Hoofdstuk 4: De poëtische boeken 1. 2. 3. 4. 5. Job Psalmen Spreuken Prediker Hooglied 1. Job1 Wat betreft de datering het meest vage boek van de Bijbel. Er zijn wat aanduidingen, maar er wordt nergens een parallel aangeduid met de andere bijbelboeken – iets zoals 'in de tijd van Abraham' of 'toen David op de vlucht voor Saul was' of wat dan ook. Moeilijk… Het onderwerp daarentegen is erg duidelijk. Alles wordt afgenomen van Job. Hij houdt niets meer over, alleen drie vrienden, die hem niet bepaald helpen. Hoofdstukken lang vinden we argumenten van de vrienden, beantwoord door Job, … Allemaal geven ze hun eigen visie op de vraag waarom Job door zoveel ellende gaat. Aan het einde van het boek komt dan eindelijk echte wijsheid aan bod. Eerst spreekt Elihu tegen Job en tegen de vrienden. Dan spreekt God en Job vindt wijsheid en rust. Het boek eindigt met de melding dat Job alles terugkrijgt; zelfs meer dan waar hij mee begonnen is. a) Opbouw 1-2 3 4-5 6-7 8 9-10 11 12-14 15 16-17 18 19 20 21 22 23-24 25 26 27-31 32-33 34 35 36-37 38-39:33 39:33-38 40-41 42:1-6 42:7-17 Inleiding: satan neemt alles af van Job Job klaagt 1e rede van Elifaz 1e antwoord van Job aan Elifaz 1e rede van Bildad 1e antwoord van Job aan Bildad 1e rede van Sofar 1e antwoord van Job aan Sofar 2e rede van Elifaz 2e antwoord van Job aan Elifaz 2e rede van Bildad 2e antwoord van Job aan Bildad 2e rede van Sofar 2e antwoord van Job aan Sofar 3e rede van Elifaz 3e antwoord van Job aan Elifaz 3e rede van Bildad 3e antwoord van Job aan Bildad Laatste redenen van Job 1e rede van Elihu 2e rede van Elihu 3e rede van Elihu 4e rede van Elihu 1e antwoord van God aan Job Job vernedert zich voor God 2e antwoord van God aan Job Job vernedert zich voor God Slot: God geeft overvloed aan Job b) Wie was Job? Job was geen Israëliet. Hij woonde in het land Us. 1 KOOREVAAR, H.J. Wijsheidscanon 2 : Psalmen, Job, Spreuken, Prediker, Hooglied. BIB, Heverlee/Leuven. 2000, p.6-69 - ofwel het gebied ten oosten van Edom. Men denkt dit a.h.v. volgende teksten: Genesis 36:28, Klaagliederen 4:21, Jer.25:20,21. Daar wordt het in relatie met Edom genoemd. - ofwel ligt het in Aram (in Haran, ten zuiden van Damascus). Teksten hierbij: Genesis 10:23, 22:21. Het blijft onduidelijk waar Us eigenlijk lag; het enige zekere is dat het niet in Israël was. Zijn bezit was bijzonder groot – er wordt in 1:3 gezegd dat hij de rijkste van alle bewoners van het Oosten was. Dat wil wat zeggen. Het gaat hier niet over zijn dorp, maar over een behoorlijk grote streek. Hij was een soort rechter – 29:16-17. Job geeft zelf aan dat hij in zijn functie probeerde om rechtvaardig te zijn voor de zwakken in de maatschappij en dat hij invloed had op vorsten en edelen. Hij was dus een invloedrijk man. Zijn persoonlijk leven getuigde van geloof in God. Hij wordt omschreven als vroom, oprecht, godvrezend en wijkend van het kwaad. In hoofdstuk 31 beschrijft hij hoe hij rechtvaardig was op godsdienstig gebied (31:26-28; tegenover de natuurgodsdienst) en op ethisch gebied (31:1,9 – seksueel, 31:5 – eerlijkheid, 31:29 – geen haat). Hij stelde zijn vertrouwen niet op zijn bezit (31:24,25). Kortom: iemand waar blijkbaar niet veel op aan te merken was… c) Wie waren de drie vrienden? Elifaz - afkomsting uit Teman (in Edom) - naam betekent (misschien): God is fijn goud. - gespreksleider van de drie vrienden - wetenschapsman: hij heeft duidelijke argumentatie - nadruk op: * God is volkomen zuiver en rechtvaardig * de mens brengt zichzelf in moeilijkheden Bildad - is een Suchiet * Suach was een zoon van Abraham bij Ketura (Gen.25:2) * het land Sjoechoe (in spijkerschriften) bevindt zich in de omgeving van Haran - naam betekent: zoon van wedijver - meer een discussie-man - beschuldigt Job van goddeloosheid (8:13) - nadruk op: God buigt nooit het recht Sofar - uit Naäma(t)h; lag in het erfdeel van Juda (Joz.15:41) - naam betekent: harig of ruw - dogmatisch en moralistisch - beschuldigt Job dat hij een 'zageman' is (11:2-6) - nadruk op: God ziet meteen de ongerechtigheid in het handelen van een mens d) Wie was Elihu? In hoofdstuk 2, waar de vrienden van Job genoemd worden, wordt hij niet genoemd. Pas in hoofdstuk 32 begint hij te spreken en wordt het duidelijk dat hij de gesprekken heeft gevolgd. Hij is de jongste van de vrienden. Zijn naam betekent: Hij is mijn God. Hij komt uit Buz. In Gen.22:21 is Buz een zoon van Nachor, Abrahams broer. In Jer.25:23 is Buz een Arabische stam. Hij legt de nadruk op: - God gebruikt het lijden om op te voeden, om tegen overmoed, eigengerechtigheid en afval te beschermen (33:14-18). - Wij kunnen God niet altijd begrijpen in zijn handelen. Hij blijft wel groot van kracht en recht (37:23). e) Tijd van Job De leeftijd die Job haalt, is een eerste belangrijke aanduiding. Na