Doelen waar wij deze periode aan werken. Ontwikkelingsgebied taal Mondelinge taalvaardigheid: - Woordenschat en woord gebruik: * Wijst het juiste plaatje aan na noemen van een woord. - Vloeiend en verstaanbaar vertellen: * Beschrijft concrete voorwerpen en situaties. - Luisteren: * Luistert met aandacht naar de leerkracht als deze iets vertelt. Begrijpt gedragsaanwijzingen - Gesprekjes voeren: * Beantwoordt wie-, wat-, waar-vragen, aanwijs-, keuze-en invulvragen. - Meningen uiten en vragen stellen: * Drukt n.a.v. vragen zijn gevoelens of mening verbaal correct uit: bang, blij, boos, voorkeur voor activiteit aangeven. Ontluikende en beginnende geletterdheid: - Oriëntatie op boek en verhaal * Gebruikt de begrippen verhaal/boek lezen. * Wijst de leesrichting aan (links naar rechts). * Kent de begrippen: voorste, middelste. * Kent de begrippen: woord, zin, regel en bladzijde. * Luistert met aandacht naar de leerkracht als deze een op de leeftijd afgestemd prentenboek interactief voorleest - Oriëntatie op geschreven taal. * Begrijpt dat tekenen en tekens produceren Mogelijkheden bieden tot communicatie. -fonemisch bewustzijn en alfabetisch principe. * Deelt een zin op in woorden en samengestelde woorden in afzonderlijke componenten. * Herkent een trefwoord in een reeks of verhaal. Beginnende gecijferdheid: Onderdeel getallen: -Omgaan met de tel rij. * Telt akoestisch heen en terug t/m 10 aan de hand van een versje/liedje. -Omgaan met hoeveelheden. * Zegt naar aanleiding van een gebeurtenis of ergens één, twee of drie van zijn. Overziet hoeveelheden tot vier ineens zonder te tellen. -Omgaan met getallen. * Koppelt genoemde aantallen aan aantallen concrete objecten (vingers, turfstreepjes, blokjes). Onderdeel meten: -Tijd * Kent het dagritme (ochtend, middag, avond, nacht) vanuit herkenbare gebeurtenissen (slapen, ontbijten, naar school gaan, avondeten, televisie kijken). Kent de begrippen ‘duurt lang’ en ‘duurt kort Zelfbeeld en ontwikkeling identiteit Ontdekt de verschillen en overeenkomsten tussen zichzelf en de andere kinderen in de groep Opkomen voor jezelf Vraagt aan een medeleerling of hij mee mag doen met een spel. Aardig doen Troost iemand die gevallen is. Samen spelen/werken Weet dat er afspraken en regels zijn.