4 Sociale cohesie als bouwsteen voor veilige buurten Karin Wittebrood Het creëren van een veilige woonomgeving heeft de laatste jaren sterk aan belang gewonnen; men is het er algemeen over eens dat criminaliteit, overlast en onveiligheidsbeleving moeten worden teruggedrongen. Vooral in de grote steden maakt men zich zorgen over de sociale onveiligheid: stedelingen worden vaker met criminaliteit geconfronteerd en voelen zich over het algemeen minder veilig dan nietstedelingen (Oppelaar en Wittebrood 2006a). In het grotestedenbeleid is er dan ook veel aandacht voor het vergroten van de objectieve en subjectieve veiligheid. In het veiligheids­programma Naar een veiliger samenleving van de ministeries van ­Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (bzk) en Justitie is het verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving een speerpunt, en dit is voortgezet in het project V ­ eiligheid begint bij voorkomen, van het kabinet-Balkenende iv. Ook in het ­stedelijkevernieuwingsbeleid van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (vrom) is het verbeteren van de leefbaarheid een van de prominente doelstellingen. Delen van het veiligheidsbeleid en het gehele stedelijkevernieuwingsbeleid vormen afzonderlijke pijlers van het grotestedenbeleid. Een van de heersende denkbeelden – binnen het overheidsbeleid, maar ook daarbuiten – is dat de sociale veiligheid vergroot kan worden door de sociale cohesie binnen een buurt te versterken. Om dit te bereiken wordt onder andere gestreefd naar een evenwichtige bevolkingssamenstelling binnen woonbuurten. Dergelijke doelstellingen worden vooral gehanteerd voor stadswijken waar de woningen relatief slecht zijn en de bevolking een sociaaleconomische achterstand heeft ten opzichte van de rest van de stad. In dit hoofdstuk gaan we in op de vraag in welke mate de gedachte dat sociale cohesie als bouwsteen fungeert voor veilige wijken plausibel is. Na een korte beschrijving van de sociale veiligheid in de grote steden, geven we een overzicht van de belangrijkste ideeën over de relatie tussen sociale cohesie en sociale veiligheid. We gaan ook in op de empirische relatie tussen sociale cohesie en sociale veiligheid in de woonomgeving. Vervolgens richten we ons op de vraag of het aanbrengen van meer verscheidenheid in de woningvoorraad door herstructurering – een belangrijk instrument om de sociale samenhang in buurten te vergroten – een effectief instrument is om tot meer sociale veiligheid te komen. We sluiten dit hoofdstuk af met een korte slotbeschouwing. 95 4.1 Sociale veiligheid in de grote steden Hoe staat het eigenlijk met de sociale veiligheid in de grote steden? Stadsbewoners worden duidelijk met meer criminaliteit en overlast geconfronteerd en voelen zich ook onveiliger dan bewoners uit andere delen van het land. Figuur 4.1 geeft de ontwikkeling weer van de sociale veiligheid in de 634 woonbuurten van de dertig grote 1 steden (G30). We hebben verschillende indicatoren voor sociale veiligheid gebruikt. Geweld en bedreiging, diefstal en verloedering zijn gemeten aan de hand van een aantal buurtproblemen, waarvan de ondervraagden konden aangeven of en in welke 2 mate die voorkomen in hun eigen buurt. Daarnaast is aan mensen gevraagd of ze 3 zich wel eens onveilig voelen. Figuur 4.1 Sociale onveiligheid in de grote steden en in Nederland (zwarte lijn), 1995-2006 40 35 30 25 20 15 10 5 0 geweld en bedreiging 1995−1997 diefstal 2001−2003 verloedering onveiligheidsgevoelens 2005−2006 Bron: BZK/Justitie (PMB’95-’05; BMP’06) SCP-bewerking De belangrijkste constatering is dat de sociale veiligheid in de grote steden is toegenomen. Met name de afname in diefstaldelicten (-48%) en in geweld en bedreiging (-35%) in de eigen buurt is aanzienlijk, evenals de mate waarin mensen zich onveilig voelen (-23%). De verloedering is minder drastisch gedaald, maar nog altijd met 13%. We zien deze daling ook terug in de landelijke cijfers, weergegeven in de zwarte lijnen in figuur 4.1. Over mogelijke verklaringen van de afgenomen sociale onveiligheid heerst nog veel onduidelijkheid (zie ook Van Noije en Wittebrood 2008). 96 Sociale cohesie als bouwsteen voor veilige buurten 4.2 Sociale veiligheid en sociale cohesie in eerder onderzoek Van oudsher wordt een relatie verondersteld tussen de sociale cohesie en de sociale veiligheid in buurten. Zoals ook in dit Sociaal en Cultureel Rapport weer duidelijk wordt, omvat ‘sociale cohesie’ vele aspecten (zie ook De Hart 2002). Binnen dit hoofdstuk zijn we vooral geïnteresseerd in sociale cohesie op het niveau van buurten en wijken, maar zelfs dan spelen nog allerlei aspecten een rol. Zo onderscheiden Forrest en Kearns (2001) vier dimensies van sociale cohesie die relevant zijn op het niveau van de buurt: – gemeenschappelijke normen en waarden; – sociale controle; – sociale interactie; – identificatie met de buurt. In de hierna te bespreken literatuur, waarin sociale cohesie wordt gerelateerd aan sociale