voedingsleer toe om te bepalen op welke wijze de producten bereidt dienen te worden en past de voedingswijzer toe. Vervolgens portioneert hij de maaltijdcomponenten. 137 De Facilitaire dienstverlener plant de bereiding van huishoudelijke dranken. Hij maakt de koffie- en theeapparatuur gebruiksklaar, vult thermoskannen of containers met koffie of thee, zet vervolgens de bestelde koffie, thee en overige benodigdheden klaar en levert deze op het afgesproken tijdstip af op de plaats van bestemming. Hij serveert koffie, thee en eventuele andere dranken op de plaats van bestemming. De Facilitaire dienstverlener geeft warme en koude dranken en gerechten uit. Hij stemt zijn werkzaamheden voor en tijdens de uitgifte af met zijn collega’s en/of leidinggevende. Hij schept soepen en warme maaltijden op vanuit au bain-maries, serveert warme en/of koude snacks en biedt geconditioneerde producten aan. Hij maakt gebruik van de kassa om de producten af te rekenen. Hij distribueert en/of serveert de dranken en gerechten met behulp van transportwagens of andere hulpmiddelen. De Facilitair leidinggevende stelt een menuplan voor een bepaalde periode samen. Voor het maken van een menuplan maakt hij gebruik van een assortimentslijst en houdt hij rekening met de voedingswijzer, menuengineering, inzet van apparatuur en personeel en de wensen en behoefte van de gasten/cliënten. Tijdens de samenstelling van het menuplan overlegt hij met diverse collega’s zoals bijvoorbeeld de diëtisten. Hij berekent de benodigde hoeveelheden van de verschillende maaltijden. De Facilitair leidinggevende inventariseert de wensen en eisen van de betrokkenen en ontwerpt de routing van de keuken. Vervolgens overlegt hij over het ontwerp met betrokkenen en stelt een plan op voor de implementatie van de gekozen routing. Toelichting: De Facilitaire dienstverlener is werkzaam binnen de facilitaire dienstverlening van instellingen en bedrijven in verschillende sectoren. In de verschillende sectoren worden verschillende benamingen gegeven aan de klant waaraan de diensten worden verleend. Zo heeft de Facilitaire dienstverlener in de zorgsector te maken met cliënten en in de horeca-, catering- of congresbranche met gasten. Om deze reden is ervoor gekozen om in de kerntaakbeschrijving te spreken over gasten/cliënten. Indien een bepaald werkproces duidelijk toegespitst is op een bepaalde sector zal dit ook duidelijk worden aan de benaming die wordt gegeven aan de klanten waarmee de Facilitaire dienstverlener te maken heeft. De cateringwerkzaamheden die staan omschreven in deze kerntaak worden tevens tijdens evenementen toegepast. In de zorgsector begeleidt de Facilitaire dienstverlener de cliënten bij hun maaltijdkeuze op basis van de voedingsadviezen van de diëtiste en/of dieettabellen. De maaltijdkeuze van de cliënten worden geregistreerd op maaltijdkaarten en dienen als controlemiddel voor de distributie van de maaltijden. Het observeren van het eetgedrag en het voedingspatroon van cliënten wordt door de Facilitaire dienstverlener tevens alleen uitgevoerd in de zorgsector. Dit doet hij bijvoorbeeld door tijdens het afruimen te controleren of de cliënt zijn maaltijd heeft genuttigd. Indien de Facilitaire dienstverlener werkzaam is in de horeca-, catering- of congresbranche informeert hij gasten over de gerechten/maaltijden die hij verkoopt. Het distribueren van maaltijden vindt in de zorgsector plaats door middel van transportwagens. Dit omdat de maaltijden naar verschillende afdelingen worden gedistribueerd. De Facilitaire dienstverlener handelt tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden in voedselcontactplaatsen en distributie van maaltijden volgens de richtlijnen van de hygiënecode (HACCP). Bij het uitvoeren van de overige werkzaamheden neemt hij tevens relevante procedures, wet- en regelgeving in acht. 138 Kerntaak 3 De Facilitaire dienstverlener sorteert en verwerkt post (digitaal) op een centraal distributiepunt volgens voorgeschreven procedures. Hij sorteert inkomende post en zendt deze tijdig door naar de behandelende afdeling of medewerker. Hij maakt tevens de uitgaande post klaar voor verzending. Hij