Bekijk online

advertisement
Faculteit Letteren & Wijsbegeerte
De Nederlandse receptiefconstructie
Een comparatieve studie naar aanvaardbare werkwoorden in
het Belgisch-Nederlands en Nederlands-Nederlands
Julie Florkin
Promotor: prof. dr. Timothy Colleman
Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van
Master of Arts in de taal- en letterkunde: Nederlands – Frans
Academiejaar 2013 – 2014
Woord vooraf
Graag zou ik enkele mensen willen bedanken die me elk op hun eigen manier hebben bijgestaan
tijdens het schrijven van deze masterproef. Eerst en vooral wil ik mijn dank betuigen aan mijn
promotor, prof. dr. Timothy Colleman. Hij heeft me niet alleen op weg gezet, maar had ook steeds een
antwoord klaar op al mijn vragen en heeft zelfs geholpen bij de verspreiding van mijn enquête. Dat
brengt me meteen bij de volgende groep mensen aan wie ik een woordje van dank verschuldigd ben:
de respondenten van mijn enquête. Zonder hen had ik immers geen gegevens om aan de slag mee te
gaan. Bovendien stonden zij ook in voor de verdere verspreiding van de vragenlijst. Hierbij wil ik in
het bijzonder de aandacht vestigen op alle vrienden en familie die actief meegezocht hebben naar
nieuwe informanten. Tot slot wil ik nog een bedankje richten tot mijn vriend, Serge Vereecken, die
me vooral raad gegeven heeft bij de statistische verwerking van de data in SPSS.
1
Inhoudsopgave
Woord vooraf ........................................................................................................................................................ 1
Inhoudsopgave ..................................................................................................................................................... 2
1.
Inleiding ........................................................................................................................................................ 4
2.
Literatuur ...................................................................................................................................................... 6
3.
4.
2.1.
Wat is de receptiefconstructie? ........................................................................................................ 6
2.2.
Ontstaan ............................................................................................................................................... 8
2.3.
Welke werkwoorden? ........................................................................................................................ 9
2.4.
Regionale verschillen ....................................................................................................................... 12
Methodologie ............................................................................................................................................. 14
3.1.
Enquête............................................................................................................................................... 14
3.2.
Gegevensverwerking ........................................................................................................................ 18
Resultaten ................................................................................................................................................... 22
4.1.
Werkwoorden .................................................................................................................................... 22
4.1.1.
Aanbieden ................................................................................................................................. 22
4.1.2.
Brengen ..................................................................................................................................... 25
4.1.3.
Betalen ....................................................................................................................................... 28
4.1.4.
Toewijzen .................................................................................................................................. 30
4.1.5.
Meedelen ................................................................................................................................... 34
4.1.6.
Tonen ......................................................................................................................................... 36
4.1.7.
Geven ......................................................................................................................................... 38
4.1.8.
Schenken ................................................................................................................................... 41
4.1.9.
Vertellen .................................................................................................................................... 44
4.1.10.
Weigeren ................................................................................................................................... 47
4.1.11.
Ontnemen.................................................................................................................................. 51
4.1.12.
Inschenken ................................................................................................................................ 54
4.1.13.
Kopen ......................................................................................................................................... 56
4.1.14.
Verwijten................................................................................................................................... 59
4.1.15.
Toevoegen ................................................................................................................................. 63
2
4.2.
5.
Algemeen ........................................................................................................................................... 68
Conclusie ..................................................................................................................................................... 73
Bibliografie .......................................................................................................................................................... 74
Bijlagen ................................................................................................................................................................ 76
Bijlage 1: de enquête...................................................................................................................................... 76
Bijlage 2: de zinnen ........................................................................................................................................ 78
Bijlage 3: lijst van alle taalgerelateerde beroepen en opleidingen ........................................................ 80
Aantal woorden (exclusief tabellen, bibliografie en bijlagen): 26105
3
1. Inleiding
Hoewel de Nederlandse taal al enkele eeuwen geleden gestandaardiseerd raakte, blijft de structuur
ervan voortdurend in beweging. Terwijl vele zinsconstructies al eeuwenoud zijn, bestaan er ook
relatief jonge constructies. Zo is de constructie die wij zullen behandelen niet veel ouder dan honderd
jaar. Er zijn verschillende benamingen in omloop: sommigen noemen de constructie het semipassief
(Royen 1952, Landsbergen 2006, Lenz 2009, Glaser & Clement 2013), anderen het krijgen-passief
(Broekhuis & Cornips 2012, Colleman te versch.), maar in deze studie opteren wij voor de term
receptiefconstructie. De benaming semipassief wekt immers de negatieve en zelfs foute indruk dat
dergelijke receptieve zinnen niet op een productieve grammaticale regel maar op een lexicale regel
teruggaan, en er dus strikt genomen geen sprake is van een volwaardige constructie (Broekhuis &
Cornips 2012:1218). Dat probleem doet zich niet voor bij de term krijgen-passief, die suggereert dat het
om een volwaardig alternatief voor het “gewone” passief met worden (of zijn) gaat. Omdat we die link
met het passief echter niet te sterk willen benadrukken, opteren we voor een neutrale term: de
receptiefconstructie. De overeenkomst met de passiefconstructie wordt door meerdere onderzoekers
geduid: bij beide constructies verschijnt het hoofdwerkwoord als een voltooid deelwoord, wordt er
gebruikgemaakt van een hulpwerkwoord en wordt er een object “gepromoveerd” tot subject (Royen
1952:258-259, Broekhuis & Cornips 2012:1227). Het verschil met de passiefconstructie is echter dat
niet het patiens of thema maar het recipiens van het zinswerkwoord subject wordt (Colleman te
versch.:2-3). Zin (2) is de gewone passieve variant van de actieve zin in (1), zin (3) is de receptieve
variant.
(1) De knappe man bood me een drankje aan.
(2) Een drankje werd mij aangeboden (door de knappe man).
(3) Ik kreeg een drankje aangeboden (van/door de knappe man).
Zowat alle studies over de Nederlandse receptiefconstructie hebben reeds gesignaleerd dat het aantal
werkwoorden dat in de constructie kan voorkomen beperkt is. Broekhuis & Cornips (2012:1219)
merken op dat de set van mogelijke werkwoorden een specifiek deel uitmaakt van de set
werkwoorden die passivering toelaat; Colleman (te versch.:3) heeft het dan weer over bepaalde
lexicale en semantische beperkingen. Er lijkt echter geen consensus te zijn over welke werkwoorden
nu precies in de constructie passen en welke niet. Daarnaast wijzen verschillende studies uit dat er
regionale verschillen bestaan wat betreft de werkwoorden die in de constructie kunnen optreden.
Broekhuis & Cornips (2012:1228-1233) nemen naast het Standaardnederlands ook het Heerlens
Nederlands onder de loep. Daarbij valt op dat de set van mogelijke werkwoorden uitgebreider is dan
in het Standaardnederlands. Bovendien beweren zij dat de niet-standaardvarianten van de
receptiefconstructie vooral in oostelijke dialecten opduiken, op basis van onderzoek naar de
geografische verspreiding van de possessieve dubbelobjectconstructie (Broekhuis & Cornips
4
2012:1233-1234). Ook Glaser & Clement (2013:9) peilen in hun enquêteonderzoek onder meer naar
regionale verschillen. Colleman (te versch.:40) wijst dan weer eerder voorzichtig op het nut van
onderzoek naar mogelijke verschillen tussen Nederlands-Nederlands en Belgisch-Nederlands. Precies
omdat er nog te weinig geweten is over de werkwoorden die zich lenen tot receptivering en over de
regionale verspreiding van de receptiefconstructie, zullen die twee zaken de kern van deze
masterproef vormen.
Er bestaan verschillende manieren om onderzoek te voeren naar de receptiefconstructie. Zo werken
Glaser & Clement (2013) met enquêtes, doet Colleman (te versch.) aan corpusonderzoek en voert Lenz
(2009) een experiment uit waarbij receptieve zinnen geëliciteerd worden aan de hand van
beeldfragmenten.1 Voor deze scriptie vertrekken wij van een webenquête, waarbij de
aanvaardbaarheid van vijftien verschillende werkwoorden in de Nederlandse receptiefconstructie
getest wordt. Op die manier hopen we een beter zicht te krijgen op de soorten werkwoorden die de
constructie toelaat. Bovendien gaan we dieper in op de eventuele verschillen tussen het NederlandsNederlands en het Belgisch-Nederlands. De enquête werd dan ook zowel bij Vlamingen als bij
Nederlanders afgenomen.
In een eerste hoofdstuk zullen we een overzicht bieden van wat er in de literatuur te vinden is over
de receptiefconstructie. Meer bepaald zal het gaan over wat de receptiefconstructie is, hoe ze tot
stand is gekomen, welke werkwoorden er wel en niet in passen, en welke regionale variatie ze
vertoont. Het volgende hoofdstuk licht de toegepaste werkwijze toe, zowel voor de opstelling van de
enquête als voor de verwerking van de verzamelde gegevens. In het derde hoofdstuk presenteren we
de resultaten van het enquêteonderzoek, eerst per werkwoord en vervolgens voor alle werkwoorden
samen. De algemene conclusie houden we logischerwijs voor het vijfde en laatste hoofdstuk.
1
Lenz heeft geen rekening gehouden met eventuele verschillen tussen Nederlands-Nederlands en BelgischNederlands, aangezien ze enkel informanten uit Nederland bij haar onderzoek heeft betrokken (Lenz 2009:135).
Bovendien gaat het uitsluitend om studenten uit het noorden van Nederland (Lenz 2009:139).
5
2. Literatuur
Voordat we overgaan tot het enquêteonderzoek, is het interessant na te gaan wat er al geschreven is
over de Nederlandse receptiefconstructie. In wat volgt zullen we een overzicht bieden dat kan
dienstdoen als inleiding tot het onderwerp.
2.1.
Wat is de receptiefconstructie?
Broekhuis & Cornips (2012:1215) behandelen de receptiefconstructie met hulpwerkwoord krijgen als
een tweede type passivering, naast de “gewone” passiefconstructie met worden. In de
passiefconstructie wordt het direct object van de corresponderende actieve zin gepromoveerd tot
subject, terwijl in de receptiefconstructie het indirect object subject wordt. Het recipiens van de
handeling verwerft dus als het ware de subjectpositie, zoals Lenz (2009:126) het verwoordt. Ook
Colleman (te versch.:2-3) introduceert de constructie als een alternatieve perspectivering van
ditransitieve handelingen, net zoals de passiefconstructie; bij die laatste wordt dan niet het recipiens
maar het thema gepromoveerd tot subject van de zin. Aangezien het agens dus niet langer subject is,
verandert de structuur van de zin. Doordat het hulpwerkwoord krijgen wordt toegevoegd, neemt het
zinswerkwoord de vorm van een voltooid deelwoord aan (Lenz 2009:132, Glaser & Clement 2013:8).
Het agens kan desgewenst nog uitgedrukt worden, maar dat gebeurt dan in de vorm van een
prepositionele constituent ingeleid door ‘van’ of ‘door’ (Colleman te versch.:2, Landsbergen 2006:161:
noot 4). Schematisch kunnen we dat alles als volgt voorstellen:
Subject
Persoonsvorm
Objecten
Actieve zin
agens
zinswerkwoord
indirect object (recipiens), direct object
Receptieve zin
recipiens
krijgen
direct object
+ zinswerkwoord (voltooid deelwoord) (van/ door agens)
Men kan zich afvragen waarom mensen in bepaalde situaties zouden opteren voor de
receptiefconstructie. Volgens Royen (1952:258) gebeurt dat “niet zonder zin”, aangezien het indirect
object in die gevallen “meer waard” is dan het direct object. Lenz (2009:126) drukt het eerder uit in
termen van argumentreductie: aan de hand van de receptiefconstructie kan de spreker het agens
achterwege laten. Bovendien krijgt het recipiens zo een centrale rol toebedeeld: het is zowel subject
als topic en thema van de zin.
De behandeling van de receptiefconstructie als aparte constructie is al meermaals in twijfel
getrokken. Zo geeft Colleman (te versch.:4) aan dat verschillende taalkundigen de lexicale restricties
op de werkwoorden die in de constructie passen te willekeurig vinden en/of de constructie niet
productief genoeg achten om van een “echte” constructie te kunnen gewagen. Broekhuis & Cornips
(2012:1219-1226) tonen echter aan dat de constructie productiever is dan eerst werd gedacht: de grote
6
meerderheid van de ditransitieve werkwoorden laat receptivering toe. Colleman (te versch.:64-71)
toont overigens aan dat de meeste beperkingen die als arbitrair bestempeld worden, toch
voortvloeien uit de semantiek of de morfologie van bepaalde werkwoorden en dus niet zo
idiosyncratisch zijn als men op het eerste gezicht zou denken. Bovendien kunnen bepaalde
syntactische constructies wel degelijk een zekere idiosyncrasie vertonen (Colleman te versch.:4). Dat
is bijvoorbeeld ook het geval voor de gewone passiefconstructie (Broekhuis & Cornips 2012:1219). De
Algemene Nederlandse Spraakkunst merkt immers op dat hoewel overgankelijke werkwoorden in de
regel gepassiveerd kunnen worden, een aantal van die werkwoorden toch niet in de
passiefconstructie kan optreden, zoals krijgen en weten (Coppen e.a. 1997).
Nog een vaststelling die pleit in het voordeel van de erkenning van de receptiefconstructie als een
aparte constructie, is de aanwezigheid van een vergelijkbare constructie in andere talen dan het
Nederlands. Glaser & Clement (2013) vergelijken de Duitse “bekommen-Periphrasen”, die trouwens ook
met het werkwoord kriegen gevormd kan worden, met de Nederlandse receptiefconstructie. Volgens
Colleman (te versch.:9 & 66) is de Duitse receptiefconstructie zelfs ouder dan de Nederlandse, wat zou
kunnen verklaren waarom de Duitse tegenhanger een grotere groep werkwoorden aanvaardt. Ook
Lenz (2009:127-128) vermeldt dat Duitse “kriegen/bekommen-passief”, evenals de Luxemburgse variant
met kréien.
Ten slotte is het noodzakelijk de receptiefconstructie gescheiden te houden van enkele andere
constructies waarmee ze verwantschappen vertoont. De eerste en duidelijkste verwantschap is die
met de gewone passiefconstructie, zoals we al eerder aantoonden, maar dat is niet de enige
constructie die we hier moeten vermelden. Er is namelijk ook gelijkenis met de actieve
dubbelobjectconstructie, aangezien zowel die constructie als de receptiefconstructie drie
argumenten heeft en ze beide ditransitieve handelingen beschrijven (Colleman te versch.:61-62). Wel
is er een verschil in perspectivering, aangezien de dubbelobjectconstructie het agens als subject
neemt en de receptiefconstructie het recipiens. Bovendien hebben ze een verschillende semantische
reikwijdte: bepaalde werkwoorden die in de dubbelobjectconstructie passen, kunnen niet in de
receptiefconstructie verschijnen en omgekeerd. Bijgevolg kunnen we de receptiefconstructie niet
zomaar reduceren tot een variant op de dubbelobjectconstructie; het betreft wel degelijk een
afzonderlijke argumentstructuurconstructie. Ten derde moeten we de resultatieve zinnen met krijgen
vermelden, omdat krijgen daar eveneens optreedt als een hulpwerkwoord. Van der Horst (2002)
bestempelt die constructie als “het nieuwe krijgen”, omdat het volgens hem een recente ontwikkeling
betreft. In wat volgt zullen we echter zien dat niet iedereen het eens is met die visie.
7
2.2.
Ontstaan
Royen (1952:259) trof een eerste voorbeeld van de receptiefconstructie aan in een tekst uit 1907;
Landsbergen (2006:151 & 158) vond op de cd-rom Middelnederlands en in de elektronische versie van
het WNT treffers vanaf 1920. Colleman (te versch.:18) stelt dan ook dat de receptiefconstructie niet
ouder kan zijn dan de eeuwwisseling tussen de negentiende en twintigste eeuw. Zoals Glaser &
Clement (2013:14) opmerken, zijn de meningen echter verdeeld over de wijze waarop de
receptiefconstructie ontstaan is.
Volgens Landsbergen (2006:151 & 157-159) is de receptiefconstructie ontstaan uit wat Van der Horst
(2002) “het nieuwe krijgen” noemt, namelijk het resultatieve krijgen. Een voorbeeld van een zin met
dat nieuwe krijgen is te vinden in (4). Krijgen wordt hier als hulpwerkwoord ingezet, net als in de
receptiefconstructie. In die laatste constructie is het subject echter niet langer het agens van het
voltooid deelwoord. In receptieve zinnen als (5) zijn het niet de scholieren die de diploma’s uitreiken,
maar de rector. De constructie zou bijgevolg voortkomen uit enkele ambigue gebruiken van het
nieuwe krijgen, zoals (6), waarin ‘zij’ zowel als agens als als recipiens van de actie kan worden
geïnterpreteerd.
(4) Ik krijg dat niet uitgelegd.
(5) De scholieren krijgen de diploma’s uitgereikt door/ van de rector.
(6) “Ook kreeg zij […] haar borden nog gewasschen en haar pannen geschuurd.”
Nochtans beweert Van der Horst (2002) precies het tegenovergestelde: volgens hem zou het nieuwe
krijgen net ontstaan zijn uit een gebruikswijze van “het oude krijgen” die wij kennen als de
receptiefconstructie. Landsbergens (2006:155-157) corpusonderzoek toont echter aan dat het
zogenaamde nieuwe krijgen reeds in de zeventiende eeuw in gebruik was.
Colleman (te versch.:9-11) wijst daarnaast op de mogelijkheid dat de receptiefconstructie ontstaan is
uit de combinatie van een hoofdwerkwoord krijgen en een voltooid deelwoord dat iets zegt over het
direct object, net zoals in het Duits. Een Nederlands voorbeeld daarvan is zin (7). Het
hulpwerkwoordelijke gebruik van krijgen in de receptiefconstructie zou dan uit zulke zinnen gegroeid
zijn. Hij sluit bovendien de mogelijkheid niet uit dat de receptiefconstructie haar oorsprong vindt in
verschillende constructies, dus zowel in die combinatie van krijgen met een voltooid deelwoord als in
de resultatiefconstructie (Colleman te versch.:29).
(7) Ik kreeg het boek beschadigd.
Hoe het ook zij, de Nederlandse receptiefconstructie is het resultaat van een relatief recent
grammaticalisatieproces, dat we niet nader zullen specificeren aangezien dat niet de opzet is van deze
masterproef.
8
2.3.
Welke werkwoorden?
De werkwoorden die in de receptiefconstructie kunnen optreden, maken deel uit van een beperkte
set, zoals we al eerder signaleerden (zie hoofdstuk 1). Toch lijkt er geen consensus te bestaan over
welke werkwoorden wel passen en welke niet. Als we de verschillende studies van de Nederlandse
receptiefconstructie vergelijken, valt op dat onderzoekers elkaar soms volledig tegenspreken. Zo
voert Lenz (2009:132) het werkwoord schenken op als een voorbeeld van een werkwoord dat in de
receptiefconstructie past, terwijl Colleman (te versch.:53) dat werkwoord niet aantrof in zijn corpus
en ook Broekhuis & Cornips (2012:1222) het werkwoord opnemen in de groep die geen receptivering
toelaat. Ook over een werkwoord als ontnemen blijkt er twijfel te bestaan. Opnieuw neemt Lenz
(2009:132) het op in haar lijstje met voorbeelden van werkwoorden die in de receptiefconstructie
passen, terwijl Broekhuis & Cornips (2012:1229) beweren dat enkel in het Nederlands van Heerlen het
indirect object de rol van bron mag vervullen. Bovendien heeft Colleman (te versch.:52) het
werkwoord nergens aangetroffen in zijn corpus. Het is dus duidelijk dat er nog meer onderzoek nodig
is indien we voor elk werkwoord willen uitmaken of het nu wel of niet in die receptiefconstructie kan
verschijnen.
Broekhuis & Cornips (2012:1219-1226) hebben een poging ondernomen tot classificatie van de
werkwoorden die receptivering toelaten. Zij merken op dat van de werkwoorden die in de
passiefconstructie passen, uitsluitend de ditransitieve kunnen verschijnen in receptieve zinnen. De
intransitieve en transitieve werkwoorden zijn uitgesloten, omdat de aanwezigheid van een indirect
object noodzakelijk is voor receptivering. Aangezien echter niet alle ditransitieve werkwoorden in de
receptiefconstructie kunnen voorkomen, onderscheiden zij een aantal categorieën. De eerste
categorie bestaat uit werkwoorden waarbij het indirect object optreedt als doel, zoals bij aanbieden,
betalen, meedelen en vertellen. Ze merken echter twee zaken op. Ten eerste gaat het enkel over
werkwoorden waarbij er een echte overdracht gebeurt of over communicatiewerkwoorden. Ten
tweede zijn er enkele uitzonderingen, zoals geven, zenden, schrijven en vertellen. Merk op dat de auteurs
zichzelf hier al tegenspreken: eerst voeren ze vertellen op als een werkwoord dat receptivering kan
ondergaan, terwijl ze een paar regels lager beweren dat vertellen net een werkwoord is dat geen
receptivering toelaat. Als verklaring voor de uitzonderingen wijzen zij op de neutraliteit van de
werkwoorden in kwestie met betrekking tot de wijze van overdracht. Zo kan geven synoniem zijn voor
een heleboel werkwoorden die elk een verschillende betekenis hebben: bezorgen, doneren,
overhandigen, enz. Een tweede categorie van werkwoorden is die waarbij het indirect object als
belanghebbende optreedt. Dat is bijvoorbeeld het geval bij inschenken en kwijtschelden. Ten derde is er
ook nog een speciale groep werkwoorden die geen indirect object bij zich hebben maar toch in de
receptiefconstructie kunnen optreden. Een voorbeeld met het werkwoord afsturen wordt gegeven in
(8). Tot slot onderscheiden zij ook nog een geval waarin het indirect object als een bezitter optreedt,
in het bijzonder als een onvervreemdbare bezitter van een lichaamsdeel. Het betreft hier echter geen
9
“gewone” ditransitieve werkwoorden, maar constructies met een possessieve datief. Uit
pragmatische overwegingen laten we gevallen zoals zin (9) dan ook buiten beschouwing in deze
masterproef.
(8) Hij kreeg de hond op zich afgestuurd.
(9) Hij krijgt het kind op de knie gezet.
Daarnaast onderscheiden zij ook een categorie die geen receptivering toelaat, namelijk die
werkwoorden waarbij het indirect object de rol van bron op zich neemt. Een voorbeeld van zo’n
werkwoord is afpakken.
Ook Colleman (te versch.:13-51) besteedt in zijn corpusonderzoek veel aandacht aan de vraag welke
werkwoorden in de receptiefconstructie kunnen voorkomen en welke niet. Hij heeft zelfs oog voor de
diachrone expansie van de set werkwoorden. Zo zouden in het begin van de twintigste eeuw enkel
ditransitieve overdrachtswerkwoorden receptivering toegelaten hebben. Hij onderscheidt daarbij vijf
groepen: betalen en aanverwanten, partikelwerkwoorden met toe-, leveren en aanverwanten,
(scheidbaar samengestelde) communicatiewerkwoorden, en ten slotte een restcategorie met enkele
werkwoorden die niet in de dubbelobjectconstructie passen.2 Volgens Colleman (te versch.:27)
begunstigt de toe- van de partikelwerkwoorden de interpretatie van het subject als het recipiens van
de actie. Vanaf het midden van de twintigste eeuw zouden er enkele semantische extensies hebben
plaatsgevonden.3 Ten eerste werd aanbieden het meest frequente werkwoord in de
receptiefconstructie, een werkwoord dat een bezitsoverdracht uitdrukt die niet noodzakelijk
doorgaat. Ten tweede breidde de categorie van mogelijke werkwoorden zich ook uit naar
communicatiewerkwoorden zonder partikel, zoals tonen en bevestigen. Een laatste groep die groter
werd, was de groep met werkwoorden die niet in de dubbelobjectconstructie kunnen voorkomen. Het
subject kan ten eerste een locatief doel zijn, zoals in zin (10). Ten tweede kan het ook een beneficiënt
of maleficiënt zijn, zoals in zin (11). In beide gevallen wordt er gebruikgemaakt van een wederkerend
voornaamwoord
voorafgegaan
door
een
voorzetsel.
Een
derde
mogelijkheid
zijn
partikelwerkwoorden die een ruimtelijke doelparticipant selecteren, zoals indienen in zin (12). Uit
Collemans (te versch.:54) onderzoek blijkt daarenboven dat er al vanaf het begin een grote dominantie
is van partikelwerkwoorden, in het bijzonder van werkwoorden die beginnen met toe-, aan-, op-, voorof in-. Blom (2005:192-193) noemt die partikels de “dubbelparticipantpartikels”, wegens hun
bijzondere eigenschap dat ze meer dan één participant toelaten. Kenmerkend is dat de objecten niet
2
Colleman (te versch.:34) onderscheidt net zoals Broekhuis & Cornips (2012:1225) een geval waarin er een
externe bezitter aanwezig is; zoals eerder vermeld zullen we daar verder geen aandacht aan besteden in deze
masterproef.
3
Colleman (te versch.:40) maakte gebruik van het CONDIV-corpus om de semantische extensies te bepalen.
Daarbij merkt hij op dat hij geen Belgische kranten heeft geselecteerd.
10
verschijnen door toedoen van het werkwoord, maar door toedoen van het partikel. Overigens duiden
die partikels altijd een verplaatsing aan van het direct object.
(10) “[…] [M]inister Jorritsma [kreeg] de afgelopen zomer deze vraag op zich afgevuurd door
fractievoorzitter Paul Rosenmöller.”
(11) Zij kreeg een afzonderlijk artikel aan zich gewijd.
(12) Berlijn kreeg meer dubieuze declaraties ingediend.
Colleman (te versch.:51-71) onderscheidt daarnaast ook vijf soorten ditransitieve werkwoorden die
niet in de receptiefconstructie gebruikt worden. Ten eerste zijn er de werkwoorden van preventie van
bezit, zoals weigeren en ontzeggen. Ten tweede zijn er de privatieve werkwoorden, zoals ontnemen en
afdwingen. Een derde groep zijn die werkwoorden waarbij het subject een bepaalde attitude heeft ten
opzichte van het indirect object, zoals bij gunnen en verwijten. Bij die drie groepen werkwoorden reikt
hij als verklaring het principe van de semantische persistentie aan: als een lexicaal item (in dit geval
krijgen) een grammaticalisatieproces ondergaat (in dit geval van hoofdwerkwoord naar
hulpwerkwoord), kan de originele betekenis nog steeds invloed uitoefenen op de grammaticale
verbindingsmogelijkheden van het woord in kwestie. In het geval van de receptiefconstructie zou de
betekenis van die drie soorten werkwoorden te verschillend zijn van de originele lexicale betekenis
van het werkwoord krijgen, waardoor de twee werkwoorden incompatibel blijken met elkaar. Een
vierde soort werkwoorden die zich niet leent tot receptivering zijn de werkwoorden van ‘geven’
zonder partikel, zoals geven, schenken en verlenen. Er zijn echter twee uitzonderingen die toch
gereceptiveerd kunnen worden, namelijk overhandigen en presenteren. Een laatste groep bestaat uit
communicatiewerkwoorden zonder partikel, onder meer vertellen en schrijven, maar alweer zijn daar
uitzonderingen op, zoals tonen en mailen. Bij die twee laatste groepen werkwoorden betreft het dus
eerder een morfologische restrictie: de (on)mogelijkheid tot receptivering is afhankelijk van de
aanwezigheid van een partikel. Colleman (te versch.:55) merkt over de afwezigheid van die groepen
werkwoorden in zijn corpus wel op dat dat niet noodzakelijk betekent dat het gebruik ervan in de
receptiefconstructie ongrammaticaal zou zijn.
11
2.4.
Regionale verschillen
Een van de oorzaken van de onenigheid omtrent welke werkwoorden nu in de receptiefconstructie
thuishoren en welke niet, is wellicht de regionale afkomst van de onderzoeker (in het geval van
introspectie), de informant (in het geval van enquêteonderzoek) of de spreker (in het geval van
corpusonderzoek) in kwestie.
Broekhuis & Cornips (2012:1228-1234) wijden een hele sectie van hun artikel aan de
receptiefconstructie in niet-standaardvarianten van het Nederlands. Meer bepaald nemen ze het
Nederlands van Heerlen, een gemeente in Nederlands Limburg, onder de loep. Volgens hun
bevindingen is de receptiefconstructie nog productiever in die regionale omgangstaal. Er zijn immers
twee groepen werkwoorden die in het Standaardnederlands uitgesloten zijn voor receptivering maar
in het Heerlens Nederlands toch gebruikt worden in receptieve zinnen. Ten eerste kan het indirect
object van de corresponderende actieve zin nu ook bron zijn, iets wat in de standaardtaal onmogelijk
schijnt. Als voorbeeld geven zij het werkwoord weghouden, zoals in zin (13). Het is natuurlijk maar de
vraag hoe relevant dat voorbeeld werkelijk is, aangezien weghouden misschien niet zozeer een
bronmedespeler selecteert maar eerder in de tweede categorie thuishoort die Broekhuis & Cornips
aanhalen: werkwoorden die een weigering van overdracht inhouden, zoals weigeren. Daarenboven is
de set werkwoorden die een begunstigde als indirect object hebben veel uitgebreider in het Heerlens
Nederlands. Zo past bijvoorbeeld ook kopen in het receptieve sjabloon, zoals in zin (14).
(13) De ouders kregen het rapport weggehouden.
(14) Jan kreeg een boek gekocht (door Els).
Naast dat korte overzicht van de mogelijkheden in Heerlens Nederlands, doen Broekhuis & Cornips
(2012:1233-1234) ook een poging tot het schetsen van de geografische distributie van de Nederlandse
receptiefconstructie. Dat doen zij door te kijken naar de distributie van de dubbelobjectconstructie
met een datieve bezitter, aangezien die vaak receptivering toelaat. Uit twee studies, een van Van Bree
(1981) en een van Barbiers e.a. (2005), blijkt dat die possessieve dubbelobjectconstructie voornamelijk
aanwezig is in het oosten van Nederland. Daaruit besluiten zij voorzichtig dat de receptiefconstructie
eveneens vooral voorkomt in de oostelijke dialecten. Zoals ook Glaser & Clement (2013:10) opmerken,
is dat uiteraard slechts een hypothese en kan de realiteit er heel anders uitzien.
Een tweede studie, namelijk die van Glaser & Clement (2013), gaat ook dieper in op de diatopische
verspreiding van de receptiefconstructie. In hun discussie omtrent de “mogelijke geografische
gebondenheid” verwijzen ze naar het artikel van Broekhuis & Cornips (Glaser & Clement 2013:9).
Daarnaast houden zij in hun enquêteonderzoek ook steeds rekening met de eventuele regionale
beperktheid (Glaser & Clement 2013:15-17). Ze lieten 62 deelnemers receptieve zinnen beoordelen in
hun dialect, waaronder dertien Belgen. De zinnen met toesturen, aanbieden en overhandigen kregen de
beste beoordeling, maar toch ook enkele afwijzingen, voornamelijk van informanten uit Oost-
12
Vlaanderen en de Achterhoek. De zin met het monotransitieve werkwoord gieten, zoals gegeven in
(15), kreeg slechts zes positieve reacties, voornamelijk uit Limburg, Twente, Gelderland en de
Achterhoek. De zin in (16) met het privatieve werkwoord afpakken werd eveneens slecht beoordeeld
en kreeg maar acht positieve beoordelingen, voornamelijk uit Limburg, Vlaanderen en de
Achterhoek. Het communicatiewerkwoord zeggen kreeg dan weer veel positieve beoordelingen, zeker
vanuit Limburg, de Achterhoek, Gelderland, Brabant, de Veluwe, West-Vlaanderen en Friesland. De
zin met het werkwoord wassen in (17) werd over het algemeen afgewezen; bovendien kwamen alle
positieve reacties uitsluitend uit Limburg. Zij besluiten uit al die bevindingen dat de zuidoostelijke
dialecten het meest open staan voor de receptiefconstructie. Helaas is Glaser & Clements
enquêteonderzoek relatief kleinschalig, met amper 62 informanten. Het is dus maar de vraag of hun
resultaten ook te extrapoleren zijn naar de rest van de bevolking.
(15) De bloemen hebben vandaag nog niet gegoten gekregen.
(16) Je krijgt je rijbewijs afgepakt, wanneer je betrapt wordt.
(17) Het kind huilt, omdat het de haren gewassen krijgt.
13
3. Methodologie
In dit hoofdstuk zullen we dieper ingaan op de gehanteerde onderzoeksmethoden. In een eerste deel
komt de werkwijze voor de opstelling van de enquête aan bod. Ten tweede bespreken we de
verwerking van de resultaten; daarbij zal het zowel gaan over de keuze van de te onderzoeken sociale
parameters als over de statistische verwerking van de verzamelde data.
3.1.
Enquête
Voor de enquête is gebruikgemaakt van het online enquêteprogramma SurveyMonkey.4 We hebben
geopteerd voor een webenquête om verschillende redenen. Ten eerste kan er een veel groter aantal
mensen bereikt worden dan wanneer er met een papieren enquête wordt gewerkt. Zeker om
Nederlandse informanten te vinden is een webenquête de beste methode, aangezien die makkelijker
te verspreiden is buiten de landsgrenzen. Een tweede voordeel is uiteraard de tijdsbesparing: eens de
enquête opgesteld en verspreid is, moet de onderzoeker enkel nog wachten op voldoende respons.
Voor de grammaticaliteitsoordelen opteerden we voor een relatieve beoordeling aan de hand van een
beoordelingsschaal die gaat van 1 tot 5. Op die manier hoeft de informant geen absolute keuze te
maken tussen aanvaardbaar en onaanvaardbaar. Cornips & Poletto (2005:948) wijzen erop dat die
manier van enquêtering betrouwbaarder is. Een nadeel is wel dat men er minder informatie uit kan
halen.
Voordat we konden overgaan tot de opstelling van de enquête, moesten we uiteraard eerst onze
testzinnen bepalen. Omdat de enquête om evidente redenen niet te lang mocht zijn, hebben we ons
beperkt tot vijftien werkwoorden. Bij de keuze daarvan hebben we met een aantal factoren rekening
gehouden. Ten eerste is er uit elke categorie die Broekhuis & Cornips (2012) onderscheiden minstens
één werkwoord aanwezig (zie 2.3.). Zo behoren aanbieden, brengen, betalen, toewijzen, geven en schenken
tot de werkwoorden die een indirect object selecteren dat de rol van doel heeft; meedelen, tonen en
vertellen behoren eveneens tot die groep, maar zijn bijzonder omdat het communicatiewerkwoorden
betreft. Ontnemen behoort dan weer tot de groep werkwoorden met een indirect object als bron, en
weigeren tot de werkwoorden van preventie van bezit. Bij inschenken en kopen verschijnt een indirect
object in de rol van beneficiënt. Verwijten is een werkwoord waarbij het subject een bepaalde attitude
heeft ten opzichte van het indirect object; dat is een categorie die we terugvinden in Collemans (te
versch.) classificatie (zie 2.3.). Ten slotte is er nog toevoegen, een werkwoord dat we eveneens
aantreffen bij Colleman (te versch.:50) en dat – in tegenstelling tot alle voorgaande werkwoorden –
niet in de dubbelobjectconstructie kan verschijnen. Men is verplicht om het voorzetsel ‘aan’ te
gebruiken: “iemand voegt iets toe aan iets”, en niet “iemand voegt iets iets toe”. Het betreft dus wel
nog steeds een trivalent werkwoord, aangezien het drie medespelers selecteert: een agens, een
4
De vragenlijst is opgenomen in bijlage 1.
14
patiens en een soort doel of recipiens. Een tweede criterium is de aanvaardbaarheid van het
werkwoord in de receptiefconstructie: er werden werkwoorden geselecteerd waarover unaniem
gesteld wordt dat ze kunnen optreden in de receptiefconstructie, waaronder aanbieden, betalen en
toewijzen, werkwoorden die volgens geen enkel onderzoek gereceptiveerd kunnen worden, zoals geven
en kopen, en ten slotte werkwoorden waarover verschillende onderzoekers het niet eens raken met
elkaar, zoals schenken, vertellen en ontnemen. Bovendien kunnen enkele van die werkwoorden volgens
Broekhuis & Cornips (2012) wel in het Heerlens Nederlands maar niet in het Standaardnederlands
gereceptiveerd worden, namelijk ontnemen, weigeren en kopen. Toen de vijftien werkwoorden
vastlagen, konden we de testzinnen opstellen.5 Om te vermijden dat de lengte van de zin een invloed
zou hebben op de beoordeling, bevat elke zin minstens zeven en hoogstens twaalf woorden.
Bovendien werden dubbelzinnige contexten en moeilijke of gekleurde woordenschat vermeden, zoals
ook aangeraden wordt door Cornips & Poletto (2005:952).
Om het doel van de enquête te maskeren, hadden we ook een aantal zogenaamde vulzinnen nodig.
Schütze (1996:193) legt uit dat informanten vaak hun oordelen aanpassen eens ze ontdekt hebben
waarover het onderzoek precies handelt. Zo kunnen ze in het geval van de receptiefconstructie
bijvoorbeeld denken dat ze alle zinnen met hulpwerkwoord krijgen een even hoge - of lage - score
moeten geven; ze staan dan niet langer stil bij hun eigen intuïties, maar gaan af op wat ze denken dat
van hen verwacht wordt. Indien men echter voldoende fillers of vulzinnen introduceert, is de kans
veel kleiner dat de informant het eigenlijke onderwerp van de enquête achterhaalt. Volgens Cowart
(1997:92) moeten er ten minste tweemaal zoveel vulzinnen aanwezig zijn als “echte” testzinnen. Voor
onze enquête zou dat betekenen dat we minstens dertig vulzinnen moeten voorzien; voor de
zekerheid hebben we veertig vulzinnen in de vragenlijst opgenomen.6 Cowart (1997:52) wijst er
bovendien op dat er zowel aanvaardbare als onaanvaardbare vulzinnen aanwezig moeten zijn om te
voorkomen dat ze een effect zouden hebben op de beoordeling van de testzinnen. Daarom hebben we
negen zinnen samengesteld die in hoge mate aanvaardbaar lijken, negen zinnen die volstrekt
onaanvaardbaar schijnen, en 22 zinnen waarover twijfel mogelijk is. Daaronder bevinden zich onder
meer zes passieve zinnen, zes indirect-passieve zinnen en zeven voorbeelden van de weg-constructie.
Door verschillende constructies herhaaldelijk te laten voorkomen, hoopten we de aandacht af te
leiden van de receptieve zinnen.
Het eerste deel van de enquête peilde naar enkele persoonlijke gegevens. Die gegevens zijn belangrijk
om de invloed van verschillende sociale factoren te onderzoeken en om bepaalde informanten uit te
sluiten. Er werd gevraagd naar geslacht, geboortedatum, moedertaal, nationaliteit en gemeente of
stad van herkomst. De geboortedatum is van belang wanneer we de invloed van de leeftijd willen
5
6
Alle testzinnen zijn opgenomen in bijlage 2.
Alle vulzinnen zijn opgenomen in bijlage 2.
15
nagaan. Aangezien de enquête enkel bedoeld is voor personen die het Nederlands als moedertaal
hebben (native speakers), wordt iedereen met een andere moedertaal uitgesloten voor de
gegevensverwerking. De nationaliteit, Belg of Nederlander, is van belang om na te gaan of er al dan
niet verschillen bestaan tussen Belgisch-Nederlands en Nederlands-Nederlands; iedereen met een
andere nationaliteit wordt eveneens buiten beschouwing gelaten. De gemeente of stad kan ten slotte
handig zijn om de regio te bepalen. Daarnaast werd er ook gepeild naar langdurige verblijven in het
buitenland. Iedereen die langer dan vijf jaar in een ander land dan Nederland of België heeft gewoond,
wordt geschrapt voor de gegevensverwerking, aangezien een intensief contact met andere talen een
invloed zou kunnen hebben op het oordeel van de spreker. Tot slot moest de informant ook aangeven
of zijn studies of beroep al dan niet taalgerelateerd zijn. Zoals Schütze (1996:113-122) aangeeft,
verschillen de intuïties van taalkundigen immers vaak van die van “gewone” sprekers. Hij legt uit dat
veel onderzoekers daarom van mening zijn dat taalkundigen geen betrouwbare informanten zijn voor
grammaticaliteitsoordelen. Schütze relativeert echter die al te strikte benadering en wijst niet alleen
op de nadelen maar ook op de voordelen van zulke informanten. Zo lijken linguïsten vaker te
nuanceren in hun oordelen, terwijl “gewone” sprekers eerder zwart-wit denken: ofwel is de zin
aanvaardbaar ofwel niet (Schütze 1996:115). Daarnaast is het zeker niet zo dat de hele groep
taalkundigen anders oordeelt dan de niet-linguïsten (Schütze 1996:117). Bijgevolg sluiten we
informanten met een taalgerelateerde opleiding of beroep niet a priori uit, maar houden we wel
rekening met de eventuele invloed ervan op de algemene aanvaardbaarheid van de zin in kwestie.
Vervolgens stelden we de eigenlijke vragenlijst samen. In deze fase moeten alle testzinnen en
vulzinnen in een lijst gegoten worden, zodat gepeild kan worden naar de aanvaardbaarheid van elk
van de zinnen. Bij dat proces zijn een aantal aandachtspunten van belang. Om te beginnen is het
belangrijk de juiste vraag te stellen. De opdracht die de informant krijgt, kan immers in aanzienlijke
mate de antwoorden sturen. Zoals Cornips & Poletto (2005:943-944) opmerken, baseren mensen hun
grammaticaliteitsoordelen eerder op normatieve grammatica’s dan op hun eigenlijke taalgebruik. Het
is dus noodzakelijk niet expliciet te vragen naar bijvoorbeeld de “grammaticaliteit” van een zin. Nog
een reden daarvoor wordt aangestipt door Schütze (1996:132): de meeste niet-linguïsten hebben er
geen idee van wat er precies bedoeld wordt met de notie “grammaticaliteit” of zelfs
“aanvaardbaarheid”. Wij opteerden bijgevolg voor de vraag welke zinnen “ongewoon” klinken en
welke “normaal”. Bovendien specificeerden we bewust de taalvariëteit (Standaardnederlands of
dialect) niet, in de hoop dat mensen zo vooral op hun eigen intuïties zouden afgaan en minder zouden
denken in termen van wat anderen zouden zeggen. We lieten ook ruimte voor toelichtingen. Cornips
& Poletto (2005:953) geven aan dat zulke opmerkingen soms de motieven van de informant kunnen
verhelderen voor het al dan niet accepteren van de zin. Ook Schütze (1996:55) wijst op het belang
ervan als een bijkomende test voor grammaticaliteit: op die manier kan de onderzoeker de
mogelijkheid uitsluiten dat de informant de zin om afwijkende redenen verwerpt. Hij wijst er echter
16
ook op dat het soms moeilijk is zulke vragen te beantwoorden. Daarom hebben wij geopteerd voor
optionele commentaren: de informant kan dan zelf kiezen of hij al dan niet meer uitleg verschaft bij
zijn keuze.
Behalve over de vraagstelling, moest ook over de volgorde van de zinnen nagedacht worden. Idealiter
zouden de zinnen per informant een andere volgorde aannemen. Schütze (1996:134 & 184) toont
immers aan dat de volgorde waarin zinnen verschijnen wel degelijk een effect kan hebben op de
beoordeling van elke individuele zin. Zo zouden mensen de eerste zin telkens strenger beoordelen
dan de andere zinnen, of zouden de antwoorden voor de laatste zinnen minder betrouwbaar zijn
vanwege vermoeidheid of verveling. Hij beklemtoont daarom het belang van randomisatie en
counterbalancing. Cowart (1997:93-96) vermeldt daarnaast ook het proces van blocking, waarbij per blok
slechts één zin van elk type kan voorkomen. Hoewel de middelen voor randomisatie in SurveyMonkey
beperkt zijn, hebben we er toch op gelet dat de testzinnen en vulzinnen gelijkmatig verspreid zijn
over de vragenlijst. Bovendien werd vermeden dat twee testzinnen elkaar opvolgen, om het risico
niet te lopen dat informanten het onderzoeksthema zouden raden. Omdat er geen optie was tot
automatische randomisatie, hebben we vier keer dezelfde enquête aangemaakt, maar dan telkens met
een verschillende volgorde voor de zinnen. Op die manier hoopten we zoveel mogelijk de invloed van
de volgorde te neutraliseren. Aan het einde van de enquête werd trouwens aan de informant gevraagd
of hij al dan niet een idee had van wat het onderwerp is van het onderzoek.
Voor de verspreiding van de enquête hebben we een beroep gedaan op verschillende kanalen, zoals
sociale netwerken, Belgische en Nederlandse online fora, en interuniversitaire contacten. De enquête
liep van 13 februari 2014 tot en met 29 maart 2014. De vier enquêteversies werden volledig ingevuld
door respectievelijk 84, 79, 105 en 87 informanten. Helaas ontvingen we ook veel onvolledige
enquêtes, waarbij enkel de personalia waren ingevuld, maar die werden dan buiten beschouwing
gelaten. Uiteindelijk bekwamen we in totaal dus 355 volledig ingevulde enquêtes, waarvan 219 van
Belgische origine zijn en 132 van Nederlandse oorsprong. De overige vier informanten hebben een
dubbele nationaliteit, maar omdat ze als moedertaal Nederlands hebben en nooit langer dan vijf jaar
in het buitenland verbleven, hebben we ook hun antwoorden opgenomen voor statistische
verwerking.
17
3.2.
Gegevensverwerking
Eens de enquête afgelopen was, konden we overgaan tot de kwantitatieve verwerking. We
exporteerden eerst de verzamelde gegevens vanuit SurveyMonkey naar Excel. Het statistische
programma SPSS (versie 22) liet ons vervolgens toe een overzicht te krijgen van alle antwoorden en
de data te analyseren. Daartoe moesten we uiteraard eerst alle gegevens invoeren met behulp van een
aantal variabelen. De geselecteerde variabelen zijn alle vijftien werkwoorden, nationaliteit, beroep of
opleiding, en leeftijd. Elk van die variabelen kreeg bepaalde values of waarden toegekend, zodat we de
antwoorden aan de hand van een cijfertje konden ingeven. Op die manier konden we later aan de slag
gaan met de verkregen dataset om tabellen te genereren en significantietests uit te voeren.
Voor de aanvaardbaarheidsoordelen over de werkwoorden kon de informant telkens kiezen tussen
vijf antwoorden, aangezien er gewerkt werd met een vijfpuntenschaal. De waarden komen daar dus
simpelweg overeen met de scores 1 tot 5. We maakten per werkwoord frequentietabellen, zodat we
konden nagaan hoe vaak voor een bepaalde score werd geopteerd. Bovendien werd ook een
gemiddelde aanvaardbaarheidsscore berekend. In deze fase van de verwerking moesten we achttien
informanten uit de databank schrappen. Ten eerste betreft het die informanten die geen Nederlands
als moedertaal hebben, maar een andere taal zoals Frans (4 informanten), Arabisch (1 informant),
Fries (1 informant), Engels (1 informant) of Berbers (1 informant). Ten tweede gaat het om
informanten die langer dan vijf jaar in een ander land dan België of Nederland verbleven.
Bij de volgende variabele, de nationaliteit van de informant, onderscheidden we de volgende
waarden:

0 = Belg

1 = Nederlander
Deze variabele is van essentieel belang in deze masterproef, aangezien ons hoofddoel erin bestaat te
achterhalen of er verschillen zijn tussen het Belgisch-Nederlands en het Nederlands-Nederlands wat
betreft de aanvaardbaarheid van bepaalde werkwoorden in de receptiefconstructie. Zo konden we
immers per werkwoord kruistabellen genereren van de nationaliteit en de toegekende
aanvaardbaarheidsscore, om na te gaan hoe de scores verdeeld zijn over beide populaties. Wederom
werd er een gemiddelde aanvaardbaarheidsscore berekend, maar nu dus een afzonderlijke per
nationaliteit. In dit stadium van het onderzoek moesten we de selectiecriteria nog wat verstrengen
en werd iedere Nederlandse deelnemer die ooit in België woonde en iedere Belgische deelnemer die
ooit in Nederland woonde, uitgesloten. Op die manier beperkten we de mogelijke interferenties
tussen Belgisch-Nederlands en Nederlands-Nederlands tot een minimum. In de praktijk kwam dat
neer op de eliminatie van zeven informanten; bij hen werd er eenvoudigweg geen waarde ingevuld
bij de nationaliteit, waardoor SPSS hun scores niet opnam in de kruistabellen. Hoewel er soms
duidelijk verschillen waarneembaar zijn tussen de twee groepen, is het toch noodzakelijk na te gaan
18
of de resultaten wel degelijk geëxtrapoleerd kunnen worden naar de volledige populatie. Daarom
bedienden we ons van een significantietest, meer bepaald van de t-test, omdat die bij uitstek geschikt
is voor de vergelijking van gemiddelden van twee populaties. Die functie zit standaard ingebouwd in
SPSS (Independent-Samples T Test). De vooropgestelde nulhypothese houdt in dat verschillen tussen
groepen op toeval berusten en dus niets zeggen over de populatie in haar geheel. Hoe lager de pwaarde, hoe meer het is aangewezen om die nulhypothese te verwerpen. Er werd tegelijk ook een test
van Levene uitgevoerd om te bepalen of we mochten aannemen dat de varianties gelijk zijn of niet;
de p-waarden zijn immers verschillend in beide gevallen. Wij werkten met een significantieniveau
van 0,05, zoals gebruikelijk is in de taalkunde. Enkel indien p onder die grenswaarde ligt, is er een
significant verschil. De resultaten werden dus als volgt geïnterpreteerd:

p < 0,01: hoogst significant

0,01 < p < 0,05: significant

0,05 < p < 0,10: tendens

p > 0,10: niet significant
Indien we geen significant resultaat verkregen voor de
parameter nationaliteit, gingen we op zoek naar eventuele
verschillen op een lokaler niveau. Dat deden we door te
kijken naar de gemeente of stad van herkomst van
bepaalde groepen informanten. Voor het gemak deelden
we de informanten in volgens de provincie waartoe de stad
of gemeente behoort. Voor België bekwamen we zo 119
informanten
uit
Oost-Vlaanderen,
35
uit
West-
Vlaanderen, 35 uit Antwerpen, twaalf uit Vlaams-Brabant
en tot slot negen uit Limburg. Het merendeel van de
informanten komt dus uit Oost-Vlaanderen; dat is niet
verwonderlijk, aangezien de verspreiding van de enquête
aanving in de Denderstreek en in de omgeving van Gent.
Kaart: de 12 provincies van Nederland
(bron: Wikipedia)
Van de Nederlandse respondenten komen er 23 uit ZuidHolland, 21 uit Gelderland, negentien uit Noord-Brabant, zestien uit Noord-Holland, elf uit Limburg,
tien uit Utrecht, zeven uit Overijssel, vijf uit Groningen, vijf uit Friesland, vier uit Flevoland en ten
slotte drie uit Drenthe. We hebben dus duidelijk meer respons ontvangen uit de zuidelijke provincies
en minder uit de meer noordelijk gelegen regio’s, zoals bijgevoegd kaartje duidelijk aangeeft.7 Bij de
bespreking van de regio moesten we uiteraard rekening houden met die ongelijke spreiding.
7
http://nl.wikipedia.org/wiki/Provincies_van_Nederland, geraadpleegd op 30/07/2014.
19
Bij opleiding of beroep waren er eveneens twee mogelijke waarden:

0 = niet taalgerelateerd

1 = taalgerelateerd
De keuze voor deze variabele valt te verklaren vanuit de eerder vermelde aanname dat de intuïties
van taalkundigen vaak verschillen van die van niet-linguïsten (zie 3.1.). Daarom vroegen we aan elke
respondent of hun beroep of opleiding taalgerelateerd is en zo ja, wat hun beroep of opleiding dan is.
We moeten opmerken dat we bepaalde beroepen of opleidingen die de informant in kwestie
taalgerelateerd achtte, toch klasseerden als zijnde niet-taalgerelateerd. Enkele voorbeelden daarvan
zijn kleuterleidster, secretaresse, informaticus en middelbaar scholier. De link met de taalkunde is in
die gevallen immers zo vaag dat we hen niet kunnen beschouwen als linguïsten. Soms is de grens
echter moeilijk te trekken, maar belangrijk is dat we steeds consequent zijn geweest in de toekenning
van de labels.8 De hypothese is hier dus dat de taalgerelateerdheid van een beroep of een opleiding
zich ook op een of andere manier uit in de antwoorden. Net zoals voor de nationaliteit stelden we een
kruistabel op en gebruikten we een t-test om te bepalen of eventuele verschillen significant zijn. Bij
de werkwoorden waar we daadwerkelijk een significant verschil vonden, gingen we de invloed van
de parameters nationaliteit en leeftijd nog een keer na, maar dan enkel binnen de groep informanten
zonder taalgerelateerde job of opleiding. Daarvoor bedienden we ons van de functie split file in SPSS.
Ook voor de variabele leeftijd hebben we ten slotte enkele leeftijdscategorieën onderscheiden: jonger
dan 25, tussen 25 en 59, en 60 of ouder.9 Tot de eerste categorie rekenen we alle mensen die in 1990 of
later geboren zijn, tot de laatste iedereen die in 1954 of vroeger geboren is; de middengroep bestaat
logischerwijs uit alle informanten die daartussen geboren zijn. Naar het voorbeeld van Boves &
Gerritsen (1995:137-138) kozen we voor drie waarden, die zij omschrijven als “jong, midden en oud”.
Ook over de keuze van de leeftijdsgrenzen werd nagedacht: de -25-jarigen zijn de jongeren, de 25-59jarigen vormen min of meer de werkende klasse, en de categorie van de 60+’ers bestaat voornamelijk
uit gepensioneerden. De drie waarden zagen er dus als volgt uit:

