Aan het einde van de Eerste Wereldoorlog waren drie verslagen gesloten: Verdrag van Versailles: gesloten tussen de geallieerden en Duitsland Verdrag van Sèvres: gesloten tussen de geallieerden en het Ottomaanse rijk rond 1920 Verdrag van Saint-Germain: gesloten tussen de geallieerden en Oostenrijk-Hongarije rond 1920 Oostenrijk-Hongarije, Duitsland en het Ottomaanse rijk werden ook wel de centralen genoemd, omdat de landen in het midden van Europa lagen. De geallieerden waren Frankrijk, Engeland en de VS. De centralen hadden de Eerste Wereldoorlog verloren, wat bepalend was voor de situatie nu van Oostenrijk-Hongarije en het Ottomaanse rijk. Verdrag van Sèvres De grenzen van het Ottomaanse rijk werden opnieuw bepaald (het Ottomaanse rijk was al landen kwijtgeraakt op de Balkan rond 1900). Het Ottomaanse rijk werd verdeeld in 3 delen: 1) Een Engels deel aan de Zuidkant, waar Engeland de controle had 2) Een Frans deel, waar Frankrijk de controle had 3) Een deel voor de Turkssprekenden (Anatolië, nu Turkije) 3: Anatolië was de bron van de foute keus van het Ottomaanse rijk om mee te doen met de Eerste Wereldoorlog. Het werd eerst versnippert in verzettingszones en kleine landjes/staatjes. Maar vanuit Ankara (nu de hoofdstad van Turkije) begonnen mensen een gewapende opstand tegen de regering die het verdrag had getekend, omdat de mensen doorhadden dat het verdrag te streng was. De leider van deze opstandelingen was Atatürk. Uiteindelijk hadden Engeland en Frankrijk door dat het verdrag te streng was gingen ze het verdrag herzien en in 1923 werd in Anatolië Turkije gesticht. Er was alleen een probleem in Turkije: In Turkije woonden mensen met verschillende culturen, waaronder de Koerden en de Armeniërs. Zo was bestonden Koerdistan en Armenië een tijdje in Anatolië. De Koerden willen nu weer Koerdistan terug. Uiteindelijk heeft Atatürk een einde gemaakt aan Koerdistan en Armenië. Maar nu bestaat Armenië wel weer. 2: De Fransen besloten hun deel in tweeën te splitsen (verschillende provincies). Het deel werd gesplitst in Syrië en Libanon. Voordat het Franse deel in tweeën werd gesplitst was er een kleine minderheid van Christenen in een groot islamitisch land. Daarom is Libanon ook ontstaan, waar dus de meeste Christenen wonen. De rest van de inwoners woonde dus in Syrië, waar geen samenhang was. 1: De Engelsen hadden beloofd aan sharif Hüssein (een belangrijke man in Mekka, onderdaan van de Sultan) dat als hij ze zou helpen in opstand te komen tegen de Sultan, hij de macht over alle Arabischsprekende mensen zou krijgen. Frankrijk was het hier niet mee eens en daarom verminderde Engeland het rijk dat sharif Hoessein zou krijgen. Uiteindelijk ontstond er een Arabisch koninkrijk. Het Engelse deel werd dus opgedeeld in: - Arabisch koninkrijk (Saudi-Arabië) - Thuisland van de Joden (Palestina). Er was toen – en nu nog steeds – een joods wereldcongres. Dat was een vereniging van mensen die een thuisland voor de joden wilden maken, het liefst in het Midden-Oosten. - Jordanië, dit was ook het enige land waarbij de aangewezen machthebber familie is gebleven - Irak Interbellum In de novemberrevolutie is Duitsland een republiek geworden en vanaf 1919 gingen de Duitsers proberen Duitsland weer op orde te krijgen onder Friedrich Ebert. Veel Duitsers bemoeiden zich met wat er met Duitsland moest gebeuren, maar het was wel een doel om de regels van Versailles na te leven. Hitler had een redenaarstalent, hij was vooral