Uittreksel Beleid en Politiek Hoofdstuk 1 Liberale rechtsstaat = nomocratie regeren door wetten Verzorgingsstaat (beleidsstaat) = telocratie regeren door doelstellingen In huidige samenleving is sprake van een paradox, aan ene kant een sociale atomisering (individualisering) en aan de andere kant een gegeneraliseerde verafhankelijking (onderworpen aan publieke regulering, wetten, voorschriften). Zorgt voor succesvol regeren. Sociale atomisering = het individu ervaart zich steeds minder als lid van gezin, familie, buurt (duidelijk aanwijsbaar sociaal verband) Alleen op basis van gedeelde werkelijkheidsinterpretatie en gedeelde idealen en doelen kunnen gelijkgestemde mensen elkaar vinden en is het mogelijk politiek samenhandelen. Beleidskunde = voor die problematische verhoudingen praktische oplossingen opperen. Socrates instigatie (aansporing) als middel voor verwezenlijking van verstandige politieke plannen Aristoteles technisch, ambachtelijk, specialistisch weten van vakmensen. Prudentieleer Wetenschap moet zich noodzakelijk beperken tot algemeen-geldige, prudentie houdt zich noodzakelijkerwijs ook met het enkelvoudige, unieke en veranderlijk-toevallige bezig. Professionalisering duidt altijd op verschuiving van kennisproductie naar kennistoepassing Kennis-van-beleid: beschikbaarstelling van resultaten van wetenschappelijk onderzoek m.b.t. de totstandkoming, uitvoering, of evaluatie van beleid zelf Kennis-in-beleid: het beschikbaar stellen van resultaten van wetenschapsbeoefening ten dienste van de inhoud van beleid als plan: feitelijke stand van zaken, finale samenhangen, normatieve uitgangspunten Beleidswetenschap/beleidskunde: alle vormen van wetenschappelijke bezinning op kennis in en van beleid en processen rondom beleid in politiek en openbare dienst. Betrekking op: de feitelijke stand van zaken, finale samenhangen, normatieve uitgangspunten Drie hoofdeigenschappen van beleidskunde zijn: 1. Contextualiteit, in de context van politieke oordeelsvorming 2. Probleemgerichtheid 3. Diversiteit en multidiscipinariteit Hoofdstuk 2 Er zijn diverse definities van beleid mogelijk: - activiteiten overheden - proces waarin via keuzen of beslissingen (abstracte) ideeën worden omgezet in (meer) concrete handelingen - bedenken en uitvoeren van reeks handelingen en op een beleid als plan - politiek bekrachtigd plan Er zijn diverse beleidsproblemen: te beoordelen op: verhouding probleem en oplossing, beproefbaarheid, afdoendheid, behandelbaarheid, verklaarbaarheid, analyseniveau, reproduceerbaarheid, verantwoordelijkheid, - getemde problemen - (on-) tembare wetenschappelijke problemen - (on-) tembare etische problemen - ongetemde politieke problemen Tembaar probleem: leent zich voor oplossing met methode van experimentele, toegepaste wetenschap, deze problemen kennen een betrouwbare, gegarandeerde en succesvolle oplossing. Te formuleren los van enigerlei notie over hun oplossing, oplossing kan beproefd en getest worden, zijn op een bepaald moment verholpen, uitputtende lijst van toegestane operaties ter oplossing van het probleem specificeren, heldere verklaring, niveau is duidelijk, standaardmethodes, Ontembaar probleem: die methoden zijn in principe en praktijk niet toepasbaar, alleen te formuleren met impliciete of expliciete relatie met de oplossing, geen enduidige criteria op grond waarvan een oplossing eenduidig als goed of fout beoordeeld kan worden, mogelijke effecten van een oplossing kunnen elders zo mogelijk nog onaangenamer situaties scheppen, moment van verholpen onbekend, probleem en wat moet er gebeuren is onduidelijk, niveau is onduidelijk, eenmalig, Oplossingsmethoden: - Functionele of doelrationaliteit, er is een gegeven doel - Substantiële of waardenrationaliteit, ook