1 = -25

2 = 25-59

3 = 60+
8
Een lijst van alle taalgerelateerde beroepen en opleidingen is opgenomen in bijlage 3.
Voor deze variabele lieten we één informant buiten beschouwing, aangezien die als geboortejaar per abuis het
jaar 2014 opgaf.
9
20
Er is echter een probleem verbonden aan deze parameter. De Nederlandse respondenten zijn over het
algemeen vrij jong, waardoor de variatie nogal beperkt is. Sterker nog: in de oudste leeftijdscategorie
wisten we geen enkele informant van Nederlandse afkomst te strikken. Daarom hebben we besloten
om de potentiële invloed van de variabele leeftijd enkel na te gaan binnen de Belgische groep
respondenten. Dat deden we in SPSS met behulp van een filter (via de functie select cases). Voor de rest
blijft alles hetzelfde; zo hangt ook aan deze variabele een hypothese vast. Zoals we al eerder
toelichtten (zie 2.3.), onderscheidt Colleman (te versch.) verschillende stadia in de ontwikkeling van
de receptiefconstructie, waarbij er steeds meer werkwoorden in kunnen verschijnen. In het midden
van de twintigste eeuw vonden er nog extensies plaats, en de kans is groot dat de set werkwoorden
vandaag de dag nog steeds aan het groeien is. Volgens de methode van het schijnbare-tijdonderzoek,
waarbij men leeftijdgebonden variatie probeert op te sporen om zo een idee te krijgen van eventuele
diachronische veranderingen (Boves & Gerritsen 1995:250), kunnen we algemeen verwachten dat
jongere informanten (bepaalde werkwoorden in) de constructie sneller aanvaarden dan oudere
respondenten. Alweer stelden we voor elk werkwoord een kruistabel op en berekenden we een
gemiddelde aanvaardbaarheidsscore per categorie. Omdat we met meer dan drie waarden te maken
hebben, konden we hier echter geen gebruikmaken van een t-test om de significantie van de
resultaten na te gaan. Daarom opteerden we voor een Anova (One-Way ANOVA). Deze significantietest
is immers vergelijkbaar met de t-test, maar biedt de mogelijkheid om met meer dan twee groepen te
werken. Dezelfde significantieniveaus werden aangehouden als voor de variabelen nationaliteit en
beroep.
Nadat we voor elk werkwoord afzonderlijk de gegevens geanalyseerd hadden, genereerden we op een
gelijkaardige manier ook een frequentietabel en kruistabellen voor alle werkwoorden samen.
Daarvoor maakten we gebruik van de functie multiple response in SPSS, waarmee we alle werkwoorden
konden combineren in één set. Deze optie laat echter niet toe gemiddelde scores te berekenen of
significantietesten uit te voeren. We moesten dus op zoek gaan naar alternatieve methoden. Voor de
algemene aanvaardbaarheidsscore berekenden we het gemiddelde met de hand, aan de hand van de
gegevens in de frequentietabel. Voor de drie variabelen – nationaliteit, beroep en leeftijd – maakten
we telkens een aparte database waarin alle scores van alle vijftien werkwoorden onder elkaar staan
en dus één variabele vormen; in de kolom daarnaast werd dan telkens de juiste nationaliteit, beroep
of leeftijd opgenomen. Op die manier waren we in staat om met eenzelfde procedure als voor de
werkwoorden afzonderlijk de gemiddelden en de p-waarden te bepalen.
21
4. Resultaten
In dit hoofdstuk zullen we de resultaten onthullen van het onderzoek; daarbij bekijken we niet alleen
elk van de vijftien werkwoorden, maar maken we ook een globale analyse van alle receptieve zinnen
samen. Naast de frequentie van de aanvaardbaarheidsscores gaan we de invloed van bepaalde sociale
factoren na, namelijk de nationaliteit (Belg of Nederlander), het beroep of de opleiding (al dan niet
taalgerelateerd) en de leeftijd van de informanten.
4.1.
Werkwoorden
In wat volgt zullen we per werkwoord de resultaten van het enquêteonderzoek presenteren. Daarbij
wordt ook de nodige aandacht besteed aan de reeds bestaande literatuur en aan de bemerkingen van
de informanten zelf.
4.1.1.
Aanbieden
Het werkwoord aanbieden bevindt zich in Broekhuis & Cornips’ (2012:1220-1221) categorisering in de
groep met werkwoorden die een indirect object nemen dat de rol van doel vervult. Colleman (te
versch.:42) beschouwt het dan weer als een extensie van de set werkwoorden die receptivering
toelaat; het gaat immers om een overdracht die niet noodzakelijk plaatsvindt. Aanbieden is in zijn
corpus het meest frequente werkwoord in de receptiefconstructie, met 21 attestaties. De verklaring
die Colleman (te versch.:54) daarvoor aanreikt, heeft te maken met de vorm van het werkwoord: de
receptiefconstructie zou een voorkeur hebben voor partikelwerkwoorden met aan-, toe-, op-, voor- en
in- (zie 2.3.). Dat aanbieden een belangrijk werkwoord is voor onze constructie, blijkt ook uit het
enquêteonderzoek van Glaser & Clement (2013): 98 procent van de ondervraagden evalueerde de
receptieve zin met aanbieden als zijnde grammaticaal. De weinige afwijzingen zijn bovendien
regionaal gebonden, aangezien het vooral informanten betreft die uit Oost-Vlaanderen of uit de
Achterhoek afkomstig zijn. Ook Lenz (2009:132) en Royen (1952:259) voeren aanbieden op als een
werkwoord dat past in de receptiefconstructie.
We kunnen dus verwachten dat onze testzin in (18) algemeen aanvaard wordt door onze informanten.
Tabel 1 bevestigt dat vermoeden: bijna 90 procent van de informanten vindt de zin aanvaardbaar
(score 4 of 5), en haast drie informanten op vier kennen er zelfs waarde 5 aan toe, wat dus betekent
dat ze de zin erg normaal vinden klinken. Bovendien bedraagt de gemiddelde aanvaardbaarheidsscore
voor dit werkwoord 4,59, wat erg hoog is.
(18) Vanochtend kreeg Johan een nieuwe baan aangeboden.
22
Valid
1
2
3
Frequency
5
7
22
Percent
1,5
2,1
6,5
Valid Percent
1,5
2,1
6,5
Cumulative Percent
1,5
3,6
10,1
4
52
15,4
15,4
25,5
5
251
74,5
74,5
100,0
Total
337
100,0
100,0
Tabel 1: frequentietabel voor het werkwoord aanbieden.
Hoewel de aanvaardbaarheidsscore voor het werkwoord aanbieden in de receptiefconstructie dus erg
hoog ligt, is het nog steeds mogelijk dat er verschillen zijn tussen het Nederlands-Nederlands en het
Belgisch-Nederlands. Zo zien we in tabel 2 dat de afwijzingen en twijfels vooral uit Belgische hoek
afkomstig zijn: 13,6 procent van de Belgische informanten geeft de zin een score 3 of lager op de
aanvaardbaarheidsschaal, in tegenstelling tot slechts vier procent van de Nederlandse informanten.
Dat reflecteert zich ook in de gemiddelden: de Belgische informanten geven gemiddeld een score van
4,5, terwijl de Nederlanders de zin gemiddeld een 4,74 waard achten. We kunnen ons nu afvragen of
die bevindingen wel significant zijn, met andere woorden of we ze ook naar de rest van de bevolking
kunnen extrapoleren. Daarvoor maken we gebruik van een significantietest, in dit geval een t-test.
We bekomen een p-waarde van 0,005 (t = -2,83; df = 326,45). Aangezien dat lager is dan 0,01, kunnen
we ervan uitgaan dat het resultaat hoogst significant is. Het werkwoord aanbieden in de
receptiefconstructie lijkt dus wel degelijk vaker aanvaard te worden in Nederland dan in België. We
moeten echter voorzichtig zijn met dergelijke conclusies, aangezien bepaalde informanten de zin ook
om andere redenen afgewezen kunnen hebben. Zo zijn er bijvoorbeeld drie Belgen die de score 2 of 3
geven aan de zin, maar waarbij uit de opmerkingen blijkt dat de reden daarvoor in de zinsvolgorde of
woordenschat ligt. Zo zouden bepaalde informanten de zin niet beginnen met ‘vanochtend’, en
hebben andere problemen met woorden als ‘vanochtend’ en ‘baan’. Desalniettemin geven ook drie
Belgen en één Nederlander te kennen dat ze eerder worden dan krijgen zouden gebruiken; in die
gevallen gaat het dus werkelijk om een afwijzing van aanbieden in de receptiefconstructie.
Nationaliteit
Belg
Nederlander
Total
Count
% within
Nationaliteit
Count
% within
Nationaliteit
Count
% within
Nationaliteit
aanbieden
3
4
17
31
8,3%
15,0%
1
4
1,9%
2
7
3,4%
1
0,8%
0
0,0%
4
3,2%
5
1,5%
7
2,1%
21
6,4%
Total
5
147
71,4%
206
100,0%
20
16,1%
99
79,8%
124
100,0%
51
15,5%
246
74,5%
330
100,0%
Tabel 2: kruistabel voor het werkwoord aanbieden en de nationaliteit van de informanten.
23
Tabel 3 helpt ons na te gaan of het beroep of de opleiding van de informanten de resultaten
beïnvloedt: geven de informanten met een taalgerelateerde achtergrond werkelijk afwijkende
antwoorden of zijn de verschillen te verloochenen? Wat meteen opvalt, is dat alle strenge afwijzingen
(score 1) afkomstig zijn van niet-linguïsten. Daarnaast zien we ook dat zij vaker twijfelen of de zin nu
wel of niet gewoon klinkt: 7,3 procent onder hen kiest voor de tussenliggende score 3, in tegenstelling
tot slechts 3,9 procent van de mensen met een taalgerelateerde opleiding of beroep. Een logisch
gevolg is dat de gemiddelde aanvaardbaarheidsscore bij de niet-linguïsten iets lager ligt: 4,56
tegenover 4,70. Voor het overige lijken de oordelen echter niet zo uiteenlopend te zijn. Een t-test
moet dus uitsluitsel bieden. Aangezien we een p-waarde vinden die hoger is dan 0,10, namelijk 0,155
(t = -1,430; df = 153,082), kunnen we besluiten dat het resultaat niet significant is. De geobserveerde
verschillen kunnen dus op toeval berusten, daar er geen significante tegenstellingen zijn tussen de
twee populaties.
aanbieden
Beroep
Niet taalgerelateerd
Count
% within Beroep
Taalgerelateerd
Count
Total
1
2
3
4
5
5
5
19
41
191
261
15,7%
73,2%
100,0%
11
60
76
14,5%
78,9%
100,0%
52
251
337
15,4%
74,5%
100,0%
1,9% 1,9% 7,3%
0
% within Beroep
Count
2
3
0,0% 2,6% 3,9%
5
% within Beroep
Total
7
22
1,5% 2,1% 6,5%
Tabel 3: kruistabel voor het werkwoord aanbieden en het beroep of de opleiding van de informanten.
De laatste parameter die we zullen bespreken, is de leeftijd. Zoals al eerder uitgelegd (zie 3.2.),
betrekken we hier enkel de Belgische informanten bij de analyse. Algemeen verwachten we dat
jongere informanten de receptieve testzin vaker aanvaarden dan oudere. Collemans (te versch.:42)
vaststelling dat aanbieden pas sinds het midden van de twintigste eeuw vaker begint voor te komen in
de receptiefconstructie, voedt die verwachting nog meer. Als we tabel 4 nader bestuderen, zien we
inderdaad dat de zin vaker aanvaard wordt door de informanten jonger dan 25 dan door de twee
andere leeftijdscategorieën, maar de verschillen zijn niet zo groot als we verwachtten. Terwijl 88,4
procent van de jongste leeftijdsgroep voor de score 4 of 5 opteert, zijn dat er bij de oudste
leeftijdscategorie acht op de tien. Bovendien kiest 11,6 procent van de middengroep en acht procent
van de oudste groep een score lager dan 3, tegenover slechts 2,4 procent van de jongste groep. De
gemiddelde aanvaardbaarheidsscores tonen eenzelfde tendens: 4,58 bij de jongeren, tegenover 4,37
bij de middengroep en 4,4 bij de oudste categorie. Een Anova wijst echter uit dat het resultaat niet
significant is. We bekomen immers een p-waarde van 0,305 (F (2, 203) = 1,195), wat dus groter is dan
0,10. We kunnen wel stellen dat de oudere informanten van onze enquête de zin minder vaak lijken
te aanvaarden dan de jongere, maar we kunnen niet zomaar hetzelfde postuleren over de hele
bevolking.
24
Leeftijd
-25
25-59
60+
Total
Count
% within Leeftijd
Count
% within Leeftijd
Count
% within Leeftijd
Count
% within Leeftijd
1
1
0,8%
3
5,8%
0
0,0%
4
1,9%
2
2
1,6%
3
5,8%
2
8,0%
7
3,4%
aanbieden
3
12
9,3%
2
3,8%
3
12,0%
17
8,3%
Total
4
20
15,5%
8
15,4%
3
12,0%
31
15,0%
5
94
72,9%
36
69,2%
17
68,0%
147
71,4%
129
100,0%
52
100,0%
25
100,0%
206
100,0%
Tabel 4: kruistabel voor het werkwoord aanbieden en de leeftijd van de Belgische informanten.
4.1.2.
Brengen
Het volgende werkwoord, brengen, kunnen we eveneens onderbrengen in de groep werkwoorden met
een indirect object dat als doel optreedt, volgens de classificatie van Broekhuis & Cornips (2012:12201221). Colleman (te versch.:28) noemt dit werkwoord bij de werkwoorden van ‘leveren’, een categorie
die receptivering toelaat. Ook volgens Royen (1952:260) en Lenz (2009:132) is brengen een werkwoord
dat in de receptiefconstructie past. We moeten echter opmerken dat Broekhuis & Cornips (2012) het
werkwoord nergens expliciet vermelden. Bovendien vond Colleman (te versch.:80-82) in zijn eigen
corpus het werkwoord niet terug in de receptieve vorm, behalve dan een enkele keer in combinatie
met het woord ‘thuis’.
Aangezien er zo weinig geweten schijnt te zijn over de vraag of brengen nu wel of niet gereceptiveerd
kan worden, is het erg nuttig om de aanvaardbaarheidsscores voor zin (19) in ons eigen
enquêteonderzoek eens onder de loep te nemen. Tabel 5 leert ons dat de meningen erg uiteenlopen.
Voor elke score is er minstens 14,8 procent van de informanten die de score in kwestie aanklikt.
Daarbij kiest bijna de helft van de informanten de score 4 of 5, waarmee ze aangeven dat ze de zin
normaal vinden klinken. Blijkbaar is de aanvaardbaarheid van receptief brengen dus erg persoonlijk
bepaald. De gemiddelde aanvaardbaarheidsscore voor dit werkwoord komt dan ook neer op 3,17.
(19) Alle inwoners krijgen elke ochtend de post gebracht.
Valid
1
2
3
4
5
Total
Frequency
Percent
Valid Percent
Cumulative Percent
50
63
62
103
59
337
14,8
18,7
18,4
30,6
17,5
100,0
14,8
18,7
18,4
30,6
17,5
100,0
14,8
33,5
51,9
82,5
100,0
Tabel 5: frequentietabel voor het werkwoord brengen.
Gezien de grote verdeeldheid in de antwoorden, wordt het des te interessanter om de invloed van een
aantal parameters na te gaan. Ten eerste bekijken we of er verschillen zijn tussen de oordelen van de
Belgische en de Nederlandse informanten. Tabel 6 toont dat de Nederlanders het werkwoord lichtjes
25
meer accepteren dan de Belgen: terwijl ongeveer 44 procent van de Belgen de score 4 of 5 toekent aan
de testzin, is dat bij de Nederlanders een kleine meerderheid, met 54 procent. Als we de gemiddelde
aanvaardbaarheidsscores per nationaliteit bekijken, zien we eenzelfde tendens: bij de Nederlanders
is die 3,32, bij de Belgen slechts 3,06. Een t-test is hier nodig om uit te maken of we de voorgaande
vaststellingen ook kunnen extrapoleren naar de volledige populatie, zeker omdat we geen
spectaculaire verschillen zien tussen beide groepen. We bekomen een p-waarde van 0,085 (t = -1,73;
df = 328). Volgens het gehanteerde significantieniveau is er dus sprake van een tendens, aangezien de
p-waarde groter is dan 0,05 maar kleiner dan 0,10. We kunnen nog niet met zekerheid zeggen dat het
Nederlands-Nederlands receptief brengen algemeen beter accepteert dan het Belgisch-Nederlands;
daarvoor is meer diepgaand onderzoek aangewezen. Wat wel opvalt, is dat geen enkele strikte
afwijzing (score 1) uit het uiterste noorden van Nederland komt: vier ervan komen uit Zuid-Holland,
drie uit Noord-Holland, twee uit Gelderland, en telkens één uit Zeeland, Utrecht, Limburg, NoordBrabant en Overijssel. In de provincies Groningen, Friesland, Drenthe en Flevoland vinden we
niemand die de laagste score kiest; dat kan echter ook te maken hebben met het feit dat die provincies
ondervertegenwoordigd zijn ten opzichte van de zuidelijke provincies. Toch pleit deze bevinding in
het voordeel van het vermoeden dat Nederland de receptieve zin met brengen beter accepteert: de
strikte afwijzingen zouden het resultaat kunnen zijn van Belgische invloed op de zuidelijke provincies
van Nederland. Een andere mogelijkheid is dat het niet zozeer om een verschil gaat tussen het
Nederlands-Nederlands en het Belgisch-Nederlands, maar om een verschil tussen de meest
noordelijke provincies van de Lage Landen en het zuiden (inclusief Vlaanderen en de zuidelijke
provincies van Nederland).
brengen
Nationaliteit
Belg
Nederlander
Total
Total
1
2
3
4
5
Count
35
41
39
58
33
206
% within Nationaliteit
17,0%
19,9%
18,9%
28,2%
16,0%
100,0%
Count
14
22
21
44
23
124
% within Nationaliteit
11,3%
17,7%
16,9%
35,5%
18,5%
100,0%
Count
49
63
60
102
56
330
% within Nationaliteit
14,8%
19,1%
18,2%
30,9%
17,0%
100,0%
Tabel 6: kruistabel voor het werkwoord brengen en de nationaliteit van de informanten.
De volgende variabele die van invloed zou kunnen zijn op de beoordelingen, is het beroep of de
opleiding van de informanten. In tabel 7 zien we dat de zin met brengen over het algemeen vaker
aanvaard wordt (score 4 of 5) door informanten met een beroep dat taalgerelateerd is dan door
“naïeve” informanten: er is een verschil van ongeveer tien procent (56,5 procent tegenover 45,6
procent). Bovendien zijn er bijna dubbel zoveel niet-linguïsten die voor de tussenliggende score 3
gaan. Dat lijkt een beetje in te druisen tegen de aanname dat “gewone” sprekers meer zwart-wit
denken dan mensen die vertrouwd zijn met taalkunde (zie 3.1.). Nochtans liggen de gemiddelden voor
26
beide groepen niet zo ver uit elkaar: 3,14 voor de niet-taalgerelateerde beroepen tegenover 3,28 voor
de taalgerelateerde. Een t-test toont daarenboven aan dat er geen significante verschillen zijn. We
vinden immers een p-waarde van 0,438 (t = -0,777; df = 335), veel groter dus dan 0,10. Opnieuw lijkt de
invloed van deze parameter verwaarloosbaar.
brengen
1
Beroep
Niet taalgerelateerd
% within Beroep
Taalgerelateerd
50
54
75
44
Total
261
14,6%
19,2%
20,7%
28,7%
16,9%
100,0%
12
13
8
28
15
76
15,8%
17,1%
10,5%
36,8%
19,7%
100,0%
50
63
62
103
59
337
14,8%
18,7%
18,4%
30,6%
17,5%
100,0%
Count
% within Beroep
Total
38
Count
Count
% within Beroep
2
3
4
5
Tabel 7: kruistabel voor het werkwoord brengen en het beroep of de opleiding van de informanten.
Tabel 8 toont ons ten slotte de invloed van de leeftijd op de antwoorden van de Belgische informanten.
In het algemeen zien we onze hypothese bevestigd: de zin wordt het vaakst afgewezen door de 60+’ers
en de middengroep (in beide groepen kiest ongeveer 44 procent de score 1 of 2), terwijl slechts 32,6
procent van de jongeren de zin een score lager dan 3 toekent. Opvallend is echter dat de middengroep
de zin minder vaak aanvaardt dan de oudste groep: niet meer dan 34,6 procent selecteert een score
hoger dan 3, tegenover 44 procent bij de 60+’ers. Dat zien we ook vertaald in de gemiddelde
aanvaardbaarheidsscores voor de drie leeftijdscategorieën: 3,19 bij de jongste, 2,79 bij de middelste
en 3 bij de oudste. De verschillen zijn echter niet van dien aard dat ze significant blijken voor de
volledige populatie: een Anova levert ons een p-waarde op van 0,192 (F (2, 203) = 1,664), wat de grens
van 0,10 dus overschrijdt.
Leeftijd
-25
25-59
60+
Total
Count
% within Leeftijd
Count
% within Leeftijd
Count
% within Leeftijd
Count
% within Leeftijd
1
18
14,0%
12
23,1%
5
20,0%
35
17,0%
2
24
18,6%
11
21,2%
6
24,0%
41
19,9%
brengen
3
25
19,4%
11
21,2%
3
12,0%
39
18,9%
Total
4
40
31,0%
12
23,1%
6
24,0%
58
28,2%
5
22
17,1%
6
11,5%
5
20,0%
33
16,0%
129
100,0%
52
100,0%
25
100,0%
206
100,0%
Tabel 8: kruistabel voor het werkwoord brengen en de leeftijd van de Belgische informanten.
Ter afsluiting willen we wat dieper ingaan op de opgegeven redenen voor afwijzing van de zin.
Aangezien we voor geen enkele variabele echt significante verschillen vonden tussen de oordelen van
de verschillende groepen, lijkt het er immers op dat de verschillen eerder individueel bepaald zijn. De
meerderheid van de informanten die een opmerking invullen, wijst wel degelijk het werkwoord
brengen in de receptiefconstructie af. Zo zijn er zeventien informanten die hun keuze voor de score
27
1,2 of 3 wijten aan de combinatie van krijgen en brengen. Er zijn echter ook enkele informanten die een
andere reden opgeven, maar zelfs in die gevallen zijn de problemen waarschijnlijk te herleiden tot
het gebruik van brengen in zijn receptieve vorm. Twee personen hebben bijvoorbeeld problemen met
het woord ‘gebracht’ en stellen alternatieven voor als ‘besteld’ en ‘bedeeld’; misschien is dat wel
omdat ze die werkwoorden wél aanvaarden in de receptiefconstructie en brengen niet. Ook zijn er
enkele respondenten die niet meteen de vinger kunnen leggen op het probleem, maar die aangeven
dat de zin “apart” of “vreemd” klinkt of die de zin zelfs bestempelen als dialectisch. Ook in die gevallen
zou dat te maken kunnen hebben met de constructie, maar andere oorzaken zijn uiteraard mogelijk.
Slechts twee informanten geven expliciet een andere reden op: één iemand heeft problemen met de
combinatie van ‘alle’ en ‘enkele’ in één zin, en één iemand met ‘de post’.
4.1.3.
Betalen
Broekhuis & Cornips (2012:1220-1221) delen betalen in bij de werkwoorden die een indirect object
hebben als doelparticipant. Voor Colleman (te versch.:19) is het een werkwoord van ‘betalen’, een
categorie die al onder de vroegste attestaties van de receptiefconstructie aanwezig was. Dat wordt
ook bevestigd door Royen (1952:259), wiens oudste voorbeeld van de constructie samengesteld is met
betalen. Het werkwoord maakt ook deel uit van Lenz’ (2009:132) beperkte lijstje met voorbeelden van
werkwoorden die receptivering toelaten.
Als we afgaan op de literatuur, kunnen we er dus van uitgaan dat de meeste informanten geen
problemen zullen hebben met zin (20). In tabel 9 zien we inderdaad dat ruim vier op de tien
informanten de zin een score 5 geven, en dat nog eens iets minder dan drie op de tien informanten
voor de score 4 opteren. Slechts 5,6 procent van de respondenten vindt de zin heel ongewoon klinken
(score 1). Dat levert ons een gemiddelde aanvaardbaarheidsscore van 3,87 op. Het werkwoord blijkt
dus niet in dezelfde hoge mate aanvaard te zijn als bijvoorbeeld aanbieden, maar toch wordt de zin
over het algemeen redelijk goed beoordeeld. Uit de commentaren blijkt wel dat de meeste problemen
wel degelijk te maken hebben met de combinatie van het werkwoord betalen en de
receptiefconstructie. Twaalf informanten geven dat expliciet te kennen; één daarvan geeft als
alternatief het werkwoord uitbetalen op.
(20) De huisbaas krijgt elke maand 450 euro huur betaald.
Valid
1
2
3
4
5
Total
Frequency
Percent
Valid Percent
Cumulative Percent
19
41
44
93
140
337
5,6
12,2
13,1
27,6
41,5
100,0
5,6
12,2
13,1
27,6
41,5
100,0
5,6
17,8
30,9
58,5
100,0
Tabel 9: frequentietabel voor het werkwoord betalen.
28
Tabel 10 illustreert de invloed van de nationaliteit op de oordelen van de informanten. We zien hier
heel duidelijk dat het vooral de Belgische respondenten zijn die de zin negatief beoordelen: 23,4
procent onder hen, oftewel bijna een kwart, kent een score 1 of 2 toe aan de zin, tegenover slechts 8,7
procent van de Nederlanders. Dat zien we ook erg duidelijk gereflecteerd in de gemiddelde
aanvaardbaarheidsscore van de zin: als we enkel de Nederlandse informanten in aanmerking nemen,
krijgen we een gemiddelde van 4,20, terwijl dat voor de Belgen slechts 3,66 bedraagt. Het hoeft
bijgevolg niet te verbazen dat het om een hoogst significant resultaat gaat, met een p-waarde van
0,000 (t = - 4,242; df = 312,653). Het is dus veilig om te beweren dat we hier te maken hebben met een
verschil tussen het Belgisch-Nederlands en het Nederlands-Nederlands, waarbij het receptieve
gebruik van het werkwoord betalen vaker geaccepteerd wordt in Nederland dan in Vlaanderen.
betalen
Nationaliteit
Belg
Nederlander
Total
Total
1
2
3
4
5
Count
18
31
28
56
73
206
% within Nationaliteit
8,7%
15,0%
13,6%
27,2%
35,4%
100,0%
Count
1
10
15
35
63
124
% within Nationaliteit
0,8%
8,1%
12,1%
28,2%
50,8%
100,0%
Count
19
41
43
91
136
330
% within Nationaliteit
5,8%
12,4%
13,0%
27,6%
41,2%
100,0%
Tabel 10: kruistabel voor het werkwoord betalen en de nationaliteit van de informanten.
De volgende variabele waarvoor we moeten nagaan of er al dan niet verschillen bestaan tussen
groepen, is het beroep of de studies. In tabel 11 zien we nogmaals geen opmerkelijke verschillen
tussen de informanten met een taalgerelateerd beroep en de andere. Wel lijkt die eerste groep iets
minder snel voor de score 5 te kiezen; dat strookt met de ervaring dat taalkundigen meer nuanceren
in hun grammaticale oordelen (zie 3.1.). De gemiddelde aanvaardbaarheidsscores zijn echter bijna
identiek: 3,89 voor de niet-taalgerelateerde beroepen tegenover 3,8 voor de taalgerelateerde. De ttest wijst ook uit dat het resultaat allesbehalve significant is, aangezien we een p-waarde van 0,577 (t
= 0,559; df = 335) vinden, wat veel groter is dan 0,10. Er is dus wederom geen reden om de respondenten
met een taalkundige achtergrond niet op te nemen in de verwerking.
betalen
Beroep
Niet taalgerelateerd
Taalgerelateerd
Total
Total
1
2
3
4
5
Count
15
33
30
70
113
261
% within Beroep
5,7%
12,6%
11,5%
26,8%
43,3%
100,0%
Count
4
8
14
23
27
76
% within Beroep
5,3%
10,5%
18,4%
30,3%
35,5%
100,0%
Count
19
41
44
93
140
337
% within Beroep
5,6%
12,2%
13,1%
27,6%
41,5%
100,0%
Tabel 11: kruistabel voor het werkwoord betalen en het beroep of de opleiding van de informanten.
29
Ten slotte kan de parameter leeftijd ook zijn sporen nalaten in de aanvaardbaarheidsscores. Dat
kunnen we zien in tabel 12: ruim drie op de tien informanten uit de twee oudste leeftijdscategorieën
geven de zin slechts de score 1 of 2, terwijl dat bij de jongste groep amper twee op de tien informanten
doen. Zoals verwacht wordt de receptieve zin dus vaker afgewezen door oudere informanten dan door
jongere. Doordat veel jongeren voor de tussenliggende score 3 opteren, liggen de gemiddelde
aanvaardbaarheidsscores echter dicht bij elkaar: respectievelijk 3,6, 3,52 en 3,72 voor de 60+’ers, de
25- tot 59-jarigen en de -25-jarigen. Vandaar ook de hoge p-waarde die de significantietest voorziet:
0,639 (F (2, 203) = 0,449). Hoewel onze jongste groep respondenten de zin dus minder vaak afkeurt,
vinden we geen significante resultaten en kunnen we dus ook niet beweren dat er algemene
verschillen zouden bestaan die voor de hele bevolking gelden.
Leeftijd
-25
25-59
60+
Total
Count
% within Leeftijd
Count
% within Leeftijd
Count
% within Leeftijd
Count
% within Leeftijd
1
10
7,8%
5
9,6%
3
12,0%
18
8,7%
2
15
11,6%
11
21,2%
5
20,0%
31
15,0%
betalen
3
20
15,5%
6
11,5%
2
8,0%
28
13,6%
Total
4
40
31,0%
12
23,1%
4
16,0%
56
27,2%
5
44
34,1%
18
34,6%
11
44,0%
73
35,4%
129
100,0%
52
100,0%
25
100,0%
206
100,0%
Tabel 12: kruistabel voor het werkwoord betalen en de leeftijd van de Belgische informanten.
4.1.4.
Toewijzen
Het werkwoord toewijzen is in de classificatie van Broekhuis & Cornips (2012:1220-1221) wederom een
van die werkwoorden die een indirect object selecteren dat als doel optreedt. Ook volgens Colleman
(te versch.:23) is het een werkwoord dat in de receptiefconstructie kan verschijnen. Het is immers een
complex werkwoord dat een dubbelparticipantpartikel (in dit geval toe-) bevat, en die werkwoorden
domineren al sinds het begin van de twintigste eeuw de receptiefconstructie (Colleman te versch.:54).
Royen (1952:258) beweert zelfs dat zulke receptieve zinnen “vooral met het deelwoord van
‘toewijzen’” voorkomen. Colleman (te versch.:18) wil echter niet zo ver gaan, aangezien hij in zijn
corpus niet voldoende attestaties vond van toewijzen in de receptiefconstructie om er een speciale
status aan toe te kennen.
We kunnen dus verwachten dat de receptieve zin in (21) over het algemeen goed beoordeeld zal zijn
door onze informanten. Tabel 13 beantwoordt duidelijk aan die verwachting: bijna negen op de tien
informanten kennen een score van 4 of 5 toe aan de zin, waaronder zelfs bijna zeven op de tien voor
die hoogste score kiezen. Dat verklaart ook meteen het hoge gemiddelde: 4,47. Slechts vijf
respondenten kiezen de allerlaagste score, goed voor 1,5 procent van alle informanten. Helaas geeft
niemand onder hen meer uitleg bij hun beoordeling. Wel zijn er acht informanten onder diegenen die
voor de score 2 of 3 opteren, die wél extra uitleg verschaffen over hun keuze. Enkele daarvan blijken
30
problemen te hebben met de zin omdat hij dubbelzinnig zou zijn: de ‘voor’ kan zowel staan voor ‘voor
aanvang van’ als ‘met het oog op’. Ook hebben twee informanten problemen met de zinsvolgorde,
waarbij ze de constituent ‘voor het examen’ verder naar achteren zouden plaatsen in de zin. Het is
dus goed mogelijk dat de vijf respondenten die voor de score 1 opteren de zin eveneens afkeuren
vanwege lexicale of volgordeproblemen, en niet zozeer vanwege de constructie.
(21) Voor het examen kreeg iedereen een zitplaats toegewezen.
Valid
Frequency
Percent
Valid Percent
Cumulative Percent
5
16
20
69
227
337
1,5
4,7
5,9
20,5
67,4
100,0
1,5
4,7
5,9
20,5
67,4
100,0
1,5
6,2
12,2
32,6
100,0
1
2
3
4
5
Total
Tabel 13: frequentietabel voor het werkwoord toewijzen.
Ondanks de hoge aanvaardbaarheid van de zin, kan het nog steeds relevant zijn om na te gaan of er
verschillen bestaan tussen het Belgisch-Nederlands en het Nederlands-Nederlands. Zo zien we in tabel
14 dat alle strenge afwijzingen (score 1) van de zin afkomstig zijn van Belgische respondenten. Terwijl
85 procent van de Belgen de score 4 of 5 geeft aan zin (21), loopt dat bij de Nederlanders op tot 92
procent. Dat uit zich ook in de gemiddelde aanvaardbaarheidsscores: 4,38 bij de Belgen tegenover 4,6
bij de Nederlanders. Een t-test leert ons dat het geobserveerde resultaat ook significant is: met een pwaarde van 0,029 (t = -2,197; df = 311,684) bevinden we ons tussen de 0,01 en de 0,05, wat wijst op een
significant verschil tussen beide populaties. Blijkbaar hebben Nederlanders over het algemeen dus
minder problemen met de zin in kwestie. De vraag is natuurlijk maar of de Belgische informanten
voornamelijk problemen hebben met het werkwoord toewijzen in de receptiefconstructie, of dat ze de
zin om een andere reden niet accepteren, aangezien geen enkele van de acht opmerkingen leek te
gaan over de receptieve vorm van de zin.
toewijzen
Nationaliteit
Belg
Nederlander
Total
Total
1
2
3
4
5
Count
5
11
15
44
131
206
% within Nationaliteit
2,4%
5,3%
7,3%
21,4%
63,6%
100,0%