goed in op joden schelden. Na de Eerste Wereldoorlog ging hij zich met de politiek mengen, daarvoor was hij vooral bezig met kunst en vocht hij mee in de oorlog. Doordat het publiek het amusant vond wanneer hij op joden schold, ging hij er vooral mee door. Zo onderscheidde hij zichzelf. Hitler had op de kunstacademie in Wenen al kennis gemaakt met het antisemitisme (=jodenhaat). Republiek van Weimar De Republiek van Weimar was in het begin nog instabiel door bepaalde redenen: - De tegenstellingen in de politiek waren veel groter dan in bijvoorbeeld Nederland. De verschillende partijen waren of links of rechts, er waren grote verschillen tussen partijen. Dit maakte het moeilijk om regeringen bijeen te houden. - Vanaf het begin was er veel politiek geweld in Duitsland, de politiek was levensgevaarlijk. Niet alleen tegenstanders van een partij pleegden politiek geweld, maar het kwam ook voor tussen partijen. - In de jaren 20 kwamen twee staatsgrepen voor, namelijk in 1920 en 1923. Er waren dus pogingen gedaan om het systeem te veranderen. Staatsgreep in 1920 (Kapp-Putsch) Veel soldaten die gevochten hadden in de Eerste Wereldoorlog hadden hun wapens niet ingeleverd. Deze soldaten werden Vrijkorpsen genoemd. Volgens het Verdrag van Versailles moest Duitsland het leger inkrimpen tot 100 000 infanteristen. Friedrich Ebert zei dus dat Duitsland het leger moest gaan inkrimpen en dat daarom deze vrijkorpsen ook ontwapend moesten worden. Redenen om het Duitse leger in te krimpen: 1) Het moest volgens het Verdrag van Versaille 2) Het is goed voor de economie, want een kleiner leger is goedkoper Redenen om vrijkorpsen te ontwapenen: 1) Vrijkorpsen bedreigden de veiligheid 2) Zonder Vrijkorpsen is het makkelijker om meer controle te krijgen 3) Vrijkorpsen probeerden ook de politiek te beïnvloeden Dit was makkelijk gezegd, maar het ontwapenen van de vrijkorpsen was moeilijker om uit te voeren. De vrijkorpsen wilden hun wapens namelijk helemaal niet inleveren. Om de vrijkorpsen te ontwapenen had Friedrich Ebert het leger nodig. In 1920 probeerde de minister van defensie de vrijkorpsen te ontwapenen, maar het leger wilde niet helpen. Het Duitse leger zei tegen Friedrich Ebert: Reichswehr schie’bt nicht auf Reichswehr. Hiermee bedoelde het Duitse leger dat ze het wel een goed idee vonden om de vrijkorpsen te ontwapenen, maar Ebert niet op hun hulp kon rekenen, want militairen schieten niet op militairen. Toen de vrijkorpsen erachter kwamen dat het leger Friedrich Ebert niet steunde drongen ze Berlijn binnen en namen ze het regeringsgebouw in bezit. Ze deden dit omdat ze dachten: als het leger Ebert niet steunt, wie dan wel? Als het leger ons niet tegenhoudt, wie doet dat dan wel? Ze deden dit onder leiding van Kapp. Deze vrijkorpsen werden ook wel het Duitse ongeregelde leger genoemd en zij gingen uitmaken wat er ging gebeuren. De Vrijkorpsen waren niet één groepering, maar verschillende groeperingen waar onderling ook vijandigheid bestond. De regering van Weimar heeft deze staatsgreep op de volgende manier laten mislukken: Toen de vrijkorpsen Berlijn binnendrongen, vluchtte de regering naar Stuttgard. Vanuit Stuttgard riepen ze via de media een algemene werkstaking op in het belang van het land, tegen de criminele vrijkorpsen. Door deze algemene werkstaking kwam Duitsland tot stilstand en merkten de vrijkorpsen dat de regering nog steeds invloed had. Ze merkten dat ze met alleen wapens alleen stonden, zonder bijvoorbeeld