2012 - 2013 EUROPEES PARLEMENT AANGENOMEN TEKSTEN van de vergadering van woensdag 6 februari 2013 P7_TA-PROV(2013)02-06 NL VOORLOPIGE UITGAVE In verscheidenheid verenigd PE 500.964 NL INHOUDSOPGAVE AANGENOMEN TEKSTEN P7_TA-PROV(2013)0037 Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika uit hoofde van de GATT 1994: wijziging van de concessies die vervat zijn in de lijsten van verbintenissen van de Republiek Bulgarije en Roemenië, in verband met hun toetreding tot de Europese Unie *** (A7-0430/2012 - Rapporteur: Vital Moreira) Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2013 over het ontwerpbesluit van de Raad betreffende de sluiting van een overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika uit hoofde van artikel XXIV, lid 6, en artikel XXVIII van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel (GATT) 1994 betreffende de wijziging van de concessies die vervat zijn in de lijsten van verbintenissen van de Republiek Bulgarije en Roemenië, in verband met hun toetreding tot de Europese Unie (12213/2012 – C7-0409/2012 – 2012/0167(NLE)) .......................................................................................................................... 1 P7_TA-PROV(2013)0038 Richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten * (A7-0010/2013 - Rapporteur: Pervenche Berès) Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2013 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten (COM(2012)0709 – C7-0410/2012 – 2012/0335(NLE)) .......................................................................................................................... 2 P7_TA-PROV(2013)0039 Transparantie van maatregelen ter regeling van de prijsstelling van geneesmiddelen voor menselijk gebruik ***I (A7-0015/2013 - Rapporteur: Antonyia Parvanova) Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2013 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de transparantie van maatregelen ter regeling van de prijsstelling van geneesmiddelen voor menselijk gebruik en de opneming daarvan in de openbare stelsels van gezondheidszorg (COM(2012)0084 – C7-0056/2012 – 2012/0035(COD)) .............................................................................................. 3 P7_TA-PROV(2013)0040 Gemeenschappelijk visserijbeleid ***I (A7-0008/2013 - Rapporteur: Ulrike Rodust) Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2013 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid (COM(2011)0425 – C7-0198/2011 – 2011/0195(COD)) ..... 36 PE 500.964\ I NL P7_TA-PROV(2013)0041 Geluidsniveau van motorvoertuigen ***I (A7-0435/2012 - Rapporteur: Miroslav Ouzký) Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2013 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het geluidsniveau van motorvoertuigen (COM(2011)0856 – C7-0487/2011 – 2011/0409(COD)) ..................................................................................................................... 157 P7_TA-PROV(2013)0042 Europees Vluchtelingenfonds, Europees Terugkeerfonds en Europees Fonds voor de integratie van onderdanen van derde landen ***I (A7-0004/2013 - Rapporteur: Nils Torvalds) Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2013 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Beschikking nr. 573/2007/EG, Beschikking nr. 575/2007/EG en Beschikking 2007/435/EG van de Raad om het cofinancieringspercentage van het Europees Vluchtelingenfonds, het Europees Terugkeerfonds en het Europees Fonds voor de integratie van onderdanen van derde landen wat betreft sommige bepalingen in verband met het financiële beheer te verhogen voor bepaalde lidstaten die ten aanzien van hun financiële stabiliteit ernstige moeilijkheden ondervinden of daardoor worden bedreigd (COM(2012)0526 – C70302/2012 – 2012/0252(COD)) ................................................................................................ 191 P7_TA-PROV(2013)0043 Buitengrenzenfonds ***I (A7-0433/2012 - Rapporteur: Nils Torvalds) Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2013 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Beschikking nr. 574/2007/EG om het cofinancieringspercentage van het Buitengrenzenfonds te verhogen voor bepaalde lidstaten die ernstige moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden op het gebied van hun financiële stabiliteit (COM(2012)0527 – C7-0301/2012 – 2012/0253(COD)) ..................................................................................................................... 206 P7_TA-PROV(2013)0044 Instandhouding van de visbestanden ***I (A7-0342/2012 - Rapporteur: Pat the Cope Gallagher) Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2013 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1288/2009 (COM(2012)0298 – C7-0156/2012 – 2012/0158(COD)) .......................................................................................... 219 P7_TA-PROV(2013)0045 Uitbanning en preventie van alle vormen van geweld jegens vrouwen en meisjes (B7-0049/2013) Resolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2013 over uitbanning en preventie van alle vormen van geweld tegen vrouwen en meisjes met het oog op de 57e Commissie van de VN inzake de positie van de vrouw (CSW) (2012/2922(RSP)) .................................... 292 II /PE 500.964 NL P7_TA-PROV(2013)0046 Europees innovatiepartnerschap voor actief en gezond ouder worden (A7-0029/2013 - Rapporteur: Kartika Tamara Liotard Rapporteur voor advies(*): Milan Cabrnoch, Commissie werkgelegenheid en sociale zaken) Resolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2013 over het Europees innovatiepartnerschap voor actief en gezond ouder worden (2012/2258(INI)) ........................ 297 P7_TA-PROV(2013)0047 Voorbereidingen COP 16 CITES (B7-0047/2013) Resolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2013 over de strategische doelstellingen van de EU voor de 16e bijeenkomst van de Conferentie van de partijen bij de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dieren plantensoorten (CITES), die van 3 t/m 14 maart 2013 in Bangkok (Thailand) zal plaatsvinden (2012/2838(RSP)) ................................................................................................ 310 P7_TA-PROV(2013)0048 Richtsnoeren voor de begrotingsprocedure 2014 - overige afdelingen (A7-0020/2013 - Rapporteur: Monika Hohlmeier) Resolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2013 over de richtsnoeren voor de begrotingsprocedure 2014, afdeling I – Europees Parlement, afdeling II – Raad, afdeling IV – Hof van Justitie, afdeling V – Rekenkamer, afdeling VI – Europees Economisch en Sociaal Comité, afdeling VII – Comité van de Regio's, afdeling VIII – Europese Ombudsman, afdeling IX – Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, afdeling X – Europese Dienst voor extern optreden (2013/2003(BUD)) ................................. 318 P7_TA-PROV(2013)0049 Maatschappelijk verantwoord ondernemen: verantwoordelijk en transparant zakelijk gedrag en duurzame groei (A7-0017/2013 - Rapporteur: Raffaele Baldassarre) Resolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2013 over maatschappelijk verantwoord ondernemen: verantwoordelijk en transparant zakelijk gedrag en duurzame groei (2012/2098(INI) ............................................................................................................... 323 P7_TA-PROV(2013)0050 Maatschappelijk verantwoord ondernemen: het bevorderen van de belangen in de samenleving en de weg naar duurzaam en inclusief herstel (A7-0023/2013 - Rapporteur: Richard Howitt) Resolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2013 over maatschappelijk verantwoord ondernemen: het bevorderen van de belangen in de samenleving en de weg naar duurzaam en inclusief herstel (2012/2097(INI)) ............................................................... 332 PE 500.964\ III NL P7_TA-PROV(2013)0037 Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika uit hoofde van de GATT 1994: wijziging van de concessies die vervat zijn in de lijsten van verbintenissen van de Republiek Bulgarije en Roemenië, in verband met hun toetreding tot de Europese Unie *** Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2013 over het ontwerpbesluit van de Raad betreffende de sluiting van een overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika uit hoofde van artikel XXIV, lid 6, en artikel XXVIII van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel (GATT) 1994 betreffende de wijziging van de concessies die vervat zijn in de lijsten van verbintenissen van de Republiek Bulgarije en Roemenië, in verband met hun toetreding tot de Europese Unie (12213/2012 – C7-0409/2012 – 2012/0167(NLE)) (Goedkeuring) Het Europees Parlement, – gezien het ontwerpbesluit van de Raad (12213/2012), – gezien de ontwerpovereenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika uit hoofde van artikel XXIV, lid 6, en artikel XXVIII van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel (GATT) 1994 betreffende de wijziging van de concessies die vervat zijn in de lijsten van verbintenissen van de Republiek Bulgarije en Roemenië, in verband met hun toetreding tot de Europese Unie (12214/2012)), – gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 207, lid 4, eerste alinea, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), punt v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0409/2012), – gezien artikel 81 en artikel 90, lid 7, van zijn Reglement, – gezien de aanbeveling van de Commissie internationale handel (A7-0430/2012), 1. hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst; 2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Verenigde Staten van Amerika. 1 P7_TA-PROV(2013)0038 Richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten * Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2013 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten (COM(2012)0709 – C7-0410/2012 – 2012/0335(NLE)) (Raadpleging) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2012)0709), – gezien artikel 148, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C7-0410/2012), – gezien artikel 55 en artikel 46, lid 1, van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A7-0010/2013), 1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel; 2. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen; 3. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in de door het Parlement goedgekeurde tekst; 4. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie. 2 P7_TA-PROV(2013)0039 Transparantie van maatregelen ter regeling van de prijsstelling van geneesmiddelen voor menselijk gebruik ***I Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2013 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de transparantie van maatregelen ter regeling van de prijsstelling van geneesmiddelen voor menselijk gebruik en de opneming daarvan in de openbare stelsels van gezondheidszorg (COM(2012)0084 – C7-0056/2012 – 2012/0035(COD)) (Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan het Parlement en de Raad (COM(2012)0084), – gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0056/2012), – gezien het advies van de Commissie juridische zaken over de voorgestelde rechtsgrond, – gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de gemotiveerde adviezen die in het kader van protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid is uitgebracht door de Oostenrijkse Nationale Raad en het Luxemburgse parlement, en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel, – gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 12 juli 20121, – gezien de artikelen 55 en 37 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en het advies van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A70015/2013), 1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; 2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; 3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. 1 PB C 299 van 4.10.2012, blz. 81. 3 Amendement 3 Voorstel voor een richtlijn Overweging 4 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (4) De lidstaten zijn in de afgelopen decennia geconfronteerd met gestaag toenemende uitgaven aan geneesmiddelen, wat heeft geleid tot de invoering van steeds meer innovatieve en complexe beleidsmaatregelen ter beheersing van het verbruik van geneesmiddelen in het kader van hun openbare stelsel van gezondheidszorg. In het bijzonder hebben de autoriteiten van de lidstaten een brede reeks maatregelen ingevoerd om het voorschrijven van geneesmiddelen te beheersen, hun prijzen te reguleren of de voorwaarden voor overheidssteun aan geneesmiddelen vast te stellen. Dergelijke maatregelen hebben hoofdzakelijk als doel de volksgezondheid te bevorderen door de beschikbaarheid van voldoende geneesmiddelen tegen redelijke kosten te waarborgen en tegelijkertijd de financiële stabiliteit van openbare stelsels van gezondheidszorg te waarborgen. (4) De lidstaten zijn in de afgelopen decennia geconfronteerd met gestaag toenemende uitgaven aan geneesmiddelen, wat heeft geleid tot de invoering van steeds meer innovatieve en complexe beleidsmaatregelen ter beheersing van het verbruik van geneesmiddelen in het kader van hun openbare stelsel van gezondheidszorg. In het bijzonder hebben de autoriteiten van de lidstaten een brede reeks maatregelen ingevoerd om het voorschrijven van geneesmiddelen te beheersen, hun prijzen te reguleren of de voorwaarden voor overheidssteun aan geneesmiddelen vast te stellen. Dergelijke maatregelen hebben hoofdzakelijk als doel de volksgezondheid voor alle burgers te bevorderen door de beschikbaarheid van voldoende doeltreffende geneesmiddelen onder gelijke voorwaarden voor alle burgers van de Unie tegen redelijke kosten te waarborgen en tegelijkertijd gelijke toegang voor allen tot gezondheidszorg van hoge kwaliteit te waarborgen. Deze maatregelen dienen tevens te zijn gericht op de bevordering van onderzoek naar, ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen en medische innovatie. Geneesmiddelen die op de WHO-lijst als essentieel zijn aangemerkt, dienen voor patiënten in alle lidstaten beschikbaar te zijn, ongeacht de omvang van de markt. Amendement 4 Voorstel voor een richtlijn Overweging 4 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (4 bis) Om de toegankelijkheid van geneesmiddelen voor patiënten in de hele Unie en het daadwerkelijke vrije verkeer 4 van goederen te garanderen, is het noodzakelijk dat de lidstaten weldoordacht gebruik maken van internationale prijsvergelijkingen, met name door zich te richten op lidstaten met een vergelijkbaar inkomstenniveau. In het verleden is gebleken dat een ongedifferentieerd gebruik van internationale prijsvergelijkingen tot tekorten in lidstaten met lagere prijsniveaus en bijgevolg tot een verminderde beschikbaarheid van geneesmiddelen leidt. Amendement 5 Voorstel voor een richtlijn Overweging 6 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (6) Om de effecten van de verschillen op de interne markt te verminderen moeten nationale maatregelen voldoen aan minimumvormvoorschriften waardoor de partijen in kwestie kunnen controleren of deze maatregelen geen kwantitatieve beperkingen voor de invoer of uitvoer van geneesmiddelen inhouden of maatregelen met een gelijkwaardig effect. Echter, deze eisen mogen niet van invloed zijn op het beleid van die lidstaten die voor de prijsstelling van geneesmiddelen hoofdzakelijk afhankelijk zijn van vrije mededinging. Ook mogen ze niet van invloed zijn op nationale beleidsmaatregelen inzake prijsstelling en op de vaststelling van socialezekerheidsstelsels, tenzij dit noodzakelijk is om transparantie in de zin van deze richtlijn te bereiken en de werking van de interne markt te waarborgen. (6) Om de effecten van de verschillen op de interne markt te verminderen moeten nationale maatregelen voldoen aan minimumvormvoorschriften waardoor de partijen in kwestie kunnen controleren of deze maatregelen geen kwantitatieve beperkingen voor de invoer of uitvoer van geneesmiddelen inhouden of maatregelen met een gelijkwaardig effect. Tevens dienen deze minimumvormvoorschriften voor de bevoegde autoriteiten rechtszekerheid en transparantie te waarborgen bij het nemen van beslissingen omtrent de prijsstelling van geneesmiddelen en de opneming ervan in openbare stelsels van gezondheidszorg, het bevorderen van de productie van geneesmiddelen, het bespoedigen van het op de markt brengen van generieke geneesmiddelen en het aanmoedigen van onderzoek en ontwikkeling met betrekking tot nieuwe geneesmiddelen. Echter, deze eisen mogen niet van invloed zijn op het beleid van die lidstaten die voor de prijsstelling van geneesmiddelen hoofdzakelijk afhankelijk zijn van vrije mededinging. Ook mogen ze niet van invloed zijn op nationale beleidsmaatregelen inzake prijsstelling en 5 op de vaststelling van socialezekerheidsstelsels, tenzij dit noodzakelijk is om transparantie in de zin van deze richtlijn te bereiken en de werking van de interne markt te waarborgen. Amendement 6 Voorstel voor een richtlijn Overweging 8 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (8 bis) In toenemende mate maken bevoegde autoriteiten en houders van een vergunning voor het in de handel brengen gebruik van contractuele overeenkomsten om patiënten toegang te bieden tot innoverende behandelingen door een geneesmiddel in de openbare stelsels van gezondheidszorg op te nemen en tegelijkertijd voor bepaalde tijd toezicht te houden op van tevoren overeengekomen elementen, teneinde met name te kunnen reageren op gebleken onzekerheden met betrekking tot de doeltreffendheid en/of relatieve werkzaamheid en het adequate gebruik van een bepaald geneesmiddel. Vaak is meer tijd nodig voor het bepalen van de voorwaarden van dergelijke contractuele overeenkomsten dan de vastgelegde termijnen, hetgeen rechtvaardigt dat deze overeenkomsten buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen. Zulke overeenkomsten dienen te worden beperkt tot therapeutische gebieden waar zij de toegang van patiënten tot innoverende geneesmiddelen daadwerkelijk zouden vergemakkelijken of mogelijk zouden maken, en zij zouden vrijwillig moeten blijven en niet van invloed mogen zijn op het recht van de houder van een vergunning voor het in de handel brengen om een aanvraag overeenkomstig deze richtlijn in te dienen. 