Uitwerkingen Tentamen Lineaire Algebra 1 wi1313MT / wi1313Wb

advertisement
Technische Universiteit Delft
Faculteit Elektrotechniek, Wiskunde en Informatica
Mekelweg 4
2628 CD Delft
Uitwerkingen Tentamen Lineaire Algebra 1
wi1313MT / wi1313Wb
woensdag 14 januari 2004, 9.00 - 11.00 uur
1. Eerst vegen (zie : Lay, § 1.1 en § 1.2) :

1 0 1
 −1 1 0
α 2 −4

1
∼ 0
0
 
1
β ∼
0
0
1
1
1
0 −α − 6 
1
β+1 
−α
 
1
1 0
1
∼ 0 1
β+1
1
−α − 2β − 2
0 0 α+6
1 0
1
0 1
1
0 2 −α − 4

1
.
β+1
α + 2β + 2
(a) Het stelsel is strijdig als α + 6 = 0 ∧ α + 2β + 2 6= 0, dus als α = −6 ∧ β 6= 2.
(b) Het stelsel heeft oneindig veel oplossingen als α = −6 ∧ β = 2.
(c) Het stelsel heeft precies één oplossing als α 6= −6 (en β willekeurig).
(d) Voor α = 2 ∧

1
 0
0
β = 6 vinden we
 
1 0 1
0 1 1
1 1 7  ∼  0 1 1
0 0 1
0 8 16
 
1
1 0 0
7 ∼ 0 1 0
2
0 0 1

−1
5 .
2
De oplossing is dus : x1 = −1, x2 = 5 en x3 = 2.
2. Eerst vegen (zie : Lay, § 1.1 en § 1.2) :
 
 

1 0 −2 −1
0
1 −2
1
1 −1
0 −2
 1 −1
1 .
0 −2  ∼  0
1 −2
1  ∼  0 1 −2
0 0
0
0
−1
0
2
1
0 −1
2 −1


 
1
0
(a) Een basis van Col A (zie : Lay, § 2.8) is dus (bijvoorbeeld) : { 1  ,  −1 }.
0
−1


 x1 = 2x3 + x4
x2 = 2x3 − x4
(b) Voor Nul A (zie : Lay, § 2.8) vinden we nu : Ax = o :
En

x3 en x4 zijn vrij.
dus :

 

 


x1
2x3 + x4
2
1
 x2   2x3 − x4 
 


=
 = x3  2  + x4  −1  .
x=
 x3  
 1 
 0 

x3
x4
x4
0
1
  

2
1
 2   −1 
 

Een basis voor Nul A is dus (bijvoorbeeld) : {
 1  ,  0 }.
0
1
(c) Voor de (orthogonale) projectie van v op Col A hebben we een orthogonale basis
van Col A (zie : Lay, § 6.3) nodig. Met behulp van het orthogonaliseringsproces
van Gram-Schmidt (zie : Lay, § 6.4) vinden we :


0


 



1 −1 0  1  
0
1
0
1
−1
1
 −1  −

  1  =  −1  +  1 
2
0
−1
−1
0
0


0 1 −1
1
−1




2+0
2
1
1
=  −2 + 1  =  −1  .
2
2
0−1
−1

 

0
2
Dus : { 1  ,  −1 } is een orthogonale basis van Col A. Dan geldt :
−1
−1


0

2 −1 2  1  
0
−1

 1 
0
−1
0 1 −1  1 
−1
projCol A v =


2

2 −1 2  −1  
2
−1

  −1 
+
2
−1
2 −1 −1  −1 
−1





 

0
2
−0 + 2
1
3
3
1
1  +  −1  =  −3 − 1  =  −2  .
= −
2
6
2
−1
−1
3−1
1
3. Verschuif de vierhoek zodanig dat (bijvoorbeeld) hoekpunt
komt. Dan volgt (zie : Lay, § 3.3) :

1
−2
3


q−p=
−
=

 
2
5
3
3








 2
5
−2
7
r−p=
−
=
=⇒
3
1
4


7





 

1

3
−2
5

 s−p=
−
=
−1
3
−4
Dus : opp(P QRS) =
P in de oorsprong terecht
7 = 3 − 14 = −11
1 5 = −28 − 5 = −33.
−4 11 + 33
= 22.
2
4. Verschuif de driehoek zodanig dat (bijvoorbeeld) hoekpunt A in de oorsprong terecht
komt. Dan volgt (zie : Stewart, § 12.4) :

 
 

−1
1
−2
b−a= 4 − 2 = 2 
3
−1
4
  
 

0
1
−1
en c − a =  2  −  2  =  0  .
3
−1
4
Bereken vervolgens het uitwendig product van deze twee vectoren :

 
 
  
−2
−1
8−0
8
 2  ×  0  =  −4 + 8  =  4  .
4
4
−0 + 2
2
Dan volgt (zie : Stewart, § 12.4) :
 
 
8
4
√
√
1  
opp(ABC) = || 4 || = ||  2  || = 16 + 4 + 1 = 21.
2
2
1
5. (a) We bepalen de kleinste-kwadratenoplossing (zie : Lay, § 6.5 en § 6.6) van

−a
+c = −5



−b +c = −5
b +c = −5



2a +b +c = −25



−1
0 1
−5
 0 −1 1 
 −5
 en b = 
⇐⇒ Ax = b met A = 
 0
 −5
1 1 
2
1 1
−25


.

Dan volgt :



−1
0 1
−1
0 0 2 
5 2 1

0 −1 1  
2 3 1 
AT A =  0 −1 1 1  
=
 0
1 1 
1
1 1 1
1 1 4
2
1 1

en





−5
−1
0 0 2 
−45

−5  
−25  .
AT b =  0 −1 1 1  
 −5  =
1
1 1 1
−40
−25

Voor AT Ax̂ = AT b

5
 2
1


vinden we dus :
 
2 1 −45
1
1
4 3 1 −25  ∼  0
1 −7 1 4 −40
0 −3 −19 
 
1 0
11 −95
1
∼  0 1 −7 55  ∼  0
0 0 −40 320
0

−40
55 
155

0 0 −7
1 0 −1  .
0 1 −8


−7
Dus : x̂ =  −1 . De gevraagde cirkel is dus : 5x2 + 5y 2 − 7x − y − 8 = 0.
−8
(b) Schrijf de vergelijking van de cirkel (vergelijk met Stewart, § 12.1) in de vorm :
7
1
8
x − x + y2 − y =
5
5
5
⇐⇒
7
x−
10
2
1
+ y−
10
2
8
49
1
21
+
+
= .
5 100 100
10
q
7 1
Het middelpunt van de cirkel is dus 10
, 10 en de straal is 21
10 .
2
=
√
6 en ||v|| = 2. Uit (zie : Lay, § 6.1)
3
1√
π
u · v = ||u|| ||v|| cos θ volgt dan dat cos θ = √ =
3. Hieruit volgt dat θ = ,
2
6
2 3
want θ ∈ [0, π].
6. (a) Er geldt : u · v = 1 + 2 − 0 = 3 en ||u|| =
√
(b) Zie : Stewart, § 12.4 :
(a − b) × (a + b) = a × a + a × b − b × a + b × b = o + a × b + a × b + o = 2(a × b).
(c) Een orthogonale matrix Q is een vierkante matrix met orthonormale kolommen,
dat wil zeggen dat QT Q = I (zie : Lay, § 6.2). Dus geldt :
1 = det I = det(QT Q) = det QT · det Q = (det Q)2
=⇒
det Q = ±1.
Download