Plaagdiermanagement

advertisement
 Beleidshandreiking Plaagdiermanagement Titelpagina Beleidshandreiking
Plaagdiermanagement Auteurs Kuijs, Tim Nijenhuis, Michelle Schroijen, Ellen Projectbegeleiders Bax, Jeroen Horst, van der Klaske Opdrachtgever Koninklijke Vereniging voor Afval‐ en Reinigingsmanagement (NVRD) Plaats ‘s‐Hertogenbosch Datum 11 juli 2011 Beleidshandreiking plaagdiermanagement 2 Begrippenkader A‐symptomatisch betekent dat een ziekte zonder ziekteverschijnselen verloopt. Biociden zijn bestrijdingsmiddelen die uit micro‐organismen bestaan of een biologische oorsprong hebben. Deze middelen worden gebruikt bij het bestrijden van plaagdieren. Cultuurvolger staat voor een organisme dat bij zijn verspreiding gebruikmaakt van de mogelijkheden die de mens biedt. Curatief betekent letterlijk genezend. In de context van deze beleidshandreiking betekent dit het bestrijden van plaagdieren op het moment dat deze gesignaleerd zijn. Het is het tegenovergestelde van preventieve bestrijding. Dierplaag is een groep plaagdieren die overlast veroorzaakt bij meerdere mensen. Gastheer is een plant of dier wat een ander dier herbergt of voedt, zowel vrijwillig als niet vrijwillig. Een hond met een teek is bijvoorbeeld een gastheer, aangezien de teek zich voedt met het bloed van de hond. Immuun/resistent betekent dat een mens of dier niet vatbaar meer is voor een ziekte of bestrijdingsmiddel. Infectieziekte is een ziekte die veroorzaakt wordt door bacteriën, virussen en dergelijke micro‐
organismen. Integrated Pest Management (IPM) is een beleid waar plaagdierbestrijders steeds meer mee te maken krijgen. Het beleid richt zich op de preventieve aanpak van plaagdieren in plaats van de curatieve aanpak. Meldingsplichtige ziekten zijn ziekten die voor huisartsen en laboratoria verplicht zijn om door te geven aan de Gemeentelijk Gezondheidsdienst (GGD). In Nederland zijn er 42 meldingsplichtige ziekten. Plaagdieren zijn dieren die als ongewenst of beschadigend worden beschouwd. Dit kunnen zoogdieren, vogels, en geleedpotigen zijn. Preventief betekent het voorkomen van een probleem. Bij preventieve bestrijding van plaagdieren wordt er dus voorkomen dat plaagdieren zich ergens vestigen. Preventief is het tegenovergestelde van curatief. Prooidier is een dier dat dient als voedsel voor een roofdier. Vectoren zijn bloedzuigende geleedpotigen (onder andere insecten) die ziekteverwekkers kunnen overbrengen op mensen en/of dieren. Voorbeelden van vectoren zijn steekmuggen en teken. Zoönose is een verzamelwoord voor infectieziekten die overgebracht worden van dier op mens en vice versa. Beleidshandreiking plaagdiermanagement 3 Lijst met afkortingen 
























AMvB Awb BAT BW CIEH CPMV Ctgb DR‐Loket EVM GGD IPM KAD Ldd MBV NRC NVO NVPB NVRD OBN RIVM VNG VROM Wabo Wgb Ww Algemene Maatregel van Bestuur Algemene wet bestuursrecht Brabants Afval Team Burgerlijk Wetboek Chartered Institute of Environmental Health Certificeringinstituut Plaagdierbeheersing, Milieu en Volksgezondheid Commissie toelating gewasbeschermingsmiddelen en biociden Dienst Regelingen Loket Stichting Examen‐ en Certificeringinstituut Plaagdierpreventie Gemeentelijke Gezondheidsdienst Integrated Pest Management Kenniscentrum Dierplagen Letale dodelijke dosis Modelbouwverordening Nieuwe Rotterdamse Courant Nederlandse Vereniging van Ongediertebestrijdingsbedrijven Nederlandse Vereniging van Plaagdiermanagement bedrijven Koninklijke Vereniging voor Afval‐ en Reinigingsmanagement Ongedierte Bestrijding Nederland B.V. Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieu Vereniging van Nederlandse Gemeenten Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer Wet algemene bepalingen omgevingsrecht Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden Woningwet Beleidshandreiking plaagdiermanagement 4 Inhoudsopgave Begrippenkader Lijst met afkortingen 1. Inleiding .................................................................................................................................. 6 2. Achtergrondinformatie............................................................................................................ 7 3. Wet‐ en regelgeving/voorschriften .......................................................................................... 8 4. Advies ................................................................................................................................... 12 5. Voorlichting burgers .............................................................................................................. 14 6. Kennis van de gemeentemedewerkers .................................................................................. 16 7. Centraal meldpunt ................................................................................................................ 17 8. Samenwerkingsverbanden .................................................................................................... 19 9. Database ............................................................................................................................... 22 10. Kosten versus overlast .......................................................................................................... 23 Bijlagen ......................................................................................................................................... 25 Bijlage 1: Overzicht meest voorkomende plaagdieren ......................................................................... 26 Bijlage 2: Bestrijding en Preventie ......................................................................................................... 31 Bijlage 3: Risico’s voor de volksgezondheid .......................................................................................... 33 Bijlage 4: Overige wet‐ en regelgeving .................................................................................................. 36 Bijlage 5: Voorschriften uit oogpunt van gezondheid (volgens Bouwbesluit) ...................................... 38 Bijlage 6: Verplichtingen waaraan gemeenten moeten voldoen .......................................................... 40 Bijlage 7: Stappenplan gemeentemedewerker ..................................................................................... 41 Beleidshandreiking plaagdiermanagement 5 1. Inleiding Plaagdieren zijn voor burgers hinderlijk, onhygiënisch en kunnen een gevaar voor de volksgezondheid vormen. Daarnaast veroorzaken plaagdieren schade, zoals economische schade en afbreuk van het woongenot. Ondanks de problemen die plaagdieren teweegbrengen is het aantal soorten en de hoeveelheid plaagdieren de afgelopen jaren gestegen. Dit komt mede door: de opwarming van het klimaat, omdat mensen vaker naar het buitenland reizen en door de verbeterde isolatie in huizen. Bovendien zijn of kunnen plaagdieren immuun raken voor bestrijdingsmiddelen. Hierdoor wordt het lastiger om sommige plaagdieren te bestrijden. Een ander probleem is dat burgers de overlast van plaagdieren steeds minder accepteren. Toch veroorzaken ze, veelal onbewust, vaak zelf het probleem. Het niet correct opbergen van voedsel, slechte hygiëne en het klimaat in huis zijn een aantal zaken die plaagdieren aantrekken. Goede voorlichting, preventiemaatregelen en samenwerking tussen verschillende partijen worden daardoor of daarom steeds belangrijker. Ongediertebestrijdingbedrijven nemen een deel van deze taak op zich omdat zij steeds meer volgens het Integrated Pest Management (IPM) beleid werken en advies geven aan burgers over de wering van plaagdieren. De Koninklijke Vereniging voor Afval‐ en Reinigingsmanagement (NVRD)heeft om deze redenen opdracht gegeven om deze beleidshandreiking te schrijven met als doel de kennis en kunde van gemeenten te vergroten. Om dit te realiseren is er kennis vergaard bij gespecialiseerde instanties door middel van interviews. Daarnaast is er een uitgebreid literatuuronderzoek uitgevoerd. De resultaten, verkregen uit het onderzoek vormen de basis voor deze beleidshandreiking. Alle gemeenten die aangesloten zijn bij de NVRD hebben toegang tot deze beleidshandreiking. De beleidsmedewerkers van de desbetreffende gemeenten kunnen aan de hand van de beleidshandreiking een gemeentelijk beleidskader ‘plaagdiermanagement’ invullen. Beleidshandreiking plaagdiermanagement 6 2. Achtergrondinformatie Een plaagdier is een dier met eigenschappen die door mensen als beschadigend of ongewenst worden ervaren. De groep dieren die als plaagdier wordt gezien is erg divers en bestaat uit zoogdieren, vogels en geleedpotigen. In hoeverre deze dieren als plaagdier worden gezien verschilt per persoon. De ‘aaibaarheid’ van het dier bepaalt vaak het acceptatieniveau. In bijlage 1 staan de meest voorkomende plaagdieren in Nederland. Hierin staat onder andere de leefwijze, het uiterlijk en de weringsmaatregelen voor deze dieren genoemd. Een ideale leefomgeving en voldoende voedsel zijn de basisbehoeften van een plaagdier. De leefomgeving van de mens zorgt voor voldoende schuilmogelijkheden en voedselbronnen, waardoor plaagdieren aangetrokken worden. Voor de meeste plaagdieren geldt dat een hygiënische en schone omgeving minder aantrekkelijk is waardoor overlast beperkt zal blijven. Andere preventieve maatregelen die genomen kunnen worden om plaagdieren te weren zijn opgenomen in bijlage 2. Schade door plaagdieren Plaagdieren veroorzaken altijd een vorm van schade. Juist hierdoor is er continu vraag naar goede beheersing van plaagdieren. Elk plaagdier kan in een omgeving een ander soort schade aanrichten. Verschillende soorten schade die plaagdieren kunnen aanrichten zijn:  Aantasting van het woongenot  Economische schade  Risico voor de volksgezondheid Aantasting van het woongenot is de meest voorkomende schade onder burgers. Hierbij kan gedacht worden aan: geluidsoverlast, stankoverlast, ergernis of angst en hygiëne problemen. Het imago van de gemeente kan aangetast worden bij meerdere negatieve berichten. Economische schade komt het meeste voor bij bedrijven. In de voedselindustrie kan bijvoorbeeld besmetting van een product tot de nodige onkosten leiden. Ook knaagschade kan gevolgen met zich meebrengen op economisch gebied. Het ontstaan van kortsluiting en of defecte machines zijn hier voorbeelden van. Daarnaast worden veel stalbranden veroorzaakt door knaagschade van ratten en muizen. Alle kosten die worden gemaakt, om plaagdieren te bestrijden en te weren, vallen ook onder economische schade. Het is algemeen bekend dat veel soorten plaagdieren een risico kunnen vormen voor de volksgezondheid. Naast allergische reacties worden er verschillende ziekten en ziektekiemen overgedragen door plaagdieren. Voorbeelden van dergelijke ziekten zijn de ziekte van Weil, Paratyfus, Varkenspest, Pseudovogelpest en Toxoplasma. Naast deze ziekten zijn plaagdieren eveneens in staat om andere ziektekiemen over te dragen. Deze zijn beschreven in bijlage 3. Beleidshandreiking plaagdiermanagement 7 3. Wet‐ en regelgeving/voorschriften Nederlandse gemeenten hebben een belangrijke taak op het gebied van plaagdierbeheersing, maar niet alle gemeenten zijn zich bewust van de wet‐ en regelgeving omtrent plaagdiermanagement. In dit hoofdstuk wordt als eerste de jurisprudentie beschreven die te maken heeft met plaagdieren. De jurisprudentie geeft een beeld over hoe de wetgeving wordt toegepast in de praktijk. Daarna worden de plichten en taken van gemeenten omtrent preventie en beheer van plaagdierpopulaties beschreven. De belangrijkste wetten voor gemeenten zijn in dit hoofdstuk beschreven. De Wet Publieke Gezondheid en de Flora‐ en Faunawet zijn in bijlage 4 toegevoegd als naslagwerk. 3.1 Jurisprudentie Jurisprudentie zijn de vastgelegde uitspraken/beslissingen van rechterlijke instanties, oftewel rechters. Tijdens rechtszaken wordt er vaak op eerdere uitspraken gewezen. Zo zijn er een aantal uitspraken tijdens rechtszaken omtrent plaagdieren. In deze paragraaf wordt kort ingegaan op een rechtszaak betreffende plaagdieren en de bijbehorende uitspraak. Gemeenten kunnen hierdoor een beeld krijgen van haar verplichtingen ten opzichte van haar burgers. Onderstaand voorbeeld geeft geen garantie voor toekomstige uitspraken. Elke situatie is verschillend en kan enkel vergeleken worden met onderstaande voorbeelden, omdat de wet continu aan verandering onderhevig is. Via de website http://zoeken.rechtspraak.nl kunnen dergelijke uitspraken (o.a. met behulp van het LJN‐nummer) gevonden worden. Via het LJN‐nummer: AI0103 is een zaak te vinden over een rattenplaag. Schade aan landbouwgewassen door plaagdieren kan onder bepaalde voorwaarden door het Faunafonds vergoed worden. De gemeente kan hiervoor niet verantwoordelijk worden gehouden (LJN‐nummer: BB4301, BF8957, BJ1874). Schade aan bedrijven door een plaag kan onder het bedrijfsrisico vallen (LJN‐nummer: AE1891). 3.2 Invulling beleid omtrent plaagdiermanagement Gemeenten dienen op basis van artikel 8 van de Woningwet een bouwverordening op te stellen. In een bouwverordening staan voorschriften over onder andere het gebruik van woningen, de staat waarin terreinen dienen te verkeren en het uitvoeren van bouwwerkzaamheden. De bouwverordening moet voorschriften bevatten omtrent het bestrijden van schadelijk of hinderlijk gedierte. De voorschriften die verplicht terug moeten komen staan uitgewerkt in bijlage 5. Gemeenten kunnen dus zelf een aangepast beleid omtrent plaagdiermanagement maken in de bouwverordening. (art. 8, lid 2, 3de graad Woningwet) Daarnaast moeten de bouwwerken aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2003 voldoen. Dit wordt in paragraaf 3.3 behandeld. De invulling van een bouwverordening kan per gemeente verschillen, afhankelijk van de ambtenaar die de bouwverordening opstelt. De verordening moet vastgesteld worden door de gemeenteraad van de desbetreffende gemeente. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft een basismodel bouwverordening opgesteld die door het merendeel van de gemeenten overgenomen wordt en op kleine punten wordt aangepast. In de bouwverordening wordt het onderdeel plaagdieren normaliter, door gemeenten, niet aangepast. Hierdoor is de wet‐ en regelgeving betreffende plaagdiermanagement bij het merendeel van de gemeenten hetzelfde. De model bouwverordening is te vinden op de website van de VNG. (http://www.vng.nl/Documenten/vngdocumenten/2010_lbr/bijl_2_Toelichting_op_MBV_20‐4.pdf ). Beleidshandreiking plaagdiermanagement 8 3.3 Wettelijke verplichtingen ten opzichte van plaagdieren In tabel 3.1 zijn de belangrijkste wet‐ en regelgeving omtrent plaagdieren weergegeven. Tabel 3.1 Wettelijke verplichtingen omtrent plaagdiermanagement. Wat Opstellen van een bouwverordening met daarin voorschriften omtrent het bestrijden van schadelijk of hinderlijk gedierte. Openbare erven en terreinen dienen goed onderhouden te zijn. Deze ruimten mogen geen hinder veroorzaken aan de omgeving ten gevolge van plaagdieren. Gebouwen dienen zich in zindelijke staat te bevinden. Voorraden en afval dienen zo bewaard te worden dat deze geen plaagdieren aantrekken. Gebouwen, open erven en terreinen dienen in ordelijke staat te bevinden. Onderzoeken wat het probleem inhoudt en desnoods adviseren/bestrijden. Het college van B&W heeft de bevoegdheid om te handhaven.
