Intrinsieke en extrinsieke motivatie Hoe het gedrag gestimuleerd en

advertisement
Hoe motivatie opwekken?
Groepstaak – herwerkte versie
Opvoedkunde s3 – 2 SA1
Barbara Hermans , Thomas Somville &
Cédric Leyssens
Bachelor secundair onderwijs algemene vakken
2009-2010
1.
Intrinsieke en extrinsieke motivatie
Hoe het gedrag gestimuleerd en gericht wordt hangt af van de motivatie. De totale motivatie wordt bepaald door de intrinsieke en
extrinsieke motivatie van een individu.
Als je iets doet omwille van de gevolgen die niet inherent verbonden zijn aan het gedrag, zoals bv. iets studeren omdat je enkel
punten wilt verdienen, dan is deze motivatie extrinsiek. Je studeert niet omdat je graag studeert, maar omdat je punten wilt
verdienen. Als deze motivatie altijd (op school) aanwezig is, dan kan leren erg frustrerend zijn en moeilijker vol te houden.
Intrinsieke motivatie kan opgewekt worden door extrinsieke prikkels. Een voorbeeld hiervan is een leerling die naar de les
wetenschappen komt om iets bij te leren, hij zal dan hoogstwaarschijnlijk thuis ook boeken hebben liggen van deze materie. In de
les zal deze leerling veel doelgerichter kunnen antwoorden op de vragen van de leerkracht, aangezien hij de stof beheerst en er ook
meer achtergrondkennis over bezit.
Er zijn 4 vormen van intrinsieke motivatie:
o
o
o
2.
Intellectuele nieuwsgierigheid: De leerling gaat iets leren om dat hij zelf nieuwsgierig is of in andere woorden kennishongerig
is. Een voorbeeld hiervoor is dat een leerling in de les wiskunde de leerstof over tweedegraads vergelijkingen heeft gezien.
Uit nieuwsgierigheid wil hij weten hoe derdegraads vergelijkingen worden opgelost.
Behoefte aan competentie, efficiëntie: De leerling wilt zelf iets kunnen, heeft een drang om het te kunnen. Om op het
voorbeeld van de vergelijkingen terug te komen, zal de leerling de derdegraads vergelijking opzoeken omdat hij dit wel
kunnen. Een ander voorbeeld is dat een leerling die slecht is in zaken opzoeken op kaarten van zichzelf er meer gaat op
oefenen of extra informatie opzoeken omdat hij het zelf wilt kunnen.
Behoefte aan autonomie en controle & prestatiemotivatie (2 vormen die zich heel dicht op elkaar afstemmen): De leerling zal
voor hij de taak begint na te kijken of dit te doen is. Daarbij is een evenwicht nodig tussen prestatiemotivatie en faalangst.
Prestatiemotivatie is nodig om bv. een taak tot een goed einde te brengen. Faalangst zal ervoor zorgen dat je mislukkingen
wilt vermijden. Indien één van beide te zwaar doorweegt, dan kan dit tot mislukking leiden.
Van extrinsiek naar intrinsiek
De rol van de leerkracht is een leerling te kunnen begeleiden tot intrinsieke motivatie (omwille van de bovenstaande redenen). Om
dit te kunnen opwekken bij een leerling, moet je eerst extrinsiek tewerk gaan door coaching, straffen en belonen, evaluatie,
krachtige leeromgeving, enz. De leerling zal dan op zijn beurt zelf intrinsieke motivatie tot stand kunnen brengen.
2.1
Coaching
Als een leerkracht een leerling coacht, probeert hij de potentiële kwaliteiten bij die leerling vrij te maken. Dit betekent dat hij als
leerkracht er alles aan zal doen om de leerling al zijn capaciteiten te laten gebruiken. Een leerkracht zal een leerling coachen volgens
een bepaald proces. Eerst en vooral zal hij met de leerling apart gaan zitten om het probleem aan te kaarten. Dit betekent niet dat
de leerkracht het probleem uitlegt aan de leerling, maar dat hij door middel van informatievragen het bewustzijn van de leerling
aanwakkert. Zo kan de leerkracht vragen hoe de leerling studeert, wanneer en waarom. Indien de leerling bewust is van het feit dat
hij te weinig motivatie heeft, zoekt de leerkracht uit in hoeverre de leerling zelf verantwoordelijkheid wil nemen in het leerproces.