6 Amendement 7 Voorstel voor een richtlijn Overweging 9 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (9) Elke maatregel ter regeling, zowel direct als indirect, van de prijzen van geneesmiddelen alsmede elke maatregel ter bepaling van hun dekking door stelsels van gezondheidszorg moet worden gebaseerd op objectieve, verifieerbare criteria die onafhankelijk zijn van de herkomst van het geneesmiddel, en moet voorzien in adequate rechtsmiddelen, waaronder beroep op de rechter, voor benadeelde bedrijven. Deze eisen moeten evenzeer van toepassing zijn op nationale, regionale of lokale maatregelen ter controle of bevordering van het voorschrijven van specifieke geneesmiddelen, aangezien dergelijke maatregelen ook bepalen in hoeverre ze feitelijk worden gedekt door het stelsel van gezondheidszorg. (9) Elke maatregel ter regeling, zowel direct als indirect, van de prijzen van geneesmiddelen alsmede elke maatregel, met inbegrip van eventueel noodzakelijke aanbevelingen, ter bepaling van hun dekking door stelsels van gezondheidszorg moet worden gebaseerd op transparante, objectieve, verifieerbare criteria die onafhankelijk zijn van de herkomst van het geneesmiddel, en moet voorzien in adequate rechtsmiddelen, overeenkomstig de nationale procedures, voor benadeelde bedrijven. Deze eisen moeten evenzeer van toepassing zijn op nationale, regionale of lokale maatregelen ter controle of bevordering van het voorschrijven van specifieke geneesmiddelen, aangezien dergelijke maatregelen ook bepalen in hoeverre ze feitelijk worden gedekt door het stelsel van gezondheidszorg. Amendement 8 Voorstel voor een richtlijn Overweging 9 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (9 bis) De criteria die ten grondslag liggen aan besluiten welke de prijzen van geneesmiddelen rechtstreeks of onrechtstreeks regelen, alsmede maatregelen die bepalen in hoeverre geneesmiddelen vergoed worden door openbare stelsels van gezondheidszorg, moeten ook de evaluatie omvatten van onvervulde medische behoeften, van de klinische en maatschappelijke voordelen en van het innoverende karakter, zoals wordt gesteld in het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 12 juli 2012 over het voorstel voor een 7 richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de transparantie van maatregelen ter regeling van de prijsstelling van geneesmiddelen voor menselijk gebruik en de opneming daarvan in de openbare stelsels van gezondheidszorg1. Dergelijke criteria moeten ook de bescherming van de meest kwetsbaarste bevolkingsgroepen omvatten. _____________ 1 PB C 299 van 4.10.2012, blz. 81. Amendement 9 Voorstel voor een richtlijn Overweging 10 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (10) Aanvragen voor de goedkeuring van de prijs van een geneesmiddel of om te bepalen of het gedekt wordt door het stelsel van gezondheidszorg, moeten niet leiden tot onnodige vertraging van het in de handel brengen van dat geneesmiddel. Het is derhalve wenselijk dat deze richtlijn verplichte termijnen vaststelt waarbinnen nationale beslissingen genomen moeten worden. Met het oog op de doeltreffendheid ervan moeten de voorgeschreven termijnen ingaan op het tijdstip van ontvangst van de aanvraag en eindigen op het tijdstip waarop de beslissing in kwestie in werking treedt. Ze moeten alle evaluaties door deskundigen omvatten, met inbegrip van, waar van toepassing, evaluaties van gezondheidstechnologie alsmede alle administratieve stappen die nodig zijn om de beslissing te nemen en rechtskracht te verlenen. (10) Aanvragen voor de goedkeuring van de prijs van een geneesmiddel of om te bepalen of het gedekt wordt door het stelsel van gezondheidszorg, moeten niet leiden tot onnodige vertraging van het in de handel brengen van dat geneesmiddel. Het is derhalve wenselijk dat deze richtlijn verplichte termijnen vaststelt waarbinnen nationale beslissingen genomen moeten worden. Met het oog op de doeltreffendheid ervan moeten de voorgeschreven termijnen ingaan op het tijdstip van ontvangst van de aanvraag en eindigen op het tijdstip waarop de beslissing in kwestie in werking treedt. Ze moeten alle aanbevelingen en evaluaties door deskundigen omvatten, met inbegrip van, waar van toepassing, evaluaties van gezondheidstechnologie alsmede alle administratieve stappen die nodig zijn om de beslissing te nemen en rechtskracht te verlenen. 8 Amendement 10 Voorstel voor een richtlijn Overweging 10 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (10 bis) Om de naleving van deze termijnen te vergemakkelijken, kunnen aanvragers er baat bij hebben om de procedures voor de goedkeuring van een prijs of voor de opneming van een geneesmiddel in de openbare stelsels van gezondheidszorg nog vóór de officiële toekenning van een vergunning voor het in de handel brengen, op gang te brengen. Hiertoe kunnen de lidstaten de aanvragers toestaan om een aanvraag in te dienen zodra een positief advies is uitgebracht door het Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik of de nationale bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor de procedure betreffende het verlenen van de vergunning voor het in de handel brengen, al naar gelang het geval. In dit geval gaan de termijnen in op het ogenblik van de officiële ontvangst van de vergunning voor het in de handel brengen. Amendement 11 Voorstel voor een richtlijn Overweging 10 ter (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (10 ter) De steun van de Unie aan samenwerking inzake evaluatie van gezondheidstechnologie (HTA) overeenkomstig artikel 15 van Richtlijn 2011/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2011 betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg1 heeft tot doel HTAmethodes te optimaliseren en te coördineren die uiteindelijk ook moeten 9 leiden tot verkorting van de termijnen voor prijsstellings- en vergoedingsprocedures voor geneesmiddelen waarvoor de lidstaten HTA inzetten als onderdeel van hun besluitvorming. HTA omvat met name informatie over de relatieve werkzaamheid alsook de doeltreffendheid op de korte en lange termijn, waar van toepassing, van gezondheidstechnologie, waarbij ook de ruimere economische en maatschappelijke voordelen van het beoordeelde geneesmiddel in aanmerking worden genomen, overeenkomstig de methodologie van de bevoegde autoriteiten. HTA is een multidisciplinair proces dat de informatie over de medische, maatschappelijke, economische en ethische kwesties die verband houden met het gebruik van gezondheidstechnologie op systematische, transparante, objectieve en grondige wijze samenvat. Doel ervan is aan te zetten tot de formulering van een veilig en doeltreffend gezondheidsbeleid dat gericht is op de patiënt en topkwaliteit nastreeft. ______________ 1PB L 88 van 4.4.2011, blz. 1. Amendement 12 Voorstel voor een richtlijn Overweging 12 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (12) In haar mededeling "Executive Summary of the Pharmaceutical Sector Inquiry Report" ("Samenvatting van het verslag over het sectorale onderzoek naar de farmaceutische sector") toonde de Commissie aan dat prijsstellings- en vergoedingsprocedures het in de handel brengen van generieke geneesmiddelen op de markten van de Unie vaak vertragen. Voor het goedkeuren van de prijs van generieke geneesmiddelen en de opneming ervan in het stelsel van gezondheidszorg (12) In haar mededeling "Executive Summary of the Pharmaceutical Sector Inquiry Report" ("Samenvatting van het verslag over het sectorale onderzoek naar de farmaceutische sector") toonde de Commissie aan dat prijsstellings- en vergoedingsprocedures het in de handel brengen van generieke en biosimilaire geneesmiddelen op de markten van de Unie vaak vertragen. Voor het goedkeuren van de prijs van generieke en biosimilaire geneesmiddelen en de opneming ervan in 10 zou geen nieuwe of gedetailleerde beoordeling nodig hoeven te zijn, wanneer het referentiegeneesmiddel reeds een prijs heeft en in het stelsel van gezondheidszorg is opgenomen. Derhalve is het passend om voor generieke geneesmiddelen in dergelijke gevallen kortere termijnen vast te stellen. het stelsel van gezondheidszorg zou geen nieuwe of gedetailleerde beoordeling nodig hoeven te zijn, wanneer het referentiegeneesmiddel reeds een prijs heeft en in het stelsel van gezondheidszorg is opgenomen. Derhalve is het passend om voor generieke en biosimilaire geneesmiddelen in dergelijke gevallen kortere termijnen vast te stellen. Amendement 13 Voorstel voor een richtlijn Overweging 13 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (13) De rechtsmiddelen die in de lidstaten beschikbaar zijn, hebben een beperkte rol gespeeld bij het waarborgen van de naleving van de termijnen vanwege de vaak langdurige procedures in nationale rechtsgebieden, waardoor benadeelde bedrijven afzien van de beschikbare rechtsmiddelen. Om deze reden zijn doeltreffende mechanismen nodig om naleving van de termijnen voor prijsstelling en de besluitvorming inzake vergoedingen te controleren en handhaven. (13) De rechtsmiddelen die in de lidstaten beschikbaar zijn, hebben een beperkte rol gespeeld bij het waarborgen van de naleving van de termijnen vanwege de vaak langdurige procedures in nationale rechtsgebieden. Om deze reden zijn doeltreffende mechanismen nodig om een snelle regeling van inbreuken te waarborgen door middel van administratieve bemiddeling voordat het tot een rechtszaak komt en om naleving van de termijnen voor prijsstelling en de besluitvorming inzake vergoedingen te controleren en handhaven. Hiertoe kunnen de lidstaten een, eventueel reeds bestaande, administratieve instantie aanwijzen. Amendement 14 Voorstel voor een richtlijn Overweging 14 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (14) De kwaliteit, veiligheid en werkzaamheid van geneesmiddelen, met inbegrip van de bio-equivalentie van generieke geneesmiddelen ten opzichte van het referentiegeneesmiddel, worden vastgesteld in het kader van de procedures (14) De kwaliteit, veiligheid en werkzaamheid van geneesmiddelen, met inbegrip van de bio-equivalentie van generieke en de biosimilariteit van biosimiliaire geneesmiddelen ten opzichte van het referentiegeneesmiddel, worden 11 voor de verstrekking van vergunningen voor het in de handel brengen. De lidstaten moeten derhalve in het kader van de procedures voor de prijsstelling en bepaling van de vergoeding de aspecten waarop de vergunning voor het in de handel brengen berust, waaronder veiligheid, werkzaamheid of bioequivalentie, niet opnieuw beoordelen. vastgesteld in het kader van de procedures voor de verstrekking van vergunningen voor het in de handel brengen. In het kader van de besluiten voor de prijsstelling en bepaling van de vergoeding moeten de bevoegde autoriteiten die voor die besluiten verantwoordelijk zijn, derhalve de essentiële aspecten waarop de vergunning voor het in de handel brengen berust, waaronder kwaliteit, veiligheid, werkzaamheid, bio-equivalentie en biosimilariteit van het geneesmiddel, niet opnieuw beoordelen. In het geval van weesgeneesmiddelen zouden de bevoegde autoriteiten de criteria voor toekenning van de status van weesgeneesmiddel evenmin opnieuw moeten beoordelen. De bevoegde autoriteiten moeten evenwel onbeperkte toegang hebben tot de gegevens die de voor het in de handel brengen van een geneesmiddel bevoegde autoriteiten gebruiken, alsmede de mogelijkheid hebben om bijkomende relevante gegevens op te nemen of te genereren om een geneesmiddel te beoordelen in het licht van de opneming ervan in het openbare stelsel van gezondheidszorg. Amendement 15 Voorstel voor een richtlijn Overweging 14 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (14 bis) Het niet opnieuw beoordelen van de elementen waarop de vergunning voor het in de handel brengen is gebaseerd in het kader van prijsstellings- en vergoedingsprocedures mag de bevoegde autoriteiten echter niet beletten gegevens die tijdens de vergunningsprocedure voor het in de handel brengen zijn verkregen, op te vragen, te onderzoeken en te gebruiken ten behoeve van beoordeling en HTA. Wederzijdse beschikbaarstelling van gegevens tussen de bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor 12 vergunningen voor het in de handel brengen en voor prijsstelling en vergoeding moet op nationaal niveau mogelijk zijn indien dergelijke wederzijdse beschikbaarstelling bestaat. Ook moeten de bevoegde autoriteiten in staat zijn bijkomende relevante gegevens toe te voegen of te genereren ten behoeve van beoordeling en HTA. Amendement 16 Voorstel voor een richtlijn Overweging 15 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (15) Overeenkomstig Richtlijn 2001/83/EG houden intellectuele-eigendomsrechten geen reden in om een vergunning voor het in de handel brengen te weigeren, schorsen of in te trekken. Ook moeten aanvragen, besluitvormingsprocedures en beslissingen ter regeling van de prijzen van geneesmiddelen of ter bepaling van hun opneming in het stelsel van gezondheidszorg worden beschouwd als administratieve procedures die, als zodanig, losstaan van de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten. De nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor deze procedures, mogen, wanneer zij een aanvraag beoordelen met betrekking tot een generiek geneesmiddel, geen informatie eisen met betrekking tot de octrooistatus van het referentiegeneesmiddel; ook mogen zij niet de geldigheid onderzoeken van een vermeende inbreuk op intellectueleeigendomsrechten wanneer het generieke geneesmiddel geproduceerd of in de handel wordt gebracht ten gevolge van hun beslissing. Derhalve mogen kwesties met betrekking tot intellectueleeigendomsrechten ook geen invloed hebben op procedures inzake de prijsstelling en de vergoeding van geneesmiddelen in de lidstaten noch deze (15) Overeenkomstig Richtlijn 2001/83/EG houden intellectuele-eigendomsrechten geen reden in om een vergunning voor het in de handel brengen te weigeren, schorsen of in te trekken. Ook moeten aanvragen, besluitvormingsprocedures en beslissingen ter regeling van de prijzen van geneesmiddelen of ter bepaling van hun opneming in het stelsel van gezondheidszorg worden beschouwd als administratieve procedures die, als zodanig, losstaan van de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten. De nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor deze procedures, mogen, wanneer zij een aanvraag beoordelen met betrekking tot een bio-equivalent generiek of biosimilair geneesmiddel, geen informatie eisen met betrekking tot de octrooistatus van het referentiegeneesmiddel; wel zouden zij de geldigheid moeten kunnen onderzoeken van een vermeende inbreuk op intellectuele-eigendomsrechten wanneer het bio-equivalente of biosimilaire generieke geneesmiddel geproduceerd of in de handel wordt gebracht ten gevolge van hun beslissing. Deze bevoegdheid moet bij de lidstaten blijven berusten. Onverminderd de verantwoordelijkheid van de lidstaten om informatie te onderzoeken, mogen kwesties met betrekking tot intellectuele- 13 vertragen. eigendomsrechten ook geen invloed hebben op de prijsstelling en procedures inzake de vergoeding van generieke geneesmiddelen in de lidstaten noch deze vertragen. Amendement 17 Voorstel voor een richtlijn Overweging 15 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (15 bis) De lidstaten voorzien in openbare beschikbaarheid van documenten en informatie in een adequate publicatie, overeenkomstig de nationale gewoonten, waaronder eventueel een elektronisch en on-line formaat. Zij moeten tevens zorgen dat de verschafte informatie begrijpelijk is en in een redelijke hoeveelheid ter beschikking wordt gesteld. De Commissie en de lidstaten moeten tevens onderzoeken hoe zij blijven samenwerken met betrekking tot de werking van de EURIPID-databank met prijsinformatie, die een meerwaarde voor de hele EU oplevert, wat prijstransparantie betreft. Amendement 18 Voorstel voor een richtlijn Overweging 15 ter (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (15 ter) Het beginsel van transparantie, integriteit en onafhankelijkheid van de besluitvorming door de nationale bevoegde autoriteiten moet worden gewaarborgd door middel van openbaarmaking van de namen van de deskundigen die zitting hebben in de organen welke verantwoordelijk zijn voor het nemen van besluiten omtrent prijsstelling en vergoeding, tezamen met de openbaarmaking van hun belangenverklaringen en de procedurele stappen die leiden tot besluiten omtrent 14 prijsstelling en vergoeding. Amendement 19 Voorstel voor een richtlijn Overweging 16 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (16) Lidstaten hebben op regelmatige basis hun stelsels van gezondheidszorg gewijzigd of nieuwe maatregelen vastgesteld die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 89/105/EEG vallen. Het is derhalve noodzakelijk om informatiemechanismen vast te stellen die tot doel hebben om enerzijds de raadpleging van belanghebbenden zeker te stellen, en om anderzijds een preventieve dialoog met de Commissie over de toepassing van deze richtlijn mogelijk te maken. (16) Lidstaten hebben op regelmatige basis hun stelsels van gezondheidszorg gewijzigd of nieuwe maatregelen vastgesteld die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 89/105/EEG vallen. Het is derhalve noodzakelijk om een informatiemechanisme vast te stellen dat tot doel heeft om de raadpleging van alle belanghebbenden, met inbegrip van maatschappelijke organisaties, zeker te stellen. Amendement 20 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – lid 1 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 1. De lidstaten zien erop toe dat de nationale, regionale of lokale wettelijke of bestuursrechtelijke maatregelen ter controle van de prijzen van geneesmiddelen voor menselijk gebruik of ter bepaling van het aanbod aan geneesmiddelen dat valt onder de stelsels van gezondheidszorg, met inbegrip van de dekkingsgraad en de voorwaarden voor vergoeding, voldoen aan de bepalingen van deze richtlijn. 1. De lidstaten zien erop toe dat de nationale, regionale of lokale wettelijke of bestuursrechtelijke maatregelen ter controle van de prijzen van geneesmiddelen voor menselijk gebruik of ter bepaling van het aanbod aan geneesmiddelen dat valt onder de stelsels van gezondheidszorg, met inbegrip van de dekkingsgraad en de voorwaarden voor vergoeding, voldoen aan de bepalingen van deze richtlijn. De lidstaten zien erop toe dat deze maatregelen op hun respectieve grondgebied niet nog eens op regionaal of lokaal niveau wordt herhaald. 15 Amendement 21 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – lid 2 – alinea 1 – letter a Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (a) vrijwillige contractuele overeenkomsten gesloten tussen overheidsinstanties en de houder van een vergunning voor het in de handel brengen van een geneesmiddel met als doel de effectieve verstrekking van het geneesmiddel aan patiënten onder specifieke voorwaarden mogelijk te maken; a) contractuele overeenkomsten die vrijwillig gesloten zijn tussen overheidsinstanties en de houder van een vergunning voor het in de handel brengen van een geneesmiddel en die tot doel hebben een geneesmiddel in een nationaal stelsel van gezondheidszorg op te nemen en tegelijkertijd toezicht te houden op door de twee partijen vooraf overeengekomen elementen met betrekking tot de doeltreffendheid en/of de relatieve werkzaamheid of het passende gebruik van het geneesmiddel in kwestie, met als doel de effectieve verstrekking van dat geneesmiddel aan patiënten onder specifieke voorwaarden en gedurende een overeengekomen periode mogelijk te maken; Amendement 22 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – lid 2 – alinea 2 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement De bepalingen van deze richtlijn zijn van toepassing op maatregelen bedoeld om te bepalen welke geneesmiddelen in de overeenkomsten of overheidsopdrachten kunnen worden opgenomen. De bepalingen van deze richtlijn zijn van toepassing op maatregelen bedoeld om te bepalen welke geneesmiddelen in de overeenkomsten of overheidsopdrachten kunnen worden opgenomen. Overeenkomstig de Unie- en nationale wetgeving betreffende bedrijfsmatige vertrouwelijkheid wordt de basisinformatie met betrekking tot in contractuele overeenkomsten of procedures voor openbare aanbestedingen opgenomen geneesmiddelen, zoals de naam van het geneesmiddel en de naam van de houder van de vergunning voor het in de handel brengen, openbaar gemaakt zodra de overeenkomsten of procedures zijn afgerond. 16 Amendement 23 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – lid 3 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 3 bis. Deze richtlijn laat de afgifte van een vergunning voor het in de handel brengen van een geneesmiddel overeenkomstig de procedure zoals bedoeld in artikel 6 van Richtlijn 2001/83/EG onverlet. Amendement 24 Voorstel voor een richtlijn Artikel 2 – punt 3 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 3 bis) "biosimilair geneesmiddel": een gelijkwaardig biologisch geneesmiddel dat is goedgekeurd overeenkomstig artikel 10, lid 4, van richtlijn 2001/83/EG; Amendement 25 Voorstel voor een richtlijn Artikel 2 – punt 5 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 5) "evaluatie van gezondheidstechnologie": een evaluatie van de relatieve werkzaamheid of van de doeltreffendheid op de korte en lange termijn van het geneesmiddel ten opzichte van andere gezondheidstechnologieën die worden toegepast bij de behandeling van de desbetreffende aandoening. 