veiligheid, zien we de verschillende dimensies terug. Theorievorming over de relatie tussen sociale cohesie en veiligheid vindt zijn oorsprong in de sociologische Chicago-school van de eerste decennia van de twintigste eeuw. De sociale-desorganisatietheorie van Shaw en McKay (1942) is in deze onderzoekstraditie bijzonder invloedrijk geweest. Volgens deze theorie zijn verschillen in delinquentie tussen buurten terug te voeren op de sociale organisatie in die buurten. Deze betreft effectieve internalisatie van normen die deviant gedrag afkeuren en kan gezien worden als een vorm van sociale cohesie (Hirschi 1969; Kornhauser 1978). Een buurt waarin een normenpatroon heerst dat criminaliteit sterk afkeurt, levert naar verhouding weinig potentiële daders op. Als er in een buurt veel etnische heterogeniteit, een hoge verhuismobiliteit en sociaaleconomische achterstand voorkomt, is er een grotere kans dat deze sociaal gedesorganiseerd is. Overigens is het niet zonder meer duidelijk dat een sterke sociale samenhang in een buurt gunstig is; deze kan immers ook sterk intern gericht zijn, waardoor de buurtbewoners zich juist afsluiten voor de rest van de samenleving (De Hart 2002; zie ook Blokland-Potters 1998). Ook de aanwezigheid van sociale controle wordt in de sociale-desorganisatietraditie benadrukt als mechanisme om de buurt veilig te houden. Sociale controle wordt gezien als een middel om het publieke domein in de buurt leefbaar te houden (Janowitz 1975). Hiervoor is het van groot belang dat buurtbewoners op informele wijze een oogje in het zeil houden (Bursik 1988; Bursik en Grasmick 1993; Bellair 2000). Door in te grijpen wanneer het nodig is – door de jeugd terecht te wijzen of de politie in te schakelen – kunnen burgers zelf hun buurt veiliger maken of veilig houden. Als we sociale controle beschouwen als het plegen van een interventie in het collectieve goed, is het noodzakelijk dat er onderling vertrouwen en solidariteit onder de buurtbewoners heerst (Coleman 1990; Putnam 1993). Putnam (2000) benadrukt dat dit in alle buurten van belang is en niet alleen in gebieden met een hoge concentratie armen en minderheden. Wel oppert Putnam dat sociaal kapitaal (volgens hem een Sociale cohesie als bouwsteen voor veilige buurten 97 aspect van sociale cohesie) in dergelijke buurten een relatief grotere rol speelt, omdat andere vormen van kapitaal (economisch en menselijk) daar minder aanwezig zijn. Sampson et al. (1997) vinden in een studie naar buurten in Chicago dat juist de combinatie van solidariteit / onderling vertrouwen en de wil van burgers om in te grijpen in delinquent gedrag in de buurt, een grote bijdrage levert aan de veiligheid in buurten. Dit verklaart volgens hen ook een substantieel deel van de relatie tussen criminaliteit en de klassieke buurtkenmerken (sociaaleconomische status, immigrantenconcentratie en verhuismobiliteit) uit de sociale-desorganisatietraditie (zie ook Sampson en Groves 1989). De combinatie van solidariteit/vertrouwen en (informele) sociale controle wordt door Sampson en zijn collega’s aangeduid met collective efficacy (te vertalen als ‘collectieve zelfredzaamheid’). Collectieve zelfredzaamheid is uitgegroeid tot een zeer invloedrijk begrip binnen het buurtonderzoek. Naast de sociale samenstelling van de buurt, bepalen de inrichting van de publieke ruimte en de aanwezigheid van voorzieningen (zoals winkels, scholen en parken) de mogelijkheden voor interacties tussen bewoners. Daardoor kunnen zij van invloed zijn op de sociale cohesie binnen de buurt. Zo vinden Glaeser en Sacerdote (2000) dat er in flatgebouwen – met hun grote bevolkingsdichtheid en veelal een gezamenlijke ingang – relatief veel sociale contacten tussen bewoners bestaan (maar zie hoofdstuk 5). Flap en Völker (2005) laten zien dat naarmate in buurten het voorzieningenniveau hoger is, er meer gemeenschapsgevoel en sociale contacten zijn (zie ook Völker et al. 2007; Van Dijk 2005; Peterson et al. 2000). De stedenbouwkundige inrichting van de publieke ruimte (incl. aanpassingen aan de woningvoorraad) is mede van invloed op het vóórkomen van ongewenste gedragingen en op het ontstaan van gevoelens van onveiligheid (zie voor een overzicht bv. Van Gemerden en Staats 2006). Jacobs (1961) benadrukte in haar klassieke studie The death and life of great American cities dat bebouwing binnen buurten de mogelijkheid moet bevorderen tot sociale controle van het leven op straat. Zogenoemde streets with no eyes bieden mensen de gelegenheid ongestoord hun gang te gaan, hetgeen ongewenst is. Buurten moeten volgens Jacobs een hoge bebouwingsdichtheid hebben, een menging van functies als wonen, werken en voorzieningen, en kleine huizenblokken, zodat er voldoende mensen op straat zijn, die op elkaar kunnen letten (zie ook Van Kempen en Bolt 2003). Recentelijk heeft Blokland (2008) in een onderzoek in twee Rotterdamse vooroorlogse wijken laten zien dat, onder bepaalde voorwaarden, functiemenging een buurt veiliger kan maken. Ook andere studies laten zien dat de inrichting van de publieke ruimte en het gebruik van die ruimte relevant zijn voor de veiligheid en de veiligheidsbeleving (Wilcox et al. 2003 en 2004). Zo bleek de aanwezigheid van scholen en speelplaatsen in sommige omstandigheden de kans op geweld en inbraak te vergroten; angstgevoelens werden door de aanwezigheid van scholen en speelplaatsen echter nauwelijks door beïnvloed. 