Hiervoor vraagt hij aan de leerling wat hij wil veranderen, hoeveel tijd hij erin wil steken en hoever hij wil gaan. Indien het blijkt dat
de leerling genoeg energie in het hele proces wil steken, kan de leerkracht peilen naar de wensen van de leerling. Hij kan aan de
leerling vragen wat hij wil bereiken, wanneer, waarom en hoe. De leerkracht giet de wensen van de leerlingen om in bereikbare
doelen, waarvoor hij samen met de leerling een actieplan opstelt. Dit actieplan is een techniek die aangepast is aan de leerling en
ervoor zal zorgen dat deze gemotiveerd wordt. Het actieplan is gebaseerd op de wensen van de leerling. Het kan gaan van belonen
in de les, meer uitdagende taken tot meer of minder zelfstandig werk. Op het moment dat zowel de leerling als de leerkracht
akkoord gaat met het actieplan, kan dit in de praktijk uitgevoerd worden. Op dat moment stopt het coachingsproces echter niet, de
leerkracht zal nog met de leerling samen zitten en vragen achter zijn houding tegenover het hele proces. Dit proces kan enkel slagen
als de leerkracht en de leerling op elk moment evenveel inspraak, respect en vertrouwen voor elkaar hebben. Daarnaast moeten
beiden partijen hun verantwoordelijkheid durven opnemen in tijden van actie of bij voorgedane fouten. Hierbij is reflecteren en
zelfsturing ook van belang. Coaching lukt enkel als de leerkracht en leerling op gelijke voet staan, het is geen onderwijzen maar het
leren bevorderen.
2.2
Straffen en belonen
Een belangrijk aspect in het succesvol begeleiden van een leerling tot extrinsieke motivatie is het belonen en straffen. Het is voor
een leerkracht heel gemakkelijk om de leerling te straffen als hij iets misdoet door verveling. Vaak is verveling zelf een gevolg van
een gebrek aan motivatie. Als men dit aanpakt en zodoende dus de kern van het probleem aanpakt, zal men veel meer succes
bereiken dan door constant leerlingen te straffen. Dit succes zal eveneens permanent zijn tegenover het beperkte effect van
straffen.
A) STRAFFEN
Een belangrijk aspect in het succesvol begeleiden van een leerling tot intrinsieke motivatie is het belonen en straffen. Straffen moet
men zoveel mogelijk proberen te vermijden omdat het een gebrek aan motivatie alleen maar zal versterken. In essentie is straffen
het afkeuren van gedrag dat niet voldoet aan of tegen de verwachtingen in gaat. Men stelt in het onderwijs een aantal eisen
(verwachtingen) aan de leerlingen. Als we deze eisen samen met de leerling gedeeltelijk kunnen aanpassen zal straffen veel minder
nodig zijn.
Er is bijvoorbeeld een leerling die zich altijd misdraagt in een klas. De leerkracht zal het gedrag van deze leerling waarschijnlijk als
storend ervaren en er verder niet bij nadenken. Hij verwacht vanuit zijn (machts-) positie dat de leerling naar hem luistert en dus
ook zich moet gedragen. Als we deze twee mensen eens samen zetten om te praten over waarom dat deze leerling zich zo gedraagt.
Tijdens een gesprek kan bijvoorbeeld aan het licht komen dat de leerling zich stoort aan of zich wil afzetten tegen het autoritaire
gedrag van een leerkracht. Als deze leerkracht dan bereid is zijn autoritair gedrag te matigen en de leerling om zich als een gevolg
daarvan beter te gedragen, hebben we een mooi voorbeeld van hoe de eisen op elkaar afstemmen een situatie oplost zonder tot
straffen te moeten overgaan. Dit kan natuurlijk even goed het geval zijn bij een leerkracht die te vrij met zijn leerlingen om gaat en
dat de leerling daardoor niet goed weet hoe zich te gedragen of waar de grenzen van zijn gedrag liggen. Dit is natuurlijk maar een
mogelijke situatie. Door zo op te treden kunnen we straffen geven, vermijden. De leerling zal door dit verbeterde klimaat veel meer
intrinsiek gemotiveerd zijn om zijn best te doen op school.
B) B E L O N E N
Men mag ook niet vergeten dat straffen niet de enige mogelijkheid is. Leerlingen belonen is even belangrijk. Als de leerling door zijn
aangepast schema effectief beter en harder werkt zonder problemen te veroorzaken, mag hij of zij daar ook voor beloond worden.