het doel of andere normatieve maatstaven staan ter discussie - Analytische rationaliteit, probleem wordt opgelost met zuiver en alleen hulp van het intellect - Interactieve en procedurele rationaliteit, sprake van puur interactieve of procedurele methoden van probleemoplossing, de hoofdrol wordt vervuld door tussenmenselijke relaties en commprocessen Vier niveaus in politieke oordeelsvorming in figuur 2.3, pag. 66, Fischer: - Technische verificatie: empirisch aantonen of beleidsclaim wordt waargemaakt of niet - Situationele rechtvaardiging: gaat de gegeven rechtvaardiging wel op onder de aangetroffen omstandigheden. - Systeemondersteuning, mate waarin bepaalde politieke waarden of beleidslijnen het vigerende (van kracht zijnde) systeem steunen - Rationele keuze, los van de bestaande maatschappelijke en politieke orde een waardensysteem op een rationele manier kiezen. Politieke oordeelsvorming: die vorm van reflecterende en representatieve oordeelsvorming waarin het oordelende, politieke subject op alle vier niveaus door een politiek forum ter verantwoording kan worden geroepen. Beleidstheorie: al datgene dat de beleidsvoerder bedenkt en beredeneert om tot zijn beleid te komen. Causale argumentaties: elementen of aspecten die zich tot elkaar verhouden als oorzaken en gevolgen Finale argumentaties: handelingen met de door betrokkenen daarmee beoogde effecten Kunnen betrekking hebben op volgende gebieden: beleidsveld, definitie van het beleidsprobleem, middelenrepertoire van de actor, beleidsorganisatie,beleidsproces Morele argumentaties voor beleid: - Situationele rechtvaardiging beleidsvoerder legt verband tussen normen en waarden en concrete doelen en middelen die hij voor zijn beleid kiest. - Systeem ondersteuning van normen en waarden over hoe beleidsvoerder verband ziet tussen normen en waarden m.b.o. (1) het beleid in kwestie en (2) algemene idealen en ideologieën - Rationele keuze keuze tussen verschillende idealen en ideologieën Hoofdstuk 3 Beleid en processen rondom beleid beogen primair politieke waarden te verwezenlijken door problemen op de politieke agenda op te lossen. . Beleid wordt nu beschreven als “een systeem van gedachte situaties (doelen) waarvan de een bevorderd wordt door middel van verrichtingen die mogelijk zijn in een andere”. Doel situatie op bepaald gebied die actor wenselijk acht. Situatie is pas een doel als: situatie wenselijk is, actor de situatie wil bereiken, de actor de situatie kan bereiken. Middel datgene dat een actor kan en wil verrichten, of waarover hij kan en wil beschikken om een doel te bereiken of naderbij te brengen. Doelboommodel: model van beleid als plan centrale doelstelling (CD), eindformules (EF = doel dat reden geeft waarom het van belang is CD van het beleid in kwestie na te streven), middelen (M) en sectordoelen (SD). Beleidsprocesmodel deelprocessen: - Ideologievorming door interpretatie en beoordeling van processen en gebeurtenissen wordt beleidsveld-ambiguiteit gereduceerd, rationele keuze, systeemondersteuning - Agendavorming lijst van tembare of ontembare beleidsvraagstukken en opvattingen over welke problemen echt urgent zijn en welke niet en over de aard en mogelijk oplossingswijzen voor die problemen, systeemondersteuning - Beleidsvorming totstandkoming van beleid, systeemondersteuning, situationele rechtvaardiging - Beleidsuitvoering woorden om zetten in politieke en bestuurlijke handelingen, situationele rechtvaardiging - Beleidsevaluatie/monitoring technische verificatie Wordingsgeschiedenis: beleid voor de uitvoering Lotsgeschiedenis: beleidsuitvoering Beleidsveldmodel processen in de sector waarin de beleidsactor doelen gerealiseerd en middelen toegepast wil zien. Belangrijkste functie het onderstreept belangrijke