98 Sociale cohesie als bouwsteen voor veilige buurten 4.3 Sociale veiligheid en sociale cohesie: Nederlandse bevindingen We zullen ons binnen dit hoofdstuk – als het gaat om sociale cohesie – richten op de mate waarin bewoners sociaal verbonden zijn met hun buurt (contacten tussen de bewoners) en zich identificeren met de buurt (vgl. Bolt en Torrance 2005; Lupi et al. 4 2007). Andere aspecten van sociale cohesie blijven hiermee onderbelicht, maar door de beperkte gegevens kunnen wij hierop geen licht werpen. In welke mate is de sociale cohesie nu gerelateerd aan de sociale veiligheid? Figuur 4.2 geeft hier een indruk van. Deze figuur laat duidelijk zien dat in buurten met meer sociale cohesie de sociale veiligheid groter is: er zijn minder geweld en bedreiging, minder diefstal en minder verloedering, en de gevoelens van onveiligheid zijn er geringer. Figuur 4.2 Sociale onveiligheid naar de mate van sociale cohesie in de buurt (634 woonbuurten) 40 35 30 25 20 15 10 5 0 geweld en bedreiging weinig sociale cohesie diefstal verloedering onveiligheidsgevoelens veel sociale cohesie Bron: BZK/Justitie (PMB ’05; BMP ’06); VROM (WOON’06) SCP-bewerking Een interessante vraag is of meer sociale cohesie in de buurt ook de oorzaak is van een grotere sociale veiligheid, of dat de gevonden samenhang op een andere manier kan worden verklaard. Uit eerder onderzoek van het scp blijkt duidelijk dat met name individuele kenmerken van bewoners een rol spelen bij de verklaring van veiligheid (Wittebrood en Van Dijk 2007). Kenmerken van de buurt hebben nauwelijks een zelfstandige invloed. Dit is een belangrijke bevinding, omdat dit vraagtekens zet bij de keuze voor algemeen beleid in plaats van wijkbeleid voor het verkleinen van sociale problemen. Als met name de samenstelling van de bewonerspopulatie een verklaring biedt voor verschillen in sociale veiligheid van buurten, zullen maatregelen om deze samenstelling te veranderen (zoals herstructurering) vooral leiden tot Sociale cohesie als bouwsteen voor veilige buurten 99 verplaatsing van de problemen. Bewoners worden dan alleen maar anders verspreid over de stad en de sociale veiligheid in de stad als geheel zal er nauwelijks door veranderen. Maar verandering van de bevolkingssamenstelling heeft wel zin als het de bedoeling is om de last eerlijker over de stad te verdelen. Daardoor kan een specifieke wijk een minimaal niveau van veiligheid krijgen, waardoor deze weer bestuurbaar wordt (zie ook Uitermark en Duyvendak 2005). Ondanks de, ten opzichte van individuele kenmerken bescheiden bijdrage van buurtkenmerken, is het interessant aandacht te besteden aan de relatieve invloed van de verschillende buurtkenmerken. Uit ons onderzoek kunnen we opmaken dat deze kenmerken (de woningvoorraad, de inrichting van de publieke ruimte, de aanwezigheid van voorzieningen, de bevolkingssamenstelling en de mate van sociale cohesie) alle, in meerdere of mindere mate, bijdragen aan de verschillen in veiligheidsbele5 ving tussen buurten (zie tabel 4.1). We lichten deze bevindingen hieronder toe. Hoe bewoners criminaliteit en verloedering percipiëren, wordt relatief sterk bepaald door de omgevingsadressendichtheid (hoe te groter de dichtheid, des te meer criminaliteit en verloedering). Deze maat zou iets zeggen over de concentratie van menselijke activiteiten in de leefomgeving, door de aanwezigheid van adressen waar wordt gewoond, gewerkt en gewinkeld (Den Dulk et al. 1992). Verder zien we dat in gebieden met een hoge concentratie van winkels en horecagelegenheden, er meer criminaliteit en verloedering is. Relatief sterke effecten op geweld en bedreiging zijn ook zichtbaar van sociaaleconomische achterstand, en op diefstal van het aandeel niet-westerse allochtonen en de verhuismobiliteit. Bovendien vinden we dat de relatie tussen sociale cohesie en criminaliteit en verloedering blijft bestaan als we rekening houden met alternatieve verklaringen. Voor de feitelijke kans op slachtofferschap (van geweld of inbraak) zijn andere buurtkenmerken relevant dan voor de gepercipieerde criminaliteit. Hoewel ook hierbij de omgevingsadressendichtheid en het aandeel niet-westerse allochtonen een rol spelen, lijken de sociaaleconomische achterstand en de sociale cohesie niet van belang. Verder zien we dat het aandeel sociale huurwoningen in een buurt en de concentratie winkels en horecagelegenheden de kans op slachtofferschap van geweld vergroten, terwijl het aandeel groen in de buurt de kans op inbraak vergroot. Gevoelens van onveiligheid zijn sterker in buurten naarmate de adressendichtheid, de concentratie van winkels en horecagelegenheden, de verhuismobiliteit en het gebrek aan sociale cohesie er groter zijn. Het sterkst zijn deze gevoelens echter als de aanwezigheid van niet-westerse allochtonen naar verhouding groot is. Ook zien we dat het tempo waarin buurten van kleur veranderen, relevant is: hoe sneller het percentage allochtonen toeneemt, hoe onveiliger mensen zich voelen. Uit eerder onderzoek kwam dit ook al naar voren (Oppelaar en Wittebrood 2006b). 