zijn ellendige periode leeft Job nog 140 jaar. Daarvoor moet hij ook al een behoorlijke leeftijd gehad hebben om zo'n invloedrijk man te worden, met volwassen kinderen. Hij moet dus ongeveer 200 jaar oud geworden zijn. Dat komen we nog tegen in de tijd van Abraham en Isaak (zij werden 175 en 180 jaar), maar daarna niet meer. De omgeving die Job beschrijft, is erg vruchtbaar. Er wonen dieren als de leeuw, wilde ezel, woudos, jakhals en struisvogel genoemd. Hij spreekt over rivieren en stromen. Er is sprake van zware regens en sneeuwval, zelfs vloedgolven. Dat is een klimaat dat allesbehalve beantwoord aan het klimaat van Arabië van nu. Het moet dus al heel lang geleden zijn. Dan moeten we het ook hebben over de twee dieren die in Job 40 en 41 aangehaald worden. Het nijlpaard en de krokodil, volgens onze vertalingen. De Statenvertaling vertaalt het niet en heeft het over 'behemoth' en 'leviathan'. Hieronder volgt een beschrijving van de dieren. Nijlpaard of Behemoth: een bijzonder sterk onderlichaam, een staart als een ceder (nijlpaard?), beenderen van indrukwekkende grootte en sterkte, 'de eerste van Gods werken', bevindt zich zowel in bergstreken als in waterrijke gebieden, enorm groot, men durft hem niet te vangen. Het lijkt niet bepaald op een nijlpaard. Ouweneel identificeert dit beest (al dan niet correct) met een Brontosaurus2. Krokodil of Leviathan: er valt niet tegen te vechten, bij zijn aanblik wordt men neergeveld, huid is een dubbel pantser, uit zijn muil komen fakkels, vuurvonken schieten eruit, uit zijn neusgaten komt een damp, zijn adem zet kolen in brand, ijzer acht hij als stro, geen pijl jaagt hem op de vlucht, aan zijn onderzijde zitten puntige scherven, op al wat hoog is ziet hij neer, hij is de koning over alle trotse dieren. Het lijkt heel sterk op de drakenverhalen van vroeger – vuurspuwend, verschrikkelijk groot, zo goed als onoverwinnelijk. Het lijkt niet bepaald op een krokodil. Ouweneel identificeert dit beest (al dan niet correct) met de Mosasaurus3. Het lijkt erop dat deze dieren niet abnormaal waren in Jobs tijd. Hij weet namelijk een vrij preciese beschrijving te geven van wat ze doen en hoe de mens erop reageert. Dit duidt er dus ook op dat Job een oud boek is. Er zijn nog argumenten te vinden om dit boek aan te duiden als oud. We mogen er gerust vanuit gaan dat het zich afspeelt in de tijd van Abraham en misschien zelfs daarvoor. We zullen er nooit echt zeker van kunnen zijn… 2 3 OUWENEEL, W.J. De ark in de branding. Buijten en Schippenheijn, Amsterdam. 1976, p.97 OUWENEEL, W.J. De ark in de branding. Buijten en Schippenheijn, Amsterdam. 1976, p.98 f) Boodschap van Job Het hoofdonderwerp is 'het lijden van de rechtvaardige'. Het boek begint met een ander onderwerp – satan stelt in 1:9 aan God de vraag: 'Is het om niet, dat Job God vreest?' Eigenlijk zegt satan dat Job God volgt, omdat hij er voordeel bij heeft. Als het voordeel wegvalt, valt God ook weg. Dat is hetgeen satan beweert over Job en de mens in het algemeen. Wij moeten ons dit afvragen. De vraag die we ons moeten stellen is: Hebben wij God lief en willen we bij Hem blijven, ook als het dienen van Hem geen enkel voordeel voor ons meer heeft (of lijkt te hebben) hier op aarde? Bijvoorbeeld ingeval van dreigende vervolging… Zoals gezegd is het hoofdonderwerp: Waarom moet ik als rechtvaardige zoveel lijden? Is dat niet onrechtvaardig van God? Vragen die ons niet onbekend zijn… Zowel Job als zijn drie vrienden hebben hier een antwoord op: Als iemand slecht leeft, zal God hem streng straffen en zal het slecht met hem gaan. Als iemand goed leeft, zal het goed met iemand gaan (Lev.26, Deut.28). In het algemeen klopt deze visie – denk maar aan de zegen en de vloek in Israël. Het probleem is dat zij het omgekeerde voor waar houden. Het gaat slecht met iemand, dus hij heeft zwaar gezondigd. Dit kan juist zijn, maar hoeft niet juist te zijn. Dat zien we in hoe Job over zijn leven en God nadenkt. Hij is ervan overtuigd dat hij niet gezondigd heeft, maar moet toch boeten. Dus God is onrechtvaardig. Als dat zo is, is zijn vroegere leven zinloos, want hij had dat gebouwd op de rechtvaardigheid van God. Hij komt er dus toe God te beschuldigen. Hij wil dat God hem rechtvaardig verklaart. Bij de redes van Elihu krijgen we een ander antwoord op Jobs probleem. Er is ook beproeving die tot loutering leidt. Als een rechtvaardige mens beproeft wordt, kunnen er dingen uit voortkomen waar we van schrikken. Bij Job is er sprake van eigen, ongezonde rechtvaardigheid. Hij was erg voldoen over zijn rechtvaardig leven. Er komt een nijdig mannetje uit voort, dat weinig vertrouwen op God stelt; zelfs eigenlijk meer vertrouwen op zichzelf stelt. In 42:5 wordt duidelijk dat hij God veel beter heeft leren kennen. In 1Pet.1:6,7 