Er kan een bestuursdwang of dwangsom opgelegd worden. Verantwoordelijk voor het waarborgen van de publieke gezondheidszorg. Leiding geven bij de bestrijding van een acute bedreiging voor de volksgezondheid. Verantwoordelijk voor het in stand houden van de GGD. Bij bestrijding dient bij beschermde inheemse diersoorten een ontheffing/vrijstelling aangevraagd te worden. Verantwoordelijkheid
Gemeente Wanneer
Een gemeente dient altijd een bouwverordening te hebben. Wet Woningwet
Artikel
8
Gemeente, burgers en Een gemeente dient hier bedrijven altijd zorg voor te dragen. Bouw‐
verordening 5.1.1
Gemeente, burgers en Een gemeente dient hier bedrijven altijd aan te voldoen. Bouw‐
verordening 7.4.1 Zorgplicht gemeente, burgers en bedrijven De zorgplicht dient altijd in acht genomen te worden Woningwet
1a
Onderzoeksplicht gemeente Bij een melding of eigen waarneming. Woningwet
13
College van B&W
Een gemeente kan hier altijd van gebruik maken. Nadat een advies niet wordt opgevolgd.
Een gemeente is hiervoor verantwoordelijk Gemeentewet
Woningwet
Gemeentewet
Wet publieke gezondheid 172
175
92 125
2
Burgemeester
Bij acute bedreiging van de volksgezondheid Wet publieke gezondheid 6
Burgemeester
Een gemeente is hiervoor verantwoordelijk
Als er een overlast gevende beschermde diersoort bestreden moet worden. Wet publieke gezondheid
Flora‐ en Faunawet 14
College van B&W
Burgemeester
Gemeente, Burger en bedrijven. Beleidshandreiking plaagdiermanagement 9
10 11 9 Eisen aan een bouwwerk In het Bouwbesluit 2003 staat beschreven waar een bouwwerk aan dient te voldoen. In hoofdstuk drie van het Bouwbesluit 2003 staan voorschriften uit het oogpunt van gezondheid. Het Bouwbesluit geeft aan dat zowel nieuwbouw als bestaande bouw in zodanige staat dient te verkeren dat het bescherming biedt tegen het binnendringen van ratten en muizen. Nadere uitwerking van dit artikel is terug te vinden op http://wetten.overheid.nl/BWBR0012727/volledig/geldigheidsdatum_30‐06‐
2011#Hoofdstuk3. 3.4 Handhaving Naast gemeenten hebben particulieren en inrichtingen een aantal verplichtingen omtrent plaagdiermanagement. Het woord ‘inrichtingen’ is een wettelijk begrip waarmee instellingen/bedrijven aangeduid worden die commercieel actief en op winst gericht zijn. Zorgplicht In artikel 1a van de Woningwet is de zorgplicht opgenomen. Deze zorgplicht geldt voor de eigenaren en beheerders van bouwwerken, open erven en terreinen. Eveneens geldt deze zorgplicht voor personen die bouwwerken, open erven en terreinen in gebruik hebben, bouwen of slopen. Iedereen die een bouwwerk, terrein of erf gebruikt of laat gebruiken, bijvoorbeeld een verhuurder of huurder, is verantwoordelijk voor de staat van het bouwwerk, terrein of erf en dient hiervoor zorg te dragen. Deze mogen geen gevaar vormen voor de gezondheid of veiligheid. Plaagdieren kunnen een gevaar voor de gezondheid vormen, aangezien zij infectieziekten kunnen overdragen. Uit bovenstaande kan opgemaakt worden dat eigenaren of bewoners van een bouwwerk in eerste instantie verantwoordelijk zijn voor de preventie en bestrijding van plaagdieren. In het geval van een huurhuis kan ofwel de huurder ofwel de verhuurder verantwoordelijk worden gehouden voor de plaagdieroverlast. Dit is afhankelijk van het soort plaagdier. Aanschrijfplicht Artikel 13 tot en met artikel 16 van de Woningwet vervangt de oude aanschrijfplicht. De aanschrijfplicht zoals deze was opgenomen in artikel 14, beschreven in de Woningwet is sinds één april 2007 vervallen. Hierin stond beschreven dat de aanschrijfplicht verplicht was voor gemeenten. De aangeschreven persoon diende de opgelegde maatregelen uit te voeren In de nieuwe artikelen 13 t/m 16 in de Woningwet is het nieuwe aanschrijvingsystematiek opgenomen. Hierdoor kan er sneller overgegaan worden op handhaving, omdat er geen verplichte termijn meer is waarin de aangeschrevene de tijd heeft om te voldoen aan de eisen. Vooraf kan nog een waarschuwing worden afgegeven. Eveneens kunnen er voorzieningen verplicht opgelegd worden wanneer de woning niet voldoet aan de voorschriften, zoals deze genoemd zijn in het artikel 3.17 van het Bouwbesluit en de modelbouwverordening. Handhaving Indien burgers niet voldoen aan de zorgplicht kan overgegaan worden op handhaving. Een burger kan bij de gemeente een verzoek tot handhaving indienen wanneer deze vermoedt dat een persoon de regels overtreedt. Daarnaast kan een toezichthouder een ongewenste situatie opmerken. De gemeente is in beginsel verplicht om te handhaven. Veelal wordt er een waarschuwing gegeven alvorens over te gaan tot handhaving. Het college van B&W kunnen bestuurlijke handhaven en het Openbaar Ministerie strafrechtelijk. Zij dienen concreet aan te geven welke handelingen achterwege dienen te blijven of welke maatregelen genomen dienen te worden om de overtreding te beëindigen. (art. 92 Woningwet) Beleidshandreiking plaagdiermanagement 10 Op basis van artikel 92 van de Woningwet moet het college van B&W ervoor zorgen dat de Woningwet, daaronder valt dus ook de zorgplicht wordt nageleefd. Indien de Woningwet niet wordt nageleefd, dient de gemeente te handhaven. In artikel 92 wordt verwezen naar een aantal bepalingen uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Hierin staat o.a. in artikel 5.17 Wabo vernoemd: ”Een besluit tot oplegging van een last onder bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom gericht op naleving van het bepaalde bij of krachtens de betrokken wet kan inhouden dat het bouwen, gebruiken of slopen van een bouwwerk wordt gestaakt of dat voorzieningen, met inbegrip van het slopen van een bouwwerk, gericht op het tegengaan of beëindigen van gevaar voor de gezondheid of de veiligheid worden getroffen”. (art. 92 Woningwet)
Bestuursrechtelijke handhaving Bestuursrechtelijke handhaving kan ingezet worden wanneer een situatie voorkomen of ongedaan gemaakt dient te worden. Bestuursrechtelijke handhaving is niet gericht op het straffen van de burger maar op het herstellen van de gewenste situatie. De kosten kunnen op de overtreder verhaald worden. Bestuursrechtelijke handhaving kan toegepast worden door onder andere het college van B&W. Het opleggen van een last onder dwangsom of van bestuursdwang vallen onder bestuursrechtelijke handhaving. De dader wordt dus niet gestraft maar wordt gedwongen om de ongewenste situatie te herstellen of te verbeteren. Naast bestuurlijke handhaving kan er tegelijkertijd strafrechtelijk gehandhaafd worden. Strafrechtelijke handhaving Strafrechtelijke handhaving is het straffen van een burger nadat een proces‐verbaal is opgemaakt door een buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA) of politieagent. Met straffen wordt bedoeld dat de overtreder leed zal ondergaan. Strafrechtelijke handhaving kan strafrechtelijke sancties tot gevolg hebben, zoals een boete, taakstraf of vrijheidsberoving. Bij gebruik van strafrechtelijke handhaving zal het Openbaar Ministerie ingeschakeld moeten worden, die de overtreder moet vervolgen. Het niet voldoen aan de zorgplicht (art. 1a Woningwet) is via de Wet op de economische delicten (Wed) strafbaar gesteld. 3.5 Schema procedure melding plaagdier bij gemeente In figuur 3.4 is de procedure, die een gemeente kan doorlopen wanneer een burger een melding van een plaagdier maakt, schematisch weergegeven. Deze stappen zullen hieronder nader uitgelegd worden. 1: Het stroommodel begint bij de burger die een melding van een plaagdier maakt bij de gemeente. Deze burger kan ook een verzoek tot handhaving indienen bij de gemeente wanneer deze vermoedt dat een persoon of inrichting de regels overtreedt. 2: De melding komt bij de gemeente terecht of een toezichthouder komt een ongewenste situatie op het spoor. De gemeente heeft een onderzoeksplicht, wat betekent dat de gemeente verplicht is om de melding of verzoek tot handhaving te behandelen. 3: De gemeente kan deze onderzoeksplicht bij een gemeentelijke bestrijdingstechnicus of een particuliere bestrijdingstechnicus neerleggen. De gemeente is niet verplicht om de gemaakte kosten, van onder andere de bestrijdingstechnici, te vergoeden. De gemeente kan zelf beslissen wie opdraait voor de gemaakte kosten, de gemeente zelf of de melder. Indien er geen overtreding geconstateerd wordt, wordt het verzoek om handhaving schriftelijk afgewezen. 4: De bestrijdingstechnicus bezoekt de locatie waar het probleem zich bevindt. De bestrijdingstechnicus zal ten eerste advies geven over de te nemen maatregelen en indien nodig zal hij de plaagdieren bestrijden. 5: De persoon/inrichting met het plaagdierprobleem hoort het advies van de bestrijdingstechnicus op te volgen. De gemeente kan overgaan tot handhaving wanneer de maatregelen na aanleiding van het advies niet worden nageleefd en het plaagdierprobleem overlast vormt voor omwonenden of wanneer het plaagdierprobleem uit de hand loopt. Daarnaast kan een Beleidshandreiking plaagdiermanagement 11 toezichthouder de situatie terugkoppelen naar het college van B&W, waarna besloten kan worden om de situatie te handhaven. Er kan gekozen worden voor het strafrechtelijk of bestuursrechtelijk traject. 6: De burger kan een last onder bestuursdwang of last onder dwangsom worden opgelegd wanneer bestuursrechtelijk wordt opgetreden. Wanneer de burger strafrechtelijk wordt vervolgd, dan kan deze na veroordeling een boete of een taakstraf toegewezen krijgen. (zie handhaving) Burger 1 Melding plaagdier aan gemeente of verzoek tot handhaving
2 Gemeente heeft onderzoeksplicht
Uitbesteden aan particuliere
bestrijdingstechnicus
Gemeentelijke Bestrijdingstechnicus 4 Advies en/of bestrijding 5 Handhaving
Bestuursrechtelijk handhaven
Bestuursdwang Last onder
dwangsom
3 Strafrechtelijk vervolgen
Boete
Taakstraf 6 Figuur 3.4 Schema van procedure indien melding van een plaagdier bij de gemeente Beleidshandreiking plaagdiermanagement 12 4. Advies In dit hoofdstuk worden adviezen gegeven die naar aanleiding van uitgebreid onderzoek tot stand zijn gekomen. Per advies is beschreven welke actie ondernomen kan worden en waarom het belangrijk is om het advies op te volgen. Elk advies is verder uitgewerkt in de daarop volgende hoofdstukken. De volgende adviezen dragen bij aan een beter plaagdiermanagement binnen uw gemeente. 4.1 Voorlichting burgers Bij veel burgers ontbreekt de kennis over plaagdieren en de problemen die ze met zich meebrengen. Hierdoor creëren ze onbewust een ideale leefomgeving voor plaagdieren. Door goede voorlichting zal de burger eerder preventief te werk gaan en zullen veel problemen voorkomen worden. Verdere uitwerking van voorlichting richting burgers is te lezen in hoofdstuk vijf. 4.2 Kennis van de gemeentemedewerkers Het is van belang dat één of meerdere gemeentemedewerkers over de basiskennis van plaagdiermanagement beschikken. Hierdoor kunnen zij de burgers goed van dienst zijn, omdat de burgers behoefte hebben aan goede informatie over dit onderwerp. Daarnaast zorgt het voor een betere plaagdierbeheersing binnen de gemeente, omdat er genoeg kennis is om plaagdiermanagement aan te pakken. Maatregelen die genomen kunnen worden zijn uitgewerkt in hoofdstuk zes. 4.3 Centraal meldpunt Burgers met een vraag over plaagdieren weten vaak niet waar ze terecht kunnen voor hulp. Hierdoor worden problemen rondom plaagdieren niet opgelost. Deze problemen kunnen voorkomen worden door een centraal meldpunt binnen de gemeente te realiseren. In hoofdstuk zeven worden de voordelen hiervan beschreven. 4.4 Samenwerkingsverbanden Bij een regelmatige samenwerking tussen gemeenten en instanties/verenigingen kunnen problemen eerder waargenomen en opgespoord worden. Bij veel gemeenten ontbreekt deze samenwerking, waardoor problemen minder goed aangepakt en hierdoor groter worden. Er wordt aanbevolen om ervoor te zorgen dat er wordt samengewerkt met gemeenten en instanties/verenigingen. In hoofdstuk acht wordt hierop verder ingegaan. 