100 Sociale cohesie als bouwsteen voor veilige buurten Tabel 4.1 Gestandaardiseerde effecten van buurtkenmerken op sociale veiligheid (gecontroleerd voor individuele kenmerken van de bewoners) perceptie geweld en bedreiging perceptie perceptie verloedering diefstal slachtofferschap geweldsdelict slacht­offerschap (poging tot) inbraak onveiligheidsgevoelens n.s. 0,05* woningvoorraad % sociale huurwoningen 0,02** n.s. n.s. n.s. 0,03*** n.s. n.s. n.s. –0,02*** –0,02* –0,03*** –0,07* n.s. n.s. n.s. 0,01* n.s. n.s. 0,07** 0,03* 0,04*** 0,06*** n.s. 0,13** 0,23*** 0,06* concentratie van winkels/ horeca 0,08*** 0,03*** concentratie van basisscholen 0,01* 0,01* 0,05*** 0,04*** n.s. 0,06*** % vooroorlogse meergezinswoningen % vroegnaoorlogse ­meergezinswoningen inrichting van de publieke ruimte aandeel park en plantsoen omgevingsadressen­ dichtheid n.s. 0,12*** voorzieningen 0,03*** n.s. 0,13*** n.s. n.s. 0,07*** n.s. 0,03** n.s. 0,12** n.s. 0,17*** 0,07*** sociale structuur sociaaleconomische ­achterstand % niet-westerse allochtonen verkleuring van de buurt n.s. verhuismobiliteit 0,02** sociale cohesie n.s. n.s. 0,04*** –0,03** n.s. 0,03** n.s. 0,15*** 0,03*** 0,08** n.s. n.s. n.s. 0,10** 0,05* –0,02** n.s. n.s. –0,08** * p < 0,10; ** p < 0,05; *** p < 0,01; n.s.: niet significant Bron: BZK/Justitie (PMB’01 en ’03); VROM (WBO’02, VOIS’06); CBS (RIO’02; PCR’02); ABF (ABF-monitor’02) SCP-bewerking De belangrijkste conclusies uit het voorgaande zijn dat er op het niveau van de buurt een positieve samenhang bestaat tussen de sociale cohesie en de sociale veiligheid. Deze samenhang kan grotendeels verklaard worden door verschillen in bewonerspopulatie. Sociale en fysieke kenmerken van de buurt leveren maar een beperkte zelfstandige bijdrage aan de sociale veiligheid. Toch is er sprake van een significante bijdrage. De invloed van sociale cohesie is vooral aanwezig bij de beleving van onveiligheid, en niet bij feitelijk slachtofferschap. Sociale cohesie als bouwsteen voor veilige buurten 101 4.4 Herstructurering als interventie om sociale veiligheid te vergroten Zoals al in de inleiding van dit hoofdstuk aangegeven, wordt vaak verondersteld dat door een (naar inkomen en/of etnische herkomst) meer gemengde bevolkingsopbouw, de sociale cohesie zal toenemen, en daarmee de leefbaarheid en veiligheid. Een van de maatregelen die wordt ingezet om dit te bereiken, is het veranderen van de kwaliteit en samenstelling van de woningvoorraad in een buurt, door woningen te slopen en nieuwe woningen te bouwen. Zoals we hierboven al hebben laten zien, blijkt de buurt als sociale context echter van gering belang. Maar dit wil nog niet zeggen dat ingrijpen in de buurt met herstructurering niet zinvol zou zijn (ongeacht de mechanismen). Herstructurering is niet iets van de laatste jaren, maar vindt al decennialang plaats in Nederlandse steden (voor recente overzichten zie o.m. Kleinhans 2005; Kullberg 2006). In de jaren vijftig en zestig werd de kwaliteitsachterstand in de verkrotte vooroorlogse wijken aangepakt via grootschalige sloop; in de jaren zeventig werden bestaande woningen verbeterd. Eind jaren tachtig en negentig veranderde het beleid; het legde niet langer de nadruk op verwaarlozing en achterstallig onderhoud van de woningvoorraad, maar op de sociale problemen in de stad. Een tweedeling in de bevolking langs sociaaleconomische en etnische lijnen moest worden voorkomen. Hoewel de doelstellingen van het stedelijkevernieuwingsbeleid aan veranderingen onderhevig zijn geweest (zie bv. vrom-raad 2006), is het steeds de veronderstelling geweest dat er een betekenisvolle relatie is tussen herstructurering, verbetering van de sociale cohesie en de leefbaarheid en veiligheid in de buurt. Door herstructurering van de woningvoorraad zal veelal de bewonerspopulatie in een buurt veranderen. Zeker als de fysieke ingreep daar expliciet op is gericht – zoals bij het vervangen van sociale huurwoningen door (dure) koopwoningen – worden oorspronkelijke bewoners gedwongen de buurt te verlaten en komen er bewoners met andere sociale kenmerken (vaak kapitaalkrachtigen) voor terug. De veronderstelling is, onder meer in het stedelijkevernieuwingsbeleid, dat onderlinge contacten in sociaal gemengde buurten een positief effect hebben op de sociale cohesie, en daarmee op de leefbaarheid en veiligheid. Of dit zo is, blijft vooralsnog onduidelijk. Er zijn aanwijzingen dat deze veronderstelling niet zonder meer juist is en