1 Wat is politiek

advertisement
§ 1 Wat is politiek?
Politiek = de wijze waarop een land wordt bestuurd, iedereen heeft direct te maken met
politiek (algemeen belang)
Dictatuur
Autocratische
Totalitaire
Basiskenmerk: de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht zijn niet van elkaar
gescheiden maar in handen van een kleine groep mensen.




Burgers hebben geen invloed op de politiek en ze kunnen hun rechten niet opeisen
Dictatuur is nooit een rechtsstaat
De machthebbers verdedigen hun macht met harde hand. Politie, leger en de geheime
dienst hebben vergaande bevoegdheden
De massamedia en kunstuitingen staan onder censuur van de overheid.
Autocratische dictatuur
 1 leidersfiguur
 Soms wordt de leider geholpen door een junta (regering die grotendeels uit militairen
bestaat)
 Er bestaat een zekere godsdienstvrijheid en economische speelruimte.
Totalitaire dictatuur
 Ontstaat als een groep mensen of een partij de macht grijpt via een ideologische
revolutie.
 De politieke, economische en sociale leven is gereguleerd
 Er is sprake van indoctrinatie; de bevolking krijgt de partij-ideologie met de paplepel
ingegoten
 De godsdienst is verheven tot staatsideologie = theocratie
Democratie = het volk regeert.  demos (volk) kratein (regeren)
Referendum = een volksstemming over een bepaald wetvoorstel
Representatieve of indirecte democratie = het volk kiest vertegenwoordigers die de
beslissingen nemen en met een zekere regelmaat bij vekiezingen aan de bevolking
verantwoording moeten afleggen over hun beleid.
Democratie
 Politieke macht is verdeeld over meerdere personen en er is sprake van trias politica
 Democratie is meestal een rechtsstaat
 Er is individuele vrijheid
 Bij vrije en geheime verkiezingen kunnen burgers zelf hun bestuurders kiezen en
zichzelf verkiesbaar stellen
 Politie en leger hebben beperkte bevoegdheden


Er bestaat onafhankelijke rechtspraak; rechters staan los van het parlement en regering
Er bestaat persvrijheid
Parlementair stelsel
 Hoogste machtsorgaan = het rechtstreeks gekozen parlement
 Er wordt een kabinet geformeerd van ministers en staatssecretarissen
 De ministers en staatssecretarissen moeten verantwoording afleggen aan het parlement
en indirect aan het volk
Constitutionele monarchie : de koning(in) is het staatshoofd
Presidentiële democratie
 De bevolking kiest het parlement en de president
Presidentieel stelsel
 De president heeft veel politieke macht
 De president staat aan het hoofd van de regering, uitvoerende macht en kan ministers
benoemen en ontslaan
 Om de president minder macht te geven, bestaat er in sommige landen het
ontbindingsrecht (recht om parlement te ontbinden)
Nederlandse democratie
 1806 monarchie
 1848 de macht ligt bij het parlement en niet meer bij de koning
 1917 algemeen kiesrecht mannen
 1922 algemeen kiesrecht vrouwen
 1922 volwaardige democratie met een parlementair stelsel
Grondwet:
 Alle Nederlanders vanaf 18jaar hebben het recht om te kiezen en verkozen te worden
 De regels voor de politieke besluitvorming zijn vastgelegd
 De overheid laat de media vrij
♦ Volgens de socioloog Robert Michels hebben democratieën en dictaturen allebei de neiging
zich te ontwikkelen tot een oligarchie
Oligarchie = een heerschappij van weinigen
De oligarchische ontwikkeling begint zodra politici de macht naar zich toe trekken
Regentencultuur = politici en bestuurders regelen onderling de politieke zaken en
schuiven elkaar de belangrijkste baantjes toe.
♦ Een andere socioloog Seymour beweert het tegenovergestelde. Hij beweert dat overal waar
de welvaart toeneemt en de mensen beter worden opgeleid, er een verlangen naar meer
democratie ontstaat. Alle landen zullen daarom democratisch worden.
§ 2 Politieke stromingen
Ideologie = een samenhangend geheel van ideeën over de mens en de gewenste inrichting
van de samenleving
Standpunten die uit ideologieën voortkomen, hebben te maken met 3 aspecten:
 Normen en waarden die voor iedereen zouden moeten gelden. Het gaat dan vooral
over de grenzen van individuele vrijheid.