4.5 Database Op dit moment ontbreekt bij enkele gemeenten een goede administratie van onder andere het aantal meldingen van plaagdieren. De verspreiding van plaagdieren kan in kaart worden gebracht wanneer meldingen worden bijgehouden. Door een database kunnen problemen vroegtijdig opgespoord en verholpen worden. In hoofdstuk negen zal dit onderwerp verder toegelicht worden. In hoofdstuk tien zullen de kostenposten versus het overlast veroorzaakt door plaagdieren besproken worden. Beleidshandreiking plaagdiermanagement 13 5. Voorlichting burgers Burgers creëren vaak onbewust de voorwaarden voor het ontstaan van een plaagdierprobleem. Daarom is het belangrijk om burgers te informeren over plaagdieren en de gevaren die ze met zich meebrengen. Indien burgers op de hoogte zijn kunnen zij preventieve maatregelen nemen. Hierdoor wordt de kans verkleind dat zich een probleem voordoet of een bestaand probleem uitbreidt. Eveneens bespaart de gemeente kosten indien plagen worden voorkomen. 5.1 Plaagdier herkenning bij burgers In hoeverre een dier daadwerkelijk als plaagdier wordt beschouwd verschild per persoon. Knaagdieren hebben over het algemeen een hogere aaibaarheidsfactor dan insecten. Bovendien staan knaagdieren dichter bij de mens, ze hebben gelaatsuitdrukkingen en schreeuwen bij pijn, waardoor deze dieren eerder geaccepteerd worden. Veel mensen beseffen echter niet dat knaagdieren eveneens als insecten problemen kunnen veroorzaken (zie hoofdstuk 1). Daarnaast realiseren mensen zich niet dat het laten slingeren van voedsel en voedselresten plaagdieren aantrekt, het klimaat in huis gunstige omstandigheden kan bieden voor plaagdieren en muizen slechts 0,5 cm ruimte nodig hebben om een kier door te komen. Indien burgers op de hoogte zijn van dergelijke belangrijke feiten kunnen ze preventiemaatregelen treffen. Hierdoor zal de overlast van plaagdieren tot een minimum beperkt worden. 5.2 Bewustwording Door bewustwording zullen burgers inzien welke problemen plaagdieren kunnen veroorzaken waardoor zij eerder geneigd zullen zijn om deze problemen te voorkomen. De kennis van de burgers kan vergoot worden door een artikel over plaagdieren te plaatsen in gemeentelijke publicaties. Er kan gekozen worden om bij iedere uitgave een ander plaagdier toe te lichten. Uiterlijk, leefwijze, wering, schade en verspreiding zijn enkele onderwerpen die aan bod kunnen komen. Hierdoor krijgen burgers inzicht in de gewoonten en het leefgedrag van plaagdieren. Het artikel kan bijvoorbeeld weergegeven worden in de vorm van een folder die makkelijk uit het nieuwsblaadje gehaald kan worden. Deze kan dan makkelijk bewaard en indien nodig geraadpleegd worden. Verder kan op de website van de gemeente verwezen worden naar een link waar meer informatie te vinden is over plaagdieren. De belangrijkste plaagdieren kunnen hier uitvoerig worden toegelicht. Om een breed publiek aan te spreken is het organiseren van een milieu‐/gemeentedag een uitstekende oplossing. Door een milieudag te organiseren kun je burgers intensief betrekken bij het plaagdiermanagement. Tijdens deze dag kunnen ook andere onderwerpen gepromoot worden. Op een interactieve manier worden ze op de hoogte gebracht van de dieren en de risico’s die ze met zich meebrengen. Veelal heeft dit meer invloed dan slechts een theoretisch verhaal. 5.3 Informatievoorziening Wanneer een plaagdier voor overlast zorgen, is het voor burgers belangrijk om te weten waar ze terecht kunnen voor vragen of waar ze hun klacht kunnen melden. De gemeente kan kiezen voor twee opties: of de klachten aannemen of informeren waar burgers terecht kunnen met een probleem. Ongeacht voor welke optie gekozen wordt is het van belang dat ze goed geïnformeerd worden over de algemene kennis van het plaagdier, de problemen die zij met zich meebrengen, de (preventieve)maatregelen die genomen dienen te worden en waar zij, indien nodig, terecht kunnen voor hulp. Wanneer er juist aangegeven wordt waar burgers terecht kunnen voor informatie zullen ze eerder geneigd zijn om hulp te zoeken. Hierdoor wordt er voorkomen dat ze zelf maatregelen Beleidshandreiking plaagdiermanagement 14 gaan nemen, bijvoorbeeld met biociden werken, hetgeen schadelijk is voor het milieu en op termijn kan leiden tot resistentie. Tevens zijn burgers tevreden bij een goede service, wat ten goede komt aan het imago van de gemeente. Beleidshandreiking plaagdiermanagement 15 6. Kennis van de gemeentemedewerkers Meldingen en vragen over plaagdieren van burgers worden bij gemeenten op verschillende wijze verwerkt. Er kan telefonisch, via de email of met behulp van invulformulieren worden gewerkt. Het is belangrijk dat elke melding en vraag van de burgers correct en zo snel mogelijk beantwoord wordt. Dit vergroot het vertrouwen van de burger in de gemeente en zal op langere termijn tot imagoverbetering leiden. Om dit te bereiken is het van belang dat de kennis van de medewerker die de burger helpt, up‐to‐date is. Het wordt aangeraden dat elke werknemer die een melding of vraag afhandelt over basiskennis van plaagdieren beschikt zodat deze de burger van goede informatie kan voorzien. Een medewerker moet onder andere weten wat een plaagdier is, welke de meest voorkomend zijn, welke schade ze kunnen aanbrengen en hoe ze geweerd kunnen worden. In bijlage 1 staan de meest voorkomende plaagdieren beschreven. Eveneens is het belangrijk om enige kennis te bezitten van preventie en bestrijding. Deze zijn weergegeven in bijlage 2. Bij een vraag of melding van een burger kunnen deze bijlagen geraadpleegd worden. Een werknemer moet weten welke plichten en taken een gemeente heeft met betrekking tot het beheren van plaagdieren. De wettelijke verplichtingen staan beschreven in bijlage 6. Omdat de taken en plichten omtrent plaagdiermanagement niet concreet in de wet staat beschreven zijn hieronder enkele adviezen gegeven die gebaseerd zijn op wettelijke voorschriften. In de Wet Publieke Gezondheid staat een zorgplicht beschreven die verplicht dat een gemeente de volksgezondheid van haar burgers moet beschermen. Vanwege deze wetgeving wordt geadviseerd om bij melding van één rat meteen actie te ondernemen, omdat zij binnen korte tijd ziektekiemen over een relatief groot gebied kunnen verspreiden. Daarnaast kunnen ratten zich snel voortplanten waardoor de populatie zich kan uitbreiden tot een ware plaag. Ook wespen kunnen een gevaar vormen voor burgers. Wespennesten die een gevaar vormen voor burgers, vallen onder de verantwoordelijkheid van de gemeente. Naast de informatie gegeven in bovengenoemde bijlagen, is het aan te raden om de medewerker, die verantwoordelijk is voor plaagdieren, een cursus te laten volgen. Het KAD of Spa Groep zijn hiervoor geschikte opleidingsinstituten . Op dit moment geven zij alleen cursussen voor vakbekwaam bestrijdingstechnici. Spa Groep heeft in een interview aangegeven dat, wanneer er genoeg belangstelling is, zij speciale cursussen willen ontwikkelen voor gemeentemedewerkers. Aan de hand van deze informatie kan advies gegeven worden richting burgers en andere medewerkers. Hierdoor kan voorkomen worden dat problemen zich voordoen of problemen zelf verergeren. Beleidshandreiking plaagdiermanagement 16 7. Centraal meldpunt Een centraal meldpunt is voor burgers een handige manier om een melding over plaagdieren door te geven aan de gemeente. Eveneens kunnen via dit meldpunt makkelijk vragen gesteld worden. Dit kan via de telefoon of via een formulier op internet. Een centraal meldpunt is voor een gemeente om diverse redenen belangrijk om te hebben, namelijk:  Eenvoudig voor de burger.  Problemen worden eerder inzichtelijk.  Problemen kunnen sneller opgelost worden.  Het voorkomt dat mensen zelf gaan experimenteren met het bestrijden van plaagdieren Door bovenstaande punten wordt voorkomen dat een plaagdierprobleem uit de hand loopt. Dit betekent dat het risico voor de volksgezondheid en de schade aan het milieu indirect wordt verminderd. 7.1 Telefonisch meldpunt Het telefonisch meldpunt moet makkelijk bereikbaar en toegankelijk zijn. Zo kan het telefoonnummer vermeldt worden in: gemeentebladen, gemeentenieuws, folders en op de gemeentelijke website. Het nummer kan ook via een eenmalige voorlichtingscampagne onder de aandacht van de burgers worden gebracht. Het wordt geadviseerd om de meldingen over plaagdieren bij de verantwoordelijke(n) te laten binnenkomen. Deze werknemer moet echter wel over voldoende kennis beschikken (zie hoofdstuk 6). Veelvuldig doorschakelen van de burger naar een ander telefoonnummer moet vermeden worden. 7.2 Kennisbank Via een kennisbank op de computer kan de telefonist(e) de burger makkelijk en snel helpen. Er zijn al enkele gemeenten die gebruik maken van een kennisbank. Een kennisbank is relatief eenvoudig op te zetten. Onderwerpen die daar in voor kunnen komen zijn: veel voorkomende plaagdieren met daarbij: de leefwijze, wering en bestrijding beschreven . Via deze kennisbank kan er snel en makkelijk informatie opgezocht worden over diverse plaagdieren. Op deze manier kan de burger snel ingelicht worden. Tevens is er een stroommodel opgesteld voor de telefoniste waar gebruikt van gemaakt kan worden indien iemand een klacht meldt. Dit stroommodel is weergegeven in bijlage 7. Hierdoor kan er direct hulp geboden worden aan de burger. 7.3 Meldpunt via internet Het is mogelijk om alleen meldingen via internet aan te nemen. Door de meldingen via internet aan te nemen bestaat echter wel de kans dat de oudere generatie minder snel een melding van plaagdieroverlast maakt. Hierdoor wordt er aangeraden om zowel via internet als telefonisch een meldpunt te hebben waar burgers plaagdiermeldingen door geven. Het invulformulier moet vragen bevatten die het probleem inschatten, daarnaast moet het formulier duidelijk en makkelijk te vinden zijn. De gemeente kan ervoor kiezen dat burgers foto’s en video’s mee kunnen sturen van het plaagdier. Hierdoor is snelle determinatie van het plaagdier mogelijk en kan er snel actie ondernomen worden. Wanneer een gemeente kiest voor het aannemen en registreren van de meldingen, kan er een goed beeld van de situatie binnen de gemeente verkregen en kunnen eventuele probleemgebieden in kaart worden gebracht. Voor het gemak dienen burgers ook klachten te kunnen melden via de website van de gemeente. Beleidshandreiking plaagdiermanagement 17 Als de gemeente ervoor kiest om burgers door te verwijzen naar erkende bestrijdingstechnici dienen deze contactgegevens makkelijk opvraagbaar te zijn. Daarnaast kunnen burgers via de gemeentegids op de hoogte gebracht worden van het nummer van de gemeente en de bestrijdingsbedrijven. Eveneens kunnen de contactgegevens geplaatst worden op de website van de gemeente en op de regionale televisie zender/teletekst. In bijlage 1 (tabel met voorkomende plaagdieren) is ruimte gecreëerd om contactgegevens van personen toe te voegen die hierover de verantwoording hebben. Beleidshandreiking plaagdiermanagement 18 8. Samenwerkingsverbanden Samenwerking leidt in het algemeen tot een beter resultaat en nieuwe kansen. Dit is ook van toepassing bij gemeenten die hun plaagdiermanagement willen verbeteren. Gemeenten worden geadviseerd om met meerdere instanties samen te werken voor de beheersing van plaagdieren. Gemeenten kunnen hiervoor met verschillende soorten (overheid)instanties samenwerken. Plaagdieren komen voor in of nabij water, rioleringen, openbaar groen en (gemeentelijk) gebouwen. Verschillende instanties dragen de verantwoordelijkheid over deze gebieden. Zo zijn waterschappen verantwoordelijk voor het beheer van beken en sloten. Overleg en samenwerking met diverse partijen buiten de gemeentelijke organisatie is dan ook ten zeerste aan te raden. Hieronder staan een aantal instanties/bedrijven opgesomd waar de gemeente mee kan samenwerken.  