Juni 2016 Nieuwsbrief Groep Openbaar Onderwijs Openbaar onderwijs en overheid De koppeling van deze twee begrippen liep als een rode draad door de zaken die aan de orde waren tijdens het CBOO symposium van dinsdag 10 mei jl. Mr. N. Ph. Geelkerken, directeur van het CAOP te Den Haag en voorzitter van het algemeen bestuur van de Stichting BOOR voor openbaar onderwijs in Rotterdam, richtte zich bij het verbinden van openbaar onderwijs en overheid ondermeer op de volgende zaken: Toezicht gemeente op openbaar onderwijs Bij verzelfstandigd openbaar onderwijs wordt het gemeentebestuur geacht toezicht te houden op het openbaar onderwijs; zowel voor wat betreft het openbare karakter als ten aanzien van de financiën. Gemeentebesturen gaan in de praktijk nogal divers om met hun toezichthoudende taak. Gegeven het feit dat het hier gaat om decentrale taakuitoefening ligt een zekere diversiteit ten aanzien van dit toezicht ook in de rede. Het verdient aanbeveling eens grondig te onderzoeken hoe dit toezicht in de praktijk wordt vorm gegeven. Is er wel altijd sprake van een zekere dialoog tussen de gemeente en het verzelfstandigde openbare schoolbestuur? Op welk niveau: bestuurlijk en/of ambtelijk, gemeenteraad en/of college. Of is dit toezicht in de praktijk vaak slechts een formaliteit en is er geen sprake van enige dialoog. Maatschappelijke verantwoording Openbaar onderwijs is het onderwijs van de samenleving: een ieder is welkom. Openbaar onderwijs heeft ook een speciale relatie met de lokale overheid en daarmee met de democratisch gekozen bestuurders van de gemeenschap waar zij het leerplichtig onderwijs verzorgen. Aan wie zouden zij naast aan ouders en leerlingen - beter verantwoording kunnen afleggen dan aan hen. Waar het openbaar onderwijs onderwijs verzorgt ten behoeve van de leerlingen uit een gemeenschap kan daardoor ook een inhoudelijke dialoog worden gevoerd met de bestuurders van die gemeenschap. Toch is er nog substantiële ruimte voor groei voor het enthousiasme om dat ook daadwerkelijk inhoud te geven naar het lijkt, zowel van de kant van de verantwoordelijke bestuurders van het openbaar onderwijs als van de kant van de gemeentebestuurders. Wat veroorzaakt deze terughoudendheid, waar liggen de belemmeringen? Bijzonder onderwijs en maatschappelijke verantwoording Van oudsher is het bijzonder onderwijs het particuliere onderwijs, het onderwijs van de ouders. Bekostigd door de overheid, maar gedragen door de ouders en hun lokale of regionale gemeenschap. In de tijd van de verzuiling was dit ook zo. In die gemeenschap lag ook de maatschappelijke verankering en kreeg deze inhoud. Maar de tijden lijken ook op dit punt veranderd. Aan wie legt een stichtingsbestuur en de Raad van Toezicht van een bijzondere school nu in de praktijk verantwoording af. Natuurlijk aan onze Rijksinspectie, maar hoe zit het met de lokale/regionale maatschappelijke verankering? Welke praktijk zien we daar en is ook hier ruimte voor verdere groei? Hoe kijken we hier aan tegen een intensievere dialoog met het gemeentebestuur als representanten van de lokale gemeenschap? Welke andere representanten zouden daarbij betrokken moeten worden en welke borgen zijn er eigenlijk dat dit ook echt praktijk is? Kwaliteit bestuur en toezicht Wij willen natuurlijk kwaliteitsonderwijs, aldus Geelkerken. Met docenten die bevoegd en bekwaam zijn, met schoolleiders en bestuurders die hun vak verstaan en met toezichthouders die berekend zijn op hun verantwoordelijke taken. Professionaliteit op alle niveaus. De samenleving heeft ook recht op deze kwaliteit. Het gaat bij het funderend onderwijs immers om leerplichtig onderwijs door de belastingbetaler bekostigd. Aan docenten worden hoge eisen gesteld. Bevoegdheid, kwalificatie, de doorontwikkeling van de professionaliteit en registratie als sluitstuk. Ook voor schoolleiders in het primair onderwijs wordt registratie in het schoolleidersregister sterk bevorderd en daarmee een continue doorontwikkeling gerealiseerd. In het voortgezet onderwijs komt dit ook van de grond. Des te opvallender is dat deze