doet dit door de post op te sorteren en te registreren. Hij selecteert, weegt, converteert en frankeert post. Hij biedt uitgaande post tijdig aan bij distributiepunten van de (externe) distributeur en/of verricht koeriersdiensten om interne post tussen locaties te distribueren. De Facilitaire dienstverlener voert receptiewerkzaamheden uit volgens voorgeschreven procedures en richtlijnen en stemt deze af met zijn directe collega’s. Hij bedient de telefooncentrale en handelt vragen af. Hij neemt reserveringen aan en verwerkt deze. Tevens ontvangt hij in voorkomende gevallen gasten/cliënten, maakt hen wegwijs en beantwoordt vragen. De Facilitaire dienstverlener voert licht administratief werk uit volgens voorgeschreven procedures en richtlijnen. Hij houdt het archief en dossiers bij, voert versiebeheer uit, noteert gegevens of voert gegevens in met behulp van een computer. Indien noodzakelijk verstrekt hij in voorkomende gevallen voortgangsinformatie en inhoudelijke informatie uit stukken en dossiers aan derden. Tevens reproduceert hij in voorkomende gevallen stukken en documenten. Hij verzamelt deze, controleert de huisstijlelementen en past deze toe. De Facilitaire dienstverlener richt vergaderruimten in en maakt ze gebruiksklaar en gereed voor de ontvangst van gasten. Hij zet apparatuur klaar en bedient deze. Na gebruik ruimt hij vergaderruimten op. Hij stemt zijn werkzaamheden af met collega’s en/of leidinggevende en werkt volgens vastgestelde procedures. In voorkomende gevallen vult hij een functionsheet in en plant de vergaderaccommodaties. De Facilitair leidinggevende onderhoudt contacten met de organisatoren van evenementen, voert overleg met hen en inventariseert hun wensen en behoeften. Hij levert een bijdrage aan de organisatie van evenementen door een draaiboek op te stellen en de inrichting te ontwerpen. Hij reserveert de benodigde middelen en materialen en regelt de benodigde vergunningen met de betreffende instanties. Hij coördineert de publiciteit en promotie van het evenement. Toelichting: De Facilitaire dienstverlener verzorgt, afhankelijk van de sector of de grootte van het bedrijf waarvoor de Facilitaire dienstverlener werkzaam is, zowel de inkomende als uitgaande post voor diverse afdelingen. Om deze reden is het van belang dat hij systematisch te werk gaat en zorgt dat de post tijdig bij de betreffende afdelingen wordt bezorgd en uitgaande post tijdig klaar ligt om te versturen. Kerntaak 4 De Facilitaire dienstverlener onderhoudt de voorraad volgens voorgeschreven procedures en richtlijnen. Dit doet hij door regelmatig de voorraadhoogte met behulp van formulieren en/of computeruitdraaien te inventariseren en noodzakelijke aanvullingen te signaleren. Hij controleert de producten regelmatig op kwaliteit en houdbaarheid. Hij geeft de gesignaleerde noodzakelijke aanvullingen door aan de leidinggevende. De Facilitair leidinggevende selecteert leveranciers, vraagt offertes aan en beoordeelt de ontvangen offertes en de daarbij horende leveringscondities. Hij selecteert op basis hiervan de leveranciers. De Facilitair leidinggevende maakt naar aanleiding van de gesignaleerde noodzakelijke aanvullingen van voedingsmiddelen, inventaris, textiel, kantoorartikelen en overige materialen en middelen bestellijsten en inkoopspecificaties. Hij bestelt de benodigde materialen en middelen en controleert 139 en bewaakt de levertijden van bestellingen en signaleert overschrijdingen. Bij overschrijdingen van de levertijden wordt volgens relevante procedures contact opgenomen met de betreffende leverancier. De Facilitaire dienstverlener neemt bestellingen in ontvangst. Hij controleert de geleverde bestellingen met behulp van de afleveringsbon en bestelbon en controleert de goederen op kwaliteit en zichtbare beschadigingen/schade, neemt zo nodig contact met de leverancier en verzorgt de retourverzendingen. Hij pakt bestellingen uit en vervoert deze naar de opslagruimtes. Vervolgens registreert hij de goederen volgens geldende procedures. Hij hanteert gevaarlijke stoffen volgens relevante procedures. Hij slaat de goederen op via het first-in-first-out principe en op