 De gewenste sociaaleconomische verhoudingen van de samenleving. Een
rechtvaardigde verdeling van welvaart.
 De gewenste machtsverdeling in de samenleving
Progressief
 Vooruitstrevend, veranderingsgezind en gericht op de toekomst
 Pleit voor veranderingen en benadrukt de gebreken in de samenleving
Conservatief
 Behoudend, gericht op het verleden, houden van wat je hebt
 Benadrukt wat ze al bereikt hebben
 Soms willen de conservatieven de vervanging van regels weer terugdraaien =
reactionair (achteruitstrevend)
♦ De SP hebben zowel progressieve als conservatieve standpunten.
Links
 Gelijkwaardigheid
 Iedereen gelijke kansen op onderwijs, werk en inkomen
 De overheid moet actief de zwakkeren beschermen
Rechts
 Nadruk op vrijheid
 Eigen verantwoordelijkheid
 De overheid moet zich passief opstellen en alleen optreden wanneer het echt nodig is
♦ PvdA, SP en GroenLinks zijn linkse partijen
♦ VVD en PVV zijn rechtse partijen
♦ D66 en CDA nemen een tussenpositie in en behoren tot het politiek midden
Liberalisme (Franse Revolutie, eind 18e eeuw)
 Ieder individu moet zich zo optimaal mogelijk ontplooien
 Mensen zijn niet gelijk, maar wel gelijkwaardig
 Vrijheid
 Individuele verantwoordelijkheid
 Tolerantie
 Vrijemarkteconomie het beste voor het land
Socialisme
 Gelijke kansen voor iedereen
 Mensen moeten solidair met elkaar zijn.
 Ontstond als reactie op de slechte werkomstandigheden van de arbeiders (19e eeuw).
 Hun doel was een einde te maken aan de armoede en de ongelijkheid.
 Communisten wilden dat arbeiders door een revolutie alle machht zouden overnemen.
De Sovjet-Unie werd in 1991 opgeheven, in China en Cuba zijn de communisten wel
aan de macht.
 Sociaaldemocraten wilden maatschappelijke verbeteringen bereiken langs
parlementaire weg.
 Kennis, inkomen en macht moeten eerlijker worden verdeeld.
Confessionalisme
 Politieke opvattingen gebaseerd op hun geloofsovertuiging
 Men gaat uit van een organische staatsopvatting: de samenleving is vergelijkbaar met
een menselijk lichaam waarin alle onderdelen van elkaar afhankelijk zijn en ook alleen
in onderlinge samenhang kunnen functioneren.
 Belangrijke waarden: rentmeesterschap, solidariteit, harmonie en gespreide
verantwoordelijkheid.
Populisme
 Komt op voor de eenvoudige burger die dat zelf niet kan
 Vaak gaan ze politieke kwesties versimpelen en daadkrachtige oplossingen voor aan te
dragen.
 Niet links of rechts, niet progressief of conservatief
 Nationalistische standpunten: tegen immigratie, tegen inmenging van het buitenland in
de nationale politiek en economie.
§ 3 Politieke partijen
One-issuepartijen
 Zij richten zich op 1 aspect van de samenleving
Protestpartijen
 Ontstaan uit onvrede met de bestaande politiek
Functies politieke partijen
 Integratie van ideeën: de opvattingen van veel mensen worden gebundeld tot 1 politiek
programma
 Informatie: via politieke partijen komen kiezers, ook buiten verkiezingstijd,
verschillende standpunten te weten.
 Participatie: politieke partijen proberen burgers te interesseren om zelf actief aan de
politiek deel te nemen.
 Selectie van kandidaten: de partijen stellen lijsten van kandidaten op, dat is
makkelijker voor de burgers om te kiezen.
De daling van het aantal christenen leidde tot een flinke inkrimping van de achterban van het
CDA.
De PvdA zag ook een deel van zijn achterban verdwijnen, de arbeiders kregen het steeds
beter. Hierdoor is de directe aanleiding verdwenen om op een sociaaldemocratische partij te
stemmen.
Door de individualisering van de samenleving en het grotere aantal zelfstandige ondernemers
groeide de VVD en werd in 2010 de grootste partij van Nederland.
§ 4 Verkiezingen
Alle Nederlandse staatsburgers van 18 jaar of ouder hebben zowel actief kiesrecht als passief
kiesrecht. We kiezen vertegenwoordigers op verschillende niveaus: het Rijk (Tweede Kamer),
de provincie (Provinciale Staten), de gemeente (gemeenteraad) en de waterschappen die
zorgen voor de waterhuishouding in Nederland. Er zijn ook verkiezingen voor het Europees
Parlement.