Buurgemeenten  Handhaving  Waterschap  GGD  Ongediertebestrijdingbedrijven  Woningcoöperaties  Agrarische bedrijven  Rioleringsbedrijven Er zal per instantie uitgelegd worden wanneer en waarom er samengewerkt dient te worden met de gemeente. Het onderhouden van een contactpersoon binnen iedere instantie maakt de communicatie efficiënter. 8.1 Buurgemeenten Plaagdieren zullen gemeentegrenzen passeren. Wanneer er veel plaagdieren zijn gesignaleerd kunnen naastgelegen gemeenten gewaarschuwd worden zodat zij alvast preventieve maatregelen kunnen toepassen. Dit om ervoor te zorgen dat de plaagdieren zich niet verder verspreiden. Deze kunnen preventieve maatregelen nemen en burgers inlichten over de te nemen maatregelen. Verder kan er communicatie plaatsvinden over de methoden die toegepast worden. Hierover kunnen ervaringen en kennis worden uitgewisseld om een uniforme bestrijding te kunnen aanbieden. 8.2 Handhaving Handhavers zijn verantwoordelijk voor toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften. Daarnaast zijn ze bevoegd om op te treden tegen overtredingen. De VROM‐ Inspectie kan bijvoorbeeld toezien op de geldigheid van het bewijs van vakbekwaamheid van bestrijdingstechnici. Handhavers dienen klachten direct op te pakken waardoor problemen snel opgelost kunnen worden, al of niet met inschakeling van het college van B&W. Door samen te werken kan de kwaliteit en de uitvoering van het plaagdiermanagement op een hoger niveau getild worden. 8.3 Waterschap In het geval van muskusratten en bruine ratten dienen gemeenten samen te werken met het waterschap. Het waterschap is verantwoordelijk voor het onderhoud van dijken en hiermee voor de bestrijding van de muskusrat. De gemeente kan de burgers doorverwijzen naar het waterschap indien deze een melding maken van muskusratten en woelratten. Wanneer werkzaamheden gaan plaatsvinden aan bijvoorbeeld slootkanten, uitgevoerd door het waterschap, dient dit tijdig gemeld te worden aan de gemeente. Ratten en muizen kunnen door de werkzaamheden verjaagd worden uit hun leefgebied en vluchten naar nabijgelegen woningen. De plaagdieren zullen zich dan tijdelijk huisvesten in de woningen en andere opstallen. Nadat de rust is wedergekeerd, aan bijvoorbeeld de Beleidshandreiking plaagdiermanagement 19 slootkant, dan zullen de plaagdieren vanzelf weer richting hun oude leefomgeving vertrekken. Indien de gemeente tijdig op de hoogte is van de werkzaamheden kan deze preventief maatregelen nemen, zoals het plaatsen van biociden en eventueel het uitzetten van vallen. Daarnaast kunnen burgers ingelicht worden. 8.4 GGD Meldingsplichtige ziekten dienen gemeld te worden bij de GGD. Door samen te werken met de GGD wordt getracht de volksgezondheid te waarborgen. Informeren van de burgers is direct mogelijk en de gemeente kan gelijk actie ondernemen indien er veel ziekten in een bepaalde omgeving worden waargenomen. De GGD spoort bij een uitbraak de bron op. Door intensief contact kunnen er effectief maatregelen getroffen worden om de uitbraak in te dammen en burgers te informeren. 8.5 Ongediertebestrijdingbedrijven Indien de gemeente de bestrijding uitbesteedt is nauw contact met het bestrijdingsbedrijf van belang. De gemeente kan controleren of het bedrijf aan de wettelijke voorschriften voldoet, immers blijft de gemeente bij uitbesteding verantwoordelijk voor de geleverde diensten. Het ingehuurde bedrijf dient de handelingen schriftelijk terug te koppelen. Op deze manier krijgt de gemeente inzicht in het probleem en de aanpak. Tevens kan de gemeente controleren of het probleem goed aangepakt wordt en de burgers tevreden zijn. 8.6 Woningcoöperaties Aanleg van nieuwe woonwijken veroorzaakt verstoringen binnen het leefgebied van de daarin voorkomende (plaag)diersoorten. Problemen die hiermee gepaard gaan zorgen voor extra kosten voor de bestrijding en onrust onder de (nieuwe) bewoners. Vooraf overleg met projectontwikkelaars, aannemers en uitvoeders is aan te bevelen. Indien een plaagdier zich heeft verspreid naar meerdere woningen, die vallen onder een woningcoöperatie, is samenwerking tussen gemeente en woningcoöperaties van belang. Samenwerking leidt tot een betere aanpak van het probleem. 8.7 Agrarische bedrijven Knaagdieren verblijven in gebieden waar veel voedsel te verkrijgen is. Naast de stad, waar veel voedsel te vinden is, bevinden ze zich vaak in of bij velden waar graan, maïs, fruit of groente wordt verbouwd. Wanneer velden geoogst worden, worden knaagdieren verjaagd en zullen een nieuwe plek zoeken om zich te vestigen. Uit onderzoek is gebleken dat deze dieren naar nabijgelegen huizen migreren, waardoor het aantal meldingen plots stijgt. In tabel 7.1 staan een aantal, veel voorkomende, gewassen weergegeven met het bijbehorende oogstseizoen. Echter er zijn meer gewassen waar plaagdieren zich in kunnen schuil houden. Het oogstseizoen is slechts een indicatie, door samenwerking met agrarische bedrijven kan de exacte data verkregen worden. Ook kan er contact gelegd worden met een voorlichtingsbureau zoals DLV Plant. Burgers kunnen gewaarschuwd worden als er een gewas geoogst wordt bij hun in de omgeving. Op deze manier kunnen ze preventieve maatregelen nemen om zo de overlast te beperken. Tabel 8.1 gewassen met oogstseizoen Gewas Maïs Tarwe Gerst Aardappelen Voederbieten Gras Oogstseizoen Oktober Voorjaar Augustus Juli ‐ september November Voorjaar ‐ najaar Beleidshandreiking plaagdiermanagement 20 8.8 Rioleringsbedrijven Ratten zijn rioolbewoners. Door de werkzaamheden zullen ratten en muizen verjaagd worden en vluchten naar nabijgelegen woonwijken. Wanneer er aan riolen gewerkt wordt is communicatie naar de gemeente, door het rioleringsbedrijf, van belang. De werkzaamheden dienen ruim van tevoren aangekondigd te worden. Rattenoverlast kan zoveel mogelijk beperkt worden door tijdig preventieve maatregelen te nemen. Wanneer zich toch problemen voordoen kan er snel actie ondernomen worden. Daarnaast kunnen burgers tijdig geïnformeerd worden zodat deze gewaarschuwd zijn en eveneens preventieve maatregelen kunnen nemen. Beleidshandreiking plaagdiermanagement 21 9. Database Het is onbekend hoeveel plaagdieren er in Nederland zijn, omdat er geen landelijke monitoring plaats vind. Hierdoor is het probleem moeilijk in te schatten. Uit veldonderzoek van de HAS Kennis Transfer kwam naar voren dat er landelijk behoefte is aan een database met daarin het aantal meldingen over plaagdieren. Door bij elke gemeente een database aan te leggen wordt het probleem inzichtelijk en kunnen probleemgebieden in kaart worden gebracht. Daarbij kunnen migrerende plaagdierpopulaties eerder opgespoord worden. Hierdoor kan snel gehandeld worden en wordt er voorkomen dat het probleem zich uitbreid. Preventie en bestrijding worden hierdoor een stuk makkelijker en uiteindelijk goedkoper. Door middel van de database kunnen mogelijke resistentie en besmettingsbronnen worden opgespoord. 9.1 Gebruik database In eerste instantie is de database voor de betreffende gemeente bedoeld. Ongediertebestrijdingbedrijven krijgen gemiddeld meer meldingen van plaagdieren dan gemeenten. Het wordt daarom geadviseerd om deze bedrijven toegang tot de database te geven. Hier kunnen zij de meldingen, die bij hen binnenkomen, toevoegen. Daarnaast is het aan te raden om met buurgemeenten samen te werken en de gegevens in de databases, uit te wisselen. Hiermee kunnen migrerende plaagdieren eerder gesignaleerd worden en vroegtijdig weringsmaatregelen toegepast worden. Het ideaalbeeld zou een landelijke database zijn. Hiermee wordt het probleem grondig aangepakt waardoor het op de lange termijn onkosten scheelt. 9.2 Inhoud database Een binnenkomende melding kan direct in de database toegevoegd worden. De volgende onderwerpen die opgenomen kunnen worden zijn: - Wie de melding heeft gemaakt - Datum melding - Soort dier - Waar gesignaleerd - Indicatie of er plaagdieren aanwezig zijn - De oorzaak of bron, bijvoorbeeld eten niet opgeborgen of renovatie riolering. - Welke schade heeft het dier veroorzaakt - Wie de melding in de database heeft ingevoerd Een week na de melding kunnen de volgende drie onderwerpen opgenomen worden: - Welke aanpak of welk bestrijdingsmethode is er gebruikt - Is er nacontrole geweest - Is het probleem opgelost Beleidshandreiking plaagdiermanagement 22 10.Kosten versus overlast De kosten die een gemeente maakt om plaagdierproblemen binnen haar gemeente te voorkomen kunnen sterk variëren. In dit hoofdstuk zijn de kosten die gemeenten kunnen maken beschreven. Daarnaast worden deze kosten vergeleken met de problemen die plaagdieren veroorzaken. Gemeenten hebben de optie om het plaagdiermanagement volledig uit te besteden of om deze taak zelf op zich te nemen. Er dienen een aantal zaken in acht te worden genomen wanneer een gemeente ervoor kiest om het volledig uit te besteden. Hierbij gaat het niet alleen om de kosten maar ook concurrentie. Als een gemeente namelijk besluit om alles zelf te doen of alles gratis te doen dan zal dit zorgen voor oneerlijke concurrentie. De verdere voor‐ en nadelen zijn hieronder kort weergegeven. Voordelen:  De gemeente hoeft geen medewerker aan te nemen voor het plaagdiermanagement. Hier bespaart de gemeente op loonkosten.  Het beheer en de bestrijding van plaagdieren wordt vakkundig uitgevoerd.  De meldingen worden bijgehouden. De gemeente kan deze, indien er een ongediertebestrijdingbedrijf is gecontracteerd, inzien. Nadelen:  De communicatie tussen het bestrijdingsbedrijf en de gemeente dient optimaal te zijn. Binnen de gemeente dient iemand beschikbaar te zijn die de informatie met het bestrijdingsbedrijf uitwisselt. Het kan daarbij voorkomen dat de gemeente minder zicht en controle over het plaagdierbeheer heeft binnen de gemeente.  De kosten kunnen hoger zijn. Dit ligt aan de grootte van de gemeente en het aantal meldingen.  Voor de burger is het onpersoonlijker wanneer deze direct naar een ongediertebestrijdingbedrijf wordt doorgestuurd. 