5) "evaluatie van gezondheidstechnologie": een evaluatie van ten minste de relatieve werkzaamheid of van de doeltreffendheid op de korte en lange termijn van het geneesmiddel ten opzichte van andere gezondheidstechnologieën of -interventies die worden toegepast bij de behandeling van de desbetreffende aandoening. Amendement 26 Voorstel voor een richtlijn Artikel 2 – punt 5 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 5 bis) "vrijwillige contractuele 17 overeenkomst": een overeenkomst gesloten tussen overheidsinstanties en de houder van een vergunning voor het in de handel brengen van een geneesmiddel, die noch verplicht of bij wet voorgeschreven is, noch het enige alternatief vormt voor opneming in de nationale regeling inzake prijsstelling en vergoeding. Amendement 27 Voorstel voor een richtlijn Artikel 2 – punt 5 ter (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (5 ter) "kwetsbare groepen": bevolkingsgroepen waarop maatregelen om te bepalen in hoeverre geneesmiddelen door de openbare stelsels van gezondheidszorg worden vergoed de grootste impact hebben, zoals kinderen, gepensioneerden, werklozen, personen die op weesgeneesmiddelen zijn aangewezen en chronisch zieken. Amendement 28 Voorstel voor een richtlijn Artikel 3 – lid 2 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 2. De lidstaten zien erop toe dat de houder van een vergunning op enig moment een verzoek om goedkeuring van de prijs van het middel kan indienen. De bevoegde autoriteiten reiken een officiële ontvangstbevestiging uit aan de aanvrager. 2. De lidstaten zien erop toe dat de houder van een vergunning een verzoek om goedkeuring van de prijs van het middel kan indienen nadat de vergunning voor het in de handel brengen van het product is verleend. De lidstaten kunnen de aanvrager van een vergunning voor het in de handel brengen ook de mogelijkheid bieden om een dergelijk verzoek voor de goedkeuring van een prijs in te dienen zodra het uit hoofde van verordening (EG) nr. 726/2004 opgerichte Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik of de bevoegde nationale autoriteit een positief advies heeft uitgebracht over het 18 verlenen van een vergunning voor het in de handel brengen van het betrokken geneesmiddel. De bevoegde autoriteiten reiken een officiële ontvangstbevestiging uit aan de aanvrager binnen 10 dagen na ontvangst van het verzoek. Amendement 29 Voorstel voor een richtlijn Artikel 3 – lid 3 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 3. De lidstaten dragen er zorg voor dat een besluit over de prijs die voor het betrokken geneesmiddel mag worden gevraagd, wordt genomen en aan de aanvrager wordt medegedeeld binnen 60 dagen na ontvangst van een aanvraag die, overeenkomstig de in de betrokken lidstaat gestelde eisen, door de houder van een vergunning is ingediend. Wanneer het besluitvormingsproces van de lidstaten echter een evaluatie van gezondheidstechnologie omvat, bedraagt de termijn voor de betrokken geneesmiddelen 90 dagen. Voor generieke geneesmiddelen geldt een termijn van 15 dagen, mits de prijs van het referentiegeneesmiddel door de bevoegde autoriteiten is goedgekeurd. 3. De lidstaten dragen er zorg voor dat een besluit over de prijs die voor het betrokken geneesmiddel mag worden gevraagd, wordt genomen en aan de aanvrager wordt medegedeeld binnen 90 dagen na ontvangst van een aanvraag die, overeenkomstig de in de betrokken lidstaat gestelde eisen, door de houder van een vergunning is ingediend. Voor generieke geneesmiddelen geldt een termijn van 30 dagen, mits de prijs van het referentiegeneesmiddel door de bevoegde autoriteiten is goedgekeurd. Indien van toepassing, maken de lidstaten gebruik van de evaluatie van gezondheidstechnologie als deel van hun besluitvormingsproces over de prijsstelling van geneesmiddelen. Amendement 30 Voorstel voor een richtlijn Artikel 3 – lid 5 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 5. Indien de bij de aanvraag gevoegde inlichtingen niet toereikend zijn, laten de bevoegde autoriteiten de aanvrager onverwijld tot in bijzonderheden weten welke aanvullende inlichtingen vereist zijn en nemen ze een definitief besluit binnen 60 dagen na ontvangst van deze 5. Indien de bij de aanvraag gevoegde inlichtingen niet toereikend zijn, laten de bevoegde autoriteiten de aanvrager onverwijld tot in bijzonderheden weten welke aanvullende inlichtingen vereist zijn en nemen ze een definitief besluit binnen 90 dagen na ontvangst van deze 19 aanvullende inlichtingen. Voor geneesmiddelen waarvoor lidstaten als onderdeel van hun besluitvormingsproces gebruikmaken van een evaluatie van gezondheidstechnologie, geldt echter een termijn van 90 dagen. Voor generieke geneesmiddelen geldt in ieder geval een termijn van 15 dagen, mits de prijs van het referentiegeneesmiddel door de bevoegde autoriteiten is goedgekeurd. De lidstaten eisen geen aanvullende inlichtingen die niet uitdrukkelijk door nationale wetgeving of administratieve richtsnoeren worden vereist. aanvullende inlichtingen. Voor generieke geneesmiddelen geldt in ieder geval een termijn van 30 dagen, mits de prijs van het referentiegeneesmiddel door de bevoegde autoriteiten is goedgekeurd. Amendement 31 Voorstel voor een richtlijn Artikel 3 – lid 8 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 8. De lidstaten maken in een passende publicatie de criteria bekend die door de bevoegde autoriteiten zullen worden gehanteerd wanneer zij de prijzen van geneesmiddelen goedkeuren. 8. De lidstaten maken de criteria bekend die door de bevoegde autoriteiten zullen worden gehanteerd wanneer zij de prijzen van geneesmiddelen goedkeuren. Deze criteria alsmede informatie over de besluitvormingsautoriteiten op nationaal of regionaal niveau worden openbaar gemaakt. Amendement 32 Voorstel voor een richtlijn Artikel 3 – lid 9 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 9. Indien de bevoegde autoriteiten besluiten de prijs van een specifiek genoemd geneesmiddel op eigen initiatief te verlagen, dient het besluit een motivering te bevatten die is gebaseerd op objectieve, verifieerbare criteria, inclusief een evaluatie, advies of aanbeveling van deskundigen, waarop het besluit is gebaseerd. Het besluit wordt aan de houder van de vergunning medegedeeld, die in 9. Indien de bevoegde autoriteiten besluiten de prijs van een specifiek genoemd geneesmiddel op eigen initiatief te verlagen, dient het besluit een motivering te bevatten die is gebaseerd op objectieve, verifieerbare criteria. Het besluit wordt aan de houder van de vergunning medegedeeld, die in kennis wordt gesteld van de rechtsmiddelen die hem ter beschikking staan, waaronder 20 kennis wordt gesteld van de rechtsmiddelen die hem ter beschikking staan, waaronder beroep op de rechter, en van de daarvoor gestelde termijnen. beroep op de rechter, en van de daarvoor gestelde termijnen. Het besluit en een samenvatting van de motivering worden onverwijld openbaar gemaakt. Amendement 33 Voorstel voor een richtlijn Artikel 4 – lid 2 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 2. De lidstaten zien erop toe dat de houder van een vergunning op enig moment een verzoek tot verhoging van de prijs van het middel kan indienen. De bevoegde autoriteiten reiken een officiële ontvangstbevestiging uit aan de aanvrager. 2. De lidstaten zien erop toe dat de houder van een vergunning een verzoek tot verhoging van de prijs van het middel kan indienen overeenkomstig de nationale wetgeving. De bevoegde autoriteiten reiken een officiële ontvangstbevestiging uit aan de aanvrager binnen 10 dagen na ontvangst van het verzoek. Amendement 34 Voorstel voor een richtlijn Artikel 4 – lid 3 – alinea 1 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 3. De lidstaten dragen er zorg voor dat een besluit over een verzoek tot verhoging van de prijs van een geneesmiddel, dat overeenkomstig de in de betrokken lidstaat gestelde eisen door de houder van een vergunning is ingediend, binnen 60 dagen na ontvangst wordt genomen en aan de aanvrager medegedeeld. 3. De lidstaten dragen er zorg voor dat een besluit inzake goedkeuring of afwijzing van een verzoek tot verhoging van de prijs van een geneesmiddel, dat overeenkomstig de in de betrokken lidstaat gestelde eisen door de houder van een vergunning is ingediend, binnen 90 dagen na ontvangst wordt genomen en aan de aanvrager medegedeeld. Amendement 35 Voorstel voor een richtlijn Artikel 4 – lid 4 – alinea 2 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement De aanvrager verschaft de bevoegde autoriteiten de nodige informatie, met De aanvrager verschaft de bevoegde autoriteiten de nodige informatie, met 21 inbegrip van bijzonderheden over de factoren die sedert de laatste prijsstelling voor het geneesmiddel zijn opgetreden en die volgens hem de prijsverhoging rechtvaardigen. Indien de bij de aanvraag gevoegde inlichtingen niet toereikend zijn, laten de bevoegde autoriteiten de aanvrager onverwijld tot in bijzonderheden weten welke aanvullende inlichtingen vereist zijn en nemen ze een definitief besluit binnen 60 dagen na ontvangst van deze aanvullende inlichtingen. De lidstaten eisen geen aanvullende inlichtingen die niet uitdrukkelijk door nationale wetgeving of administratieve richtsnoeren worden vereist. inbegrip van bijzonderheden over de factoren die sedert de laatste prijsstelling voor het geneesmiddel zijn opgetreden en die volgens hem de prijsverhoging rechtvaardigen. Indien de bij de aanvraag gevoegde inlichtingen niet toereikend zijn, laten de bevoegde autoriteiten de aanvrager onverwijld tot in bijzonderheden weten welke aanvullende inlichtingen vereist zijn en nemen ze een definitief besluit binnen 90 dagen na ontvangst van deze aanvullende inlichtingen. Amendement 36 Voorstel voor een richtlijn Artikel 4 – lid 5 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 5. Bij ontstentenis van een besluit binnen de in de leden 3 en 4 gestelde termijn mag de aanvrager de voorgestelde prijsverhoging toepassen. Schrappen Amendement 37 Voorstel voor een richtlijn Artikel 5 – lid 1 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 1. Indien de bevoegde autoriteiten van een lidstaat een prijsblokkering of een prijsverlaging invoeren voor alle geneesmiddelen of bepaalde categorieën geneesmiddelen, publiceert de lidstaat een motivering die is gebaseerd op objectieve, verifieerbare criteria, inclusief in voorkomende gevallen een verantwoording van de categorieën geneesmiddelen waarop de prijsblokkering of de prijsverlaging van toepassing is. 1. Indien de bevoegde autoriteiten van een lidstaat een prijsblokkering of een prijsverlaging invoeren voor alle geneesmiddelen of bepaalde categorieën geneesmiddelen, publiceert de lidstaat een motivering die is gebaseerd op objectieve, verifieerbare criteria, inclusief in voorkomende gevallen een verantwoording van de categorieën geneesmiddelen waarop de prijsblokkering of de prijsverlaging van toepassing is. De lidstaten voeren een jaarlijkse evaluatie uit van die beslissingen van hun bevoegde 22 autoriteiten. Amendement 38 Voorstel voor een richtlijn Artikel 5 – lid 2 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 2. Houders van een vergunning kunnen verzoeken om een afwijking van een prijsblokkering of prijsverlaging, indien dit door bijzondere redenen gerechtvaardigd wordt. De aanvraag dient naar behoren met redenen te zijn omkleed. De lidstaten zien erop toe dat de houder van een vergunning op enig moment een verzoek om afwijking kan indienen. De bevoegde autoriteiten reiken een officiële ontvangstbevestiging uit aan de aanvrager. 2. Houders van een vergunning kunnen verzoeken om een afwijking van een prijsblokkering of prijsverlaging, indien dit door bijzondere redenen gerechtvaardigd wordt. De aanvraag dient naar behoren met redenen te zijn omkleed. De lidstaten zien erop toe dat de houder van een vergunning op enig moment een verzoek om afwijking kan indienen. De bevoegde autoriteiten reiken een officiële ontvangstbevestiging uit aan de aanvrager binnen 10 dagen na ontvangst van het verzoek. Amendement 39 Voorstel voor een richtlijn Artikel 5 – lid 3 – alinea 1 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 3. De lidstaten dragen er zorg voor dat een met redenen omkleed besluit over een verzoek zoals bedoeld in lid 2 binnen 60 dagen na ontvangst van de aanvraag wordt genomen en aan de aanvrager wordt medegedeeld. Indien de bij de aanvraag gevoegde inlichtingen niet toereikend zijn, laten de bevoegde autoriteiten de aanvrager onverwijld tot in bijzonderheden weten welke aanvullende inlichtingen vereist zijn en nemen ze een definitief besluit binnen 60 dagen na ontvangst van deze aanvullende inlichtingen. Indien de afwijking wordt goedgekeurd, maken de bevoegde autoriteiten onverwijld de toegestane prijsverhoging bekend. 3. De lidstaten dragen er zorg voor dat een met redenen omkleed besluit over een verzoek zoals bedoeld in lid 2 binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag wordt genomen en aan de aanvrager wordt medegedeeld. Indien de bij de aanvraag gevoegde inlichtingen niet toereikend zijn, laten de bevoegde autoriteiten de aanvrager onverwijld tot in bijzonderheden weten welke aanvullende inlichtingen vereist zijn en nemen ze een definitief besluit binnen 90 dagen na ontvangst van deze aanvullende inlichtingen. Indien de afwijking wordt goedgekeurd, maken de bevoegde autoriteiten onverwijld de toegestane prijsverhoging bekend. 23 Amendement 40 Voorstel voor een richtlijn Artikel 7 – lid 2 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 2. De lidstaten zien erop toe dat een verzoek om opneming van een geneesmiddel in het openbare stelsel van gezondheidszorg te allen tijde door de vergunninghouder mag worden ingediend. Indien het openbare stelsel van gezondheidszorg uit meerdere stelsels of categorieën bestaat, heeft de vergunninghouder het recht een verzoek in te dienen om opneming van zijn geneesmiddel in het stelsel of de categorie van zijn keuze. De bevoegde autoriteiten reiken een officiële ontvangstbevestiging uit aan de aanvrager. 2. De lidstaten zien erop toe dat een verzoek om opneming van een geneesmiddel in het openbare stelsel van gezondheidszorg door de vergunninghouder mag worden ingediend nadat de vergunning voor het in de handel brengen van het geneesmiddel is verleend. De lidstaten kunnen de aanvrager van een vergunning voor het in de handel brengen ook de mogelijkheid bieden om een dergelijk verzoek om opneming in te dienen zodra het uit hoofde van verordening (EG) nr. 726/2004 opgerichte Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik of de bevoegde nationale autoriteit een positief advies heeft uitgebracht over het verlenen van een vergunning voor het in de handel brengen van het betrokken geneesmiddel. De bevoegde autoriteiten reiken een officiële ontvangstbevestiging uit aan de aanvrager binnen 10 dagen na ontvangst van het verzoek. Amendement 41 Voorstel voor een richtlijn Artikel 7 – lid 4 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 4. De lidstaten dragen er zorg voor dat een besluit over een verzoek om opneming van een geneesmiddel in het openbare stelsel van gezondheidszorg, dat overeenkomstig de in de betrokken lidstaat gestelde eisen door de vergunninghouder is ingediend, binnen 60 dagen na ontvangst wordt genomen en aan de aanvrager medegedeeld. Wanneer het besluitvormingsproces van de lidstaten echter een evaluatie van 4. De lidstaten dragen er zorg voor dat een besluit over een verzoek om opneming van een geneesmiddel in het openbare stelsel van gezondheidszorg, dat overeenkomstig de in de betrokken lidstaat gestelde eisen door de vergunninghouder is ingediend, binnen 90 dagen na ontvangst wordt genomen en aan de aanvrager medegedeeld. Voor generieke geneesmiddelen bedraagt deze termijn 30 dagen, op voorwaarde dat het 24 referentiegeneesmiddel al in het openbare stelsel van gezondheidszorg is opgenomen. Indien van toepassing, maken de lidstaten gebruik van de evaluatie van gezondheidstechnologie als deel van hun besluitvormingsproces over de opneming van geneesmiddelen in het openbare stelsel van gezondheidszorg. gezondheidstechnologie omvat, bedraagt de termijn voor de betrokken geneesmiddelen 90 dagen. Voor generieke geneesmiddelen bedraagt deze termijn 15 dagen, op voorwaarde dat het referentiegeneesmiddel al in het openbare stelsel van gezondheidszorg is opgenomen. Amendement 42 Voorstel voor een richtlijn Artikel 7 – lid 5 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 5. Indien de bij de aanvraag gevoegde inlichtingen niet toereikend zijn, laten de bevoegde autoriteiten de aanvrager onverwijld tot in bijzonderheden weten welke aanvullende inlichtingen vereist zijn en nemen ze een definitief besluit binnen 60 dagen na ontvangst van deze aanvullende inlichtingen. Wanneer het besluitvormingsproces van de lidstaten echter een evaluatie van gezondheidstechnologie omvat, bedraagt de termijn voor de betrokken geneesmiddelen 90 dagen. Voor generieke geneesmiddelen bedraagt deze termijn 15 dagen, op voorwaarde dat het referentiegeneesmiddel al in het openbare stelsel van gezondheidszorg is opgenomen. De lidstaten eisen geen aanvullende inlichtingen die niet uitdrukkelijk door nationale wetgeving of administratieve richtsnoeren worden vereist. 5. Indien de bij de aanvraag gevoegde inlichtingen niet toereikend zijn, laten de bevoegde autoriteiten de aanvrager onverwijld tot in bijzonderheden weten welke aanvullende inlichtingen vereist zijn en nemen ze een definitief besluit binnen 90 dagen na ontvangst van deze aanvullende inlichtingen. Voor generieke geneesmiddelen bedraagt deze termijn 30 dagen, op voorwaarde dat het referentiegeneesmiddel al in het openbare stelsel van gezondheidszorg is opgenomen. Amendement 43 Voorstel voor een richtlijn Artikel 7 – lid 6 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 6. Ongeacht de organisatie van hun interne 6. Ongeacht de organisatie van hun interne 25 procedures zien de lidstaten erop toe dat de in lid 5 van dit artikel vastgestelde procedure voor opneming en de in artikel 3 vastgestelde procedure voor goedkeuring van een prijs samen niet meer dan 120 dagen vergen. Wanneer het besluitvormingsproces van de lidstaten echter een evaluatie van gezondheidstechnologie omvat, mag de termijn voor de betrokken geneesmiddelen niet meer dan 180 dagen bedragen. Voor generieke geneesmiddelen mag deze termijn niet meer dan 30 dagen bedragen, op voorwaarde dat het referentiegeneesmiddel al in het openbare stelsel van gezondheidszorg is opgenomen. Deze termijnen mogen overeenkomstig lid 5 van dit artikel of lid 5 van artikel 3 worden verlengd. procedures zien de lidstaten erop toe dat de in lid 5 van dit artikel vastgestelde procedure voor opneming en de in artikel 3 vastgestelde procedure voor goedkeuring van een prijs samen niet meer dan 180 dagen vergen. Voor generieke geneesmiddelen mag deze termijn niet meer dan 60 dagen bedragen, op voorwaarde dat het referentiegeneesmiddel al in het openbare stelsel van gezondheidszorg is opgenomen. Deze termijnen mogen overeenkomstig lid 5 van dit artikel of lid 5 van artikel 3 worden verlengd. Amendement 44 Voorstel voor een richtlijn Artikel 7 – lid 7 – alinea's 2 en 2 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement De in dit lid bedoelde besluiten bevatten ook een advies of aanbeveling van deskundigen waarop ze zijn gebaseerd. De aanvrager wordt in kennis gesteld van alle rechtsmiddelen die hem ter beschikking staan, met inbegrip van het beroep in rechte, van de rechtsmiddelenprocedure overeenkomstig artikel 8, en van de daarvoor gestelde termijnen. De in dit lid bedoelde besluiten bevatten ook een advies of aanbeveling van deskundigen waarop ze zijn gebaseerd. De aanvrager wordt in kennis gesteld van alle bemiddelings- en rechtsmiddelenprocedures die hem ter beschikking staan en van de op deze procedures toepasselijke termijnen. De criteria die gelden voor de in de eerste alinea bedoelde besluiten, omvatten een beoordeling van de medische behoeften waarin niet is voorzien en van de klinische en maatschappelijke baten, de innovatie en de bescherming van de kwetsbaarste bevolkingsgroepen. Amendement 45 26 Voorstel voor een richtlijn Artikel 7 – lid 8 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 8. De lidstaten maken in een passende publicatie de criteria bekend die de bevoegde autoriteiten moeten hanteren bij hun besluit om geneesmiddelen al dan niet in het openbare stelsel van gezondheidszorg op te nemen, en delen deze mede aan de Commissie. 