Vereniging Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk t.a.v. de heer M. Molenaar Maliebaan 71G 3581 CG UTRECHT Tevens per e-mail: [email protected] Utrecht, 3 april 2013 Inzake : N.O.V./advies Geachte heer Molenaar, beste Mark, Je hebt mij namens de Vereniging Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk (NOV), gevraagd om onderzoek te doen naar de verplichte tegenprestatie zoals die per 1 januari 2012 is ingevoerd in de WWB, IOAW en IOAZ. In het bijzonder wil de NOV een antwoord op de vraag of vrijwilligerswerk door gemeenten kan worden ingezet als verplichte tegenprestatie. Conclusie Uit de ‘Nota naar aanleiding van het nader verslag’ van 26 november 2011, in het kader van de wijziging van de Wet Werk en Bijstand (WWB), kan vrijwilligerswerk geen vorm van tegenprestatie zijn in de zin van de WWB. De scheidslijn tussen vrijwilligerswerk en ‘onbeloonde maatschappelijk nuttige activiteiten’ in het kader van de verplichte tegenprestatie is niet altijd scherp te trekken. Toch zijn er situaties waarin de werkzaamheden voor de verplichte tegenprestatie wel gekwalificeerd kunnen worden als vrijwilligerswerk en een uitkeringsgerechtigde zou dan ook kunnen weigeren om die werkzaamheden als verplichte tegenprestatie uit te voeren. Achtergrond De tegenprestatie naar vermogen is, zoals gezegd, per 1 januari 2012 ingevoerd in de WWB, IOAW en IOAZ. Het doel van deze nieuwe regeling is gelegen in de wens van de regering om een tegenprestatie te kunnen vragen van mensen die een beroep doen op de solidariteit van de samenleving; tevens is dit volgens de regering in het belang van de belanghebbende omdat hij op die manier invulling geeft aan zijn maatschappelijke betrokkenheid. Utrecht, aan van inzake pagina 3 april 2013 : N.O.V., t.a.v. de heer M. Molenaar : H.J. Doelman : N.O.V./advies :2 Het College van Burgemeester en Wethouders krijgt door deze wijziging de bevoegdheid - dus niet de plicht - om een “belanghebbende” te verplichten om naar vermogen een tegenprestatie te verrichten. De belanghebbenden zijn mensen met een bijstandsuitkering of met een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ, de uitkeringsgerechtigden dus. Zoals blijkt uit artikel 9 WWB, kan een College van een uitkeringsgerechtigde verlangen dat hij naar vermogen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden verricht. In de ‘Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging WWB’ worden verschillende kenmerken genoemd van de werkzaamheden in het kader van de verplichte tegenprestatie. Zo zullen de onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden die als tegenprestatie opgedragen kunnen worden, naar hun aard niet direct gericht zijn op toetreding tot de arbeidsmarkt en deze werkzaamheden zijn niet bedoeld als re-integratie instrument. Daarnaast mogen deze werkzaamheden in het kader van de verplichte tegenprestatie niet in de weg staan aan acceptatie van algemeen geaccepteerde arbeid of aan re-integratie gericht op arbeidsinschakeling. De omvang en de duur in de tijd dienen daarom in de regel beperkt te zijn. Het karakter van de onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden is dat zij worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid in de organisatie waarin ze worden verricht en niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. Ook dienen de werkzaamheden ‘naar het vermogen van de uitkeringsgerechtigde te zijn’; deze moeten met andere woorden door de uitkeringsgerechtigde wel kunnen worden verricht. Het College van Burgemeester en Wethouders bepaalt de aard, de duur en de omvang van de tegenprestatie. Dit zal worden gedaan aan de hand van individuele omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde en de voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden. Het niet nakomen van de plicht tot tegenprestatie, kan voor de uitkeringsgerechtigde leiden tot het opleggen van een (financiële) maatregel door het College. Welke werkzaamheden? Uit het voorgaande blijkt de achtergrond en de aard van de verplichte tegenprestatie, maar nog niet concreet welke werkzaamheden kunnen worden ingezet in het kader van de verplichte tegenprestatie. Het wetsvoorstel geeft geen overzicht van mogelijke additionele werkzaamheden die als tegenprestatie kunnen