professionele doorontwikkeling niet in die mate wordt gestimuleerd noch vereist ten aanzien van bestuurders en toezichthouders. In een aantal sectoren ligt dit echt anders, bijvoorbeeld in de financiële sector, bij de pensioenfondsen of bij de woningbouwcorporaties. Waarom stellen we eigenlijk geen professionaliseringseisen aan onze bestuurders en toezichthouders? Governance codes Het primair en voortgezet onderwijs kennen beide een code voor goed bestuur. Dat geldt ook voor de andere onderwijssectoren. Dat in navolging van vele andere sectoren die allen hun eigen governance codes hebben. Zijn we niet een beetje doorgeschoten t.a.v. de hoeveelheid codes? Is het echt zinvol dat we in het onderwijs als subsectoren allemaal onze eigen code hebben? Is er eigenlijk niet heel veel gemeenschappelijk? En zouden we i.p.v. differentiatie niet beter onze krachten kunnen bundelen t.a.v. de handhaving en doorontwikkeling van de codes vroeg Geelkerken zich af. Prof. Mr. Dr. P.W.A. Huisman, bijzonder hoogleraar onderwijsrecht aan de Erasmus School of Law en senior adviseur bij Hobéon vroeg zich in zijn bijdrage af, waarom er geen sprake is van een jaarlijkse “Staat van het Openbaar Onderwijs”. Dit zou een document moeten zijn, waarin aan de hand van wetenschappelijk onderzoek, enquêtes, verantwoordingsrapportages van schoolbesturen en activiteiten van gemeenten m.b.t. het nemen van eindverantwoordelijkheid voor het openbaar onderwijs. Deze “Staat van het Openbaar Onderwijs” moet ook de wezenskenmerken van het openbaar onderwijs weergeven in relatie tot burgerschap en pedagogische autonomie van openbare scholen. Huisman vindt democratische besluitvorming een essentieel wezenskenmerk van het openbaar onderwijs. De vraag is echter naar zijn oordeel nog steeds welke criteria onder het begrip democratische besluitvorming moeten hangen. Dezen moeten duidelijk zijn alvorens daarover in een “Staat van het Openbaar Onderwijs” wordt gerapporteerd. De drie gespreksgroepen die na de inleidingen van Geelkerken en Huisman aan de slag gingen met een aantal door het CBOO opgestelde stellingen, waren het eens over nut en noodzaak van een “Staat van het Openbaar Onderwijs”. Het CBOO borduurt over o.a. dit thema voort in een vervolgsymposium, dat gepland staat voor medio 2017. Daar is ook aan de orde op welke manier het duaal stelsel kan worden geactualiseerd na 100 jaar onderwijspacificatie. Dat kan alleen goed in kaart worden gebracht als in de aanloop naar dit symposium knelpunten worden opgespoord en wordt weergegeven hoe deze zouden kunnen worden weggenomen. Dagvoorzitter Prof Dr. R.A.P. Tielman, oud-voorzitter van het CBOO, vatte het resultaat van de groepsgesprekken in de plenaire afsluiting samen. Hij stelde onder meer vast dat: * De zorg voor het openbaar onderwijs vanuit veel eindverantwoordelijke gemeenten volstrekt onvoldoende is. Op zijn best wordt in veel gevallen volstaan met formele goedkeuring van aangeboden financiële cijfers (Begroting en Jaarrekening) * Kennis en kunde m.b.t. openbaar onderwijs moeten in het gemeentelijk apparaat terugkeren. Daarbij werd de kanttekening gemaakt, dat ook de Rijksoverheid (MinOCW en Tweede Kamer) meer aandacht moeten hebben voor het openbaar onderwijs. * Regionalisering van het onderwijsbeleid (vorming van samenwerkingsverbanden) vertroebelt het zicht op de stand van zaken in het openbaar onderwijs. Dat beleid werkt ook door in de mogelijkheid van openbare schoolbesturen en hun medezeggeschapsorganen hun autonome besluitvorming en het verantwoorden daarvan waar te maken. * Zowel openbaar als bijzonder onderwijs dienen t.a.v. hun financieel en onderwijskundig handelen verantwoording af te leggen aan de publieke gemeenschap. Deze financiert immers zowel het openbaar – als bijzonder onderwijs. Daarbij past verantwoording afleggen in gelijke mate. * In de gespreksgroepen werd duidelijk, dat de VOS/ABB als vereniging voor bestuur – en management voor (o.a.) openbaar onderwijs zeer terughoudend is m.b.t. de verantwoordingsplicht van het openbaar onderwijs naar de gemeentelijke overheden.