voorgeschreven wijze (gelet op de temperatuur, vochtigheidsgraag (klimaatbeheersing)). Hij verwerkt de bestelbonnen en administreert de expeditiebonnen. De Facilitaire dienstverlener verstrekt goederen uit de voorraad. Hij verzamelt de benodigde hoeveelheid producten uit de opslagruimte c.q. het magazijn. Hij boekt de goederen vervolgens uit de voorraad af en transporteert deze naar de interne bestelpunten. Hij zorgt bij aflevering voor het verkrijgen van een handtekening voor ontvangst. Kerntaak 5 De Facilitair leidinggevende stelt een afdelingsplan op aan de hand van het ondernemingsplan. Hij signaleert ontwikkelingen in de branche en in de samenleving en gaat na wat voor gevolgen deze ontwikkelingen voor de werkzaamheden van zijn afdeling kunnen hebben. Hij beschrijft in het plan aan welke tactische en operationele doelstellingen de afdeling moet voldoen, welke werkzaamheden (of activiteiten) daarvoor uitgevoerd moeten worden en aan welke eisen deze werkzaamheden moeten voldoen. Hij besteedt hierbij aandacht aan werkwijzen, werkmethoden en het gebruik van hulpmiddelen. Hij stemt het afdelingsplan af met de directie. De Facilitair leidinggevende maakt op basis van het afdelingsplan een inschatting van de benodigde inzet aan personeel, bepaalt de kwalitatieve en kwantitatieve personeelsbehoefte op korte en lange termijn voor de activiteiten van de afdeling en beschrijft dit in de personeelsplanning. De Facilitair leidinggevende maakt analyses van de omzet van de afdeling op basis van relevante informatie. Hij voert kostenberekeningen uit, rapporteert de uitkomst van de analyses aan het management en doet voorstellen voor (het aanpassen van) budgetten. De Facilitair leidinggevende bewaakt de beschikbaar gestelde budgetten voor zijn afdeling en vermijdt budgetoverschrijdingen. Daartoe vergelijkt hij de toegestane kosten met de werkelijk gemaakte kosten van de afdeling. Hij verklaart eventuele verschillen doet een voorstel om kosten te besparen en bespreekt dit met de manager/ondernemer . Hij voert de financiële administratie uit of delegeert deze aan een andere afdeling. Zelf houdt hij zicht op deze zaken door regelmatige controle op basis van overzichten en rapportages. De Facilitair leidinggevende draagt bij aan werving en selectie van nieuwe medewerkers, hulp- en vakantiekrachten. Hij voert selectiegesprekken met kandidaten om te bepalen of de kandidaten geschikt zijn voor de afdeling en de functie. Hij selecteert kandidaten en doet voorstellen aan het management om deze aan te stellen. De Facilitair leidinggevende voert functionerings- en beoordelingsgesprekken met de (lerende) medewerkers. Hij signaleert ontwikkelingsbehoeften en -mogelijkheden van de desbetreffende medewerkers en draagt in dit kader suggesties en ideeën aan. Hij stelt samen met de medewerkers een persoonlijk ontwikkelplan op. Mede aan de hand van de beoordelingsgesprekken adviseert hij of een medewerker in aanmerking komt voor een verandering in functie, beloning of beëindiging van 140 de dienstbetrekking van de (lerende) medewerkers. Hij verwerkt resultaten van de functionerings- en beoordelingsgesprekken in de personeelsdossiers en neemt bij dit alles relevante voorschriften in acht. De Facilitair leidinggevende plant en verdeelt de werkzaamheden in zijn team. Hij maakt een operationele planning voor de inzet van personeel en maakt een werkrooster. Hij houdt hierbij rekening met de capaciteit en kwaliteiten van de medewerkers. Hij past deze planning wanneer nodig aan. Hij kent verantwoordelijkheden en bevoegdheden toe aan het personeel en hij houdt hierbij rekening met relevante richtlijnen en bedrijfsvoorschriften. De Facilitair leidinggevende informeert en instrueert (lerende) medewerkers voorafgaand aan - en tijdens de werkzaamheden over de te verrichten taken, de prioriteiten en de te behalen resultaten. Hij motiveert, stimuleert en geeft feedback aan (lerende) medewerkers met betrekking tot hun werk en hun handelen. Hij draagt oplossingen en verbeterpunten aan en stuurt aan op het behalen van persoonlijke doelstellingen. Hij stemt de hoeveelheid en wijze van begeleiding af op de ontwikkeling