dat sociale menging geen of zelfs negatieve effecten heeft op de sociale samenhang in de buurt (zie hierover Pinkster 2005). In 2007 verscheen bij het scp de studie Aandacht voor de wijk, naar de effecten van herstructurering op de leefbaarheid en veiligheid in de buurt (Wittebrood en Van Dijk 2007). Uniek aan dit onderzoek is dat de ontwikkelingen in herstructureringsbuurten vergeleken zijn met de ontwikkelingen in soortgelijke buurten waar geen 6 herstructurering heeft plaatsgevonden. Onder herstructureringsbuurten verstaan we buurten waar tussen 1998 en 2003 een substantiële fysieke ingreep heeft plaatsgevonden. We noemen deze buurten in ons onderzoek ook wel experimentele buurten. In 70 van de 634 stedelijke woonbuurten vond een substantiële fysieke ingreep 102 Sociale cohesie als bouwsteen voor veilige buurten plaats (algemene ingreep); in 30 van deze buurten was deze ingreep expliciet bedoeld om een concentratie kansarmen tegen te gaan: vooral sociale huurwoningen werden 7 vervangen door koopwoningen (specifieke ingreep). In de eerste plaats blijkt uit het onderzoek dat een deel van de herstructurering (20%-25%) plaatsvindt in buurten die in zekere zin uniek zijn (zie tabel 4.2). Tabel 4.2 Sociale samenstelling, sociale cohesie en sociale veiligheid voor en na herstructurering, 1998-2003 (algemene en specifieke ingreep) niet te koppelen experimentele buurten voor na Δ algemene ingreep gekoppelde experimentele buurten voor na Δ controlebuurten voor na Δ effect herstructurering Δna DiD (n = 18) (n = 52) (n = 52) % huishoudens met laag inkomen 30,8 22,2 8,6 23,6 15,6 8,0 24,3 16,4 7,9 0,8 0,1 % niet-westerse allochtonen 42,7 51,0 -8,3 24,4 28,8 -4,4 25,8 32,1 -6,3 3,3 1,9 sociale cohesie (schaalscore 0-100) 53,2 55,5 2,3 55,8 59,0 3,2 54,3 56,2 1,9 2,8 1,3 11,4 6,8 10,9 7,1 geweldscriminaliteit (schaalscore 0-100) 15,3 9,2 6,1 diefstalcriminaliteit (schaalscore 0-100) 46,9 20,7 26,2 verloedering (schaalscore 0-100) 43,6 34,7 8,9 % voelt zich wel eens onveilig 45,9 36,1 9,8 specifieke ingreep (n = 6) 4,6 3,8 0,3 0,8 38,1 20,9 17,2 39,7 20,7 19,0 -0,2 -1,8 41,7 33,2 8,5 41,5 34,5 7,0 1,3 1,5 41,0 33,3 7,7 40,6 32,9 7,7 -0,4 (n = 24) 0 (n = 24) % huishoudens met laag inkomen 33,0 22,1 10,9 25,2 16,7 8,5 23,0 17,2 5,8 0,5 2,7 % niet-westerse allochtonen 51,0 56,6 -5,6 28,0 33,1 -5,1 26,4 32,8 -6,4 -0,3 1,3 sociale cohesie (schaalscore 0-100) 50,5 57,2 6,7 55,6 57,2 1,6 58,1 61,2 3,1 -4,0 -1,5 geweldscriminaliteit (schaalscore 0-100) 18,7 10,2 8,5 11,4 5,8 10,5 5,7 -0,1 0,8 diefstalcriminaliteit (schaalscore 0-100) 48,2 14,9 33,3 verloedering (schaalscore 0-100) 46,7 33,1 13,6 % voelt zich wel eens onveilig 46,8 34,6 12,2 38,2 19,9 18,3 35,6 20,1 15,5 0,2 2,7 39,4 32,0 7,4 37,4 30,7 6,7 -1,3 0,7 40,6 33,4 7,2 37,6 30,8 6,8 -2,6 0,4 5,6 4,8 Leeswijzer: als verschilscores positief zijn bij de indicatoren van sociale cohesie en sociale veiligheid, duidt dat op een verbetering of een positief effect van herstructurering: Δ na is het verschil tussen de beide nametingen en DiD (difference in difference) is het verschil tussen de beide veranderingsmaten. Bron: BZK/Justitie (PMB’95-’05; BMP’06); ABF (ABF-monitoren’98 en’06); VROM (WBO’98; WoON’06) SCP-bewerking Dat kwam naar voren toen het onmogelijk bleek om voor een deel van de experimentele buurten een overeenkomstige controlebuurt te vinden. Het gaat hier om buurten met een relatief hoog aandeel huurwoningen en vroegnaoorlogse woningen. Ook zijn het aandeel huishoudens met een laag inkomen en het aandeel niet-westerse allochtonen er aanzienlijk hoger dan in de experimentele buurten die we wel konden koppelen. Verder zijn de leefbaarheid en veiligheid in deze buurten relatief gering. Beleidsmatig is deze bevinding interessant, omdat er blijkbaar nauwelijks probleemSociale cohesie als bouwsteen voor veilige buurten 103 wijken zijn waar niet fysiek wordt ingegrepen en waar dat wel voor de hand ligt door de grote fysieke en sociale problematiek. Ons onderzoek laat zien dat in deze buurten de leefbaarheid en veiligheid er in sommige opzichten sterk op vooruit zijn gegaan na de interventie. Of dit te danken is aan herstructurering blijft onduidelijk. Uit ons onderzoek bleek verder dat er effecten van herstructurering zijn op de sociale samenstelling van de bevolking. Zoals te verwachten, zijn deze het sterkst in buurten met een fysieke ingreep, waarbij sociale huurwoningen aan de woningvoorraad zijn onttrokken en nieuwe koopwoningen zijn gebouwd (specifieke ingreep). In deze buurten is het aandeel huishoudens met een laag inkomen sterker gedaald dan in de controlebuurten. In buurten met een algemene ingreep zien we dit effect niet. Voorts is tussen 1998 en 2005 het aandeel niet-westerse allochtonen in de experimentele buurten minder toegenomen dan in de controlebuurten. Of er een algemene of een specifieke ingreep heeft plaatsgevonden, maakt daarbij niet uit. Verder zien we dat de sociale cohesie iets is toegenomen: bijna 6% in de buurten