wordt dit soort beproeving ook aangehaald. Soms kan God ons alleen maar door zware moeiten leiden naar meer vertrouwen, meer geloof, meer liefde. g) In het Oude Testament… Het is eigenlijk heel vreemd dat dit boek in ons Oude Testament staat. Het gaat niet over een Israëliet of over Israël. Hoe kan dit? We moeten bedenken dat het verhaal van Job heel verspreid bekend was – in 17:6 zegt Job dat hij een spreekwoord geworden is onder de volken. Een mogelijke uitleg is dat het verhaal via Mozes Israël is binnengekomen. Hij heeft jarenlang bij Jethro, bij de Midjanieten geleefd. Zij woonden niet zo erg ver van Us (als we ervanuit gaan dat Us in Arabië lag). Jethro, een priester, was bekend met God. Het is dus aannemelijk dat hij een exemplaar van Jobs verhaal had. Het voorgaande is geen vaste waarheid, maar een mogelijkheid. We zullen nooit zeker weten hoe het in het Oude Testament gekomen is. Het blijft wel een interessante vraag. De Joden en ook iemand als Nehemia, die de boeken bijeenbracht (zie 'Algemene inleiding op het Oude Testament’) moeten overtuigd geweest van de waarheid van Jobs verhaal, van zijn ontmoeting met God. 2. Psalmen4 Bij de inleiding is al vermeld dat de Psalmen over een heel lange periode geschreven zijn. De oudste Psalm is waarschijnlijk die van Mozes (Ps.90). De jongste zijn waarschijnlijk van rond de Babylonische ballingschap (Ps.137 of 126). Er zit dan zo'n 900 jaar tussen de oudste en de jongste psalm. Psalmen betekent lofprijzingen of lofliederen. Dit geeft de bedoeling aan van de Psalmen. De mens, die God toebehoort, komt tot lofprijzing en aanbidding van God. Er zijn ook klaagzangen bij de Psalmen – we moeten onthouden dat deze klaagzangen staan in een totaal boek; een boek dat eindigt met gejuich voor God. De klaagzangen zijn als het ware een tussenfase. a) Opbouw Boek 1 Ps 1-41 Onderdelen: 1-2 3-14 15-24 25-34 35-41 Inleiding: 1-2 David David (centrum: wet) DavidDavid Centrum: 19 Einde: 41:14 Boek 2 Ps 42-72 Onderdelen: 42-49 50 51-72 Korachieten Asaf David- (einde: Salomo) Centrum: 50 Einde: 72:18-19 Boek 3 Ps 73-89 Onderdelen: 73-83 84-85 86 87-88 89 Asaf Korachieten David Korachieten (met Heman, Ezrachiet) Etan, Ezrachiet Centrum: 86 Einde: 89:53 Boek 4 Ps 90-106 Onderdelen: 90-92 93-100 101-106 Mozes: begin Jhwh’s koningschap David: begin Centrum: 97 Einde: 106:48 Boek 5 Ps 107-150 4 Onderdelen: 107 108-110 111-117 prijst David looft 118 119 120-134 135 prijst wetpsalm bedevaart (centrum: Salomo) looft 136 137 138-145 146-150 prijst wraak vraag David looft Centrum a: 119 Centrum b: 127 KOOREVAAR, H.J. Wijsheidscanon 2 : Psalmen, Job, Spreuken, Prediker, Hooglied. BIB, Heverlee/Leuven. 2000, p.116-149 en 198-199 Einde:150:6 Afsluiting: 149-150 De laatste verzen van de eerste vier boeken, zijnde 41:14, 72:18-19, 89:53 en 106:48, zijn vergelijkbaar. In varianten komt altijd ditzelfde naar voor: Geloofd zij God voor eeuwig. Amen. Het einde van boek 5 wijkt daarvan af: Alles wat adem heeft, love de Here. Halleluja. b) Schrijvers geen melding 1-2 10 David Korachieten Asaf Salomo Etan Mozes 3-9 (10) 11-32 33 34-41 42 (43) 44-49 43 50 51-65 66-67 68-70 71 72 73-83 84-85 86 87-88 89 90 91-100 101 102 103 104-107 108-110 111-121 122 123 124 125-126 127 128-130 131 132 133 134-137 138-145 146-150 50 73 11 12 2 1 1 c) Samenstelling boek Psalmen Het is niet zo duidelijk hoe de Psalmen gebundeld zijn. Het lijkt erop dat er eerst een verzameling met psalmen van David bestond, waar later dan psalmen zijn tussengevoegd. Dit gaat vooral op voor boek 1 en 2. Het derde boek heeft vooral psalmen van Asaf en de Korachieten. Het vierde en vijfde boek is al helemaal onduidelijk – het lijkt erop dat deze boeken in of na de ballingschap gebundeld zijn. Wie dit gedaan heeft en waarom, is erg onduidelijk. In het Nieuwe Testament hebben we iets dat interessant om weten is. In Hand.13:33 haalt Paulus onze psalm 2 aan als 'de tweede psalm'. Toen stond de nummering blijkbaar al vast (volgens Hand.4:25 is deze psalm trouwens van David – wij hebben er nu geen informatie meer over). Het is een mooie gedachte dat Paulus de psalmen heeft gelezen (gezongen?) zoals wij die nu lezen. d) Soorten psalmen Het is moeilijk om de psalmen zomaar in te delen. Hieronder vind je een poging. - psalmen van lofprijzing en bewondering - koninklijke psalm - psalmen over het Goddelijk koningschap - medidaties - psalmen van dankzegging en aanbidding - psalmen, die de goddelijke heerschappij over de geschiedenis beschrijven - boetepsalmen - klaagpsalmen - psalmen, die de wijsheid en de wet vereren Er is best veel over deze soorten psalmen te zeggen, maar dat best beter in een aparte studie over psalmen. e) Andere auteurs dan David, Salomo of Mozes Asaf – Ps.50, 73-83 Hij was een Leviet en afstammeling van