Jills Tijdlijn Een lijstje met dingen die ik niet heb kunnen plaatsen onder een theorie of stroming of algemene kennispunten (zoals begrippen en wat sociologie is etc.). Je moet hier nog zelf even kijken wat het precies is en of je het begrijpt en als je wel (zeker) weet dat het ergens onder hoort, hoor ik het graag! Succes PTOschema: BTVVT en onterechte vragen Sociologie is een wetenschap die zich richt op vragen over hoe wij met elkaar samenleven, welke invloed we op elkaar hebben en hoe de omgeving waarin we wonen ons beïnvloedt. Theoretisch en empirische wetenschap. Colemanboot Empirische evidentie (comte): dat wat waarneembaar is is de richtlijn Scheefheid vs mobiliteit Secularisering Uni en multidimensionale stratificatie ??? Connubium – convivium Mobiliteitstabel en oddsratio (berekenen) o Inter en intragenerationeel o Absolute / structurele / relatieve mobiliteit o Positieve discriminatie Meritocratiebeginsel en idee van afkomst Contents (te gebruiken als tijdlijn) Collectieve rationaliteit ....................................................................................................................... 4 Speltheorie (waaronder het gevangenendilemma oftewel het dilemma van collectieve actie) .... 4 Robin Hood hypothese van Downs ..................................................................................................... 4 Tullocks hypothese .............................................................................................................................. 4 Historisch materialisme Ongelijkheidsprobleem MARX ................................................................... 4 Dwanghypothese (Andere naam voor kale kern Hist. Mat) ................................................................ 5 Klassiek hist.mat. door Engels en Marx ............................................................................................... 5 Dalingshypothese ............................................................................................................................ 5 Accumulaiehypothese/Centralisatiehypothese .............................................................................. 5 Geen-stijgingshypothese / mobiliteitshypothese ........................................................................... 5 Revisionistisch hist.mat. door Bernstein ............................................................................................. 6 Scholingshypothese ......................................................................................................................... 6 Mobiliteitshypothese van Sombart ................................................................................................. 6 Orthodox hist.mat. door Luxemburg................................................................................................... 6 Kolonialismehypothese ................................................................................................................... 6 Wereldsysteemtheorie van Wallerstein.......................................................................................... 6 Slavenhypothese van Wiley............................................................................................................. 6 Billy Holiday hypothese (Strange fruits) – Aanvulling op slavenhypothese .................................... 6 Structureel functionalisme Cohesieprobleem DURKHEIM ................................................................ 6 Orde en geweldsprobleem volgens Hobbes ....................................................................................... 7 Integratietheorie van Ultee ................................................................................................................. 7 Zelfdodingshypothese van Durkheim .............................................................................................. 7 Anomietheorie van Merton................................................................................................................. 7 Conformisme ................................................................................................................................... 7 Innovatie .......................................................................................................................................... 