gelden. De achtergrond daarvan is dat de regeling wil voorkomen dat bij voorbaat wordt beperkt en uitgesloten welke activiteiten wel en welke niet mogelijk zijn in het kader van de verplichte tegenprestatie. In de ‘Nota naar aanleiding van het nader verslag’ van 26 september 2011, wordt echter wel een aantal activiteiten genoemd die zouden kunnen voldoen aan de definitie en de randvoorwaarden van de verplichte tegenprestatie. De activiteiten die worden genoemd zijn sneeuwruimen, koffieschenken en tijdelijke werkzaamheden rond een wijkcentrum. Het College zal uiteindelijk op lokaal niveau moeten beoordelen of deze activiteiten voldoen. Utrecht, aan van inzake pagina 3 april 2013 : N.O.V., t.a.v. de heer M. Molenaar : H.J. Doelman : N.O.V./advies :3 Positie vrijwilligerswerk Ondanks dat de regering wil voorkomen dat bij voorbaat zal worden beperkt en uitgesloten wat wel en wat niet mogelijk is, wordt in de ‘Nota naar aanleiding van het nader verslag’, wel het volgende gezegd over vrijwilligerswerk als vorm van tegenprestatie: “De leden van de PvdA-fractie vragen zich voorts af waarom vrijwilligers werk geen vorm van tegenprestatie kan zijn. Vrijwilligerswerk vindt plaats op eigen initiatief. De tegenprestatie is niet vrijwillig. Het college draagt de tegenprestatie op. De tegenprestatie kan alleen worden verlangd bij uitoefening van het recht op een uitkering. Daarvan hoeft bij vrijwilligerswerk geen sprake te zijn.” Ondanks de wens van de regering om bij voorbaat geen beperkingen op te leggen aan de mogelijke werkzaamheden en activiteiten die als verplichte tegenprestatie zouden kunnen gelden, wordt op het punt van vrijwilligerswerk een duidelijk standpunt ingenomen. Vrijwilligerswerk kan niet worden ingezet als verplichte tegenprestatie. De reden daarvoor is volgens de Nota uiteindelijk eenvoudig en voor de hand liggend, namelijk de aard van het vrijwilligerswerk. Vrijwilligheid is het kernbegrip en de verplichte tegenprestatie is verplicht. Dit strookt niet met elkaar en daarom kan vrijwilligerswerk niet gelden als een vorm van tegenprestatie in de zin van o.a. art. 9 WWB. Nog geen gerechtelijke uitspraak Men blijkt (bewust) vaag te blijven over wat wel en wat niet als verplichte tegenprestatie kan gelden en legt de beoordeling daarvan bij het College van Burgemeester en Wethouders neer. Vrijwilligerswerk wordt daarvan blijkens de Parlementaire Geschiedenis echter niettemin uitgesloten. Tot op heden heeft de Rechter zich nog niet uitgesproken over de vraag of vrijwilligerswerk kan gelden als verplichte tegenprestatie. Voor een oordeel van de Rechter is het noodzakelijk dat er iemand bezwaar maakt tegen een dergelijk besluit van een gemeente en vervolgens in beroep gaat tegen een eventuele negatieve beslissing op bezwaar. De uitkomst van een rechterlijk oordeel dient in lijn te zijn met de Parlementaire geschiedenis; immers, de wetgever is leidend in dit geval. Vrijwilligerswerk is moeilijk te definiëren Wel is het de vraag welke werkzaamheden te kwalificeren zijn als vrijwilligerswerk. Vrijwilligerswerk kent in beginsel geen eenduidige definitie, maar het gaat in ieder geval om werkzaamheden die op eigen initiatief worden uitgevoerd, zonder financiële vergoeding en met een maatschappelijk doel. Tevens wordt vrijwilligerswerk doorgaans in georganiseerd verband uitgevoerd. Het voorgaande zegt dus niets over het soort werk, maar slechts over de intentie van de personen die vrijwilligerswerk doen en de vorm waarin het werk wordt uitgevoerd. Vrijwilligerswerk laat zich in algemene zin dus moeilijk kwalificeren in het kader van de onderhavige discussie. Utrecht, aan van inzake pagina 3 april 2013 : N.O.V., t.a.v. de heer M. Molenaar : H.J. Doelman : N.O.V./advies :4 Dit kan mogelijk problemen opleveren bij de vraag of bepaalde werkzaamheden moeten worden uitgesloten van de verplichte tegenprestatie, omdat het ‘vrijwilligerswerk’ is. Een vraag die zich opwerpt is bijvoorbeeld, hoe er moet worden geoordeeld als het College bepaalde werkzaamheden aanwijst als tegenprestatie in de zin van art. 9 WWB, die ook worden uitgevoerd door vrijwilligers van een vrijwilligersorganisatie? In dat geval is het maar de vraag of deze werkzaamheden moeten worden gekwalificeerd als vrijwilligerswerk en dus moeten