Count
0
5
5
25
89
124
% within Nationaliteit
0,0%
4,0%
4,0%
20,2%
71,8%
100,0%
Count
5
16
20
69
220
330
% within Nationaliteit
1,5%
4,8%
6,1%
20,9%
66,7%
100,0%
Tabel 14: kruistabel voor het werkwoord toewijzen en de nationaliteit van de informanten.
31
Voor de parameter beroep bedienen we ons van tabel 15. Wat het werkwoord toewijzen betreft, lijkt
het erop dat het wel degelijk uitmaakt of het beroep of de opleiding van de informant in kwestie
taalgerelateerd is of niet. Zo zien we dat de personen met een taalkundige achtergrond amper de
scores 1,2 en 3 selecteren: slechts 3,9 procent onder hen doet dat, in tegenstelling tot 14,5 procent van
de “naïeve” sprekers. Als we die taalgerelateerde beroepen buiten beschouwing laten, bekomen we
dan ook een lagere aanvaardbaarheidsscore dan eerst: 4,41, tegenover de algemene 4,47. Hoewel dit
verschil niet zo groot is, is het toch de moeite waard om de antwoorden van de “gewone” sprekers te
isoleren, want uit de t-test blijkt dat we met een hoogst significant resultaat te maken hebben: de pwaarde is lager dan 0,01, namelijk 0,002 (t = -3,166; df = 205,668).
Beroep
1
2
toewijzen
3
4
Total
5
Niet taalgerelateerd
Count
% within Beroep
5
1,9%
15
5,7%
18
6,9%
53
20,3%
170
65,1%
261
100,0%
Taalgerelateerd
Count
% within Beroep
Count
0
0,0%
5
1
1,3%
16
2
2,6%
20
16
21,1%
69
57
75,0%
227
76
100,0%
337
% within Beroep
1,5%
4,7%
5,9%
20,5%
67,4%
100,0%
Total
Tabel 15: kruistabel voor het werkwoord toewijzen en het beroep of de opleiding van de informanten.
De laatste parameter die aan bod komt, is de leeftijd. In tabel 16 zien we dat opmerkelijk minder
60+’ers de zin de hoogste score geven: slechts iets meer dan de helft onder hen kiest de score 5,
tegenover meer dan zestig procent in de twee andere leeftijdscategorieën. Bovendien geeft twaalf
procent van de 60+’ers de voorkeur aan de score 2, terwijl dat bij de 25-59-jarigen slechts 5,8 procent
en bij de -25-jarigen slechts 3,9 procent doet. Op basis van die vaststellingen zouden we dus kunnen
stellen dat de hypothese bevestigd is voor dit werkwoord: de ouderen aanvaarden de zin over het
algemeen minder dan de jongeren. We moeten echter ook rekening houden met de resultaten voor
de andere scores. Zo opteert geen enkele 60+’er voor de allerlaagste score, en kiest toch bijna een
kwart van hen de score 4, veel meer dus dan de 15,4 procent bij de middengroep. Hoe dan ook ligt de
gemiddelde aanvaardbaarheidsscore voor de oudste leeftijdscategorie een stukje lager: 4,16 tegenover
4,4 bij de middengroep en 4,42 bij de jongeren. Een Anova verstrekt ons echter geen significant
resultaat: de p-waarde is hoger dan 0,10 (p = 0,491; F (2, 203) = 0,714).
Leeftijd
-25
25-59
60+
Total
Count
% within Leeftijd
Count
% within Leeftijd
Count
% within Leeftijd
Count
% within Leeftijd
1
3
2,3%
2
3,8%
0
0,0%
5
2,4%
2
5
3,9%
3
5,8%
3
12,0%
11
5,3%
toewijzen
3
9
7,0%
3
5,8%
3
12,0%
15
7,3%
Total
4
30
23,3%
8
15,4%
6
24,0%
44
21,4%
5
82
63,6%
36
69,2%
13
52,0%
131
63,6%
129
100,0%
52
100,0%
25
100,0%
206
100,0%
Tabel 16: kruistabel voor het werkwoord toewijzen en de leeftijd van de Belgische informanten.
32
Aangezien we een significant verschil vonden tussen de informanten met een taalgerelateerde job of
opleiding en die zonder taalkundige achtergrond, is het zinvol om de invloed van de parameters
nationaliteit en leeftijd ook eens na te gaan zonder rekening te houden met de beoordelingen van de
informanten die vertrouwd zijn met de taalkunde. In tabel 17 zien we nog steeds verschillen tussen
de Belgische en de Nederlandse informanten. Zo zijn alle respondenten die de score 1 kiezen van
Belgische afkomst. Het onderscheid is echter niet zo duidelijk als in de volledige groep informanten:
daar waar we eerst nog een groot verschil aantroffen in aantallen informanten die de score 4 of 5
selecteren, is er hier slechts een verschil van 5,6 procent merkbaar tussen de twee nationaliteiten. De
gemiddelde aanvaardbaarheidsscores liggen daardoor ook dichter bij elkaar: 4,34 bij de Vlamingen en
4,52 bij de Nederlanders. Een t-test toont aan dat het hier niet langer een significant verschil betreft:
de p-waarde bedraagt 0,132 (t = -1,512; df = 191,126) en is dus hoger dan 0,10. Ten tweede helpt tabel
18 ons uit te maken of de leeftijd een invloed heeft op de antwoorden van de informanten zonder
taalkundige vorming. We laten hier opnieuw de Nederlandse informanten buiten beschouwing. Voor
de score 5 zien we duidelijk een daling in het aantal informanten bij de 60+’ers: slechts 52 procent
onder hen kiest deze score, tegenover meer dan zes op de tien respondenten jonger dan zestig. De
oudste categorie lijkt in verhouding dan weer vaker de scores 2 en 3 te selecteren; niemand onder hen
opteert echter voor de score 1. Tabel 18 lijkt daarmee sterk op tabel 16, waarin nog de taalgerelateerde
disciplines zijn meegeteld. De gemiddelde scores zijn eveneens sterk gelijkend: 4,16 bij de 60+’ers, en
4,37 bij de 25-59-jarigen en de -25-jarigen. Ook zonder de linguïsten bekomen we dus geen significante
resultaten voor de variabele leeftijd: de p-waarde is groter dan 0,10 (p = 0,651; F (2, 171) = 0,43).
toewijzen
2
3
4
10
14
37
5,7% 8,0% 21,3%
Belg
Count
% within Nationaliteit
1
5
2,9%
Nederlander
Count
0
5
4
% within Nationaliteit
Count
% within Nationaliteit
0,0%
5
2,0%
6,1%
15
5,9%
4,9%
18
7,0%
Nationaliteit
Total
Total
5
108
62,1%
174
100,0%
16
57
82
19,5%
53
20,7%
69,5%
165
64,5%
100,0%
256
100,0%
Tabel 17: kruistabel voor het werkwoord toewijzen en de nationaliteit van de informanten zonder
taalgerelateerd beroep of opleiding.
Leeftijd
-25
25-59
60+
Total
Count
% within Leeftijd
Count
% within Leeftijd
Count
% within Leeftijd
Count
% within Leeftijd
1
3
2,9%
2
4,3%
0
0,0%
5
2,9%
2
4
3,9%
3
6,5%
3
12,0%
10
5,7%
toewijzen
3
9
8,7%
2
4,3%
3
12,0%
14
8,0%
Total
4
23
22,3%
8
17,4%
6
24,0%
37
21,3%
5
64
62,1%
31
67,4%
13
52,0%
108
62,1%
103
100,0%
46
100,0%
25
100,0%
174
100,0%
Tabel 18: kruistabel voor het werkwoord toewijzen en de leeftijd van de Belgische informanten zonder
taalgerelateerd beroep of opleiding.
33
4.1.5.
Meedelen
Nog een werkwoord dat Broekhuis & Cornips (2012:1220-1221) beschouwen als een werkwoord dat
een indirect object als doel heeft, is meedelen. Het is echter speciaal in die zin dat het om een
communicatiewerkwoord gaat, waarbij de handeling dus geen materiële overdracht inhoudt maar
eerder een uitwisseling van informatie. Ook Colleman (te versch.:32) onderscheidt zo’n categorie van
communicatiewerkwoorden, maar opmerkelijk is dat meedelen in de receptieve vorm nergens
aanwezig lijkt in zijn corpus. Royen (1952) en Lenz (2009) maken er evenmin melding van.
Omdat het bestaande bronnenmateriaal over de Nederlandse receptiefconstructie ons amper iets kan
vertellen over de relatie tussen de constructie en het werkwoord meedelen, is een studie van de
oordelen over zin (22) uiteraard erg zinvol. Uit tabel 19 kunnen we afleiden dat het werkwoord
doorgaans toch wel ervaren wordt als een “normaal” werkwoord van de receptiefconstructie. Slechts
iets meer dan één op de tien informanten acht de zin een score lager dan 3 waard. Daartegenover
staat dat meer dan de helft van de informanten voor een 5 opteert, en nog eens bijna een kwart voor
een 4. Logischerwijs behaalt de zin een vrij hoge gemiddelde aanvaardbaarheidsscore, meer bepaald
van 4,23. Van de negen mensen die een score lager dan 4 geven en daarbij ook uitleggen waarom, zijn
er bovendien slechts vier bij wie de reden neerkomt op de verbinding tussen het werkwoord meedelen
en de receptiefconstructie. De andere vijf refereren dan weer aan de zinsvolgorde, waarbij ze
‘meegedeeld’ naar achteren zouden verplaatsen, of aan de woordenschat. Zo stellen twee mensen
bijvoorbeeld voor om meedelen te vervangen door mededelen.
(22) De studenten krijgen hun resultaten meegedeeld via de computer.
Valid
1
2
3
4
5
Total
Frequency
Percent
Valid Percent
Cumulative Percent
15
21
28
82
191
337
4,5
6,2
8,3
24,3
56,7
100,0
4,5
6,2
8,3
24,3
56,7
100,0
4,5
10,7
19,0
43,3
100,0
Tabel 19: frequentietabel voor het werkwoord meedelen.
We zullen nu de eventuele invloed van de nationaliteit van de informanten onderzoeken. In tabel 20
zien we al meteen iets merkwaardigs optreden. Terwijl het tot nu toe altijd de Nederlanders waren
die de receptieve zinnen het meest leken te accepteren, lijkt het nu net andersom te zijn. Bijna zeven
op de tien Belgische informanten verlenen immers een score 5 aan zin (22), terwijl dat bij de
Nederlanders haast de helft minder is, namelijk bijna vier op de tien informanten. Toch zijn er maar
drie Nederlandse respondenten die voor de score 1 opteren. Dat alles geeft ons een gemiddelde
aanvaardbaarheidsscore van 4,39 bij de Belgen, tegenover 3,93 bij de Nederlanders. Een t-test wijst uit
dat we te maken hebben met een hoogst significant resultaat: de p-waarde bedraagt 0,000 (t = 3,666;
34
df = 328). Voor het werkwoord meedelen kunnen we dus algemeen stellen dat het vaker aanvaard wordt
in de receptiefconstructie in het Belgisch-Nederlands dan in het Nederlands-Nederlands.
Nationaliteit
1
2
meedelen
3
4
Total
5
Belg
Count
% within Nationaliteit
12
5,8%
5
2,4%
13
6,3%
37
18,0%
139
67,5%
206
100,0%
Nederlander
Count
3
16
15
43
47
124
% within Nationaliteit
2,4%
12,9%
12,1%
34,7%
37,9%
100,0%
Count
15
21
28
80
186
330
% within Nationaliteit
4,5%
6,4%
8,5%
24,2%
56,4%
100,0%
Total
Tabel 20: kruistabel voor het werkwoord meedelen en de nationaliteit van de informanten.
Vervolgens moeten we ook de impact nagaan van het soort beroep of opleiding van de informant in
kwestie. De gegevens in tabel 21 tonen dat die impact relatief miniem is: de percentages voor elke
score liggen nooit ver uit elkaar. De gemiddelde aanvaardbaarheidsscores voor de twee groepen
wijken onderling dan ook niet geweldig af: 4,25 voor de niet-taalgerelateerde beroepen en opleidingen
tegenover 4,14 voor de taalgerelateerde. De p-waarde van 0,475 (t = 0,715; df = 335) maakt duidelijk
dat het hier geen significant verschil betreft; we kunnen de antwoorden van de informanten met een
taalkundige achtergrond best als evenwaardig beschouwen.
meedelen
Beroep
Niet taalgerelateerd
Taalgerelateerd
Total
Total
1
2
3
4
5
Count
13
14
21
60
153
261
% within Beroep
5,0%
5,4%
8,0%
23,0%
58,6%
100,0%
Count
2
7
7
22
38
76
% within Beroep
2,6%
9,2%
9,2%
28,9%
50,0%
100,0%
Count
15
21
28
82
191
337
% within Beroep
4,5%
6,2%
8,3%
24,3%
56,7%
100,0%
Tabel 21: kruistabel voor het werkwoord meedelen en het beroep of de opleiding van de informanten.
Wat de parameter leeftijd betreft, gaan we ervan uit dat de oudere informanten de zin minder
frequent aanvaarden dan de jongere. We ontwaren in tabel 22 inderdaad een dalende lijn in de
aantallen informanten die de score 5 selecteren naarmate de leeftijd toeneemt: terwijl nog ruim zeven
op de tien jongeren de score 5 kiezen, is dat bij de middengroep nog ongeveer 6,5 op de tien
respondenten en bij de oudste groep nog maar een dikke vijf op de tien respondenten. Wel is het zo
dat relatief veel 60+’ers in de plaats de score 4 kiezen, wat uiteraard nog altijd een goede beoordeling
is. Al bij al zien we ook de gemiddelde aanvaardbaarheidsscores in dalende lijn gaan: respectievelijk
4,5, 4,23 en 4,12 voor de -25-jarigen, de 25-59-jarigen en de 60+’ers. Een significantietest slaagt er
echter niet in aan te tonen dat de verschillen ook van toepassing zijn op de hele populatie: de pwaarde is 0,138 (F (2, 203) = 2,001). We kunnen dus uitsluitend over de (Belgische) respondenten op
onze enquête zeggen dat de leeftijd een rol speelt bij de beoordeling.
35
Leeftijd
-25
25-59
60+
Total
Count
% within Leeftijd
Count
% within Leeftijd
Count
% within Leeftijd
Count
% within Leeftijd
1
3
2,3%
6
11,5%
3
12,0%
12
5,8%
2
4
3,1%
1
1,9%
0
0,0%
5
2,4%
meedelen
3
10
7,8%
2
3,8%
1
4,0%
13
6,3%
Total
4
20
15,5%
9
17,3%
8
32,0%
37
18,0%
5
92
71,3%
34
65,4%
13
52,0%
139
67,5%
129
100,0%
52
100,0%
25
100,0%
206
100,0%
Tabel 22: kruistabel voor het werkwoord meedelen en de leeftijd van de Belgische informanten.
4.1.6.
Tonen
Het werkwoord tonen komt net als meedelen weinig voor in de reeds bestaande literatuur over de
Nederlandse receptiefconstructie. Hoewel Broekhuis & Cornips (2012) het geen enkele keer
vermelden, kunnen we tonen opnieuw beschouwen als een werkwoord dat een indirect object neemt
dat de rol van doel vervult; de “overdracht” is immers gericht op het indirect object. Aangezien het
geen materiële overdracht betreft, delen we tonen eerder in bij de communicatiewerkwoorden, net
als Colleman (te versch.:44). Bij hem vinden we het werkwoord immers wel terug, maar het betreft
een extensie die dateert van het midden van de twintigste eeuw. Colleman (te versch.:53-54) treft er
welgeteld één voorbeeld van aan in zijn corpus. Hij legt uit dat er oorspronkelijk een morfologische
beperking bestond op onder meer de communicatiewerkwoorden, die inhield dat de werkwoorden
zonder partikel geen receptivering toelieten, maar dat die beperking later versoepeld is (Colleman te
versch.:68-69). Het hoeft dus niet te verbazen dat Royen (1952) nog geen melding maakt van het
werkwoord.
Volgens de bestaande theorieën zou tonen dus vandaag de dag receptivering moeten toestaan, maar
dan minder frequent dan bijvoorbeeld aanbieden of toewijzen. Tabel 23 toont evenwel aan dat de
meningen over zin (23) erg verdeeld zijn. Een kleine meerderheid, namelijk 52,2 procent, lijkt de zin
wel te aanvaarden (score 4 of 5), maar anderzijds zijn er ook meer dan drie informanten op de tien die
de zin niet zo normaal vinden klinken (score 1 of 2). Bijgevolg blijft de gemiddelde
aanvaardbaarheidsscore redelijk laag, namelijk 3,34. Het aantal personen dat commentaar geeft bij
een mindere beoordeling (score 1, 2 of 3) is hier aan de hoge kant, meer bepaald 27 van de
informanten. Daarvan geven er maar liefst 25 te kennen dat ze ‘kregen getoond’ ofwel zouden
vervangen door ‘kregen te zien’, ofwel door ‘werden getoond’. Zij hebben dus onmiskenbaar een
probleem met het werkwoord tonen in de receptiefconstructie.
(23) Ooggetuigen kregen foto’s van mogelijke verdachten getoond.
36
Valid
Frequency
Percent
Valid Percent
Cumulative Percent
43
73
45
78
98
337
12,8
21,7
13,4
23,1
29,1
100,0
12,8
21,7
13,4
23,1
29,1
100,0
12,8
34,4
47,8
70,9
100,0
1
2
3
4
5
Total
Tabel 23: frequentietabel voor het werkwoord tonen.
Tabel 24 helpt ons bij de operationalisering van de parameter nationaliteit. Als er verschillen zijn
tussen het Belgisch-Nederlands en het Nederlands-Nederlands wat betreft het werkwoord tonen in de
receptiefconstructie, dan moet dat hieruit blijken. Hoewel de Belgen de zin in de regel iets minder
goed lijken te beoordelen, met 38,8 procent die de score 1 of 2 kiest tegenover 27,4 procent van de
Nederlanders,
merken
we
toch
geen
al
te
grote
verschillen
op.
De
gemiddelde
aanvaardbaarheidsscore bedraagt 3,27 bij de Belgische informanten en 3,45 bij de Nederlandse. Een
significantietest toont duidelijk aan dat we niet met een significant resultaat te maken hebben, want
de p-waarde ligt hoger dan 0,10 (p = 0,237; t= -1,184; df = 284,968). Op een lokaler niveau zien we
evenmin interessante verschijnselen. Zo komen de elf Nederlandse informanten die voor de score 1
opteren uit acht verschillende provincies, die bovendien geen aaneengesloten gebied vormen: twee
personen zijn van Noord-Holland, twee van Noord-Brabant, twee van Overijssel, en telkens één van
Zuid-Holland, Zeeland, Limburg, Drenthe en Utrecht.
tonen
Nationaliteit
Belg
Nederlander
Total
Total
1
2
3
4
5
Count
31
49
22
42
62
206
% within Nationaliteit
15,0%
23,8%
10,7%
20,4%
30,1%
100,0%
Count
11
23
22
35
33
124
% within Nationaliteit
8,9%
18,5%
17,7%
28,2%
26,6%
100,0%
Count
42
72
44
77
95
330
% within Nationaliteit
12,7%
21,8%
13,3%
23,3%
28,8%
100,0%
Tabel 24: kruistabel voor het werkwoord tonen en de nationaliteit van de informanten.
In een volgende stap gaan we na of de informanten met een taalgerelateerde achtergrond anders
oordelen over de zin dan de “naïeve” sprekers. Uit tabel 25 kunnen we al min of meer afleiden dat dat
evenmin het geval is. De percentages lopen immers nooit extreem uiteen; het enige wat we kunnen
opmerken is dat er in verhouding wel wat meer “naïeve” sprekers voor de score 5 opteren, waar er
net wat meer personen met een taalgerelateerd beroep de score 2 aanvinken. Dat hoeft niet te
verbazen als we er rekening mee houden dat linguïsten doorgaans meer geneigd zijn om hun oordelen
te nuanceren (zie 3.1.). Bijgevolg ligt het gemiddelde voor de niet-taalgerelateerde disciplines ook iets
hoger: 3,4 tegenover 3,14. De t-test leert ons dat het resultaat echter niet te extrapoleren valt naar de
hele populatie, aangezien de p-waarde boven de 0,10 uitstijgt (p = 0,17; t = 1,374; df = 335).
37
Beroep
1
2
tonen
3
4
5
Total
Niet taalgerelateerd
Count
% within Beroep
33
12,6%
52
19,9%
34
13,0%
62
23,8%
80
30,7%
261
100,0%
Taalgerelateerd
Count
10
21
11
16
18
76
% within Beroep
Count
% within Beroep
13,2%
43
12,8%
27,6%
73
21,7%
14,5%
45
13,4%
21,1%
78
23,1%
23,7%
98
29,1%
100,0%
337
100,0%
Total
Tabel 25: kruistabel voor het werkwoord tonen en het beroep of de opleiding van de informanten.
Misschien stoten we voor de parameter leeftijd wél op significante verschillen tussen de verscheidene
groepen. De hypothese is hier dat de oudere informanten de receptieve zin doorgaans slechter zullen
beoordelen dan de jongere. Dat Colleman (te versch.:44) het werkwoord slechts terugvindt vanaf het
midden van de twintigste eeuw, doet die verwachting nog toenemen. Tabel 26 legt evenwel een
vreemde trend bloot: terwijl vier op de tien 60+’ers de zin de maximale score toebedelen, zijn dat er
bij de twee andere groepen nog maar ongeveer drie op de tien. We lijken hier dus te maken te hebben
met een tegengestelde situatie. Zeker in de middelste leeftijdscategorie zijn de afwijzingen nogal
talrijk: bijna de helft van de informanten geeft niet meer dan een 2. Daarom heeft de groep 25-59jarigen ook een opvallend lagere gemiddelde score dan de twee andere categorieën: 3,02, tegenover
3,32 bij de jongeren en zelfs 3,52 bij de oudste groep. Wederom toont een significantietest echter aan
dat we geen significante verschillen hebben gevonden: de p-waarde is 0,311 (F (2, 203) = 1,174), groter
dan 0,10 met andere woorden. De verschillen kunnen bijgevolg op toeval berusten.
Leeftijd
-25
25-59
60+
Total
Count
% within Leeftijd
Count
% within Leeftijd
Count
% within Leeftijd
Count
% within Leeftijd
1
16
12,4%
11
21,2%
4
16,0%
31
15,0%
2
31
24,0%
14
26,9%
4
16,0%
49
23,8%
tonen
3
14
10,9%
6
11,5%
2
8,0%
22
10,7%
Total
4
32
24,8%
5
9,6%
5
20,0%
42
20,4%
5
36
27,9%
16
30,8%
10
40,0%
62
30,1%
129
100,0%
52
100,0%
25
100,0%
206
100,0%
Tabel 26: kruistabel voor het werkwoord tonen en de leeftijd van de Belgische informanten.
4.1.7.
Geven
Het werkwoord geven is volgens Broekhuis & Cornips’ (2012:1222) indeling misschien wel het meest
prototypische ditransitieve werkwoord met een indirect object als doel. Nochtans beschouwen zij het
als een werkwoord dat net geen receptivering toelaat. De verklaring die zij daarvoor aanreiken heeft
te maken met de neutraliteit van de wijze van overdracht: geven geeft geen extra informatie over hoe
die overdracht precies plaatsvindt. Receptieve zinnen zoals zin (25) zouden daarom geblokkeerd zijn,
aangezien ze niets méér zeggen dan een simpele dubbelobjectconstructie met geven zoals in (24).
Colleman (te versch.:3-4) gaat akkoord met de onmogelijkheid van geven in de receptiefconstructie en
38
noemt de combinatie van krijgen met geven zelfs “ronduit ongrammaticaal”. Hij wijst daarvoor echter
een andere oorzaak aan dan Broekhuis & Cornips (2012). Volgens hem gaat het niet om een
semantische beperking op de receptiefconstructie maar om een morfologische restrictie (Colleman te
versch.:53 & 67-69). Bij de ‘geven’-werkwoorden zijn namelijk nagenoeg alle werkwoorden zonder
partikel, waaronder dus ook geven, uitgesloten voor gebruik in de receptiefconstructie. Lenz (2009) en
Royen (1952) reppen zelfs met geen woord over geven in de context van de receptiefconstructie.
(24) Jan geeft de kinderen een cadeautje.
(25) De kinderen krijgen een cadeautje gegeven.
Uit de literatuur alleen al kunnen we dus besluiten dat geven geen werkwoord is dat in receptieve
zinnen gebruikt wordt. De frequentietabel, de algemene aanvaardbaarheidsscore en de opmerkingen
van zin (26) uit onze enquête bewijzen dat ook. Tabel 27 toont dat meer dan zes op de tien informanten
de zin heel ongewoon vinden en er slechts een score 1 aan geven, terwijl nog eens een kwart voor de
score 2 opteert. Slechts een luttele zes procent aanvaardt de zin en geeft er de score 4 of 5 aan. Dat
leidt tot een erg laag gemiddelde, namelijk 1,62. Er zijn maar liefst 74 informanten die uitleggen
waarom ze voor een score lager dan 4 kiezen. Zowat al die informanten wijzen op de incompatibiliteit
van krijgen met geven, en dus indirect op de onmogelijkheid van geven in de receptiefconstructie.
Enkele daarvan reiken zelfs alternatieven aan, zoals aanbieden (vier informanten), aanreiken en
aangeven, wellicht niet toevallig alle drie werkwoorden met een dubbelparticipantpartikel. De
meesten
stellen
echter
voor
‘gegeven’
gewoon
weg
te
laten,
waardoor
het
een
dubbelobjectconstructie wordt, of het hulpwerkwoord te vervangen door worden, waardoor het een
passiefconstructie wordt. Soms wordt zelfs naar een reden gezocht voor de incompatibiliteit: vele
respondenten verklaren dat ‘gegeven’ overbodig is in de zin, of dat de betekenis ervan al vervat zit in
‘kreeg’. Die inschattingen stroken met Broekhuis & Cornips’ (2012) aanname dat geven niet specifiek
genoeg is met betrekking tot de wijze van overdracht om in de receptiefconstructie te kunnen
optreden. Van de twaalf personen die een score 4 toekennen aan de zin, zijn er bovendien vijf die
eveneens aangeven dat ‘gegeven’ hier eigenlijk niet thuishoort. Hoewel ze de zin dus vrij normaal
vinden klinken, wijzen ze toch op hetzelfde probleem als de 74 andere informanten.
(26) De aanstaande bruid kreeg een peperdure ring gegeven.
Valid
1
2
3
4
5
Total
Frequency
Percent
Valid Percent
Cumulative Percent
204
85
28
12
8
337
60,5
25,2
8,3
3,6
2,4
100,0
60,5
25,2
8,3
3,6
2,4
100,0
60,5
85,8
94,1
97,6
100,0
Tabel 27: frequentietabel voor het werkwoord geven.
39
In een volgende stap gaan we na of er verschillen zijn tussen het Belgisch-Nederlands en het
Nederlands-Nederlands. Tabel 28 toont dat het toch vooral de Belgische informanten zijn die de zin
volkomen afwijzen en er slechts een score 1 aan toekennen: bijna zeven op de tien Belgen kiezen voor
deze score, tegenover amper vijf op de tien Nederlanders. De Nederlandse informanten lijken vaker
te opteren voor de score 2. Het lijkt erop dat zij de zin doorgaans dus ietsje meer aanvaarden dan de
Belgische respondenten, al wijzen ze hem nog steeds af. De gemiddelde aanvaardbaarheidsscore ligt
daardoor ook wat hoger bij de Nederlanders: 1,77 tegenover 1,52 bij de Belgen. Een t-test wijst uit dat
het om een significant resultaat gaat, want de p-waarde ligt tussen de 0,01 en de 0,05 (p = 0,023; t = 2,28; df = 328). Het zou hier dus een algemeen verschil betreffen tussen de Vlamingen en de
Nederlanders, waarbij de eersten de zin radicaler lijken af te wijzen dan de laatsten.
Nationaliteit
1
2
geven
3
Total
4
5
Belg
Count
% within Nationaliteit
140
68,0%
39
18,9%
16
7,8%
7
3,4%
4
1,9%
206
100,0%
Nederlander
Count
60
44
12
5
3
124
% within Nationaliteit
48,4%
35,5%
9,7%
4,0%
2,4%
100,0%
Count
200
83
28
12
7
330
% within Nationaliteit
60,6%
25,2%
8,5%
3,6%
2,1%
100,0%
Total
Tabel 28: kruistabel voor het werkwoord geven en de nationaliteit van de informanten.
Naast de nationaliteit, kunnen ook het beroep of de studies van de informant van belang zijn. Tabel
29 leert ons echter dat het in dit geval niet echt uitmaakt of de informant een taalgerelateerde job of
opleiding beoefent of niet. Het enige wat we kunnen opmerken is dat alle acht respondenten die de
score 5 kiezen geen taalkundige achtergrond hebben. Opnieuw kan dat te maken hebben met de
observatie dat taalkundigen meer geneigd zijn om hun aanvaardbaarheidsoordelen te nuanceren (zie
3.1.). Een andere mogelijke verklaring is dat zij gewoonweg een betere voeling hebben met het
Nederlands en daardoor weten dat de zin niet aanvaardbaar is. Als gevolg ligt de gemiddelde
aanvaardbaarheidsscore iets hoger bij de niet-taalgerelateerde beroepen en opleidingen: 1,64
tegenover 1,55. Het betreft hier echter geen algemene trend, want de t-test levert een p-waarde op
van 0,421 (t = 0,808; df = 154,734), veel groter dus dan 0,10.
geven
Beroep
Total
1
2
3
4
5
Niet taalgerelateerd
Count
% within Beroep
159
60,9%
63
24,1%
21
8,0%
10
3,8%
8
3,1%
261
100,0%
Taalgerelateerd
Count
45
22
7
2
0
76
% within Beroep
59,2%
28,9%
9,2%
2,6%
0,0%
100,0%
Count
204
85
28
12
8
337
% within Beroep
60,5%
25,2%
8,3%
3,6%
2,4%
100,0%
Total
Tabel 29: kruistabel voor het werkwoord geven en het beroep of de opleiding van de informanten.
40
De laatste variabele die we in beschouwing nemen, is de leeftijd van de Belgische informanten. In tabel
30 zien we dat het voornamelijk de twee oudste groepen zijn die de zin slechts een 1 waard achten:
meer dan acht op de tien onder hen kiezen voor die score, tegenover amper zes op de tien -25-jarigen.
Die laatsten lijken dan weer vaker te opteren voor de score 2. Toch observeren we vooral bij de
middengroep een afkeur voor de zin, want slechts drie informanten, goed voor 5,7 procent van alle
25-59-jarigen, kiezen een score 3 of hoger. Bij de jongeren en de 60+’ers is dat toch nog tussen de
vijftien
en
de
zestien
procent.
Daardoor
heeft
de
middengroep
ook
de
laagste
aanvaardbaarheidsscore, met een schamele 1,29, gevolgd door de oudste groep met 1,44 en ten slotte
de jongeren met 1,64. Een Anova wijst erop dat we hier met een tendens te maken hebben, aangezien
de p-waarde zich tussen de 0,05 en de 0,10 ophoudt (p = 0,063; F (2, 203) = 2,809). Het zou dus wel eens
kunnen dat de 25-59-jarigen vaker problemen hebben met het receptieve geven, maar meer onderzoek
is nodig om hierin uitsluitsel te bieden.
Leeftijd
-25
25-59
60+
Total
Count
% within Leeftijd
Count
% within Leeftijd
Count
% within Leeftijd
Count
% within Leeftijd
1
77
59,7%
42
80,8%
21
84,0%
140
68,0%
2
32
24,8%
7
13,5%
0
0,0%
39
18,9%
geven
3
12
9,3%
2
3,8%
2
8,0%
16
7,8%
Total
4
6
4,7%
0
0,0%
1
4,0%
7
3,4%
5
2
1,6%
1
1,9%
1
4,0%
4
1,9%
129
100,0%
52
100,0%
25
100,0%
206
100,0%
Tabel 30: kruistabel voor het werkwoord geven en de leeftijd van de Belgische informanten.
4.1.8.
Schenken
Het werkwoord schenken scheren Broekhuis & Cornips (2012:1222) over dezelfde kam als het
werkwoord geven. Het betreft hier opnieuw een ditransitief werkwoord dat een indirect object als doel
neemt maar toch niet in de receptiefconstructie thuishoort. Ze wijzen daarbij dezelfde semantische
oorzaak aan, namelijk dat de wijze van overdracht niet nader gespecificeerd wordt in het werkwoord.
Ook bij Colleman (te versch.:53 & 67-69) krijgen we min of meer hetzelfde verhaal: hij trof schenken
geen enkele keer aan in zijn corpus en wijt dat aan de morfologische beperking die van toepassing is
op ‘geven’-werkwoorden zonder partikel. Hij merkt echter op dat het werkwoord niet volstrekt
uitgesloten is, in tegenstelling tot geven (Colleman te versch.:55-59). Die uitspraak staaft hij met enkele
voorbeelden die hij van het internet heeft geplukt. Hij wijst erop dat het eerder een kwestie van
frequentie is, waarbij schenken slechts sporadisch in de receptiefconstructie optreedt. Dat kan
misschien verklaren waarom Lenz (2009:132) het werkwoord tóch aanhaalt als een van de
werkwoorden die receptivering toelaten. Royen (1952) noemt het werkwoord daarentegen niet in zijn
lijst met voorbeelden van de receptiefconstructie.
41
Aangezien de meningen verdeeld lijken over de aanvaardbaarheid van een gereceptiveerd schenken,
is het des te interessanter om de literatuur te toetsen aan de werkelijkheid: in welke mate wordt zin
(27) aanvaard door onze eigen informanten? Ook daar zijn de meningen verdeeld, zo blijkt uit tabel
31. Voor de scores 1, 2, 3 en 4 schommelen de aantallen telkens tussen de tien en de twintig procent.
Enkel de allerhoogste score wordt door een groter aantal informanten aangevinkt, meer bepaald zo’n
36,5 procent. Dat alles levert ons uiteindelijk een gemiddelde score op van 3,5, waaruit nogmaals blijkt
dat er geen eendracht is onder de informanten wat betreft schenken in de receptiefconstructie.
(27) Het weeshuis kreeg afgelopen week bijna 5000 euro geschonken.
Valid
Frequency
Percent
Valid Percent
Cumulative Percent
44
52
55
63
123
337
13,1
15,4
16,3
18,7
36,5
100,0
13,1
15,4
16,3
18,7
36,5
100,0
13,1
28,5
44,8
63,5
100,0
1
2
3
4
5
Total
Tabel 31: frequentietabel voor het werkwoord schenken.
We kunnen ons nu afvragen of die verschillende meningen afhankelijk zijn van de nationaliteit van
de informanten. Tabel 32 toont dat dat niet zozeer het geval is. Wel lijken er iets meer Belgen de zin
af te wijzen, met ruim drie op de tien informanten die een score 1 of 2 geven, tegenover “slechts” een
kwart van de Nederlanders. Hoe dan ook vormt dat geen opmerkelijk onderscheid tussen beide
populaties: de gemiddelde aanvaardbaarheidsscore van de Belgische informanten bedraagt 3,47, die
van de Nederlandse 3,55. Het is dus ook voor de hand liggend dat de t-test geen significante verschillen
vindt. De p-waarde komt neer op 0,615 (t = -0,503; df = 328), veel hoger dus dan 0,10. Op een regionaal
