Projectwerk. Voordat we een beschrijving van het werken met/aan projecten geven, is het belangrijk om te weten dat we het gaan hebben over projectwerk als didactische werkvorm en niet over projectwerk als onderwijsorganisatie.Projectwerk kent vele betekenissen en is in uiteenlopende situaties toe te passen. Het is daarom moeilijk om een eenduidige omschrijving te geven. De eenvoudigste omschrijving is naar ons idee: 'de organisatie van een aantal lessen rond een bepaald thema'. Ter verduidelijking van deze omschrijving willen we een aantal kenmerken van projectwerk noemen: Maatschappelijke werkelijkheid; de leerstof die in projectvorm wordt bestudeerd, moet aansluiten bij de realiteit van alledag, d.w.z. de leerstof dient betrekking te hebben op een maatschappelijk probleem, waarvoor de leerlingen oplossingen gaan zoeken. De creativiteit van de leerlingen staat centraal, een project moet de leerlingen tot activiteit en zelfwerkzaamheid prikkelen. Het project moet daarom een beroep doen op de eigen verantwoordelijkheid en op een kritische en actieve bijdrage van elke leerling. De zelfontdekking van de oplossing van het probleem door de leerlingen houdt dan ook in dat de leerkracht slechts als begeleider en stimulator optreedt. Vakoverkoepelend; het sociale en levensechte karakter van een project maakt een vakgerichte benadering ongewenst. Aangezien de leerlingen, met eventuele steun van de leerkracht, de inhoud van het project zelf opbouwen, betekent dit veelal een integratie van inhouden die over verschillende vakken verspreid liggen. Proceskarakter; de leerlingen werken in groepjes waarbij het proces net zo belangrijk is als het product. Affectieve vorming, zelfontdekking en innerlijke betrokkenheid zijn belangrijke waarden van een project. Over het algemeen wordt een onderscheid gemaakt tussen: 1. buitenschoolse projecten, waarbij (systematisch) buiten het kader van de school wordt gegaan (denk bijv. aan onderzoekjes, interviews, deskundige sprekers). 2. binnensschoolse projecten, waarbij collega's van bepaalde vakken worden betrokken, en 3. miniprojecten (binnen het vak). Projectwerk kent verschillende doelen. We willen er een aantal noemen: Het bij de leerlingen op gang brengen van een proces waardoor ze geleidelijk meer thuis raken in het onderwerp; Het bevorderen van de zelfwerkzaamheid, de denkactiviteit en de teamgeest van de leerlingen; Het versterken van de motivatie van de leerlingen; Het doorbreken van de frontale wijze van lesgeven; Het bevorderen van de integratie van vakken door probleemgericht werken over de vakgrenzen heen; Het bevorderen van de meningsvorming van de leerlingen; Het respecteren van het eigen tempo en niveau van de leerlingen. Projectwerk biedt veel differentiatiemogelijkheden: interesse: er zijn veel keuzemogelijkheden die tot het gestelde doel kunnen leiden; niveau: er kunnen doelen op verschillende niveaus worden bereikt; tempo: onderdelen kunnen in een verschillend tempo worden afgelegd; werkwijze: veel mogelijkheden wat betreft de werkwijze, waarbij aan initiatieven, capaciteiten en creativiteit van de leerlingen tegemoet kan worden gekomen. Proces Bij het beschrijven van het proces is het onmogelijk alle aspecten te behandelen. Omdat over dit onderwerp goede literatuur aanwezig is, beperken we ons tot enkele algemene opmerkingen. Het proces verloopt als volgt: 1. Introductie. Het is gewenst om een maatschappelijk probleem (bijv. vrede, jeugdwerkloosheid, luchtvervuiling) te nemen dat de belangstelling van de leerlingen heeft. Belangrijk is daarom dat de probleemstelling door leerlingen wordt geformuleerd. Ter introductie en als motivering kan bijv. een film over het onderwerp worden getoond (deze film moet dan wel een introductiekarakter hebben en geen oplossingen aandragen). De leerkracht vertelt de leerlingen wat een project is en waarom een project in dit geval een gewenste werkvorm is. 2. Probleemstelling Wat voor vragen en ervaringen leven er bij de leerlingen? Welke vragen blijven (nog) onbeantwoord? De vraag die bij fase l en 2 gesteld kan worden is: Wat willen de leerlingen tijdens de komende lessencyclus, en hoe laten ze zien wat ze geleerd hebben? 