Een partij moet:
 Zich op tijd registreren bij de Kiesraad
 In elke kieskring een kandidatenlijst en 30 steunbetuigingen inleveren
 Een borgsom van 11.250 euro betalen
Evenredige vertegenwoordiging
Alle uitgebrachte stemmen worden verdeeld over het beschikbare aantal zetels. Bij de
berekening wordt uitgegaan van de kiesdeler hoeveelheid stemmen die je nodig hebt om 1
zetel te krijgen.
Voordeel: iedere stem telt even zwaar mee bij de verdeling van de zetels. Kleine partijen
worden dan ook in de Tweede Kamer gekozen en zijn er veel meningen te horen.
Nadeel: alle partijen hebben spreektijd, debatten duren daarom lang en kunnen
onoverzichtelijk zijn. Ook is het lastig om een nieuw kabinet te vormen.
Duitsland en Oostenrijk hebben een kiesdrempel: een partij moet een minimumpercentage
stemmen halen om mee te kunnen delen in de zetels.
Districtenstelsel
De VS en Verenigd Koninkrijk hebben een districten- of meerderheidsstelsel. Het land wordt
verdeeld in een aantal districten, er is 1 afgevaardigde in het parlement. Dat is de kandidaat
die in het district de meerderheid van de stemmen haalt.
Voordeel:
De kiezers kennen de kandidaten vaak beter omdat die uit de eigen regio komen.
Nadeel:
De afgevaardigde denkt te veel aan de belangen van zijn district en te weinig aan het
algemeen belang. De stemmen die in een district op een verliezer worden uitgebracht gaan
verloren. Het kan daardoor gebeuren dat de partij die landelijk de meeste stemmen behaalt,
niet de meeste zetels krijgt.
Verkiezingsstrijd
De partijen stellen een campagneteam samen van prominente partijleden onder leiding van
een lijsttrekker, vaak geholpen door een ‘spindoctor’ = communicatiedeskundige die de partij
en de lijsttrekker adviseert. Dagelijks verschijnen er opiniepeilingen die niet alleen de mening
van de kiezers peilen maar die ook de uitslag beïnvloeden. Door een grote rol van oude en
nieuwe media tijdens de verkiezingen wordt wel gesproken van een tv- en internetdemocratie.
Stemmen
 Standpunten van de partij
 Je eigen belangen, bv als student of ondernemer.
 De kans dat de partij een cruciale rol kan spelen bij de vorming van een kabinet. Als je
voor een grote partij stemt, want die heeft meer invloed, dan stem je strategisch.
 De aantrekkingskracht van de lijsttrekker, het gezicht van de partij is erg belangrijk in
de keuze waarop je stemt.
♦ Kandidaten die laag op de lijst staan, kunnen met veel voorkeursstemmen toch in de
Tweede Kamer komen.
Na de verkiezingen
Meteen de dag na de Tweede Kamerverkiezingen begint de formatie van een nieuw kabinet,
dat uit ministers en staatsecretarissen bestaat. Een kabinet moet kunnen rekenen op steun van
de meerderheid in de Tweede Kamer. Als het parlement anders zou denken dan het kabinet,
dan halen veel wetsvoorstellen de eindstreep niet en wordt het land onbestuurbaar. Landen
met een districtenstelsel is er vaak 1 partij die de meerderheid in het parlement heeft. Een
meerderheid is alleen mogelijk als meerdere partijen een coalitie sluiten. Coalitie= een
combinatie van verschillende partijen die samenwerken op bestuurlijk niveau (in het kabinet
of in het college van burgemeester en wethouders).
Informatie
Bij de vorming van een nieuw kabinet onderzoekt een informateur welke partijen een kabinet
willen vormen en die steun krijgt van een meerderheid in de Kamer. Als dat gelukt is, dan
moeten deze partijen met elkaar onderhandelen over de hoofdlijnen van het te voeren beleid.
De afspraken hierover komen in het regeerakkoord te staan.
Formatie
Een formateur vormt een kabinet van staatsecretarissen en ministers. De lijsttrekker van de
grootste partij wordt zelf dan minister-president. Aan het eind benoemt de koning(in) de
ministers en staatsecretarissen.
