1. De matrix A en de vector b zijn gegeven door 2 1 −1 1 −1 A = 4 2 −2 1 , b = 1 . 1 0 0 2 1 (a) Bepaal alle oplossingen van Ax = b. We gaan vegen: 2 1 −1 1 4 2 −2 1 1 0 0 2 1 0 0 2 0 1 −1 −3 0 2 −2 −7 −1 1 1 1 −3 −3 ∼ ∼ 1 4 2 1 0 0 0 2 1 0 −2 −1 0 1 0 0 −1 0 1 0 0 2 1 1 ∼ 0 2 −2 −7 0 1 −1 −3 −1 2 1 1 0 0 0 −3 −3 ∼ 0 1 −1 0 −1 3 0 0 0 1 2 1 1 We hebben de volgende informatie: x1 x2 x3 x4 = = = = 7 7 0 −12 1 x3 − 12 met x3 ∈ IR . dit geeft als oplossing x = +x x3 0 3 1 −3 −3 0 (b) Bepaal alle oplossingen van de homogene vergelijking Ax = 0. Dit vinden we uit onderdeel a: 0 1 x = α met α ∈ IR . 1 0 (c) Toon aan dat voor iedere c ∈ IR3 de vergelijking Ax = c oplosbaar is. Dit is ook uit onderdeel a op te maken. De matrix A : IR4 → IR3 heeft drie spilposities (of een spil in elke rij). De kolommen van A spannen dus IR3 op en daarmee is de vergelijking Ax = c oplosbaar voor iedere c ∈ IR3 . 2. De elementaire matrices E1 , E2 , E3 en E4 worden gegeven door 1 0 0 1 0 0 1 0 0 1 E1 = 2 1 0 , E2 = 0 0 1 , E3 = 0 1 0 , E4 = 0 0 0 1 0 1 0 0 3 1 0 0 −2 1 0 . 0 1 (a) Bepaal voor A = E1 E2 E3 E4 de matrix A−1 . E1−1 Deze vinden we door A−1 = E4−1 E3−1 E2−1 E1−1 1 0 0 1 0 0 1 = −2 1 0 , E2−2 = 0 0 1 , E3−1 = 0 0 0 1 0 1 0 0 −3 2 −6 0 1 . A−1 = 0 −2 1 −3 1 te vermenigvuldigen. We vinden 0 0 1 0 2 1 0 , E4−1 = 0 1 0 . −3 1 0 0 1 1 −3 ∼ −3 7 −12 ∼ −3 E1 (b) Zij B = 0 −1 E2 E1 −1 . Toon aan dat B = E3 0 −E1−1 E2 E3−1 . E3−1 Omdat B vierkant is, is het voldoende B en B −1 met elkaar te vermengvuldigen I 0 en op te merken dat het resultaat gelijk is aan de eenheidsmatrix . 0 I 3. Zij 1 v1 = 0 , 1 1 v2 = 1 , 0 0 v3 = 1 , 1 1 e1 = 0 , 0 3 c = 2 . 1 Van de lineaire transformatie T : IR3 → IR3 is gegeven dat T (v1 ) = v2 , T (v2 ) = v3 , T (v3 ) = v1 . (a) Bereken T (e1 ). Hint e1 = 12 (v1 + v2 − v3 ). T (e1 ) = T ( 12 (v1 + v2 − v3 ) = 1 2 T (v1 ) + T (v2 ) − T (v3 ) = 0 Omdat T lineair is. We vinden T (e1 ) = 1. 0 1 2 v2 + v3 − v 1 . (b) Bepaal de standaard matrix A van de transformatie T . C C We hebben dat A = [T (e1 ) T (e2 ) T (e3 )]. T (e1 ) hebben we al bij onderdeel a bepaald. Op dezelfde wijze vinden we dat e2 = 21 (v2 + v3 − v1 ) en e3 = 1 (v1 + v3 − v2 ). We vinden T (e1 ) = e2 , T (e2 ) = e3 en T (e3 ) = e1 . Dus 2 0 A = 1 0 0 0 1 1 0 . 0 (c) Bepaal x zodat T (x) = c. 2 Dit lossen we op met onderdeel b en vinden x = 1. 3 4. Zij A(t) de matrix die voor ieder reëel getal t gegeven wordt door t 1 1 −1 A(t) = 1 t + 1 0 , en zij b = 1 . 1 t 1 1 (a) Toon aan dat de determinant van A(t) gelijk is aan t2 + t − 2. Dit behoeft geen antwoord. (b) Voor welke waarden van t is A(t) een inverteerbare matrix? A(t) is inverteerbaar als zijn determinant ongelijk aan nul is. De determinant van A(t) is gelijk aan nul voor t = 1 en t = −2. Voor de overige waarden van t is A(t) inverteerbaar. 