worden uitgesloten van de verplichte tegenprestatie. Ter illustratie een voorbeeld: Het enkele feit dat een straat wordt schoongehouden (bijvoorbeeld sneeuwruimen) door vrijwilligers van een vrijwilligersorganisatie, wil niet zeggen dat deze activiteiten in het algemeen kunnen worden gekwalificeerd als ‘vrijwilligerswerk’. In dat geval is het dus maar de vraag of het schoonhouden van de straat moet worden uitgesloten van de verplichte tegenprestatie, omdat het vrijwilligerswerk zou zijn. Bedacht zou kunnen worden dat ook uitkeringsgerechtigden hiervoor worden ingezet. Het voorgaande maakt duidelijk dat de scheidslijn tussen vrijwilligerswerk en ‘onbeloonde maatschappelijk nuttige activiteiten’ in het kader van de verplichte tegenprestatie niet altijd scherp te trekken is. Toch zijn er ook situaties waarin bepaalde werkzaamheden wellicht wel kunnen worden gekwalificeerd als ‘vrijwilligerswerk’. Wanneer is er sprake van vrijwilligerswerk? Vrijwilligerswerk wordt doorgaans in georganiseerd verband uitgevoerd via vrijwilligersorganisaties. De werkzaamheden die door een vrijwilligersorganisatie worden geworven en aangeboden, kunnen worden gekwalificeerd als vrijwilligerswerk. Deze werkzaamheden voldoen (uiteraard) aan de kenmerken van vrijwilligerswerk én worden in georganiseerd verband uitgevoerd, door een organisatie die haar doelstelling(en) voornamelijk realiseert met en door de inzet van vrijwilligers. Als een uitkeringsgerechtigde door een College wordt verplicht om werkzaamheden te verrichten in het kader van de verplichte tegenprestatie en deze werkzaamheden worden georganiseerd door/via een vrijwilligersorganisatie, dan is er op goede gronden aan te nemen dat er wél sprake van vrijwilligerswerk is in de zin van de parlementaire geschiedenis. Juist omdat de werkzaamheden die door vrijwilligersorganisaties worden aangeboden, zijn bedoeld als vrijwilligerswerk. In dat geval kunnen dergelijke werkzaamheden mogelijk niet worden ingezet als verplichte tegenprestatie en een uitkeringsgerechtigde zou dan ook kunnen weigeren om die werkzaamheden als verplichte tegenprestatie uit te voeren. Utrecht, aan van inzake pagina 3 april 2013 : N.O.V., t.a.v. de heer M. Molenaar : H.J. Doelman : N.O.V./advies :5 Geen verplichting voor vrijwilligersorganisaties Vrijwilligersorganisaties zijn sowieso niet verplicht om hun medewerking te verlenen aan gemeenten die uitkeringsgerechtigden in het kader van de verplichte tegenprestatie aan het werk willen zetten. Gemeenten kunnen vrijwilligersorganisaties niet dwingen om hieraan mee te werken omdat daar geen wettelijke basis voor is. Het staat vrijwilligersorganisaties daarom vrij om uitkeringsgerechtigden die in het kader van de verplichte tegenprestatie werkzaamheden (moeten) komen verrichten, te weigeren. Het is aan de gemeenten zelf om werkzaamheden te organiseren en aan te bieden in het kader van de verplichte tegenprestatie. Het vrijwillig karakter bewaken Het verplicht inzetten van uitkeringsgerechtigden om vrijwilligerswerk te doen in het kader van de verplichte tegenprestatie kan ook nadelige gevolgen hebben voor de vrijwilligersorganisaties en voor het vrijwilligerswerk in het algemeen. Zoals ik eerder al heb aangegeven, wordt vrijwilligerswerk vrijwillig uitgevoerd door (veelal) betrokken mensen. Bij uitkeringsgerechtigden is het maar de vraag of zij gemotiveerd zijn om vrijwilligerswerk uit te voeren en al helemaal als dit in het kader van de verplichte tegenprestatie moet worden gedaan. Het gevolg kan zijn dat de vrijwilligersorganisaties ‘vervuild’ worden door ongemotiveerde mensen die verplicht worden om vrijwilligerswerk te doen. Op die manier zou ‘vrijwilligerswerk’ haar vrijwillige karakter kunnen verliezen en is het dus geen vrijwilligerswerk meer en krijgen vrijwilligersorganisaties meer het karakter van een organisatie die voor de gemeente de verplichte tegenprestatie organiseert. Een ander aspect is, dat vrijwilligersorganisaties er op bedacht moeten zijn, dat men zich nu niet als “vrijwilliger”aanbiedt, maar in het kader van de verplichte tegenprestatie. Dat zou een reden kunnen zijn voor een strengere controle bij de aanmelding door het toetsen van de motivatie. Met vriendelijke groet, mede namens Piet-Hein van der Vleuten H.J. Doelman