van de werknemers. Hij introduceert (lerende) medewerkers en invalkrachten en maakt hen wegwijs in de processen en procedures binnen de organisatie. De Facilitair leidinggevende besteedt aandacht aan het bevorderen van een goede verstandhouding tussen de medewerkers en bespreekt zaken die het functioneren en de harmonie in het team verstoren. Hij levert een bijdrage aan het voorkomen en terugdringen van het ziekteverzuim. De Facilitair leidinggevende bewaakt en evalueert de operationele werkzaamheden van het team. Hij controleert en/of beoordeelt of de werkzaamheden tot het gewenste kwaliteitsniveau leiden en of de werkzaamheden worden uitgevoerd volgens werkafspraken en/of verlopen conform planning. Bij mogelijke problemen en/of stagnatie in de werkzaamheden van het team, of indien hij verbetermogelijkheden signaleert, draagt hij oplossingen of verbeterpunten aan voor zijn team. Daarnaast ziet hij erop toe dat er op de werkvloer wordt gewerkt volgens de relevante wetgeving. De Facilitair leidinggevende organiseert periodiek werkoverleg met de medewerkers in zijn team. Tijdens dit overleg informeert hij de medewerkers over het centrale beleid en vestigingsbeleid. Hij bespreekt veranderingen in het werk, de actuele zaken, evaluaties van producten en diensten en de knelpunten. Hij legt de afspraken vast en bewaakt de naleving van deze afspraken. De Facilitair leidinggevende maakt periodiek rapportages van werkzaamheden en geeft financiële terugkoppeling naar de directie. Hij verzamelt informatie uit werkoverleggen voor het management en bespreekt verbeterpunten of problemen met het management. Toelichting: Het afdelingsplan is afgeleid van het bedrijfsplan en is een (korte) beschrijving van welke werkzaamheden er worden uitgevoerd in de afdeling, hoe deze werkzaamheden worden uitgevoerd en welke middelen ervoor nodig zijn. Over het algemeen wordt er periodiek per jaar een afdelingsplan (of activiteitenplan) geschreven. Het afdelingsplan is vervolgens de basis voor het maken van werkplanningen voor het uitvoeren van dagelijkse en periodieke werkzaamheden en productieplanningen. De Facilitair leidinggevende heeft kennis van regels, procedures en werkwijzen die voor het gehele bedrijf gelden. Informatie hierover ontvangt hij van de manager of de directeur/eigenaar. 141 1.3 Organisaties In het mbo zijn er een aantal organisaties die je als docent kunt raadplegen voor bijvoorbeeld informatie over de kwalificatiestructuur en kwalificatiedossiers. Voor docenten van Gezondheidszorg & Welzijn zijn er de volgende organisaties: KOC, Calibris en Kenwerk. KOC KOC Nederland is het Kenniscentrum Beroepsonderwijs Bedrijfsleven voor de uiterlijke verzorging. KOC Nederland voert in de kappers-, schoonheidsspecialisten- en pedicurebranche wettelijke taken uit naam van het Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap (OCW). KOC Nederland is één van de 17 Kenniscentra Beroepsonderwijs Bedrijfsleven die samenwerken binnen de koepelorganisatie Colo. KOC Nederland vormt een directe schakel tussen het mbo-onderwijs en het georganiseerde bedrijfsleven in de kappers-, schoonheidsspecialisten- en pedicurebranche. Missie De missie van KOC Nederland is het bevorderen van vakmanschap in de uiterlijke verzorging. KOC Nederland voert deze missie uit door samen te werken met het georganiseerde bedrijfsleven en het beroepsonderwijs. Voor het realiseren van deze missie kiest KOC de wensen van haar klanten: bedrijven (ondernemers, werknemers en praktijkopleiders), onderwijs (leerlingen, docenten en onderwijsinstellingen), haar bestuurspartijen en het Ministerie van OCW als uitgangspunt. Taken Daarnaast oriënteert KOC zich op nationale en internationale ontwikkelingen, zoals het European Qualitication Framework (EQF). Binnen dat kader worden de volgende taken uitgevoerd die passen in het kader van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs: - Ontwikkelen en onderhouden van de kwalificatiestructuur uiterlijke verzorging, en deze inpassen in European Qualification Framework - Internationale diplomawaardering - Versterken van de aansluiting in de beroepsonderwijs kolom vmbo-mbo-hbo en