7 Ritualisme ........................................................................................................................................ 7 Retraitisme ...................................................................................................................................... 7 Rebellie ............................................................................................................................................ 7 Interpretatief individualisme Rationaliseringsprobleem WEBER ........................................................ 7 Centrale vraag van Weber ................................................................................................................... 8 Antwoord 1: Arbeidsethos .............................................................................................................. 8 Antwoord 2: Innerlijke drang .......................................................................................................... 8 Welvaartshypothese van Smith........................................................................................................... 8 Wereldbeeldhypothese van Weber .................................................................................................... 8 Bureaucratiseringshypothese van Weber ........................................................................................... 8 Etiketteringstheorie van Sheff............................................................................................................. 8 SYNTHESEN Synthesen tussen ongelijkheid, cohesie en rationaliteit ..................................................... 8 Historisch materialisme (ongelijkheid) over cohesie .......................................................................... 8 Structureel functionalisme (cohesie) over ongelijkheid ..................................................................... 8 Interpretatief individualisme (rationalisme) gaat verder.................................................................... 9 Technologisch-Ideologisch Evolutionisme Synthese van Lenski ........................................................ 9 Kale kern van het TIE ........................................................................................................................... 9 Terugkomende theorieën in de kale kern van het TIE ........................................................................ 9 Hulpbronnentheorie (meest algemene laag) .................................................................................... 10 Empirische generalisaties (concreetste laag) ................................................................................ 10 Techniektheorie (abstractere laag) ............................................................................................... 10 Ideologie / ideologieën hypothese .................................................................................................... 10 Sociaaldemocratiehypothese ........................................................................................................ 10 Communismehypothese ............................................................................................................... 10 Andere verklaringen ...................................................................................................................... 10 Man-vrouw verschil verklaard ....................................................................................................... 10 Compenserende strategieën tegen activistisch/nivellerend overheidsbeleid volgens Bourdieu ..... 11 Algemene machtsmiddelen / hulpbronnen hypothese .................................................................... 11 Machtsmiddelenhypothese........................................................................................................... 11 Afleiding alg. machtsmiddelenhypothese naar techniekhypothese ............................................. 11 Technologiehypothese ...................................................................................................................... 11 Wallersteins aanvulling op TIE .............................................................................................................. 11 Bedreigingshypothese en kansenhypothese................................................................................. 