10.1 Bestrijdingskosten versus overlast Gemeenten zijn verplicht om plaagdieren te bestrijden wanneer deze een risico voor de volksgezondheid vormen. Dit is een ruim begrip en kan op meerdere manieren geïnterpreteerd worden. Daarnaast zijn gemeenten verantwoordelijk voor openbare terreinen en ruimten. Binnen openbare ruimten dienen plaagdieren geen overlast te veroorzaken. Naar aanleiding van het onderzoek wordt er aangeraden om bij een melding van één rat bij een particulier deze te bestrijden. Bij een dergelijke melding dient ten eerste de bron opgespoord te worden. De eigenaar draait op voor de kosten wanneer de rat is aangetrokken door toedoen van de eigenaar, zoals onhygiënische omstandigheden. De gemeente dient voor de kosten op te draaien wanneer de rat is binnengedrongen door toedoen van de gemeente, bijvoorbeeld door een kapotte riolering in openbaar gebied. Door een melding serieus te nemen en direct actie te ondernemen kan er indirect geld bespaard worden. Er zijn altijd meerdere soortgenoten aanwezig bij signalering van een plaagdier, bijvoorbeeld bij een rat of muis. Door ze direct te bestrijden wordt er voorkomen dat ratten naar naastgelegen huizen migreren. Gemeenten zijn verplicht om een plaag van bijvoorbeeld ratten aan te pakken. Dit omdat een plaag van deze dieren een gevaar vormt voor de volksgezondheid. Dit hoeft niet per se te betekenen dat de gemeente de onkosten moeten betalen, maar hierbij moet gedacht worden aan lasten, zoals de loonkosten van een toezichthouder. De gemeente dient de bestrijding van bijvoorbeeld ratten te betalen wanneer deze voor hinder en overlast zorgen in het openbaar gebied. Beleidshandreiking plaagdiermanagement 23 10.2 Preventieve maatregelen versus kosten In bijlage 2 staan preventieve maatregelen beschreven die een gemeente of burger kan nemen om plaagdieren te weren. Door deze weringsmaatregelen toe te passen kan er indirect geld bespaard worden. De gemeente kan burgers voorlichten over plaagdieren en de te nemen weringsmaatregelen. Plaagdieren worden door deze maatregelen in mindere mate aangetrokken of zelfs helemaal geweerd. Hierdoor hoeven er uiteindelijk ook minder bestrijdingskosten betaald te worden. Gemeenten kunnen eveneens een habitat voor bijvoorbeeld roofvogels, welke onder andere op muizen en ratten jagen, creëren. Het voorlichten van burgers kost vanzelfsprekend geld, maar bespaart echter indirect op de onkosten. De gemeente kan een service aan de burgers aanbieden voor de totale plaagdierbestrijding. Hierbij wordt aangeraden om de burger voor deze service te laten betalen. Daarbij wordt er aangeraden om bij een dergelijke service een bestrijdingsbedrijf te contracteren. Naast de kosten voor bestrijding kan er ook een administratief systeem ontwikkeld worden om meldingen te ontvangen en te registreren. Hierdoor kan er een beter beeld worden verkregen over het plaagdierprobleem binnen de gemeente. De arbeidskosten die hiermee gepaard gaan zullen eveneens betaald moeten worden. Daarnaast wordt er aanbevolen om enkele gemeentemedewerkers een basiscursus plaagdieren te laten volgen. Aan dergelijke cursus zitten eveneens kosten verbonden. Er kan besloten worden om geen extra kosten te maken omtrent plaagdieren. De kosten voor het plaagdierbeheer zullen dan minimaal zijn, hoewel het probleem kan zich ongemerkt uitbreiden. Uiteindelijk kan een plaag ontstaan die onder andere het imago van de gemeente kan schaden. Bovendien kan een infectieziekte zich sneller verspreiden Het is dus aan te raden om enige kosten te maken om plaagdieren te beheren. 10.3 Prijzen In bovenstaande tekst is een indicatie gegeven van de kostenposten die gepaard (kunnen) gaan met plaagdierbeheer. Bij deze posten zijn echter geen prijzen vernoemd. De prijzen kunnen namelijk per gemeente variëren, omdat er verschillende factoren zijn die de hoeveelheid onkosten kunnen beïnvloeden. Per gemeente verschilt bijvoorbeeld het aantal plaagdieren en daarmee het aantal meldingen. Dit kan onder andere te maken hebben met de geografische ligging en de grootte van een gemeente. Deze factoren bepalen tevens hoeveel personen nodig zijn om het plaagdiermanagement optimaal te houden. Indien meerdere medewerkers betrokken zijn bij het plaagdiermanagement zullen de kosten vanzelfsprekend toenemen. Beleidshandreiking plaagdiermanagement 24 Bijlagen Beleidshandreiking plaagdiermanagement 25 Bijlage 1: Overzicht meest voorkomende K
N
A
A
G
D
I E
R
E
N Soort Uiterlijk Huismuis Mus musculus Bruine rat Rattus norvegicus Zwarte rat Rattus rattus plaagdieren Leefwijze Schade Verspreiding Wering  Rug lichtbruin tot grijs, buik lichter  Lichaamslengte 7‐10 cm  Gewicht 15‐30 gram  Lange dunne staart  Slank gebouwd  Spitse kop  Grote oren  Kraalogen  Reuk is het voornaamste zintuig  Alleseter  Leeft in ruimten, bijvoorbeeld tussen vloeren en muren  Groot aanpassingsvermogen  Goede klimmer en springer  Territorium gebonden  Scheidt al lopend urine uit  Verspreidt ziektekiemen  Bevuiling door ontlasting  Stankoverlast  Knaagschade kan kortsluiting veroorzaken  Geluidsoverlast  Migratie bij voedseltekort of wanneer ze in een te grote familie leven  Via transport van goederen  Hygiëne is erg belangrijk  Dichten van kieren en gaten  Stootvoegroosters plaatsen  Zorg dat etenswaren niet bereikbaar zijn  Voorkom dichte begroeiing tegen gebouwen  Klemmen  Vallen  Rodenticiden *  Raadpleeg voor bestrijding een vakbekwaam bestrijdingstechnicus  Rug grijsbruin, buik lichter  Stompe snuit  Stevig gebouwd  Dikke vrijwel kale start  Lichaamslengte 22‐30 cm  Gewicht maximaal 500 gram  Is een cultuurvolger  Reuk is het voornaamste zintuig  Erg groot aanpassingsvermogen  Voornamelijk nacht actief  Alleseter  Voorraadvorming  Graaft holen  Territorium gebonden  Scheidt al lopend urine uit  Verspreidt ziektekiemen  Bevuiling door ontlasting  Stankoverlast  Knaagschade kan kortsluiting veroorzaken  Geluidsoverlast  Verspreiding van veeziekten  grondverzakking  Migratie bij voedseltekort of een te grote familie  Via transport van goederen  Hygiëne is erg belangrijk  Dichten van kieren en gaten  Zorg dat etenswaren niet bereikbaar zijn  Riolering in goede staat houden  Onderhoud terreinen en walkanten  Goed sluitende deuren  Voorkom dichte begroeiing tegen gebouwen  Klemmen  Vallen  Rodenticiden *  Raadpleeg voor bestrijding een vakbekwaam bestrijdingstechnicus  Rug en buik blauwgrijs tot zwart  Slank gebouwd  Spitse snuit  Grote kraalachtige ogen  Grote oren  Lange dunne staart  Lichaamslengte 14‐23 cm  Gewicht 150‐250 gram  Reuk is het voornaamste zintuig  Alleseter  Sterk gebonden aan menselijke samenleving  Voornamelijk ‘s nachts actief  Leeft meestal op zolders en tussen dakbeschot  Territorium gebonden  Scheidt al lopend urine uit  Verspreidt ziektekiemen  Bevuiling door ontlasting  Stankoverlast  Knaagschade kan kortsluiting veroorzaken  Geluidsoverlast  Migratie bij voedseltekort of een te grote familie  Via transport van goederen  Hygiëne is erg belangrijk  Dichten van kieren en gaten  Zorg dat etenswaren niet bereikbaar zijn  Goed sluitende deuren  Voorkom dichte begroeiing tegen gebouwen  Klemmen  Vallen  Rodenticiden *  Raadpleeg voor bestrijding een vakbekwaam bestrijdingstechnicus Beleidshandreiking plaagdiermanagement 26 Bestrijding Contactgegevens Opmerkingen V
O
G
E
L
S I N
S E
C
T E
N Soort Uiterlijk Meeuw Orde Charadriiformes  Kleinste soort is 120 gr en 29 cm groot  Grootste soort is 1,75 kg en 76 cm groot  Snavel is vrij lang en stevig  Poten hebben zwemvliezen  Hebben een typische schelle, krijsende roep Er zijn veel verschillende soorten meeuwen Duif Columba livia Spreeuw Sturnus vulgaris Eikenprocessierups Euproctis chrysorrhoea Leefwijze Schade  Verspreidt ziektekiemen  Bevuiling door ontlasting  Scheurt vuilniszakken open  Veroorzaakt verstoppingen door nestmateriaal  Geluidoverlast  Stankoverlast  Cultuurvolger met een  Verspreidt  Grijs is de hoofdkleur ziektekiemen  Verwilderde huisduiven enorm aanpassingsvermogen vertonen een grote  Bevuiling door diversiteit in grootte,  Voedsel bestaat uit zaden, ontlasting jonge planten, en kleur, tekening en  Verspreidt vorm voedselresten van de verschillende mens parasieten  Zijn niet te verwarren met andere  Leeft als paar totdat 1 van  Veroorzaakt plaagdieren de 2 sterft verstoppingen door  Nestelen op een harde nestmateriaal ondergrond  Geluidoverlast  Stankoverlast  Donkerbruin tot zwart en  Alleseter  Schade aan heeft een glanzende  Nestelen onder dakpannen fruitbomen groene kleur en in holle bomen  Geluidsoverlast  Lichaamslengte 20 cm  Komt soms in erg grote  Bevuiling door ontlasting  Snavel in de zomer geel groepen voor en in de winter zwart  Stankoverlast  Verspreidt ziektekiemen en veeziekten  Blauwachtig zwart op de rug  Oranje of grijze wratjes aan de zijkant op elk segment  Volwassen dier (vlinders) heeft glanzende voorvleugels en geelgrijs met zwarte dwarsbanden  Carnivoor en eet zowel dode als levende prooien  Meeuwen broeden in grote lawaaimakende kolonies  Zijn nieuwsgierig en intelligent  Veel soorten zijn goed aangepast om in bewoond gebied te overleven  De vlinders leggen eitjes in eikenbomen waar deze de winter overleven  In het voorjaar komen hier de rupsen uit  Na de derde vervelling krijgen ze brandharen  In de avond trekken de rupsen samen naar verse bladeren die zij vervolgens opeten  Een groot aantal rupsen kan een boom schaden  De brandharen zorgen bij mensen voor schade voor de gezondheid (huid‐ en luchtweg‐ irritatie komt vaak voor) Beleidshandreiking plaagdiermanagement 27 Verspreiding Wering Bestrijding Contactgegevens Opmerkingen  Verspreidt zich vliegend  Zorg dat er geen voedselresten aanwezig zijn  Zorgen dat er geen rustplaatsen aanwezig zijn  Zorg dat eieren niet uitkomen door schudden, lek prikken of het vervangen door nep eieren  Aviciden *  Raadpleeg voor bestrijding een vakbekwaam bestrijdingstechnicus  Verspreidt zich vliegend  Rustplaatsen ontoegankelijk maken doormiddel van gaas of duivenpinnen  Broedplaatsen ontoegankelijk maken  Hygiëne  Zorgen dat er geen voedsel beschikbaar is  Rustplaatsen zoveel mogelijk voorkomen  Door middel van geluids‐ opnamen van roofvogels  Vangkooien  Zorg dat de eieren niet uitkomen door schudden, lek prikken of het vervangen door nep eieren  Aviciden *  Raadpleeg voor bestrijding een vakbekwaam bestrijdingstechnicus  Door verjaging kan het probleem worden opgelost  Aviciden *  Raadpleeg voor bestrijding een vakbekwaam bestrijdingstechnicus  Voorkomen van grote aantallen eikenbomen binnen uw gemeente (Dit voornamelijk met zich op de toekomst)  Verbranden van de grootste populaties  Mechanisch verwijderen en vervolgens verbranden  Biociden *  Raadpleeg voor bestrijding een vakbekwaam bestrijdingstechnicus  Verspreidt zich vliegend  De vlinders vliegen naar verschillende bomen om hier eitjes in te leggen  De eikenprocessierups komt steeds noordelijker voor I
N
S
E
C
T
E
N Soort Bedwants Cimex lectularius Honingbij Apis mellifera Uiterlijk Leefwijze  Ovaalvormig lichaam  Sterk afgeplat lichaam  Lichaamslengte 4‐5 mm  Aangepaste snuit om bloed mee te zuigen  Bruin tot donkerrood van kleur  Goed ontwikkelde poten  Leeft voornamelijk in kamers waar geslapen wordt  ’s nachts actief  Leeft van bloed van mens en dier  Schuilt in kieren/naden en zomen van beddengoed  Veroorzaakt jeukende huidirritatie na een beet  Verspreidt ziektekiemen  Zwellingen na een beet  Bedwantsen lopen naar andere kamers of aangrenzende huizen  Transport via meubilair, beddengoed en bagage  Hoofdkleur is bruin met gelige banen op het lichaam  Goede vlieger  Koningin ongeveer 1,8 cm  Darren ongeveer 1,5 cm  Werksters ongeveer 1,2 cm  Hoofdkleur is bruin  Goed ontwikkelde poten  Smal gebouwd  Lichaamslengte 10‐45 mm  Voedsel is stuifmeel en nectar van bloemen  Leeft in een volk  Als er nieuwe koninginnen in een volk zijn zal de helft met de oude koningin gaan zwermen  Steek veroorzaakt een jeukende huidirritatie  Zwelling na steek  Steek kan dodelijk zijn bij een allergische reactie  Door het zwermen wordt een nieuw volk op een nieuwe locatie gesticht  Alleseter  Leeft in kieren en naden  Lichtschuw  Legt een eipakket (oötheca)  Houdt van warme plaatsen  Kan vliegen maar loopt voornamelijk  Verspreidt ziektekiemen  Drager van bacteriën en mijten  Bevuiling door ontlasting  Voornaamste zintuigen zijn reuk en gevoel  Leeft sociaal  Bouwt een nest  Communiceert doormiddel van feromonen  Houdt van zoetigheid  Eet voornamelijk de zoete afscheiding van bladluizen  Bij grote aantallen erg hinderlijk  Brengt ziekte verwekkende bacteriën over  Door transport van voedings‐ middelen, bagage, dozen enzovoorts  Lopend  Vliegend  In gekoppelde woningen vind bijna altijd verspreiding plaats naar buren  Na een bruidsvlucht worden nieuwe kolonies gesticht  Via transport  Via producten vanuit het buitenland  Via oude boomstronken en rot hout Kakkerlak Blattodea In NL 6 soorten als plaagdier  Lichaamslengte 2,2‐9 mm  Antennes zijn geknikt  Kleur is zwart of bruin  De lichaamsbouw lijkt op die van een wesp maar heeft geen vleugels  Koningen en koninginnen hebben wel vleugels  Koninginnen zijn het grootst Mier Formicidae In NL 3 soorten als plaagdier Schade Beleidshandreiking plaagdiermanagement 28 Verspreiding Wering  Hygiëne is erg belangrijk  Dicht kieren richting aangrenzende huizen  Kieren tussen plinten dicht maken  Bagage goed controleren  Dicht kieren en gaten  Gebruik van horrengaas Bestrijding Contactgegevens Opmerkingen  Insecticiden *  Raadpleeg voor bestrijding een vakbekwaam bestrijdingstechnicus  Bij het aantreffen van een zwerm een imker waarschuwen en deze de zwerm laten verwijderen  Hygiëne is erg belangrijk  Dicht kieren en gaten  Zorg dat etenswaren niet bereikbaar zijn  Controleren van dozen, bagage enzovoorts  Insecticiden *  Raadpleeg voor bestrijding een vakbekwaam bestrijdingstechnicus  Aantrekkelijke voorraden goed gesloten bewaren  Afvalemmers goed gesloten houden  Geen onbehandeld hout binnen halen  Insecticiden *  Raadpleeg voor bestrijding een vakbekwaam bestrijdingstechnicus I