niveau vinden we onder de Nederlandse informanten die slechts een 1 toekennen aan de zin drie
informanten uit Noord-Brabant, drie uit Gelderland, drie uit Noord-Holland, drie uit Utrecht, twee uit
Overijssel, twee uit Zuid-Holland, en ten slotte één uit Drenthe. De provincies Groningen, Friesland,
Flevoland, Limburg en Zeeland ontbreken hier dus in de lijst. De kans is echter groot dat dat te maken
heeft met het geringe aantal informanten uit die streken. Als de aanvaardbaarheid van schenken in de
receptiefconstructie al geografisch gebonden zou zijn, kunnen we dat niet afleiden uit onze
verzamelde gegevens.
Total
Belg
Count
% within Nationaliteit
Nederlander
Count
17
14
21
28
44
124
% within Nationaliteit
Count
% within Nationaliteit
13,7%
43
13,0%
11,3%
51
15,5%
16,9%
54
16,4%
22,6%
63
19,1%
35,5%
119
36,1%
100,0%
330
100,0%
Nationaliteit
Total
2
37
18,0%
schenken
3
4
33
35
16,0% 17,0%
1
26
12,6%
5
75
36,4%
206
100,0%
Tabel 32: kruistabel voor het werkwoord schenken en de nationaliteit van de informanten.
42
Tabel 33 biedt een overzicht van de aanvaardbaarheidsscores van de informanten met een
taalgerelateerde opleiding of beroep en diegene die buiten die categorie vallen. Wederom vallen hier
geen grote verschillen tussen de groepen op te merken. Het enige onderscheid dat hier
vermeldenswaard is, is dat van de informanten met een taalgerelateerde achtergrond bijna twee op
de tien voor de score 1 opteren, terwijl dat bij de “naïeve” sprekers slechts iets meer dan één op de
tien informanten is. Bijgevolg ligt de gemiddelde score bij die laatste groep ook wat hoger: 3,57
tegenover 3,26 bij de taalgerelateerde disciplines. We kunnen echter niet voorwenden dat het hier
een significant resultaat betreft, want de significantietest levert ons een p-waarde op die groter is dan
0,10, namelijk 0,102 (t = 1,642; df = 335). De verschillen tussen de oordelen van onze twee groepen
informanten zijn dus nog maar eens te klein om te beweren dat het hier werkelijk om een algemeen
verschil gaat.
Beroep
Niet taalgerelateerd
Taalgerelateerd
Total
1
29
11,1%
Count
% within Beroep
schenken
2
3
4
40
44
49
15,3% 16,9% 18,8%
Total
5
99
37,9%
261
100,0%
Count
15
12
11
14
24
76
% within Beroep
Count
% within Beroep
19,7%
44
13,1%
15,8%
52
15,4%
14,5%
55
16,3%
18,4%
63
18,7%
31,6%
123
36,5%
100,0%
337
100,0%
Tabel 33: kruistabel voor het werkwoord schenken en het beroep of de opleiding van de informanten.
Misschien vinden we wel verschillen tussen de leeftijdscategorieën binnen de Belgische groep
informanten. Zo zien we in tabel 34 dat van de groep 60+’ers slechts 28 procent de score 5 aanklikt,
terwijl dat bij de 25-59-jarigen oploopt tot bijna 35 procent en bij de -25-jarigen tot nagenoeg 39
procent. Aan de andere kant van het spectrum zien we dat zestien procent van de oudste
leeftijdsgroep de score 1 kiest, tegenover 13,5 procent van de middengroep en zelfs maar 11,6 procent
van de jongste groep. Het hoeft dus niet te verwonderen dat de gemiddelde aanvaardbaarheidsscore
in dit geval stijgt naargelang de leeftijd daalt: 3,2 bij de 60+’ers, 3,37 bij de 25-59-jarigen en 3,56 bij de
-25-jarigen. Niettemin levert een Anova ons geen significante resultaten op: de p-waarde bedraagt
0,449 (F (2, 203) = 0,804) en is dus hoger dan 0,10. Wederom kunnen we geen uitspraken doen over de
volledige bevolking wat betreft de aanvaarding van het werkwoord in de receptiefconstructie.
Leeftijd
-25
25-59
60+
Total
Count
% within Leeftijd
Count
% within Leeftijd
Count
% within Leeftijd
Count
% within Leeftijd
1
2
schenken
3
15
11,6%
7
13,5%
4
16,0%
26
12,6%
21
16,3%
11
21,2%
5
20,0%
37
18,0%
20
15,5%
8
15,4%
5
20,0%
33
16,0%
Total
4
5
23
17,8%
8
15,4%
4
16,0%
35
17,0%
50
38,8%
18
34,6%
7
28,0%
75
36,4%
129
100,0%
52
100,0%
25
100,0%
206
100,0%
Tabel 34: kruistabel voor het werkwoord schenken en de leeftijd van de Belgische informanten.
43
Als we nu ter afsluiting de toelichtingen bij zin (27) beschouwen, zien we dat de meerderheid daarvan
daadwerkelijk handelt over de combinatie van krijgen met schenken. Negentien informanten die een
score lager dan 4 geven, stellen alternatieven voor zoals ‘geschonken’ weglaten, krijgen vervangen
door het hulpwerkwoord van het passief (worden of zijn), of de nominale omschrijving ‘een schenking’
gebruiken.10 Eén informant beweert zelfs dat de receptieve zin voor hem dialectisch klinkt, als iets
“uit de volksmond”. Slechts twee informanten geven aan dat de zin problematisch is omdat hij
dubbelzinnig zou zijn; kennelijk is het niet duidelijk waar ‘bijna’ precies bij hoort: bij de geldsom of
bij de volledige propositie. Hoewel we voor geen van de drie parameters significante verschillen
vonden, lijken de afwijzingen toch hoofdzakelijk te maken te hebben met het type constructie waarin
schenken verschijnt.
4.1.9.
Vertellen
Ook vertellen hoort in de reeks werkwoorden thuis die Broekhuis & Cornips (2012:1220-1222)
behandelen als werkwoorden waarvan het indirect object als doel fungeert. Meer bepaald betreft het
hier een communicatiewerkwoord. Zoals al eerder vermeld (zie 2.3.), bevat hun indeling echter een
grote contradictie in verband met het werkwoord vertellen: ze delen het immers zowel in bij de
werkwoorden die receptivering toelaten als bij de set die dat niet zou toelaten. Colleman (te
versch.:33-34 & 53-59) is daarentegen wel consequent en brengt vertellen onder bij de groep
communicatiewerkwoorden die niet in de receptiefconstructie gebruikt wordt, althans niet in zijn
corpora. Hij bestempelt die uitzonderingen als een morfologische restrictie op de werkwoorden die
in de receptiefconstructie passen; het betreft hier namelijk een communicatiewerkwoord zonder
partikel. Net zoals bij schenken merkt hij echter op dat het werkwoord niet compleet uitgesloten is,
aangezien er bijvoorbeeld wel enkele voorbeelden op het internet te vinden zijn van receptieve
zinnen met vertellen. Ook leverden zoekopdrachten in een groter corpus uiteindelijk toch vier
voorbeelden op met vertellen. Hij legt uit dat de beperking op de communicatiewerkwoorden zonder
partikel een beetje versoepeld is doorheen de jaren (Colleman te versch.:69). Het betreft dus
vermoedelijk een recentere uitbreiding van de werkwoorden die gereceptiveerd kunnen worden.
Daarom hoeft het niet te verbazen dat Royen (1952) er geen voorbeeld van rapporteert. Lenz (2009)
maakt evenmin melding van het werkwoord.
We kunnen dus op z’n minst stellen dat er twijfel heerst in de literatuur omtrent de
receptiefconstructie wat betreft het werkwoord vertellen. Die twijfel lijkt ook te bestaan onder de
10
Eén informant geeft hier te kennen dat de zin slechts een score 1 verdient omdat “het weeshuis […]
meewerkend voorwerp [is]”. Die opmerking klopt natuurlijk niet helemaal, aangezien ‘het weeshuis’ in de
gegeven zin subject is, maar wellicht doelt de respondent in kwestie hier op de functie in de “gewone” zin, met
andere woorden in de corresponderende dubbelobjectconstructie. Het is mogelijk dat de informant ervan
uitgaat dat het recipiens verplicht als indirect object moet verschijnen en de receptiefconstructie dus
uitgesloten is.
44
respondenten van onze enquête, zo blijkt uit de beoordelingen voor zin (28). De percentages in tabel
35 variëren per aanvaardbaarheidsscore van 9,5 tot 26,1 procent, dus er schijnt niet echt een
duidelijke voorkeur te bestaan voor een van de vijf scores. Toch is er een lichte meerderheid die de
zin aanvaardt (score 4 of 5), namelijk zo’n 52,2 procent. Bovendien wordt de score 1 door het laagste
aantal informanten gekozen, namelijk iets minder dan één op de tien. Als gemiddelde bekomen we
zodoende een 3,4. Net zoals bij schenken lijkt de twijfel dus niet enkel te bestaan in de literatuur, maar
tevens in het reële taalgebruik.
(28) Mijn jongere zus krijgt nog elke avond een verhaaltje verteld.
Valid
1
2
3
4
5
Total
Frequency
Percent
Valid Percent
Cumulative Percent
32
66
63
88
88
337
9,5
19,6
18,7
26,1
26,1
100,0
9,5
19,6
18,7
26,1
26,1
100,0
9,5
29,1
47,8
73,9
100,0
Tabel 35: frequentietabel voor het werkoord vertellen.
Het volgende wat we moeten nagaan is of er al dan niet verschillen bestaan tussen het Nederlands
van België en dat van Nederland. Tabel 36 vertoont geen grote verschillen tussen de oordelen van de
Belgische informanten en de Nederlandse, maar toch komen de strikte afwijzingen (score 1) wederom
opvallend vaker van de Belgen: 12,1 procent onder hen opteert voor de score 1, tegenover 5,6 procent
van de Nederlanders. Omgekeerd kiezen de Nederlandse informanten procentueel gezien vaker dan
de Belgische de score 5: 29 procent tegenover 23,8 procent. Het Nederlandse gemiddelde ligt daarom
ook wat hoger: 3,52 tegenover 3,31 bij de Vlamingen. Al bij al zijn de verschillen niet van dien aard
dat ze echt significant zijn voor de hele bevolking. Met de t-test bekomen we een p-waarde van 0,153
(t= -1,431; df = 328), hoger dus dan 0,10. Voor het werkwoord vertellen kunnen we dus niet gewagen
van echte verschillen tussen het Belgisch-Nederlands en het Nederlands-Nederlands op basis van ons
enquêteonderzoek. Als we echter specifiek bekijken waar de scores 1 bij de Nederlandse informanten
precies vandaan komen, zien we dat er twee uit Zuid-Holland afkomstig zijn, twee uit Utrecht, één uit
Gelderland en één uit Overijssel. Uit de noordelijke provincies Noord-Holland, Friesland, Groningen,
Drenthe en Flevoland komt geen enkele strenge afkeuring van de receptieve zin met vertellen.
Misschien hebben we hier dus wel met Belgische invloed te maken en wordt het receptieve vertellen
wel degelijk vaker geaccepteerd in het Nederlands-Nederlands, of misschien tekent het verschil zich
eerder af tussen het noorden van Nederland en het zuiden (waartoe ook Vlaanderen behoort). Verder
onderzoek is hier zeker aangewezen.
45
1
2
vertellen
3
4
5
Belg
Count
% within Nationaliteit
25
12,1%
38
18,4%
40
19,4%
54
26,2%
49
23,8%
206
100,0%
Nederlander
Count
7
26
22
33
36
124
% within Nationaliteit
5,6%
21,0%
17,7%
26,6%
29,0%
100,0%
Count
% within Nationaliteit
32
9,7%
64
19,4%
62
18,8%
87
26,4%
85
25,8%
330
100,0%
Nationaliteit
Total
Total
Tabel 36: kruistabel voor het werkwoord vertellen en de nationaliteit van de informanten.
De aanname dat het beroep of de opleiding een invloed zou kunnen uitoefenen op de beoordelingen,
komt ook hier niet duidelijk naar voren uit de gegevens. Tabel 37 bevat eigenlijk niet eens
noemenswaardige contrasten tussen de informanten met een taalgerelateerde achtergrond en
diegene die dat niet hebben. De gemiddelde aanvaardbaarheidsscores zijn zelfs nagenoeg identiek:
respectievelijk 3,39 en 3,4. Een extreem hoge p-waarde van 0,983 (t = 0,022; df = 335) bevestigt alleen
maar dat er geen significant onderscheid bestaat tussen beide groepen.
vertellen
1
Beroep
Niet taalgerelateerd
Taalgerelateerd
Total
2
3
Total
4
5
Count
26
51
47
67
70
261
% within Beroep
10,0%
19,5%
18,0%
25,7%
26,8%
100,0%
Count
6
15
16
21
18
76
% within Beroep
7,9%
19,7%
21,1%
27,6%
23,7%
100,0%
Count
32
66
63
88
88
337
% within Beroep
9,5%
19,6%
18,7%
26,1%
26,1%
100,0%
Tabel 37: kruistabel voor het werkwoord vertellen en het beroep of de opleiding van de informanten.
Voor de variabele leeftijd veronderstellen we tot slot dat jongere informanten de receptieve zin in
het algemeen sneller zullen aanvaarden dan oudere. Tabel 38 toont echter een tegengestelde tendens:
het is uitgerekend de oudste leeftijdscategorie die het vaakst voor een score boven de 3 kiest. Zo
selecteren zes op de tien 60+’ers de score 4 of 5, tegenover iets meer dan vier op de tien informanten
uit de middengroep en iets meer dan vijf op de tien uit de jongste categorie. Daarnaast komt het
merendeel van de informanten die voor de score 1 opteren niet uit de oudste klasse, maar uit de
middengroep: 17,3 procent, tegenover twaalf procent van de 60+’ers en 10,1 procent van de -25jarigen. Opmerkelijk is ook dat de informanten uit de oudste groep vrijwel nooit de tussenliggende
score 3 kiezen. Dit alles levert ons de volgende gemiddelde scores op: 3,13 bij de 25-59-jarigen, 3,35 bij
de -25-jarigen en 3,48 bij de 60+’ers. Een significantietest wijst uit dat de leeftijd echter geen
significante invloed heeft op de antwoorden, aangezien de p-waarde hoger is dan 0,10 (p = 0,498; F (2,
203) = 0,699).
46
Leeftijd
-25
25-59
60+
Total
Count
% within Leeftijd
Count
% within Leeftijd
Count
% within Leeftijd
Count
% within Leeftijd
1
13
10,1%
9
17,3%
3
12,0%
25
12,1%
2
25
19,4%
8
15,4%
5
20,0%
38
18,4%
vertellen
3
24
18,6%
14
26,9%
2
8,0%
40
19,4%
Total
4
38
29,5%
9
17,3%
7
28,0%
54
26,2%
5
29
22,5%
12
23,1%
8
32,0%
49
23,8%
129
100,0%
52
100,0%
25
100,0%
206
100,0%
Tabel 38: kruistabel voor het werkwoord vertellen en de leeftijd van de Belgische informanten.
Voordat we overgaan tot de bespreking van het volgende werkwoord, willen we eerst nog enkele
opmerkingen vermelden van respondenten. Het merendeel van de informanten die de score 1, 2 of 3
aanvinken en daarbij ook een opmerking invullen, wijst de zin af vanwege de combinatie van krijgen
en vertellen. Meer bepaald gaat het over veertien informanten. De meeste daarvan stellen voor de zin
passief te maken; één informant zou het voltooid deelwoord gewoon weglaten en nog een andere zou
er een actieve aan-constructie van maken. Daarnaast zijn er twee respondenten die voorstellen om
‘verteld’ te vervangen door ‘voorgelezen’. Achter dat voorstel kunnen echter verschillende motivaties
schuilgaan: het kan zijn dat de informant in kwestie vindt dat voorlezen beter past in de
receptiefconstructie dan vertellen, maar het kan ook evengoed een betekeniskwestie zijn, waarbij
voorlezen beter past in de geïntendeerde betekenis van de zin. Drie informanten geven aan dat ze een
lexicaal probleem hebben met de zin: zij zouden ‘jongere zus’ namelijk vervangen door ‘zusje’. We
zien ten slotte ook een merkwaardig fenomeen opduiken in de opmerkingen; blijkbaar zijn enkele
Nederlanders van mening dat de zin “Vlaams” of “Belgisch” zou zijn. Eén informant geeft aan dat hij
die constructie met krijgen als hulpwerkwoord maar vreemd vindt en dat het “wellicht Vlaams” is.
Nog een andere informant bestempelt de zin als zijnde “Vlaams”, maar geeft daarbij niet meer uitleg.
Daarnaast zijn er ook Nederlanders die de zin wel accepteren, maar toch opmerken dat hij wat
“Belgisch” aandoet. Deze vaststelling is toch wel opmerkelijk, aangezien we al voor verschillende
werkwoorden ontdekten dat de receptieve zin net vaker door Nederlandse informanten dan door
Belgische aanvaard wordt. Het is goed mogelijk dat de informanten in kwestie denken dat de
vragenlijst focust op verschillen tussen België en Nederland, en dat ze dus alles wat ook maar ietwat
vreemd in de oren klinkt als Belgisch bestempelen.
4.1.10. Weigeren
Broekhuis & Cornips (2012:1223-1224) nemen weigeren niet op in hun indeling, maar melden wel dat
werkwoorden die een afwijzing van overdracht inhouden, zoals ook weigeren, niet verschijnen in de
receptiefconstructie. Toch wijzen zij erop dat er wel degelijk voorbeelden gevonden kunnen worden
van receptieve zinnen met weigeren. Bovendien beweren zij dat het werkwoord wel zonder problemen
in de receptiefconstructie kan verschijnen in het Heerlens Nederlands (Broekhuis & Cornips
47
2012:1229). Colleman (te versch.:52) beschouwt de werkwoorden van preventie van bezit eveneens als
een categorie die zich niet leent tot receptivering. Net als Broekhuis & Cornips (2012) merkt hij echter
op dat het feit dat hij weigeren geen enkele keer terugvond in zijn corpus, nog niet betekent dat
receptieve zinnen met weigeren werkelijk ongrammaticaal zouden zijn (Colleman te versch.:55-59).
Wel is er een duidelijk verschil in frequentie in vergelijking met andere werkwoorden zoals aanbieden.
Colleman (te versch.:64-66) zoekt zelf de oorzaak in het principe van de semantische persistentie. De
oorspronkelijke betekenis van krijgen, als in ‘ontvangen’, zou botsen met de betekenis van weigeren,
die ‘niet krijgen’ inhoudt. Overigens maakt noch Royen (1952) noch Lenz (2009) gewag van het
werkwoord weigeren in de context van de receptiefconstructie.
Uit de reeds bestaande literatuur zouden we dus kunnen besluiten dat het werkwoord weigeren zich
in het Standaardnederlands niet leent tot receptivering, maar dat bepaalde sprekers uit specifieke
regio’s toch receptieve zinnen met weigeren construeren. Als we de beoordelingen van zin (29)
observeren, dan zien we in tabel 39 dat de meerderheid een aanvaardbaarheidsscore van 1 of 2 kiest,
namelijk bijna zes op de tien informanten. Dat verklaart ook meteen het lage gemiddelde: alle
informanten samen kennen de zin slechts een score van 2,46 toe. Toch wordt de zin ook door iets
meer dan twee op de tien informanten aanvaard, met een score van 4 of 5. De vraag is nu of die
informanten inderdaad allemaal uit één of meerdere regio’s afkomstig zijn, of dat de variatie toch
eerder individueel bepaald is.
(29) Een heleboel vluchtelingen krijgen hun asielaanvraag geweigerd.
Valid
1
2
3
4
5
Total
Frequency
Percent
Valid Percent
Cumulative Percent
91
109
60
46
31
337
27,0
32,3
17,8
13,6
9,2
100,0
27,0
32,3
17,8
13,6
9,2
100,0
27,0
59,3
77,2
90,8
100,0
Tabel 39: frequentietabel voor het werkwoord weigeren.
Het is goed mogelijk dat de respondenten die de zin aanvaarden (nagenoeg) allemaal uit één land
afkomstig zijn. Daarom zullen we nagaan of de nationaliteit van de informanten een invloed heeft op
de antwoorden. Tabel 40 toont dat er zowel Nederlanders als Belgen zijn die de zin accepteren. Wel is
het zo dat de Belgische informanten de zin sterker lijken af te wijzen dan de Nederlanders: ruim drie
op de tien Belgen opteren voor de score 1, terwijl dat bij de Nederlanders slechts een kleine zeventien
procent is. Andersom zijn er ook meer Belgen dan Nederlanders die de beste beoordeling geven: 10,7
procent tegenover 6,5 procent. Het lijkt er dus op dat de Nederlanders meer nuanceren in hun
oordelen. Omdat dit fenomeen zich voordoet aan beide kanten van de beoordelingsschaal, zien we
geen grote verschillen tussen de gemiddelde aanvaardbaarheidsscores: 2,43 bij de Belgen tegenover
2,51 bij de Nederlanders. De p-waarde die we bekomen als we een t-test toepassen, is groter dan 0,10,
48
namelijk 0,584 (t = -0,584; df = 290,570). Uit onze gegevens kunnen we dus geen significante verschillen
afleiden voor het Belgisch-Nederlands en het Nederlands-Nederlands. Dat neemt uiteraard niet weg
dat er wel nog steeds regionale verschillen kunnen bestaan, maar dan binnen de landsgrenzen zelf.
Wat België betreft, blijkt de overgrote meerderheid van de informanten die de score 4 of 5 aanvinken
afkomstig te zijn uit Oost-Vlaanderen: maar liefst 31 van in totaal 47 informanten. Voor het overige
bestaat de groep uit acht Antwerpenaren, vijf West-Vlamingen, twee Vlaams-Brabanders en één
Limburger. Hoewel het hier een onmiskenbaar overwicht van Oost-Vlamingen betreft, moeten we
voorzichtig zijn met conclusies te trekken. Van de 337 informanten die de vragenlijst volledig
invulden, zijn er immers 119 uit Oost-Vlaanderen. Het overwicht van Oost-Vlamingen kan dus gewoon
te wijten zijn aan die ongelijke verdeling, in plaats van aan een regionale voorkeur voor weigeren in
de receptiefconstructie. Ook voor Nederland zien we geen duidelijke regionale afbakening. Uit de
twaalf provincies is er telkens minstens één informant die de zin accepteert, behalve uit Groningen.
Zo komen er acht informanten uit Zuid-Holland, zeven uit Gelderland, vier uit Limburg, twee uit
Utrecht, twee uit Noord-Brabant, twee uit Drenthe, en één uit Zeeland, Overijssel, Noord-Holland,
Flevoland en Friesland. Dat er meer informanten uit Zuid-Holland en Gelderland afkomstig zijn, hoeft
niet te verbazen, gegeven de dominantie van die groepen in de Nederlandse groep informanten.
weigeren
Nationaliteit
Belg
Nederlander
Total
Total
1
2
3
4
5
Count
67
52
40
25
22
206
% within Nationaliteit
32,5%
25,2%
19,4%
12,1%
10,7%
100,0%
Count
21
55
20
20
8
124
% within Nationaliteit
16,9%
44,4%
16,1%
16,1%
6,5%
100,0%
Count
88
107
60
45
30
330
% within Nationaliteit
26,7%
32,4%
18,2%
13,6%
9,1%
100,0%
Tabel 40: kruistabel voor het werkwoord weigeren en de nationaliteit van de informanten.
Hoewel we geen regionale verschillen hebben gevonden, is het nog steeds relevant om na te gaan of
er geen significante verschillen bestaan tussen de oordelen van de informanten met een
taalgerelateerde opleiding of job en die zonder. Tabel 41 toont ons evenwel dat dat opnieuw niet echt
het geval is. Wel is het zo dat de respondenten met taalkundige kennis de zin in het algemeen wat
vaker afwijzen (score 1 of 2) en minder vaak voor de score 5 opteren. Wellicht leidt hun taalinzicht
ertoe dat hun beoordeling meer strookt met de theorieën die we hier al eerder aanhaalden. Dat brengt
ons op een gemiddelde aanvaardbaarheidsscore van 2,3 voor de taalgerelateerde en 2,5 voor de niettaalgerelateerde beroepen. Het betreft hier dus geen grote verschillen. Dat wijst ook de t-test uit: de
p-waarde is met 0,23 (t = 1,203; df = 335) groter dan 0,10, wat dus betekent dat het resultaat niet
significant is.
49
Beroep
Niet taalgerelateerd
Taalgerelateerd
Total
Count
% within Beroep
1
2
weigeren
3
4
5
Total
67
25,7%
83
31,8%
50
19,2%
35
13,4%
26
10,0%
261
100,0%
Count
24
26
10
11
5
76
% within Beroep
Count
% within Beroep
31,6%
91
27,0%
34,2%
109
32,3%
13,2%
60
17,8%
14,5%
46
13,6%
6,6%
31
9,2%
100,0%
337
100,0%
Tabel 41: kruistabel voor het werkwoord weigeren en het beroep of de opleiding van de informanten.
We kunnen nu enkel nog significante verschillen aantreffen tussen de verschillende
leeftijdscategorieën. In tabel 42 zien we echter geen grote afwijkingen. Het enige wat we kunnen
opmerken is dat de score 4 niet zo populair is in de groep 25-59-jarigen: slechts 3,8 procent opteert
ervoor, tegenover 14,7 procent van de jongeren en zestien procent van de ouderen. In de plaats lijken
zij vaker de score 3 te kiezen: bijna drie op de tien 25-59-jarigen doen dat. Voor het overige zijn de
aantallen redelijk gelijklopend, dus geldt dat ook voor de gemiddelde aanvaardbaarheidsscores: 2,43
bij de jongste groep, 2,38 bij de middengroep en 2,52 bij de oudste categorie. De hoge p-waarde van
0,917 (F (2, 203) = 0,086) beaamt alleen maar dat er geen significante verschillen zijn en dat we dus ook
geen uitspraken kunnen doen over de rest van de Vlamingen wat betreft de leeftijd.
Leeftijd
-25
25-59
60+
Total
Count
% within Leeftijd
Count
% within Leeftijd
Count
% within Leeftijd
Count
% within Leeftijd
1
43
33,3%
17
32,7%
7
28,0%
67
32,5%
2
32
24,8%
12
23,1%
8
32,0%
52
25,2%
weigeren
3
22
17,1%
15
28,8%
3
12,0%
40
19,4%
Total
4
19
14,7%
2
3,8%
4
16,0%
25
12,1%
5
13
10,1%
6
11,5%
3
12,0%
22
10,7%
129
100,0%
52
100,0%
25
100,0%
206
100,0%
Tabel 42: kruistabel voor het werkwoord weigeren en de leeftijd van de Belgische informanten.
Tot slot is het interessant om de commentaren bij de scores 1, 2 en 3 wat nader te bestuderen. De
overgrote meerderheid, namelijk 45 informanten, maakt duidelijk dat ze problemen hebben met de
combinatie van krijgen en weigeren. De meeste daarvan stellen alternatieven voor met het
hulpwerkwoord worden, dus passieve constructies in plaats van receptieve. Ook geeft iemand aan dat
hij het hulpwerkwoord krijgen “vervelend” vindt. Slechts vier mensen wijzen niet op die combinatie
van krijgen en weigeren. Drie daarvan blijven echter heel vaag, waardoor het ook bij hen aan de
receptiefconstructie zou kunnen liggen: zij zeggen dat het “dialect” is, dat het “raar verwoord” is en
“onnatuurlijk klinkt”, of dat het “klopt maar verkeerd aanvoelt”. Interessanter is echter de
vaststelling dat Collemans (te versch.) eerder vermelde verklaring door verschillende informanten
onderschreven wordt. Sommige informanten noemen de combinatie van de werkwoorden
“verwarrend”, wijzen erop dat de twee “iets tegengestelds betekenen”, leggen uit dat krijgen niet past
50
omdat “je het niet krijgt”, geven aan dat men “niet beide” in één zin kan combineren, of zeggen dat
de twee werkwoorden “tegenstrijdig” zijn. Al die opmerkingen vallen samen te vatten onder de
noemer van de semantische persistentie. Het lijkt er dus op dat Colleman (te versch.) wel degelijk de
juiste oorzaak heeft gevonden van de incompatibiliteit van weigeren en de receptiefconstructie, in
tegenstelling tot wat Broekhuis & Cornips (2012:1224) suggereren.
4.1.11. Ontnemen
Het werkwoord ontnemen hoort thuis in de categorie werkwoorden die Broekhuis & Cornips
(2012:1223) definiëren als werkwoorden die een indirect object nemen dat de rol van bron heeft. Die
categorie kan volgens hen niet optreden in receptieve zinnen in het Standaardnederlands. Niettemin
zijn die werkwoorden in niet-standaardvariëteiten van het Nederlands soms wel toegestaan; dat is
bijvoorbeeld het geval voor het Heerlens Nederlands (Broekhuis & Cornips 2012:1229). Broekhuis &
Cornips (2012) vermelden echter nergens expliciet het werkwoord ontnemen. Colleman (te versch.:52)
doet dat wel: hij noemt het in de rij van privatieve werkwoorden, een categorie die hij niet terugvond
in de receptieve zinnen van zijn corpus. Overigens vond hij ook geen zoekresultaten voor “kreeg
ontnomen” via Google (Colleman te versch.:56). Colleman (te versch.:64-66) duidt hier dezelfde
oorzaak aan als bij weigeren: de oorspronkelijke betekenis van krijgen en de betekenis van ontnemen
zijn vrijwel tegengesteld aan elkaar, waardoor de twee niet met elkaar gecombineerd kunnen worden.
Het betreft hier dus nogmaals een effect van de semantische persistentie. De restrictie zou hier
zowaar nog strenger zijn dan bij weigeren, omdat het indirect object zelfs niet meer als een recipiens
beschouwd kan worden, maar als een bron. Nochtans voert Lenz (2009:132) ontnemen toch op als een
voorbeeld van een werkwoord dat gereceptiveerd kan worden. Royen (1952) rept dan weer met geen
woord van het werkwoord.
Hoewel de meningen in de literatuur dus wel een beetje verdeeld lijken, zien we toch een sterke
afwijzing van zin (30) in tabel 43. Slechts achttien informanten, goed voor 5,4 procent van het totale
aantal informanten, geven de zin een score van 4 of 5. Meer dan zes op de tien informanten achten de
zin bovendien niet meer waard dan een 1, de laagste score. Het lijkt er dus op dat Colleman (te versch.)
gelijk heeft over de strenge restrictie: ontnemen krijgt een nog lagere gemiddelde
aanvaardbaarheidsscore dan weigeren, namelijk 1,61.
(30) De dronken bestuurder kreeg zijn rijbewijs ontnomen.
Valid
1
2
3
4
5
Total
Frequency
Percent
Valid Percent
Cumulative Percent
212
72
35
10
8
337
62,9
21,4
10,4
3,0
2,4
100,0
62,9
21,4
10,4
3,0
2,4
100,0
62,9
84,3
94,7
97,6
100,0
Tabel 43: frequentietabel voor het werkwoord ontnemen.
51
Aangezien Broekhuis & Cornips (2012:1229) beweren dat werkwoorden als ontnemen wel
gereceptiveerd kunnen worden in het Heerlens Nederlands, zullen we de nodige aandacht besteden
aan eventuele diatopische verschillen. Eerst gaan we na of er significante verschillen bestaan tussen
de antwoorden van de Belgische en die van de Nederlandse respondenten. In tabel 44 zien we geen al
te grote verschillen tussen beide nationaliteiten. Wel is het zo dat de Nederlandse informanten
frequenter opteren voor de tussenliggende scores, terwijl de Belgische al wat vaker de score 1 of 5
aanvinken. Daardoor ligt de gemiddelde aanvaardbaarheidsscore bij de Nederlanders iets hoger: 1,72
tegenover 1,55 bij de Belgen. Een t-test wijst echter uit dat we die bevinding niet mogen generaliseren.
De p-waarde is namelijk hoger dan 0,10 (p = 0,133; t = -1,507; df = 328). Niettemin is het nog altijd
mogelijk dat de variatie regionaal bepaald is. In België komen er zeven acceptaties (score 4 of 5) uit
Oost-Vlaanderen, twee uit Antwerpen, één uit West-Vlaanderen en één uit Limburg. De
receptiefconstructie met ontnemen lijkt dus gewoner in Oost-Vlaanderen, maar dat kan ook gewoon
te wijten zijn aan de grote dominantie van Oost-Vlamingen onder de respondenten. Op basis van onze
gegevens kunnen we dus niet meteen spreken van een regionale bepaaldheid. Hetzelfde geldt
eigenlijk voor Nederland: er komen drie informanten uit Gelderland, drie uit Zuid-Holland en één uit
Utrecht. Het is waarschijnlijk geen toeval dat Zuid-Holland en Gelderland het grootste aantal
informanten leverden voor onze enquête.
1
ontnemen
2
3
Total
4
5
Belg
Count
% within Nationaliteit
139
67,5%
37
18,0%
19
9,2%
5
2,4%
6
2,9%
206
100,0%
Nederlander
Count
67
34
16
5
2
124
% within Nationaliteit
Count
% within Nationaliteit
54,0%
206
62,4%
27,4%
71
21,5%
12,9%
35
10,6%
4,0%
10
3,0%
1,6%
8
2,4%
100,0%
330
100,0%
Nationaliteit
Total
Tabel 44: kruistabel voor het werkwoord ontnemen en de nationaliteit van de informanten.
Hoewel we niet kunnen gewagen van diatopische verschillen, is het wel mogelijk dat het beroep of de
opleiding een invloed heeft op de beoordelingen. Uit tabel 45 blijkt echter dat dat niet echt het geval
is. Wel zijn er bij de taalgerelateerde beroepen en opleidingen wat minder informanten die voor de
score 5 opteren, wat wellicht te maken heeft met hun taalinzicht. De gemiddelde
aanvaardbaarheidsscore bedraagt 1,55 bij de taalgerelateerde en 1,62 bij de niet-taalgerelateerde
vakgebieden. Met een t-test kunnen we gemakkelijk bewijzen dat we hier geen significant
onderscheid hebben gevonden tussen beide groepen: de p-waarde is namelijk groter dan 0,10 (p =
0,585; t = 0,546; df = 335). Het heeft dus wederom geen zin om de respondenten met een taalkundige
achtergrond buiten beschouwing te laten.