aspecten van het beleidsmodel en het beleidsvoeringsmodel. Beleidsanalytisch perspectief: 1. Selecteer processen die aan totstandkoming van dat beleid zijn voorafgegaan de gebeurtenissen die geacht kunnen worden tot de wordingsgeschiedenis van dit ene beleid 2. Selecteer uit de processen die zich na de totstandkoming ervan afspeelden de gebeurtenissen die geacht kunnen worden tot de lotsgeschiedenis van dit ene beleid - Reflectieve orde: benadering van problemen in beleidsvoering primair vanuit de interpretatieschema’s die ontstaan en in stand worden gehouden door processen van ideologievorming en agendavorming. Praktische orde: laten hun ambiguïteitproblemen vooral verkleinen door interpretatieschema’s die ontstaan en in stand worden gehouden in processen van beleidsevaluatie en monitoring en beleidsuitvoering. Hoofdstuk 4 Functies beleidstekst: - Weergeven welk plan beleidsactor heeft - Soms is productie belangrijker dan probleemoplossing zelf - Soms is aankondiging dat beleidsactor op dat terrein handelend op zal treden belangrijker dan inhoud of effectiviteit van dat handelen zelf - Soms wil overheid een probleem slechts zover oplossen dat politieke druk afneemt - Soms heeft beleidstekst tot doel aan te geven dat eerder uitgezette lijnen in stand worden gehouden Doel-middel inerpretatie interpretatie begint met opstellen doelboom, tekst wordt bekeken op finale termen (woord dat een verbinding legt tussen 2 beschrijvingen van situaties of handelingen samen vormen deze twee passages in de tekst) Enkele korte regels zijn: - Selecteer beleidstekst in beperkte omvang - Noteer aan de voet van de boom “de actor, de datum en de tekstbron” - Citeer formuleringen letterlijk tussen aanhalingstekens - Logische implicatie - Plaats elk aangetroffen beleidselement in een hokje - Maak het geheel overzichtelijk en leesbaar - Verwijsnummers plaatsen, boven = hoog. Argumentieve interpretatie speurtocht naar aangevoerde argumenten: 1. Welke argumenten voert de beleidsactor aan om juist deze beleidselementen te kiezen? 2. Welke argumenten voert de beleidsactor aan om juist deze middel-doel relaties te kiezen? 3. Welke argumenten voert de beleidsactor aan om juist dit beleidsprobleem op te lossen? Zie figuur 4.2 op pag. 120 voor een schematische weergave van het model. B = bewering O = ondersteuning G = gegeven V = voorbehoud R = rechtvaardiging M = modale term Reconstructie van rationaliteit achter beleid deze reconstructie geeft antwoord op vraag 3, welke causale, finale en normatieve argumentaties en kennis (elementen) liggen ten grondslag aan het beleid van een actor en hoe heeft die actor op grond daarvan zijn beleid bepaald? Werkwijze: data verzamelen -> doelboom maken -> causale en finale argumentaties opsporen -> normatieve argumentaties opsporen -> model maken -> kansen en hoeveelheden opnemen Beleidstheorie beoordeling aan de hand van criteria: beleidstheorie dient feiten en meningen correct weer te geven (correctheidscriteriumbegrippen precies geformuleerd, moet dingen uitsluiten, consistentie, ondersteuning door wetenschappelijke resultaten) en beleidstheorie dient bruikbaar te zijn bij beleidsvorming (bruikbaarheidscriterium) Hoofdstuk 7 Systeemagenda: alle onderwerpen waarvan leden van de politieke gemeenschap over het algemeen van oordeel zijn dat ze publieke aandacht verdienen en dat ze binnen jurisdictie van overheid vallen. Institutionele agenda: alle onderwerpen die expliciet de actieve en serieuze aandacht van gezaghebbende besluitvormers hebben. Er zijn drie soorten agenda’s: 1. Beleidsagenda: lijst van onderwerpen die niet alleen aandacht van een beleidsactor hebben, maar waarvoor hij ook bezig is maatregelen voor te bereiden of in te voeren 2. Politieke agenda: de lijst van