de aansluiting met het brancheonderwijs - Werven en erkennen van voldoende leerbedrijven in relatie tot de behoefte van en mogelijkheden op de arbeidsmarkt - Ondersteuning en kwaliteitsbevorderingen van leerbedrijven, waaronder opleiden en certificeren van praktijkopleiders - Onderzoek en adviezen geven met betrekking tot de macrodoelmatigheid van het landelijk en regionale opleidingenaanbod in het beroepsonderwijs - Ondersteuning van bedrijfsleven en onderwijsinstellingen bij de vormgeving van competentiegericht onderwijs Expertise KOC Nederland vervult binnen de uiterlijke verzorging een belangrijke ‘overlegfunctie’ tussen het beroepsonderwijs en het bedrijfsleven. Bij KOC Nederland werken professionals met kennis van zaken, door hun nauwe contacten met de branchevertegenwoordigers en onderwijsinstellingen staan zij midden in de markt. Binnen KOC Nederland werken projectleiders die beschikken over kennis om in samenwerking met het beroepsonderwijs en het bedrijfsleven de competentiegerichte kwalificatiestructuur voor het mbo te ontwikkelen. De opleidingsadviseurs werven leerbedrijven: zij bezoeken de bedrijven persoonlijk en erkennen deze aan de hand van een zorgvuldige 142 kwaliteitscontrole. Daarnaast bieden de opleidingsadviseurs na de erkenning, ondersteuning aan praktijkopleiders bij het bevorderen van de kwaliteit in het leerbedrijf. Verder kun je bij KOC Nederland terecht met je vragen voor de gehele uiterlijke verzorging. Zij staan dan ook veel scholen, leerlingen, werkgevers en werknemers te woord over diverse aangelegenheden. De sleutel hierbij is: kennis op één centraal punt verzamelen en vervolgens verspreiden naar relaties. Bron: www.koc.nl Calibris Kenniscentrum Calibris is verantwoordelijk voor de erkenning van leerbedrijven en voor het onderhoud van de kwaliteitsstructuur voor de sectoren Zorg, Welzijn en Sport. Doel Calibris verkent de markt, en werkt doelbewust samen met andere kenniscentra. Calibris brengt betroken partijen bijeen in regionale netwerken en overeenkomsten/afspraken. Calibris maken maatschappelijke relevante projecten wegwijs, en ontwikkelt effectieve en innovatieve oplossingen. Al deze inspanningen zijn gericht op één gemeenschappelijk doel: meer balans en dynamiek op de arbeidsmarkt. Dat lukt alleen door in te spelen op ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Op deze manier levert Calibris een waardevolle bijdrage om beroepspraktijk en beroepsonderwijs soepel op elkaar te laten aansluiten. Onmisbare schakel Calibris heeft de kennis en ervaring om een verbinding te maken tussen school en leerbedrijf, tussen werkgever en werknemer, tussen opleiding en loopbaan, tussen overheid en bedrijfsleven. In de rol van Calibris als tussenpersoon, ligt een belangrijk deel van onze toegevoegde waarde. De kenniseconomie moet het hebben van een goed opgeleide beroepsbevolking. En Calibris doet er alles aan om hierover noodzakelijke innovaties te stimuleren en te vergemakkelijken en te ondersteunen. Ruime taakopvatting Het beroepsonderwijs vormt een dynamische omgeving die niet onberoerd gebleven is door alle maatschappelijke veranderingen. Hierdoor zijn de publieke taken van de kenniscentra de laatste jaren aanzienlijk verbreed. Bij Calibris houdt het werk in elk geval niet op bij de juiste hoeveelheid stageplaatsen en voldoende aanbod van gekwalificeerd personeel. Hun bemoeienis strekt zich uit tot de zogeheten ‘education permanente’ van de werkende mens, of ‘een leven lang leren’. Bron: www.calibris.nl Kenwerk Kenwerk is het kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven voor de sectoren horeca, bakkerij, reizen, recreatie en facilitaire dienstverlening. Kenwerk verbindt bedrijfsleven en beroepsonderwijs om de samenleving te voorzien van gekwalificeerde mensen, nu en in de toekomst. Dit doen zij door: - Leerbedrijven te erkennen, te begeleiden en te adviseren bij het opleiden van leerlingen, zowel in Nederland als in het buitenland - Arbeidsmarktontwikkelingen te vertalen naar opleidingsinhoud - Deskundigheid te bieden op het gebied van kwalificeren en examineren - Regionaal overleg tussen roc’s en leerbedrijven te