Het voordeel van beloningen is dat ze het goede (gewenste) gedrag versterken.
In klas 2A is er een leerling die altijd slechte testen voor geschiedenis aflegt. Na een individueel gesprek met de leerkracht is aan het
licht gekomen dat hij moeite om zich te motiveren om historisch belangrijke data te memoriseren. De leerling heeft dus erkent dat
als er niemand achter hem zit hij ook niet gemakkelijk zich er aan zal zetten. De leerkracht en leerling zijn dan overeengekomen dat
de leerling wekelijks een kleine overhoring krijgt zodat de data vaak genoeg herhaald worden. Door deze maatregel is de leerling in
staat om zijn testen wel goed af te leggen en zijn examens. Deze verbeterde testen zijn op zich al een soort beloning. Als de
leerkracht nu ook duidelijk zijn waardering laat blijken of ook belangrijk als deze eventueel van zijn medestudenten of ouders komt,
zal de leerling sterker intrinsiek gemotiveerd zijn om later zich zonder testen aan het leren van de historische data te zetten. De
leerling kan bijvoorbeeld eveneens een soort van privilege krijgen dat hij anders niet zou genieten zoals naast de leerling van zijn
keuze zitten.
C) HET GEVAAR VAN BELONEN
Waar we zeker moeten voor opletten bij belonen, is dat er een zeker gevaar in schuilt. Neem bijvoorbeeld een leerling die
geïnteresseerd is in wiskunde. Hij probeert zelf wiskundige problemen op te zoeken en op te lossen. Als er oefeningen gemaakt
worden in de klas, zit hij altijd al 4 oefeningen verder. Deze jongeman is duidelijk intrinsiek gemotiveerd. De leerkracht wiskunde is
vol van bewondering voor zijn paradepaardje en zal hem waarschijnlijk gaan overdonderen met aandacht. Hij zal vaak van zowel
ouders, leerkrachten, als misschien ook medeleerlingen te horen krijgen dat hij een wonderkind is. Er is hierdoor een vrij groot
gevaar dat de leerling zijn natuurlijke interesse in wiskunde gaat verliezen en alleen nog maar voor de goede punten en de
lofprijzingen gaat studeren. Dit is dus een voorbeeld van hoe dat te grote beloningen of beloningen wanneer het ongepast is de
intrinsieke motivatie van een leerling kunnen veranderen in extrinsieke motivatie.
2.3
Evalueren
In het secundair laat de leerkracht een leerling heel vaak een toets afleggen. Op deze toetsten staan bijna altijd punten, maar bijna
nooit een beoordeling. Een beoordeling is de mening van de leerkracht over de afgelegde toets. Een kleine beoordeling die met een
overhoring of een taak te maken heeft, zoals: “Ik zie verbetering” of “Je moet niet teleurgesteld zijn, maar volhouden”. Of een
beoordeling omtrent zijn gedrag in de klas (of tegenover het vak zelf), dit kan dan zijn: “De laatste tijd vind ik je nogal nonchalant” of
“Goede medewerking in de klas!”, kunnen voor een leerling een wereld van verschil maken. Door die beoordeling kan de leerling de
test of zijn gedrag interpreteren en er zijn conclusies uittrekken. Daarnaast hoeft er niet op elke toets een punt te staan, er kunnen
ook tussentijdse toetsten bestaan. Dit zijn toetsen die enkel en alleen dienen om de studiesituatie van de leerling op dat moment te
evalueren. Zo kan de leerkracht tijdens of na een les een kleine toets houden, het kan ook eventueel na enkele lessen. Ook al staan
deze tussentijdse toetsen niet op punten, ook hier is een beoordeling van belang. Niet elke toets moet enkel en alleen de gekende
theorie toetsen, maar kan ook attitudes en motivatie evalueren. Om de leerling te kunnen begeleiden is het van belang dat de
leerkracht zijn attitudes en motivatie kan opvolgen, alternatieve toetsen zijn een goed hulpmiddel. Zo kan bij een groepswerk een
peerassessment ingevuld worden, of kan de leerkracht zelf een controlelijst invullen. Het belangrijkste bij evalueren is dat het niet
enkel en alleen dient om de leerling punten te geven, maar om de leerling op te volgen en verder te begeleiden afhankelijk van de
evaluatie.
Download