de trouw van het volk. Toen ze hierachter kwamen vluchtten de meesten Duitsland uit naar bijvoorbeeld Zweden, zoals Kapp. Sommige vrijkorpsen kwamen later terug om zich te laten berechten, zodat ze bijvoorbeeld hun familie weer terug zouden zien en ze Duitsland te erg misten. Economische crisis De regering van Duitsland probeerde te voldoen aan de eisen van het verdrag van Versailles, zoals de herstelbetalingen. Het betalen van de herstelbetalingen duurde alleen erg lang, waardoor Frankrijk dacht dat Duitsland aan het rekken was. Daarom ging Frankrijk het geld zelf ´halen´, wat erg makkelijk ging omdat het Duitse leger gemobiliseerd was. Ze drongen Duitsland binnen en gingen het Ruhrgebied bezetten. Het Ruhrgebied was namelijk het economische centrum van Duitsland en zo konden ze alles wat Duitsland produceerde, op de trein zetten naar Frankrijk. De regering voelde zich niet in staat om Frankrijk weg te krijgen en daarom werd er weer een staking opgeroepen. Alle Duitsers stopten met werken, want als ze zouden stoppen, zouden ze alsnog hun salaris krijgen en niet ontslagen worden. Frankrijk vond dit spelletje wel grappig en wilde kijken wie dit het langst volhield, Frankrijk of Duitsland. De Duitsers werkten niet, waardoor ze ook niets verdienden. Duitslands geld raakte hierdoor op en er was geen geld meer om de salarissen te betalen. Duitsland vond hier een oplossing voor: ze maakten nieuwe bankbiljetten aan om de salarissen te betalen. De nadelen hiervan: - Er kwam een enorme geldontwaarding. Doordat er steeds meer geld bij kwam, en de prijzen hetzelfde bleven, kreeg geld steeds minder waarde. Daarom stegen de prijzen heel erg en was er een heel hoge inflatie. - Iedereen die op dat moment marken op de bank had, had pech. Het geld werd namelijk heel snel minder waard, door de enorme geldontwaarding. In 1923 kwam er een geldreiniging, Duitsland kreeg een nieuwe mark. Tijdens en vanwege deze crisis ging Duitsland praten met Frankrijk en de Verenigde Staten. Uiteindelijk moest iedereen weer gaan werken en had Frankrijk ´het spelletje´ dus gewonnen. Frankrijk bleef tot 1923 in Duitsland en vertrok daarna weer, omdat de Verenigde Staten zich ermee gingen bemoeien. Staatsgreep in 1923 (Hitler-putsch) Niemand was tevreden over de geldontwaarding, het was voor iedereen nadelig. Dit was voor veel mensen een extra reden om niet tevreden te zijn met de regering en Adolf Hitler maakte hier gebruik van. Hitler leefde in München en hier zaten veel brouwerijen met enorme bierkelders. In 1923 had Hitler hier een aantal politici gegijzeld, waardoor hij in het nieuws kwam en zijn partij bekender werd. Dit was het beginpunt van de mars naar Berlijn, om een staatsgreep te plegen. Hij had een grote demonstratie georganiseerd in München en zei dat iedereen moest gaan demonstreren en hem tot de nieuwe leider van Duitsland moest benoemen. Mussolini en Atatürk hadden iets vergelijkbaars gedaan met succes, maar bij Hitler lukte dit niet. Hij had te weinig voorstanders en de politie in München hinderde. Ze hadden namelijk geen toestemming om te demonstreren. Na deze mislukte demonstratie moest Hitler de gevangenis in. Hij heeft daar Mein Kampf geschreven, waarin al zijn ideeën en zijn autobiografie staan. Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht waren twee communisten die dachten dat het via verkiezingen niet zou lukken, maar de macht wilden grijpen en Duitsland en de Duitser wilden hervormen. Uiteindelijk zijn ze samen geëxecuteerd. Zij waren ook lid van een vrijkorpsenorganisatie. Stemmen voor de NSDAP - In 1919 bestond de NSDAP nog niet - In 1924 stemden mensen op de NSDAP omdat zij eindelijk iets deden, deze stemmen werden ook wel gezien als proteststemmen (tegen de grotere partijen) - Later in het jaar 1924 stemden mensen weer gewoon op andere partijen - Van 1924-1928 zat Hitler in de gevangenis en leverde mein Kampf niet veel stemmen op - In 1930 brak de economische crisis uit en kreek Hitler een kans van de mensen (hij beloofde Duitsland uit de economische crisis te halen) - In 1932 lag de hele Duitse economie plat en kreeg de NSDAP daarom meer stemmen, omdat ze Duitsland uit deze crisis zouden halen. - In 1933 kreeg de NSDAP 44% van de stemmen, hij had alles (inclusief vals spelen) geprobeerd om zo veel mogelijk stemmen te krijgen, maar hij had nog steeds geen meerderheid. Nationaal socialisme Nationaal socialisme is de ideologie, de verzameling van ideeën van Hitler c.s. De meesten mensen die op Hitler stemden namen zijn ideeën voor lief, zolang hij Duitsland maar uit de economische crisis zou helpen. Onderdelen van het nationaal socialisme: 1) Raszuiverheid: het Duitse volk moet ´raszuiver´ worden. Vooral joodse elementen moesten uitgebannen worden, maar ook slavische volkeren en Roma (zigeuners) etc. Het stereotype Duitsers waren voor Hitler Germanen (dus lang, blond en met een rechte neus). Hij zag mensen uit landen in het oosten als minderwaardig. Hij gebruikte stereoptypes om rassen te onderscheiden (in uiterlijk dus), maar ze wisten toen nog niet dat gedrag en uiterlijk is vastgelegd in de celkern. Dat mensen verdeeld werden in rassen, werd ´rassenbiologie´ genoemd. Dit klopte alleen niet, omdat een professor zei: Portugese joden zijn niet hetzelfde als Poolse joden. Hierdoor heeft een deel van de joden de oorlog overleefd. 2) Hitler was een aanhanger van het sociaal-darwinisme. Dit was een stroming waarbij de theorie van Darwin toegepast werd op de wereldgeschiedenis en in de politiek. Hij ging ervan uit dat etnische verschillen tussen volken bepaalden welk volk geschikt was om te heersen en welk volk om te dienen etc. Hierbij hoorde de uitspraak ´survival of the fittest´, wat ongeveer betekent: sommige volken of mensen zijn beter geschikt om te regeren, dus deze mensen zouden ook moeten regeren. 3) Hitler wilde de traditionele relaties tussen mannen en vrouwen herstellen. Hij vond dat er duidelijke verschillen moesten zijn tussen het werk van mannen en vrouwen. Mannen hoorden het ´echte´ werk te doen en vrouwen hoorden voor het huis te zorgen en te koken. Zo had Hitler ook meteen de werkloosheid opgelost, omdat een vrouw volgens hem niet werkloos kon zijn als ze geen baan had. 4) Hitler was conservatief (antimodern) ingesteld, en vond dat andere vormen van ´modernisme´ zoals kunst ´gedegenereerd´ (ontaard) waren. Daarom werd bijvoorbeeld bepaalde kunst ook niet toegestaan. Dit was eigenlijk een dubbele beweging, want hij maakte wel veel gebruik van moderne techniek 5) De Groot-Duitse gedachte: ´´poging´´ om verenigd Duitsland te stichten. Alle Duitssprekenden in Duitsland wonen. Dit betekende dat als zij in andere lanen woonden (Polen en Oostenrijk), die landen bij Duitsland moesten gaan horen, ook als er daar andere talen werden gesproken. Hitler wilde terug naar Duitsland van 1871, maar wilde ook dat Duitsland nog groter werd dan toen. Volgens hem moesten alle Duitsers, waar ze ook woonden in één verenigd Duitsland wonen, omdat het in je bloed zat. De Klein-Duitse gedachte: de landen waar alleen Duitssprekenden woonden moesten verenigd worden. Dus als ze in die landen ook andere talen spraken, hoefden ze niet bij Duitsland te horen. 