8. De lidstaten delen aan de Commissie de criteria mede die de bevoegde autoriteiten moeten hanteren bij hun besluit om geneesmiddelen al dan niet in het openbare stelsel van gezondheidszorg op te nemen. Deze criteria alsmede informatie over de besluitvormingsautoriteiten op nationaal of regionaal niveau worden openbaar gemaakt. Amendement 46 Voorstel voor een richtlijn Artikel 8 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement Rechtsmiddelenprocedure bij niet naleving van de termijnen voor de opneming van geneesmiddelen in stelsels van gezondheidszorg Bemiddelings- en rechtsmiddelenprocedures 1. De lidstaten waarborgen dat de aanvrager doeltreffende en snelle rechtsmiddelen ter beschikking staan, indien de in artikel 7 vastgestelde termijnen niet worden nageleefd. 1. De lidstaten waarborgen dat de aanvrager doeltreffende en snelle bemiddelings- en rechtsmiddelenprocedures ter beschikking staan, indien ongerechtvaardigde vertragingen ontstaan of de in artikel 7 vastgestelde termijnen niet worden nageleefd, overeenkomstig hun nationale wetgeving. 2. Voor de toepassing van de rechtsmiddelenprocedure wijzen de lidstaten een instantie aan, die zij de bevoegdheid verlenen om: 2. Voor de toepassing van de bemiddelings- en rechtsmiddelenprocedures kunnen de lidstaten een administratieve instantie aanwijzen, die zij de bevoegdheid verlenen om zo snel mogelijk in kort geding voorlopige maatregelen te nemen om de beweerde inbreuk ongedaan te maken of te voorkomen dat de betrokken belangen verder worden geschaad. a) zo snel mogelijk in kort geding voorlopige maatregelen te nemen om de 27 beweerde inbreuk ongedaan te maken of te voorkomen dat de betrokken belangen verder worden geschaad; b) de aanvrager bij niet naleving van de in artikel 7 vastgestelde termijnen schadevergoeding toe te kennen, wanneer schadevergoeding wordt gevorderd, tenzij de bevoegde autoriteit kan bewijzen dat zij niet aansprakelijk is voor de vertraging; c) een dwangsom op te leggen, berekend per dag vertraging. Voor de toepassing van onder c) wordt de dwangsom berekend naargelang de ernst van de inbreuk, de duur van de inbreuk en de noodzaak ervoor te zorgen dat de boete zelf een afschrikkende werking heeft om verdere inbreuken te voorkomen. De lidstaten mogen bepalen dat de in de eerste alinea bedoelde instantie rekening mag houden met de vermoedelijke gevolgen van eventuele maatregelen uit hoofde van dit lid voor alle belangen die kunnen worden geschaad, alsmede met het openbaar belang, en mag besluiten deze maatregelen niet toe te staan wanneer hun negatieve gevolgen groter dan hun voordelen zouden kunnen zijn. 3. Een besluit om geen voorlopige maatregelen te nemen laat andere door de verzoeker ingeroepen rechten onverlet. 4. De lidstaten waarborgen dat de door de voor de rechtsmiddelenprocedures verantwoordelijke instanties genomen besluiten op doeltreffende wijze kunnen worden gehandhaafd. 5. De in lid 2 bedoelde instantie is onafhankelijk van de bevoegde autoriteiten die belast zijn met de controle van de prijzen van geneesmiddelen of de bepaling van het aanbod aan door de stelsels van gezondheidszorg gedekte geneesmiddelen. 6. De in lid 2 bedoelde instantie motiveert haar besluit. Voorts wordt, wanneer die instantie geen rechterlijke instantie is, voorzien in procedures waarmee tegen de 28 door de onafhankelijke instantie genomen vermoedelijk onwettige maatregelen of vermoede tekortkomingen bij de uitoefening van de haar opgedragen bevoegdheden, beroep kan worden ingesteld bij een andere instantie die een rechterlijke instantie is in de zin van artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en die onafhankelijk is van zowel de bevoegde autoriteit als de in lid 2 bedoelde instantie. Voor de benoeming en de beëindiging van het mandaat van de leden van de in lid 2 bedoelde instantie gelden dezelfde voorwaarden als voor rechters, wat betreft de voor de benoeming bevoegde autoriteit, de duur van hun mandaat en hun afzetbaarheid. Ten minste de voorzitter van die instantie heeft dezelfde juridische en beroepskwalificaties als een rechter. Die instantie neemt haar besluiten na een procedure op tegenspraak en deze besluiten zijn, met middelen die door elke lidstaat worden vastgesteld, juridisch bindend. Amendement 47 Voorstel voor een richtlijn Artikel 9 – lid 1 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 1. Elke beslissing om een geneesmiddel uit te sluiten van dekking door het openbare stelsel van gezondheidszorg of om de dekkingsomvang of -voorwaarden van het betrokken product te wijzigen, omvat een motivering die gebaseerd is op objectieve, verifieerbare criteria. Alle evaluaties, adviezen of aanbevelingen van deskundigen waarop dergelijke beslissingen gebaseerd zijn, worden erin opgenomen. De aanvrager wordt in kennis gesteld van alle beschikbare rechtsmiddelen, met inbegrip van het beroep in rechte, en van de daarvoor gestelde termijnen. 1. Elke beslissing om een geneesmiddel uit te sluiten van dekking door het openbare stelsel van gezondheidszorg of om de dekkingsomvang of -voorwaarden van het betrokken product te wijzigen, omvat een motivering die gebaseerd is op objectieve, verifieerbare criteria. In dergelijke beslissingen worden een beoordeling van de medische behoeften waarin niet is voorzien, de klinische impact, de sociale kosten en de bescherming van de kwetsbaarste bevolkingsgroepen, alsmede alle evaluaties, adviezen of aanbevelingen van deskundigen waarop de beslissingen gebaseerd zijn opgenomen. De aanvrager 29 wordt in kennis gesteld van alle beschikbare rechtsmiddelen, met inbegrip van het beroep in rechte, en van de daarvoor gestelde termijnen. Amendement 48 Voorstel voor een richtlijn Artikel 9 – lid 2 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 2. Elke beslissing om een categorie van geneesmiddelen uit te sluiten van de dekking van het openbare stelsel van gezondheidszorg of om de dekkingsomvang of -voorwaarden van de betrokken categorie te wijzigen, omvat een motivering die gebaseerd is op objectieve, verifieerbare criteria en wordt gepubliceerd in een geschikte publicatie. 2. Elke beslissing om een categorie van geneesmiddelen uit te sluiten van de dekking van het openbare stelsel van gezondheidszorg of om de dekkingsomvang of -voorwaarden van de betrokken categorie te wijzigen, omvat een motivering die gebaseerd is op objectieve, verifieerbare criteria. Amendement 49 Voorstel voor een richtlijn Artikel 9 – lid 2 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 2 bis. Elke beslissing om een categorie geneesmiddelen uit te sluiten van de dekking van het openbare stelsel van gezondheidszorg wordt openbaar gemaakt, tezamen met een samenvatting van de motivering. Amendement 50 Voorstel voor een richtlijn Artikel 11 – lid 1 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 1. Leden 2, 3 en 4 zijn van toepassing wanneer een lidstaat maatregelen treft die tot doel hebben het voorschrijven van specifiek aangewezen geneesmiddelen te 1. Leden 2, 3 en 4 zijn van toepassing wanneer een lidstaat maatregelen treft die tot doel hebben het voorschrijven van specifiek aangewezen geneesmiddelen of 30 controleren of te bevorderen. een categorie geneesmiddelen te controleren of te bevorderen. Amendement 51 Voorstel voor een richtlijn Artikel 11 – lid 3 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 3. De in lid 1 bedoelde maatregelen, met inbegrip van alle evaluaties, adviezen of aanbevelingen van deskundigen waarop ze gebaseerd zijn, worden gepubliceerd in een geschikte publicatie. 3. De in lid 1 bedoelde maatregelen, met inbegrip van alle evaluaties, adviezen of aanbevelingen van deskundigen waarop ze gebaseerd zijn, worden gepubliceerd in een geschikte publicatie en ter beschikking gesteld van het publiek. Amendement 52 Voorstel voor een richtlijn Artikel 12 – lid 1 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 1 bis. Voor generieke geneesmiddelen omvatten de termijnen evenwel niet een bepaalde periode voor de indiening van een aanvraag en een bepaalde periode voor de daadwerkelijke inwerkingtreding van het desbetreffende besluit, op voorwaarde dat geen van deze perioden langer duurt dan één kalendermaand elk en dat deze perioden expliciet geregeld zijn door de nationale wetgeving of administratieve richtsnoeren. Amendement 53 Voorstel voor een richtlijn Artikel 12 – lid 1 ter (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 1 ter. Als in het kader van de besluitvorming is voorzien in onderhandelingen tussen de houder van een vergunning voor het in de handel brengen en de bevoegde autoriteit, worden 31 de in de artikelen 3, 4, 5 en 7 bedoelde termijnen opgeschort vanaf het moment waarop de bevoegde autoriteit haar voorstellen aan de vergunninghouder meedeelt totdat zij de reactie van de vergunninghouder op haar voorstellen ontvangt. Amendement 54 Voorstel voor een richtlijn Artikel 13 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement Aanvullend bewijs van kwaliteit, veiligheid, doeltreffendheid of bioequivalentie Niet-herbeoordeling van essentiële elementen van de vergunning voor het in de handel brengen In het kader van de besluitvorming over prijsstelling en vergoedingen worden de elementen waarop de vergunning voor het in de handel brengen gebaseerd is, met inbegrip van de kwaliteit, veiligheid, doeltreffendheid en bio-equivalentie van het geneesmiddel, niet opnieuw beoordeeld door de lidstaten. 1. In het kader van de besluitvorming over prijsstelling en vergoedingen worden de essentiële elementen waarop de vergunning voor het in de handel brengen gebaseerd is, zoals de kwaliteit, veiligheid, werkzaamheid, bio-equivalentie, biosimilariteit en criteria voor de toekenning van de status van weesgeneesmiddel, niet opnieuw beoordeeld door de bevoegde autoriteiten. 1 bis. Lid 1 laat het recht van de bevoegde autoriteiten onverlet om volledige toegang te vragen en te verkrijgen tot gegevens die tijdens de vergunningsprocedure voor het in de handel brengen zijn gegenereerd met het oog op de beoordeling en evaluatie van gezondheidstechnologie, zodat zij de relatieve werkzaamheid, alsmede de doeltreffendheid op de korte en lange termijn, indien van toepassing, van een geneesmiddel in het licht van de opneming ervan in het openbare stelsel van gezondheidszorg kunnen beoordelen. 1 ter. Ook moeten de bevoegde autoriteiten bijkomende gegevens kunnen toevoegen of genereren die voor de beoordeling van de geneesmiddelen relevant zijn. 32 Amendement 55 Voorstel voor een richtlijn Artikel 15 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement Wanneer een lidstaat van plan is een maatregel aan te nemen of te wijzigen die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn valt, stelt ze de belanghebbenden in staat om binnen een redelijke termijn hun zienswijze te geven over de ontwerpmaatregel. De bevoegde autoriteiten maken de regels bekend die van toepassing zijn op raadplegingen. De resultaten van de raadplegingen worden openbaar gemaakt, met uitzondering van vertrouwelijke informatie overeenkomstig Unie- en nationale wetgeving betreffende bedrijfsmatige vertrouwelijkheid. Wanneer een lidstaat van plan is een wetgevingsmaatregel aan te nemen of te wijzigen die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn valt, stelt ze de belanghebbenden, met inbegrip van maatschappelijke organisaties zoals patiëntenverenigingen en consumentenorganisaties, in staat om binnen een redelijke termijn hun zienswijze te geven over de ontwerpmaatregel. De bevoegde autoriteiten maken de regels bekend die van toepassing zijn op raadplegingen. De resultaten van de raadplegingen worden openbaar gemaakt, met uitzondering van vertrouwelijke informatie overeenkomstig Unie- en nationale wetgeving betreffende bedrijfsmatige vertrouwelijkheid. Amendement 56 Voorstel voor een richtlijn Artikel 15 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement Artikel 15 bis Transparantie van de besluitvormingsorganen en prijzen 1. De lidstaten waarborgen dat de bevoegde autoriteiten die de prijzen van geneesmiddelen controleren of bepalen welke geneesmiddelen door de stelsels van gezondheidszorg worden vergoed, een regelmatig bijgewerkte lijst openbaar maken van de leden van hun besluitvormingsorganen, tezamen met hun belangenverklaringen. 2. Lid 1 is tevens van toepassing op de in artikel 8, lid 2, bedoelde administratieve instantie. 33 3. De bevoegde autoriteiten publiceren minstens eenmaal per jaar in een passende publicatie een volledige lijst van de door hun openbare stelsels van gezondheidszorg gedekte geneesmiddelen en de prijzen die gedurende de periode in kwestie zijn vastgesteld, en delen deze mee aan de Commissie. Amendement 57 Voorstel voor een richtlijn Artikel 16 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement Artikel 16 Schrappen Kennisgeving van nationale ontwerpmaatregelen 1. Wanneer lidstaten van plan zijn een maatregel aan te nemen of te wijzigen die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn valt, delen zij de geplande ontwerpmaatregel onmiddellijk mede aan de Commissie, samen met de redenering waarop de maatregel gebaseerd is. 2. In voorkomend geval doen de lidstaten tegelijkertijd mededeling van de teksten van de in hoofdzaak en rechtstreeks betrokken wettelijke en bestuursrechtelijke basisbepalingen, indien kennis van die teksten noodzakelijk is om de gevolgen van de voorgestelde maatregel te beoordelen. 3. De lidstaten delen de in lid 1 bedoelde ontwerpmaatregel opnieuw mede, indien ze wijzigingen aanbrengen in het ontwerp die de reikwijdte of inhoud ervan aanzienlijk veranderen of die het aanvankelijk geplande tijdschema voor de tenuitvoerlegging inkorten. 4. De Commissie deelt haar opmerkingen binnen drie maanden mede aan de lidstaat die de ontwerpmaatregel heeft medegedeeld. De betrokken lidstaat houdt zoveel 34 mogelijk rekening met de opmerkingen van de Commissie, in het bijzonder als de opmerkingen aangeven dat de ontwerpmaatregel mogelijk onverenigbaar is met de wetgeving van de Unie. 5. Wanneer de betrokken lidstaat de ontwerpmaatregel definitief aanneemt, deelt ze de definitieve tekst onverwijld mede aan de Commissie. Als de Commissie overeenkomstig lid 4 opmerkingen heeft gemaakt, wordt bij deze mededeling een verslag gevoegd over de acties die ondernomen werden in antwoord op de opmerkingen van de Commissie. Amendement 58 Voorstel voor een richtlijn Artikel 17 – lid 1 – inleidende formule Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 1. Uiterlijk 31 januari […] [voeg een datum in: het jaar volgend op de datum vermeld in artikel 18, lid 1, eerste alinea], en uiterlijk 31 januari en 1 juli van elk daaropvolgend jaar verstrekken de lidstaten aan de Commissie en publiceren ze in een geschikte publicatie een gedetailleerd verslag met de volgende informatie: 1. Uiterlijk 31 januari […] [voeg een datum in: het jaar volgend op de datum vermeld in artikel 18, lid 1, eerste alinea], en uiterlijk 31 januari van elk daaropvolgend jaar verstrekken de lidstaten aan de Commissie en publiceren ze in een geschikte publicatie een gedetailleerd verslag met de volgende informatie: Amendement 59 Voorstel voor een richtlijn Artikel 17 – lid 2 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 2. De Commissie publiceert om de zes maanden een verslag over de informatie die de lidstaten voorgelegd hebben overeenkomstig lid 1. 2. De Commissie publiceert ieder jaar een verslag over de informatie die de lidstaten voorgelegd hebben overeenkomstig lid 1. 35 P7_TA-PROV(2013)0040 Gemeenschappelijk visserijbeleid ***I Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2013 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid (COM(2011)0425 – C7-0198/2011 – 2011/0195(COD)) (Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2011)0425), – gezien artikel 294, lid 2, en artikel 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0198/2011), – gezien het advies van de Commissie juridische zaken inzake de voorgestelde rechtsgrondslag, – gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 28 maart 20121, – gezien het advies van het Comité van de Regio’s van 4 mei 20122, – gezien de artikelen 55 en 37 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie visserij en de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Begrotingscommissie, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de Commissie regionale ontwikkeling(A7-0008/2013), 1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; 2. herinnert aan zijn resolutie van 8 juni 2011 over investeren in de toekomst: een nieuw meerjarig financieel kader (MFK) voor een concurrerend, duurzaam en integratiegericht Europa3; herhaalt dat er in het nieuwe MFK voldoende extra middelen nodig zijn om de Unie in staat te stellen haar bestaande beleidsprioriteiten evenals de nieuwe, in het Verdrag van Lissabon voorziene taken uit te voeren, en daarnaast te reageren op onvoorziene gebeurtenissen; verzoekt de Raad, indien hij het niet eens is met deze visie, duidelijk aan te geven welk van zijn politieke prioriteiten of projecten kunnen komen te vervallen, ongeacht hun bewezen Europese toegevoegde waarde; 1 2 3 OJ C 181 van 21.6.2012, blz. 183. OJ C 225 van 27.7.2012, blz. 20. Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0266. 36 3. wijst erop dat de geraamde financiële impact van het voorstel slechts een indicatie is ten behoeve van de wetgevingsautoriteit, en niet kan worden vastgesteld zolang er geen overeenstemming is over het voorstel voor een verordening tot vaststelling van het meerjarig financieel kader voor de periode 2014-2020; 4. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; 5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. 