Gersom (1Kron.6:39-43). Hij werd, samen met Heman en Etan (zij waren zangers), aangewezen om met koperen cimbalen muziek te maken toen de ark naar Jeruzalem werd gebracht (1Kron.15:16-17). In 1Kron.16:4-6 werd Asaf tot hoofd voor de muzikale eredienst in de tempel benoemd. Korachieten (zonen van Korach) – Ps.42, 44-49, 84-85, 87-88 Korach was een invloedrijke Leviet die in opstand kwam tegen Mozes en Aäron (Num.16:111). Hij en zijn aanhang kwamen om, maar zijn zonen niet. Zij speelden later een belangrijke rol in de eredienst. Hier zien we hoe de persoonlijke verantwoordelijkheid van mensen en de genade van God werken! Heman en Etan (Ezrachieten) – Ps.88-89 Bij Asaf is al aangeduid dat Heman en Etan een belangrijke taak in de eredienst hadden. Ook op andere plaatsen zien we hen terugkomen (1Kron.16:41-42; 25:1,6). In Ps.88 wordt gezegd dat het een psalm van de Korachieten is, met name van Heman (de Ezrachiet). Volgens 1Kron.6:22,23 is hij inderdaad een Korachiet (van de stam Levi). Hij blijkt ook een Ezrachiet te zijn – als we 1Kon.4:31 en 1Kron.2:6 erbij nemen, is Zerach of Ezrach een afstammeling van Juda. Hoewe deze verzen mopeten begrijpen, is erg onduidelijk. f) De messias in de psalmen - Een aantal psalmen (Ps.2, 45, 72, 110) gaan over de komende Messias; wat voor iemand dat zal zijn. Hij moet van de Davidische lijn zijn (David duidt de Messias ook aan als zijn Heer – Ps.110:1 en Mt.22:43-44), heerser over een universeel koninkrijk, koning en priester (niet uit Levi – Ps.110:4 en Hebr.7), regerend aan de rechterhand van God. We zien dat Jezus aan al deze aspecten beantwoordt. - Ps.16:9-10 is eveneens messiaans, maar niet zo duidelijk. Deze tekst wordt door Petrus (Hand.2:25-32) en Paulus (Hand.13:35-37) geciteerd. Waar in het laatste gedeelte van vers 10 'gunstgenoot' staat, zeggen Petrus en Paulus ‘Heilige’. Daarmee duiden ze op Jezus. - Ps.8 is ook op het eerste zicht niet messiaans. In Hebr.2:5-9 worden vooral vers 5-6 duidelijk messiaans aangehaald. In Mt.21:16 citeert Jezus vers 3 van deze psalm. - Ps.22 geeft een profetie over het lijden van Jezus, de Messias. Vooral vers 2, 7-8, 17, 19 doen ons sterk denken aan het sterven van de Messias. g) Sela Deze uitdrukking komt 71 keer voor. In latere tijden werden de psalmen in meerdere onderdelen gezongen. De pauzes daartussen werden aangegeven door trompetstoten. Een sela betekent zo'n pauze. Er volgt dan een soort tussenspel. Mogelijk werd er tijdens dat tussenspel dan een offerhandeling uitgevoerd. 3. Spreuken5 a) Opbouw De opbouw is gemaakt a.h.v. de opschriften boven de spreuken – het gaat er vooral om wie deze spreuken heeft gegeven. 1:1-7 1:8-9:18 10:1-22:16 22:17-24:22 24:23-34 25:1-29:27 30:1-33 31:1-9 31:10-31 Spreuken van Salomo: Het doel van de wijsheid Spreuken van Salomo: Loflied van de wijsheid Spreuken van Salomo Woorden van de wijzen Woorden van de wijzen Spreuken van Salomo: bijeengebracht door de mannen van koning Hizkia Woorden van Agur, zoon van Jake Woorden van Lemuël, koning van Massa, waarmee zijn moeder hem vermaande Lof van de degelijke huisvrouw b) Doel van Spreuken Een heel belangrijk doel van Spreuken is om mensen op te voeden. Dat zien we al in Spr.1:24 - om wijsheid en tucht te verkrijgen - om verstandige woorden te verstaan 5 KOOREVAAR, H.J. Wijsheidscanon 2 : Psalmen, Job, Spreuken, Prediker, Hooglied. BIB, Heverlee/Leuven. 2000, p.150-187 en 200-201 - om de tucht aan te nemen, die verstandig maakt, gerechtigheid en recht en rechtschapenheid om de onverstandigen schranderheid, de jongeling kennis en bedachtzaamheid te geven De Spreuken geven in zijn geheel ook een manier van leven weer, namelijk het zich schikken naar wat God heeft gemaakt en ingesteld. De mens moet zich m.a.w. onderwerpen aan God. De sleutel om dit onder de knie te krijgen, is de vreze des Heren (zie punt e). c) Salomo Spreuken 1:1 geeft aan dat Salomo de schrijver is van de spreuken die volgen. Het grootste gedeelte van Spreuken is duidelijk van Salomo, namelijk 1-22 en 25-29. In 1Kon.4:32-33 lezen we: Hij (Salomo) sprak immers drieduizend spreuken en liederen van hem waren er duizend vijf. Hij sprak over de bomen, van de ceder op de Libanon af tot de hysop toe, die aan de muur uitschiet; hij sprak ook over het vee, het gevogelte, het kruipend gedierte en de vissen. In Spreuken vinden we zo'n 800 spreuken. De spreuken van Salomo die wij nog hebben, zijn dus een soort bloemlezing, een keuze uit al zijn spreuken. In de tijd van Hizkia, toen er grote godsdiensthervormingen plaatsvonden, heeft men waarschijnlijk geput uit de grote verzameling van Salomo's spreuken om de mensen in die tijd aan te spreken. De mannen van Hizkia (zijn wijze mannen of raadgevers) brachten die bijeen. Dat verklaart het opschrift bij 25:1. d) Wijzen/Agur/Lemuël