DE CHRISTELIJKE VEREISTEN VAN EEN HERNIEUWDE EVANGELISATIE Door Claude DAGENS, bisschop van Angoulême Eerst en vooral wil ik de betekenis overwegen van de uitdrukking die ik met opzet gebruik: ‘De christelijke vereisten van een hernieuwde evangelisatie’. 1.Ik weet zeer goed dat de uitdrukking ‘nieuwe evangelisatie’ een geijkte term is en dat Johannes Paulus II en Benedictus XVI deze allebei in de mond hebben genomen. Met die uitdrukking wilden ze het volgende zeggen. In het algemeen hebben, de voorbije twintig jaar, belangrijke ontwikkelingen het gezicht van de wereld veranderd: de mondiale informatisering, de opkomst van de nieuwe groeilanden – van Brazilië over India tot China – en de effecten van een economische crisis die we moeilijk onder controle krijgen. En voor de christenen in het bijzonder: de opvordering christen te zijn in een samenleving die niet langer christelijk is. Het is te midden van die wereld in verandering dat christenen geroepen zijn te leven en de christelijke nieuwheid, de nieuwheid van God die in zijn Zoon Jezus Christus onze menselijkheid op zich neemt, te verkondigen. Het begrip ‘nieuwe evangelisatie’ heeft zo een opvorderende kracht voor christenen, verspreid over de ganse wereld: er moeten drempels worden overschreden, er moet een nieuw elan gevonden worden in onze gemeenschappen, de Kerk moet leren naar buiten te treden – minder bezig zijn met zichzelf – aangezien haar missie erin bestaat het Evangelie van het heil te ontvangen en het door te geven, en dat in woord en daad door haar aanwezigheid te midden van de mensen, door haar gebed, door haar liturgie, door haar inzet, door haar manier van getuigen van Jezus Christus de Redder. Kortom, we zijn geroepen nieuwe tijden van evangelisatie te beleven. 2.We moeten echter erkennen dat het begrip ‘nieuwe evangelisatie’ ook een zekere ambiguïteit in zich draagt. En dat om twee redenen: -Het begrip kan, voor sommigen, overkomen als een kritiek op vroegere manieren van evangeliseren. In Frankrijk vooral, begrijpen sommigen de term als een kritiek op wat wij ‘een missionaire presentie’ noemen. Daaronder begrijpen we het opgaan in een omgeving die niet meer christelijk is, het feit met de anderen te willen zijn, de onverschilligen en de niet gelovigen, zonder ooit te zeggen in wie we geloven. Het is die houding van onthouding, van een stilzwijgen over het essentiële, in de veronderstelling dat we niet kunnen evangeliseren zonder aan anderen te zeggen wat ons geloof uitmaakt, zonder te durven getuigen met woorden, en niet alleen maar met gebaren van vriendschap, van het mysterie van Christus en van de gehechtheid aan zijn persoon. Zondermeer over ‘nieuwe evangelisatie’ spreken, kan begrepen worden als een verwijt, en zelfs als een wil tot herovering, met deze ondertoon: ‘daar waar jullie mislukten, zullen wij slagen door net geen schrik te hebben om onze christelijke identiteit te affirmeren.’ -Maar soms duidt de uitdrukking ‘nieuwe evangelisatie’ ook effectief op een nieuwe stijl, op nieuwe manieren van getuigen en handelen. Men laat verstaan dat de evangelisatie zich moet vernieuwen 1 door de vorm van een strategie aan te nemen: met te bereiken doelen, te halen resultaten, met doelgroepen tot wie men zich richt, met middelen die men kiest en inzet in functie van de doelen. De nieuwe evangelisatie krijgt zo de allure van een programma, met termijnen, met animatoren, procedures en methoden. Velen van hen die zich aan dit begrip van evangelisatie verbinden, zoeken echter vooral hun programma, hun organisatie, hun leiders en hun resultaten naar voren te schuiven. Wat storend is aan deze manier van doen, is dat men zijn toevlucht neemt tot de middelen van de wereld terwijl men zich duidelijk distantieert van, ja zelfs opponeert tot de wereld. Men weet vaak niet goed hoe die merkwaardige alliantie van mystiek en techniek zou kunnen werken. 3.Om al die redenen schuif ik een andere uitdrukking naar voren. Ik wil er graag de gevolgtrekkingen van onderlijnen: het gaat erom de christelijke vereisten van een hernieuwde evangelisatie te begrijpen en gestalte te geven. Het gaat om een hernieuwing van het christelijke leven, van de Kerk, maar niet vertrekkende van onszelf of van onze strategieën maar van de kern: het engagement van God voor ons in Jezus Christus, door de Heilige Geest, voor het heil van de wereld. Hier wil ik vorm geven aan wat volgens mij het meest beslissende is voor die ‘christelijke vereisten van een nieuwe evangelisatie’. Het meest beslissende zijn niet de middelen maar de redenen, de spirituele attitude, de bekering waartoe we geroepen zijn mee in te stemmen. ONS LATEN VERRASSEN EN LEIDEN DOOR GOD Het geloof en de evangelisatie starten met de verwondering, ja zelfs met de verbazing. Het is zoals met Jacob toen hij de ladder beklom op de plaats die we Betel noemen: ‘God was daar en ik wist het niet.’ (Gen 28, 16) De geschiedenis van het heil wordt gemarkeerd door zulke gebeurtenissen van openbaring en aankondiging. God zelf komt de mannen en de vrouwen tegemoet en Hij maakt hen tot de getuigen van zijn tussenkomst voor het heil van de wereld: Maria in Nazareth, de herders in Bethlehem, de twee pelgrims op de weg naar Emmaüs. Ook de geschiedenis van de heiligen verloopt via wonderlijke ontmoetingen waarbij mensen worden gegrepen door Christus die zich, onverwacht, openbaart om van hen zijn getuigen te maken: Saulus van Tarsus op de weg naar Damascus, Franciscus die herboren wordt als hij de melaatse omarmt, Theresia van Lisieux tijdens de kerstnacht van 1886 … Elk van ons kan zich ontmoetingen herinneren waarbij God ons verraste, zich aan ons toonde, niet enkel opdat we zouden genieten van zijn aanwezigheid maar opdat we getuigen zouden worden. De geschiedenis van de evangelisatie is geen geschiedenis van technieken en methoden. Het is een geschiedenis van God met ons, van God die, in Christus, ervoor kiest voorbij te komen in het leven van mannen en vrouwen en zo zich bekend te maken aan de wereld. In de geschiedenis van de evangelisatie zijn er altijd persoonsgebonden gebeurtenissen van bekering, van de Heilige Martinus over de heilige Ignatius tot de zalige Charles de Foucauld. En die persoonsgebonden gebeurtenissen maken deel uit van een groter werk, het werk namelijk van God voor het leven van de wereld. 2 Ook de geschiedenis van de Kerk is getekend door die verrassingen van God. Hij heeft de vrijheid om te handelen te midden van wat weegt of versleten is aan de kerkelijke instituties. Laat ons gewoon aan de eerste maanden van dit jaar 2013 denken! Enkel verrassingen! Op 11 februari het onverwachte ontslag van paus Benedictus XVI en iets meer dan een maand later, op 13 maart, de even onverwachte verkiezing van de aartsbisschop van Buenos Aires, Jorge Maria BERGOGLIO, tot paus. Hij neemt de naam van Franciscus aan, eraan herinnerend dat de kleine arme van Assisi de Kerk en de wereld heeft vernieuwd door zich te laten grijpen door Christus en de kracht van het evangelie! ERKENNEN DAT HET DOEL VAN DE KERK NIET DE KERK IS De evangelisatie vraagt dat we weggaan uit onszelf of, liever nog, dat we terugkeren naar het essentiële: stroomopwaarts, het mysterie en het licht van Christus de Redder, stroomafwaarts, de wereld met zijn geweld en verwachtingen. Op een bepaalde manier is de hernieuwde evangelisatie een hernieuwde verbinding tussen de Openbaring en de gave van God in Jezus Christus en de verwachtingen van de wereld, doorheen alles van de wereld wat passioneert, leeft, vibreert maar ook doorheen alles wat oppervlakkig is, doorheen de leugen, het bedrog, het onbetekenende. Paus Franciscus heeft gelijk als hij onze aandacht trekt op wat hij noemt de existentiële ‘periferie’ van de wereld, door waar de armoede geen stem heeft, waar het lijden zich verbergt, waar er schijnbaar ongeneeslijke kwetsuren zijn, waar mannen en vrouwen alle kanten opgaan zonder richting in hun leven. Tegenover die wijkende horizon, onvoorspelbaar, van de wereld zou het niets opbrengen om, door de schaarste aan middelen en mensen, enkel aan het functioneren van de Kerk te denken, aan de reorganisatie van haar structuren en zelfs aan de toekomst van onze gemeenschappen. De hele Kerk is geroepen om te begrijpen dat ze niet haar eigen doel is. Het doel van de Kerk is de evangelisatie van de wereld. Haar doel is van God te zijn om van Hem te getuigen en om te begrijpen dat de Heilige Geest dat leven en dat getuigenis bezielt. We hebben het dit jaar kunnen zien: de Heilige Geest is duidelijk tussengekomen toen hij Benedictus XVI inspireerde zijn ontslag te geven en toen hij de kardinalen adviseerde om die Argentijnse aartsbisschop te zoeken die weet, uit ervaring, tot welk punt de kracht van de Zaligsprekingen de Kerk van binnenuit kan veranderen, precies zoals Franciscus het in zijn tijd heeft gedaan. DEEL HEBBEN AAN HET LIJDEN VAN CHRISTUS VOOR HET HEIL VAN DE WERELD Het evangelie is de openbaring van het mysterie van Christus. En zoals Madeleine DELBRÊL zei: ‘Het is niet enkel het boek van de levende Heer, het is ook het boek van de Heer om te leven.’1 We kunnen niet evangeliseren als Christus niet in ons tot leven komt. Zonder twijfel is het de apostel Paulus die het meest radicaal die relatie met Christus, aan de binnenkant van het apostolische leven, van de apostolische vorm van het christelijke leven, uitdrukt. Hij schrijf het zonder omwegen aan de christenen van Galatië: ‘Ik ben gekruisigd met Christus. Ik leef niet langer, Christus leeft in mij.’ (Gal 2, 19-20) 1 M. DELBRÊL, La joie de croire, Paris, 1968, p. 52 3 Maar er wordt in de Handelingen een pakkend relaas verteld waarbij we Paulus zien, wanhopig, terwijl hij in Korinte is en daar botst op grote tegenstand van de kant van de joden. “Op een nacht, tijdens een visioen, zei de Heer tegen Paulus: ‘Wees niet bang. Blijf spreken, zwijg niet. Ik ben met jou en niemand zal jou kwaad doen want ik heb een talrijk volk in deze stad.’” ( Hd, 18, 9-10) Paulus wordt dan gegrepen door Christus. Hij wordt niet alleen ondersteund en bemoedigd. Hij wordt opgeroepen deel te nemen aan de belofte van God, aan het engagement van Christus voor het volk van de stad. Paulus weet dat hij doorheen de strijd en de beproeving op een persoonlijke en een intieme wijze deel heeft aan het Pasen van Christus. De evangelisatie vraagt om die participatie aan het mysterie van Christus. We kunnen niet getuigen van Christus tenzij we zelf aanvaard hebben verbonden te zijn met Christus, Pasen met hem te beleven. Evangeliseren is meer dan het mysterie van Pasen verkondigen, het is er ook deel aan hebben, tot in ons lichaam toe. I. DE EVANGELISATIE DOOR DE ACTUELE WERELD OP DE PROEF GESTELD We weten allemaal, bij het begin van deze eenentwintigste eeuw, dat we nieuwe tijden beleven voor het christelijke geloof en voor de evangelisatie. We weten ook dat we die tijden niet beleven in het teken van het enthousiasme, maar eerder in het teken van onzekerheid. Het is goed hoogte te nemen van die onzekerheden. Want ze komen zowel van de kant van de wereld als van de kant van de Kerk. We leven in seculiere samenlevingen en daar speelt zich onze zending af. De Kerk van haar kant staat zelf bloot aan spanningen, bevragingen en aan vanzelfsprekende kwetsbaarheden. Als we de wereld bekijken, dan dient zich een eerste vaststelling aan, vooral als we onze actuele wereld vergelijken met de wereld ten tijde van het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965): we zijn overgegaan van zekerheid over de toekomst naar de onzekerheid over de toekomst, om niet te zeggen naar de onttovering en de angst. Laat ons niet vergeten dat de jaren zestig en zeventig getekend waren door een economische groei die onbegrensd leek en die zich verspreidde over alle landen van de wereld. Zelfs de Koude Oorlog die het Oosten en het Westen in een greep hield, zorgde voor een mondiaal politiek evenwicht. We maakten een mondiale ontwikkeling mee, met de dekolonisatie en de bevrijding die ermee gepaard ging in Afrika en Azië. Op het einde van het Tweede Vaticaans Concilie, in 1965, kondigt men, als een nieuw programma, de openheid van de Kerk op de wereld af. Het lijkt de toekomst van het christelijke geloof te verzekeren in een klimaat van dialoog en vertrouwen. Natuurlijk kunnen we nu, met wat meer afstand, de naïviteit van toen beter onderkennen, maar het staat vast dat vijftig jaar geleden de ideologie van de vooruitgang alle geesten in haar greep had en, op alle terreinen, ingang vond, zowel in de samenleving als in de Kerk. Morgen wordt beter dan vandaag en voor het dagelijkse leven leek de slogan ‘altijd meer’ een algemeen succes te verzekeren. Het risico bestaat hier al te snel te gaan maar we kunnen er toch niet om heen dat er sedert een dertigtal jaar een radicale verandering heeft plaatsgevonden, zelfs na de ineenstorting van de 4 Sovjetunie en het onverhoopte neerhalen van de Berlijnse Muur. De joodse filosoof Emmanuel LEVINAS heeft het meermaals beklemtoond: de tijd draagt geen beloften meer in zich. Jongeren en volwassenen hebben moeite om zich een toekomst voor te stellen, laat staan ze aan te gaan. Ouders maken zich zorgen over hun kinderen. Financiële experten kunnen niet veel meer dan het onberekenbare karakter van de economische evolutie vaststellen. Ze geven toe dat de crisis zal blijven duren, dat de groei niet gemakkelijk terugkeert en dat de werkloosheid hoog blijft. Aan die economische onzekerheid omwille van de crisis voegt zich de angst toe. Door een onzekere toekomst neemt de tendens toe om ons op onszelf terug te plooien. Het onbekende verontrust en de onbekenden onder ons nog meer. Vreemdelingen uit Afrika, uit Azië of uit Oost-Europa zijn niet welkom. Racistische reacties worden veroorzaakt door geopolitieke ontwikkelingen, door de grootte van de migratiestromen. Door dit alles wordt politiek vaak herleid tot het management van het onmiddellijke: men probeert de effecten van de crisis te beperken zonder projecten uit te stippelen op lange