waar een algemene fysieke ingreep heeft plaatsgevonden en 3,5% in de controlebuurten. In buurten waar een specifieke ingreep plaatsvond, is de sociale cohesie met 3% toegenomen en in de controlebuurten met ruim 5%. Een mogelijke verklaring voor deze laatste bevinding is dat een specifieke ingreep gericht is op het veranderen van de bevolkingssamenstelling, en de oude en de nieuwe bewoners zich (nog) niet gemengd hebben. Deze menging verloopt gemakkelijker in buurten met een algemene ingreep. Ook is het mogelijk dat door de sloop van woningen de sociale samenhang is verdwenen (Clampet-Lindquist 2004). Zowel in de experimentele buurten als de controlebuurten zien we een toename van de sociale veiligheid. De vermindering van geweld en bedreiging (-40%) en van verloedering (-20%) is in de buurten waar een algemene fysieke ingreep heeft plaatsgevonden sterker dan in de controlebuurten (-35% resp. -17%). De afname van diefstal valt in de experimentele buurten iets lager uit dan in de controlebuurten (-45% resp. -48%), terwijl de afname van de onveiligheidsbeleving in beide typen buurten gelijk is (-19%). De bevindingen met betrekking tot een specifieke ingreep komen in grote lijnen overeen met die van de algemene ingreep. De verschillen in de ontwikkeling van de sociale veiligheid tussen de experimentele buurten en de controlebuurten zijn gering. Wel zien we iets vaker positieve effecten van herstructurering dan negatieve of geen effecten. De sterke toename van de sociale veiligheid in de experimentele buurten kan dus slechts in beperkte mate worden toegeschreven aan herstructurering en lijkt meer het gevolg te zijn van autonome ontwikkelingen (zie § 4.2). 4.5 Slot De sociale veiligheid is in Nederland het afgelopen decennium toegenomen. Zowel landelijk als in de grote steden zien we deze ontwikkeling. Ondanks deze positieve ontwikkeling blijven bepaalde buurten relatief onveilig. Vaak is hier ook sprake van 104 Sociale cohesie als bouwsteen voor veilige buurten een relatief slechte staat van de woningen en/of heeft de bevolking een sociaaleconomische achterstand ten opzichte van de rest van de stad. Om de sociale veiligheid in deze wijken te vergroten, zijn vele initiatieven ontwikkeld. Veel van deze maatregelen zijn gericht op het vergroten van de sociale cohesie. Dat is niet zo verrassend. Onderzoek laat immers zien dat uiteenlopende dimensies van sociale cohesie gerelateerd zijn aan sociale veiligheid. Over de mechanismen die aan deze relatie ten grondslag liggen, bestaan nog veel onduidelijkheden. Duidelijk lijkt in ieder geval wel dat onderling vertrouwen en (informele) sociale controle de belangrijke aspecten van sociale cohesie zijn die de sociale veiligheid helpen vergroten. Tegelijkertijd zien we dat de sociale processen die zich afspelen tussen bewoners, naar verhouding een geringe invloed hebben. Voor het verklaren van de sociale veiligheid in de buurt zijn individuele kenmerken van bewoners veel belangrijker dan kenmerken van de buurt. De verwachting dat via versterking van de sociale cohesie de sociale veiligheid kan worden vergroot, zou dan ook beter getemperd kunnen worden. Dat vooral kenmerken van de bewoners zelf een rol spelen bij de verklaring van de sociale veiligheid in buurten, wil echter nog niet zeggen dat maatregelen om de buurt te verbeteren niet zinvol zouden zijn. Een van de belangrijkste instrumenten voor het vergroten van de sociale cohesie in buurten is het aanbrengen van meer verscheidenheid in de woningvoorraad door herstructurering. We hebben laten zien dat er inderdaad (geringe) sociale effecten van herstructurering zichtbaar zijn. Het lijkt er echter op dat een verbetering van de betreffende buurt (minder kansarmen en meer sociale veiligheid), eerder het gevolg is van het verplaatsen van bewoners naar andere buurten dan van toegenomen sociale cohesie. Sociale problemen worden dus vooral anders verspreid over de stad en niet zozeer verminderd. Desondanks kan geconcludeerd worden dat met name in buurten waar de sociale veiligheid tot een onaanvaardbaar niveau is gedaald, herstructurering een positieve bijdrage zou kunnen leveren. Sociale cohesie als bouwsteen voor veilige buurten 105 Noten 1 In dit hoofdstuk maken we gebruik van de indeling naar viercijferige postcodegebieden. Deze gebieden zijn relatief omvangrijk en soms nogal heterogeen naar woningvoorraad en bevolkingssamenstelling. Hoewel het zeker interessant is om ook op een lager aggregatieniveau te kijken, sluiten we aan bij de indeling waarop de doelstellingen van stedelijke vernieuwing en herstructurering zich richten. 