Een heel moeilijk punt. Wie waren deze wijzen, Agur en Lemuël? Wijzen Het lijkt er sterk op dat het hier gaat om wijze mensen ten tijde van Salomo en dat Salomo hun spreuken achter die van hem heeft geplaatst. Spr.22:17 Neig uw oor en hoor de woorden der wijzen, richt uw hart op mijn kennis. In het begin van Spreuken spreekt Salomo zijn zoon (leerling/en) aan en vertelt hem dat hij acht moet slaan op zijn woorden. Nu lijkt het erop dat hij nog niet uitgepraat is en verder gaat met spreuken van anderen, maar er zich wel achter schaart (‘mijn kennis’ – alsof hij het zelf had kunnen zeggen). Agur/Lemuël Deze twee kunnen we samen behandelen. Er zijn twee mogelijkheden die het vermelden waard zijn. - Ofwel gaat het hier om buitenlandse wijzen, zelfs koningen, die God kenden. Het is niet onmogelijk dat iemand als Salomo deze kennis hoorde en waardeerde en de spreuken opschreef. Het probleem hierbij is dat er eigenlijk geen bijbelse basis voor is – er is wel een 'Massa', nakomeling van Ismaël, geweest, maar geen land 'Massa'. - Ofwel zijn Agur en Lemuël andere namen voor Salomo. Agur betekent 'ik zal vrezen' en Lemuël 'aan God behorend'. Deze namen komen in grote lijnen overeen met de spreuken die erbij horen. De spreuken van Agur (Spr.30:1-6) gaan over het leren kennen van God ofwel ‘ik zal vrezen’. De spreuken van Lemuël (Spr.30:1-9) behandelen drie belangrijke onderwerpen: kracht niet aan vrouwen verspillen, zich niet aan drank overgeven, opkomen voor het recht van minder bedeelden ofwel ‘aan God behorend’. Het mooie van de tweede interpretatie van Lemuël is dat de moeder van Lemuël (dus Batseba) deze raadgevingen geeft. Het is een mogelijkheid… e) Wijsheid (chokma) De eerste van drie heel belangrijke woorden in Spreuken. Spreuken heeft het vaak over het krijgen van wijsheid. Om wijsheid te verkrijgen, is er een heel belangrijke voorwaarde: je moet onderwezen willen worden, je moet je eigen ideeën durven onderwerpen aan Gods ideeën. 4:7 Het begin der wijsheid is: vverwerf wijsheid en verwerf inzicht bij al wat gij bezit. 11:2 Als overmoed komt, komt schande mee, maar wijsheid is bij de ootmoedigen. Dat is het begin van de wijsheid, de voorwaarde om wijsheid te krijgen. Dit is dus geen luie houding en ook geen puur verstandelijke, intellectuele houding. God wil dat we wijs worden, maar dat kan alleen door ons aan te passen aan Zijn ideeën. In de praktijk zien we wijsheid in de volgende (veel voorkomende) woorden: overleg plegen, overleggen, raad vragen, plannen maken, overdenken, bedachtzaamheid, overwegen. Wijsheid is dus eerst onderzoeken en dan uitvoeren. Dit onderzoek moet je doen bij jezelf, maar ook bij anderen en bij God. Spreuken maakt duidelijk dat we niet zonder anderen en zonder God kunnen. Er worden ook een heel aantal gevolgen van wijsheid opgesomd Voor jezelf: - als gij wijs zijt, zijt gij wijs tot uw eigen welzijn (9:12) - een wijs man is sterk (24:5) - om u te redden van de boze weg, van de man die verkeerde dingen spreekt (2:12) Voor anderen: - maar de tong der wijsheid brengt genezing aan (12:18b) - wie wijs is, wint harten (11:30b) In Spreuken 8 wordt de wijsheid voorgesteld als een persoon die de mensen probeert te vertellen dat ze een andere weg moeten gaan. Dit hoofstuk wordt nogal eens vergeleken met Johannes 1, waar over Jezus als het Woord wordt gesproken. Er zijn zeker parallellen te trekken Men moet naar de wijsheid luisteren in Spr.8 en in Joh.1 moet men naar het Woord luisteren. Ze zijn allebei waarheid en gerechtigheid, … Toch is belangrijk om te onthouden dat de parallel niet helemaal doorgetrokken kan worden. Vanaf vers 22 gaat het over de wijsheid die geschapen werd door God – als we dit gelijkstellen met Jezus, gooien we koren op de molen van de Jehova's getuigen die Jezus zien als het eerste schepsel. Dit terwijl Jezus niet geschapen is, maar altijd God/Schepper is geweest. f) Tucht (moesar) Een tweede belangrijk woord is tucht. Dit woord heeft als grondbetekenis 'recht maken'. Het komt 30 keer voor in Spreuken (50 keer in de hele Bijbel). Het wordt vertaald als: tucht(iging), vermaning, terechtwijzing, opvoeding, straf, les. We kunnen het samenvatten in het woord 'discipline'. Aan de ene kant een waarschuwing tegen het verkeerde, maar aan de andere kant een stimulans om in het goede voort te gaan. In Jesaja 53:5 zien we moesar mooi terugkomen. De straf (moesar) die ons de vrede aanbrengt, was op Hem. g) Vreze des Heren Het deze belangrijk woord is ‘vreze des Heren’. 