termijn. Men kan zich niet meer de luxe permitteren om te hopen op een betere dag van morgen. Kort gezegd, de ideologie van de vooruitgang lijkt door de feiten veroordeeld te zijn. Het realisme dwingt ons het onvoorziene, verontrustende karakter van de wereld onder ogen te zien. We weten niet waar de wereld heen gaat en we vrezen naar een morgen op weg te zijn waarvan we niets meer kunnen verwachten. Natuurlijk heeft die context een weerslag op de zending van de christenen. En dat om een fundamentele reden: zolang het vertrouwen in de toekomst overheerste, tot ongeveer dertig jaar geleden, was het eenvoudig om het christelijke geloof te verbinden met de dynamiek van de geschiedenis. De theologieën van de hoop floreerden, die van Ernst BLOCH en van Jürgen MOLTMANN. In Zuid-Amerika konden de bevrijdingstheologieën zich vasthechten aan de revolutionaire hoop van het marxisme. Vandaag is de culturele context grondig veranderd: onze seculiere samenlevingen mankeren hoop en richtingaanwijzers. Veel jongeren weerspielen in hun gedrag die cultuur, soms op een ludieke manier door instant plezier te zoeken, soms ook dramatisch, denk maar aan de vele jongeren die vechten met een depressie of aan de jongeren die zichzelf doden. Ik merk het in de ontmoetingen met jongeren en ik lees het vooral in de brieven die ze me sturen. Op de leeftijd van 14, 15 jaar is het de angst voor de toekomst die overheerst. En die angst brengt vele vragen met zich mee, fundamentele vragen over leven en dood, over vertrouwen en liefde: ‘Waarom leven? Waarom niet voor de dood kiezen? Hoe van het leven houden als het leven moeilijk is? Hoe onderscheid ik goed van kwaad? Mogen we hopen op de overwinning van het goede? En waarom in God geloven en hopen in Hem redenen te vinden om te leven en om onze angsten te overwinnen?’ Het is op dat terrein, op dat terrein van een gedeelde menselijkheid dat de nieuwe evangelisatie, en haar spirituele vereisten, zich afspeelt. Ik houd van de slotboodschap die opgesteld en gestemd is tijdens de jongste bisschoppensynode in oktober 2012. Het paradigma dat men koos als vertrekpunt van de boodschap is de ontmoeting tussen Jezus en de Samaritaanse vrouw bij de bron van Jacob. 5 Die ontmoeting stelt de synode voor als typerend voor de nieuwe evangelisatie, het is een ontmoeting die voor de vrouw openbarend en bevrijdend is. ‘Net zoals Jezus bij de put van Sychar moet de Kerk de noodzaak voelen om te gaan zitten naast de mannen en de vrouwen van onze tijd, om de Heer in hun leven aanwezig te stellen, zodat zij Hem kunnen ontmoeten want enkel zijn Geest is water dat echt en eeuwig leven schenkt.’ In het spoor van dit appel formuleert die slotboodschap ook een kritiek aan het adres van al die strategieën van nieuwe evangelisatie, al die methoden en programma’s die de nieuwe evangelisatie zien als het op poten zetten van een aantal technieken met het oog op het behalen van resultaten die men vooraf kwantitatief heeft vastgelegd. ‘Het gaat er niet om een nieuwe strategie te bedenken, alsof het evangelie een product is dat in de markt van de religies moet worden gezet. Het gaat om het herontdekken van hoe, in het leven van Jezus, mensen zich door hem benaderd wisten en door hem geroepen zijn en vervolgens diezelfde modaliteit binnenbrengen in de context van onze tijd.’ Anders gezegd, de nieuwe evangelisatie is veel meer dan verloren terrein terugwinnen of proberen mensen die gedoopt zijn maar niet meer pratikeren terug naar de kerk te krijgen. Het gaat erom dat wij opnieuw vertrekken van Christus, in zijn waarheid als Redder, en die waarheid aan de wereld tonen als onze reden om te leven, en dat alles in de wereld zoals hij is, onzeker, onvoorspelbaar, soms gewelddadig en altijd blootgesteld aan het mysterie van het kwaad. Het mysterie van het kwaad: het is een veelvormige realiteit die zich aan ons voordoet in sterke contrasten, enerzijds als een overexposure anderzijds als een verdrongen realiteit. Overexposure in de media: oorlogsgeweld in Syrië of in Mali, aanslagen in de Verenigde Staten of in Kaboel, ontelbare drama’s in het leven van gezinnen, moorden, zelfdodingen, onvoorzienbare ongevallen. Wij zitten naar dat spektakel van het kwaad te zien, het overweldigt ons en we voelen ons onmachtig ten overstaan van dat spektakel. Maar, tezelfdertijd, wordt het kwaad vaak verborgen, verzwegen, verdrongen in het geheim van het geweten en van het hart. Wij zijn getuigen van die stilte met betrekking tot het kwaad, van die persoonlijke en collectieve verdringing. We verstoppen wat pijn doet, op het gevaar af op een dag weer overweldigd te worden door het kwaad. En trouwens, heel simpel, er is tijd