37 Amendement 2 Voorstel voor een verordening Overweging 2 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (2) Het gemeenschappelijk visserijbeleid is van toepassing op de instandhouding, het beheer en de exploitatie van mariene biologische hulpbronnen. Het toepassingsgebied van het gemeenschappelijk visserijbeleid bestrijkt, in verband met marktmaatregelen en financiële maatregelen ter ondersteuning van de GVB-doelstellingen, tevens de biologische zoetwaterhulpbronnen en de aquacultuur, en de verwerking en afzet van visserij- en aquacultuurproducten voor zover deze activiteiten worden uitgeoefend op het grondgebied van de lidstaten of in EU-wateren, inclusief door vissersvaartuigen die de vlag voeren van en geregistreerd zijn in derde landen, door EU-vissersvaartuigen of door onderdanen van de lidstaten, onverminderd de primaire verantwoordelijkheid van de vlaggenstaat en indachtig de bepalingen van artikel 117 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee. (2) Het gemeenschappelijk visserijbeleid is van toepassing op de instandhouding van mariene biologische hulpbronnen en op het beheer van de visserij daarop. Het toepassingsgebied van het gemeenschappelijk visserijbeleid bestrijkt, in verband met marktmaatregelen en financiële maatregelen ter ondersteuning van de GVB-doelstellingen, tevens de activiteiten in het kader van aquacultuur, en de verwerking en afzet van visserij- en aquacultuurproducten voor zover deze activiteiten worden uitgeoefend op het grondgebied van de lidstaten of in EUwateren, inclusief door vissersvaartuigen die de vlag voeren van en geregistreerd zijn in derde landen, door EU-vissersvaartuigen of door onderdanen van de lidstaten, onverminderd de primaire verantwoordelijkheid van de vlaggenstaat en indachtig de bepalingen van artikel 117 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee. Amendement 3 Voorstel voor een verordening Overweging 3 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (3) Het gemeenschappelijk visserijbeleid moet ervoor zorgen dat de activiteiten in het kader van de visserij en de aquacultuur bijdragen tot omstandigheden die vanuit ecologisch, economisch en sociaal gebied duurzaam op lange termijn zijn. Het GVB moet bovendien een bijdrage leveren tot een verhoging van de productiviteit, een billijke levensstandaard voor de visserijsector en stabiele markten, en moet ervoor zorgen dat de hulpbronnen (3) Het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) moet ervoor zorgen dat de activiteiten in het kader van de visserij en de aquacultuur bijdragen tot langdurige ecologische, economische en sociale duurzaamheid. In het kader van het GVB moeten bovendien regels worden vastgesteld voor de traceerbaarheid, veiligheid en kwaliteit van producten van de Unie en van importproducten, een billijke levensstandaard voor de 38 beschikbaar zijn en dat de consument tegen een redelijke prijs toegang heeft tot de voorraden. visserijsector, voedselzekerheid en stabiele markten, en het GVB moet ervoor zorgen dat de hulpbronnen beschikbaar zijn en dat de consument tegen een redelijke prijs toegang heeft tot de voorraden. Amendement 5 Voorstel voor een verordening Overweging 5 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (5) Tijdens de Wereldtop inzake duurzame ontwikkeling die in 2002 in Johannesburg heeft plaatsgevonden, hebben de EU en haar lidstaten zich ertoe verbonden op te treden tegen de aanhoudende achteruitgang van tal van visbestanden. De Unie moet er dan ook via een verbetering van haar gemeenschappelijk visserijbeleid prioritair voor zorgen dat de niveaus waarop de mariene biologische hulpbronnen worden geëxploiteerd, uiterlijk in 2015 op een niveau worden gehouden of gebracht dat de maximale duurzame opbrengst van de populaties van de beviste bestanden kan opleveren. Wanneer minder wetenschappelijke informatie beschikbaar is, kan het noodzakelijk zijn schattingen toe te passen op de maximale duurzame opbrengst. (5) Tijdens de Wereldtop inzake duurzame ontwikkeling die in 2002 in Johannesburg heeft plaatsgevonden, hebben de EU en haar lidstaten zich ertoe verbonden op te treden tegen de aanhoudende achteruitgang van tal van visbestanden. De Unie moet er dan ook via een verbetering van haar gemeenschappelijk visserijbeleid prioritair voor zorgen dat de visserijsterftecoëfficiënten uiterlijk in 2015 op een niveau wordt gebracht waarbij de visbestanden zich uiterlijk in 2020 kunnen herstellen boven een niveau dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren en waarbij alle herstelde bestanden op dit niveau kunnen worden gehouden. Wanneer minder wetenschappelijke informatie beschikbaar is, kan het noodzakelijk zijn schattingen toe te passen op de maximale duurzame opbrengst. Amendement 6 Voorstel voor een verordening Overweging 5 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (5 bis) Het begrip maximale duurzame opbrengst zoals vastgelegd in Unclos is een visserijbeheerdoelstelling die sinds de ratificatie van dit verdrag in 1998 wettelijk bindend voor de Unie is. Amendement 232 39 Voorstel voor een verordening Overweging 5 ter (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (5 ter) Het vaststellen van een visserijsterftecoëfficiënt onder het niveau dat noodzakelijk is om visbestanden te handhaven boven een niveau waarmee een maximale duurzame opbrengst kan worden gegenereerd, is de enige manier om ervoor te zorgen dat de visserijsector op lange termijn levensvatbaar wordt zonder afhankelijk te zijn overheidssteun. Amendement 7 Voorstel voor een verordening Overweging 5 quater (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (5 quater) Meerjarenplannen moeten het belangrijkste instrument zijn om ervoor te zorgen dat de visserijsterftecoëfficiënten uiterlijk in 2015 wordt gebracht op een niveau waarbij de visbestanden zich uiterlijk in 2020 kunnen herstellen boven een niveau dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren en waarbij alle herstelde bestanden op dit niveau kunnen worden gehouden. Alleen als de Unie zich ondubbelzinnig op deze streefdata vastlegt, kan worden gegarandeerd dat onmiddellijk wordt opgetreden en dat het herstelproces niet nog meer vertraging oploopt. Voor bestanden waarvoor nog geen meerjarenplan is vastgesteld, is het van essentieel belang dat de Raad zich bij de vaststelling van de vangstmogelijkheden geheel en al door de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid laat leiden. 40 Amendement 8 Voorstel voor een verordening Overweging 5 quinquies (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (5 quinquies) De meerjarenplannen moeten ook bepalingen kunnen omvatten waarbij de jaarlijkse schommelingen van de totaal toegestane vangst voor herstelde bestanden worden beperkt, om stabielere omstandigheden voor de visserijsector te creëren. De precieze grenzen van de schommelingen moeten in de meerjarenplannen worden vastgelegd. Amendement 9 Voorstel voor een verordening Overweging 5 sexies (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (5 sexies) Bij beheersbesluiten betreffende de maximale duurzame opbrengst (MDO) in gemengde visserij moet rekening worden gehouden met het feit dat het moeilijk is om op alle bestanden in een gebied met gemengde visserij tegelijk tegen maximale duurzame opbrengst te vissen, als wetenschappelijk advies aangeeft dat het erg moeilijk is om "verstikking" van soorten te voorkomen door selectiever vistuig in te zetten. De ICES en het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) moeten dan om advies worden verzocht over het geschikte niveau voor de visserijsterftecoëfficiënt. Amendement 10 Voorstel voor een verordening Overweging 5 septies (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (5 septies) De Unie en de lidstaten zorgen ervoor dat, als de vangstmogelijkheden 41 gedurende een overgangsperiode drastisch moeten worden verminderd om de maximale duurzame opbrengst te realiseren, adequate sociale en financiële maatregelen worden genomen om in de hele productieketen voldoende bedrijven in stand te houden teneinde een evenwicht tot stand te brengen tussen vlootcapaciteit en beschikbare hulpbronnen, wanneer de maximale duurzame opbrengst gehaald is. Amendement 12 Voorstel voor een verordening Overweging 7 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (7) De duurzame exploitatie van mariene biologische hulpbronnen moet worden gebaseerd op de voorzorgsbenadering, die dient te worden afgeleid uit het voorzorgsbeginsel als vermeld in artikel 191, lid 2, eerste alinea, van het Verdrag. (7) De duurzame exploitatie van mariene biologische hulpbronnen moet altijd worden gebaseerd op de voorzorgsbenadering, die dient te worden afgeleid uit het voorzorgsbeginsel als vermeld in artikel 191, lid 2, eerste alinea, van het Verdrag en bij deze exploitatie moet rekening worden gehouden met de beschikbare wetenschappelijke gegevens. Amendement 13 Voorstel voor een verordening Overweging 8 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (8) Het gemeenschappelijk visserijbeleid moet ertoe bijdragen dat het mariene milieu wordt beschermd en dat met name uiterlijk in 2020 een goede milieutoestand wordt bereikt, zoals is vastgesteld in artikel 1, lid 1, van Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (kaderrichtlijn mariene strategie). (8) Het gemeenschappelijk visserijbeleid moet ertoe bijdragen dat het mariene milieu wordt beschermd, dat commercieel beviste soorten duurzaam worden beheerd en dat met name uiterlijk in 2020 een goede milieutoestand wordt bereikt, zoals is vastgesteld in artikel 1, lid 1, van Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (kaderrichtlijn mariene strategie). 42 Amendement 14 Voorstel voor een verordening Overweging 8 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (8 bis) Het gemeenschappelijk visserijbeleid moet ook bijdragen tot de voorziening van de markt van de Unie met levensmiddelen met een hoge voedingswaarde, het terugdringen van de afhankelijkheid van de interne markt op voedselgebied, alsook tot nieuwe werkgelegenheid (direct en indirect) en economische groei in kustgebieden. Amendement 15 Voorstel voor een verordening Overweging 9 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (9) Het is noodzakelijk een ecosysteemgerichte benadering van het visserijbeheer ten uitvoer te leggen, de milieueffecten van visserijactiviteiten te beperken en ongewenste vangsten tot een minimum te herleiden en geleidelijk volledig te elimineren. (9) Het is noodzakelijk een ecosysteemgerichte benadering van het visserijbeheer ten uitvoer te leggen om ertoe bij te dragen dat de menselijke activiteiten zo gering mogelijke gevolgen voor het mariene ecosysteem hebben en dat ongewenste vangsten worden voorkomen, teruggedrongen en zo mogelijk geheel en al tegengehouden, en dat er geleidelijk een situatie wordt bereikt waarin alle vangsten worden aangeland. Amendement 17 Voorstel voor een verordening Overweging 12 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (12) Aangezien alle aspecten die te maken hebben met de Europese zeeën en oceanen, met elkaar verbonden zijn, moet bij de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk visserijbeleid rekening worden gehouden met de interactie met andere maritieme aangelegenheden, bijv. (12) Aangezien alle aspecten die te maken hebben met de Europese zeeën en oceanen, met elkaar verbonden zijn, moet bij de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk visserijbeleid rekening worden gehouden met de interactie met andere maritieme aangelegenheden en 43 maritieme ruimtelijke ordening, zoals deze worden behandeld in het geïntegreerd maritiem beleid. Coherentie en integratie moeten verzekerd zijn in het kader van het beheer van de verschillende sectorale beleidslijnen in zeegebieden als de Oostzee, de Noordzee, de Keltische zeeën, de Golf van Biskaje en de Iberische kust, de Middellandse Zee en de Zwarte Zee. moet dit beleid in het algemeen consistent zijn met het beleid van de Unie op andere terreinen, bijv. maritieme ruimtelijke ordening. Coherentie en integratie moeten verzekerd zijn in het kader van het beheer van de verschillende sectorale beleidslijnen in zeegebieden als de Oostzee, de Noordzee, de Keltische zeeën, de Golf van Biskaje en de Iberische kust, de Middellandse Zee en de Zwarte Zee. Amendement 18 Voorstel voor een verordening Overweging 14 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (14) De bestaande voorschriften tot beperking van de toegang tot de hulpbronnen in de 12-zeemijlszone van de lidstaten leggen de visserijinspanning in de kwetsbaarste delen van de EU-wateren aan banden en zijn de instandhouding ten goede gekomen. Deze voorschriften hebben ook geleid tot het voortbestaan van traditionele visserijactiviteiten die van cruciaal belang zijn voor de sociale en economische ontwikkeling van bepaalde kustgemeenschappen. De betrokken voorschriften dienen derhalve verder te worden toegepast. (14) De bestaande voorschriften tot beperking van de toegang tot de hulpbronnen in de 12-zeemijlszone van de lidstaten leggen de visserijinspanning in de kwetsbaarste delen van de EU-wateren aan banden en zijn de instandhouding ten goede gekomen. Deze voorschriften hebben ook geleid tot het voortbestaan van traditionele visserijactiviteiten die van cruciaal belang zijn voor de sociale en economische ontwikkeling van bepaalde kustgemeenschappen. De betrokken voorschriften dienen derhalve verder te worden toegepast en moeten zo mogelijk worden aangescherpt om preferentiële toegang te verlenen aan kleinschalige, ambachtelijke of kustvissers. Amendement 19 Voorstel voor een verordening Overweging 14 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (14 bis) De definitie van kleinschalige visserij dient te worden verruimd om, naast het criterium van de afmetingen van de vaartuigen, rekening te houden met een reeks criteria zoals de heersende weersomstandigheden, de effecten van 44 visserijtechnieken op het mariene ecosysteem, het aantal zeedagen en de kenmerken van het bedrijf dat de bestanden bevist. Met name kleine, vlak voor de kust gelegen eilanden die van de visserij afhankelijk zijn, dienen te worden erkend en ondersteund, zowel financieel als met toewijzing van extra hulpbronnen, teneinde ze in staat te stellen te overleven op een goed welvaartsniveau. Amendement 20 Voorstel voor een verordening Overweging 16 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (16) Een duurzame exploitatie van de mariene biologische hulpbronnen zal doeltreffender worden bereikt als wordt geopteerd voor een meerjarenaanpak van het visserijbeheer in het kader waarvan prioritair meerjarenplannen worden vastgesteld die zijn afgestemd op de specifieke kenmerken van elke visserijtak. (16) Een duurzame exploitatie van de mariene biologische hulpbronnen zal doeltreffender worden bereikt als wordt geopteerd voor een meerjarenaanpak van het visserijbeheer. Hiertoe dienen de lidstaten in nauwe samenwerking met de overheidsinstanties en de adviesraden de voorwaarden te scheppen voor duurzaamheid, ook op plaatselijk niveau, in het kader waarvan prioritair meerjarenplannen worden vastgesteld die afgestemd zijn op de specifieke kenmerken van elke visserijtak. Dit zou gestalte kunnen krijgen via gemeenschappelijk optreden op regionaal niveau en, op meer bindende wijze, via besluitvormingsprocedures die in de formulering van meerjarenplannen uitmonden. Amendement 21 Voorstel voor een verordening Overweging 17 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (17) Bestanden die gezamenlijk worden geëxploiteerd, zouden waar mogelijk in één meerjarenplan moeten worden ondergebracht. In de meerjarenplannen moet de basis voor de vaststelling van de (17) Bestanden die gezamenlijk worden geëxploiteerd, zouden waar mogelijk in één meerjarenplan moeten worden ondergebracht. In de meerjarenplannen moet de basis voor de vaststelling van de 45 vangstmogelijkheden worden vastgesteld, net als kwantificeerbare streefdoelen voor de duurzame exploitatie van de betrokken bestanden en mariene ecosystemen, duidelijke termijnen en vrijwaringsmechanismen voor onvoorziene ontwikkelingen. vangstmogelijkheden worden vastgesteld, net als kwantificeerbare streefdoelen voor de duurzame exploitatie van de betrokken bestanden en mariene ecosystemen, duidelijke termijnen en vrijwaringsmechanismen voor onvoorziene ontwikkelingen. De meerjarenplannen dienen tevens nauwkeurig gedefinieerde beheersdoelstellingen te bevatten, teneinde bij te dragen tot de duurzame exploitatie van de betrokken bestanden en mariene ecosystemen. Wanneer de beheersscenario's sociaal-economische gevolgen voor de betrokken regio's kunnen hebben, dienen deze plannen in overleg met de exploitanten in de visserijsector en wetenschappers, alsook met de institutionele partners te worden ontwikkeld. Amendement 22 Voorstel voor een verordening Overweging 18 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (18) Voorts zijn maatregelen nodig om de huidige hoge niveaus op het gebied van ongewenste vangsten en teruggooi naar beneden te halen en tot nul terug te brengen. Niet alleen leiden ongewenste vangsten en teruggooi tot aanzienlijke verspilling, zij hebben ook een negatieve invloed op de duurzame exploitatie van de mariene biologische hulpbronnen en de mariene ecosystemen, en op de rentabiliteit van de visserij. Daarom moet een verplichting worden vastgesteld om alle vangsten van beheerde bestanden die gedurende visserijactiviteiten in EUwateren of door EU-vissersvaartuigen worden bovengehaald, aan te landen en dient die verplichting geleidelijk ten uitvoer te worden gelegd. (18) Voorts zijn maatregelen nodig om de huidige hoge niveaus op het gebied van ongewenste vangsten naar beneden te halen en teruggooi geleidelijk tot nul terug te brengen. Jammer genoeg zijn vissers door eerdere wetgeving vaak verplicht kostbare hulpbronnen terug te gooien. Niet alleen leidt teruggooi tot aanzienlijke verspilling, zij heeft ook een negatieve invloed op de duurzame exploitatie van de mariene biologische hulpbronnen en de mariene ecosystemen, en op de rentabiliteit van de visserij. Daarom moet een verplichting worden vastgesteld om alle vangsten van beheerde bestanden die gedurende visserijactiviteiten in EU-wateren of door EU-vissersvaartuigen worden bovengehaald, aan te landen en dient die verplichting geleidelijk ten uitvoer te worden gelegd. Er moet prioriteit worden toegekend aan het ontwikkelen, bevorderen en aanzwengelen van maatregelen en stimulansen ter 46 voorkoming van ongewenste vangsten. Amendement 23 Voorstel voor een verordening Overweging 18 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (18 bis) De verplichting alle vangsten aan te landen moet per visserijtak worden ingevoerd. De vissers moeten kunnen voortgaan met het teruggooien van soorten waarvan het overlevingspercentage volgens het beste beschikbare wetenschappelijke advies hoog is, wanneer ze worden teruggegooid in zee in bepaalde, specifiek voor de visserijtak gedefinieerde omstandigheden. Amendement 24 Voorstel voor een verordening Overweging 18 ter (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (18 ter) Om ervoor te zorgen dat de verplichting om alle vangsten aan te landen kan worden nageleefd en om het effect van de jaarlijks variërende samenstelling van de vangsten te temperen, wordt de lidstaten toegestaan quota tot een bepaald percentage van het ene jaar naar het andere over te dragen. Amendement 25 Voorstel voor een verordening Overweging 19 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (19) De aanlanding van ongewenste vangsten mag de marktdeelnemer geen volledig economisch voordeel opleveren. De bestemming van aangelande vangsten van vis onder de minimale instandhoudingsreferentiegrootte moet worden beperkt en de verkoop ervan voor (19) De aanlanding van ongewenste vangsten mag de marktdeelnemer geen volledig economisch voordeel opleveren. De bestemming van aangelande vangsten van vis onder de minimale instandhoudingsreferentiegrootte moet worden beperkt en de verkoop ervan voor 47 menselijke consumptie dient te worden uitgesloten. menselijke consumptie dient te worden uitgesloten. Elke lidstaat moet de kosteloze distributie van aangelande vis voor liefdadigheidsdoeleinden kunnen toestaan. Amendement 26 Voorstel voor een verordening Overweging 20 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (20) In het belang van de instandhouding van de bestanden moeten met betrekking tot bepaalde technische maatregelen duidelijke doelstellingen worden toegepast. (20) In het belang van de instandhouding van de bestanden en het aanpassingsvermogen van vissersvloten en visserijtakken moeten met betrekking tot bepaalde technische maatregelen duidelijke doelstellingen worden toegepast, en moeten de bestuursniveaus worden afgestemd op de beheersbehoeften. Amendement 