stimuleren - Projecten uit te voeren ter verbetering van de aansluiting tussen bedrijfsleven en onderwijs 143 Arbeidsmarktperspectief Kenwerk realiseert oplossingen die bijdragen aan een goed functionerende arbeidsmarkt op landelijk, regionaal en internationaal niveau. Hierbij hebben zij ook voor de verwachtingen van het bedrijfsleven en de ambities van het onderwijs en de overheid. Missie Als kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven voor de sectoren: horeca, bakkerij, reizen, recreatie en facilitaire dienstverlening, verbindt Kenwerk partijen om tot een optimaal leerproces te komen. Ondersteuning van dat leerproces krijgt vorm door: - Het vaststellen van kwalificatiedossiers - Regionale afstemming over leerlingen en leerplaatsen - Erkenning en ondersteuning van leerbedrijven - Het leveren van door het beroepsonderwijs en bedrijfsleven gevraagde diensten Visie Voor de arbeidsmarkt van de sectoren horeca, bakkerij, reizen, recreatie en facilitaire dienstverlening worden voor alle beroepen voldoende mensen opgeleid, zodat aan de vraag naar gekwalificeerde medewerkers voldaan kan worden. Om dit te realiseren heeft het bedrijfsleven voldoende invloed op vorm en inhoud van het opleiden voor de eigen sector. Deze invloed betreft zowel het regulier beroepsonderwijs als alle andere vormen van een leven lang leren. Kenwerk is in dit proces voor deze partijen een natuurlijke partner. Kenwerk draagt hiermee bij aan de maatschappelijke opdracht: voor iedereen in onze samenleving een passende baan, opleiding en toekomstperspectief. Kwalificatiestructuur Kenwerk is medeverantwoordelijk voor het inrichten en onderhouden van de beroepen- en kwalificatiestructuur in het mbo. Hierin staan alle beroepen (kwalificaties) waarvoor in onze sectoren kan worden opgeleid. Bij het inhoud geven aan kwalificatiedossiers letten zij op de aansluiting van vmbo op mbo op hbo. Met de kennis van de landelijke en de regionale arbeidsmarkt dragen zij bij aan een goed werkende arbeidsmarkt. Hun uitgebreide netwerk zetten zij in voor de optimale match tussen leerling en leerbedrijf. Ook werken zij samen met andere kenniscentra om loopbaanmogelijkheden in binnen- en buitenland systematisch vast te leggen en beschikbaar te stellen. Bron: www.kenwerk.nl Bij de organisaties KOC, Calibris en Kenwerk, kun je terecht voor informatie over: - De kwalificatiestructuur - De kwalificatiedossiers - De eindtermen - Trainingen voor docenten - De BPV-protocollen - De rolprofielen BPV - Praktijkleerovereenkomsten - Stages in het mbo Daarnaast kun je een aanvraag tot erkenning als leerbedrijf indienen voor een bedrijf uit de regio. 144 Wat is AKA? AKA is de praktijkgerichte opleiding Arbeidsmarktgekwalificeerd Assistent. Deze opleiding is er sinds 2004 voor jonge mensen die moeten wennen aan het werkzame leven. Kortweg: een opleiding ‘Leren Werken’ voor jonge mensen die liever met hun handen werken en het beste leren in de praktijk. De AKA-opleiding leidt niet op voor een beroep of een bepaalde branche of sector. De opleiding richt zich voornamelijk op het leren functioneren in een bedrijf en ervaring opdoen binnen meerdere branches en sectoren. AKA is een eenjarige opleiding op niveau 1. Anders dan gewone niveau 1opleidingen is dit geen beroepskwalificerende opleiding, maar een algemene opleiding, waarbij de leerlingen door stages of leerwerkplaatsen leren functioneren in een bedrijf. Wat zijn AKA-leerlingen? AKA-leerlingen zijn doorgaans jonger dan 23 jaar en hebben veelal een vmbo-achtergrond en een praktische instelling. Zij werken bij voorkeur onder begeleiding van de leermeester of praktijkbegeleider, ze weten nog niet zeker welke opleiding ze uiteindelijk willen volgen. Kenmerkend is dat AKA-leerlingen meer begeleiding nodig hebben dan leerlingen in de vakopleiding en dat ze niet meteen productief zijn. Voor sommige leerlingen is deze opleiding het hoogst haalbare. Een goede AKA-leerling, die in de horeca of bakkerij werkt, kan doorstromen naar een opleiding op niveau 2, indien mogelijk bij hetzelfde bedrijf. Aan het eind van de opleiding is de leerling in staat om: eigen werkzaamheden voor te