nodig om zijn intieme kwetsuren te kunnen uitspreken. Simone VEIL heeft haar verhaal over haar tijd in Auschwitz verteld zestig jaar na de horror van de Shoah. Maar er is nog erger tegenover dit mysterie van het kwaad. Er bestaat een stilzwijgende overtuiging dat de wereld gedomineerd wordt door het kwaad, dat enkel het kwaad bestaat en dat het almachtig is. Ik vrees dat meer mensen die overtuiging zijn aangedaan, inbegrepen die katholieken die worstelen met een perverse visie op God, God als Anti-kwaad, ver verwijderd in een andere wereld en onze wereld overlatend aan de ondergang. Recent las ik deze verschrikkelijke bekentenis van een beroemd advocaat die zelfmoord heeft gepleegd. De man was beroemd en werd bewonderd maar hij was alleen. Enkele jaren voor zijn dood had hij een interview gegeven aan een bekende journalist die hem had ondervraagd over zijn 6 wereldbeeld en hij had geantwoord: ‘Het goede bestaat niet.’ Hij zei luidop wat velen in stilte denken. Het is de triomf van een nihilisme dat maar twee uitkomsten kent. Ofwel laat men die terreur van het kwaad binnendringen en moet men deze wereld verlaten, er is immers geen reden meer om te leven en de ervaring van het goede op te doen. De zelfdoding kan een van de uitkomsten zijn. Ofwel zet men het proces van de culpabilisering in gang. Als er kwaad is, dan zijn er schuldigen, en als er schuldigen zijn, dan moet je die zoeken en als je ze zoekt, dan moet je ze vinden, aangeven en een proces organiseren dat uitloopt op een bestraffing. Het is een aaneenschakeling waarvan we voortdurend getuige zijn. Wat dan overheerst, is niet het nihilisme maar het dualisme. Precies omdat men er gewoonlijk van uitgaat dat de schuldigen de anderen zijn en zelf plaatsen we ons aan de kant van de onschuldigen, aan de kant van het Goede, of beter aan de kant van de tegenstanders en de beoordelaars van het kwaad. Tegenover die verschrikkelijke omgang met het mysterie van het kwaad is de christelijke nieuwheid onthutsend. Een mens, vlees van ons vlees, Zoon van de levende God, heeft alles van onze menselijke conditie op zich genomen, ook de verschrikking van het kwaad. En het kruis is niet het teken van de overwinning op het kwaad en de gemeneriken maar een ongehoorde kracht die niet van deze wereld is en die heet: de barmhartigheid van God. Het kruis van Christus ligt aan de oorsprong van een wereld die bevrijd is van de fataliteit van het kwaad. ‘Heer, vergeef hen, ze weten niet wat ze doen.’ (Lc 23, 34). De soldaten spotten, het volk ook, en de apostelen hadden ook geconcludeerd dat het kwaad het gehaald op Jezus, de onschuldige. Wij zijn geroepen te getuigen van die ontwapenende kracht die onze menselijkheid helemaal vastgrijpt en herstelt. Wij zullen er nooit mee klaar zijn de gekruisigde Christus te overwegen en van Hem de vergeving van de Vader van barmhartigheid te ontvangen. De nieuwe evangelisatie moet absoluut opnieuw het mysterie van het kwaad het hoofd bieden, door trouw te zijn aan wat zo onthutsend maar bevrijdend in het kruis. Het is aan ons om te herhalen wat de apostel Paulus zei: ‘Ik heb niets willen weten onder u tenzij Jezus Christus en Jezus Christus gekruisigd.’ (1 Kor 2, 2) II. DE EVANGELISATIE IN DE KERK OP DE PROEF GESTELD De nieuwe evangelisatie kun je niet los zien van de onzekerheid in onze wereld vandaag. Onnodig te zeggen dat nieuwe evangelisatie geen techniek is om onze zekerheden te affirmeren tegenover alle onzekerheden in onze wereld. Integendeel. Het komt erop aan onze wereld te begrijpen met zijn wonden en met zijn verwachtingen. Het is geen afrekening met de wereld. Het komt er op aan de christelijke nieuwheid over God in te schrijven in het hart van deze wereld. Maar we moeten nog een andere realiteit erkennen : de christelijke zending wordt ook op de proef gesteld binnen de Kerk. Dat gebeurt omwille van de broosheid, de spanning en de traagheid binnen het Lichaam van Christus. 7 De nieuwe evangelisatie veronderstelt en vereist ook dat wij deze situatie van de Kerk begrijpen, dat we verstaan wat soms een zware beproeving uitmaakt voor het Lichaam van Christus dat wij vormen en dat wij dienen. Ik zou drie domeinen willen onderlijnen waar we deze beproeving van de Kerk ervaren : - Het verzwakken van de katholieke instellingen Het herleiden van de Kerk tot haar uiterlijke zichtbaarheid Onze moeite om de paradox van de Kerk op ons te nemen 1. HET VERZWAKKEN VAN DE KATHOLIEKE INSTELLINGEN. Het is een evidentie die blijkt uit cijfers en statistieken: vermindering van de religieuze praktijk, vooral dan van de kerkpraktijk, veroudering van de clerus en roepingencrisis. Samen met deze kwantitatieve vermindering