2 (c) Los de vergelijking A(t)x(t) = b op voor alle waarden van t. We gaan vegen: 1 0 0 t 1 1 1 t+1 t t 1 1 − t2 1 −1 1−t −1 1 1 1 0 −1 − t 1 0 1 ∼ ∼ 1 1 t 1 0 0 t t+1 1 t 1 0 1 1 ∼ −1 1 0 1 1 −1 2 − t − t2 1 0 −1 − t We moeten de waarden t = −2 en t = 1 apart bekijken. Voor deze waarden is het stelsel strijdig, dus geen oplossing. Voor overige waarden van t hebben we 1 t 1 1 0 1 ∼ 0 −1 0 0 2 − t − t2 −1 − t t+1 1 t 0 1 − (t+2)(t−1) 0 1 0 t+1 ∼ (t+2)(t−1) t+1 0 0 1 (t+2)(t−1) 1 0 0 1 0 0 t 1 0 1 −1 1 0 1 0 0 0 1 1 0 t+1 (t+2)(t−1) 1− ∼ (t2 +1) t+1 − (t+2)(t−1) (t+2)(t−1) t+1 (t+2)(t−1) t+1 (t+2)(t−1) De oplossing wordtgegeven door −3 − t 1 t+1 x(t) = (t + 2)(t − 1) t+1 5. Bepaal of de onderstaande beweringen juist of onjuist zijn. Indien de bewering juist is, geef dan een bewijs. Als de bewering onjuist is, geef dan een tegenvoorbeeld. Met A en B worden steeds matrices met reële elementen aangeduid. (a) A is een 5 × 4 matrix. Als Ax = 0 géén vrije variabelen heeft, dan heeft Ax = b voor iedere b ∈ IR5 precies één opolssing. De matrix A heeft maar 4 kolommen in IR5 en deze kunnnen dus nooit IR5 opspannen. Een tegenvoorbeeld wordt gegeven door 1 0 0 0 0 0 1 0 0 0 A= 0 0 1 0 en b = 0 . 0 0 0 0 1 0 0 0 0 1 (b) Voor alles m × m(m > 1) matrices A en B geldt: Als A, B en A + B inverteerbaar zijn, dan is (A + B)−1 = A−1 + B −1 . Neem voor A en B de 2 × 2 eenheidsmatrices en het is onjuist. (c) Voor alles m × m(m > 1) matrices A en B geldt dat uit AB = 0 en A 6= 0 volgt dat B = 0. Onjuist: Neem A = 1 0 0 0 en B = 0 0 3 0 . 1 (d) Zij A een m×n matrix en {v1 , . . . , vp } vectoren in IRn . Als {Av1 , . . . , AVp } lineair onafhankelijk zijn, dan zijn ook {v1 , . . . , vp } lineair onafhankelijk. Juist. We bewijzen dit vanuit het ongerijmde. Stel {v1 , . . . , vp } lineair afhankelijk. Dan zijn er α1 , . . . , αp niet allen gelijk aan nul zodat α1 v1 + · · · αp vp = 0. Dan geldt ook A(α1 v1 + · · · αp vp ) = A0 = 0. maar dit is hetzelfde als α1 Av1 + · · · αp Avp = 0. Dus er is een lineaire combinatie van Av1 , . . . , Avp die nul oplevert en dus zijn de vectoren {Av1 , . . . , Avp } lineair afhankelijk. Dit is in tegenspraak met de aanname dus {v1 , . . . , vp } zijn lineair onafhankelijk. (e) Voor iedere matrix A geldt dat det AAT ≥ 0. Juist: det AAT = det A · det AT = det A · det A = (det A)2 , en dat is altijd ≥ 0. (f) Ieder systeem van twee vergelijking met twee onbekenden dat een oplossing heeft, kan opgelost worden met de regel van kramer. Onjuist. Dit systeem kan geschreven worden als Ax = b. Neem b = 0. Dan heeft dit systeem altijd een oplossing. Neem nu A zodat det A = 0. Dit systeen kan niet opgelost worden met de regel van Cramer. 6. Zij V de vectorruimte die bestaat uit alle veeltermen (=polynomen) p(t) van de graad ten hoogste 3 met de gewone puntsgewijze optelling en scalaire vermenigvuldiging. Zij W = {p(t) ∈ V : p(1) = 0}. Toon aan dat W een lineaire deelruimte van V is. Om te na te gaan dat W een lineaire deelruimte van de vectorruimte(!) V is moeten we drie dingen nagaan: • Het nulpolynoom p(t) ≡ 0 zit in W . Voor dit polynoom geldt zeker p(1) = 0. Dus inderdaad p(t) ∈ W • Stel p1 (t) en p2 (t) zijn elementen van W . Voor het polynoom p(t) = p1 (t)+p2 (t) geldt: p(1) = p1 (1) + p2 (1) = 0. Dus p(t) ∈ W . • Stel q(t) ∈ W . Bekijk nu p(t) = c · q(t) voor c ∈ IR. Voor p(t) geldt p(1) = c · q(1) = 0. Dus p(t) ∈ W . Dus W is een lineaire deelruimte van V . 4