27 Voorstel voor een verordening Overweging 21 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (21) Wat bestanden betreft waarvoor geen meerjarenplan is vastgesteld, moet aan de hand van de vaststelling van vangst- en/of visserijinspanningsbeperkingen worden gegarandeerd dat het exploitatieniveau dat de maximale duurzame opbrengst oplevert, wordt bereikt. (21) Wat bestanden betreft waarvoor geen meerjarenplan is vastgesteld, moet aan de hand van de vaststelling van vangst- en/of visserijinspanningsbeperkingen worden gegarandeerd dat het exploitatieniveau dat de maximale duurzame opbrengst oplevert, wordt bereikt. Als er onvoldoende gegevens beschikbaar zijn, moet er voor het visserijbeheer gebruik worden gemaakt van schattingsnormen. Amendement 28 Voorstel voor een verordening Overweging 21 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (21 bis) De Unie moet meer doen om te komen tot daadwerkelijke internationale samenwerking en beheer van bestanden 48 in de zeeën waaraan zowel lidstaten als derde landen gelegen zijn, en zo nodig daarvoor regionale organen voor visserijbeheer oprichten. De Unie moet met name pleiten voor de oprichting van een regionaal orgaan voor visserijbeheer in de Zwarte Zee. Amendement 29 Voorstel voor een verordening Overweging 22 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (22) Gezien de precaire economische situatie van de visserijsector en de mate waarin sommige kustgemeenschappen van de visserij afhankelijk zijn, is het noodzakelijk de relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten te garanderen door de vangstmogelijkheden over de lidstaten te verdelen op basis van een voorspelbaar aandeel in de bestanden voor elke lidstaat. (22) Gezien de precaire economische situatie van een deel van de visserijsector en de mate waarin sommige kustgemeenschappen van de visserij afhankelijk zijn, is het noodzakelijk de relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten te garanderen door de vangstmogelijkheden over de lidstaten te verdelen op basis van een voorspelbaar aandeel in de bestanden voor elke lidstaat. Amendement 30 Voorstel voor een verordening Overweging 25 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (25) De Commissie moet tijdelijke maatregelen kunnen vaststellen wanneer hetzij de instandhouding van de mariene biologische hulpbronnen, hetzij het mariene ecosysteem ernstig wordt bedreigd als gevolg van visserijactiviteiten en die bedreiging onmiddellijke actie vereist. (25) De Commissie moet, na overleg met de betrokken adviesraden en lidstaten, tijdelijke maatregelen kunnen vaststellen wanneer hetzij de instandhouding van de mariene biologische hulpbronnen, hetzij het mariene ecosysteem ernstig wordt bedreigd als gevolg van visserijactiviteiten en die bedreiging onmiddellijke actie vereist. Deze maatregelen moeten binnen een van tevoren vastgestelde termijn worden genomen en moeten voor een bepaalde periode gelden. Amendement 31 Voorstel voor een verordening Overweging 26 49 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (26) De lidstaten moeten instandhoudingsmaatregelen en technische maatregelen voor de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk visserijbeleid kunnen vaststellen, enerzijds om te komen tot een beleid dat beter is afgestemd op de realiteit en de specificiteit van elke visserijtak, en anderzijds om de naleving van het beleid te verbeteren. (26) De lidstaten moeten, met terdege inachtneming van de standpunten van de relevante adviesraden en betrokken partijen, instandhoudingsmaatregelen en technische maatregelen voor de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk visserijbeleid kunnen vaststellen, enerzijds om te komen tot een beleid dat beter is afgestemd op de realiteit en de specificiteit van de verschillende zeegebieden en elke visserijtak, en anderzijds om de naleving van het beleid te verbeteren. Amendement 32 Voorstel voor een verordening Overweging 26 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (26 bis) De lidstaten moeten worden aangespoord op regionale basis met elkaar samen te werken. Amendement 234 Voorstel voor een verordening Overweging 28 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (28 bis) Toegang tot de visserij moet stoelen op de vervulling van transparante en objectieve milieu- en sociale criteria, als middel voor het bevorderen van verantwoorde visserij dat dient om ervoor te zorgen dat exploitanten die vissen op de minst schadelijke wijze voor het milieu en die de meeste maatschappelijke voordelen genereren, worden aangemoedigd. Amendement 33 Voorstel voor een verordening Overweging 29 50 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (29) Uiterlijk op 31 december 2013 moet voor alle vaartuigen met een lengte over alles van ten minste 12 meter en alle andere vaartuigen die met sleeptuig zijn uitgerust, een systeem van overdraagbare visserijconcessies ten uitvoer worden gelegd dat betrekking heeft op de meeste bestanden die in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid worden beheerd. Lidstaten kunnen vaartuigen met een lengte over alles van maximaal 12 meter die niet met sleeptuig zijn uitgerust, uitsluiten van de toepassing van overdraagbare visserijconcessies. Een dergelijk systeem moet mee bijdragen tot door de sector ondernomen vlootreducties en tot betere economische prestaties, en moet tegelijkertijd juridisch sluitende en exclusieve overdraagbare visserijconcessies opleveren die toegang verlenen tot een deel van de jaarlijkse vangstmogelijkheden van een lidstaat. Aangezien de mariene biologische hulpbronnen een gemeenschappelijk goed zijn, mogen in het kader van de overdraagbare visserijconcessies slechts rechten tot het gebruik van een deel van de jaarlijkse vangstmogelijkheden van een lidstaat worden gecreëerd, die overeenkomstig vastgestelde regels kunnen worden ingetrokken. Schrappen Amendement 34 Voorstel voor een verordening Overweging 29 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (29 bis) De Commissie dient vlootbeoordelingen uit te voeren om geloofwaardige resultaten te verkrijgen over de precieze omvang van de overcapaciteit op uniaal niveau, om zo passende en gerichte instrumenten voor de terugdringing ervan te kunnen 51 voorstellen. Amendement 35 Voorstel voor een verordening Overweging 30 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (30) Visserijconcessies moeten kunnen worden overgedragen of geleast teneinde het beheer van de vangstmogelijkheden van het centrale niveau over te hevelen naar de visserijsector en op die manier ervoor te zorgen dat vissers die de sector verlaten, geen beroep hoeven te doen op financiële overheidssteun in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid. Schrappen Amendement 36 Voorstel voor een verordening Overweging 31 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (31) Gezien de specifieke kenmerken en de sociaaleconomische kwetsbaarheid van sommige kleinschalige vloten is het gerechtvaardigd het verplichte systeem van overdraagbare visserijconcessies enkel toe te passen op grote vaartuigen. Het systeem van overdraagbare visserijconcessies dient van toepassing te zijn op bestanden waarvoor vangstmogelijkheden worden toegewezen. Schrappen Amendement 37 Voorstel voor een verordening Overweging 31 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (31 bis) Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel moet elke lidstaat zelf kunnen beslissen welke methode hij wil gebruiken voor de toewijzing van de hem toegewezen vangstmogelijkheden, zonder dat er op niveau van de Unie een 52 toewijzingsysteem wordt opgelegd. Aldus blijft het de lidstaten vrijstaan al dan niet te kiezen voor een systeem van overdraagbare visserijconcessies. Amendement 38 Voorstel voor een verordening Overweging 31 ter (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (31 ter) Er moet een verplicht systeem voor het evalueren van de vlootregisters en het controleren van de capaciteitsplafonds worden gecreëerd, teneinde te bewerkstelligen dat de lidstaten de hun toegewezen capaciteitsplafonds respecteren en het controlesysteem voor de visserijtakken te verbeteren zodat de visserijcapaciteit in overeenstemming wordt gebracht met de beschikbare hulpbronnen. Amendement 39 Voorstel voor een verordening Overweging 32 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (32) Voor EU-vissersvaartuigen die niet in het kader van een systeem van overdraagbare visserijconcessies werken, kunnen specifieke maatregelen worden genomen om het aantal EUvissersvaartuigen af te stemmen op de beschikbare hulpbronnen. In het kader van dergelijke maatregelen moeten bindende vlootcapaciteitsmaxima worden vastgesteld en moeten, met betrekking tot buitenbedrijfstellingen die uit het Europees Visserijfonds worden gefinancierd, nationale regelingen voor toevoegingen/onttrekkingen worden aangenomen. (32) In sommige gevallen moeten de lidstaten nog steeds specifieke maatregelen nemen om hun vangstcapaciteit af te stemmen op de beschikbare hulpbronnen. Daarom moet de capaciteit voor elk bestand en elk zeegebied in de Unie worden beoordeeld. Deze beoordeling moet aan de hand van gemeenschappelijke richtsnoeren worden uitgevoerd. Elke lidstaat moet kunnen beslissen welke maatregelen en instrumenten hij wil inzetten om overmatige visserijcapaciteit te reduceren. Amendement 40 53 Voorstel voor een verordening Overweging 34 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (34) Om de visserij op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies te kunnen beheren, zijn geharmoniseerde, degelijke en accurate datareeksen nodig. Met het oog daarop moeten de lidstaten zorgen voor de verzameling van gegevens over de vloten en de door de vloten verrichte visserijactiviteiten, met name biologische gegevens over vangsten, inclusief teruggooi, en surveygegevens over de visbestanden en over de potentiële milieueffecten van visserijactiviteiten op het mariene ecosysteem. (34) Om de visserij op basis van volledig en accuraat wetenschappelijke advies te kunnen beheren, zijn geharmoniseerde, degelijke en accurate datareeksen nodig. Met het oog daarop moeten de lidstaten zorgen voor de verzameling van gegevens over de vloten en de door de vloten verrichte visserijactiviteiten, met name biologische gegevens over vangsten, inclusief teruggooi, en surveygegevens over de visbestanden en over de potentiële milieueffecten van visserijactiviteiten op het mariene ecosysteem. De Commissie moet de omstandigheden bevorderen die noodzakelijk zijn voor gegevensharmonisatie, teneinde een ecosysteemgerichte interpretatie van de hulpbronnen te bevorderen. Amendement 41 Voorstel voor een verordening Overweging 35 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (35) Tevens moeten gegevens worden verzameld die het gemakkelijker maken een economische beoordeling op te stellen van, enerzijds, de ondernemingen die actief zijn in de visserijsector, in de aquacultuur en in de verwerking van visserij- en aquacultuurproducten en, anderzijds, de werkgelegenheidstendensen in deze sectoren. (35) Tevens moeten gegevens worden verzameld die het gemakkelijker maken een economische beoordeling op te stellen van, enerzijds, alle ondernemingen die actief zijn in de visserijsector, in de aquacultuur en in de verwerking van visserij- en aquacultuurproducten, ongeacht hun omvang, en, anderzijds, de werkgelegenheidstendensen in deze sectoren, alsook gegevens over de impact van die ontwikkelingen op de visserijgemeenschappen. Amendement 42 Voorstel voor een verordening Overweging 36 54 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (36) De lidstaten moeten de verzamelde gegevens op basis van een meerjarenprogramma van de Unie beheren en ter beschikking van de eindgebruikers van de wetenschappelijke gegevens stellen. Tevens moeten de lidstaten onderling samenwerken aan het coördineren van de gegevensverzameling. Waar dat relevant is, moeten de lidstaten op het gebied van gegevensverzameling ook samenwerken met derde landen die tot hetzelfde zeegebied behoren. (36) De lidstaten moeten de verzamelde gegevens op basis van een meerjarenprogramma van de Unie beheren en ter beschikking van de eindgebruikers van de wetenschappelijke gegevens stellen, alsook van de betrokken partijen. De regionale autoriteiten moeten nauwer bij de activiteiten op het gebied van de gegevensverzameling worden betrokken. Tevens moeten de lidstaten onderling samenwerken aan het coördineren van de gegevensverzameling. Waar dat relevant is, moeten de lidstaten op het gebied van gegevensverzameling ook samenwerken met derde landen, zo mogelijk in het kader van een daartoe in het leven geroepen regionaal orgaan, met inachtneming van het internationaal recht en met name Unclos. Amendement 43 Voorstel voor een verordening Overweging 37 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (37) De beleidsgeoriënteerde visserijwetenschap moet worden versterkt aan de hand van op nationaal niveau vastgestelde en met andere lidstaten gecoördineerde programma's voor de verzameling van wetenschappelijke gegevens en voor onderzoek en innovatie op het gebied van de visserij, en aan de hand van instrumenten uit het onderzoeksen innovatiekader van de EU. (37) De beleidsgeoriënteerde visserijwetenschap moet worden versterkt aan de hand van op nationaal niveau vastgestelde en met andere lidstaten gecoördineerde programma's voor de verzameling van wetenschappelijke gegevens en voor onderzoek en innovatie op onafhankelijke basis op het gebied van de visserij, en aan de hand van instrumenten uit het onderzoeks- en innovatiekader van de EU, alsook aan de hand van de noodzakelijke, door de Commissie te ondernemen harmonisatie en systematisering van de gegevens. Amendement 44 Voorstel voor een verordening Overweging 38 55 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (38) De Unie moet de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid internationaal bevorderen. Hiertoe moet de Unie ernaar streven de prestatie van regionale en internationale organisaties op het gebied van instandhouding en beheer van internationale visbestanden te verbeteren door besluitvorming op basis van wetenschappelijke gegevens, betere naleving, grotere transparantie en participatie van de belanghebbenden te stimuleren en door illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (IOO-visserij) te bestrijden. (38) De Unie moet de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid internationaal bevorderen. Hiertoe moet de Unie ernaar streven de prestatie van regionale en internationale organisaties op het gebied van instandhouding en duurzaam beheer van internationale visbestanden te verbeteren door besluitvorming op basis van wetenschappelijke gegevens, betere naleving, grotere transparantie en effectieve participatie van de belanghebbenden te waarborgen en door illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (IOO-visserij) te bestrijden. Amendement 45 Voorstel voor een verordening Overweging 39 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (39) Met derde landen gesloten duurzamevisserijovereenkomsten moeten ervoor zorgen dat de visserijactiviteiten van de EU in wateren van derde landen gebaseerd zijn op het beste beschikbare wetenschappelijke advies en bijgevolg een duurzame exploitatie van de mariene biologische hulpbronnen garanderen. Dergelijke overeenkomsten voorzien tegen betaling van een financiële vergoeding door de EU in toegangsrechten en moeten bijdragen tot de totstandbrenging van een degelijk bestuurskader dat met name borg staat voor doeltreffende maatregelen op het gebied van toezicht, controle en bewaking. (39) Met derde landen gesloten duurzamevisserijovereenkomsten moeten ervoor zorgen dat de visserijactiviteiten van de EU in wateren van derde landen gebaseerd zijn op het beste beschikbare wetenschappelijke advies en bijgevolg een duurzame exploitatie en instandhouding van de mariene biologische hulpbronnen garanderen, met inachtneming van het overschotbeginsel waarvan sprake is in Unclos. Dergelijke overeenkomsten voorzien tegen betaling van een financiële vergoeding door de EU in toegangsrechten en moeten bijdragen tot de totstandbrenging van een degelijk systeem voor het verzamelen van gegevens en een degelijk bestuurskader dat met name borg staat voor doeltreffende maatregelen op het gebied van toezicht, controle en bewaking. Amendement 46 Voorstel voor een verordening Overweging 41 bis (nieuw) 56 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (41 bis) Gezien de ernstige piraterijproblemen waar vissersvaartuigen van de Unie die in het kader van bilaterale of multilaterale overeenkomsten in de wateren van derde landen opereren mee te maken hebben, en gezien hun grote kwetsbaarheid voor piraterij, moeten er meer maatregelen worden genomen om deze vaartuigen te beschermen. Amendement 47 Voorstel voor een verordening Overweging 42 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (42) De aquacultuur moet bijdragen tot de instandhouding van het potentieel van de op duurzaamheid gebaseerde voedselproductie in de hele Unie, met als doel de voedselzekerheid van de Europese burgers op de lange termijn te garanderen en mede tegemoet te komen aan de toenemende mondiale vraag naar aquatisch voedsel. (42) De aquacultuur moet bijdragen tot de instandhouding van het potentieel van de op duurzaamheid gebaseerde voedselproductie in de hele Unie, met als doel de voedselzekerheid en voedselvoorziening, alsook groei en werkgelegenheid voor de Europese burgers langdurig te garanderen en mede tegemoet te komen aan de toenemende mondiale vraag naar aquatisch voedsel. Amendement 48 Voorstel voor een verordening Overweging 46 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (46 bis) Gezien de specifieke kenmerken van de ultraperifere regio's, in het bijzonder hun geografische afstand en het belang van de visserij voor hun economie, moet er een adviesraad voor de ultraperifere regio's worden ingesteld, met drie subcomités (zuidwestelijke wateren, wateren in de zuidwestelijke Indische Oceaan, en wateren van de Antillen en Guyana). Die adviesraad moet mede ten doel hebben bij te dragen tot maatregelen tegen illegale, niet-gemelde en 57 onbeheerde visserij in de wereld. Amendement 49 Voorstel voor een verordening Overweging 47 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (47) Het concurrentievermogen van de visserij- en de aquacultuursector in de EU moet worden versterkt en er is behoefte aan vereenvoudiging, wil men de productie- en de afzetactiviteiten van de sector beter beheren. De gemeenschappelijke marktordening voor visserij- en aquacultuurproducten moet ervoor zorgen dat een gelijk speelveld voor alle in de Unie afgezette visserij- en aquacultuurproducten wordt gecreëerd, dat de consument in staat wordt gesteld bewustere keuzes te maken, dat verantwoord consumeren wordt gesteund en dat de economische kennis en het inzicht inzake de EU-markten in de hele bevoorradingsketen worden verbeterd. (47) Het concurrentievermogen van de visserij- en de aquacultuursector in de EU moet worden versterkt en er is behoefte aan vereenvoudiging, wil men de productie- en de afzetactiviteiten van de sector beter beheren, terwijl wordt gezorgd voor wederkerigheid in de handel met derde landen zodat een gelijk speelveld op de EU-markt wordt gecreëerd, niet alleen met betrekking tot de duurzaamheid van de visserij, maar ook met betrekking tot gezondheidscontroles; De gemeenschappelijke marktordening voor visserij- en aquacultuurproducten moet ervoor zorgen dat een gelijk speelveld voor alle afgezette visserij- en aquacultuurproducten wordt gecreëerd, ongeacht of ze uit de Unie of uit derde landen komen, dat de consument in staat wordt gesteld op basis van traceerbaarheid bewustere