6) Verheerlijking van het leger: hij verheerlijkte het leger, hij maakte er een soort ideaal beeld van: Je krijgt een band met elkaar, waardoor eenheid, broederschap, discipline en verbroedering ontstonden. Samen was je sterker dan apart. Om deze redenen zag de partij van Hitler er ook als een leger uit. Dit hadden ze een beetje afgekeken van Italië, maar zij hadden bruine uniformen. Daarom werden ze ook wel ´bruinhemden´ genoemd. 7) Anti-semitisme (anti-joodsheid, een semiet is een jood). Joden waren voor Hitler de zondebok voor alles wat in Duitsland fout ging. 8) Hitler vond het systeem van Weimar te ingewikkeld. Zelf had hij geen goede opleiding gehad, maar werd hij door inzet de leider van zijn partij. Hij wilde geen democratie, want hij geloofde in natuurlijk leiderschap (sommige mensen nemen makkelijker leiding dan anderen en deze mensen moeten dus ook heersen). Omdat hij in natuurlijk leiderschap geloofde, heeft hij ook niet voor een opvolger gezorgd, die zou vanzelf tevoorschijn komen. Natuurlijk leiderschap staat tegenover democratie. Democratie was volgens Hitler een systeem om het volk intern verdeeld te maken, en natuurlijk leiderschap zorgde voor meer eenheid in een land. 9) Nationalisme: er moest een nationale eenheid komen, want hij vond dat een land sterker is als het één is. 10) Anti-Versailles, Hitler probeerde de fouten en nederlagen van het verdrag weg te poetsen en de eisen in praktijk te brengen. Zijn redenaarstalent zorgde voor veel stemmen, hij trok publiek als hij ging spreken. Nieuwe economische crisis in 1930 In 1923 was er eerder een economische crisis, de Ruhr-crisis. Vanaf de Ruhr-crisis ging Amerika geld geven, wat zorgde voor een opkomende economie vanaf dat moment. Maar in 1929 brak in Amerika een economische crisis uit, de Wall Street Crash. Er werden waardeloze leningen verschaft en Amerika sleepte de hele wereldeconomie met zich mee de crisis in, voornamelijk Europa. Dit was heel slecht voor Duitsland, want de Duitse economie steunde op die van Amerika. In de Verenigde Staten werd deze economische crisis The Great Depression genoemd, omdat het zo veel invloed had op heel de wereld. Verschillen tussen Ruhr-crisis en The Great Depression - 1929 besluit Hitler geen tweede staatsgreep te plegen, maar hij zet vooral in op verkiezingen. ´Stem op mij als je wilt dat het niet nóg erger wordt!´ - Het volk was bang voor het communisme (afpakken aandelen, eigendommen onteigenen, zoals in Rusland gebeurde). Ze wilden niet dat een communistische partij aan de macht zou komen en waren bang voor een revolutie zoals bij Lenin. - Veel Duitsers raakten hun banen kwijt, er was een massale werkloosheid. - Hitler kon goed spreken Door deze verschillen werd Hitler de grootste partij, maar hij had niet meer stemmen dan de helft en had de steun van een andere partij dus wel nodig. Andere kleinere partijen spanden samen tegen de partij van Hitler. In 1928 werd Von Hindenburg president. In 1932 was Hitler de grootste partij (33 stemmen) en probeerde hij president te worden, maar dit mislukte. In januari 1933 werd Hitler wel kanselier. Vanaf 1929 begon de aanhang van de NSDAP te groeien, omdat Hitler profiteerde van de Duitse armoede. Hij kon