bereiden; samen te werken; tijdens werkzaamheden te communiceren; klant/gast-gericht te handelen; om te gaan met problemen en werkrelaties te onderhouden. Praktijkopleider zijn voor AKA-leerlingen Een AKA-leerling kan onder begeleiding vooral eenvoudige en routinematige werkzaamheden uitvoeren. Het is belangrijk dat in het bedrijf een praktijkopleider aanwezig is die de leerling in de dagelijkse praktijk ondersteunt. Die praktijkopleider coacht, geeft feedback, let op de werkhouding en laat de leerling onder begeleiding werkzaamheden uitvoeren. De adviseur van Kenwerk ondersteunt praktijkopleiders in het herkennen van de te leren bekwaamheden en geeft tips en toelichting. De specifieke knelpunten van de AKA-leerling worden besproken. De adviseur adviseert ook over het invullen van de dagelijkse begeleiding van de leerling op de werkvloer. De onderwijsinstelling is verantwoordelijk voor de inhoud van de opleiding en houdt de voortgang van de leerling in de gaten. Het leerbedrijf kan op de begeleider van de school terugvallen als er zich problemen voordoen. Meer over AKA Workshop AKA voor praktijkopleiders Kenwerk organiseert voor praktijkopleiders van AKA-leerlingen een gratis workshop. Praktijkopleiders krijgen er achtergrondinformatie en inzichten specifiek gericht 145 op het begeleiden en coachen van AKA-leerlingen. Bron: http://www.kenwerk.nl 146 Nawoord Als studenten van de Noordelijke Hogeschool Leeuwarden en toekomstige docenten Gezondheidszorg en Welzijn was het een mooie ervaring en uitdaging om lesmateriaal te ontwikkelen voor het MBO. Door deel te nemen aan dit project hebben wij als studenten aan verschillende competenties kunnen werken zoals: 2.2a 2.2b 3.1a 3.2a 3.2b 4.1a 5.1a 5.2a 5.2b 7.2a Ik stem mijn taalgebruik en omgangsvormen af op mijn leerlingen. Ik stimuleer zelfstandigheid en initiatief van leerlingen. Ik kan onderwijsactiviteiten voorbereiden (en uitvoeren) waarbij ik de vakinhoudelijke en didactische keuzes die ik gemaakt heb onderbouw. Ik kan evaluatiemiddelen (proefwerken, enquêtes e.d.) ontwerpen en gebruiken om te bepalen of leerlingen voldoende hebben geleerd en of mijn onderwijs effectief is geweest. Ik maak bij mijn onderwijs gebruik van moderne middelen, waaronder ICT. Ik kan plannen en structureren. Ik kan – in verschillende rollen – samenwerken in een team. Ik geef en ontvang collegiale feedback. Ik ontwikkel samen met collega’s (al dan niet vakoverstijgend) onderwijsmateriaal (en ben betrokken bij het gebruik daarvan). Ik maak gebruik van feedback van leerlingen en collega’s om mezelf als docent te ontwikkelen. Namens de studenten van de Noordelijke Hogeschool Leeuwarden hopen wij dat de docenten die dit project hebben uitgevoerd of in de toekomst zullen gaan uitvoeren met hun leerlingen, het leuk en leerzaam hebben gevonden. Alvast bedanken wij u voor de medewerking, De studenten van de opleiding docent Gezondheidszorg en Welzijn van de Noordelijke Hogeschool Leeuwarden. Aankomstjaar 2009. 147 Notulen Vergadering Docent in het MBO, 24 oktober 2011 Aanwezig: Marije (vz), Sandra, Tryntsje, Jettie en Hilde (not) Afwezig met kennisgeving: Natasja, Djura en Josine 1. Opening Marije opent de vergadering 2. Afspraken voor lay-out We spreken af om voor de tekst Calibri te gebruiken, lettergrootte 11. Voor de kopjes gebruiken we Calibri, lettergrootte 14 en vet gedrukt. Voor tussenkopjes gebruiken we Calibri, lettergrootte 11 en vet gedrukt. 3. Opdracht 1 Iedereen is al met deze opdracht bezig geweest. Er waren nog een aantal onduidelijkheden over wat betreft hoe we moeten aangeven aan welke vakken wij een bijdrage mogen leveren. We besluiten dat het het mooist is als iedereen dat op de zelfde manier doet, daarom spreken we af dat we de onderdelen waarin wij les mogen geven schuin gedrukt aangeven. Als je twijfelt over je aanpak, kun je altijd vragen of iemand er even naar wil kijken (bijvoorbeeld via Blackboard). Diny wees ons nog op het feit dat we extra punten kunnen krijgen door meer informatie te geven bij opdracht 1.1. We hebben besloten om dit te doen. We geven extra informatie over de volgende onderwerpen: AKA Marije, Sandra en Djura LLB (leren, loopbaan en burgerschap) Natasja en Hilde Competentiegericht onderwijs Tryntsje, Jettie en Josine Begrippen die hierbij horen zijn: Proces, proces competentie matrix, kerntaak, werkproces en prestatie indicator. Opdracht 1 (ook de extra informatie) moet af zijn op 7 november en dan ook op blackboard staan. De rest van de klas kan dan je werk nog eens nakijken en feedback geven. We hebben afgesproken dat iedereen op 14 november het werk van de rest heeft nagekeken. Als wij denken dat opdracht 1 helemaal af is kijkt Diny het nog eens na (hier moeten we dan even over mailen). 