onderwerpen die aandacht van politici en bestuurders hebben 3. Publieke agenda de lijst van onderwerpen waarvan publieke opinie van oordeel zijn dat ze aandacht van politici en bestuurders behoren te hebben. Extern initiatief begint bij publieke agenda. De politiek kan publieke opinie mobiliseren om een onderwerp op beleidsagenda te krijgen. Elite theorie: macht in de samenleving in handen van een permanente en gesloten groep. Pluralisme theorie is het tegenovergestelde. Barrièremodel = wensen eisen strijdpunten besluiten resultaten. Barrière 1: omzetting van wensen in eisen: herkennen Barrière 2: omzetting eisen in strijdpunten: vergelijken Barrière 3: besluitvorming: beslissen Barrière 4: implementatie: uitvoeren Brede publieke steun is een vereiste voor het bereiken van politieke agenda, mbv massamedia Problemen van het barrièremodel: 1. Dubbelzinnigheid van begrip publieke opinie (is dit begrip representatief voor bevolking als geheel) 2. Rol massamedia (haalt politiek zijn informatie wel bij massamedia; massamedia haalt zijn nieuws eerder bij politiek dan bij publiek opinie) 3. Statische karakter van het model. Stromenmodel uiteindelijke beslissing resultaat van het elkaar treffen van drietal stromen, namelijk: 1. Probleemherkenning: uitvoering van beleid en feedback daarover 2. Oplossingsideeën 3. Politieke gebeurtenissen: verkiezingen, verandering in samenstelling kabinet, rampen De twee modellen staan op volgende punten lijnrecht tegenover elkaar: - in het stromenmodel zijn probleem en oplossing van elkaar afhankelijk en worden ze op elkaar aangepast - in het stromenmodel kan agendavorming slechts plaatsvinden als er zich een hoe de gelegenheid voordoet, in het onstraan van zo’n gelegenheid speelt de publieke opinie niet meer dan een marginale rol. Hoofdstuk 9 Beleidsvorming in enge zin: wijze waarop beleidskoerende instanties een door hen geaccepteerd en geagendeerd beleidsprobleem verwerken tot een politiek gesanctioneerd plan beleid IGOP: het beleidsvormend systeem bestaat uit 4 perspectieven: 1. Individuele beleidsmakers: hoe gaat individu om met normatieve en feitelijke complexiteit en onzekerheid in het oplossen van strategische problemen Model van rationele actor beleidsvorming heeft als kenmerken doelgerichtheid en beoogde rationaliteit. Elk beleid is het gecombineerde resultaat van wijze waarop individuele beleidsmakers relevante waarden en doelen inschatten (b) verzameling van beschikbare alternatieven definiëren (c) verschillende verzamelingen van gevolgen te identificeren en (d) waarderen. VD van het rationele actor model: een grote verklarende kracht, praktisch, normatief-didactisch van aard (kan leiden tot inzicht in de tekortkomingen van het beleid) ND van het model: empirisch bewijsmateriaal is zelden of nooit toereiken om alternatieve verklaringen met gebruik van hetzelfde rationele actor model uit te sluiten, gelijkstelling van rationaliteit aan consistentie en waardenmaximalisatie is in veel gevallen van politieke beleidsvorming erg mager, het model is weinig realistisch. Variant op het model door Steinbruner gekenmerkt door twee extra assumpties: o Alternatieve effecten: individuele beleidsmaker beziet meer dan een enkele consequentie van elk handelingsalternatief o Informatiegevoeligheid: beleidsmakers herzien doorlopend hun berekeningen van waarschijnlijkheden en nuttigheden in het licht van nieuwe informatie. Tevredenstelling / satisficing kenmerken: o Mens volgt een strategie die neerkomt op (on)bewuste vereenvoudiging van evaluatieregels o Beleidsmaker spoort slechts een zeer beperkt aantal alternatieven op,?? het aspiratieniveau van de beleidsmakers stijgt indien ze zonder al te veel inspanning o Individu is tevens lid van een organisatie