Regeerakkoord
Het regeerakkoord wordt elk jaar bijgesteld en aangevuld in de troonrede. Dit gebeurt op
Prinsjesdag, 3e dinsdag in september tijdens een speciale zitting van de Staten-Generaal
(eerste en tweede kamer). De minister van Financiën biedt de miljoenennota aan de Tweede
Kamer aan. De miljoenennota is een samenvatting van de rijksbegroting. Na bekendmaking
van de plannen debatteert de Tweede Kamer over de plannen tijdens de Algemene
Beschouwingen. De Kamer stemt over alle voorstellen.
Gehaktdag
De eerste bijstelling van de plannen van de miljoenennota vindt meestal plaats inde
voorjaarsnota, waarin de regering verantwoording aflegt over het beleid.
Val van het kabinet
Een kabinet regeert in principe 4 jaar, de meeste kabinetten halen de eindstreep niet.
Een kabinet kan om verschillende redenen vallen:
 De ministers worden het niet eens en de regeringspartijen besluiten daarom dat het niet
verder gaat
 Een meerderheid in de Tweede Kamer verwerpt het beleid van het kabinet en de
ministers zijn niet bereid hun beleid te wijzigen.
§ 5 Regering en parlement
Regering en kabinet zijn niet hetzelfde.
Kabinet = ministers + staatssecretarissen
Regering = koning(in) + ministers
Ministers en staatssecretarissen
De koningin wordt wekelijks op de hoogte gehouden door de minister-president.
Beleidsvoornemens worden besproken in de ministerraad. De voorzitter van de ministerraad
is de minister-president, de premier. De ministers en staatssecretarissen kunnen door de Eerste
en Tweede Kamer op het matje worden geroepen. Een minister en een eventuele
staatsecretarissen hebben een eigen ministerie of departement, veel ambtenaren werken voor
hun. Soms hebben ministers geen eigen ministerie, ze kunnen dan werken onder
verantwoordelijkheid van een ander ministerie. Hij is dan een minister zonder portefeuille.
Het staatshoofd
Politieke taken koningin:
 Ondertekenen van alle wetten
 Voorlezen van de Troonrede op Prinsjesdag
 Benoemen van ministers
 Overleg met de minister-president over het kabinetsbeleid
Elke minister levert de tekst van het beleid waarvoor hij verantwoordelijk is, de troonrede valt
onder de ministeriële verantwoordelijkheid. De koningin in onschendbaar, de koningin kan
nooit ter verantwoording worden geroepen want de ministers zijn verantwoordelijk. Als hun
uitspraken in strijd zijn met het kabinetsbeleid, worden de ministers ter verantwoording
geroepen.
Het parlement
Parlement = Tweede en Eerste Kamer  samen Staten-Generaal
Taken van de leden van De Tweede Kamer:
 Samen met de regering wetten maken en die goedkeuren.
 De regering controleren
Medewetgeving
De Tweede Kamer heeft als rechten:
 Stemrecht = wetsvoorstellen wijzigen en dan aannemen. Wijzigingen heten
amendementen
 Recht van initiatief = wetsvoorstellen indienen, ministers en staatssecretarissen hebben
ambtenaren die dat voor hun doen, Kamerleden hebben die vanzelfsprekende steun
niet.
 Budgetrecht = de plannen van de regering moeten altijd financieel verantwoord
worden in de begroting van de ministeries. Het wordt in de vorm van een wet door de
regering ingediend. De Tweede Kamer heeft het recht om de begroting goed te keuren,
te verwerpen of wijzigingen aanbrengen.
Controle ministers
De Kamer heeft de volgende rechten om de ministers te controleren:
 Recht van motie = een motie is een uitspraak van de Tweede Kamer, ze roepen dan
een minister of staatssecretaris op om maatregelen te nemen of met een wetsvoorstel te
komen. Een motie is niet bindend; het kabinet is niet verplicht een motie uit te voeren.
Moties die het beleid van de minister afkeuren: van treurnis, afkeuring, van
wantrouwen.
 Vragenrecht = de Tweede Kamer heeft het recht om vragen te stellen aan de regering
 Recht van interpellatie = de Kamerleden mogen een spoeddebat aanvragen omdat zij
zich over een onderwerp zorgen maken. De aanvraag moet door min. 30 Kamerleden
gesteund worden.