12 Wanneer er geen aparte naam achter een hypothese staat is deze gevormd door de “grondlegger” van de “hoofdhypothese” Het utilitaristisch individualisme: De hoofdstroming Men streeft hun maximale nut na Vragen over samenlevingen worden beantwoord met uitspraken over individuen Doel: Doelen zo goed mogelijk bereiken met zo weinig mogelijk middelen en inzet Collectieve goederen worden dus door de vrije markt niet optimaal voortgebracht Onderscheid binnen het U I 1. Samenlevingen bestaan uit markten 2. Mensen zijn uit op geldelijk voordeel Vragen over de samenleving: Zijn niets anders dan vragen over individuen die er in leven Het HM, SF en II reageren hier op. Het utilitaristisch individualisme heeft zich naast het historisch materialisme, structureel functionalisme en interpretatief individualisme gewoon doorontwikkeld. Collectieve rationaliteit Individuele rationaliteit leidt tot collectieve rationaliteit bij het voortbrengen van collectieve goederen. Speltheorie (waaronder het gevangenendilemma oftewel het dilemma van collectieve actie) Mensen zijn rationeel in hun handelen en in het maken van keuzes, hierbij maken ze gebruik van afwegingen en kansberekeningen. Onder de speltheorie valt het prisonersdilemma/het dilemma van collectieve actie: Hierin wordt de keuze gemaakt tussen collectieve of individuele belangen/goederen. Ik gebruik zelf liever de naam “dilemma van collectieve actie”. Zij helpen mee Zij helpen niet mee Ik help mee Iedereen helpt mee, life is good, iedereen blij Tevergeefs: “Gekke henkie” (zo Ik help niet mee Meeliften / zwartrijden noemde mijn middelbare docent het altijd groetjess) ander begint) Leidt tot collectieve irrationaliteit Na-u effect (iedereen wacht tot de Robin Hood hypothese van Downs Stijgen Dalen Herverdeling door (sociaal)democratie: Door de democratie en sociaaldemocratie zie je dat de rijken achteruit gaan en de armen vooruit: Democratie zou dus tot een herverdeling van rijk en arm zorgen 20 10 0 -10 Arm -20 -30 Tullocks hypothese 20 10 0 -10 Stijgen In dit schema is goed te zien dat een collectief goed vrijwel altijd democratische dwang nodig heeft. Dalen Individuele rationaliteit kan leiden tot collectieve irrationaliteit: Wat voor het individu gunstig is, is dat niet voor het collectief (voor iedereen). Vooral het meeliften/zwartrijden. Arm Rijk Algemeen kiesrecht zorgt voor een machtsevenwicht bij de middenklassen. Ook is sociaaldemocratische macht “beter” dan ‘gewone’ democratie (dus alleen algemeen kiesrecht etc). -20 Historisch materialisme Ongelijkheidsprobleem MARX Wie krijgt wat (van wat) en waarom? Veranderingen in de materiële basis van ons bestaan zeggen iets over de loop van de geschiedenis. Marx en Engels koppelen dit aan het ontstaan van het kapitalistisch systeem. Vragen over de samenleving: Worden beantwoord met een veronderstelling in de samenleving Over de staat: Centralisaties en monopolies Reactie op Utilitaristisch individualisme: Er is meer dan alleen het individu en de markt, maar ook centralisaties en monopolies LET OP! Bij het historisch materialisme is het handig in je hoofd te houden dat de komende theorieën (dus niet alleen de klassieke, revisionistische en orthodoxe stromingen, maar ook hun “sub”theorieën) allemaal zijn ontworpen om de bovengenoemde kale kern van het historisch materialisme als geheel, Rijk in te vullen en aan te kleden: Zo staat er de hele tijd in het boek “invullingen van …”. Wanneer er dus bij een hypothese een stelling staat, die die hypothese uitlegt, moet de stelling toe kunnen worden gepast op deze kale kern en daarmee dus een eigen ‘kern’ vormen. Bij de centralisatiehypothese wordt hiervan nog een voorbeeld gegeven, daarna moet je het idee zelf (globaal) kunnen toepassen. Wanneer er gevraagd wordt naar een theorie mag je overigens wel gewoon de uitleg geven die er onder staat. Maar hou gewoon het doel van de hypothesen in gedachten. HET IS MOEILIJK UIT TE LEGGEN NIET HATEN kijk anders even op blz 67 van je boek (heb je hem iig niet voor niks besteld) Dwanghypothese (Andere naam voor kale kern Hist. Mat) De kale kern van het historisch materialisme kan ook wel de dwanghypothese genoemd worden 1. WELKE productiewijze een samenleving ook kent 2. ELKE ongelijkheid in die samenleving 3. berust op EEN OF ANDERE vorm van dwang; 4. deze dwang leidt tot een BEPAALDE vorm van strijd 5. en SOMS resulteert deze strijd in de afschaffing van de oude dwangmiddelen en het verdwijnen van de oude ongelijkheden 6. en onder BEPAALDE omstandigheden tot de komst van gelijkheid. Klassiek hist.mat. door Engels en Marx 1. 