Incrementalisme alleen door meer of minder snel uitgevoerde kleine stappen is maatschappij effectief te veranderen. Incrementalisme houdt rekening met bewezen feilbaarheid van beleidsmakers op twee manieren: door (a) omvang en kosten van informatieverzameling en –verwerking te beperken en door (b) tekortkomingen van individuele beleidsmakers in te bedden in traditie en sociale en politieke processen van hele maatschappij. Kenmerken: o Wederzijdse aanpassing van doelen en middelen o Verbeterende gerichtheid in analyse en evaluatie o Brengt waarden en feiten voortdurend actief met elkaar in verband, plannen en beelden van werkelijkheid zijn voortdurend, en in onderlinge wisselwerking in de maak o Er wordt slechts een beperkt aantal beleidsalternatieven ontworpen o Beleidsmakers beperken zich tot de marginale verschillen tussen onderling slechts incrementeel verschillende beleidsalternatieven Twee voorwaarden voor toepassing: 1. Beleid komt stapsgewijs tot stand 2. Beleidsvorming vindt sociaal gefragmenteerd plaats. Mixed scanning Regelsysteem. Proces van gelijktijdige informatieverwerking en bewerking en het simultaan daarmee verlopende proces van ontwerpen en beoordelen van alternatieve plannen. Regelgroepen: meta-regel, beoordeling, ontwerp van alternatieven op meeromvattend niveau, nonincrementele bewerking van veelbelovende alternatieven. Er zijn twee beginselen: 1. Laat het thans gekozen alternatief zoveel mogelijk andere alternatieven voor de toekomst open houden. 2. Richt de uitvoering zo in dat zoveel mogelijk onderweg geleerd en bijgestuurd kan worden 2. Groepen, klein: hoe wordt probleemoplossing beïnvloed door samenstelling, interactiepatronen en externe commprocessen van kleine groepen 4-7 Personen is optimaal. Er kan sprake zijn van: o Groepsdruk: uit angst voor mogelijke sancties (door rangsverschillen/promotiekansen/etc) zegt men niet openlijk en eerlijk wat men denkt o Groepsdunk: te optimistische beoordeling van slaagkansen van beleid / geloof in superioriteit van eigen standpunt of eigen visie op het algemeen belang / stereotyperen van denkbeelden van tegenspelers / zelfcensuur / illusie van unanimiteit 3. Organisaties, groot en complex: hoe wordt beleidsvorming geraakt door organisatorische routines en bureaupolitieke duwen en trekken van betrokken organisaties Eigenschappen van door organisatieroutines bepaalde beleidsvoorbereiding: 1. Doelen zijn randvoorwaarden voor aanvaardbare prestaties 2. In de tijd wisselende aandacht voor doelen 3. Vermijding van onzekerheid 4. Probleemgericht zoeken naar alternatieven 5. Organisatorisch leergedrag en verandering 6. Beleid als resultante van politieke strijd 4. Politiek systeem: hoe werd beleidsvorming geraakt door inbreng van vele politieke actoren Politiek arena model: beleid als resultante van politieke processen in een gegeven politieke structuur en cultuur. Gecoördineerde manipulatie: ordenen, ruil, debat, wederkerigheid, indirecte manipulatie Hoofdstuk 10 Beleidsvorming ontleden in 2 verschillende, maar verstrengelde deelprocessen: - Intellectuele rijping: ontwerpers overtuigen elkaar alleen met kracht van argumenten van het meest consistente plan, plannen door meerderheid aanvaardbaar. - Politieke wilsvorming: anderen ertoe overhalen jouw plan te aanvaarden of tenminste niet te dwarsbomen Basismateriaal van beleidsvorming: - Abstracte en omstreden idealen, waarden, beginselen, normen en ideologieën - Ambigue, onverwerkte, nog op beleidsimplicaties te interpreteren massa van feitelijke gegevens. Dit basismateriaal moet getransformeerd worden vinden en toetsen van houdbare argumenten en het neerschrijven van die argumentaties in de vorm van beleidsvertoog in beleidsdocument. Beleidsvorming is schrijfwerk in