N
S
E
C
T
E
N Soort Uiterlijk Ovenvisje Thermobia domestica Zilvervisje Lepisma saccharina Leefwijze Schade  Bruin grijsachtige van kleur met donkere spikkels op de rug  Lichaam bedekt met kleine schubben  Lichaamslengte tot 12 mm  2 lange antennes en 3 lange aanhangsels aan het achterlichaam  Kruipt met snelle slangachtige bewegingen  Zilver van kleur  Lichaamslengte 7‐11,5 mm  Het lichaam is bedekt met kleine schubben  2 lange antennes en 3 lange aanhangsels aan het achterlichaam  Kruipt met snelle slangachtige bewegingen  Lichtschuw  Voedsel voornamelijk koolhydraten en een minimale behoefte aan vetten en eiwitten  Houdt van warmte (32‐38 graden C)  In grote aantallen kan er schade veroorzaakt worden aan behang, boeken, kleding van synthetisch materiaal enzovoorts  Kan op verschillende manieren met materialen en producten meekomen (bijvoorbeeld met boeken en dozen)  Houdt van een vochtige omgeving  Lichtschuw  Voedsel voornamelijk koolhydraten, vochtige granen en meel, stijfsel, bepaalde lijmsoorten, schimmels en dode insecten en mijten  25 graden C is een optimaal klimaat  In grote aantallen kan er schade veroorzaakt worden aan behang, boeken, kleding van synthetisch materiaal, enzovoorts  Kan op verschillende manieren met materialen en producten meekomen (bijvoorbeeld met boeken en dozen)  Krachtige springpoten  Vleugelloos  Lichaam zijdelings afgeplat  Kleur lichtgeel tot zwart  Lichaamslengte 1‐5 mm  Ecto‐parasiet, leeft dus van bloed van de gastheer  Leeft in de nabije omgeving van de gastheer  Eieren worden niet op de gastheer zelf gelegd  Larven eten organisch materiaal  Volwassen dier voedt zich alleen met bloed  Brengt ziekten over  Veroorzaakt jeukende huidirritatie na een beet  Gele en zwarte dwars tekening op achterlijf  Koningin is forser  2 stevige kaken  2 paar doorzichtige vleugels  Lichaamslengte 10‐35 mm (De wespensoort ‘hoornaars’ zijn het grootst en hebben een rode kop en borststuk)  Leven in een volk met 1 koningin  Er zijn ook solitair levende soorten  Eet zowel dierlijk als plantaardig materiaal  Larven zijn wit en bevinden zich in het nest  Vrouwtjes wesp kan steken  Bij verstoring van het nest kan een volk aanvallen  Irritatie/overlast bij grote aantallen  Wespensteek veroorzaakt zwelling en jeukende huidirritatie  Veel mensen zijn allergisch voor een wespensteek Vlooi Siphonaptera In NL 8 soorten als plaagdier Wesp Hymenoptera In NL 4 soorten als plaagdier Beleidshandreiking plaagdiermanagement 29 Verspreiding Wering Bestrijding Contactgegevens Opmerkingen  Temperatuur niet continu hoog houden  Algemene hygiëne  Materialen zoals boeken en dozen controleren alvorens te verplaatsen  Insecticiden *  Raadpleeg voor bestrijding een vakbekwaam bestrijdingstechnicus  Een lage luchtvochtigheid creëren  Temperatuur zo koel mogelijk houden  Algemene hygiëne  Materialen zoals boeken en dozen controleren alvorens te verplaatsen  Algemene hygiëne  Springt van gastheer naar  Goed stofzuigen gastheer  Slaapplaatsen van over huisdieren goed (bijvoorbeeld van controleren en hond naar hond) met regelmaat schoonmaken  Huisdieren preventief behandelen met anti‐vlooienmiddel  Insecticiden *  Raadpleeg voor bestrijding een vakbekwaam bestrijdingstechnicus  Insecticiden *  Raadpleeg voor bestrijding een vakbekwaam bestrijdingstechnicus  Insecticiden *  Raadpleeg voor bestrijding een vakbekwaam bestrijdingstechnicus  In het najaar vliegen nieuwe koninginnen uit om het jaar daarna zelf een volk te starten  Plaatsen van horren  Voorkom dat ze aangetrokken worden door voedsel (zoetigheid), denk hierbij ook aan fruit, zoals druiven I
N
S
E
C
T
E
N Soort Uiterlijk Leefwijze Schade Verspreiding Wering  Zijn dol op de geur van azijn en alcohol  Eten rottende planten, sap van planten en soms ook schimmels  Worden aangetrokken door aangesneden of beschadigd fruit  Verontreiniging van fruit/groente  Schadelijk in industrie zoals bierbrouwerijen, limonadefabrieken enzovoorts  Verspreidt zich vliegend Fruitvlieg Drosophilidae  Geelbruin tot zwart  Lichaamslengte 3‐4 mm  Tijdens het vliegen hangt het achterlichaam naar beneden  Een kleine kop in vergelijking met het lichaam  Grote rode ogen  Hebben erg grote ogen aan de voorkant  Goed ontwikkelde vleugels  6 poten  Vleugels vallen voorbij het achterlichaam  Larven zijn wit (zogenaamde maden)  Volledige gedaantewisseling  Eten bijna alles  Mannetjes sterven na de paring  Overwinteren vaak in gebouwen  Verspreidt zich vliegend  Deze groep bevat kevers en boktorren  Slank, lang en sterk gebouwd  Larven hebben 2 grote kaken  Meeste soorten zijn bruin tot zwart  Lichaamslengte 2,5‐25 mm  Alle soorten bezitten 2 antennes  Deze groep bevat kevers, mijten, luizen en klanders  Verschillen allen erg veel van uiterlijk  Volledige gedaantewisseling  Voeden zich met zowel loofbomenhout en naaldbomenhout  Kevers zijn goede vliegers  In aangetast hout zijn cirkelvormige uitvliegopeningen te zien  Brengen ziektekiemen en bacteriën over van afval en mest naar voedsel  Komen in grote getallen voor op plekken waar ze overwinteren  Irritant in grote aantallen  Bevuilen voedselvoorraden  Hout wordt aangetast  Fruit en groente niet onbedekt bewaren  Afval van groente en fruit zo snel mogelijk opruimen  Zure melk opruimen  Afvalemmers goed afsluiten en tijdig legen  Horren plaatsen  Horren plaatsen  Zorg dat er geen voedsel voorradig is  Hygiëne is erg belangrijk  Mogelijke invliegopeningen dichten  Afvalemmers goed afsluiten en op tijd leegmaken  Nieuw hout goed inspecteren  Voorkom dat hout nat blijft  Hout goed behandelen met bijvoorbeeld verf  Schade aan voedsel voorraden  Erg schadelijk in de voedingsindustrie  Door de handel in voeding worden deze dieren erg makkelijk verspreid als ze nog in eivorm zijn Overige vliegen Brachycera In NL 7 soorten als plaagdier Houtaantastende insecten In NL 8 soorten als plaagdier  Leven van voorraden zoals meel  Verder veel verschillende soort leefwijzen Voorraadinsecten In NL 27 soorten als plaagdier  Verspreidt zich vliegend  Bewaar voorraden goed gesloten en in koele ruimten  Controleer voorraden met regelmaat Bestrijding Contactgegevens Opmerkingen  Insecticiden *  Raadpleeg voor bestrijding een vakbekwaam bestrijdingstechnicus  Insecticiden *  Raadpleeg voor bestrijding een vakbekwaam bestrijdingstechnicus  Insecticiden *  Raadpleeg voor bestrijding een vakbekwaam bestrijdingstechnicus  Insecticiden *  Raadpleeg voor bestrijding een vakbekwaam bestrijdingstechnicus * Bij gebruik van biociden wordt aangeraden om dit te laten doen door een vakbekwaam bestrijdingstechnicus. Kijk op de website van het college voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (ctgb) (www.ctb‐wageningen.nl) of de biocide toegestaan is om te gebruiken. De legaal te gebruiken biociden in Nederland veranderen regelmatig waardoor het wordt aangeraden om deze website in de gaten te houden. De rode rand rondom een diersoort betekent dat deze wettelijk bestreden moet worden in geval van gevaar voor de volksgezondheid. Dit omdat zij direct een gevaar voor de volksgezondheid vormen. Beleidshandreiking plaagdiermanagement 30 Bijlage 2: Bestrijding en Preventie De bestrijding van plaagdieren is door de jaren heen veranderd. Vroeger kwam de plaagdierbestrijdingstechnicus een flinke dosis bestrijdingsmiddelen spuiten om de plaagdieren te bestrijden. Dit is vandaag de dag niet meer toegestaan en zal niet meer als oplossing worden genoemd door de vakbekwame bestrijdingstechnici. Vandaag de dag staat natuur, milieu, volksgezondheid en eigen veiligheid voorop bij bestrijding van plaagdieren. Daarnaast wordt ook het dierenwelzijn steeds belangrijker. Integrated Pest Management Integrated Pest Management (IPM) is een manier van plaagdierbeheersing die in Amerika is ontwikkeld en in Nederland intensief wordt toegepast. IPM heeft tot doel om plaagdierproblemen op de lange termijn duurzaam aan te pakken. Hierbij staat preventie en het verminderen van het gebruik van biociden centraal. Dit om het milieu zo min mogelijk te belasten, doorvergiftiging (bijvoorbeeld van muis naar roofvogel) te voorkomen en om mensen zo min mogelijk risico’s te laten lopen. Daarnaast zijn er steeds meer plaagdieren die resistent zijn voor biociden. Ook dit probleem kan verminderen door zo min mogelijk biociden te gebruiken. Indien biociden de enige oplossing bieden moet er een juiste hoeveelheid gebruikt worden. Dit systeem is dan ook de toekomst voor plaagdierbeheersing. Elke vakkundige bestrijdingstechnicus zal dan ook via IPM te werk gaan. De bestrijdingstechnicus zal als volgt te werk gaan:  Melding komt binnen  Het probleem wordt geanalyseerd  Er wordt advies gegeven om de plaagdieren te weren  Weringsmaatregelen worden toegepast  Er wordt geanalyseerd of er nog plaagdieren aanwezig zijn  Bestrijding wordt indien nodig met zo min mogelijk biociden toegepast  Controle of er nog plaagdieren aanwezig zijn  Als er geen plaagdieren meer zijn worden de biociden weggehaald  Er wordt een advies gegeven voor een passende aanpak in de toekomst  Regelmatige controle kan indien nodig uitgevoerd worden Bovenstaande werkwijze kan echter wel per situatie verschillen en anders toegepast worden, maar over het algemeen zullen dezelfde handelingen gehanteerd worden. Een belangrijk punt is dat het bewust maken van de burger voorop staat en dat wering één van de eerste stappen is. Er zal uiteindelijk getracht worden bestrijding met biociden tot een minimum te beperken. Curatieve bestrijding Het curatief bestrijden van plaagdieren is het bestrijden van plaagdieren als deze al aanwezig zijn. Hierbij wordt als het ware achter het probleem aangelopen, omdat er altijd al een probleem is voordat bestrijding wordt toegepast. Dit is de methode die nog steeds het meest toegepast wordt door burgers. Juist omdat deze niet aan preventie denken, maar pas actie ondernemen op het moment dat ze er zelf schade van ondervinden. Ook in een dergelijke situatie zal de vakbekwame bestrijdingstechnicus proberen om zo veel mogelijk via de richtlijnen van IPM te werken. Zo kunnen er bijvoorbeeld muizenvallen gebruikt worden in plaats van biociden. Preventieve bestrijding Het principe van IPM is gebaseerd op preventieve bestrijding. Er zijn een aantal methoden om ervoor te zorgen dat er geen plaagdierprobleem ontstaat. Hierbij kan gedacht worden aan wering, preventief planmatige controles en goede voorlichting. Op deze manier wordt ervoor gezorgd dat plaagdieren geen (grote) problemen veroorzaken. Het bewust maken van de burgers over hygiëne en wering zijn hierbij belangrijke aspecten. Als een burger namelijk bewust is van de mogelijke problemen en schade, dan zal deze sneller geneigd zijn om actie te ondernemen. Door preventieve maatregelen zullen er minder biociden, die schadelijk zijn voor het milieu, gebruikt hoeven te worden. Bijkomend voordeel is dat er minder gevaar is voor de volksgezondheid. Daarnaast hoeven er minder plaagdieren gedood te worden, hetgeen een diervriendelijke oplossing is. 