2. 3. 4. 5. In kapitalistische samenlevingen Dalen de arbeidslonen (dalings H) en stijgen de winsten van de kapitaalbezitters (accumulatie) En wel doordat kapitaalbezitters dreigen met vervanging van de arbeidskracht door machines Tegen die dwang ontstaat gewelddadig verzet En als arbeiders zich aaneensluiten winnen ze die strijd en wordt privé eigendom van de productiemiddelen afgeschaft 6. En als productiemiddelen gemeenschappelijk bezit zijn ontvangt iedereen naar behoefte Gaat over een absolutie daling en absolute stijging. Dalingshypothese 1e bestanddeel Armen worden armer Daling = Daling van de arbeidslonen Accumulaiehypothese/Centralisatiehypothese 2e bestanddeel In kapitalistische samenlevingen raakt de alsmaar groeiende hoeveelheid kapitaal bij steeds minder kapitaalbezitters geconcentreerd en wel doordat grote eigenaren de kleine eigenaren door prijsafbraak uit de markt drijven. Rijken worden rijker Accumulatie = Opeenstapeling van dat wat men al heeft A B C Voorbeeld van invulling van de kern: Kale kern (origineel) Aanvulling centralisatiehypothese Welke productiewijzen een In kapitalistische samenlevingen samenleving ook kent Elke ongelijkheid in die samenleving Raakt de alsmaar groeiende hoeveelheid kapitaal bij steeds minder kapitaalbezitters geconcentreerd Berust op een of andere vorm van En wel doordat grote eigenaren dwang kleine eigenaren door prijsafbraak uit de markt drijven (een productiewijze kan ook bv het communisme zijn, of ruilen ofzo) (De ongelijkheid is hier dus tussen kapitaal) (Dus kleine eigenaren worden gedwongen iets aan hun prijs te doen anders gaan ze failliet) Geen-stijgingshypothese / mobiliteitshypothese 3e bestanddeel De lonen hoeven niet per se te dalen (of te stijgen) maar er is geen enkele mogelijkheid om te klimmen op de loonladder. In kapitalistische samenlevingen zijn de jure alle inwoners voor de wet gelijk; maar de facto is het voor arbeiders zo goed als onmogelijk een eigen bedrijf te beginnen en daarmee eigendom te verwerven, en wel doordat gevestigde ondernemers nieuwelingen uit de markt drukken. Naarmate er meer land bestaat dat nog niet in particuliere handen is, is de sociale stijging onder arbeiders groter, waardoor strijd tussen arbeiders en kapitaalbezitters minder is. Revisionistisch hist.mat. door Bernstein Werd gevormd omdat Marx’ voorspelling een absolute daling aangaf, maar in de praktijk bleek er een relatieve daling van de lonen plaats te vinden. Revisie betekent letterlijk “controleren of eventueel verbeteren”. Scholingshypothese Je kan minder dwang uitoefenen op mensen die geschoold zijn, want er is een investering in hen gedaan en dus kan je ze niet zomaar vervangen Mobiliteitshypothese van Sombart Waar nog land is dat niemands eigendom is, is er een grote sociale stijging onder de arbeiders waardoor er minder strijd is tussen arbeiders en kapitaalbezitters. Orthodox hist.mat. door Luxemburg De herzieningen van Bernstein zouden te ver gaan: Er werd teruggegrepen op het klassieke materialisme Kolonialismehypothese Kijkt naar hoe het zit met de lonen in koloniën, dus landen die voor een ander land produceren, in vergelijking met het moederland. Werd afgeschaft toen koloniën zelfstandig werden. Mondialiseringstheorie van Klein Strijdt voor vrijhandel in eindproducten (Wallerstein en zijn wereldsysteemhypothese gaan alleen over vrijhandel in grondstoffen). Niet alleen arbeiders zouden in opstand komen: Het uiteindelijke doel is een samenleving zonder merken, logo’s en reclames. Structurele veranderingen: Internationalisering van markten en daarmee afnemend belang van grenzen voor economische transacties Sterke belastingscompetitie tussen landen Toenemende wereld wijde verbindtenissen door o.a. nieuwe informatie- en communicatietheorieën Wereldsysteemtheorie van Wallerstein Landen zijn niet alleen politiek afhankelijk maar ook economisch afhankelijk van elkaar. In landen waar multinationals gevestigd zijn en die dus in het economische centrum liggen, zie je een opeenstapeling