File

advertisement
Beoordeling foetale conditie – CTG blok 1.3


Echo.
o
CTG.
o
o
o
o
o
o
o
06-02-2012
Biometrie (groeiecho). Groei zegt iets over conditie.
CardioTocoGrafie.
Weeenactiviteit + hartactie.
Uitwendig CTG.
 Registratie hartslag d.m.v. doppler-principe.
 Kind kan wegdraaien van transducer.
 Registratie uterusactiviteit d.m.v. tocodynamometer.
 Feitelijke druk in uterus wordt niet geregistreerd.
Inwendig CTG. (
 Hartslag d.m.v. foetaal ECG.
 Bewegingsvrijheid relatief groot.
 Uterusactiviteit d.m.v. open-tip catheter.
 Redelijk betrouwbare registratie van sterkte, duur en frequentie
van de weeën, en van de rusttonus. (Schedelelectrode).
 Inwendige druklijn is betrouwbaarder dan bij uitwendige
registratie.
Indicaties CTG ante partum (voor de bevalling).
 Groeivertraging.
 Hypertensie.
 Serotiniteit.
 Bloedverlies.
 Geen/minder leven voelen.
 Gemelli.
Indicaties CTG durante partum
 Mec. Houdend vruchtwater.
 Partus prematures.
 >24uur gebroken vliezen.
 Inleiding en bijstimulatie baring.
 Sectio in anamnese. (Risico van 1% op uterus ruptuur, deceleraties
zichtbaar bij ontstaan).
 Diabetes mellitus (functioneren placenta gaat vaak achteruit en
foetale hartslag kan dit verraden).
 Ruim bloedverlies.
 Abnormale harttonen bij auscultatie.
Beoordelingscriteria CTG.
 Basale hartfrequentie.
 110 – 150 BPM is normaal.
 Bepaald door evenwicht tussen sympatiscus en
parasympaticus activiteit.
 Tachycardie. >150 BPM
 Bradycardie < 110 BPM.
 Variabiliteit = bandbreedte en/of nuldoorgangen.
 In de praktijk wordt voornamelijk de bandbreedte gebruikt.









Op de stukken tussen de acceleraties, kun je tussen de
boven en onder kant van de cardiografie, de afstand tussen
deze lijnen bepalen.
Boven en onderlijn 110-140  30 slagen verschil.
Normale variabiliteit bandbreedte = 5 – 25 slagen.
<5 slagen = strak patroon.
Denk aan diepe slaap foetus.
Nuldoorgangen (neem een stuk van 1 minuut = 2cm, door
een stukje willekeurig CTG een horizontale lijn trekken.
Hierbij kijk je naar het aantal snijpunten die de foetale lijn
de horizontale lijn doorkruist). >6 is variabel.
Acceleraties.
 Versnelling in het hartritme.
 Bij kindsbewegingen zie je zeer vaak ook acceleraties
(normaal). Bewegen kost energie  verhogen HF.
 > 15 slagen boven basisritme gedurende < 15 sec.
Deceleraties.
 Vroege deceleraties.
o Komt weinig voor.
o Meestal kortdurend.
o Geen diepe deceleraties, geen effect op conditie.
o Zie je bij gebroken vliezen i.c.m weeën.
o Oorzaak: vagus reflux door compressie caput tijdens
de wee.
o Begin, maximum en einde van deceleratie vallen
samen met de wee.
o Hartfrequentie zelden onder de 100.
o Amplitude < 40 slagen.
 Late deceleraties.
o Na de wee zie je een deceleratie.
o Is een teken van een slecht CTG. Foetale conditie is
slecht.
o Oorzaak: hypoxemie, acidemie.
o Op iedere wee.
o Model: glooiend.
o Begin, maximum en einde van deceleratie na resp.
Begin, hoogtepunt en einde van de wee.
o Meestal verminderde stabiliteit.
 Variabele deceleraties.
o Komt vaak voor.
o Je ziet een diep verval van de harttonen.
o Abrupte bewegingen in de lijnen.
o Oorzaak: navelstrengcompressie, waardoor
bloeddruk daling/ stijging. (vaak bij #vl.)
o De deceleratie laat de wisselingen in de bloeddruk in
de foetus zien.


o Langdurig kan wel meer zorgwekkend zijn (kinderen
kunnen er uiteindelijk wel hypoxemie van krijgen).
Uren.
o Hoeft niet op iedere wee aanwezig te zijn.
o Verschillende tijdsrelatie tot de weeën.
o Aan begin en einde van deceleraties vaak een
acceleratie. (Is iets minder gunstig). Dit komt
doordat eerst de vene worden dichtgedrukt en dan
pas de arterie. Vervolgens eerst de arterie weer
verwijd en dan pas de vene. Maakt A – D – D.
(shoulderen).
 Deceleraties II:
o Goed ante-partum CTG: geen deceleraties.
o Tijdens ontsluiting: meestal geen/sporadisch
(variabele) deceleraties.
o Tijdens uitdrijving: deceleraties tijdens de weeën, na
de wee vlot herstel.
o Deceleratie op de wee mag tijdens de uitdrijving
zolang het kind maar weer op de basislijn terugkomt.
Toco: contracties/weeën.
MBO.
o
o
o
o
o
Micro Bloed Onderzoek.
Is aanvulling op CTG onderzoek.
Bepaling pH van foetaal bloed.
Indicatie: twijfel over foetale conditie (op grond van CTG).
Voorwaarde: voldoende tijd, gebroken vliezen, enige ontsluiting,
ingedaald hoofd.
o Anearobe verbranding  lactaat vorming (melkzuur)
o pH normaal 7.30 – 7.40
o pH < 7.20: acidose, baring termineren. (7.20 is nog een goed kind).



Foetale conditie.
o Foetale groei.
 Neem soms af bij verminderde conditie van foetus.
o Hoeveelheid vruchtwater.
o Foetale hartactie.
o Foetale bewegingen.
 Kwaliteit.
 Kwantiteit.
Foetale gedragstoestanden
o 1F: non-REM slaap/diepe slaap.
o 2F:
o 3F:
o 4F:
Achteruitgang kind.
o Minder acceleraties.
o Kleinere bandbreedte.
o Minder variabel.
o Hogere basisfrequentie.
o Bij contracties deceleraties.
o Langzame achteruitgang van de foetale conditie.

Iedereen een CTG?
o Beoordeling moeilijk: grote intra- en inter observer variatie.
 Drie keer een CTG beoordelen met een week tussen posen en je
krijgt 3x een ander beleid.
o Voorspellende waarde van afwijkend CTG niet groot.
o In laag-risico populatie lijkt er geen meerwaarde te zijn voor het kind,
terwijl het aantal kunstverlossingen toeneemt.
Wee  contractie ook in de intervilleuze ruimte  verminderde doorbloeding 
verminderde oxygenatie  verandering in foetaal hartritme. Gezonde foetus kan weeën
goed compenseren. Weeënstorm is zware belasting voor foetus.
5 a 6 weeën in 10 minuten is aan de versnelde kant. Bij weeënopwekking verlaag je
hoeveelheid synto. Normaal/wenselijk  een wee a 3 of 4 minuten.
* Grossomodo
Download