4. Opdracht 2.2 De verdeling van de groepjes is als volgt: Welzijn Tryntsje, Jettie en Josine Uiterlijke verzorging Djura, Sandra en Marije Gezondheidszorg Natasja en Hilde Niemand is nog met deze opdracht begonnen maar het leek ons wel belangrijk om alvast afspraken te maken over hoe de producten eruit gaan zien. Hieronder een overzicht. PGO casus: moet bestaan uit een hoofdcasus en deelcasussen (hoeveelheid naar eigen inzicht). De casus moet in totaal 40 klokuren beslaan, inclusief voorbereiding, uitvoering en beoordeling. Rollenspel: we maken 2 rollenspellen met alles wat er bij hoort (zie opdracht). Instructiekaarten: We maken 4 instructiekaarten. Prestaties: bij elke prestatie moeten in ieder geval 2 workshops gemaakt worden. We maken 2 prestaties. 148 Multimedia product: dit mag een Wiki zijn waar leerlingen al het benodigde materiaal kunnen vinden of bijvoorbeeld een instructiefilmpje. Het is dus niet zo dat de leerlingen een multimedia product moeten maken, maar wij moeten iets maken waar de leerlingen gebruik van kunnen maken. Natuurlijk mag je nog iets extra’s toevoegen aan deze opdrachten om extra punten te krijgen, maar dit doen we ook al door bij opdracht 1 extra informatie toe te voegen. We hebben als doel gesteld om het leerlingenmateriaal af te hebben op 5 december. Al het materiaal moet dan op Blackboard staan. 5. Volgende vergadering De volgende vergadering vindt plaats op 14 november. Hilde is dan voorzitter en Tryntsje notulist. 6. Afsluiting Marije sluit de vergadering. Agenda voor vergadering 14 november 2011 1. Opening 2. Mededelingen 3. Bespreken opdracht 1 4. Hoever is iedereen met opdracht 2.2 5. Afspraken maken over opdracht 2.1 6. W.v.t.t.k. 7. Rondvraag 8. Afsluiting 149 Vergadering Docent in het MBO, 14 oktober 2011 Aanwezig: Djura, Hilde(vz), Jettie, Marije en Sandra (not) 1. opening Hilde opent de vergadering 2. mededelingen geen mededelingen 3. opdracht 1 - Hilde heeft het nog niet klaar, staat wel op bb - Djura moet nog wat aanpassen - Marije en Sandra af en staat op bb - jettie heeft haar deel af en staat op bb Josine heeft haar deel nog niet af - Natasja heeft haar deel ook nog niet af 4. extra opdracht - Djura, Marije en Sandra hebben de extra opdracht af - Tryntsje, Josine en Jettie hebben de extra opdracht af 5. feedback - Tryntsje: opsommingen aanpassen. (staan nu teveel verschillende) Opsommingen moet met – (streepjes) - Jettie: plaatjes verwijderen - algemeen: niet uitlijnen 6. leerlingenhandleiding - Djura, Marije en Sandra zetten de hoofdcasus op bb zodat de anderen dit kunnen bekijken - Hilde en Natasje hebben aagegeven dat ze goed op weg zijn - Jettie, Josine en Tryntsje moeten nog beginnen 7. w.v.t.t.k - n.v.t. 8. vragen - Hilde: Wiki, hoe gaan we dit aanpakken? 9. volgende vergadering De volgende vergadering vindt plaats op 21 november. Sandra is dan voorzitten en Djura is notulist 10. afsluiting Hilde sluit de vergadering Agenda voor 21 november 2011 1. opening 2. mededelingen 3. bespreken hoofdcasus 4. bespreken leerlingenhandleiding 5. bespreken opdracht 1 6. w.v.t.t.k. 7. rondvraag 8. afsluiting 150 Bijlagen Bijlage 1: Beoordelingsformulier ingevuld door Jettie Wijnja Bijlage 2: Beoordelingsformulier ingevuld door Josine Wierda Bijlage 3: Beoordelingsformulier ingevuld door Natasja Veenstra Bijlage 4: Beoordelingsformulier ingevuld door Marije Nijburg Bijlage 5: Beoordelingsformulier ingevuld door Sandra Thomassen Bijlage 6: Beoordelingsformulier ingevuld door Tryntsje Pen Bijlage 7: Beoordelingsformulier ingevuld door Hilde van Nijen 151