 Recht van enquête = de Tweede Kamer kan een onderzoek instellen naar de rol van
regering en overheid. De Kamer mag ministers, (hoge) ambtenaren en andere
betrokkenen als getuige oproepen en onder ede verhoren. De Kamer doet dit alleen als
zij vindt dat ze onvoldoende informatie heeft om het gevoerde beleid te beoordelen od
of als de regering feiten en verkeerde beslissingen heeft verzwegen.
De Eerste Kamer (Senaat, 75 leden)
Hun deskundigheid is vaak de reden waarom zij op de kandidatenlijst zijn geplaatst. Zij
worden gekozen door de leden van de Provinciale Staten. De Eerste Kamer heeft geen recht
van initiatief en amendement. Dus de Eerst Kamer mag alleen wetsvoorstellen in zijn geheel
aannemen of verwerpen. De Eerste Kamer vervult de rol van ‘laatste controle’. De Eerste
Kamer heeft net als de Tweede Kamer het recht om schriftelijke vragen te stellen, recht van
interpellatie en van enquête.
Van wetsvoorstel tot wet
De grote lijnen van het regeringsbeleid liggen vast in het regeerakkoord. Een wetsvoorstel
gaat altijd eerst voor advies naar de Raad van State, belangrijkste adviesorgaan van de
regering. Daarna gaat het wetsvoorstel naar de Tweede Kamer, waar het hoogstwaarschijnlijk
gewijzigd wordt. Is het door de Tweede Kamer goedgekeurd, dan gaat het naar de Eerste
Kamer, die het aanvaardt of verwerpt. Na de goedkeuring van beide Kamers, wordt het na de
ondertekening van de koningin en de verantwoordelijke minister gepubliceerd in het
Staatsblad met de status ‘wet’. De regering kan ook besluiten nemen zonder dat de Tweede en
Eerste Kamer zich erover uitspreken. Dit is het geval bij Koninklijke besluiten.
Verhouding regering en parlement
Omdat de Tweede en de Eerste Kamer de ministers controleren, kunnen de ministers niet
tegelijkertijd lid zijn van het parlement. Anders zouden ze zichzelf moeten controleren.
Dualisme = een duidelijke taakverdeling tussen regering en parlement die voortvloeit uit het
principe van de trias politica. De ministers in Nederland hebben zowel uitvoerende als
wetgevende macht. De taakverdeling tussen wetgevende en uitvoerende macht is voor alle
bestuurslagen (landelijk, regionaal en lokaal) dezelfde. De wetgevende macht stelt wetten en
regels vast, de uitvoerende macht voert ze uit. De volksvertegenwoordiging kan met haar
stemrecht ieder wetsvoorstel aannemen of verwerpen.
Politieke cultuur
Sinds 1982 wordt de term ‘poldermodel’ gebruikt, het Akkoord van Wassenaar werd tussen
werkgevers en vakbonden gesloten. De scherpe tegenstellingen tussen werkgevers en
vakbonden maakten plaats voor een onderhandelingssfeer waarin iedereen bereid was tot
compromissen. Ieder leverde wat in en kreeg er wat voor terug, dat is polderen.
§ 8 Nederland en de wereld
De Europese Unie
Het lidmaatschap van de Europese Unie dwingt Nederland steeds meer macht af te staan aan
Europa. De laatste jaren groeit echter het verzet tegen nog meer verlies van autonomie. De
betrokkenheid van de Nederlandse burgers bij wat in Europa wordt bedacht en beslist is niet
erg groot.
 Vrij verkeer van personen en goederen
 Vrije handelsmarkt, onbelemmerde in- en uitvoer van goederen
 Sterke economische mobiliteit en expansie in Europa door de invoer van de euro in
2002
Ontstaan van de Europese samenwerking
Omdat de strijd om de grondstoffen een belangrijk motief voor nieuwe oorlogen kon worden,
werd in 1951 de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) opgericht. Bestaat uit
Frankrijk, Duitsland, Italië, Nederland, België en Luxemburg. In 1957 kwamen er nog is 9
landen bij in de Europese Economische Gemeenschap (EEG). De samenwerking leverde de
lidstaten een grote economische groei en welvaart op, maar de afspraken over de unificatie
van het recht leverde wel problemen op.
Oprichting van de Europese Unie
1992: Europese Unie (EU) en de Economische en Monetaire Unie (EMU) opgericht.