9:10 De vreze des Heren is het begin van de wijsheid en het kennen van de Hoogheilige is verstand Deze vreze is het begin of de grondslag van wijsheid. Vreze betekent eerbied en respect. Het is een besef dat je voor je leven en je daden ter verantwoording geroepen zal worden door God. Dit besef is geen waarborg dat je ook doet wat goed is. Je kan het begin van de wijsheid hebben, maar er nog altijd een rommeltje van maken. Spreuken geeft een aantal gevolgen van de vreze des Heren weer: 14:26 In de vreze des Heren ligt sterke gerustheid 19:27 De vreze des Heren is ten leven 22:4 Het loon van ootmoed – vreze des Heren – is rijkdom, eer en leven h) Hoofdstuk 31:10-31 Een laatste, technische, opmerking over Spreuken. Het laatste gedeelte, de lof op de degelijke huisvrouw, is een acrostichon. Dat betekent dat elk vers met een volgende letter van het alfabet begint. Een structuur die je ook terugvindt in Psalm 119. 4. Prediker6 a) Opbouw 1:1-11 1:12-6:12 7:1-12:7 12:8-14 Algemene inleiding: alles is ijdelheid Demonstratie van de doelloosheid (ijdelheid) van alle dingen Voorzichtig leefgedrag Oproep: Vrees God, onderhoud zijn geboden Eigenlijk staat heel prediker tussen 1:2 en 12:8: IJdelheid der ijdelheden, zegt de Prediker, alles is ijdelheid. Dit vers wordt aan het begin geschreven als inleiding en aan het einde herhaald als conclusie. b) Salomo Ook dit boek schreef Salomo. 1:1 … woorden van Prediker, de zoon van David, koning te Jeruzalem 1:16 … Zie, ik ben groter en rijker in wijsheid geworden dan allen die vóór mij over Jeruzalem geregeerd hebben… (vgl.1Kon.3:12) 6 KOOREVAAR, H.J. Wijsheidscanon 2 : Psalmen, Job, Spreuken, Prediker, Hooglied. BIB, Heverlee/Leuven. 2000, p.92-115 2:8,9 … ik vergaderde mij ook zilver en goud, schatten van koningen en landschappen; ik verschafte mij zangers en zangeressen en dingen die de mensen bekoren, alle mogelijke genietingen. Zo werd ik groter en rijker dan allen die vóór mij te Jeruzalem geweest zijn; ondertussen bleef mijn wijsheid bij mij. De laatste eeuwen hebben veel historisch-kritische wetenschappers geprobeerd onderuit te halen dat Salomo dit boek zou geschreven hebben. Zij hebben daarvoor een heel aantal bezwaren aangehaald. Zo zijn er dateringen ontstaan tussen de 5e en de 3e eeuw voor Christus. Als dit waar is, dan is het begin van het boek een leugen. Daar staat namelijk dat het geschreven is door Salomo. Zo’n boek wordt een pseudepigrafisch boek genoemd – zogezegd geschreven door Salomo. Er is een heel belangrijk tegenargument. Er bestaat namelijk ook een boek dat 'Wijsheid van Salomo' heet. Daarvan is algemeen bekend dat het een pseudepigrafisch boek is, geschreven tussen 300 en 200v.Chr. Hoe is het mogelijk dat de Joden de 'Wijsheid van Salomo' afgedaan hebben als pseudepigrafisch geschrift, maar dat 'Prediker' wel aanvaard is? Prediker was al eeuwen bekend bij de Joden en kwam daarom niet in opspraak. c) IJdelheid Op basis van de opbouw kunnen we een erg vreemd, negatief beeld krijgen van het boek Prediker. Het leven is nutteloos… Het lijkt in absolute tegenspraak te zijn met de rest van de Bijbel. IJdelheid komt 38 keer voor in Prediker – op 12 hoofdstukken; dus iets meer dan 3 keer per hoofdstuk. Het lijkt bijna een stopwoordje. Hetzelfde woord wordt in Jes.57:13 vertaald met 'tocht', 'zuchtje wind' en in Spr.21:6 staat het parallel met 'wind' (roeach). Er is iets, iets in beweging, maar het is ongrijpbaar. Het glipt weg uit je handen. Je hebt er eigenlijk, op de lange duur, niet veel aan. Volgens Prediker is alles in het leven deze 'tocht', 'wind', 'ijdelheid'. Zinloos. We moeten deze ijdelheid een beetje duidelijker maken. Pred.2:17-19 maakt duidelijk dat het gaat over alles wat 'onder de zon', anders gezegd 'op de aarde', is. Het gaat hier over het leven… zonder God. Dit wordt vooral duidelijk in 2:22-26. Eten en drinken komen van Gods hand; genieten kan, met God; wijsheid, kennis en vreugde komen van God. Als Prediker het over ijdelheid heeft, dan maakt hij duidelijk dat het leven ijdel, nutteloos is zonder God! In Joh.6:27 en 1Kor.15:58 wordt duidelijk gemaakt dat het werk op aarde niet tevergeefs is, als het werk voor God is. We moeten niet werken om vergankelijke dingen, maar om dingen die eeuwigheidswaarde hebben. Ook het Nieuwe Testament maakt ons duidelijk dat je twee kanten uit kan met je leven: een nutteloze en een eeuwige kant. d) 12 ijdelheden Prediker beschrijft een heel aantal ijdelheden in het leven. Over het exacte aantal verschillen de meningen. Twaalf is een symbolisch getal (dus een mogelijkheid). - nutteloosheid van de menselijke inspanning a.h.v. zon-wind-beken (1:1-11) - nutteloosheid van het menselijke zwoegen, omdat er grenzen zijn aan het kunnen (1:1115) - nutteloosheid van de menselijke wijsbegeerte en levenswijsheid (1:16-18) - nutteloosheid van het levensgenot (2:1-3) - nutteloosheid van het maatschappelijk actief zijn (2:4-12) - zinloosheid van het leven door de dood (3:16-21) zinloosheid van het leven, omdat er onrecht is (4:1-3) zinloosheid van de menselijke inspanning en prestatie, wegens