keuzes te maken, dat verantwoord consumeren wordt gesteund en dat de economische kennis en het inzicht inzake de EU-markten in de hele bevoorradingsketen worden verbeterd. Het deel van deze verordening over de gemeenschappelijke marktordening moet bepalingen bevatten die de invoer van visserij- en aquacultuurproducten afhankelijk maakt van de naleving van internationaal erkende sociale en milieunormen. Amendement 50 Voorstel voor een verordening Overweging 48 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (48) De gemeenschappelijke (48) De gemeenschappelijke 58 marktordening moet ten uitvoer worden gelegd overeenkomstig de internationale verbintenissen van de Unie, en met name de WTO-bepalingen. Het gemeenschappelijk visserijbeleid kan slechts slagen wanneer het wordt uitgerust met een doeltreffend systeem voor controle, inspectie en handhaving, inclusief maatregelen om de IOO-visserij te bestrijden. Om de naleving van de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid te garanderen, moet een EUsysteem voor controle, inspectie en handhaving worden vastgesteld. marktordening moet ten uitvoer worden gelegd overeenkomstig de internationale verbintenissen van de Unie, en met name de WTO-bepalingen. Het gemeenschappelijk visserijbeleid kan slechts slagen wanneer het wordt uitgerust met een doeltreffend systeem voor controle, inspectie en handhaving, inclusief maatregelen om de IOO-visserij te bestrijden. De bestaande wetgeving op dit gebied dient op een effectieve manier ten uitvoer te worden gelegd, en om de naleving van de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid te garanderen, moet een EU-systeem voor controle, inspectie en handhaving worden vastgesteld. Amendement 51 Voorstel voor een verordening Overweging 49 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (49) Het gebruik van moderne technologieën in het kader van het EUsysteem voor controle, inspectie en handhaving moet worden gestimuleerd. Het moet mogelijk zijn om op het niveau van de lidstaten of van de Commissie proefprojecten op het gebied van nieuwe controletechnologieën en databeheersystemen ten uitvoer te leggen. (49) Het gebruik van moderne en doeltreffende technologieën in het kader van het EU-systeem voor controle, inspectie en handhaving moet worden gestimuleerd. Het moet mogelijk zijn om op het niveau van de lidstaten of van de Commissie proefprojecten op het gebied van nieuwe controletechnologieën en databeheersystemen ten uitvoer te leggen. Amendement 52 Voorstel voor een verordening Overweging 51 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (51) De lidstaten slagen er, mede vanwege de beperkte financiële middelen waarover zij beschikken, niet in de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid op eigen kracht te halen, zoals blijkt uit de problemen bij de ontwikkeling en het beheer van de visserijsector. Om deze doelstellingen te halen, moet de Unie (51) De lidstaten slagen er, mede vanwege de beperkte financiële middelen waarover zij beschikken, niet in de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid op eigen kracht te halen, zoals blijkt uit de problemen bij de ontwikkeling en het beheer van de visserijsector. Om deze doelstellingen te halen, moet de Unie 59 daarom meerjarige financiële steun verlenen die specifiek gericht is op de verwezenlijking van de prioriteiten van het gemeenschappelijk visserijbeleid. daarom meerjarige financiële steun verlenen die specifiek gericht is op de verwezenlijking van de prioriteiten van het gemeenschappelijk visserijbeleid en die afgestemd is op de specifieke kenmerken van de visserijsector in de afzonderlijke lidstaten. Amendement 245 Voorstel voor een verordening Overweging 51 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (51 bis) De financiële steun van de Unie dient de ontwikkeling van openbare goederen en diensten in de visserijsector te vergemakkelijken en met name te zorgen voor de ondersteuning van toezichts- en handhavingsmaatregelen, informatieverzameling, onderzoek en de ontwikkeling van activiteiten die gericht zijn op het waarborgen van een gezond marien ecosysteem. Amendement 53 Voorstel voor een verordening Overweging 52 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (52) De financiële steun van de Unie moet worden gekoppeld aan de voorwaarde dat de lidstaten en de marktdeelnemers de bepalingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid moeten naleven. Wanneer de lidstaten de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid niet naleven en de marktdeelnemers ernstige inbreuken op deze voorschriften plegen, dient de financiële steun te worden onderbroken, geschorst of gecorrigeerd. (52) De financiële steun van de Unie moet worden gekoppeld aan de voorwaarde dat de lidstaten en de marktdeelnemers, inclusief de eigenaars van vaartuigen, de bepalingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid moeten naleven. Wanneer de lidstaten de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid niet naleven en de marktdeelnemers ernstige inbreuken op deze voorschriften plegen, dient de financiële steun te worden onderbroken, geschorst of gecorrigeerd. Amendement 54 Voorstel voor een verordening Overweging 53 60 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (53) De dialoog met de belanghebbende partijen is van essentieel belang gebleken voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid. Gezien de uiteenlopende omstandigheden in de EU-wateren en de toenemende regionalisering van het gemeenschappelijk visserijbeleid, moeten de adviesraden ervoor zorgen dat de kennis en de ervaring van alle belanghebbenden het gemeenschappelijk visserijbeleid ten goede komen. (53) De dialoog met de belanghebbende partijen is van essentieel belang gebleken voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid. Gezien de uiteenlopende omstandigheden in de EU-wateren en de toenemende regionalisering van het gemeenschappelijk visserijbeleid, moeten de adviesraden ervoor zorgen dat de kennis en de ervaring van alle belanghebbenden het gemeenschappelijk visserijbeleid ten goede komen, met name bij de opstelling van de meerjarenplannen. Amendement 55 Voorstel voor een verordening Overweging 54 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (54) Het lijkt passend de Commissie te machtigen om middels gedelegeerde handelingen een nieuwe adviesraad op te richten en de bevoegdheidszones van de bestaande adviesraden te wijzen, met name in het licht van de specifieke kenmerken van de Zwarte Zee. (54) Gezien de bijzondere kenmerken van de ultraperifere gebieden, van aquacultuur en binnenvisserij en van de Zwarte Zee is het passend voor elk daarvan een nieuwe adviesraad op te richten. Amendement 56 Voorstel voor een verordening Overweging 55 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (55) Om de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid te halen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden gedelegeerd om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen aan te nemen die tot doel hebben visserijgerelateerde maatregelen ter verlichting van de impact van visserijactiviteiten in speciale beschermingszones te specificeren, de met de internationale verplichtingen van de EU (55) Teneinde de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid te halen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen die tot doel hebben een ernstige bedreiging voor de instandhouding van mariene biologische hulpbronnen of voor het mariene ecosysteem te verminderen indien dit om 61 samenhangende verplichting tot aanlanding van alle vangsten, voor zover mogelijk, aan te passen, standaard instandhoudingsmaatregelen in het kader van meerjarenplannen of technische maatregelen vast te stellen, de vlootcapaciteitsmaxima te herberekenen, de gegevens over de kenmerken en de activiteit van EU-vissersvaartuigen te omschrijven, regels voor de uitvoering van proefprojecten inzake nieuwe controletechnologieën en databeheersystemen vast te stellen, en wijzigingen van bijlage III betreffende de bevoegdheidszones van de adviesraden en van bepalingen inzake de samenstelling en de werking van de adviesraden vast te stellen. dwingende redenen van urgentie vereist is, de met de internationale verplichtingen van de EU samenhangende verplichting tot aanlanding van alle vangsten aan te passen, standaard instandhoudingsmaatregelen in het kader van meerjarenplannen of technische maatregelen vast te stellen, de gegevens over de kenmerken en de activiteit van EU-vissersvaartuigen te omschrijven, regels voor de uitvoering van proefprojecten inzake nieuwe controletechnologieën en databeheersystemen vast te stellen, en de samenstelling en de werking van de adviesraden vast te stellen. Amendement 57 Voorstel voor een verordening Overweging 59 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (59) Het is voor het bereiken van de basisdoelstelling van het gemeenschappelijk visserijbeleid (zorgen voor een visserij- en een aquacultuursector die werkt in ecologische, economische en sociale omstandigheden die duurzaam zijn op lange termijn, en bijdraagt tot de beschikbaarheid van voedselvoorraden) noodzakelijk en passend regels inzake de instandhouding en de exploitatie van mariene biologische hulpbronnen vast te stellen. (59) Het is voor het bereiken van de basisdoelstelling van het gemeenschappelijk visserijbeleid (zorgen voor een visserij- en een aquacultuursector die werkt in ecologische, economische en sociale omstandigheden die duurzaam zijn op lange termijn, en bijdraagt tot de beschikbaarheid van voedselvoorraden) noodzakelijk en passend regels inzake de instandhouding en de exploitatie van mariene biologische hulpbronnen vast te stellen, alsook regels ter waarborging van de economische en sociale duurzaamheid van de visserij- en schelpenvisserijsector van de Unie, waar zulks dienstig is door verstrekking van voldoende financiële middelen. Amendement 58 Voorstel voor een verordening Overweging 62 62 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (62) Verordening (EG) nr. 199/2008 van de Raad van 25 februari 2008 betreffende de instelling van een communautair kader voor de verzameling, het beheer en het gebruik van gegevens in de visserijsector en voor de ondersteuning van wetenschappelijk advies over het gemeenschappelijk visserijbeleid moet worden ingetrokken, maar dient van toepassing te blijven op de nationale programma's voor gegevensverzameling en -beheer die voor de periode 2011 – 2013 zijn vastgesteld. Schrappen Amendement 59 Voorstel voor een verordening Deel I – artikel 1 – lid 1 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 1. Het gemeenschappelijk visserijbeleid heeft betrekking op: 1. Het gemeenschappelijk visserijbeleid heeft betrekking op: (a) de instandhouding, het beheer en de exploitatie van mariene biologische hulpbronnen; en tevens (a) de instandhouding van de mariene biologische hulpbronnen en het duurzame beheer en de duurzame exploitatie van de visserij op deze hulpbronnen; (b) de biologische zoetwaterhulpbronnen, de aquacultuur en de verwerking en de afzet van visserij- en aquacultuurproducten, in verband met marktmaatregelen en financiële maatregelen ter ondersteuning van het gemeenschappelijk visserijbeleid. (b) de biologische zoetwaterhulpbronnen, de aquacultuur en de verwerking en de afzet van visserij- en aquacultuurproducten, in verband met marktmaatregelen en financiële maatregelen ter ondersteuning van het gemeenschappelijk visserijbeleid, structurele maatregelen en het beheer van de vlootcapaciteit; (b bis) de sociale en economische levensvatbaarheid van visserijactiviteiten, de bevordering van werkgelegenheid in en de ontwikkeling van kustgemeenschappen en de specifieke problemen van kleinschalige en ambachtelijke visserij en aquacultuur. 63 Amendement 60 Voorstel voor een verordening Deel I – artikel 2 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 1. Het gemeenschappelijk visserijbeleid staat er borg voor dat de activiteiten in het kader van de visserij en de aquacultuur zorgen voor omstandigheden die uit ecologisch, economisch en sociaal oogpunt duurzaam op lange termijn zijn, en bijdragen tot de beschikbaarheid van voedselvoorraden. 1. Het gemeenschappelijk visserijbeleid staat er borg voor dat de activiteiten in het kader van de visserij en de aquacultuur uit ecologisch oogpunt langdurig duurzaam zijn en worden beheerd op een manier die consistent is met de doelstellingen voordelen te realiseren op economisch en sociaal gebied en op het gebied van werkgelegenheid en bij te dragen tot de beschikbaarheid van voedselvoorraden en vangstmogelijkheden voor de recreatievisserij, alsmede verwerkende industrieën en activiteiten aan land mogelijk te maken die rechtstreeks met visserijactiviteiten verband houden, rekening houdend met de belangen zowel van consumenten als van producenten. 2. In het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid wordt de voorzorgsbenadering toegepast op het visserijbeheer en wordt ernaar gestreefd dat uiterlijk in 2015 de levende mariene biologische hulpbronnen zo worden geëxploiteerd dat de populaties van de gevangen soorten boven een peil wordt gebracht en gehouden dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren. 2. In het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid wordt de voorzorgsbenadering toegepast op het visserijbeheer en wordt ervoor gezorgd dat de visserijsterftecoëfficiënten uiterlijk in 2015 worden vastgesteld op een niveau waarbij de visbestanden zich uiterlijk in 2020 kunnen herstellen boven een niveau dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren en waarbij alle herstelde bestanden op dit niveau kunnen worden gehouden. 3. In het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid wordt, met het oog op een beperkte impact van de visserij op het mariene ecosysteem, de ecosysteemgerichte benadering toegepast op het visserijbeheer. 3. In het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid wordt de ecosysteemgerichte benadering toegepast op het visserijbeheer en de aquacultuur, om ervoor te zorgen dat visserij en aquacultuur bijdragen tot het halen van de doelstelling dat de menselijke activiteiten zo min mogelijk impact hebben op het mariene ecosysteem, niet bijdragen tot de afbraak van het mariene milieu en doeltreffend afgestemd zijn op de afzonderlijke visserijtakken en regio's. 64 3 bis. Het gemeenschappelijk visserijbeleid bevordert de duurzame ontwikkeling en het welzijn van kustgemeenschappen, de werkgelegenheid en de arbeids- en veiligheidsomstandigheden van de in de visserij werkzame personen. 4. De met de EU-milieuwetgeving samenhangende vereisten worden in het gemeenschappelijk visserijbeleid geïntegreerd. 4. Het gemeenschappelijk visserijbeleid strookt met de milieuwetgeving en het overige beleid van de Unie. 4 bis. Er wordt met het gemeenschappelijk visserijbeleid voor gezorgd dat de vangstcapaciteit van de vloten afgestemd is op exploitatieniveaus die voldoen aan de vereisten van lid 2. 4 ter. Het gemeenschappelijk visserijbeleid draagt bij tot de vergaring van omvattende en geloofwaardige wetenschappelijke gegevens. Amendementen 61 en 235 Voorstel voor een verordening Deel I – artikel 3 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement Teneinde de in artikel 2 vastgestelde algemene doelstellingen te halen, moet het gemeenschappelijk visserijbeleid specifiek tot doel hebben: Teneinde de in artikel 2 vastgestelde algemene doelstellingen te halen, moet het gemeenschappelijk visserijbeleid specifiek tot doel hebben: (a) ongewenste vangsten van commerciële bestanden te elimineren en geleidelijk toe te werken naar het aanlanden van alle vangsten van dergelijke bestanden; (a) ongewenste vangsten te voorkomen, tot een minimum terug te brengen en in de mate van het mogelijke te elimineren; (a bis) ervoor te zorgen dat alle vangsten van beviste en gereglementeerde bestanden worden aangeland, waarbij rekening wordt gehouden met het beste wetenschappelijke advies en wordt voorkomen dat er nieuwe markten worden gecreëerd of dat bestaande markten worden uitgebreid; (b) de voorwaarden te creëren om de visserijactiviteiten doeltreffend te laten verlopen in het kader van een rendabele en (b) de voorwaarden te creëren voor doeltreffende ecologisch duurzame visserijactiviteiten in de Unie om te zorgen 65 concurrerende visserijsector; voor het herstel van een rendabele en concurrerende visserijsector, waarbij eerlijke voorwaarden op de interne markt worden gegarandeerd; (c) de ontwikkeling van de aquacultuuractiviteiten van de Unie te bevorderen om bij te dragen tot de voedselzekerheid en tot de werkgelegenheid in kust- en plattelandsgebieden; (c) de ontwikkeling van de aquacultuuractiviteiten en de daaraan gekoppelde bedrijfstakken te bevorderen, waarbij ervoor wordt gezorgd dat ze ecologisch duurzaam zijn en dat ze bijdragen tot de voedselzekerheid en tot de werkgelegenheid in kust- en plattelandsgebieden; (d) bij te dragen tot een billijke levensstandaard voor degenen die afhankelijk zijn van visserijactiviteiten; (d) een billijke verdeling van de mariene hulpbronnen te bevorderen om bij te dragen tot een billijke levensstandaard en billijke sociale omstandigheden voor degenen die afhankelijk zijn van visserijactiviteiten; (e) rekening te houden met de belangen van de consument; (e) rekening te houden met de belangen van de consument; (f) te zorgen voor een systematische en geharmoniseerde aanpak van de verzameling en het beheer van gegevens. (f) te zorgen voor een systematische, geharmoniseerde, regelmatige en betrouwbare verzameling van gegevens en een transparant gegevensbeheer en de kwesties aan te pakken die voortvloeien uit het beheer van bestanden waarvoor weinig gegevens beschikbaar zijn; (f bis) de ambachtelijke kustvisserij te bevorderen. (f ter) bij te dragen tot het bereiken en behouden van een goede milieutoestand zoals is vastgesteld in artikel 1, lid 1, van Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (kaderrichtlijn mariene strategie); Amendementen 62 en 220 Voorstel voor een verordening Deel I – artikel 4 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement Het gemeenschappelijk visserijbeleid In het kader van het gemeenschappelijk 66 wordt gevoerd aan de hand van de volgende beginselen van goed bestuur: visserijbeleid worden de volgende beginselen van goed bestuur toegepast: (a) duidelijke omschrijving van de verantwoordelijkheden op de uniale, nationale, regionale en lokale niveaus; (a) duidelijke omschrijving van de verantwoordelijkheden op uniaal, regionaal, nationaal en lokaal niveau, met eerbied voor de grondwettelijke regelingen in elke lidstaat; (a bis) de noodzaak te opteren voor een gedecentraliseerde en geregionaliseerde aanpak van het visserijbeheer; (b) vaststelling van maatregelen overeenkomstig het beste beschikbare wetenschappelijke advies; (b) vaststelling van maatregelen overeenkomstig het beste beschikbare wetenschappelijke advies; (c) een perspectief op lange termijn; (c) een perspectief op lange termijn; (c bis) terugdringing van administratieve kosten; (d) brede betrokkenheid van de belanghebbenden bij alle stadia van concipiëring tot tenuitvoerlegging van de maatregelen; (d) passende betrokkenheid van de belanghebbenden, met name de adviesraden en de sociale partners, bij alle stadia - van concipiëring tot tenuitvoerlegging - van de maatregelen, zodat de regionale specifieke eigenheid dankzij een geregionaliseerde aanpak behouden blijft; (e) de primaire verantwoordelijkheid van de vlaggenstaat; (e) de primaire verantwoordelijkheid van de vlaggenstaat; (f) samenhang met het geïntegreerd maritiem beleid en met andere beleidsgebieden van de Unie. (f) samenhang met het geïntegreerd maritiem beleid en met andere