2 Voor uiteenlopende buurtproblemen konden ondervraagden aangeven of ze (bijna) nooit, soms of vaak voorkomen in de eigen buurt. De gegevens zijn afkomstig uit de Politiemonitor bevolking (1995-2005) en de Bevolkingsmonitor politiekorpsen (2006). Met de volgende buurtproblemen is geweld en bedreiging gemeten: geweldsdelicten, bedreiging, lastigvallen op straat en dronken mensen op straat. Bij diefstal gaat het om: fietsdiefstal, diefstal uit auto’s, inbraak in woningen en vernielingen/beschadigingen aan auto’s. Fysieke verloedering is gemeten aan de hand van: rommel op straat, hondenpoep op straat, vernieling van telefooncellen, bus- of tramhokjes en bekladding van muren en/of gebouwen. De indeling van de buurtproblemen is gebaseerd op een factoranalyse. Om schalen te construeren zijn alle items gehercodeerd, waarbij de antwoordcategorie ‘vaak’ de waarde 1 heeft gekregen en de overige scores de waarde 0. Vervolgens is per respondent de gemiddelde score berekend, waarbij op twee items missende waarden zijn toegestaan. Deze scores zijn vervolgens geaggregeerd naar het postcodeniveau. De schalen kunnen waarden aannemen tussen de 0 en 100. 3 Aan alle respondenten is de vraag gesteld: ‘Voelt u zich wel een onveilig?’. Degenen die de vraag met ‘ja’ beantwoordden, is vervolgens gevraagd of zij zich zelden, soms of vaak onveilig voelen. We hebben het percentage respondenten berekend in een buurt dat zich soms of vaak onveilig voelt. 4 Sociale cohesie in een buurt is gemeten met behulp van negen uitspraken in het Woningbehoefteonderzoek van 1998 en het WoonOnderzoek Nederland (WoON) 2006. Het gaat om de volgende uitspraken: ik ben gehecht aan deze buurt, ik voel me thuis in deze buurt, ik heb veel contact met mijn directe buren, ik heb veel contact met andere buurtbewoners, ik voel me medeverantwoordelijk voor de leef baarheid in de buurt, in deze buurt gaat men op een prettige manier met elkaar om, ik woon in een gezellige buurt met veel saamhorigheid, mensen kennen elkaar in deze buurt nauwelijks, ik ben tevreden met de bevolkingssamenstelling in deze buurt. Per stelling is op een vijfpuntsantwoordschaal vastgesteld in hoeverre de respondent het eens is met de stelling. Alle items zijn zo gecodeerd dat een hogere score duidt op meer sociale cohesie. Vervolgens hebben we voor alle items aan de hoogste twee scores de waarde 1 gegeven en de overige scores de waarde 0. Per respondent is de gemiddelde score berekend, waarbij op twee items missende waarden zijn toegestaan. Deze scores zijn vervolgens geaggregeerd naar het postcodeniveau. De schaal kan waarden aannemen tussen de 0 en 100. 5 Om na te gaan in hoeverre sociale en fysieke buurtkenmerken een zelfstandige invloed hebben op de veiligheid, bovenop die van de individuele kenmerken van de bewoners (geslacht, leeftijd, etniciteit, opleiding, dagelijkse bezigheid, gezinssituatie en woningtype), hebben we de gegevens geanalyseerd met zogeheten multilevel­ modellen. 6 Hiervoor hebben we de leef baarheid en de veiligheid in de wijk vlak voor de ingreep (1995-1997) vergeleken met die na de ingreep (2005-2006). Voor het selecteren van de soortgelijke buurten hebben we gebruik gemaakt van een methode die speciaal voor 106 Sociale cohesie als bouwsteen voor veilige buurten dit type onderzoek is ontwikkeld (propensity score matching). Een adequate selectie van controlebuurten is belangrijk, omdat de herstructureringsbuurten (experimentele buurten) worden gekenmerkt door eenzijdige woningbouw, een concentratie van kansarmen en een lage sociale veiligheid. Om de effectiviteit van herstructurering vast te kunnen stellen, dienen de controlebuurten op deze kenmerken zoveel mogelijk op de experimentele buurten te lijken (voor meer informatie over de onderzoeksopzet zie Wittebrood en Van Dijk 2007). Voor dit onderzoek zijn uit diverse bronnen gegevens bijeengebracht over alle 634 woonbuurten in de dertig grote steden over de periode 1995-2006. 7 We spreken van een substantiële ingreep als er minimaal honderd woningen zijn onttrokken aan de woningvoorraad en minimaal honderd nieuw zijn gebouwd. In 70 van de 634 woonbuurten was dit het geval (algemene ingreep). In sommige van deze buurten was de ingreep expliciet bedoeld om een concentratie kansarmen tegen te gaan: in 30 van de 70 buurten werden vooral sociale huurwoningen vervangen door koopwoningen (specifieke ingreep). Sociale cohesie als bouwsteen voor veilige buurten 107 Literatuur Bellair, P.E. (2000). Informal surveillance and street crime. A complex relationship. In: Criminology, jg. 38, nr. 1, p. 137-167. Blokland-Potters, T. (1998). Wat stadsbewoners bindt. Amsterdam: Kok Agora. Blokland, T. (2008). Ogen op straat. Veiligheidsbeleving en sociale controle in achterstandbuurten. Amsterdam: Amsterdam University Press. Bolt, G. en M.I. Torrance (2005). Stedelijke herstructurering en sociale cohesie. Utrecht: Nethur. Bursik, R.J. (1988). Social disorganization and theories of crime and delinquency. Problems and prospects. In: Criminology, jg. 26, nr. 4, p. 519-551. Bursik, R.J. en H.G. Grasmick (1993). Neighborhoods and crime. The dimensions of effective community control. New York: Lexington Books. Clampet-Lindquist, S. (2004). Hope iv relocation. Moving to new neighborhoods en building new ties. In: Housing Policy Debate, jg. 15, nr. 2, p. 