Maatregelen die burgers kunnen toepassen zijn: Het schoonhouden van de omgeving. Hiermee wordt voorkomen dat er voer aanwezig is voor plaagdieren. Voorkomen van dichte begroeiing tegen gebouwen. Dit zijn namelijk ideale nestlocaties voor knaagdieren en vogels. Daarnaast kunnen veel plaagdiersoorten via deze begroeiing een gebouw binnen dringen. Zwerfafval dient voorkomen te worden, ook hiermee wordt voorkomen dat er voer aanwezig is dat plaagdieren aantrekt. Voorkomen dat plaagdieren een gebouw binnen kunnen dringen door bijvoorbeeld stootvoegroosters te plaatsen in de open stootvoegen. Het preventief zetten van enkele vallen of klemmen. Regelmatige controle is noodzakelijk. Het regelmatig controleren of er plaagdieren aanwezig zijn. Zorgen dat er voldoende ventilatie aanwezig is. Het wisselen van temperaturen binnen woningen/ gebouwen om zo ideale klimaten voor plaagdieren te voorkomen. Controleren van bagage of andere materialen voordat deze verplaatst worden. Elke plaagdiersoort heeft zijn eigen specifieke wering nodig. Preventieve maatregelen voor de lange termijn Naast deze maatregelen kunnen er ook preventieve maatregelen ingevoerd worden om plaagdieren op de lange termijn aan te pakken. Natuurlijke vijanden van plaagdieren kunnen helpen in de bestrijding binnen een gemeente. De natuurlijke vijanden zijn roofdieren. Roofdieren waar aan gedacht kan worden zijn: roofvogels, uilen, overige vogels zoals ooievaars en zwaluwen, vos, hermelijn, wezel, bunzing, steenmarter en boommarter. Deze dieren kunnen aangetrokken worden door een voor hun ideale leefomgeving te creëren. Uiteindelijk zal een biologisch evenwicht ontstaan waardoor plaagdieren op een natuurlijke wijze worden beheerd. De hygiëne in de openbare leefruimten kan eveneens aangepakt worden. Zo kan ervoor gekozen worden om vaker medewerkers in te zetten om zwerfafval op te ruimen. Daarnaast kunnen prullenbakken “plaagdierbestendig” gemaakt worden. Goed sluitende deksels zijn hier een voorbeeld van. Tevens kunnen er in probleemgebieden meer afvalbakken geplaatst worden. Hiermee voorkom je dat voedsel voor plaagdieren makkelijk bereikbaar is en daarmee zal het probleem sterk verminderen. Hoewel het niet altijd praktisch haalbaar is om binnen een gemeente preventieve maatregelen te treffen is het toch belangrijk dat dit zo goed mogelijk wordt nageleefd. Zorg ervoor dat bij bestrijding altijd een bestrijdingstechnicus, die in het bezit is van een bewijs van vakbekwaamheid, erbij betrokken wordt. “voorkomen is immers beter dan genezen”. Beleidshandreiking plaagdiermanagement 32 Bijlage 3: Risico’s voor de volksgezondheid Stedelijke gebieden worden vatbaarder voor plaagdieren en de ziekteverwekkers die ze met zich meedragen omdat steden richting landelijke gebieden worden uitgebreid. Zoönotische ziekten komen eerder voor in een landelijke omgeving. Het besmettingsrisico wordt verhoogd wanneer gebieden zoals bossen en parken worden gepromoot voor recreatieve doeleinden. Het aantal waargenomen besmettingen is echter minimaal. De verhoging van het besmettingsrisico komt mogelijk omdat stadsbewoners in contact komen met plaagdieren, zoals insecten en knaagdieren, die ziekten bij zich dragen. Zoönosen Leptospirose, ook wel de Ziekte van Weil genoemd, en het Hantavirus zijn de meest bekende en actuele ziekten die knaagdieren direct op de mens kunnen overbrengen. Daarnaast kan de ontlasting verschillende Salmonella, E‐coli en Campylobacter bacteriën bevatten. Deze bacteriën kunnen voedselvergiftiging veroorzaken. Toxoplasmose, Trichinellose, Rabiës en Leishmaniasis zijn andere zoönosen waarvan de rat drager of verspreider kan zijn. Hantavirus Hantavirussen bevinden zich in wilde knaagdieren. Er zijn verschillende soorten Hantavirussen, elk Hantavirus heeft een eigen knaagdiersoort als gastheer die de ziekte kan overdragen en verspreiden. Bij knaagdieren verloopt deze ziekte a‐symptomatisch en het virus wordt uitgescheiden via speeksel, urine en ontlasting. In Nederland komt vooral het Puumulavirus (PUUV) bij rosse woelmuizen voor. Mensen worden besmet door het inademen van besmette virusdeeltjes, door middel van bijvoorbeeld opdwarrelend stof. Daarnaast is besmetting mogelijk door een bijtwond. Bij besmetting van het PUUV virus treden er in de meeste gevallen geen symptomen op. In tien procent van de gevallen treden wel klachten op, en verloopt de ziekte met milde griepklachten. Indien de ziekte een ernstiger verloop heeft treedt er een nierontsteking op. Contact met ratten en muizen en hun ontlasting moet vermeden worden om de ziekte te voorkomen. Sinds 2008 is het Hantavirus een meldingsplichtige ziekte om gericht bestrijdingsmaatregelen mogelijk te maken. Conform de Wet publieke gezondheid dient een ziekte, als gevolg van het Hantavirus, gemeld te worden aan het Centrum Infectieziektebestrijding van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Het percentage muizen die het virus bij zich dragen is niet bekend. Hantavirusinfecties bij mensen in Nederland worden echter slechts sporadisch gemeld. Omdat veel mensen niet of in lichte mate ziek worden na infectie, is niet precies bekend hoeveel mensen er werkelijk besmet zijn geweest. Ziekte van Weil Leptospirose, een ziekte veroorzaakt door Leptospirosen, een bacteriesoort, is een verzamelnaam voor meerdere ziektebeelden. Vooral muizen en ratten veroorzaken bij de mens modderkoorts en de Ziekte van Weil. In de gastheer verloopt deze ziekte a‐symptomatisch. De ziektekiemen worden uitgescheiden via de urine. Een besmette omgeving kan jaren erna nog infectieus zijn. Deze ziekte openbaart zich bij de mens door algemene griepklachten. Hoofdpijn, koorts, misselijkheid en braken zijn hier enkele symptomen van. In ernstige gevallen kan de ziekte leiden tot verstoringen in de functies van lever en nieren. Daarnaast kan er een hersenvliesontsteking optreden. Indien de ziekte niet tijdig wordt behandeld kan de Ziekte van Weil in twintig procent van de gevallen een dodelijke afloop hebben. De grootste risicobron voor de mens is door rattenurine besmet oppervlaktewater. Zwemmen, met name in lauw stilstaand water, kan beter vermeden worden. Over de hele wereld komt deze ziekte voor, echter in Nederland is deze ziekte zeldzaam. Beleidshandreiking plaagdiermanagement 33 Verspreiding zoönosen Een ziekteverwekker kan op verschillende manieren verspreid worden. Deze manieren zijn hieronder beschreven. Verspreiding via de lucht en fijn stof De verspreiding van een zoönose kan eveneens plaatsvinden via fijn stof. Verspreiding via de lucht is groot; sommige zoönosen kunnen enige kilometers met de wind meevoeren. Verspreiding via besmette mest Een ziekteverwekker kan via de mest van een geïnfecteerd dier verspreid worden. Verspreiding door reizen Tegenwoordig is het mogelijk om goedkoop en ver te vliegen, waardoor men makkelijk in uitheemse ecologische gebieden terecht kan komen. De globalisatie zorgt hier mede voor. Personen die terugkeren naar Nederland kunnen ziekten meenemen. Het transporteren van dieren zorgt eveneens voor het verspreiden van ziekteverwekkers. Klimaatverandering en verspreiding Door de wereldwijde klimaatverandering zijn vectoren in staat zich ergens anders te vestigen dan voorheen. Door de opwarming kunnen zoönosen en vectoren ook in Europa overleven. De verspreiding van ziekten is mede te wijten aan ecologische veranderingen. Door aantasting van bossen en afbraak van natuurlijke gebieden gaan dieren op zoek naar een nieuwe leefomgeving. Dieren kunnen hun toevlucht zoeken in dorpen en steden waardoor ze met mensen en andere dieren in contact komen. Andere manieren van verspreiding Besmette dieren kunnen ziektekiemen uitscheiden via hun urine. Deze ziektekiemen kunnen tijdelijk overleven in water. Infecties kunnen hierdoor via water worden opgelopen. Salmonella is hier een voorbeeld van. Wijze van besmetting Dieren kunnen allerlei infectieuze micro‐organismen met zich meedragen. Deze micro‐organismen kunnen makkelijk overgedragen worden, omdat mensen nauw samenleven met dieren. De wijze waarop een mens besmet wordt met een ziekte (transmissieroute) kan op vier verschillende manieren verlopen. In figuur 1 staat afgebeeld op welke manier een infectieziekte een mens kan infecteren. Deze bevat alleen informatie over knaagdieren omdat deze het grootste probleem voor de volksgezondheid vormen. In het figuur staan de cijfers ‘1 tot en met 4’ vernoemd. Deze cijfers worden in onderstaande tekst uitgelegd. Beleidshandreiking plaagdiermanagement 34 Bijlage 4: Overige wet‐ en regelgeving In deze bijlage staat uitgelegd wat de wet‐ en regelgeving vanuit de Wet publieke gezondheid en de Flora‐ en faunawet voor een gemeente inhoudt. Wet publieke gezondheid In deze paragraaf wordt beschreven wat er verplicht wordt vanuit de Wet publieke gezondheid (Wpg). De verplichtingen die hierin staan gaan voornamelijk over infectieziekten die door plaagdieren overgebracht/verspreid kunnen worden. Infectieziekten zijn ingedeeld in de groepen A, B en C. Hantavirusinfecties en Leptospirose behoren tot groep C. In artikel 2 van de Wpg staat vermeld dat het college van B&W verantwoordelijk zijn voor het bevorderen van de publieke gezondheidszorg. Samen met andere, hiervoor aangewezen, personen dienen ze hiervoor de benodigde werkzaamheden te realiseren. Artikel 6 van de Wpg beschrijft dat de burgemeester leiding geeft aan de bijzondere bestrijding van infectieziekten. Dit geldt wanneer er sprake is van acute bedreiging van de volksgezondheid door een individu of door de bevolking. De bestrijding van een epidemie valt hier ook onder. Eveneens heeft de burgemeester een leidinggevende functie in geval van calamiteiten of andere crisissituaties. In dit artikel staat ook beschreven dat het college van B&W verantwoordelijk is voor de uivoering van infectieziektebestrijding. Hiertoe behoort het nemen van preventieve maatregelen, zoals voorlichting. Deze maatregelen vallen onder de verantwoordelijkheid van de burgemeesters en wethouders, maar ook de gemeentelijke gezondheidsdienst kunnen hier een belangrijke rol in spelen. Artikel 14 van de Wpg beschrijft dat het college van B&W verantwoordelijk is voor de instandhouding van de gemeentelijke gezondheidsdienst. Hierdoor kunnen de verplichtingen, die de gemeente krijgt opgelegd omtrent de publieke gezondheidszorg, uitgevoerd worden. In artikel 22 van de Wpg is beschreven dat voor ziekten in groep C geen gedwongen maatregelen opgelegd worden, maar bron‐ en contactopsporing is wel nodig. Dit staat eveneens beschreven in artikel 6 van de Wpg. Volgens artikel 6 dient de bron‐ en contactopsporing plaats te vinden op vrijwillige medewerking van de betrokkenen. Indien er bij de bronopsporing gebouwen, goederen, waren of vervoermiddelen verdacht zijn van besmetting kan gedwongen worden om medewerking te verlenen. In artikel 47 en 65 van de Wpg staat beschreven hoe deze medewerking afgedwongen kan worden. Hierbij kan, indien nodig, gebruik worden gemaakt van de politie. Flora‐ en faunawet (FF‐wet) De FF‐wet regelt de bescherming van dier‐ en plantensoorten. Alle beschermde flora en fauna vallen onder deze wet. Artikel 4 van de FF‐wet geeft aan dat de zwarte rat, de bruine rat en de huismuis een uitzondering vormen op deze wet. Dit betekend dat deze drie diersoorten niet beschermd zijn. Volgens de FF‐wet is het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen. Daarnaast beschrijft deze wet dat dieren die behoren toe een beschermde inheemse diersoort, niet opzettelijke verontrust mogen worden. Bovendien is het verboden om nesten, holen of andere voortplantings‐ of vaste rust‐ of verblijfplaatsen een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren. (art. 9,10 en 11 Flora‐ en faunawet) Beleidshandreiking plaagdiermanagement 36 Ontheffingen en vrijstellingen op de Flora‐ en Faunawet zijn in bepaalde situaties mogelijk. Om te weten te komen of een diersoort beschermd is en of hiervoor ontheffing/vrijstelling mogelijk is kan de soort opgezocht worden op http://www.minlnv.nederlandsesoorten.nl. Hier worden ook de wetten beschreven waar de diersoort onder valt. Zo is ook te zien of bijvoorbeeld een Nederlandse of Europese ontheffing nodig is. Ontheffingen of vrijstellingen kunnen aangevraagd worden op de website van het DR Loket. De volgende stappen dienen te worden toegepast bij schade of overlast van beschermde diersoorten: Stap 1: Preventieve maatregelen Stap 2: Vrijstelling Er kan gebruik worden gemaakt van een vrijstelling van de verbodsbepalingen wanneer de preventieve maatregelen niet werken. Stap 3: Ontheffing Wanneer de vorige twee stappen niet werken dan kan er ontheffing van de verbodsbepalingen aangevraagd worden.