zijn we ons min of meer helder bewust van een vervaging van de katholieke aanwezigheid te midden van onze seculiere samenleving. Maar er is meer dan deze cijfers. Her en der hebben gelovigen en praktiserende mensen te lijden van vermoeidheid. Ze merken de moeilijkheid om de kerkelijke medewerkers te vernieuwen. Ze hebben moeite bij het zoeken naar catechisten en verantwoordelijken van bewegingen, van allerlei diensten en jongerenpastoraal. Soms laat men het hoofd hangen : wat gebeurt, beschouwt men als een onvermijdelijk verval. Pessimisme heeft echter, zowel in de Kerk als daarbuiten, nog nooit voor vernieuwing of herstel gezorgd. Ik wil de cijfers niet ontkennen. Ik stel wel een vraag : zijn we echt bereid om het te houden bij een louter sociologische lezing van deze cijfers? Of zijn we in staat om een spirituele lezing te wagen van deze fenomenen die hun weerslag hebben op het lichaam, op de structuren en op de onderdelen van de Kerk? Deze verzwakking neemt immers ook de vorm aan van een ontlediging. En die ontlediging kunnen we op twee manieren beleven. - - Ofwel klagen we en zoeken we naar schuldigen. Die schuldigen vinden we zonder moeite bij priesters of bisschoppen die te mild zijn of te streng of bij leken met te weinig animo. We kunnen de schuld ook leggen bij de secularisatie of bij andere sociale of culturele oorzaken. Ofwel houden we ermee op, elk in ons eigen hoekje te klagen en kiezen we ervoor om het woord te nemen, om ons uit te spreken, om onze ervaringen en overtuigingen uit te wisselen. Dan beginnen we met de bekering die van ons wordt gevraagd. Ja, we moeten de ontlediging op ons nemen. We moeten samen ‘onderscheiden waar het op aankomt’, zoals Paulus vroeg aan de christenen van Filippi : ‘Dit is mijn bede : dat uw liefde steeds rijker wordt aan ware kennis en fijngevoeligheid in alles, om te kunnen onderscheiden waar het op aankomt’ (Fil 1,9-10). De kerkelijke verzwakking is natuurlijk op zich niet goed. Het is een beproeving. Maar van deze beproeving kan Christus zich bedienen om ons meer bewust te maken van onze verantwoordelijkheid samen, met een klaarder onderscheidingsvermogen. 8 2. HET HERLEIDEN VAN DE KERK TOT HAAR UITERLIJKE ZICHTBAARHEID Er is nog een pijnpunt dat even reëel is en dat vrij vaak voorkomt: de katholieke Kerk wordt gereduceerd tot een min of meer complexe organisatie, met een systeem van verschillende machten die op elkaar inwerken in een zekere orde of in wanorde. Maar deze reductie doet meestal beroep op erg selectieve beelden : men ziet maar één aspect van de Kerk en van haar samenstelling en men maakt al de rest onzichtbaar. Een voorbeeld van zo’n verdraaiing die trouwens het meest voorkomt is deze : men herleidt de Kerk tot haar leiding, tot de paus en de bisschoppen. Men vereenzelvigt het geheel van de Kerk met de tussenkomsten van de hiërarchie. Alsof er niets anders zou bestaan van het gehele Lichaam van de Kerk, van het Lichaam dat leeft, van het Lichaam dat bidt, van het Lichaam dat lijdt, van het Lichaam dat steeds op weg is. We moeten nog veel groeien voor we verstaan en vooraleer we anderen laten verstaan dat Christus in beweging is doorheen ons allen. Hij is in beweging in alle ware ledematen van dat levend Lichaam : in de gedoopten omdat ze gedoopt zijn, in de gewijden omdat ze gewijd zijn en in allen die leven vanuit hetzelfde geloof in Christus en vanuit de zelfde liefde van Christus. Maar er zijn niet alleen die selectieve beelden van de Kerk. Er zijn ook de historische gestalten van de donkere bladzijden van de Kerk in deze wereld. Dat zijn de beelden van de kruistochten tot de inquisitie, over de godsdienstoorlogen en de praktijken van uitsluiting en intolerantie tegenover sommige groepen (Joden, kunstenaars, echtgescheidenen, homoseksuelen enz). We mogen het bestaan van die praktijken niet loochenen. Maar mogen we zomaar een beroep doen op die herinnering ? Het komt er niet op aan het verleden te ontkennen en we moeten zeker geen stokken in de wielen steken als er stappen worden gezet in de richting van spijtbetuiging. Maar we moeten op een juiste manier de herinnering bewaren en we mogen niet aan het verleden vast gekluisterd blijven. Als er spijtbetuiging komt, is de bedoeling niet om het collectief schuldbewustzijn te verzwaren, maar om ons geweten te bevrijden en om ons open te stellen voor de toekomst. In verband met deze historische gestalten van de Kerk moeten we nog iets toevoegen dat te maken heeft met gezond verstand. De jonge generatie heeft die duistere bladzijden nooit gekend. We moeten hen er dus niet kunstmatig mee opzadelen. We moeten de geschiedenis leren lezen op een realistische manier en