17 lidstaten in de EMU  eurozone (de groep van EU-landen die een gecoördineerde,
economische, financiële en monetaire politiek voeren). Zij hebben de euro als betaalmiddel en
ze voeren geen nationale geldpolitiek. Hun bevoegdheden zijn overgedragen an het Europees
Stelsel van Centrale Banken (ESCB) met de Europese Centrale Bank aan het hoofd. In het
Verdrag van Lissabon (Europese Grondwet) is het bestuur en de politieke besluitvorming
geregeld.
Bevoegdheden
Supranationale organisatie = de aangesloten landen hebben hun bevoegdheden
grotendeels overgedragen aan de EU.  regels op het gebied van concurrentie, landbouw
en milieu
Intergouvernementeel = besluiten kunnen alleen genomen worden met instemming van
alle afzonderlijke landen.  van toepassing op het defensiebeleid, buitenlandbeleid en het
familierecht
De laatste jaren is er sprake van een zekere euroscepsis (zowel burgers als regeringen van
lidstaten twijfelen aan of protesteren tegen te veel supranationale regels.
Het bestuur van de Europese Unie
 Wetgevende macht: Raad van de Europese Unie + Europees Parlement
 Uitvoerende macht: Europese Commissie
 Rechtsprekende macht: Hof van Justitie van de EU
Europese Commissie
 het dagelijks bestuur
 waarin ieder lidstaat levert 1 commissaris die een beleidsterrein onder zijn beheer
heeft.


Geeft leiding aan het ambtelijk apparaat
Ontwerpt de conceptbegroting
De Raad van de Europese Unie (Raad van Ministers)
 Regeringen van alle lidstaten vertegenwoordigd
 9 verschillende raden, bv Economische en Financiële Zaken
 Wetgevende macht
Europese Raad
De regeringsleiders van de EU-landen vergaderen in de Europese Raad. Telkens mag een van
de lidstaten de EU gedurende een halfjaar voorzitten
Het Europees Parlement
Het aantal vertegenwoordigers per lidstaat is afhankelijk van het aantal inwoners. De
Europese Commissie en de Raad van Ministers nemen de meeste besluiten en niet het
Europees Parlement. Het Europees Parlement mag niet zelf wetsvoorstellen indienen en kan
geen commissarissen naar huis sturen  democratisch tekort
Hof van Justitie van de Europese Unie
 Rechtsprekende macht in de EU
 Moet ervoor zorgen dat de regels van de EU in alle lidstaten op dezelfde wijze worden
geïnterpreteerd en toegepast
 27 rechters, 1 uit elk lidstaat
 De uitspraken van het Hof gaan boven uitspraken van de Nederlandse rechter
Hoe wordt een land lid van de EU?
 Moet een stabiele democratie hebben die de rechtsstaat, de eerbiediging van
mensenrechten en de bescherming van minderheden waarborgt
 Moet een functionerende markteconomie hebben, die bestand is tegen de concurrentie
van de interne markt
 Moet het geheel van EU-verdragen, richtlijnen, verordeningen en jurisprudentie van
het Europese Hof van Justitie in zijn nationale wetgeving opnemen.
 Administratief in staat zijn om besluiten van de EU uit te voeren
 + instemming van alle bestaande lidstaten
De Verenigde Naties (1945)
 Zet zich in voor samenwerking op het gebied van internationaal onrecht, mondiale
veiligheid, behoud van de mensenrechten, ontwikkeling van de wereldeconomie en
onderzoek naar maatschappelijke en culturele ontwikkelingen.
 Kan soms ook via vredesmissies ingrijpen in (inter)nationale conflicten
 Kennen verschillende suborganisaties, elk verantwoordelijk voor een eigen gebied.
 Secretaris-generaal is de hoogste ambtenaar van de VN
De Algemene Vergadering
De secretaris-generaal geeft leiding aan de VN en is voorzitter van de Algemene Vergadering
(bijeenkomst van alle VN-leden)
Resoluties = uitspraken waarin het gedrag van een land wordt veroordeeld, bv omdat
een land de mensenrechten schendt.
Verklaring = de VN stellen basisprincipes op die essentieel zijn voor internationale
samenwerking  Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (1948)
De Veiligheidsraad
 Zorgt voor internationale veiligheid en vrede
 Besluit bij een meerderheid van stemmen hoe een resolutie moet worden uitgevoerd.
 15 landen, waaronder 5 permanent  VS, Rusland, China, Frankrijk en Engeland
hebben vetorecht
Vetorecht = het recht om de uitvoering van een resolutie te verbieden
Download