3. Taakverdeling Welk doel hebben we voor ogen? Welke subdoelen kunnen gesteld worden? Wat voor opdrachten zijn mogelijk? Wie gaan die opdrachten uitvoeren? Wat is de taak van de leerkracht daarbij? Welke leeren hulpmiddelen staan de leerlingen ter beschikking? Wat zijn de stappen die ze achtereenvolgens moeten zetten? Dit alles mondt uit in het opstellen van een 'draaiboek' waarin overzichtelijk de onderdelen en de taakverdeling vermeld staan. 4. Draaiboek (aandachtspunten) - de doelen worden zo concreet mogelijk vastgesteld en de groep kiest een naam voor het project; - er wordt een keuze gemaakt uit parallelle, complementaire of gecombineerde groepen; - de groepen worden samengesteld (sociogram, vrij e keus, naar interesse); - opstellen van een werkschema; - bespreken van de randvoorwaarden (wat kan wel, wat niet); - afspraken maken over taakverdeling binnen de groepen; - verstrekken van de benodigde materialen; - wegwijs maken naar informatiebronnen; - de leerlingen gaan aan het werk: verzamelen, kritisch bekijken, ordenen, e. d. Ze werken met een controlelijst en een tijdschema en houden zich daarbij aan de werkafspraken; - afronding en evaluatie (zie de punten 5 en 6).5. 5. Presentatie Het groepswerk resulteert in een 'actie', bijvoorbeeld: - een tentoonstelling van werkstukken, - het maken van een verslag, - het maken van een collage of plakboek, - het houden van een discussiemiddag, - een binnen- of buitenschoolse activiteit. 6. Evaluatie Er vindt een beoordeling plaats van het eindresultaat en/of van hetgeen de leerlingen geleerd hebben. Elk groepje brengt klassikaal verslag uit. Hierna kunnen door middel van een klassengesprek de volgende vragen aan de orde komen, die zowel op het proces als het product slaan: - Zijn de doelen bereikt? - Zijn alle aspecten voldoende uit de verf gekomen? - Zijn er leerervaringen opgedaan die niet direct met het project samenhangen? Waren alle leerlingen voldoende gemotiveerd en actief bezig? - Hoe verliep het werken in groepjes? - Welke vervolgactiviteiten gaan we eventueel plannen? Deze fase kan afgesloten worden met het maken van een eindverslag met daarin verloop, kritiek, suggesties e.d. met betrekking tot het project. Belangstellenden kunnen dit dan inzien. Enkele opmerkingen ten aanzien van de rol van de leerkracht: De leerkracht treedt op als begeleider, waarbij hij de leerlingen stimuleert en eventueel suggesties aan de hand doet. De leerkracht gaat na of voldoende materiaal aanwezig is of verwijst naar bepaalde bronnen; de mate waarin dit moet gebeuren is afhankelijk van de ervaringen met projectwerk. De leerkracht kan tussentijdse evaluaties uitvoeren. De leerkracht benadrukt regelmatig de verslaggeving en de wijze van presenteren.- Niet alleen de spelregels voor projectwerk, maar ook die voor groepswerk moeten door de leerkracht bewaakt worden. Sterke kanten De leerlingen zijn zelf uitgangspunt van handelen (hun wensen, hun gevoelens, hun problemen, hun motivatie). De mogelijkheid van vakkenintegratie is nadrukkelijk aanwezig. Het ontstaan van een 'betere' begripsvorming. De leerlingen leren denken in 'gehelen' en niet in afzonderlijke delen. Bij projectwerk wordt vooral praktisch gewerkt. Er is veel aandacht voor het verwerven en toepassen van sociale vaardigheden. Projectwerk biedt de mogelijkheid van affectieve vorming van de leerlingen. Zwakke kanten Projectwerk is door haar opzet minder beheersbaar dan bijv. allerlei vormen van frontaal onderwijs. De leerlingen vervallen gemakkelijk in het overschrijven van teksten en “plaatjes plakken”. Als de systematiek ontbreekt lopen de leerlingen het risico dat alles door elkaar gaat lopen. Het werk of de inbreng van individuele leerlingen is vaak moeilijk te beoordelen. Projectwerk vergt een tamelijk intensieve voorbereiding. Bepaalde technieken (discussietechniek, evaluatietechniek, studievaardigheden, rapportagetechniek) dienen de leerlingen enigszins te beheersen, wil een project voldoende tot zijn recht komen. Docenten moeten tot samenwerking bereid zijn.