leren zien dat God recht schrijft op kromme lijnen, zelfs op verwrongen lijnen. De nieuwe evangelisatie vergt ook deze realistische lezing van de geschiedenis in het perspectief van Augustinus. Hij leert ons dat de werkelijkheden in onze wereld altijd min of meer ambigu zijn. Steeds gemengd met goed en kwaad. Altijd onder het teken van de ‘permixtio’, dit wil zeggen : de vermenging, zoals in het evangelie met het net vol vissen van allerlei soort of zoals het onkruid onder de goede tarwe. Er bestaat nog een ander soort negatieve beelden : beelden die vertrekken van afscheiding of afzondering, van tegenstelling tussen ‘binnen’ en ‘buiten’ in verband met de Kerk. Je ziet die beelden van de Kerk vaak op tv bij liturgische vieringen. Op het scherm zie je gehuwden uit het 9 kerkgebouw komen. Of je ziet de lijkkist binnengebracht worden. Maar je ziet niets van binnen. Je hoort geen woord van de viering. Alsof ‘binnen’ voorbehouden is aan ingewijden. Alsof de Kerk een sekte is. Maar dat is nu precies de christelijke eigenheid: de buitenkant bestaat maar dank zij de binnenkant. En meer nog : het binnenste, en vooral dan het sacrament van de Eucharistie, opent zich naar buiten. Laat het ons theologisch zeggen : Gods gave draagt in zich een universele openheid. Die gave wordt aan allen aangeboden : aan hen die haar erkennen en aan hen die haar miskennen. Je kan de hele Kerk niet losmaken van deze gave Gods. De Kerk bestaat immers om aanwezig te zijn te midden van allen. Ze moet zich inschrijven in het hart van onze samenleving, ja in het hart van elke samenleving. De onbekende auteur van die fantastische brief uit de derde eeuw aan een ongelovige die Diognetus heette, zei het zo eenvoudig en zo krachtig: ‘Wat de ziel is in het lichaam, zijn de christenen in de wereld. De ziel is verspreid in alle leden van het lichaam en zij draagt het lichaam. De christenen zijn verspreid over alle steden van de wereld en zij dragen de wereld.’ (Brief aan Diognetus, 7) Zichtbaar en onzichtbaar hebben we hier de waarheid en de zending van de Kerk. Ze is in de wereld, en niet van de wereld. Ze hoort God toe, voor het leven en het geluk van de wereld, met de hele paradox die zo’n identiteit met zich mee brengt. 3. ONZE MOEITE OM DE PARADOX VAN DE KERK OP ONS TE NEMEN Om deze paradox van de Kerk in het licht te stellen, vertrek ik van de ervaring van de apostel Paulus. Hij schrijft erover in zijn tweede brief aan de Korintiërs, in hoofdstuk zeven, waar hij de nadruk legt op de kracht van Christus te midden van zijn menselijke zwakheid. Paulus moet zich verdedigen tegen zijn aanvallers. Hij herinnert aan de genadegaven die God hem heeft geschonken : de openbaringen die hem ten deel vielen en de zending die hem werd toevertrouwd. Hij zou zich kunnen beroemen op die gaven, maar er is ‘hem een doorn in het vlees gestoken, als een bode van satan die me moet afranselen, opdat ik niet verwaand wordt’ (2Kor 12,7). Hij heeft God gesmeekt, om daarvan verlost te worden, maar Christus heeft hem dit aangrijpend antwoord gegeven : ‘Je hebt genoeg aan mijn genade. Kracht wordt juist in zwakheid volkomen. Dus, zegt Paulus, zal ik het liefst van alles roemen op mijn zwakheden, opdat de kracht van Christus in mij zal wonen. Terwille van Christus zal ik daarom graag zwak zijn : in smaad, nood, vervolging en benauwdheid. Want als ik zwak ben, dan ben ik sterk.’ (2 Kor 12, 8-10) Mij dunkt dat deze paradox van Christus’ kracht te midden van menselijke zwakheid, die op een heel persoonlijke manier voor de apostel Paulus geldt, op een andere manier ook geldt voor heel de katholieke Kerk in onze streken. De Kerk is in haar instellingen verzwakt, maar ze wordt geroepen tot een vernieuwing in de diepte, die zich moet voltrekken te midden van deze verzwakking. Laat het ons eens anders zeggen : het paasmysterie van de vernederde en verheerlijkte Christus voltrekt zich in het historische bestaan van de Kerk. Wij moeten dat verstaan en aanvaarden. Maar hoe zal dat geschieden? 