van kapitaal, in tegenstelling tot landen in de economische periferie. Wallerstein gaf een aanvulling op het (later genoemde) Technologisch-Ideologisch Evolutionisme, namelijk dat landen geen afgesloten eenheden (meer) zijn. Zijn aanvullende hypothese (die overigens ook wordt aangeduid als de mondialiseringshypothese) luidt: Hoe meer een land in de periferie ligt van het wereldwijde handelssysteen, des te groter de ongelijkheid en des te heviger de strijd. Het verschil tussen de mondialiseringshypothese en de wereldsysteemhypothese is dus dat de wereldsysteemtheorie over handel van grondstoffen gaat, en de mondialiseringstheorie gaat over handel in eindproducten. Slavenhypothese van Wiley In kapitalistische samenlevingen die slavernij kenden, verbetert de levensstandaard van voormalige slaven en hun nakomelingen weinig. Dat komt omdat voormalig slavenhouders de voormalige slaaf van het genot van goederen en diensten blijven uitsluiten. Daarom doen de nakomelingen van de slaven vaak mee aan boycots, betogingen en marsen, en breken er vaak rassenrellen en rassenonlusten uit. (Politieke partijen die ongelijkheid wilden afschaffen kregen weinig stemmen omdat zwarten vaak werden uitgesloten van verkiezingen) Billy Holiday hypothese (Strange fruits) – Aanvulling op slavenhypothese Zwarten en voormalige slaven doen niet mee aan verkiezingen omdat hun belemmerigen zoals een test op geletterdheid wordt opgelegd of omdat hen angst wordt aangejaagd door openbare lynchingen die plaatsvinden om de voormalige slaaf op hun plaats te houden. Dit leidt dus tot economische en politieke passiviteit . Structureel functionalisme Cohesieprobleem DURKHEIM Ook wel het “orde en geweldsprobleem” genoemd (Hobbes). Verschil met cohesieprobleem: Bij cohesie gaat het niet alleen over strijd maar ook over groepen, verbanden en relaties tussen die groepen. Dus strijd én onthechting. Bij het orde en geweldsprobleem ging het echt over strijd alleen. Structureel functionalisme: Samenleving heeft een structuur, zowel sociale (onderlinge) banden als culturele structuur (waarden en normen) en welke functie deze hebben. Durkheim deed de eerste bevindingen door vooral naar zelfmoord te kijken. Vragen over de samenleving: Worden beantwoord met kenmerken van de samenleving Over de staat: Intermediaire groeperingen Reactie op Utilitaristisch individualisme: Er is meer dan alleen het individu en de markt, maar ook Intermediaire organisaties die zorgen voor structuur in de samenleving Orde en geweldsprobleem volgens Hobbes AH: BV: Ex: BV: Ex: Zolang er geen sancties zijn op hoe mensen hun doelen bereiken, jagen ze deze na met de beschikbare geweldsmiddelen Een staat straft het gebruik van geweldsmiddelen In gebieden met een functionerende staat zijn mensen minder bereid geweld te gebruiken dan in gebieden zonder staat Een staat functioneert het beste wanneer er sprake is van scheiding van de machten (trias politica) In gebieden waar de macht van de staat gescheiden is door de trias politica zijn mensen (nog) minder bereid geweld te gebruiken dan in gebieden met (alleen) een functionerende staat. Integratietheorie van Ultee Ook wel intermediaire groeperingshypothese: Naarmate personen sterker zijn geïntegreerd in om het even welke intermediaire groepen in de samenleving, is de kans groter dat zij de norm van deze groepering (over zelfdoding – Durkheims zelfdodingshypothese) naleven. Zelfdodingshypothese van Durkheim Voorloper van Ultee’s integratietheorie. Hoe sterker personen in een groepering zijn geïntegreerd des te kleiner is de kans op zelfdoding. Anomietheorie van Merton Naarmate de normen en waarden van een samenleving betreffende na te streven doelen daarbij te hanteren middelen voor samenlevingsleden moeilijker met elkaar te verenigen zijn, is de kans groter dat deze samenlevingsleden regels ter bescherming van andermans lijf en leven en van hun bezittingen overtreden. Conformisme Zowel de doelen stellen als de middelen hebben Innovatie Wel de doelen na willen streven maar dit niet via de legale weg doen bij gebrek aan middelen Ritualisme Mensen die doelen niet meer nastreven, maar de middelen wel hebben Retraitisme Mensen die doelen niet meer nastreven maar de middelen ook niet hebben Rebellie Mensen die andere waarden overnemen dan de rest van de maatschappij Interpretatief