foute motivatie (4:4-6) zinloosheid van het zwoegen van de alleenstaande (4:7-12) zinloosheid van de waardering van mensen (4:13-16) zinloosheid van macht (5:7-8) zinloosheid van geld (5:9-6:12) e) Toch… Er worden drie boodschappen gegeven die het nutteloze en zinloze een beetje relativeren. - Wees een blij en vreugdevol mens: 3:13, 3:22, 8:15, 11:10 - Wees ijverig en durf dingen, op een overwogen manier, te ondernemen: 12:1,2,6 - Wees geen individualist, m.a.w. werk samen: 4:9-12, 9:9 Het spreekt voor zich dat deze dingen, als ze zonder God gebeuren, zinloos zijn. Het is werkelijk alleen maar met God dat Prediker zich enige zin in het leven kan voorstellen. Een wijze les… f) 9:5,6,10 9:5,6 De levenden weten tenminste, dat zij sterven moeten, maar de doden weten niets; zij hebben geen loon meer te wachten, zelfs hun nagedachtenis is vergeten. Zowel hun liefde als hun haat en hun naijver zijn reeds lang vergaan; en zij hebben nimmer deel aan iets, dat onder de zon geschiedt. 9:10 Am wat uw hand vind om naar uw vermogen te doen, doe dat, want er is geen werk of overleg of kennis of wijsheid in het dodenrijk, waarheen gij gaat. Als we deze teksten lezen, krijgen we een heel vreemde indruk. Het lijkt erop dat Salomo aangeeft dat er na de dood geen bewustzijn, geen echt leven meer is. Deze tekst wordt wel eens aangehaald door de getuigen van Jehova om te zeggen wat er gebeurt met mensen die niet in God geloven.Volgens hen is er geen hel. Het gaat hier echter om een beschrijving van de mens die sterft en geen deel meer uitmaakt van 'wat onder de zon is'. Het begrip dodenrijk in vers 10 heeft twee betekenissen: 'graf' en 'de plaats waar doden heengaan'. Hier gaat het dus over 'graf' – dit is logisch als we naar vers 5-6 kijken. Als het in 9:5,6,10 over ‘geen leven na de dood’ zou gaan, zou Prediker zich behoorlijk tegenspreken in 12:7 … en de geest wederkeert tot God, die hem geschonken heeft. 5. Hooglied7 a) Opbouw Deze opbouw is een model. 1) 1:1-2:7 Wederzijds verlangen van de geliefden 2) 2:8-3:5 Wederzijds zoeken en vinden van de geliefden 3) 3:6-5:1 Halen van de bruid en de bruiloft 7 KOOREVAAR, H.J. Wijsheidscanon 2 : Psalmen, Job, Spreuken, Prediker, Hooglied. BIB, Heverlee/Leuven. 2000, p.70-91 en 190-203 (190-203: is geen doorlopende nummering) 4) 5:2-6:9 5) 6:10-8:4 6) 8:5-14 Onderbreking van de ontmoeting en het verlangen van de bruid naar de bruidegom Beschrijving van de schoonheid van de bruid en haar verlangen om de bruideom naar het moederlijk huis brengen Bevestiging van het liefdesverbond in het huis van de bruid Er zijn overeenkomsten tussen de 6 delen. - afsluiting deel 1en 2: 'Ik bezweer u, dochters van Jeruzalem, wekt de liefde niet op.' afsluiting deel 5: 'Ik bezweer u, dochters van Jeruzalem, waarom wilt gij de liefde opwekken?' - begin deel 3: 'Wie trekt daar op uit de woestijn?' begin deel 6: 'Wie trekt daar op uit de woestijn, leunend op haar geliefde?' - deel 1-3: Sulammiet daalt af naar Salomo deel 4-6: Salomo daalt af naar Sulammiet b) Salomo Hooglied 1:1 zegt dat dit lied afkomstig is van Salomo. Andere argumtenen om niet te twijfelen aan Salomo als schrijver, zijn: - Salomo's naam komt nog 6 keer voor (1:5; 3:6,9,11; 8:11,12) - 1Kon.4:32-33: hij schreef 1005 liederen. Dit lied is het beste – letterlijk staat er lied der liederen (vergelijk met de Engelse bijbels: Song of songs). - 1Kon.4:32-33: hij sprak over bomen, planen, vee, gevogelte, … . In Hooglied komen 21 verschillende planten en 15 verschillende dieren aan bod. - 6:8,9: op het moment van schrijven heeft Salomo 60 koninginnen en 80 bijvrouwen (nog niet aan zijn volledig aantal, maar toch al goed op weg). c) Historische achtergrond Het is heel moeilijk om een goed beeld te krijgen van de achtergrond van dit. Hieronder volgt een poging om de achtergrond te reconstrueren uit verschillende verzen. Het is bedacht door een zekere Unger8. Het kan alleszins wat meer inzicht geven in het verhaal. Koning Salomo bezat een wijngaard in het heuvelland van Efraïm, zo'n 80 km ten noorden van Jeruzalem. Hij gaf die aan bewakers (8:11), bestaande uit een moeder, haar twee zoons (1:6) en twee dochters. De ene was de Sulammitische (6:13) en een jongere zus (8:8). De Sulammitische was de 'Assepoester' van de familie (1:5), met een natuurlijke schoonheid, maar onopgemerkt. Haar broers waren waarschijnlijk halfbroers (1:6). Zij maakten haar werk zwaar als zij de wijngaarden bewaakten, zodat ze weinig gelegenheid had om zorg te dragen voor haar persoonlijke verschijning (1:6). Zij krentte de druiven en zette vallen voor de kleine vossen (2:15). Zij hield ook kuddes (1:8). Doordat zij zo vaak in de vrije natuur was, werd ze door de zon gebruind (1:8). Op een dag kwam er een knappe vreemdeling naar de wijngaard. Het was Salomo, vermomd. Hij toonde interesse in haar, en zij werd in verlegenheid gebracht over zijn kudde (1:7). Hij antwoordde ontwijkend (1:8), maar sprak ook liefdeswoorden tegen haar (1:8-10) en beloofde rijke geschenken voor de toekomst (1:11). Hij won haar hart en ging weg met de belofte dat hij op een dag zou terugkeren. Zij droomde over hem 's nachts en soms dacht zij, dat hij nabij was (3:1). Tenslotte keerde hij terug in al zijn koninklijke glans om haar tot zijn bruid te maken. 