Injecteren, algemeen

advertisement
Injecteren, algemeen
Injecteren is het parenteraal (=buiten het spijsverteringskanaal om) toedienen van
medicijnen. Injecteren zorgt voor een snellere opname in de bloedbaan dan orale
toediening. Een ander voordeel van deze toediening is dat de zorgvrager niet
aanspreekbaar hoeft te zijn en niet hoeft te slikken. Een nadeel is dat er geprikt moet
worden en de huid beschadigd raakt, bovendien is het pijnlijk.
Voor het toedienen van injecties worden als materialen gebruikt;
- een spuit (cilinder, zuiger en aanzetstuk voor de naald) en een naald. De meeste
naalden zijn disposable, van plastic en steriel verpakt. Er zijn spuiten met
verschillende schaalverdelingen, variërend van 1, 2, 5,10, 20 en 60 ml.
Welke spuit en naald men gebruikt is afhankelijk van de hoeveelheid te injecteren
vloeistof en de plaats waar de injectie gegeven wordt. Naalden voor het injecteren
zijn gemaakt van roestvrij staal en kunnen na gebruik weggegooid worden. Een
naald bestaat uit een aantal onderdelen en is in verschillende dikten en lengten
verkrijgbaar. Om de kans op verwondingen en besmetting te voorkomen moeten de
naalden direct in een daarvoor bestemde beker of naaldencontainer worden
gedeponeerd.
Men onderscheid de volgende methoden van injecteren:
- subcutaan: onder de huid
- intramusculair: in een spier
- intraveneus: in een ader
Bijzonderheden
‘Even een prikje’ is geen juiste uitdrukking voor een handeling die voor veel
zorgvragers heel wat minder luchtig wordt bekeken. Ga oorzaken van overmatig
pijnlijke reacties na en rapporteer deze.
Wanneer een zorgvrager meerdere malen per dag een injectie voorgeschreven krijgt
(o.a. antibiotica) worden de medicijnen door middel van een perifeer infuus
toegediend in de vorm van zogenaamde ‘stootjes’ of ‘pushes’.
Daarnaast loopt dan een onderhoudsinfuus met bijvoorbeeld NaCl.
Toediening hiervan kan ook in de vorm van 100 cc infuuszakjes.
De verpleegkundige moet erop letten dat de injectieplaats vrij is van wonden,
irritatieplekken en lidtekenweefsel en dat asepsis in acht wordt genomen. Het is
verder van belang te letten op:
- de juiste hoeveelheid
- de juiste samenstelling (zie etiket)
- het voorgeschreven medicijn (op voorschrift van de arts)
- de juiste zorgvrager (naam en dossier)
- de juiste tijd
- de juiste methode van injecteren (op voorschrift van de arts)
Let bij een zorgvrager die antistollingsmiddelen gebruikt op nabloedingen en
bloeduitstortingen. Wrijf nooit met een watje na omdat er snel blauwe plekken
kunnen ontstaan. Wacht na de inspuiting even enkele seconden alvorens de naald
terug te trekken. Gebruik naalden en spuiten maar één keer en kijk uit voor
besmetting. Het risico van een prikaccident kan worden beperkt door na het
injecteren niet de beschermhoes over de naald te schuiven maar gebruik te maken
van een naaldencontainer.
Veel medicatie bestemd voor een injectie wordt door de fabrikant in gevriesdroogde
poedervorm geleverd. Alvorens deze medicatie toegediend kan worden moet deze
eerst opgelost worden. Op de flacons met poeder staat de wijze waarop en de
hoeveelheid oplosmiddel die hiervoor gebruikt moet worden aangegeven.
Bijzonderheden:
Op iedere flacon staat een houdbaarheidsdatum; controleer deze altijd voordat je de
vloeistof klaarmaakt. Opgeloste poeder in vloeistof is maar beperkt houdbaar, ook
hiervan wordt melding gemaakt op de flacon.
Bron: Vaardigheden Basis Verpleegkunde 2004 + Zorgcombinatie De Nieuwe Maas 2003
Download