individualisme Rationaliseringsprobleem WEBER Rationaliseringsprobleem gaat over een zoekwijze naar doelmatigere productiewijzen met inpassing van wetenschappelijk denken, betere verklaringen en middelen en een beter geheel van doelstellingen. Vragen over de samenleving: Bestaan niet. Er is geen samenleving, en er is geen tegenstelling tussen het individu en de maatschappij. Het individu interpreteert slechts te samenleving. Over de staat: Wereldbeelden Reactie op Utilitaristisch individualisme: Er is meer dan alleen het individu dat zijn nut naleeft en de markt, maar er zijn ook wereldbeelden, die het individu na wil leven. Centrale vraag van Weber Waarom kwam het bedrijfskapitalisme op in sommige Europese landen, maar niet in landen die in techniek voorop lopen zoals bijvoorbeeld China? Antwoord 1: Arbeidsethos De arbeidsethos is onderdeel van het christelijke geloof, en komt vooral terug in het calvinisme (protestants geloof) Strenge plicht om hard te werken Toevertrouwde talenten moet je vol benutten Afzien van uiterlijk vertoon en aardse verlokkingen Winst moet je investeren in een bedrijf, niet in jezelf Antwoord 2: Innerlijke drang Het gaat niet om de factoren die mogelijkheden verschaffen (zoals populatiegrootte en mate van vrije markt) maar om de drang die mensen ervaren om van de mogelijkheden gebruik te maken. (Door de arbeidsethos is die in Europese landen dus groter) Welvaartshypothese van Smith Vrije markt lijdt tot efficiëntere productie en dus tot meer welvaart. Grotere groepen zorgen voor een grotere arbeidsdeling. Als mensen uit zijn op eigenbelang verhoogt vrije markt de welvaart voor iedereen, mits het eigenbelang op vreedzame wijze wordt nagestreefd. Wereldbeeldhypothese van Weber Hoe activistischer het wereldbeeld is o D.w.z. de toegekende daadkracht van de inwoners van de samenleving Des te sterker de aandrang tot rationele vormen voor economisch handelen Des te meer benutten ze de mogelijkheden om goederen efficiënter voort te brengen Des te groter de kans op het behoren tot bedrijfsondernemers Des te hoger de economische groei Bureaucratiseringshypothese van Weber Webers ultieme idee van een formele effectieve staat: Als ambtenaren op basis van vak kwalificaties zijn aangesteld, een vast salaris hebben en hun werk als hoofdberoep hebben wordt een bureau doeltreffender en doelmatiger Etiketteringstheorie van Sheff Wanneer mensen door anderen als afwijkend worden beschouwd en deze anderen daarnaar handelen, kan de voorstelling die mensen hebben van deze identiteit van anderen op een gegeven ogenblik onderdeel worden van het beeld dat mensen van zichzelf hebben. Wanneer mensen het zelfbeeld hebben dat ze afwijkend zijn, gaan ze zich daar in bepaalde mate naar gedragen. SYNTHESEN Synthesen tussen ongelijkheid, cohesie en rationaliteit Historisch materialisme (ongelijkheid) over cohesie Gaat over dwang en strijd, maar wel alleen strijd waarbij ongelijkheid de inzet is: Is een unidimensionale stratificatie: Gaat alleen over kapitaal en productiemiddelen, terwijl scholing en kennis ook een vorm van stratificatie zijn, maar daar gaat het hier dus niet over. Structureel functionalisme (cohesie) over ongelijkheid Geeft aan wat mensen wel en niet mogen verdienen, doordat wij normen hebben zoals bijvoorbeeld de balkenendenorm of de norm dat het raar is als een putjesschepper meer zou verdienen als een bedrijfsleider. We hebben ook normen over maximale verschillen tussen lonen van beroepen of mensen. De normen die wij hebben kunnen dus zorgen voor kleinere of grotere ongelijkheid - Unidimensionaal stratificatiebeginsel: Kijkt alleen naar het verschil in aanzien en status Interpretatief individualisme (rationalisme) gaat verder Gaat over zowel ongelijkheid als cohesie en is multidimensionaal want gaat uit van Economische machtsverschillen Standsverschillen (aanzien Politieke machtsverschillen I.I. gaat over de vraag in welke mate een groep nieuwkomers toelaat en in welke mate het wereldbeeld invloed heeft op de openheid: Openheid = Ongelijkheidsvraagstuk Banden in de samenleving = Cohesievraagstuk Technologisch-Ideologisch Evolutionisme Synthese van Lenski Veranderingen in de techniek zijn de belangrijkste drijfveer achter veranderingen in de samenleving; Als het technologisch peil hoger is, heeft ideologie (op politiek en/of