52
Beroep
ontnemen
2
3
4
57
28
7
21,8% 10,7% 2,7%
Total
Niet taalgerelateerd
Count
% within Beroep
1
162
62,1%
Taalgerelateerd
Count
50
15
7
3
1
76
% within Beroep
Count
% within Beroep
65,8%
212
62,9%
19,7%
72
21,4%
9,2%
35
10,4%
3,9%
10
3,0%
1,3%
8
2,4%
100,0%
337
100,0%
Total
5
7
2,7%
261
100,0%
Tabel 45: kruistabel voor het werkwoord ontnemen en het beroep of de opleiding van de informanten.
Bij het werkwoord ontnemen lijkt de leeftijd opnieuw geen grote rol te spelen in de bepaling van de
score. Het enige opmerkelijke onderscheid dat we kunnen vinden in tabel 46 is dat slechts een kleine
zes op de tien -25-jarigen de score 1 kiezen, tegenover (ruim) acht op de tien 25+’ers. In de plaats
daarvan lijkt de jongste categorie vaker de score 2 aan te klikken: bijna een kwart onder hen doet dat,
terwijl dat bij de andere twee groepen minder dan tien procent betreft. De zin wordt dus inderdaad
wat meer aanvaard door de jongste informanten, bij wie de gemiddelde score 1,64 bedraagt; bij de
middengroep is dat slechts 1,38 en bij de 60+’ers 1,48. Een Anova draait uit op een p-waarde van 0,264
(F (2, 203) = 1,341), dus het resultaat is nogmaals niet significant. Hoewel de jongste informanten de
zin beter lijken te beoordelen, kunnen we niet voorwenden dat dat ook op de hele Vlaamse populatie
van toepassing is.
Leeftijd
-25
25-59
60+
Total
Count
% within Leeftijd
Count
% within Leeftijd
Count
% within Leeftijd
Count
% within Leeftijd
1
77
59,7%
42
80,8%
20
80,0%
139
67,5%
2
32
24,8%
4
7,7%
1
4,0%
37
18,0%
ontnemen
3
13
10,1%
4
7,7%
2
8,0%
19
9,2%
Total
4
4
3,1%
0
0,0%
1
4,0%
5
2,4%
5
3
2,3%
2
3,8%
1
4,0%
6
2,9%
129
100,0%
52
100,0%
25
100,0%
206
100,0%
Tabel 46: kruistabel voor het werkwoord ontnemen en de leeftijd van de Belgische informanten.
Als we ten slotte de commentaren bekijken, wordt duidelijk dat een heleboel mensen wel degelijk
problemen hebben met de combinatie van krijgen en ontnemen. Zowaar 62 informanten van de 319 die
voor de score 1, 2 of 3 opteren, geven dat op de een of andere manier te kennen. Daarvan stelt het
grootste deel als alternatief voor om de zin passief te maken, met behulp van het hulpwerkwoord
‘werd’. Slechts twee informanten geven mogelijkerwijs een andere reden op, maar die is niet echt
verhelderend: de ene zegt dat het “vaag” is, de andere zegt dat ‘ontnomen’ “raar klinkt”. Opvallend is
dat de verklaring van de semantische persistentie opnieuw ondersteund wordt door een aantal – om
precies te zijn negen – respondenten. Een greep uit de commentaren: de werkwoorden “klinken niet
goed samen”, het gaat om een “tegenstelling”, “hij krijgt zelfs letterlijk niks”, “het is niet mogelijk om
iets te ontvangen als je iets ontnomen wordt”, enz.
53
4.1.12. Inschenken
Het werkwoord inschenken maakt in Broekhuis & Cornips’ (2012:1224) classificatie deel uit van de
groep werkwoorden met een indirect object dat als belanghebbende optreedt. Volgens hen leent
inschenken zich tot receptivering; dat is echter niet het geval voor alle werkwoorden die in deze
categorie passen. Voor het overige is er nog maar zeer weinig geweten over het gedrag van inschenken
in de receptiefconstructie. Bij Colleman (te versch.) vinden we het werkwoord nergens terug, wat
impliceert dat hij het niet terugvond in de receptieve zinnen van zijn corpus. Het betreft hier wel een
partikelwerkwoord met in-, wat een dubbelparticipantpartikel is. Collemans (te versch.:55) stelling
dat de receptiefconstructie een voorkeur heeft voor werkwoorden met zulke partikels, pleit dus ook
in het voordeel van een receptief inschenken. Royen (1952) en Lenz (2009) maken trouwens evenmin
melding van het werkwoord.
Aangezien er zo weinig geschreven is over inschenken in de receptiefconstructie, zijn onze
bevindingen des te interessanter. Tabel 47 toont dat de resultaten van de enquête stroken met wat
Broekhuis & Cornips (2012) reeds vermoedden: ruim 85 procent van de informanten vindt zin (31)
normaal klinken (score 4 of 5). Daarvan kiezen zelfs meer dan zes op de tien respondenten de
maximale score. We zien dat het aantal informanten dat voor een bepaalde score opteert, groeit
naarmate de score groter wordt. De gemiddelde aanvaardbaarheidsscore is dan ook erg hoog: 4,36. Als
we kijken naar de opmerkingen bij de scores lager dan 4 is er bovendien maar één informant die
verkondigt dat het een “rare combinatie” van werkwoorden is. De overige vier hebben eerder moeite
met het werkwoord op zich en zouden het vervangen door aanbieden of uitschenken.
(31) Alle wijnliefhebbers kregen een glas Chablis ingeschonken.
Valid
1
2
3
4
5
Total
Frequency
Percent
Valid Percent
Cumulative Percent
12
17
19
78
211
337
3,6
5,0
5,6
23,1
62,6
100,0
3,6
5,0
5,6
23,1
62,6
100,0
3,6
8,6
14,2
37,4
100,0
Tabel 47: frequentietabel voor het werkwoord inschenken.
We zullen nu onderzoeken of het Belgisch-Nederlands en het Nederlands-Nederlands verschillen
vertonen wat betreft het werkwoord inschenken in de receptiefconstructie. Als we tabel 48 bekijken,
lijkt dat op het eerste gezicht inderdaad het geval te zijn. Bijna alle strikte afwijzingen (score 1) van
de zin zijn immers afkomstig van Vlamingen. Voor het overige zijn er daarentegen geen grote
verschillen op te merken. De gemiddelde scores voor beide bevolkingsgroepen zijn bijgevolg niet zo
verschillend: 4,31 voor de Belgische en 4,43 voor de Nederlandse informanten. De p-waarde van 0,298
(t= -1,043; df = 306,131) is ook hoger dan 0,10, wat aantoont dat het resultaat niet significant is.
54
Bovendien lijkt het receptieve inschenken ook niet regionaal bepaald te zijn. De Vlaamse afwijzingen
(score 1 of 2) zijn verdeeld over heel België: twaalf uit Oost-Vlaanderen, drie uit Antwerpen, twee uit
West-Vlaanderen, twee uit Vlaams-Brabant, en één uit Limburg. Hoewel de meerderheid van de
afwijzingen uit Oost-Vlaanderen komt, mogen we dat niet veralgemenen, aangezien onze totale groep
informanten ook gedomineerd wordt door Oost-Vlamingen. Voor Nederland zijn de afwijzingen
eveneens verdeeld over het hele land: twee komen uit Noord-Holland, en dan telkens één uit NoordBrabant, Friesland, Zuid-Holland, Zeeland, Gelderland, Utrecht en Overijssel. We kunnen dus niet
spreken van diatopische variatie voor het werkwoord inschenken op basis van onze verzamelde data.
Total
Belg
Count
% within Nationaliteit
Nederlander
Count
1
7
6
34
76
124
% within Nationaliteit
Count
% within Nationaliteit
0,8%
12
3,6%
5,6%
17
5,2%
4,8%
19
5,8%
27,4%
76
23,0%
61,3%
206
62,4%
100,0%
330
100,0%
Nationaliteit
Total
2
10
4,9%
inschenken
3
4
13
42
6,3% 20,4%
1
11
5,3%
5
130
63,1%
206
100,0%
Tabel 48: kruistabel voor het werkwoord inschenken en de nationaliteit van de informanten.
Ook voor dit werkwoord controleren we de eventuele invloed van de parameter beroep. Die blijkt nog
maar eens zo goed als onbestaande. In tabel 49 zien we wel dat de strikte afwijzingen (score 1) voor
het grootste deel afkomstig zijn van personen zonder taalgerelateerde opleiding of beroep; opnieuw
kunnen we dat kaderen door naar het taalgevoel van de informanten met een taalkundige
achtergrond te verwijzen. Al bij al liggen de gemiddelde aanvaardbaarheidsscores van beide groepen
erg dicht bij elkaar: 4,37 voor de niet-taalgerelateerde disciplines en 4,33 voor de taalgerelateerde.
Het is dan ook logisch dat we niet kunnen spreken van een significant resultaat. De p-waarde is met
0,753 (t = 0,315; df = 335) tenslotte veel hoger dan 0,10.
Beroep
1
2
inschenken
3
4
Total
5
Niet taalgerelateerd
Count
% within Beroep
10
3,8%
12
4,6%
14
5,4%
60
23,0%
165
63,2%
261
100,0%
Taalgerelateerd
Count
2
5
5
18
46
76
% within Beroep
2,6%
6,6%
6,6%
23,7%
60,5%
100,0%
Count
12
17
19
78
211
337
% within Beroep
3,6%
5,0%
5,6%
23,1%
62,6%
100,0%
Total
Tabel 49: kruistabel voor het werkwoord inschenken en het beroep of de opleiding van de informanten.
Wanneer we nu tot slot de invloed van de leeftijd op de antwoorden van de Belgische informanten
onderzoeken, stellen we een opmerkelijk onderscheid vast tussen de eerste twee leeftijdsgroepen en
de oudste groep. Zo aanvaarden volgens tabel 50 slechts zes op de tien 60+’ers de zin (score 4 of 5),
terwijl dat bij de 25-59-jarigen ruim negen op de tien informanten zijn en bij de -25-jarigen ruim 8,5
op de tien. Anderzijds geeft een vijfde van de 60+’ers de zin de laagste score, terwijl bij de andere twee
55
leeftijdscategorieën slechts tussen de drie en de vier procent dat doet. De gemiddelde
aanvaardbaarheidsscores lopen bijgevolg ook vrij sterk uiteen: 4,36 bij de jongeren en 4,54 bij de
middengroep, maar slechts 3,56 bij de ouderen. Het ziet er dus naar uit dat onze hypothese
werkelijkheid blijkt te zijn voor het werkwoord inschenken: de ouderen aanvaarden het werkwoord
minder frequent in de receptiefconstructie dan de jongeren. Dat wordt bevestigd met een Anova: de
p-waarde is 0,001 (F (2, 203) = 7,109). Die bevindt zich onder de grens van 0,01, dus we hebben zelfs te
maken met een hoogst significant resultaat. We kunnen er dus van uitgaan dat oudere Vlamingen in
het algemeen receptieve zinnen met inschenken minder aanvaarden dan gemiddeld.
Leeftijd
-25
25-59
60+
Total
Count
% within Leeftijd
Count
% within Leeftijd
Count
% within Leeftijd
Count
% within Leeftijd
1
4
3,1%
2
3,8%
5
20,0%
11
5,3%
2
6
4,7%
0
0,0%
4
16,0%
10
4,9%
inschenken
3
9
7,0%
3
5,8%
1
4,0%
13
6,3%
Total
4
30
23,3%
10
19,2%
2
8,0%
42
20,4%
5
80
62,0%
37
71,2%
13
52,0%
130
63,1%
129
100,0%
52
100,0%
25
100,0%
206
100,0%
Tabel 50: kruistabel voor het werkwoord inschenken en de leeftijd van de Belgische informanten.
4.1.13. Kopen
Het werkwoord kopen beschouwen Broekhuis & Cornips (2012:1230) eveneens als een werkwoord
waarvan het indirect object de rol van belanghebbende vervult. Het verschil met inschenken is echter
dat kopen in het Standaardnederlands niet gereceptiveerd kan worden. Wel is het naar hun mening
zo dat receptieve zinnen met kopen wél optreden in oostelijke dialecten, zoals het Nederlands van
Heerlen. Hoewel Colleman (te versch.) het werkwoord niet ter sprake brengt, kunnen we het
misschien onderverdelen bij de werkwoorden die eigenlijk zelfs niet in de dubbelobjectconstructie
kunnen verschijnen. Colleman (2002:511-512) wijst in een studie over de benefactieve
dubbelobjectconstructie op de verdeeldheid onder verschillende onderzoekers omtrent het
werkwoord kopen. Sommigen beschouwen kopen in de dubbelobjectconstructie als een regionaal
verschijnsel, terwijl anderen het wel gewoon als standaardtaal opvoeren. Het hoeft dus niet te
verbazen als kopen in de receptiefconstructie eveneens regionaal bepaald zou zijn, waarbij sommige
regio’s het aanvaarden en andere niet. Voor het overige zien we het werkwoord nergens anders
opduiken in de geraadpleegde literatuur: noch Royen (1952) noch Lenz (2009) behandelt de kwestie.
We tasten dus nog een beetje in het duister wat betreft de combinatie van het hulpwerkwoord krijgen
en het hoofdwerkwoord kopen. Nochtans blijkt uit tabel 51 dat er een vrij grote consensus bestaat
onder de informanten over de aanvaardbaarheid van zin (32). Haast negen op de tien respondenten
geven de zin een negatieve beoordeling (score 1 of 2). Bijna 65 procent daarvan klikt zelfs de
allerlaagste score aan. De gemiddelde aanvaardbaarheidsscore is daarom ook erg laag, namelijk 1,56.
56
(32) Bart kreeg een nieuwe laptop gekocht voor zijn verjaardag.
Valid
Frequency
Percent
Valid Percent
Cumulative Percent
218
81
16
12
10
337
64,7
24,0
4,7
3,6
3,0
100,0
64,7
24,0
4,7
3,6
3,0
100,0
64,7
88,7
93,5
97,0
100,0
1
2
3
4
5
Total
Tabel 51: frequentietabel voor het werkwoord kopen.
Ondanks de unanimiteit van de antwoorden, is het toch nog steeds zinvol na te gaan of bepaalde
sociale factoren een invloed uitoefenen op de oordelen van de informanten. Ten eerste zullen we een
vergelijking maken tussen het Belgisch-Nederlands en het Nederlands-Nederlands op basis van de
nationaliteit. Colleman (2002:511-512) geeft over de benefactieve dubbelobjectconstructie met
werkwoorden als kopen aan dat de verschillen zich meestal aftekenen tussen noord en zuid: in het
zuiden, meer bepaald in België en eventueel de zuidelijke provincies van Nederland, zouden zulke
zinnen beter geaccepteerd zijn dan in het noorden. We kunnen dus een soortgelijke situatie
verwachten voor kopen in de receptiefconstructie. Tabel 52 toont echter dat de nationaliteit niet echt
een bepalende factor is voor de antwoordkeuze. De percentages voor beide populaties lopen min of
meer gelijk, en er zijn in verhouding zelfs meer Nederlandse informanten die de zin aanvaarden dan
Belgische (7,2 procent tegenover 5,8 procent). Hoe dan ook zijn de verschillen zeker niet groot genoeg
om van een significant onderscheid te kunnen gewagen tussen de twee populaties. De gemiddelden
liggen niet zo ver uit elkaar: 1,53 voor de Vlamingen en 1,61 voor de Nederlanders. Daarenboven
ontstijgt de p-waarde de grens van 0,10 (p = 0,436; t = -0,78; df = 328). Uiteraard is het nog steeds
mogelijk dat het om een zuidelijk verschijnsel gaat: de Nederlandse acceptaties kunnen (alle)
afkomstig zijn uit de zuidelijke provincies van Nederland. Als we de plaats van herkomst opzoeken
van de Nederlandse informanten die de score 4 of 5 kiezen, zien we inderdaad dat geen enkele
respondent afkomstig is uit de noordelijke provincies Groningen, Friesland, Drenthe en Flevoland.
Daarnaast is er slechts één acceptatie uit Noord-Holland, maar dan wel uit Haarlem, een stad in het
zuiden van die provincie. Toch moeten we voorzichtig zijn met generalisaties, omdat dat ook kan te
maken hebben met het relatief lage aantal informanten uit het noorden van Nederland.
kopen
2
3
47
10
22,8% 4,9%
Belg
Count
% within Nationaliteit
1
137
66,5%
Nederlander
Count
75
34
% within Nationaliteit
Count
% within Nationaliteit
60,5%
212
64,2%
27,4%
81
24,5%
Nationaliteit
Total
Total
4
6
2,9%
5
6
2,9%
206
100,0%
6
6
3
124
4,8%
16
4,8%
4,8%
12
3,6%
2,4%
9
2,7%
100,0%
330
100,0%
Tabel 52: kruistabel voor het werkwoord kopen en de nationaliteit van de informanten.
57
Tabel 53 registreert eventuele verschillen tussen informanten met een taalgerelateerde betrekking of
opleiding en die zonder. Blijkbaar zijn het toch vooral de mensen zonder taalkundige achtergrond die
de zin meer dan een 2 waard achten. Terwijl slechts 7,8 procent van de informanten uit een
taalgerelateerd vakgebied de score 3, 4 of 5 selecteert, is dat bij de niet-taalgerelateerde disciplines
12,3 procent. Daardoor ligt de gemiddelde aanvaardbaarheidsscore bij de eerste groep ook wat lager:
1,46 ten opzichte van 1,59. De verklaring die berust op het taalinzicht, is hier nog maar eens
toepasselijk. Toch betreft het hier andermaal geen significant resultaat: de p-waarde is 0,299 (t = 1,04;
df = 335). Voor de zoveelste keer is er dus geen echte aanleiding om de taalgerelateerde groep niet bij
het onderzoek te betrekken.
kopen
Beroep
Niet taalgerelateerd
Taalgerelateerd
Total
Total
1
2
3
4
5
Count
166
63
13
11
8
261
% within Beroep
63,6%
24,1%
5,0%
4,2%
3,1%
100,0%
Count
52
18
3
1
2
76
% within Beroep
68,4%
23,7%
3,9%
1,3%
2,6%
100,0%
Count
218
81
16
12
10
337
% within Beroep
64,7%
24,0%
4,7%
3,6%
3,0%
100,0%
Tabel 53: kruistabel voor het werkwoord kopen en het beroep of de opleiding van de informanten.
Een laatste variabele die een effect kan uitoefenen op de beoordelingen van de informanten, is de
leeftijd. Tabel 54 brengt echter geen spectaculaire verschillen aan het licht. We zien wel dat de jongste
groep informanten minder vaak voor de laagste score opteert (ongeveer zes op de tien tegenover
ongeveer drie kwart bij de twee andere groepen), maar uiteindelijk kiezen de meeste anderen dan
toch voor de score 2. Voor het overige zijn er geen noemenswaardige verschillen te melden. De
gemiddelde aanvaardbaarheidsscores zijn nagenoeg identiek: 1,54, 1,52 en 1,48 voor respectievelijk
de -25-jarigen, de 25-59-jarigen en de 60+’ers. De p-waarde benadert zelfs de 1 (p = 0,951; F (2, 203) =
0,05), wat dus betekent dat het resultaat absoluut niet significant is en gerust op toeval zou kunnen
berusten.
Leeftijd
1
2
kopen
3
4
5
Total
-25
Count
% within Leeftijd
79
61,2%
38
29,5%
7
5,4%
2
1,6%
3
2,3%
129
100,0%
25-59
Count
39
6
2
3
2
52
% within Leeftijd
75,0%
11,5%
3,8%
5,8%
3,8%
100,0%
Count
19
3
1
1
1
25
% within Leeftijd
76,0%
12,0%
4,0%
4,0%
4,0%
100,0%
Count
137
47
10
6
6
206
% within Leeftijd
66,5%
22,8%
4,9%
2,9%
2,9%
100,0%
60+
Total
Tabel 54: kruistabel voor het werkwoord kopen en de leeftijd van de Belgische informanten.
58
Wanneer we de toelichtingen bekijken bij de scores lager dan 4, wordt duidelijk dat nagenoeg alle
informanten die meer uitleg geven het moeilijk hebben met de combinatie van krijgen en kopen. Het
gaat hier zowaar over zestig informanten. Meer dan de helft daarvan stelt voor het werkwoord kopen
gewoon weg te laten, aangezien het toch niets toevoegt van betekenis aan de zin. Daarnaast stelt een
aantal personen voor krijgen weg te laten en in de plaats ‘heeft gekocht’ of gewoon ‘kocht’ te
gebruiken; op die manier verandert natuurlijk wel de geïntendeerde betekenis van de zin. Twee
respondenten komen met een creatievere oplossing op de proppen: door een komma te plaatsen
tussen ‘laptop’ en ‘gekocht’ wordt de zin wel grammaticaal correct. Een deel van de informanten
tracht ook uit te leggen wat precies het probleem is. Sommige informanten geven te kennen dat het
niet helemaal duidelijk is wat er juist bedoeld wordt: ofwel krijgt Bart de laptop, ofwel koopt hij hem,
maar niet beide. Ook zijn er twee informanten die uitleggen dat krijgen eerder een passieve betekenis
heeft en kopen eerder een actieve, waardoor de twee dus niet samengaan. Ten slotte merkt nog iemand
het volgende op: “krijgen betekent al dat iemand anders deze [laptop] heeft gekocht”. Volgens hem
is kopen bijgevolg overbodig.
4.1.14. Verwijten
Verwijten is een werkwoord dat Broekhuis & Cornips (2012) niet opnemen in hun overzicht van
werkwoorden die al dan niet gereceptiveerd kunnen worden. Zelf kunnen we het werkwoord
misschien wel onderbrengen bij de communicatiewerkwoorden die een indirect object hebben dat als
doel dienstdoet. Daarmee weten we echter nog niet of het werkwoord nu wel of niet in de
receptiefconstructie kan verschijnen. Colleman (te versch.:52-53) verschaft wél een antwoord op die
vraag. Hij voorziet bij de werkwoorden die hij niet aantrof in de receptiefconstructie een speciale
categorie waarbij het subject een bepaalde attitude heeft ten opzichte van het indirect object. De
incompatibiliteit van krijgen met die attitudinele werkwoorden zou nog maar eens te maken hebben
met de semantische persistentie (Colleman te versch.:64-65). Hij legt uit dat het subject bij zulke
werkwoorden immers niets krijgt, ook niet in een figuurlijke zin. Dat klopt zeker voor het voorbeeld
dat hij gebruikt, benijden, maar bij verwijten is dat niet zo glashelder. Men zou immers kunnen zeggen
dat het indirect object hier nog steeds iets ontvangt, namelijk een verwijt. Andere onderzoekers zoals
Royen (1952) en Lenz (2009) vermelden het werkwoord helemaal niet.
We kunnen dus enkel op basis van Collemans (te versch.) artikel een uitspraak doen over verwijten,
namelijk dat het werkwoord over het algemeen niet in de receptiefconstructie voorkomt. Niettemin
heeft Colleman (te versch.) geen verdere zoekopdrachten uitgevoerd voor dit specifieke werkwoord
en is de verklaring van de semantische persistentie misschien minder van toepassing dan bij andere
werkwoorden die een attitude uitdrukken. Mogelijkerwijs wordt het werkwoord dus nog wel vaker
aanvaard door onze informanten dan eerst gedacht. De gegevens in tabel 55 tonen inderdaad dat zin
(33) nog relatief goed geëvalueerd wordt. Zo opteren ruim vier op de tien informanten voor de scores
4 of 5. De meningen lopen zelfs zo sterk uiteen dat elke score telkens door ongeveer twintig procent
59
van het totale aantal respondenten geselecteerd wordt. Als gevolg is de gemiddelde
aanvaardbaarheidsscore ook nogal onbeslist wat betreft het bestaan van een gereceptiveerd verwijten:
met 2,99 slaan de informanten het pad in van de gulden middenweg. Het is natuurlijk ook mogelijk
dat er een andere oorzaak schuilgaat achter de verdeeldheid die heerst onder de informanten, maar
op basis van de commentaren kunnen we die optie min of meer uitsluiten. Er zijn immers 32
informanten die een score lager dan 4 geven en daarbij specifiëren dat krijgen niet samengaat met
verwijten. Daarvan geeft zowat iedereen, op één uitzondering na, als aanvaardbaar alternatief het
hulpwerkwoord worden of zijn op, wat dus het hulpwerkwoord van het passief is.
(33) De directeur kreeg al vaker een gebrek aan leiderschap verweten.
Valid
Frequency
Percent
Valid Percent
Cumulative Percent
1
2
75
64
22,3
19,0
22,3
19,0
22,3
41,2
3
59
17,5
17,5
58,8
4
69
20,5
20,5
79,2
5
70
20,8
20,8
100,0
Total
337
100,0
100,0
Tabel 55: frequentietabel voor het werkwoord verwijten.
De nationaliteit van de informanten kan ook hier weer een doorslaggevende factor geweest zijn in de
beoordeling. Tabel 56 vertoont vooral een verschil voor de score 5: meer dan een kwart van de
Belgische informanten kiest deze score, tegenover slechts een dikke tien procent van de Nederlandse
respondenten. Die laatsten lijken dan weer vaker te opteren voor de scores 2 en 3: 46 procent
tegenover 31,5 procent van de Vlamingen. Daardoor ligt de gemiddelde aanvaardbaarheidsscore bij
de Belgische informanten ook een stukje hoger: 3,08 tegenover 2,83 bij de Nederlanders. Helaas
kunnen we deze bevindingen niet extrapoleren naar de rest van de bevolking: een t-test levert ons
een p-waarde op van 0,111 (t = 1,597; df = 291,224), wat dus lichtjes hoger is dan 0,10. Dat betekent
echter niet noodzakelijk dat er geen verschillen bestaan tussen het Belgisch-Nederlands en het
Nederlands-Nederlands, maar we kunnen die potentiële verschillen in elk geval niet aanwijzen op
basis van onze data. Ook is het mogelijk dat de verschillen zich niet zozeer tussen België en Nederland
aftekenen, maar dat het gereceptiveerde verwijten wél vaker in het zuiden aanvaard wordt. Zo
bevinden er zich geen mensen uit Groningen, Friesland, Flevoland, Overijssel of Noord-Holland onder
de Nederlandse informanten die de zin een score 5 geven.11 Wel komen er twee van die respondenten
uit Drenthe, wat dus een noordelijke provincie is. Diepgaander onderzoek is hier bijgevolg zeker
aangewezen.
11
Behalve één uitzondering uit het uiterste zuiden van de provincie Noord-Holland, namelijk uit Hilversum.
60
verwijten
Nationaliteit
Belg
Nederlander
Total
Total
1
2
3
4
5
Count
48
33
32
40
53
206
% within Nationaliteit
23,3%
16,0%
15,5%
19,4%
25,7%
100,0%
Count
24
30
27
29
14
124
% within Nationaliteit
19,4%
24,2%
21,8%
23,4%
11,3%
100,0%
Count
72
63
59
69
67
330
% within Nationaliteit
21,8%
19,1%
17,9%
20,9%
20,3%
100,0%
Tabel 56: kruistabel voor het werkwoord verwijten en de nationaliteit van de informanten.
Wat het beroep of de opleiding van de informanten betreft, helpt tabel 57 ons verder op weg. De
informanten met een taalgerelateerde job of scholing blijken de zin aanzienlijk minder frequent te
aanvaarden dan de “naïeve” informanten. Zo geeft slechts 23,7 procent van de eerste groep een score
hoger dan 3, terwijl dat bij de laatste groep op 46,3 procent neerkomt. Een direct gevolg daarvan is
dat de gemiddelde aanvaardbaarheidsscores ver uit elkaar liggen: 3,12 bij de niet-taalgerelateerde
vakgebieden en 2,53 bij de taalgerelateerde. De t-test wijst dan ook duidelijk uit dat het hier een
hoogst significant verschil betreft: de p-waarde is veel kleiner dan 0,01, namelijk 0,001 (t = 3,405; df =
137,353). In dit geval heeft het dus wel degelijk zin om enkel rekening te houden met de informanten
zonder taalkundige achtergrond en de taalgerelateerde beroepen en studies buiten beschouwing te
laten.
Beroep
1
2
verwijten
3
4
5
Total
Niet taalgerelateerd
Count
% within Beroep
54
20,7%
45
17,2%
41
15,7%
58
22,2%
63
24,1%
261
100,0%
Taalgerelateerd
Count
21
19
18
11
7
76
% within Beroep
27,6%
25,0%
23,7%
14,5%
9,2%
100,0%
Count
% within Beroep
75
22,3%
64
19,0%
59
17,5%
69
20,5%
70
20,8%
337
100,0%
Total
Tabel 57: kruistabel voor het werkwoord verwijten en het beroep of de opleiding van de informanten.
Voordat we dat doen, zullen we eerst testen of de leeftijd van de Belgische informanten bepalend is
voor de score die ze kiezen. In tabel 58 zien we dat de zin merkwaardig genoeg vooral aanvaard wordt
door 25-59-jarigen: precies de helft van hen geeft een score hoger dan 3, gevolgd door bijna 45 procent
van de -25-jarigen en veertig procent van de 60+’ers. De verschillen zijn niet enorm, maar toch groot
genoeg om te vermelden. Opvallend genoeg is het ook in die middengroep dat het grootste aantal
scores 1 wordt toegekend: meer dan dertig procent onder hen selecteert deze score, tegenover 28
procent van de ouderen en amper twintig procent van de jongeren. Blijkbaar zijn de keuzes bij de
middelste leeftijdscategorie dus eerder zwart-wit en kiezen zij minder vaak voor de tussenliggende
scores. Precies doordat het in twee richtingen werkt, zijn de gemiddelde scores voor de twee jongste
leeftijdscategorieën identiek, namelijk 3,12. Bij de ouderen ligt dat gemiddelde wat lager en is het 2,8.
61
Hoe dan ook zijn we niet in staat significante verschillen bloot te leggen: de p-waarde bedraagt 0,615
(F (2, 203) = 0,488) en is dus hoger dan 0,10.
Leeftijd
1
2
verwijten
3
Total
4
5
-25
Count
% within Leeftijd
25
19,4%
23
17,8%
24
18,6%
25
19,4%
32
24,8%
129
100,0%
25-59
Count
16
6
4
8
18
52
% within Leeftijd
30,8%
11,5%
7,7%
15,4%
34,6%
100,0%
Count
7
4
4
7
3
25
% within Leeftijd
Count
% within Leeftijd
28,0%
48
23,3%
16,0%
33
16,0%
16,0%
32
15,5%
28,0%
40
19,4%
12,0%
53
25,7%
100,0%
206
100,0%
60+
Total
Tabel 58: kruistabel voor het werkwoord verwijten en de leeftijd van de Belgische informanten.
Tot slot zullen we ook de invloed van de variabelen nationaliteit en leeftijd onderzoeken bij de
respondenten die geen taalgerelateerd vakgebied beoefenen. Een t-test wees immers uit dat er
significante verschillen bestaan tussen de niet-taalgerelateerde en de taalgerelateerde beroepen,
waarbij de eerste de zin vaker aanvaarden dan de laatste. We beginnen met tabel 59, waarin we de
impact van de nationaliteit kunnen nagaan. Oorspronkelijk vonden we geen significante verschillen
tussen het Belgisch-Nederlands en het Nederlands-Nederlands, al leken onze Belgische informanten
de zin wel vaker te accepteren dan de Nederlandse. Ook voor de groep “naïeve” sprekers kunnen we
dezelfde bevinding maken: bijna drie op de tien Belgen kennen de zin de hoogste score toe, terwijl dat
bij de Nederlanders slechts iets meer dan één op de tien doet. De gemiddelde aanvaardbaarheidsscores
zijn erg verschillend: 3,22 bij de Vlamingen tegenover slechts 2,89 bij de Nederlanders. Een
significantietest levert ditmaal wel een p-waarde op die lager is dan 0,10, namelijk 0,079 (t = 1,769; df
= 181,887). Die waarde geeft aan dat het een tendens betreft; we kunnen dus nog niet met zekerheid
beweren dat het receptieve verwijten werkelijk meer aanvaard wordt in het Belgisch-Nederlands dan
in het Nederlands-Nederlands, maar de kans is in elk geval aanzienlijk. De volgende tabel, tabel 60,
helpt ons te bepalen of er verschillen bestaan tussen de drie leeftijdscategorieën. Voor alle Belgen
samen vonden we alvast geen significante resultaten, maar misschien wel binnen de “naïeve” groep
sprekers. Zo zien we dat de score 1 vooral geselecteerd wordt door de informanten ouder dan 25, meer
bepaald door ongeveer 28 procent onder hen, tegenover slechts 15,5 procent van de jongeren. We
zien echter opnieuw dat het niet de jongste categorie is maar de middengroep die het vaakst voor de
score 5 opteert: bijna vier op de tien respondenten. De gemiddelde scores zien er als volgt uit: 3,29 bij
de -25-jarigen, 3,28 bij de 25-59-jarigen en 2,8 bij de 60+’ers. Een Anova geeft ons wederom geen
significant resultaat voor de parameter leeftijd: de p-waarde bedraagt 0,334 (F (2, 171) = 1,102).
62
verwijten
Nationaliteit
Total
1
2
3
4
5
Count
36
27
25
35
51
174
% within Nationaliteit
20,7%
15,5%
14,4%
20,1%
29,3%
100,0%
Count
16
18
16
23
9
82
% within Nationaliteit
19,5%
22,0%
19,5%
28,0%
11,0%
100,0%
Count
52
45
41
58
60
256
% within Nationaliteit
20,3%
17,6%
16,0%
22,7%
23,4%
100,0%
Belg
Nederlander
Total
Tabel 59: kruistabel voor het werkwoord verwijten en de nationaliteit van de informanten zonder
taalgerelateerd beroep of opleiding.
-25
Count
% within Leeftijd
1
16
15,5%
2
19
18,4%
verwijten
3
17
16,5%
25-59
Count
13
4
4
7
18
46
% within Leeftijd
28,3%
8,7%
8,7%
15,2%
39,1%
100,0%
Count
7
4
4
7
3
25
% within Leeftijd
Count
% within Leeftijd
28,0%
36
20,7%
16,0%
27
15,5%
16,0%
25
14,4%
28,0%
35
20,1%
12,0%
51
29,3%
100,0%
174
100,0%
Leeftijd
60+
Total
Total
4
21
20,4%
5
30
29,1%
103
100,0%
Tabel 60: kruistabel voor het werkwoord verwijten en de leeftijd van de Belgische informanten zonder
taalgerelateerd beroep of opleiding.
4.1.15. Toevoegen
Het laatste werkwoord dat we hebben opgevraagd in onze enquête, is toevoegen. Het is een beetje een
vreemde eend in de bijt, omdat toevoegen geen ditransitief werkwoord is en verschillende
onderzoekers erop wijzen dat de werkwoorden die zich lenen tot receptivering in principe
ditransitieve werkwoorden zijn. De eerste restrictie die Broekhuis & Cornips (2012:1219) namelijk
opleggen aan de receptiefconstructie, is dat de werkwoorden die erin voorkomen enkel ditransitief
kunnen zijn, terwijl de werkwoorden in de passiefconstructie ook intransitief of transitief kunnen