Beleidshandreiking plaagdiermanagement 37 Bijlage 5: Voorschriften uit oogpunt van gezondheid (volgens Bouwbesluit) 


Afdeling 3.17. Bescherming tegen ratten en muizen § 3.17.1. Nieuwbouw Artikel 3.114 o
o
o
1.Een te bouwen bouwwerk is zodanig dat het binnendringen van ratten en muizen wordt tegengegaan. 2.Voorzover voor een gebruiksfuncties in tabel 3.114 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften. 3.Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3.114 geen voorschrift is aangewezen. Tabel 3.114 gebruiksfunctie artikel lid 1 Woonfunctie a woonfunctie van een woonwagen b andere woonfunctie 2 Bijeenkomstfunctie 3 Celfunctie 4 Gezondheidszorgfunctie 5 Industriefunctie 6 Kantoorfunctie 7 Logiesfunctie a logiesfunctie niet gelegen in een logiesgebouw
b logiesfunctie gelegen in een logiesgebouw 8 Onderwijsfunctie 9 Sportfunctie 10 Winkelfunctie 11 Overige gebruiksfunctie 12 Bouwwerk geen gebouw zijnde 
Artikel 3.115 o
o

1.Een uitwendige scheidingsconstructie heeft geen openingen die breder zijn dan 0,01 m. Dit geldt niet voor een afsluitbare opening en een opening die de uitmonding is van een voorziening voor:  a. luchtverversing,  b. de afvoer van rook of  c. de ont‐ en beluchting van een voorziening voor de afvoer van afvalwater en fecaliën. 2.Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een inwendige scheidingsconstructie die de scheiding vormt met een gebruiksfunctie waarop het eerste lid niet van toepassing is. Artikel 3.116 o
leden van toepassing openingen scherm 3.115 3.116 1 2 1 2 3 1 – – – – 1 2 1 2 3 1 2 1 2 3 1 2 1 2 3 1 2 1 2 3 – – – – – 1 2 1 2 3 1 2 – – – 1 2 1 2 3 1 2 1 2 3 1 2 1 2 3 1 2 1 2 3 – – – – – – – – – – 1.Een gebruiksfunctie heeft ter plaatse van een uitwendige scheidingsconstructie, een scherm tot een vanaf het aansluitende terrein gemeten diepte van ten minste 0,6 m. Het scherm heeft geen openingen die breder zijn dan 0,01 m. Beleidshandreiking plaagdiermanagement 38 o
o


2.Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een inwendige scheidingsconstructie die de scheiding vormt met een gebruiksfunctie waarop het eerste lid niet van toepassing is. 3.Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing op een scheidingsconstructie van een meterruimte of van een opstelplaats voor een stooktoestel, indien zich, ter plaatse van de inwendige scheidingsconstructies die de scheiding vormen tussen die ruimte en een andere ruimte van de gebruiksfunctie, een scherm als bedoelt in het eerste lid, bevindt. § 3.17.2. Bestaande bouw Artikel 3.117 o
o
o
1.Een bestaand bouwwerk is zodanig dat het binnendringen van ratten en muizen wordt tegengegaan. 2.Voorzover voor een gebruiksfuncties in tabel 3.117 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften. 3.Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3.117 geen voorschrift is aangewezen. Tabel 3.117 gebruiksfunctie artikel lid 1 Woonfunctie a woonfunctie van een woonwagen
b andere woonfunctie 2 Bijeenkomstfunctie 3 Celfunctie 4 Gezondheidszorgfunctie 5 Industriefunctie 6 Kantoorfunctie 7 Logiesfunctie 8 Onderwijsfunctie 9 Sportfunctie 10 Winkelfunctie 11 Overige gebruiksfunctie 12 Bouwwerk geen gebouw zijnde 
leden van toepassing
openingen 3.118 1 2 1 – 1 2 1 2 1 2 1 2 – – 1 2 1 2 1 2 1 2 1 2 – – – – Artikel 3.118 o
o
1.Een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsruimte, een toiletruimte of een badruimte heeft geen openingen die breder zijn dan 0,01 m. Dit geldt niet voor een afsluitbare opening en een opening die de uitmonding is van een voorziening voor:  a. luchtverversing,  b. de afvoer van rook of  c. de ont‐ en beluchting van een voorziening voor de afvoer van afvalwater en fecaliën. 2.Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een inwendige scheidingsconstructie die de scheiding vormt met een gebruiksfunctie waarop het eerste lid niet van toepassing is. Beleidshandreiking plaagdiermanagement 39 Bijlage 6: Verplichtingen waaraan gemeenten moeten voldoen Wanneer Een gemeente dient hier altijd aan te voldoen. Een gemeente dient hier altijd aan te voldoen. Een gemeente dient hier altijd aan te voldoen. Bij een melding of eigen waarneming. Nadat een advies niet wordt gehanteerd. Een gemeente kan hier altijd van gebruik maken. Een gemeente dient hier altijd aan te voldoen. Een gemeente dient hier altijd aan te voldoen. Wat Opstellen van een bouwverordening met daarin voorschriften omtrent het bestrijden van schadelijk of hinderlijk gedierte. Open erven en terreinen dienen goed onderhouden te zijn. Deze ruimten mogen geen hinder veroorzaken aan de omgeving ten gevolge van plaagdieren. Gebouwen dienen zich in zindelijke staat te bevinden. Voorraden en afval dienen zo bewaard te worden dat deze geen plaagdieren aantrekken. Onderzoeken wat het probleem inhoudt en desnoods adviseren/bestrijden. (onderzoeksplicht) Er kan een bestuursdwang of dwangsom opgelegd worden. (handhaving) De gemeente heeft de bevoegdheid om te handhaven. De biociden die gebruikt worden moeten voldoen aan de toelatingseisen De persoon die professionele biociden gebruikt dient te voldoen aan de vakbekwaamheid eisen Verantwoordelijk voor het bevorderen van de publieke gezondheidszorg. Leiding geven bij de bestrijding van een acute bedreiging voor de volksgezondheid. Verantwoordelijk voor het in stand houden van de GGD. Een gemeente is hiervoor verantwoordelijk Bij acute bedreiging van de volksgezondheid Een gemeente is hiervoor verantwoordelijk Een gemeente dient Bij bestrijding dient bij beschermde inheemse hier altijd aan te diersoorten een voldoen. ontheffing/vrijstelling aangevraagd te worden. Wet Woningwet Artikel 8 Bouwverordening 5.1.1 Bouwverordening 7.4.1 5.4.1 Woningwet 13 Woningwet Gemeentewet 92 125 Gemeentewet 172 175 Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden 49 Wet publieke gezondheid 2 Wet publieke gezondheid 6 Wet publieke gezondheid 14 Flora‐ en Faunawet 9 10 11 Beleidshandreiking plaagdiermanagement 71 40 Bijlage 7: Stappenplan gemeentemedewerker In onderstaand stroommodel is een overzicht weergegeven voor gemeentemedewerkers. Hierin staan de te nemen stappen wanneer een melding of vraag binnenkomt over een plaagdier. Het is ten eerste belangrijk om vast te stellen om welke diersoort het gaat en in welke aantallen ze gesignaleerd zijn. Daarnaast is het voor de gemeente belangrijk om te weten of het dier in huis of in de openbare ruimte is waargenomen. Zowel in de openbare ruimte als op particulier terrein is de gemeente soms verplicht om de plaagdieren te bestrijden. Zie voor specificaties naar het hoofdstuk wet‐ en regelgeving. Tenslotte is het van belang om de schade die het plaagdier veroorzaakt heeft vast te stellen. De gemeentemedewerker kan aan de hand van bovenstaande drie stappen een passend advies aan de burger geven. Het is ten eerste belangrijk om de burger te informeren waarmee de plaagdieren geweerd kunnen worden. Een preventieve aanpak scheelt achteraf in kosten en voorkomt dat een ander plaagdier terugkeert. De wering van plaagdieren zorgt er vaak voor dat het probleem grotendeels wordt opgelost. Daarnaast is het van belang om te benadrukken dat het gebruik van biociden sterk wordt ontraden. Doorvergiftiging is mogelijk bij roofdieren, zoals honden en katten. Bij het (onjuist) gebruik van biociden kunnen ze ook vergiftigd worden door het eten van vergiftigde plaagdieren. Daarnaast kunnen plaagdieren immuun worden of al zijn voor de biociden door onjuiste toepassing. Hierdoor zullen de plaagdieren niet sterven en zal het probleem blijven. Er kan een advies per diersoort worden gegeven aan de hand van de kolommen waarin de desbetreffende diersoort staat vermeld. Daarbij staat wering als eerst vermeld. Onder het kopje bestrijding is informatie gegeven die belangrijk is voor de gemeente en haar burgers. Bij het bestrijden van plaagdieren wordt er geadviseerd om altijd een deskundige plaagdierbestrijdingstechnicus in te schakelen. Geadviseerd wordt om de gegevens van meldingen in een database te zetten. Hierdoor kunnen probleemgebieden sneller worden opgespoord en kan de gemeente de burgers bewustmaken van het probleem doormiddel van bijvoorbeeld folders. Beleidshandreiking plaagdiermanagement 41 
Download