religieus gebied) meer invloed. DOEL: veranderingen in de samenleving niet alleen in het verleden maar ook op lange termijn verklaren Bevat / gaat uit van o Rationalisering van de techniek Rationalisering o Staatsbeeld in ideologie Wereldbeeldhypothese van weber o Veranderingen in ongelijkheid en strijd in de samenleving Ongelijkheid = ongelijkheidsvraagstuk Strijd = cohesievraagstuk Kale kern van het TIE (is breder dan andere tradities) en (deels) aankleding (schuin) a. Iedere samenleving b. Kent een natuurlijke omgeving (een bepaald klimaat, een specifieke bodemgesteldheid en dergelijke) als een sociale omgeving (bevindt zich te midden van andere samenlevingen) c. Ze bestaat uit een aantal individuen (tezamen Een bevolking vormend) die hun eigenbelang nastreven (over zoveel mogelijk consumptiegoederen willen beschikken) en daartoe hun hulpbronnen (waaronder productiemiddelen en praktische kennis) aanwenden. d. Een cultuur e. Een hoeveelheid materiële producten van deze cultuur f. Evenals een structuur g. En het is vooral de cultuur van een samenleving die van invloed is op de mate waarin een samenleving afhankelijk is van haar omgeving h. Evenals op de omvang van haar bevolking i. Op de hoeveelheid materiële producten per hoofd van de bevolking j. En op de segmentering van haar structuur Terugkomende theorieën in de kale kern van het TIE b) “Met sociale omgeving wordt bedoeld dat een samenleving zich te midden van andere samenlevingen bevindt” Wallersteins wereldsysteemhypothese c) “Een bevolking bestaat uit individuen, die hun eigenbelang nastreven (over zoveel mogelijk consumptiegoederen willen beschikken) en daarvoor hun hulpbronnen (zoals productiemiddelen) aanwenden.” Individuen uit de kernuitspraak van het utilitaristisch individualisme. d) “Een cultuur bestaat uit een ideologie (een wereldbeeld en andere voorstellingen, en waarden en normen) en een technologie (kennis omtrend middelen van bestaan) Normen en waarden uit het structureel functionalisme Wereldbeelden uit het interpretatief individualisme Productiewijzen uit het historisch materialisme e) “productiemiddelen en consumtptiegoederen zijn materiële producten van de cultuur van een samenleving” Dwangmiddelen uit het historisch materialisme (f) “Een structuur bestaat uit intermediaire groepen en klassen De intermediaire groeperingen uit het structureel functionalisme De klassen uit het historisch materialisme Hulpbronnentheorie (meest algemene laag) Geeft een omvattende verklaring voor de empirische generalisaties en de daaruit volgende techniektheorie. Naarmate in een samenleving de hulpbronnen ongelijker zijn verdeeld, zijn ook de consumptiegoederen in die samenleving schever verdeeld, waarbij de meeste consumptiegoederen naar de mensen met de meeste hulpbronnen gaan. Empirische generalisaties (concreetste laag) Dingen die in de werkelijkheid zijn opgevallen en altijd worden herhaald en dus echt zo zijn Techniektheorie (abstractere laag) Geeft een verklaring voor de empirische generalisaties. Lijkt heel erg op technologiehypothese maar ik weet niet of het hetzelfde is.. Naarmate de voedselvoorzieningstechnieken in de samenleving verder zijn ontwikkeld zal de verdeling van consumptiegoederen in die samenleving schever zijn. Ideologie / ideologieën hypothese Hoe activistischer de ideologieën van een staat (het staatsbeeld) zijn, hoe kleiner de ongelijkheden. Een activistische ideologie is een ideologie die veel wil ingrijpen om de samenleving te veranderen. Sociaaldemocratiehypothese In sommige samenlevingen waar de sociaaldemocraten de macht hebben, zou de ongelijkheid kleiner moeten zijn dan in een land waar de liberalen aan de macht zijn. Communismehypothese Hetzelfde als de sociaaldemocratiehypothese maar dan voor het communisme; als het communisme heerst zou de ongelijkheid moeten afnemen. Andere verklaringen Er waren communistische landen waarin de inkomensongelijkheid toch groter is dan deze is in sociaaldemocratische landen. Hoe zou dat dan komen? 1. 2. 3. 