8 Unger, UBH (Unger's Bible Handbook). p.299-300 Het probleem bij dit verhaal is dat er niets gezegd wordt over de hoofdstukken 4 tot 8:11, maar het is voor de rest een redelijke poging. d) De Sulammitische Het is moeilijk vast te stellen wie het meisje, de Sulammitische, is en waar zij vandaan komt. In 7:1 wordt zij 'vorstendochter' genoemd. Dit kan letterlijk op haar afkomst, maar ook figuurlijk op haar schoonheid bedoeld zijn. Voor de rest weten we eigenlijk niet meer van haar dan wat er in het verhaal van Unger aangehaald wordt. e) Doel van Hooglied Er zijn verschillende ideeën over het doel van Hooglied. Hieronder volgen de meest verspreide ideeën over het boek. Joodse allegorie Het jodendom heeft Hooglied aanvaard als canoniek boek o.a. omdat men van mening was dat het ten diepste ging over de liefdesverhouding tussen God en Israël. Het boek wordt op Pasen voorgelezen – de dag waarop men de bevrijding uit de slavernij in Egypte herdenkt; een liefdeshandeling van God naar Zijn volk. De liefde tussen God en Zijn volk wordt op andere plaatsen (bv.: Ez.16, 23; Hos.1-3) vergeleken met een huwelijk. Christelijke allegorie In de lijn van de Joodse allegorie hebben veel christelijke denkers Hooglied gezien als een voorbeeld van de liefde van Jezus voor Zijn gemeente. In het Nieuwe Testament wordt Jezus vergeleken met een bruidegom en de gemeente met een bruid. Het is ontegensprekelijk zo dat bepaalde verzen geïnterpreteerd kunnen worden als de liefde tussen God en Zijn volk of Christus en Zijn gemeente. De vraag die we ons hierbij moeten stellen, is of het boek ook zo bedoeld is. Als we die vraag stellen, valt de christelijke allegorie al af, omdat het nogal vreemd is als Salomo dit al zou geweten hebben… Ook de Joodse allegorie blijft dan niet echt overeind. Er wordt soms zo onomwonden over het intensief verlangen van jongen en meisje, over het uiterlijk van het meisje, … gesproken dat het zeer vreemd aandoet om het hele boek als een allegorie te zien. Leerdicht We kunnen Hooglied ook gewoon zien als 'een leerdicht over liefde, verkering en huwelijkssluiting'. Het boek gaat zeer vaak over het verlangen van jongen en meisje naar elkaar, wat er door hun gedachten gaat, hoe ze de ander zien, … Er wordt doorheen het boek gewerkt naar het doel: het huwelijk. Het genieten van elkaar en de hartstocht, kan wel prettig zijn, maar is geen doel op zich. De volgende vier verzen geven doorheen Hooglied aan dat de hartstocht die in nogal wat verzen duidelijk wordt, binnen een kader staat, namelijk het kader van het huwelijk. - 3:4b Ik greep hem vast en wilde hem niet loslaten, totdat ik hem gebracht had in het huis van mijn moeder, in de kamer van haar die mij gebaard heeft. De Sulammitische wil Salomo naar haar moeder brengen. Dit wijst op de trouwbelofte, die in het huis van de moeder plaatsvond. Het meisje neemt het initiatief voor een huwelijk. Geen losse hartstocht. - - - 3:11 Gaat uit, dochters van Sion, kijkt naar koning Salomo, met de kroon waarmee zijn moeder hem kroonde, op de dag van zijn bruiloft, op de dag van de vreugde van zijn hart. Het vers is niet zo duidelijk, maar het gaat wel over de bruiloft van Salomo. 8:2a Ik leid je, ik breng je naar het huis van mijn moeder die mij onderwezen heeft. Salomo wordt nu door het meisje naar haar moeder gebracht. Daar zal de trouwgelofte gedaan worden. 8:6-7 De Sulammitische wil zijn als een zegel aan zijn hart en een zegel aan zijn arm. Zij wil helemaal aan Salomo vast zitten. De liefde wordt vergeleken met de dood – echte liefde laat niet meer los wat zij heeft, zoals de dood dat ook niet doet. Zowel echte liefde als de dood zijn onomkeerbaar. Als we Hooglied lezen, doen we er goed aan alle verzen in de context van het huwelijk te zien. Zoals al gezegd, spreekt uit veel verzen een sterke hartstocht en wordt onomwonden verteld over het verlangen, het uiterlijk van het meisje, … Als we deze loskoppelen van het huwelijk, krijgen we een heel verkeerd beeld van het boek. Er wordt gezegd de liefde niet op te wekken, één keer wordt erbij vermeld 'voordat het haar behaagt' of voordat er sprake is van een huwelijk. Zolang er geen huwelijk is, moet je grenzen stellen aan de hartstocht. Dit is helemaal anders dan wat onze maatschappij laat zien. Alles mag. Niet dus – stel grenzen.