uitvoering. Procesprofiel: verzameling van relevante variabelen waarmee elk beleidsvormingsproces getypeerd kan worden. - Opdrachtformulering (OF) - Grondvragenselectie: formuleren beleidsprobleem (GVS) - Megabeleidskeuze: hoofdlijnen, randvoorwaarden, strategie, richtlijnen (MBK) - Ontwerpen: uitwerken en detailleren (ONTW) - Onderhandelen (ONDH) - Haalbaarheidstoetsing: aanvaardbaarheid en uitvoerbaarheid (HT) - Besluitvorming (BSLV) Basiscycli voor beleidsvormingsproces: - Probleemvindingscyclus: voorwaarts- en terugkoppelingen tussen basisroutines OF, GVS en MBK, ter wille van overwogen keuze hoofdlijnen van beleid - Ontwerpcyclus: koppelingen tussen basisroutines GVS, MBK, ONTW omwille van consistentie tussen MBK en deelontwerpen - Onderhandelingscyclus: koppelingen tussen routines MBK, ONTW en ONDH, ter bepaling van goede onderhandelingsstrategie en tactiek. - Evaluatiecyclus: koppelingen tussen routines ONTW, ONDH en HT terwille van goede afweging tussen politieke aanvaardbaarheid en organisatorische uitvoerbaarheid - Autorisatiecyclus: koppelingen tussen routines ONDH, HT en BSLV terwille van definitieve beleidsbepaling Hoofdstuk 12 Complicaties bij scheiding tussen beleidsvorming en beleidsuitvoering: - Caesuur beleid-als-vastgesteld slaat op het moment waarop het beleid-als-geheel wordt vastgesteld - Band met beleid-als-vastgesteld blijft aanwezig, is alleen van anticiperende in plaats van reagerende aard - Wat ex ante beleidsuitvoering leek te gaan worden, kan ex post verkeren in pseudo-beleidsuitvoering die met de grootste spoed ongedaan moet worden gemaakt - Beleidsvorming beleid-als-systeem en actor-van-het-beleid als de ene persoon die, als representatnt van het politieke collectief, verantwoordelijkheid draagt voor de totstandkoming van het beleid-alsgeheel en met name ook voor de voorziene beleidsuitvoering Top-down benadering uitvoerders committeren zich aan doelen van en intenties achter beleid. Verduistert op een aantal belangrijke punten het zicht op problemen en praktijk van beleidsuitvoering. Caesuur als overgan van wordingsof ontstaansgeschiedenis (beleidsvorming) van het beleid naar lotsgeschiedenis van het beleid (beleidsuitvoering). Dit komt door: 1. Beleid wordt niet uitgevoerd in een wereld die slechts verandering ondergaat door uitvoering van dit ene beleid 2. Perspectief verduistert het zicht op de in het beleid als plan onvoorziene omstandigheden en ontwikkelingen in het beleidsveld. Bottom-up benadering uitgangspunt is wat in het beleidsveld werkelijk gedaan wordt door allerlei actoren die een rol hebben of zich een rol aanmeten bij de uitvoering van het beleid. Beleid als vastgesteld wordt gezien als verzameling van intenties, die startpunt zijn voor een onderhandelingsproces. Ook hier kleven problemen aan: 1. Het is moeilijk om aan gelijke onderhandelingspartners bij besluiten aan de een hogere mate van legitimiteit toe te kennen dan aan de ander; 2. De verschillen in de mogelijkheden die diverse actoren hebben om het beleidsveld te beïnvloeden komen onvoldoende tot hun recht. Belang van organisatorische context voor beleid ligt in vorming ervan, gerichtheid erop en uitvoering ervan. Aard van beleidsprestaties van het invoeren van beleid is programmeren, dit programmeren bestaat uit: 1. Construeren van noodzakelijke koppelingen tussen werkeenheden 2. Routiniseren of inslijpen van zulke koppelingen 3. Op een zodanige wijze dat de voor een toepassingsprestatie vereiste kennis/vaardigheden/materiaal combinatie efficiënt wordt opgebracht Beleidsprestaties: elk beleid heeft uiteindelijk implicaties voor wijze waarop operationele dienstverlening van organisatie verloopt. Belangrijkste taak organisatie als organisatie onderhouden Programmeerprestaties: interne