10 Net als jullie merk ik, als bisschop, deze verzwakking die we meemaken. Net als jullie lijd ik daaronder. En ik weet goed dat deze verzwakking twee reacties kan oproepen die alle twee even gevaarlijk zijn. - - Langs de ene kant kun je reageren met een zekere ontmoediging. Daarbij komen angst voor de toekomst en een verlammende onbeweeglijkheid. Het is alsof je je moet neerleggen bij het onvermijdelijke. Het enige wat je doet, is je schaarste (her)schikken. Je geeft de indruk dat je overleeft, maar je wacht gewoon af en je hebt geen enkel project. Langs de andere kant kun je als compensatie tegen die ontmoediging gaan reageren met pastorale strategieën. Je gaat de parochies voluntaristisch herschikken. Je herverdeelt de taken van priesters en leken op louter functionele basis. Je roept nieuwe gemeenschappen ter hulp en vraagt hen nieuwe evangelisatietechnieken toe te passen. Ik ben me goed bewust van de uitdagingen waar we voor staan. Maar ik blijf ervan overtuigd dat deze uitdagingen ons verplichten om de Kerk te leren zien zoals God ze ons heeft gegeven. Dus niet als een gewone onderneming, maar als een heel eigen lichaam, soms gekwetst, soms versleten, soms vermoeid. Toch is het een lichaam waarbinnen de genade van Christus werkt, want de genade van Christus werkt binnen – en niet buiten – onze menselijke zwakheid en onze kerkelijke broosheid. Wat er gebeurt in een echtpaar, in een gezin of in andere menselijke groepen gebeurt ook in de Kerk. Beproevingen kunnen verwoesting stichten, maar ook zorgen voor herstel, opstanding en onvermoede vernieuwing. Ik ben daarvan getuige in mijn bisdom. We werken er aan wat we ‘pastorale ontplooiing’ noemen. Het is een pastoraal van nabijheid. Niet een pastoraal van herschikking. Die pastoraal voltrekt zich doorheen mensen die we erkennen als ‘pastorale contactpersonen’. Ze komen tot in de kleinste gemeenschappen. Ik ben getuige van de innerlijke verandering bij deze mensen. Stap voor stap ontdekken ze bij zichzelf dat ze geen kerkelijke werknemers zijn, maar geroepenen : om contact te leggen met Christus’ liefde door hun eenvoudige nabijheid. Iemand van hen zei me enkele jaren geleden heel spontaan : ‘Nu weet ik wat mij drijft : niet mijn gevoelens, maar de liefde van Christus.’ En die verandering van de mensen ontvouwt zich binnen in het Lichaam van de Kerk, die arm en bejaard blijft, maar die ook getekend wordt door een soort innerlijke vernieuwing. Het is alsof het weefsel van het geloof van binnenuit vernieuwd werd. Alsof het een andere kracht laat vermoeden : een kracht doorheen de broosheid en de reële scheuren van dat weefsel. Ik merk ook dat de Kerk een vorm van gedaanteverandering beleeft. Niet zozeer institutioneel, maar spiritueel. Ik bedoel : ik zie de heilige Geest aan het werk, in het Lichaam van de Kerk. Niet zozeer om buitengewone resultaten teweeg te brengen, maar om de aanwezigheid van Christus te laten oplichten, te midden van de uitdagingen vandaag. En ik constateer vrij vaak dat mensen die wat buiten de Kerk staan, vooral dan plaatselijke politici, iets merken van deze veranderingen en van de sociale gevolgen ervan. Er zijn inderdaad twee tekenen of gevolgen van deze innerlijke verandering die de moeite waard zijn om te vermelden. Ze integreren zich in het hart van onze onzekere samenleving. Het gaat om de christelijke broederlijkheid en om de christelijke hoop. 11 Deze tekens zijn niet gebonden aan uitzonderlijke gebeurtenissen of aan zogenaamde ‘sterke tijden’. Ze maken deel uit van de gewone pastoraal van onze gemeenschappen. Je kunt dat makkelijk aantonen. - - Eerst wat betreft de fraterniteit : het spreekt vanzelf dat onze parochiegemeenschappen mensen opnemen die van elders komen, mensen die langs komen of mensen die min of meer op de dool zijn. Onze gemeenschappen kunnen voor hen een nieuwe familie worden, of tenminste een plaats waar ze steeds mogen genieten van een onthaal zonder bijbedoelingen, zelfs van echte broederlijkheid, waarvan de bron kan ontdekt worden in de barmhartige liefde van de Vader in de hemel. Tegelijk met de broederlijkheid is er het teken van de hoop, van de hoop tegen alle wanhoop in. De lucht die we vandaag inademen, is soms bevangen door angst en ontgoocheling. Als de Kerk leeft van de liefde van Christus, geeft ze aan mensen die wanhopig zijn een nieuwe adem. Ik zie het vaak bij jonge mensen die bang waren voor de toekomst of bij volwassenen die angstig waren om uit hun isolement te treden. Ze ontdekken dat ze in de kerk anders worden bekeken en onthaald : als kind van God, elk met een eigen waardigheid, die sterker is dan al de rest. Ik weet dat er nog een andere strijd moet worden gestreden : niet de strijd tegen de secularisatie, maar de strijd om het christelijk verschil te laten zien. En het christelijk verschil komt aan het licht langs deze twee noties die ik zopas vermeldde : de christelijke broederlijkheid, die sterker is dan elk isolement en de christelijke hoop, die sterker is dan elke angst en ontgoocheling. Als ik even zou mogen profeet spelen, zou ik in die richting het heden en de toekomst van de Kerk zien. Te midden van onze broosheid vandaag, is het mogelijk om te werken aan de vernieuwing van de christelijke fraterniteit en hoop door te drinken aan de bron. Dat zijn de spirituele vereisten van de nieuwe evangelisatie! 12