zijn. Landsbergen (2006:158) heeft het zelfs over ditransitieve werkwoorden die een specifieke soort
overdracht benoemen. Colleman (te versch.:45-51) toont echter aan dat er ook werkwoorden
gereceptiveerd kunnen worden die niet in de dubbelobjectconstructie kunnen verschijnen. In die
categorie onderscheidt hij een subklasse van partikelwerkwoorden die geen recipiens maar een soort
ruimtelijke doelparticipant bij zich nemen. Dat geldt onder andere voor indienen en onderbrengen,
maar dus ook voor toevoegen. Hoewel hij dat fenomeen slechts eenmaal aantrof in zijn corpus, is het
blijkbaar niet zo moeilijk om er voorbeelden van terug te vinden via het internet. Desondanks reppen
Broekhuis & Cornips (2012), Royen (1952) en Lenz (2009) er met geen woord van.
Omdat we het werkwoord enkel aantreffen in Collemans (te versch.) studie, is het nog maar de vraag
hoe vertrouwd onze informanten precies zijn met receptieve zinnen met toevoegen. Uit tabel 61
63
kunnen we afleiden dat de informanten het absoluut niet eens zijn over de aanvaardbaarheid van zin
(34). Zo vindt 44,2 procent onder hen dat de zin een 4 of een 5 waard is, maar ook 37 procent geeft
maar een 1 of een 2. De aantallen informanten zijn dus redelijk gelijkmatig verdeeld over de vijf scores;
enkel de laagste score vinden we wat minder vaak terug. Dit alles levert ons uiteindelijk een
gemiddelde aanvaardbaarheidsscore van 3,16 op. Het is natuurlijk wel van belang te weten of de
afwijzingen wel degelijk te maken hebben met het receptieve toevoegen. De toelichtingen van de
informanten die de zin een score lager dan 4 geven, wijzen uit dat dat naar alle waarschijnlijkheid het
geval is. Alle 22 respondenten geven immers aan dat ze een probleem hebben met krijgen in de zin.
Daarvan stellen er zeventien voor de zin passief te maken, meestal met het voorzetsel ‘aan’ vóór ‘het
wetenschappelijke artikel’. Ook adviseert iemand om ‘toegevoegd’ te vervangen door ‘erbij’, wat
natuurlijk ook een volwaardig alternatief biedt voor de receptieve zin. Twee van de informanten
proberen te verklaren waarom de zin volgens hen niet aanvaardbaar of “gewoon” is: omdat een artikel
een “inanimate object” (sic) is, of anders gezegd omdat “een object […] niet actief iets [kan] doen”, is
het vreemd om deze actievere constructie te gebruiken in plaats van het passief.
(34) Het wetenschappelijke artikel kreeg nog een paragraaf toegevoegd.
Valid
1
2
3
4
5
Total
Frequency
Percent
Valid Percent
Cumulative Percent
46
79
63
72
77
337
13,6
23,4
18,7
21,4
22,8
100,0
13,6
23,4
18,7
21,4
22,8
100,0
13,6
37,1
55,8
77,2
100,0
Tabel 61: frequentietabel voor het werkwoord toevoegen.
In een volgende stap gaan we na of de nationaliteit een invloed uitoefent op de beoordelingen van de
informanten. In tabel 62 zien we dat de Nederlanders de zin in het algemeen iets vaker afwijzen dan
de Belgische respondenten. Zo’n 43,5 procent van de Nederlanders kiest namelijk de score 1 of 2,
terwijl dat bij de Vlamingen bijna tien procent minder is, namelijk 34 procent. Bovendien kiest bijna
een kwart van de Belgen de hoogste score, terwijl bij de Nederlanders amper achttien procent voor
de score 5 opteert. De gemiddelde aanvaardbaarheidsscore ligt bij de Vlamingen bijgevolg hoger dan
bij de Nederlanders: 3,23 tegenover 3. Toch kunnen we niet beweren dat het om een significant
verschil gaat, want de p-waarde is hoger dan 0,10 (p = 0,143; t = 1,467; df = 328). Als we kijken uit welke
streken de Nederlanders afkomstig zijn die wél voor de score 5 opteren, worden we ook niet veel
wijzer: vier personen komen uit Noord-Brabant, drie uit Zuid-Holland, drie uit Limburg, drie uit
Utrecht, twee uit Noord-Holland, twee uit Gelderland, twee uit Friesland, twee uit Groningen en één
uit Drenthe. Enkel Zeeland, Flevoland en Overijssel ontbreken, maar dat zijn provincies waaruit we
sowieso al weinig respons hebben ontvangen.
64
toevoegen
Nationaliteit
Belg
Count
% within Nationaliteit
Nederlander
Count
% within Nationaliteit
Count
% within Nationaliteit
Total
1
2
3
4
5
29
14,1%
41
19,9%
41
19,9%
44
21,4%
51
24,8%
Total
206
100,0%
17
37
21
27
22
124
13,7%
46
13,9%
29,8%
78
23,6%
16,9%
62
18,8%
21,8%
71
21,5%
17,7%
73
22,1%
100,0%
330
100,0%
Tabel 62: kruistabel voor het werkwoord toevoegen en de nationaliteit van de informanten.
De nationaliteit blijkt dan misschien wel geen significante invloed te hebben op de beoordelingen,
maar het beroep of de opleiding van de informanten kan dat wel hebben. In tabel 63 zien we
bijvoorbeeld dat de mensen met een taalgerelateerde job of opleiding minder geneigd zijn om de zin
een score te geven die boven de 3 ligt: slechts iets meer dan een kwart onder hen doet dat, in
tegenstelling tot bijna de helft van de “naïeve” respondenten. Terwijl bij de taalkundig geschoolde
informanten de populairste score een 2 is, is dat bij de anderen een 5, de maximale score. Toevoegen is
dus misschien wel nog ruimer verspreid in de receptiefconstructie dan eerst gedacht. Voor de groep
zonder taalkundige achtergrond is de gemiddelde score 3,31, terwijl dat bij de anderen slechts 2,64
bedraagt. Een t-test resulteert in een p-waarde van 0,000 (t = 4,135; df = 139,021); het gaat hier met
andere woorden om een hoogst significant resultaat.
Beroep
1
2
toevoegen
3
4
5
Niet taalgerelateerd
Count
% within Beroep
33
12,6%
52
19,9%
47
18,0%
58
22,2%
71
27,2%
261
100,0%
Taalgerelateerd
Count
13
27
16
14
6
76
% within Beroep
Count
% within Beroep
17,1%
46
13,6%
35,5%
79
23,4%
21,1%
63
18,7%
18,4%
72
21,4%
7,9%
77
22,8%
100,0%
337
100,0%
Total
Total
Tabel 63: kruistabel voor het werkwoord toevoegen en het beroep of de opleiding van de informanten.
Ook de potentiële invloed van de parameter leeftijd moet worden nagegaan. Onze hypothese hier is
dat receptieve zinnen minder snel aanvaard worden door oudere sprekers dan door jongere. We zien
in tabel 64 echter een merkwaardig fenomeen opduiken, waarbij net het omgekeerde het geval lijkt
te zijn. Zo’n 68 procent van de 60+’ers kent de zin een score 4 of 5 toe, terwijl dat bij de middengroep
nog slechts 46,2 procent doet en bij de jongeren nog 41,8 procent. Anderzijds zijn de ouderen het ook
niet eens met elkaar, want zestien procent onder hen geeft maar een 1, waarmee ze eveneens de
categorie zijn die het grootste aantal informanten levert voor de score 1. Toch zien we de
eerstgenoemde verschillen duidelijk weerspiegeld in de gemiddelde scores, want de score stijgt in
functie van de leeftijd: 3,09 bij de -25-jarigen, 3,33 bij de 25-59-jarigen en 3,76 bij de 60+’ers. Een Anova
toont aan dat we hier zeker te maken hebben met een tendens, aangezien de p-waarde 0,07 (F (2, 203)
= 2,699) bedraagt en zich dus bevindt tussen de 0,05 en de 0,10. Het is goed mogelijk dat diepgaander
65
onderzoek uitwijst dat we hier met een algemene trend te maken hebben die zich voordoet bij de
gehele Nederlandssprekende Belgische bevolking.
Leeftijd
-25
Count
% within Leeftijd
Count
% within Leeftijd
Count
% within Leeftijd
Count
% within Leeftijd
25-59
60+
Total
1
18
14,0%
7
13,5%
4
16,0%
29
14,1%
toevoegen
3
23
17,8%
15
28,8%
3
12,0%
41
19,9%
2
34
26,4%
6
11,5%
1
4,0%
41
19,9%
Total
4
27
20,9%
11
21,2%
6
24,0%
44
21,4%
5
27
20,9%
13
25,0%
11
44,0%
51
24,8%
129
100,0%
52
100,0%
25
100,0%
206
100,0%
Tabel 64: kruistabel voor het werkwoord toevoegen en de leeftijd van de Belgische informanten.
We zullen nu tot slot focussen op de groep informanten zonder taalgerelateerde job of scholing,
aangezien we eerder aantoonden dat de zin vaker aanvaard wordt door deze “naïeve” informanten
dan door de taalkundigen. De eerste parameter die we implementeren, is de nationaliteit.
Oorspronkelijk vonden we geen significante verschillen tussen de Nederlanders en de Belgen,
alhoewel de Belgische informanten de zin wel sneller leken te aanvaarden. Dat zien we in tabel 65 ook
een beetje: terwijl exact de helft van de Vlamingen de score 4 of 5 kiest, is dat bij de Nederlanders
“slechts” 46,4 procent. Bijgevolg bedraagt het Belgische gemiddelde 3,33 en het Nederlandse 3,21. Dat
verschil is uiteraard niet zo groot en een t-test wijst ook uit dat we alweer niet kunnen spreken van
een significant resultaat, aangezien de p-waarde de 0,10 ontstijgt (p = 0,499; t = 0,677; df = 254). De
tweede parameter is de leeftijd. Eerder troffen we een tendens aan waarbij de zin vaker aanvaard
wordt door de ouderen. In tabel 66 zien we vooral bij de score 5 hetzelfde fenomeen opduiken: 23,3
procent van de jongeren kiest deze score, 28,3 procent van de middengroep, en zelfs 44 procent van
de oudste categorie. De gemiddelde scores stijgen evenzeer in functie van de leeftijd: 3,19, 3,41 en 3,76
voor respectievelijk de -25-jarigen, de 25-59-jarigen en de 60+’ers. In dit geval is de bekomen p-waarde
echter hoger dan 0,10, namelijk 0,171 (F (2, 171) = 1,783). Misschien moeten we dus toch maar
voorzichtig zijn met verschillen te poneren tussen de verschillende leeftijdscategorieën, aangezien
we ditmaal geen significant resultaat vinden.
toevoegen
Nationaliteit
Belg
Nederlander
Total
Total
1
2
3
4
5
Count
23
31
33
39
48
174
% within Nationaliteit
13,2%
17,8%
19,0%
22,4%
27,6%
100,0%
Count
10
21
13
18
20
82
% within Nationaliteit
12,2%
25,6%
15,9%
22,0%
24,4%
100,0%
Count
33
52
46
57
68
256
% within Nationaliteit
12,9%
20,3%
18,0%
22,3%
26,6%
100,0%
Tabel 65: kruistabel voor het werkwoord toevoegen en de nationaliteit van de informanten zonder
taalgerelateerd beroep of opleiding.
66
Leeftijd
-25
25-59
60+
Total
Count
% within Leeftijd
Count
% within Leeftijd
Count
% within Leeftijd
Count
% within Leeftijd
1
2
toevoegen
3
4
5
Total
13
12,6%
6
13,0%
4
16,0%
23
13,2%
25
24,3%
5
10,9%
1
4,0%
31
17,8%
18
17,5%
12
26,1%
3
12,0%
33
19,0%
23
22,3%
10
21,7%
6
24,0%
39
22,4%
24
23,3%
13
28,3%
11
44,0%
48
27,6%
103
100,0%
46
100,0%
25
100,0%
174
100,0%
Tabel 66: kruistabel voor het werkwoord toevoegen en de leeftijd van de Belgische informanten zonder
taalgerelateerd beroep of opleiding.
67
4.2.
Algemeen
Op basis van de beoordelingen voor de vijftien receptieve zinnen afzonderlijk, kunnen we algemeen
ook het een en ander postuleren over de constructie zelf. Tabel 67 toont ons voor alle vijftien
werkwoorden samen hoe vaak de informanten een bepaalde score kiezen. De hoogste score, score 5,
blijkt de populairste te zijn, aangezien die in meer dan dertig procent van de gevallen geselecteerd
wordt. Evenwel krijgt ook de allerlaagste score, score 1, redelijk veel aandacht, met meer dan twintig
procent van de beoordelingen. Score 4 wordt gekozen in iets meer dan achttien procent van de
gevallen, score 2 in bijna zeventien procent van de gevallen en score 3 ten slotte in iets meer dan
twaalf procent van de gevallen. Dat levert ons uiteindelijk een gemiddelde score op van 3,22. De
receptiefconstructie lijkt dus in het algemeen vrij goed aanvaard te zijn, ermee rekening houdend dat
bepaalde opgevraagde werkwoorden volgens de geraadpleegde literatuur zelfs niet eens thuishoren
in de constructie. Als we ons uitsluitend baseren op de gemiddelde aanvaardbaarheidsscores, kunnen
we de vijftien werkwoorden rangschikken van meer naar minder geaccepteerd: aanbieden (4,59),
toewijzen (4,47), inschenken (4,36), meedelen (4,23), betalen (3,87), schenken (3,5), vertellen (3,4), tonen
(3,34), brengen (3,17), toevoegen (3,16), verwijten (2,99), weigeren (2,46), geven (1,62), ontnemen (1,61) en
ten slotte kopen (1,56). Opvallend is hier dat de drie meest aanvaarde werkwoorden allemaal
werkwoorden zijn met een dubbelparticipantpartikel, wat strookt met Collemans (te versch.:54)
uitspraak dat dat soort werkwoorden de receptiefconstructie domineert.
Responses
1
1071
21,2%
Percent of
Cases
317,8%
2
846
16,7%
251,0%
3
619
12,2%
183,7%
4
927
18,3%
275,1%
5
1592
5055
31,5%
100,0%
472,4%
1500,0%
N
Werkwoordena
Total
Percent
Tabel 67: frequentietabel voor alle werkwoorden samen.
Voor de eerste parameter, de nationaliteit van de informanten, vonden we betrekkelijk vaak
significante resultaten. Meer bepaald lijken de werkwoorden aanbieden, betalen, toewijzen en geven over
het algemeen beter aanvaard te worden in de receptiefconstructie door de Nederlanders dan door de
Vlamingen. Mogelijkerwijs behoort ook het werkwoord brengen tot dat rijtje, aangezien we daar
eenzelfde tendens aantreffen. Over toewijzen moet wel gezegd worden dat de verschillen niet langer
significant zijn indien we enkel rekening houden met de informanten zonder taalgerelateerd beroep
of opleiding. Uit deze bevindingen zouden we kunnen afleiden dat het Nederlands-Nederlands
algemeen meer openstaat voor allerlei werkwoorden in de receptiefconstructie. Desalniettemin zien
we bij het werkwoord meedelen precies het omgekeerde: de receptieve zin met meedelen wordt vaker
goed bevonden in het Belgisch-Nederlands. Het resultaat blijkt in dit geval zelfs hoogst significant te
68
zijn. Bovendien vertoont de groep “naïeve” informanten hetzelfde fenomeen bij het werkwoord
verwijten, al kunnen we daar slechts gewagen van een tendens. Voor de overige acht werkwoorden
observeren we geen significante verschillen tussen de twee bevolkingsgroepen. Het lijkt erop dat de
Nederlanders vooral opener staan tegenover werkwoorden met een indirect object dat optreedt als
doel en die bovendien een materiële overdracht beschrijven; dat is zowel voor aanbieden als voor
brengen, betalen, toewijzen en geven het geval. Het enige werkwoord dat eveneens thuishoort in die
categorie en waarbij we geen significante invloed bemerken van de nationaliteit, is schenken. Voor de
werkwoorden die vaker in het Belgisch-Nederlands aanvaard worden, namelijk meedelen en verwijten,
hebben we niet meteen een verklaring klaar; daarvoor zou het aangewezen zijn een breder onderzoek
te voeren met meer werkwoorden.
Wanneer we nu de scores voor alle werkwoorden samennemen en uitzetten ten opzichte van de
nationaliteit, verkrijgen we tabel 68. Als we uitsluitend naar de scores 1 kijken, zien we dat de
Belgische informanten hier vaker voor opteren dan de Nederlandse: er is een verschil van 6,3 procent.
Aan het andere uiteinde van de beoordelingsschaal zien we ook dat 51,1 procent van de Nederlandse
informanten de zin aanvaardt (score 4 of 5), terwijl “slechts” 48,7 procent van de Belgen dat doet. Zo
bekomen we een gemiddelde aanvaardbaarheidsscore van 3,18 bij de Belgen en 3,28 bij de
Nederlanders. Hoewel dat onderscheid niet aanzienlijk is, wijst een t-test toch uit dat het hier een
significant resultaat betreft: de p-waarde ligt tussen de 0,01 en de 0,05 (p = 0,028; t = -2,202; df =
4102,916). Met enige voorzichtigheid kunnen we dus stellen dat het Nederlands-Nederlands over het
algemeen meer en vaker werkwoorden toelaat in de receptiefconstructie dan het BelgischNederlands.
Nationaliteit
Belg
Nederlander
Total
Count
% within
Nationaliteit
1
727
23,5%
Werkwoordena
2
3
4
478
378
526
15,5% 12,2% 17,0%
Total
5
981
31,7%
3090
1860
Count
319
357
233
389
562
% within
Nationaliteit
Count
17,2%
19,2%
12,5%
20,9%
30,2%
1046
835
611
915
1543
4950
Tabel 68: kruistabel voor alle werkwoorden samen en de nationaliteit van de informanten.
De volgende variabele die we in beschouwing moeten nemen, is het beroep of de opleiding van de
respondenten. Volgens verschillende onderzoekers zouden linguïsten andere intuïties hebben over
taal dan “naïeve” informanten; daarom zouden hun beoordelingen onbetrouwbaar zijn (zie 3.1.). Wij
opteerden ervoor om telkens de invloed na te gaan van deze parameter door de mensen uit een
taalgerelateerd vakgebied te scheiden van de mensen uit een niet-taalgerelateerd domein. Slechts bij
drie van de vijftien werkwoorden vinden we daadwerkelijk een significant verschil tussen beide
groepen: toewijzen, verwijten en toevoegen. In het geval van toewijzen is de gemiddelde score lager indien
69
we enkel rekening houden met de antwoorden van de “gewone” respondenten, omdat de meeste
afwijzingen van hen afkomstig zijn. Zo verkregen we een gemiddelde van 4,41, tegenover het
oorspronkelijke 4,47. Bij verwijten en toevoegen zijn de gemiddelde scores daarentegen hoger bij de
niet-taalgerelateerde beroepen en studies: 3,12 tegenover het algemene 2,99 bij verwijten en 3,31
tegenover het algemene 3,16 bij toevoegen. Bij die drie werkwoorden hebben we de gebruikelijke
stappen herhaald voor de groep informanten zonder taalkundige achtergrond, om te voorkomen dat
we een vertekend beeld zouden krijgen. In tabel 69 kunnen we de invloed nagaan van het beroep of
de opleiding op de scores voor alle werkwoorden samen. Vooral voor de score 5 zien we een verschil:
de mensen met een taalgerelateerd beroep kiezen minder frequent deze score. Het gaat om een
verschil van vier procent met de “naïeve” sprekers. Dat strookt met het vermoeden dat linguïsten
vaker nuanceren in hun oordelen (zie 3.1.). Anderzijds zien we ook dat de taalkundigen iets vaker de
receptieve zinnen afkeuren: terwijl 41 procent onder hen de score 1 of 2 selecteert, doet “slechts” 37
procent van de anderen hetzelfde. Zo komt het gemiddelde voor de taalgerelateerde vakgebieden
neer op 3,12 en dat voor de overige respondenten op 3,25. Een t-test wijst uit dat deze resultaten
significant zijn, want de p-waarde bedraagt 0,011 (t = 2,544; df = 5053). Algemeen lijken mensen met
een taalgerelateerde job of opleiding dus iets negatiever te staan tegenover receptieve zinnen.
Werkwoordena
Beroep
Niet taalgerelateerd
Taalgerelateerd
Total
1
2
3
4
5
Total
Count
815
635
481
716
1268
3915
% within Beroep
20,8%
16,2%
12,3%
18,3%
32,4%
Count
256
211
138
211
324
% within Beroep
22,5%
18,5%
12,1%
18,5%
28,4%
Count
1071
846
619
927
1592
1140
5055
Tabel 69: kruistabel voor alle werkwoorden samen en het beroep of de opleiding van de informanten.
Tot slot zijn we ook voor elk werkwoord afzonderlijk nagegaan of de leeftijd in verband staat met de
beoordelingen. De hypothese is dat de jongeren de receptieve zinnen over het algemeen vaker zullen
aanvaarden, aangezien de receptiefconstructie pas omstreeks het begin van de twintigste eeuw
ontstaan is en ze toen nog maar een beperkt aantal werkwoorden toeliet. Hoewel we bij onze
Belgische informanten vaak vaststellen dat de oudere groep(en) gemiddeld een lagere beoordeling
geeft, blijkt het resultaat dikwijls niet significant te zijn. Enkel bij het werkwoord inschenken
aanvaarden de 60+’ers opmerkelijk minder vaak de receptieve zin. Daarnaast zien we bij geven een
tendens opduiken waarbij de gemiddelde score eveneens het hoogst is bij de -25-jarigen; het laagste
gemiddelde vinden we echter niet terug bij de 60+’ers, maar bij de 25-59-jarigen. Ten slotte is er nog
toevoegen, waarbij de p-waarde eveneens duidt op een tendens, maar opmerkelijk is hier dat die
tegengesteld is aan de vooropgestelde hypothese. Hier zijn het immers de jongeren die de laagste
score aan de zin toekennen en de ouderen de hoogste. Wanneer de mensen zonder taalgerelateerd
70
beroep of studies echter buiten beschouwing worden gelaten, kunnen we niet langer spreken van een
significant resultaat. Al bij al lijkt de leeftijd dus niet zo’n belangrijke parameter te zijn. Een factor die
hier waarschijnlijk in meespeelt, is de grote verscheidenheid in aantallen per leeftijdsgroep: slechts
25 informanten zijn ouder dan 59. Tabel 70 geeft een overzicht van de scores van alle werkwoorden
samen en de verdeling daarvan over de drie leeftijdsgroepen. Wat vooral opvalt, is dat de jongste
leeftijdscategorie de receptieve zinnen minder vaak volledig afwijst (score 1): ongeveer een vijfde
onder hen doet dat, tegenover zo’n 28 procent van de informanten ouder dan 25. Dat heeft natuurlijk
ook repercussies op de gemiddelde aanvaardbaarheidsscores: 3,23 bij de jongeren, tegenover
respectievelijk 3,09 en 3,10 bij de middengroep en bij de oudste categorie. Volgens een Anova gaat het
hier om een tendens: de p-waarde is 0,071 (F (2, 3087) = 2,649) en bevindt zich dus tussen de 0,05 en
de 0,10. We kunnen bijgevolg niets met zekerheid zeggen, maar de algemene trend strookt in elk geval
wel met de hypothese dat de receptiefconstructie eerder aanvaard wordt onder de jongeren. Dat het
enkel de -25-jarigen zijn die de zin minder vaak afwijzen, zou erop kunnen wijzen dat de constructie
pas echt ingeburgerd is geraakt sinds de jaren tachtig of negentig van de voorbije eeuw. Dat is echter
maar een wilde hypothese, dus verder onderzoek is hier zeker aan te bevelen.
Leeftijd
-25
25-59
60+
Total
Count
% within Leeftijd
Count
% within Leeftijd
Count
% within Leeftijd
Count
1
402
20,8%
220
28,2%
105
28,0%
727
Werkwoordena
2
3
4
324
244
356
16,7%
12,6%
18,4%
103
97
105
13,2%
12,4%
13,5%
51
37
65
13,6%
9,9%
17,3%
478
378
526
Total
5
609
31,5%
255
32,7%
117
31,2%
981
1935
780
375
3090
Tabel 70: kruistabel voor alle werkwoorden samen en de leeftijd van de Belgische informanten.
Aan het eind van de enquête werd de informanten de vraag gesteld of ze een idee hadden van de focus
van het onderzoek. Zoals al eerder uitgelegd (zie 3.1.), is het de bedoeling dat de informanten niet
achterhalen waarover de vragenlijst precies handelt, omdat ze anders hun oordelen zouden kunnen
aanpassen. Uiteindelijk hebben 21 van de 337 informanten door dat het over de receptiefconstructie
gaat. Sommigen kunnen er zelfs een naam aan geven, bijvoorbeeld “krijgen-passief”, “receptief
krijgen” of “receptivering”, maar de meesten omschrijven het thema als “krijgen + voltooid
deelwoord/ werkwoord”. Wel denken velen onder hen dat het niet uitsluitend over de
receptiefconstructie gaat, maar ook over andere constructies zoals het “gewone” passief, de wegconstructie, of zinnen met hebben. Dat hebben we uiteraard te danken aan onze vulzinnen. Daarnaast
zijn er ook heel wat respondenten die denken te weten waar het onderzoek over gaat, maar die andere
thema’s opgeven dan de receptiefconstructie. Een veelvoorkomend antwoord is het onderscheid
tussen Belgisch-Nederlands en Nederlands-Nederlands, wat natuurlijk ook een belangrijke factor is
in deze studie. Ook wordt er op een algemener niveau vaak gewezen op dialectische variatie, of
71
eventuele fouten tegen het Nederlands door anderstaligen. Daarnaast verwijzen veel respondenten
naar de zinsopbouw, naar taalfouten zoals contaminaties en congruentiefouten, naar werkwoorden
in het algemeen, en naar passieve constructies. Al bij al zijn we dus tamelijk geslaagd in ons opzet:
slechts een klein aandeel van alle respondenten is erin geslaagd uit te vissen waarover het onderzoek
handelt.
72
5. Conclusie
In deze masterproef hebben we aan de hand van een enquêteonderzoek bij sprekers van het
Nederlands trachten te achterhalen welke werkwoorden in de receptiefconstructie kunnen
verschijnen en welke niet. Van de vijftien opgevraagde werkwoorden worden er vier in hoge mate
aanvaard, meer bepaald aanbieden, toewijzen, inschenken en meedelen. Zij behalen elk een gemiddelde
score die hoger is dan 4. Daarnaast zijn er drie werkwoorden die in de meeste gevallen als ongewoon
worden
aangevoeld
in
combinatie
met
het
hulpwerkwoord
krijgen;
de
gemiddelde
aanvaardbaarheidsscore ligt daar tussen de 1 en de 2. Meer bepaald gaat het om de werkwoorden
geven, ontnemen en kopen. Wat de overige acht werkwoorden betreft, namelijk betalen, schenken,
vertellen, tonen, brengen, toevoegen, verwijten en weigeren, zijn de meningen eerder verdeeld.
De hamvraag van ons onderzoek bestaat er echter in eventuele verschillen tussen het BelgischNederlands en het Nederlands-Nederlands bloot te leggen. We toonden aan dat die verschillen wel
degelijk bestaan, althans toch voor bepaalde werkwoorden. Zo kunnen we op basis van onze
verzamelde gegevens enerzijds besluiten dat de Nederlandse bevolking over het algemeen toleranter
is dan de Vlamingen ten opzichte van receptieve zinnen met aanbieden, betalen, toewijzen, geven en
wellicht ook brengen. Dat zijn stuk voor stuk werkwoorden die een indirect object met de rol van doel
selecteren. Anderzijds zouden de werkwoorden meedelen en wellicht ook verwijten beter onthaald
worden in België dan in Nederland. Als we alle werkwoorden samennemen, vinden we een
gemiddelde aanvaardbaarheidsscore van 3,18 bij de Vlamingen en 3,28 bij de Nederlanders, een
significant onderscheid volgens de t-test. Op basis van onze gegevens kunnen we dus besluiten dat
het Nederlands-Nederlands de receptiefconstructie algemeen meer omarmt dan het BelgischNederlands. We kunnen echter niet stellen dat we echt spectaculaire verschillen gevonden hebben
tussen beide populaties; daarom zou het zeker interessant zijn om nog meer werkwoorden voor te
leggen ter beoordeling aan Nederlanders en Belgen.
73
Bibliografie
BARBIERS E.A. 2005
Barbiers, S., Bennis, H., Vogelaer, G. D., Devos, M., & Ham, M. v. (2005). Syntactic atlas of the Dutch dialects,
volume I. Amsterdam: Amsterdam University Press.
BLOM 2005
Blom, C. (2005). Complex Predicates in Dutch - Synchrony and Diachrony. Utrecht: LOT publications.
Opgehaald van http://www.lotpublications.nl/publish/articles/001428/bookpart.pdf
BOVES & GERRITSEN 1995
Boves, T., & Gerritsen, M. (1995). Inleiding in de sociolinguïstiek. Tulp, Zwolle: Het Spectrum B.V.
VAN BREE 1981
Bree, C. v. (1981). Hebben-constructies en datiefconstructies binnen het Nederlands taalgebied: een
taalgeografisch onderzoek. Leiden: University of Leiden.
BROEKHUIS & CORNIPS 2012
Broekhuis, H., & Cornips, L. (2012). The verb krijgen 'to get' as an undative verb. Linguistics, 50(6), 12051249.
COLLEMAN 2002
Colleman, T. (2002). De benefactieve dubbelobject-constructie in het 19de-eeuws Nederlands.
Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde, 509528.
Opgehaald
van
http://www.dbnl.org/tekst/_ver016200201_01/_ver016200201_01_0018.php
COLLEMAN TE VERSCH.
Colleman, T. (te verschijnen). Constructionalization and post-constructionalization: The
constructional semantics of the Dutch krijgen-passive from a diachronic perspective. (J.
Barddal, S. Gildea, E. Smirnova, & L. Sommerer, Red.) Diachronic Construction Grammar, 1-82.
COPPEN E.A. 1997
Coppen, P., Haeseryn, W., & Vriend, F. d. (1997). Opgehaald van E-ANS (Algemene Nederlandse
Spraakkunst): http://ans.ruhosting.nl/e-ans/index.html
CORNIPS & POLETTO 2005
Cornips, L., & Poletto, C. (2005). On standardising syntactic elicitation techniques (part 1). Lingua(115),
939-957.
74
COWART 1997
Cowart, W. (1997). Experimental Syntax - Applying Objective Methods to Sentence Judgments. Thousand
Oaks: Sage Publications.
GLASER & CLEMENT 2013
Glaser, E., & Clement, M. (2013). Deutsche Syntax im Lichte des Niederländischen: bekommenPeriphrasen. Amsterdamer Beiträge zur älteren Germanistik, 1-23.
VAN DER HORST 2002
Horst, J. v. (2002). Het nieuwe krijgen - Hoe er een hulpwerkwoord bij komt. Onze Taal(6), 174-176.
LANDSBERGEN 2006
Landsbergen, F. (2006). Getting a sense of krijgen - A diachronic study of its polysemy and
grammaticalization. Linguistics in the Netherlands, 150-161.
LENZ 2009
Lenz, A. N. (2009, December). On the Perspectivization of a Recipient Role - Cross-linguistic Results
from a Speech Production Experiment on GET-passives in German, Dutch and Luxembourgish.
Groninger Arbeiten zur Germanistischen Linguistik, 49, 125-144.
ROYEN 1952
Royen, P. G. (1952). Een aktief-passieve konstruktie. De nieuwe taalgids(45), 258-261.
SCHÜTZE 1996
Schütze, C. T. (1996). The Empirical Base of Linguistics - Grammaticality Judgments and Linguistic
Methodology. Chicago & Londen: The University of Chicago Press.
75
Bijlagen
Bijlage 1: de enquête
Masteronderzoek
Beste deelnemer,
Ik ben een masterstudente Taal- en letterkunde aan de Universiteit Gent. Voor mijn masterproef voer
ik een taalkundig onderzoek uit naar de aanvaardbaarheid van bepaalde zinnen. Bijgevolg zou u me
een grote dienst bewijzen door deel te nemen aan deze enquête. Bovendien maakt u zo kans op een
Fnacbon ter waarde van 10 euro.
Gelieve deze enquête naar zoveel mogelijk mensen door te sturen; alleen zo kan ik tot relevante
resultaten komen. Ik ben zowel naar Vlamingen als naar Nederlanders op zoek. De enquête is volledig
anoniem. Vragen of opmerkingen kunt u mailen naar [email protected].
Alvast bedankt,
Julie Florkin
Personalia
Enkele persoonlijke gegevens. Deze gegevens worden enkel gebruikt in het kader van dit onderzoek
en zullen niet gebruikt worden voor andere doeleinden.
1. Bent u een man of een vrouw?
Man
Vrouw
2. Wat is uw geboortedatum?
DD
MM
/
JJJJ
/
Geboortedatum
Dag
Maand
Jaar
3. Wat is uw moedertaal?
Nederlands
Frans
Duits
Engels
Anders, namelijk:
4. Wat is uw nationaliteit?
76
Belg
Nederlander
Anders, namelijk:
5. Uit welke gemeente/ stad bent u afkomstig?
6. Hebt u ooit in het buitenland gewoond? Zo ja, waar en hoe lang?
Nee
Ja:
7. Zijn uw studies en/of beroep taalgerelateerd? Zo ja, wat studeert u/ wat is uw beroep?
Nee
Ja:
Zinnen
8. Beoordeel onderstaande zinnen op een schaal van 1 tot 5. 1 betekent dat de zin uiterst ongewoon
klinkt, 5 betekent dat de zin erg normaal klinkt. Met de tussenliggende waarden kunt u uw antwoord
nuanceren. Als u om bepaalde redenen wilt toelichten waarom u voor een bepaalde waarde koos, kan
dat in de ruimte onder de zin in kwestie.
Voor de zinnen: zie bijlage 2. Er is in de enquête telkens ruimte voorzien voor een eventuele toelichting.
Bedankt
Bedankt voor uw deelname!
9. Nu u alle zinnen beoordeeld hebt, wou ik graag nog weten of u enig idee hebt van wat de focus is
van mijn onderzoek?
Nee
Ja:
10. Als u kans wilt maken op de Fnacbon t.w.v. 10 euro, kunt u vrijblijvend uw e-mailadres hier
invullen:
77
Bijlage 2: de zinnen
Testzinnen

