H18 Kostensoorten in industriele ondermingen Kostensoorten Grond Grond- en hulpstoffen Arbeid Diensten Belastingen Dpm 18.2 De kosten van grond Grond als vestigingsplaats Verminderd in principe niet in waarde, afschrijven is daarom niet nodig. Motieven van vestigen Nabijheid grondstoffen Gunstige aan- en afvoerroutes Grond als leverancier van grondstoffen Verminderd in waarde, daardoor moet worden afgeschreven. 18.3 De kosten van grond- en hulpstoffen Hulpstoffen komen niet terug in het product Grondstoffen komen wel terug in het product Afval Afval is grondstof die tijdens het productieproces verloren gaat. Waardevol afval kan nog worden gebruikt voor een ander productieproces, daardoor kan dit afval nog geld opleveren. Dit komt ten goede van de kosten. Waardeloos afval heeft geen waarde meer en kan zelfs kosten met zich meebrengen. Brutogrondstofverbruik is hoeveelheid grondstof die nodig is om een bepaald product te kunnen maken. Nettogrondstofverbruik is hoeveelheid grondstof die daadwerkelijk in het product terugkomt. Uitval zijn eindproducten die door fouten in het product niet kunnen worden verkocht (voor de normale verkoopprijs). 18.4 De kosten van arbeid De loonkosten voor de werkgever zijn veel hoger dan het nettoloon Brutoloon Sociale premies wg Vakantiedagen Pensioenpremies Loonstelsel Tijdloon Beloning afhankelijk van tijd die werknemers beschikbaar is. Stukloon Beloning is afhankelijk van geleverde prestatie van de werknemer. (nadeel: kwalitatief mindere producten) Toepasbaarheid van stukloon hangt samen met 3 vereisten: Meetbare prestaties Werknemer moet prestaties kunnen beinvloeden Nadruk moet op kwantiteit liggen en niet op kwaliteit 18.5 De kosten van diensten Alle diensten die niet in eigen beheer worden gedaan, bijvoorbeeld schoonmaak, accountant maar ook verzekeringen, gas water en electriciteit. 18.6 De belastingen Kostprijsverhogende belastingen zijn milieuheffingen, onroerendezaakbelasting en motorrijtuigenbelasting. Verkoopprijsverhogende belasting zijn accijns en omzetbelasting. Winstbelasting zijn inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting. 18.7 De kosten van duurzame productiemiddelen De aanschaf van vaste en vlottende activa is investeren. Deze behoren NIET tot de kosten van dpm. Dat zijn namelijk: Afschrijvingkosten Financieringskosten Kosten van immatriele vaste activa (goodwill, concessies, licenties) Vervanginsinvesteringen houden de productiecapaciteit gelijk. Uitbreidingsinvesteringen vergroten de productiecapaciteit. Investeringsbeslissing/selectiecriteria Nettokasstroom Investeren heeft te maken met uitgaven (dus niet kosten). De tegenhanger van uitgaven zijn ontvangsten. Om goed inzicht te verkrijgen of een investering goed of niet goed is kun je krijgen naar de netto kasstroom (ook wel netto cash flow). Nettokasstroom = nettowinst + afschrijvingen – netto investeringen (zie voorbeeld blz. 190) Terugverdientijd Bij de terugverdientijd wordt gekeken naar hoe snel een investering terug wordt verdiend. Bij de berekening is de nettokasstroom uitgangspunt. Nadeel: verschaft geen inzicht in rendement. (zie voorbeeld blz. 191) Netto contante waarde Hier wordt gekeken naar de contante waardes van de kasstromen. Wanneer deze samen hoger zijn dan de investering dan loont het om te investeren. De investering is dan namelijk lager dan de contante waarden. Dan kun je dus beter investeren voor hetzelfde resultaat. (zie voorbeeld blz. 192) Afschrijvingskosten Afschrijvingskosten zijn een doorberekening van de waardedaling van dpm. Afschrijvingskosten = Error! Afschrijvingskosten zijn GEEN uitgaven. 18.8 Financieringskosten Financieringskosten zijn vooral de interestkosten. Interest is een beloning voor het ter beschikking stellen van geld. Wanneer je investeert loop je deze mis. Het missen van deze kosten wordt doorberekend in de kostprijs. Voorbeeldopgave H18 18.3 De kosten van grond- en hulpstoffen 1 product X bevat 31,5 kg grondstof (a €5). Bij de productie ontstaat 10% afval. Het afval wordt verkocht voor €1,50 per kg. Bij de productie wordt 5% afgekeurd. Een afgekeurd product levert nog €85 op. a. Bereken de bruto grondstofverbruik. b. Bereken de grondstofkosten. Voor de afwerking van product X heeft 1 werknemer nodig 15 minuten nodig (a €41 per uur) c. Bereken de kostprijs van 1 product X. Uitwerking a. 31,5 / 0,9 = 35 kg b. 35 * 5 – (3,5 * 1,50) = €169,75 c. 169,75 + 15/60 * 41 = €180 180 * 100 €85 * 5 of 31,5 / 90 * 100 = 35 kg = 18.000 = 425 – 17.575 €17.575 / 95 = €185 per product 18.7 De kosten van duurzame productiemiddelen Cashflow Resultatenrekening 2011 Omzet € 52.525,00 Kosten Loon Huur Afschrijvingen € 37.500,00 € 7.200,00 € 2.500,00 Nettowinst € 5.325,00 Cashflow = 5.325 + 2.500 = €7.825 Contante waarde berekenen 5 jaar lang €2.500 op een spaarrekening wegzetten tegen 5% rente levert €3.190,70 op (2.500 * ). De contante waarde is 3.190,70 / = €2.500. Terugverdientijd en netto contante waarde De aankoop van een nieuwe machine vergt een investering van €800.000. De disconteringsvoet is 5%. Deze investering leidt tot de volgende de volgende cash flow (deze kasstromen worden gelijkmatig over jaar verdeeld): Jaar Jaar Jaar Jaar Jaar 1 2 3 4 5 €150.000 €160.000 €290.000 €210.000 €140.000 a. Bereken de terugverdienperiode b. Bereken de netto contante waarde Uitwerking a. 800.000 – 150.000 – 160.000 – 290.000 = 200.000 In het vierde jaar wordt de investering terugverdiend. 12 / 210.000 * 200.000 = 11, 4 maanden Om precies te zijn na: 4 jaar en 11,4 maanden. b. Jaar 1 €150.000 / = €142.857,14 Jaar 2 €160.000 / = €145.124,72 Jaar 3 €290.000 / = €250.512,90 Jaar 4 €210.000 / = €172.767, 52 Jaar 5 €140.000 / = €109.693,66 + 820.955,94 €820.955,94 – 800.000 = €20.955,94