beleidsprestaties Topmanagement vertaalt het beleidsnota in taal van middelmanagement en interpreteert daarbij op zijn manier en op de manier van de organisatie de tekst die daarin voorkomt. Beleidsuitvoering = invoering + toepassing, invoering komt neer op programmeren door operationaliseren, het leveren van de beleidsprestaties I. Leden van doelgroep in veel gevallen coproducenten van beleidseffecten en prestaties die beoogd worden met uitvoering van beleid. Twee manieren beleidsuitvoering als interorganisationeel of multiorganisationeel probleem: 1. Vanuit organisatieperspectief, organisatie heeft te maken met onderdelen van verschillende beleidsprogramma’s; 2. Vanuit beleidsperspectief, beleid wordt uitgevoerd door tal van organisaties, tot implementatienetwerk rekenen we die deelverzameling van organisatieleden voor wie beleid het voornaamste punt van zorg is. Hoofdstuk 14 Beleidsevaluaties gezien als succeswaarde voor vorming en uitvoering van beleid op langere termijn, alsmede voor controle daarop. Monitoring: het geheel van door uitvoerenden zelf getroffen management-ondersteunende informatie- en toetsvoorzieningen. Kerncomponenten evaluatie: - Situatie of verandering daarin - Waarneming of voorstelling van situatie of verandering - Impliciete of expliciete waarden, normen, maatstaven, of standaarden waarmee het waargenomene of voorgestelde kan worden vergeleken - Zekere relatie tot of relevantie voor het beslissen en handelen informatieverzameling – toetsing – lering Systematische evaluatie normrelevantie, betrouwbare en valide interpretaties van situaties en veranderingen daarin Beleidsevaluatie: beoordeling volgens bepaalde ethische maatstaven van waargenomen inhoud van beleid als bekrachtigd plan, de processen rondom beleid, alsmede de effecten van beleid. - Wat wordt geëvalueerd? De inhoud (een beleid in de betekenis van een plan), de processen (alle deel- of aspectprocessen uit de beleidscyclus kunnen voorwerp van evaluatie vormen) en de effecten - Wie evalueert wie? o Producenten: Onder beleidsfunctionarissen die in het ambtelijk apparaat leidende rollen spelen in het middenspel” en vooral het “kleine spel” van de beleidscyclus Buiten het uitvoerende ambtelijke apparaat (externe evaluatie), vaak volgens geprofessionaliseerde, wetenschappelijke beleidseffectevaluatie o Consumenten: Interne gebruikers, deze gebruiken evaluatie-informatie veelal als machtsmiddel Buitenstaanders, als controle - Waarom en wanneer evalueren? o Organisatie vooraf, om tijdens beleidsvorming een min of meer complexe beslissituatie inzichtelijk te maken voor beleidsmakers, ook wel methoden van beleid ontwerpen of beleidsontwikkeling o tijdens-evaluatie, over het beleid-in-uitvoering optimale leereffecten o ex post of achteraf-evaluatie, in de praktijk lopen tijdens- en achteraf-evaluatie Formatieve evaluaties: beogen expliciet bijstelling (van de vorm) van het beleid-in uitvoering. Summatieve evaluaties: vinden “na de rit” of in zeer gevorderde stadia “tijdens de rit” plaats en beogen expliciet balansopmakend te zijn Evaluatiebeleidsvariabelen (beleidsmakers of uitvoerders hebben hier gecontroleerde invloed op), situatievariabelen (hebben wel invloed op de beleidseffecten, maar onttrekken zich aan controle door beleidsmakers) en uitkomstvariabelen (nemen hun waarden aan onder invloed van beleids- en veldvariabelen) 5 verschillende manieren van onderzoek van beleidseffecten: 1. Echte controlegroep, voor- en nameting 2. Echte controlegroep, alleen nameting 3. Niet-equivalente controlegroep, voor- en nameting 4. Experimentgroep met voor- en nametingen op meerdere tijdstippen (tijdreeksanalyse) 5. Tijdreeksanalyse met een non-equivalente controlegroep. Hoofdstuk 16 Hoofdstuk 17 WWW.SAMENVATTINGEN