4. Orthodox Historisch Materialisme: o Het communisme schaft een aantal factoren af die de ontwikkeling naar minder inkomensongelijkheid zouden belemmeren, maar er komen door het communisme ook nieuwe (andere) factoren bij Conflict theoretische hypothesen o (Late uitloper van het revisionistisch historisch materialisme) o Tegengestelde belangen geven conflict o Cumulatie bij partijfunctionarissen en vriendjespolitiek Lenski’s technologisch evolutionisme o Het communisme doet sociaaldemocratische machtsmiddelen te niet maar vormt nieuwe (eigen) machtsmiddelen die net zo zwaar wegen (lijkt beetje op orthodox historisch materialisme) Neomarxistische hypothese o Meent dat het te maken heeft met scholing en prestige o Ongelijkheid in scholing en prestige wordt bij het communisme wel kleiner o Maar over-all ongelijkheid niet. Man-vrouw verschil verklaard AH: BV: Naarmate de staatsideologie van een samenleving activistischer is zullen de ongelijkheden tussen man en vrouw kleiner worden Sociaaldemocratische partijen zijn activistischer dan liberale en conservatieve partijen Ex: In landen waar de sociaaldemocraten langer aan demacht zijn geweest, zijn de verschillen tussen man en vrouw kleiner. Compenserende strategieën tegen activistisch/nivellerend overheidsbeleid volgens Bourdieu Geld krijgt minder waarde in de samenleving door de nivellerende overheid (bijv rijken moeten meer belasting betalen) en dus zoekt de hogere laag van de samenleving andere manieren om te laten zien dat ze rijk zijn, wat een onbedoeld gevolg van overheidsingrijpen is: Cultuurdeelname en investering in cultuur (waaronder onderwijs) o Om eigen positie te handhaven wordt er meer geïnvesteerd in het onderwijs van kinderen Cultuuroverdracht o Er bestaan minder ongelijke onderwijskansen door studiebeurzen, dus wordt de strategie van de cultuuroverdracht ingezet o Meer tijd en meer geld naar activiteiten die leiden tot betere schoolprestaties. Musea, (voor)lezen, spelletjes als rummikub en sudoku) Onderwijsendogamie o Hoger opgeleiden trouwen met hoger opgeleiden Erven en vermogen zijn door belastingheffing minder belangrijk geworden (dus hoef je niet meer per see met een rijke man te trouwen) maar daarom is selectie op nieuw kapitaal belangrijker geworden namelijk kennis (onderwijs) o Als sociale mobiliteit in een industrieland groeit, neemt de onderwijsendogamie toe Algemene machtsmiddelen / hulpbronnen hypothese Hoe eenzijdiger de machtsverhoudingen in de samenleving hoe groter de ongelijkheid: “Power determines privilege” of beter “Opeenstapeling van hulpbronnen leidt tot privileges” (komt in de buurt van het hist.mat.) Macht in de samenleving zal accumuleren bij één specifieke groep. Machtsmiddelenhypothese Niet de algemene, werd gebruikt om de technologiehypothese te weerleggen. Mensen met weinig economische hulpbronnen of machtsmiddelen hebben bij de industrialisatie (en het opkomen van partijen) wel ineens politieke hulpbronnen. Democratie leidt tot minder sterke opeenstapeling (accumulatie) van macht/hulpbronnen. Afleiding alg. machtsmiddelenhypothese naar techniekhypothese AH: BV: Ex: Hoe eenzijdiger de machtsverhoudingen in een samenleving des te groter de ongelijkheid Technologische vooruitgang maakt de machtsverhoudingen eenzijdiger Hoe hoger het technologisch pijl hoe groter de ongelijkheid - Technologiehypothese Lijkt heel erg op techniekhypothese maar ik weet niet of het hetzelfde is. Hoe meer uitvindingen er in een samenleving worden benut om voedsel voort te brengen, hoe meer gefragmenteerd de structuur van de samenleving zal zijn; hoe hoger het technologisch peil hoe groter de ongelijkheid. Bepaalde mensen hebben technieken / land, anderen niet. Wallersteins aanvulling op TIE Wallerstein gaf een aanvulling op het Technologisch-Ideologisch Evolutionisme, namelijk dat landen geen afgesloten eenheden (meer) zijn. Zijn aanvullende hypothese ( die overigens ook wordt aangeduid als de mondialiseringshypothese in de hoorcolleges, maar aan die naam zou ik hem niet koppelen: Onthoud gewoon “Wallersteins aanvulling”) luidt: Hoe meer een land in de periferie ligt van het wereldwijde handelssysteem, des te groter de ongelijkheid en des te heviger de strijd. Andere hypothese: Naarmate de mondialisering verder is voortgeschreden, identificeren hoger opgeleiden zich minder sterk met hun land, terwijl lager opgeleiden zich juist sterker identificeren met hun land. Leidt tot: Bedreigingshypothese en kansenhypothese Hoger opgeleiden zullen, omdat zij zich dus minder identificeren met hun thuisland, sneller de stap maken naar werk in het buitenland, wat ongunstig is voor het land van herkomst.