Vanochtend kreeg Johan een nieuwe baan aangeboden.

Alle inwoners krijgen elke ochtend de post gebracht.

De huisbaas krijgt elke maand 450 euro huur betaald.

Voor het examen kreeg iedereen een zitplaats toegewezen.

De studenten krijgen hun resultaten meegedeeld via de computer.

Ooggetuigen kregen foto’s van mogelijke verdachten getoond.

De aanstaande bruid kreeg een peperdure ring gegeven.

Het weeshuis kreeg afgelopen week bijna 5000 euro geschonken.

Mijn jongere zus krijgt nog elke avond een verhaaltje verteld.

Een heleboel vluchtelingen krijgen hun asielaanvraag geweigerd.

De dronken bestuurder kreeg zijn rijbewijs ontnomen.

Alle wijnliefhebbers kregen een glas Chablis ingeschonken.

Bart kreeg een nieuwe laptop gekocht voor zijn verjaardag.

De directeur kreeg al vaker een gebrek aan leiderschap verweten.

Het wetenschappelijke artikel kreeg nog een paragraaf toegevoegd.
Aanvaardbare vulzinnen

Mijn buurman staat elke werkdag om vijf uur op.

Pure chocolade is gezonder dan bruine of witte chocolade.

De laatste editie van het Groot Dictee leidde tot verwarring.

Ik heb gisteren meer dan twintig kilometer gelopen.

De reuzenpanda heeft zich gespecialiseerd in het eten van planten.

De labrador van de overburen blafte vannacht de hele buurt wakker.

Elk excuus is goed genoeg om niet te moeten werken.

Valentijn is voor velen niets meer dan commerciële uitbuiting.

Mensen klagen steeds vaker over de reclameblokken op televisie.
Onaanvaardbare vulzinnen

We sluiten ons aan bij iedereen die dezelfde mening hebben.

Ik hoef altijd een groot glas melk bij het ontbijt.

Ik heb het nieuwe kookboek hem nog niet gegeven.

Advocaten verwijzen vaak aan rechtszaken uit het verleden.
78

Op een koude winteravond vertelde hij zijn vrouw.

De geur van pannenkoeken maken me altijd nostalgisch.

Jij wast zichzelf waarschijnlijk elke dag met dezelfde zeep.

Moest ik kunnen zou ik morgen al op wereldreis vertrekken.

Ik beluister elke dag naar de nieuwe cd van Adele.
Vulzinnen - twijfelgevallen

Hun beweren dat Peter nog nooit een meisje heeft gekust.

Behalve hem kent niemand Petra’s duistere geheimen.

Er probeerde een agent de voortvluchtige dievenbende klem te rijden.
Indirect-passieve zinnen

Karel is een loonsverhoging beloofd wegens zijn inzet voor het bedrijf.

Dury werd een trofee overhandigd als erkenning voor zijn trainerschap.

De nieuwe secretaresse wordt de werking van het bedrijf uitgelegd.

Het arme kind is haar lievelingspop afgepakt door de kleuterjuf.

De directeur is gezegd dat de arbeiders voorlopig niet stoppen met staken.

De moeder van het slachtoffer werd de plaats van het ongeluk getoond.
Passieve zinnen

Er is de bekende zanger Chris Martin een gratis etentje aangeboden.

Alle lastige klusjes worden gelukkig door mijn collega uitgevoerd.

Er werd heel veel gelachen en gedanst tijdens het huwelijksfeest.

De gigantische toren chocoladecakejes werd door iedereen gesmaakt.

Die handschoen is nog gedragen door Jackson tijdens zijn eerste concert.

De drie mannen worden verdacht van moord met voorbedachten rade.
Weg-constructie

De rockster baande zich een weg door de opdringerige menigte.

Hij baande zijn dochtertje een weg tussen het publiek.

Aan de bewaakte hoofdingang blufte hij zich een weg naar binnen.

Feyenoord ploeterde zich op het modderige veld een weg naar een gelijkspel.

Onder luid applaus baande de president zijn weg naar het podium.

De oude butler zuchtte en kreunde zich een weg naar de voordeur.

In de nachttrein sliep hij zich een weg naar Barcelona.
79
Bijlage 3: lijst van alle taalgerelateerde beroepen en opleidingen
Opleidingen
Beroepen

(Gebaren)taalwetenschap

Leerkracht

Bachelor in het onderwijs: Nederlands –

Leerkracht Duits (+ student Zweeds)
Engels

Leerkracht Engels (2)

Bachelor Nederlands (2)

Leerkracht Nederlands

Communicatie- en

Leerkracht Nederlands – Engels
informatiewetenschappen (2)

Leerkracht Nederlands – Engels – Duits

Engelse taal en cultuur (8)

Leerkracht Nederlands – geschiedenis

Engelste taal en cultuur + vertaler Engels

Leerkracht Nederlands voor anderstaligen
– Nederlands

Taalkundige

Franse taalkunde

Universitair docent Nederlandse

Geneeskunde + technisch vertaler

International studies

Japanologie (2)

Journalistiek (2)

Lerarenopleiding Engels – Nederlands

Master general linguistics (2)

Master in het vertalen: Engels – Frans

Master North American Studies

Nederlandse taal en cultuur (2)

Oosterse talen en culturen: indologie (2)

Taal- en letterkunde (17)

Taalwetenschap (15)

Wetenschapscommunicatie
taalkunde

80
Vertaler
Download