415-447. Coleman, J.S. (1990). Foundations of social theory. Cambridge, ma/London: The Belknap Press of Harvard University Press. Dijk, T. van (2005). Victimization in the neighborhood. A sociological explanation for differences in criminal victimization across local communities. Utrecht: Universiteit Utrecht. Dulk, C.J. den, H. van de Stadt en J.M. Vliegen (1992). Een nieuwe maatstaf voor stedelijkheid. De omgevingsadressendichtheid. In: Maandstatistiek bevolking, jg. 40, nr. 7, p. 14-27. Flap, H.D. en B.G.M. Völker (2005). Gemeenschap, informele controle en collectieve kwaden in de buurt. In: B.G.M. Völker (red.), Burgers in de buurt (p. 41-67). Amsterdam: Amsterdam University Press. Forrest, R. en A. Kearns (2001). Social cohesion, social capital and the neighborhood. In: Urban Studies, jg. 38, nr. 12, p. 2125-2143. Gemerden, E. van en H. Staats (2006). Ontwerp en sociale veiligheid. Eindrapportage. Leiden: Universiteit Leiden. Glaeser, E.L. en B. Sacerdote (2000). The social consequences of housing. In: Journal of Housing Economics, jg. 9, nr. 1, p. 1-23. Hart, J. de (2002). Zekere banden. Sociale cohesie, leef baarheid en veiligheid. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Hirschi, T. (1969). Causes of delinquency. Berkeley: University of California Press. Jacobs, J. (1961). The death and life of great American cities. New York: Vintage Books. Janowitz, M. (1975). Sociological theory and social control. In: American Journal of Sociology, jg. 81, nr. 1, p. 82-108. Kempen, R. van en G. Bolt (2003). Tussen fysiek en sociaal. Een literatuuronderzoek naar de relatie tussen fysieke en sociale verschijnselen in steden. Den Haag: Kenniscentrum Grote Steden. Kleinhans, R.J. (2005). Sociale implicaties van herstructurering en herhuisvesting. Delft: Onderzoeksinstituut otb. Kornhauser, R.R. (1978). Social sources of delinquency. Chicago: University of Chicago Press. Kullberg, J. (2006). De tekentafel neemt de wijk. Beloften en beperkingen in de herstructurering van buurten. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Lupi, T., M. de Stigter-Speksnijder, L. Karsten, S. Musterd en L. Deben (2007). Leven in de buurt. Territoriale binding in drie vinex-wijken. Amsterdam: Aksant. Noije, L. van en K. Wittebrood (2008). Sociale veiligheid ontsleuteld. Veronderstelde en werkelijke effecten van veiligheidsbeleid. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. 108 Sociale cohesie als bouwsteen voor veilige buurten Oppelaar, J. en K. Wittebrood (2006a). Sociale onveiligheid. In: A. Steenbekkers, C. Simon en V. Veldheer (red.), Thuis op het platteland. De leefsituatie van platteland en stad vergeleken (p. 267-287). Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Oppelaar, J. en K. Wittebrood (2006b). Angstige burgers? De determinanten van gevoelens van onveiligheid onderzocht. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Peterson, R.D., L.J. Krivo en M.A. Harris (2000). Disadvantage and neighborhood violent crime. Do local institutions matter? In: Journal of Research in Crime and Delinquency, jg. 37, nr. 1, p. 31-63. Pinkster, F. (2005). Inkomenssegregratie in Nederlandse steden. In: Mens en Maatschappij, jg. 80, boekaflevering, p. 99-121. Putnam, R.D. (1993). Making democracy work. Princeton: Princeton University Press. Putnam, R.D. (2000). Bowling alone. The collapse and revival of American community. New York: Simon & Schuster. Sampson, R.J. en B.W. Groves (1989). Community structure and crime. Testing social disorganization theory. In: American Journal of Sociology, jg. 94, nr. 4, p. 773-802. Sampson, R.J., S.W. Raudenbush en F. Earls (1997). Neighborhoods and violent crime. A multilevel study of collective efficacy. In: Science, jg. 277, nr. 5328, p. 918-924. Shaw, C.R. en H.D. McKay (1942). Juvenile delinquency and urban areas. Chicago: University of Chicago Press. Uitermark, J. en J.W. Duyvendak (2005). De bestuurbare buurt. Uitdagingen voor onderzoek en beleid op het gebied van sociale menging. In: Migrantenstudies, jg. 21, nr. 2, p. 87-101. Völker, B., H. Flap en S. Lindenberg (2007). When are neighbourhoods communities? Community in Dutch neighbourhoods. In: European Sociological Review, jg. 23, nr. 1, p. 99-114. vrom-raad (2006). Stad en stijging. Sociale stijging als leidraad voor stedelijke vernieuwing. Den Haag: vrom-raad. Wilcox, P., N. Quisenberry en S. Jones (2003). The built environment and community risk interpretation. In: Journal of Research in Crime and Delinquency, jg. 40, nr. 3, p. 322-345. Wilcox, P., N. Quisenberry, D.T. Cabrera en S. Jones (2004). Busy places and broken windows. Toward defining the role of physical structure and process in community crime models. In: The Sociological Quarterly, jg. 45, nr. 2, p. 185-207. Wittebrood, K. en T. van Dijk (2007). Aandacht voor de wijk. Effecten van herstructurering op de leef baarheid en veiligheid. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Sociale cohesie als bouwsteen voor veilige buurten 109