zeggen: 1 zie je wel, dat de economie beter moet 2 zie je wel, dat het systeem van Weimar niet werkt 3 hij speelt in op de angst van mensen dat het erger gaat worden en er meer armoede komt, waardoor communisten aan de macht komen (dus de angst voor een communistisch Duitsland) Op 30 januari 1933 werd het kabinet Hitler gevormd, hij was de belangrijkste politicus. Hij wilde twee posities bemachtigen (en dit lukte hem ook): 1) Kanselier (hoofd van het kabinet) 2) De NSDA moest het ministerie van binnenlandse zaken krijgen. Het ministerie van binnenlandse zaken zorgde voor de verkiezingen en de politie. De andere ministeries waren voor andere partijen. Hitler wist van te voren al dat dit kabinet ging mislukken, maar vormde het toch. Hij vormde dit kabinet alleen, zodat hij de volgende verkiezingen kon beïnvloeden. Bij deze verkiezingen op 5 maart 1933 had de NSDAP 44% van de stemmen, maar dus nog geen meerderheid. Het kabinet dat hij vormde werd een coalitiekabinet genoemd: partijen werken samen om een meerderheid te krijgen. In februari (tussen 30 januari toen het kabinet van Hitler gevormd werd en 5 maart toen er weer verkiezingen waren gehouden) heeft de Nederlandse Marinus van der Lubbe Hitler als het ware ´geholpen´. Hij was vóór de communistische partij en tegen Hitler. Het weekend voor de verkiezingen ging hij in z’n eentje naar Berlijn (het is niet bekend waarom). In de nacht van 27 februari werd hij gearresteerd: hij werd ervan verdacht brand te hebben gesticht in het Rijksdaggebouw (parlementsgebouw). Hij werd opgesloten in een cel en heeft daarna nooit meer iets gezegd of van zich laten weten, en kreeg daarna de doodstraf vanwege het plegen van een terroristische aanslag. Door deze terroristische aanslag gepleegd door een Nederlandse communist kon Hitler zeggen: zie je wel, dat het communisme slecht is, dus stem op mij! Sommige mensen dachten ook dat dit voor Hitler iets te goed uitkwam. Zij dachten dat Marinus van der Lubbe een kleine brand had gesticht, en de politie (van Hitler) niets had gedaan om het te blussen, maar extra brand had gesticht. Maar het verhaal van Hitler kwam in de krant. Omdat Hitler bij de verkiezingen op 5 maart geen meerderheid had, moest hij iets anders verzinnen. Hitler was al op president von Hindenburg afgestapt om om extra bevoegdheden te vragen. Volgens de wet van Weimar kon de kanselier namelijk in noodsituaties van de president bijzondere bevoegdheden krijgen. Deze bevoegdheden waren wel tijdelijk, tot de noodsituatie over was. Zo kon hij dan bijvoorbeeld extra mensen naar de gevangenis sturen en zorgen voor minder democratie. Hitler kreeg bijzondere bevoegdheden en gebruikte dit om communistische concurrenten in de gevangenis te zetten of andere partijconcurrenten, terwijl ze niets hadden gedaan. Hierdoor stond de pers ook onder invloed van Hitler. Tijdens de Rijksdag was de NSDAP nog steeds de grootste partij en had Hitler zijn bijzondere bevoegdheden nog. De NSDAP vond dat Duitsland een machtigingswet aan moest nemen. Dit was een wet waardoor de kanselier buiten het parlement om wetten SAMEN MET de president kon maken. Er zou dan dus geen kabinet meer zijn. Maar om een machtigingswet in te mogen voeren, moest Hitler eerst 2/3 meerderheid hebben. Hij heeft deze meerderheid gekregen door partijen tegen elkaar te spelen en flauwe trucs te gebruiken. Uiteindelijk was de SDP de enige partij die tegenstemde. In 1934 overleed von Hindenburg. Er zouden toen nieuwe verkiezingen moeten komen voor een nieuwe president, maar dat gebeurde niet. Hitler had besloten dat er geen president en kanselier meer kwamen, maar één leider: de führer. Om te zien of het volk het hiermee eens was werd de eerste volksstemming/referendum gehouden. Het volk mocht laten weten of ze dit idee goed of slecht vonden. Maar deze volksstemming ging niet helemaal eerlijk, omdat Hitler vals speelde en mensen bang waren hier tegenin te gaan (anders gingen ze naar de gevangenis). Zo werd Hitler dus de eerste führer. Door af en toe een referendum te houden was er een schijndemocratie: het leek op een democratie, maar eigenlijk besloot Hitler alles en hadden de mensen geen mening (officieel wel, maar alleen als ze Hitler tegen zich wilden werken). Een volksstemming ging ook over maar één onderwerp, dus als er geen volksstemming werd gehouden, had je ook geen invloed. De volksstemmingen werden vooral gehouden, zodat Hitler tegenstanders kon opsporen. Hitler aan de macht Toen de machtigingswet was ingevoerd, wilde Hitler meteen al anti-joodse wetten invoeren. Hij wilde dat de uitkeringen voor joden die in de Eerste Wereldoorlog hadden gevochten en niet meer konden werpen werden gestopt. Hindenburg stond dit niet toe, hij was namelijk zelf ook generaal geweest en vond dat ze deze uitkeringen verdienden. Hierdoor kon Hitler pas vanaf 1935 anti-joodse wetten invoeren: de Neurenbergen Wetten. In Neurenberg werd jaarlijks een partijdag gehouden en de wetten werden daar aangekondigd. Waar de wetten over gingen: 1) Wat joden niet meer mochten, omdat Hitler ze niet als Duitsers zag 2) Je mocht niet meer zelf bepalen of je joods was of niet: als je drie joodse grootouders had, was je joods. Dit moest je aangegeven en dat werd gecontroleerd en uitgezocht. Als je elke dag naar de synagoge ging en 2 joodse grootouders had, was je niet opeens niet meer joods. 3) Joden mochten niet meer bij de overheid werken 4) Als je niet-joods was, maar wel met een jood getrouwd, werd je hetzelfde gezien als joden. 5) Joden mochten op sommige plekken (zoals openbare plekken) niet meer komen 6) Joden mochten niet meer met niet-joden trouwen 3&4 werden later pas ingevoerd. Het ´doel´ van deze wetten: dat er twee gescheiden gemeenschappen ontstonden, dat joden geen invloed op het bestuur hadden, dat joden zo onder druk gezet werden dat ze naar andere landen verhuisden. De jaren tot 1939: nazificatie Nazificatie = het omvormen van Duitsland naar een nationaal-socialistisch land, naar het ideaalbeeld van Hitler (dus een wereldmacht), door middel van allemaal wetten. Naast de Neurenbergen Wetten voerde Hitler nog meer wetten in: - Politieke partijen en vakbonden werden verboden. Werkgeversorganisaties moesten in één corporatie met de overheid (samenwerkingsverband), om ervoor te zorgen dat werkgevers én werknemers profiteerden en niet één van de twee. De werknemers en werkgevers en de - overheid waren verantwoordelijk voor een fatsoenlijk loon voor elke Duitser, maar als ze er niet uit kwamen bepaalde Hitler en de overheid de loon etc. Elke aparte vakbond werd dus verboden, maar iedereen moest verplicht lid worden van de Nationaal socialistische arbeidsorganisatie, die dus d.m.v. overleg over lonen en de economie moest bepalen. Iedereen moest verplicht lid worden van de Rijkscultuurkamer. Er werden zelfs eisen gesteld, zo mocht je geen kunst meer maken als je geen ‘Duitse kunst’ maakte. Dan werd je uit de Rijkscultuurkamer gezet.