beleidsgebieden van de Unie; (f bis) de noodzaak van milieu- en strategie-effectbeoordelingen; (f ter) gelijkwaardigheid tussen de interne en externe dimensie van het gemeenschappelijk visserijbeleid, zodat normen en handhavingsmechanismen die binnen de Unie gelden, voor zover van toepassing ook extern worden toegepast; (f quater) transparante gegevensverwerking en besluitvorming overeenkomstig het Verdrag van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden ("Verdrag 67 van Aarhus"), dat namens de Unie is goedgekeurd bij Besluit 2005/370/EG van de Raad van 17 februari 2005 betreffende het sluiten, namens de Europese Gemeenschap, van het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden1. ______________________ 1 PB L 124 van 17.5.2005, blz. 1. Amendement 63 Voorstel voor een verordening Deel I – artikel 5 – streepje 1 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement – "EU-wateren": de wateren en de zeebodem onder de soevereiniteit of jurisdictie van de lidstaten, met uitzondering van die welke grenzen aan de in bijlage II van het Verdrag genoemde gebieden; - "EU-wateren": de wateren onder de soevereiniteit of jurisdictie van de lidstaten, met uitzondering van die welke grenzen aan de in bijlage II van het Verdrag genoemde gebieden; Amendement 64 Voorstel voor een verordening Deel I – artikel 5 – streepje 5 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement – "visser": een door een lidstaat als zodanig erkend persoon die de beroepsvisserij uitoefent aan boord van een in bedrijf zijnd vissersvaartuig of een door de lidstaat als zodanig erkend persoon die beroepsmatig zonder vaartuig mariene organismen oogst; Amendement 65 Voorstel voor een verordening Deel I – artikel 5 – streepje 5 ter (nieuw) 68 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement - "toevoeging aan de vloot": de registratie van een vissersvaartuig in het vissersvlootregister van een lidstaat; Amendement 66 Voorstel voor een verordening Deel I – artikel 5 – streepje 6 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement - "maximale duurzame opbrengst": de maximale vangst van een visbestand die gedurende onbeperkte tijd kan worden bovengehaald; - "maximale duurzame opbrengst": de hoogste theoretische evenwichtsopbrengst die (gemiddeld) continu uit een visbestand kan worden bovengehaald onder de bestaande (gemiddelde) milieuomstandigheden zonder significant effect op het reproductieproces; Amendement 67 Voorstel voor een verordening Deel I – artikel 5 – streepje 6 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement – "gevangen soorten": de soorten die onderworpen zijn aan visserijdruk/exploitatie, met inbegrip van de soorten die niet worden aangeland, maar als bijvangst worden gevangen of de invloed van een visserijactiviteit ondergaan; Amendement 68 Voorstel voor een verordening Deel I – artikel 5 – streepje 7 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement - "voorzorgsbenadering van het visserijbeheer": een benadering in het kader waarvan het ontbreken van adequate wetenschappelijke informatie niet mag worden gebruikt als een motief voor het – "voorzorgsbenadering van het visserijbeheer" als in artikel 6 van de VNvisbestandenovereenkomst: een benadering in het kader waarvan het ontbreken van adequate wetenschappelijke 69 uitstellen of achterwege laten van beheersmaatregelen voor de instandhouding van de doelsoorten, de geassocieerde of afhankelijke soorten en de niet-doelsoorten en hun milieu. informatie niet mag worden gebruikt als een motief voor het uitstellen of achterwege laten van beheersmaatregelen voor de instandhouding van de doelsoorten, de geassocieerde of afhankelijke soorten en de niet-doelsoorten en hun milieu; Amendement 237 Voorstel voor een verordening Deel I – Artikel 5 – alinea 1 – streepje 8 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement – "ecosysteemgerichte benadering van het visserijbeheer": een benadering in het kader waarvan wordt gegarandeerd dat de van levende aquatische hulpbronnen afkomstige baten hoog zijn en de directe en indirecte effecten van de visserijactiviteiten op de mariene ecosystemen laag zijn en niet nadelig zijn voor de toekomstige werking, diversiteit en integriteit van de betrokken ecosystemen; – "ecosysteemgerichte benadering van het visserijbeheer": een benadering in het kader waarvan wordt gegarandeerd dat bij de besluitvorming rekening wordt gehouden met de effecten van de visserijactiviteiten, andere menselijke activiteiten en milieufactoren op doelbestanden en alle andere species die behoren tot hetzelfde ecosysteem of geassocieerd zijn met of afhankelijk zijn van de doelbestanden, zodat de collectieve belasting van deze activiteiten binnen grenzen blijft die verenigbaar zijn met het bereiken van een goede milieutoestand; Amendement 70 Voorstel voor een verordening Deel I – artikel 5 – streepje 9 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement – "visserijsterftecoëfficiënt": de vangsten van een bestand over een bepaalde periode in verhouding tot het gemiddelde bestand dat in die periode voor de visserij beschikbaar is; – "visserijsterftecoëfficiënt": de verhouding waarin biomassa en vissen uit een bestand worden weggenomen door middel van visserijactiviteiten; Amendement 71 Voorstel voor een verordening Deel I – artikel 5 – streepje 9 bis (nieuw) 70 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement – "FMSY": de visserijsterftecoëfficiënt die verenigbaar is met het bereiken van de maximale duurzame opbrengst; Amendement 72 Voorstel voor een verordening Deel I – artikel 5 – streepje 10 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement – "bestand": een in een bepaald beheersgebied voorkomende mariene biologische hulpbron; - "bestand": een in een bepaald beheersgebied voorkomende mariene biologische hulpbron met specifieke kenmerken; Amendement 73 Voorstel voor een verordening Deel I – artikel 5 – streepje 11 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement - "vangstbeperking": een kwantitatieve beperking van de hoeveelheden van een visbestand of groep visbestanden die in een bepaalde periode worden aangeland; – "vangstbeperking": een kwantitatieve beperking van de hoeveelheden van een visbestand of groep visbestanden die in een bepaalde periode worden gevangen; Amendement 74 Voorstel voor een verordening Deel I – artikel 5 – streepje 11 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement – "ongewenste vangsten": vangsten van soorten beneden de minimale instandhoudingsreferentiegrootte of de minimummaat bij aanlanding, of vangsten van verboden of beschermde soorten of vangsten van soorten die niet in de handel mogen worden gebracht of van exemplaren van soorten die wel in de handel mogen worden gebracht maar niet voldoen aan de voorwaarden in de bepalingen van de visserijwetgeving van de Unie waarbij technische, monitoring- 71 en beschermingsmaatregelen worden vastgesteld; Amendement 75 Voorstel voor een verordening Deel I – artikel 5 – streepje 12 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement - "instandhoudingsreferentiepunt": waarde van parameters voor de populatie van een visbestand (zoals biomassa of visserijsterfte) die in het visserijbeheer worden gebruikt, bijvoorbeeld voor het bepalen van een aanvaardbaar niveau van biologisch risico of een wenselijk opbrengstniveau; – "instandhoudingsreferentiepunt": waarde van parameters voor de populatie van een visbestand (zoals biomassa (B), paaibiomassa (PBM) of visserijsterftecoëfficiënt (F)) die in het visserijbeheer worden gebruikt, bijvoorbeeld voor het bepalen van een aanvaardbaar niveau van biologisch risico of een wenselijk opbrengstniveau; Amendement 76 Voorstel voor een verordening Deel I – artikel 5 – streepje 12 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement – "grensreferentiepunt": waarde van een parameter voor de populatie van een visbestand (zoals biomassa of visserijsterftecoëfficiënt) die in het visserijbeheer wordt gebruikt om een drempel aan te geven waaronder of waarboven het visserijbeheer strookt met een beheersdoelstelling zoals aanvaardbaar niveau van biologisch risico of een wenselijk opbrengstniveau; Amendement 77 Voorstel voor een verordening Deel I – artikel 5 – streepje 12 ter (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement – "bestand binnen veilige biologische grenzen": bestand waarvoor het zeer waarschijnlijk is dat de geraamde paaibiomassa aan het einde van het voorgaande jaar hoger is dan het 72 grensreferentiepunt voor biomassa (Blim) en dat de geraamde visserijsterftecoëfficiënt voor het voorgaande jaar lager is dan het grensreferentiepunt voor de visserijsterftecoëfficiënt (Flim); Amendement 78 Voorstel voor een verordening Deel I – artikel 5 – streepje 13 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement – "vrijwaringsmaatregel": een voorzorgsmaatregel die ontworpen is ter bescherming tegen een onwenselijke gebeurtenis; - "vrijwaringsmaatregel": een voorzorgsmaatregel die ontworpen is ter bescherming of ter voorkoming van een onwenselijke gebeurtenis; Amendement 79 Voorstel voor een verordening Deel I – artikel 5 – streepje 14 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement - "technische maatregel": een maatregel om de soortensamenstelling en de groottesamenstelling van de vangsten, alsmede de impact van visserijactiviteiten op componenten van het ecosysteem te reguleren door voorwaarden vast te stellen voor het gebruik en de structuur van het vistuig en door de toegang tot visserijgebieden te beperken; – "technische maatregel": een maatregel om de soortensamenstelling en de groottesamenstelling van de vangsten, alsmede de impact van visserijactiviteiten op componenten van het ecosysteem of het functioneren daarvan te reguleren door voorwaarden vast te stellen voor het gebruik en de kenmerken van het vistuig en door de toegang tot visserijgebieden in de tijd of ruimtelijk te beperken; Amendement 80 Voorstel voor een verordening Deel I – artikel 5 – streepje 14 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement – "essentiële vishabitats": kwetsbare mariene habitats die moeten worden beschermd wegens hun essentiële rol in de bevrediging van de ecologische en biologische behoeften van vissoorten, zoals paaigronden en kraam- en 73 foerageergebieden; Amendement 81 Voorstel voor een verordening Deel I – artikel 5 – streepje 14 ter (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement – "beschermd visserijgebied": een geografisch gedefinieerd zeegebied waar alle of bepaalde visserijactiviteiten tijdelijk of permanent verboden of beperkt zijn, teneinde de exploitatie en de instandhouding van levende aquatische hulpbronnen of de bescherming van mariene ecosystemen te verbeteren; Amendement 82 Voorstel voor een verordening Deel I – artikel 5 – streepje 15 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement – "vangstmogelijkheid": een gekwantificeerd wettelijk recht om te vissen op een bepaald visbestand, uitgedrukt als maximale vangsten of maximale visserijinspanning voor een bepaald beheersgebied; - "vangstmogelijkheid": een gekwantificeerd wettelijk recht om te vissen, uitgedrukt als vangsten en/of visserijinspanning, en de functioneel daarmee verbonden voorwaarden voor het kwantificeren ervan op een bepaald niveau; Amendement 83 Voorstel voor een verordening Deel I – artikel 5 – streepje 17 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement - "overdraagbare visserijconcessies": intrekbare gebruikersrechten op een specifiek deel van de vangstmogelijkheden die aan een lidstaat zijn toegewezen of zijn vastgesteld in een door een lidstaat overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EG) nr. 1967/2006 aangenomen beheersplan, die de houder mag overdragen aan andere in aanmerking komende houders van Schrappen 74 dergelijke overdraagbare visserijconcessies; Amendement 84 Voorstel voor een verordening Deel I – artikel 5 – streepje 18 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement - "individuele vangstmogelijkheden": jaarlijkse vangstmogelijkheden die aan houders van overdraagbare visserijconcessies in een lidstaat worden toegewezen op basis van het deel van de vangstmogelijkheden van die lidstaat; Schrappen Amendement 85 Voorstel voor een verordening Deel I – artikel 5 – streepje 19 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement - "vangstcapaciteit": de tonnage van een vaartuig in GT (Gross Tonnage brutotonnage) en het vermogen ervan in kW (kilowatt), zoals gedefinieerd in de artikelen 4 en 5 van Verordening (EEG) nr. 2930/86 van de Raad; "vangstcapaciteit": de capaciteit van een vaartuig om vis te vangen, gemeten aan de hand van de vaartuigkenmerken, inclusief de tonnage van een vaartuig in GT (Gross Tonnage - brutotonnage), het vermogen ervan in kW (kilowatt), zoals gedefinieerd in de artikelen 4 en 5 van Verordening (EEG) nr. 2930/86 van de Raad, de aard en de grootte van het vistuig ervan en elke andere parameter die gevolgen heeft voor de capaciteit ervan om vis te vangen; Amendement 86 Voorstel voor een verordening Deel I – artikel 5 – streepje 19 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement – "wooncapaciteit": de plaatsen aan boord die uitsluitend bestemd zijn om als woon- en rustruimte voor de bemanning te dienen; 75 Amendement 87 Voorstel voor een verordening Deel I – artikel 5 – streepje 20 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement - "aquacultuur": de kweek of teelt van aquatische organismen, waarbij technieken worden gebruikt om de aangroei van de betrokken organismen te verhogen tot boven de natuurlijke capaciteiten van het milieu; deze organismen blijven in de gehele fase van de kweek of de teelt, tot en met de oogst, eigendom van een natuurlijke persoon of een rechtspersoon; - "aquacultuur": de kweek of teelt van aquatische organismen, waarbij technieken worden gebruikt om de aangroei van de betrokken organismen te verhogen tot boven de natuurlijke capaciteiten van het milieu; Amendement 88 Voorstel voor een verordening Deel I – artikel 5 – streepje 25 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement - "marktdeelnemer": de natuurlijke of de rechtspersoon die een bedrijf exploiteert of bezit waarvan de activiteiten betrekking hebben op een stadium van de productie-, verwerkings-, afzet-, distributie- en detailhandelsketen voor visserij- en aquacultuurproducten; "marktdeelnemer": de natuurlijke of de rechtspersoon die een bedrijf exploiteert of bezit waarvan de activiteiten betrekking hebben op een stadium van de productie-, verwerkings-, afzet-, distributie- en detailhandelsketen voor visserij- en aquacultuurproducten, of een andere beroepsbeoefenaars uit de visserijsector vertegenwoordigende organisatie die wettelijk erkend is en die belast is met het beheer van de toegang tot visserijhulpbronnen, professionele visserijactiviteiten en aquacultuur; Amendement 89 Voorstel voor een verordening Deel I – artikel 5 – streepje 27 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement - "eindgebruiker van wetenschappelijke gegevens": een orgaan dat met het oog op onderzoek of beheer belang heeft bij de wetenschappelijke analyse van gegevens in de visserijsector; "eindgebruiker van wetenschappelijke gegevens": een onderzoeks- of een beheersorgaan dat belang heeft bij de wetenschappelijke analyse van gegevens in de visserijsector; 76 Amendement 90 Voorstel voor een verordening Deel I – artikel 5 – streepje 28 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement - "overschot van de toegestane vangst": het deel van de toegestane vangst dat een kuststaat vanwege gebrek aan capaciteit niet kan vangen; "overschot van de toegestane vangst": het deel van de toegestane vangst dat een kuststaat vanwege gebrek aan capaciteit tijdens een bepaalde periode niet kan vangen, waardoor de totale exploitatie van afzonderlijke bestanden onder een peil blijft waarbij de bestanden zich kunnen herstellen en de populaties van de gevangen soorten boven een peil worden gehouden dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren; Amendement 91 Voorstel voor een verordening Deel I – artikel 5 – streepje 30 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement - "paaibiomassa": de geraamde hoeveelheid vis van een specifiek bestand die zich op een bepaald moment voortplant en die bestaat uit mannetjes, vrouwtjes en levendbarende vis; - "paaibiomassa": de geraamde hoeveelheid vis van een specifiek bestand die op een bepaald moment voldoende rijp is om zich voort te planten; Amendement 92 Voorstel voor een verordening Deel I – artikel 5 – streepje 31 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement - "gemengde visserij": een visserij waarbij meerdere soorten in het beviste gebied aanwezig zijn en met het vistuig kunnen worden gevangen. - "gemengde visserij": een visserij waarbij meerdere soorten in een bepaald gebied aanwezig zijn en bij dezelfde vangst kunnen worden gevangen. Amendement 93 Voorstel voor een verordening Deel I – artikel 5 – streepje 32 77 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement - "duurzamevisserijovereenkomsten": internationale overeenkomsten die met een ander land worden gesloten met als doel om, in ruil voor een financiële vergoeding van de Unie, toegang te krijgen tot hulpbronnen of wateren. - "duurzamevisserijovereenkomsten": internationale overeenkomsten die met een ander land worden gesloten met als doel om, in ruil voor een financiële vergoeding van de Unie, toegang te krijgen tot hulpbronnen of wateren om een deel van het overschot aan mariene biologische hulpbronnen duurzaam te exploiteren, en die de lokale visserijsector zullen ondersteunen, met bijzondere nadruk op de vergaring, bewaking en controle van wetenschappelijke gegevens, of om toegang te krijgen tot hulpbronnen of wateren of met als doel om beide partijen toegang te verlenen tot hulpbronnen of wateren via een uitwisseling van vangstmogelijkheden tussen de Unie en het derde land; Amendement 95 Voorstel voor een verordening Deel I – artikel 5 – streepje 32 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement - "bijvangst": vangst van een niet-beoogd organisme, ongeacht of het wordt behouden en aangeland of teruggegooid; Amendement 96 Voorstel voor een verordening Deel I – artikel 5 – streepje 32 ter (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement - "vangst": mariene biologische hulpbronnen die in het kader van visserijactiviteiten worden gevangen; Amendement 97 Voorstel voor een verordening Deel I – artikel 5 – streepje 32 quater (nieuw) 78 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement - "visserij met een lage impact": het aanwenden van selectieve visserijtechnieken die een minimale nadelige impact op mariene ecosystemen hebben en lage brandstofemissies hebben; Amendement 98 Voorstel voor een verordening Deel I – artikel 5 – streepje 32 quinquies (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement - "selectieve visserij": vissen met een methode of vistuig om organismen naar afmeting en soort te vangen tijdens de visserijactiviteit, waardoor nietdoelsoorten worden vermeden of onbeschadigd kunnen worden teruggegooid; Amendement 251 Voorstel voor een verordening Deel II – Artikel 6 – lid 2 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 2. In de wateren onder hun soevereiniteit of jurisdictie tot 12 zeemijl vanaf de basislijnen mogen de betrokken lidstaten vanaf 1 januari 2013 tot en met 31 december 2022 de visserij beperken tot de vissersvaartuigen die traditioneel in die wateren vissen vanuit havens aan de aangrenzende kust, onverminderd de regelingen die in het kader van bestaande nabuurschapsbetrekkingen tussen lidstaten gelden voor EU-vissersvaartuigen die de vlag van een andere lidstaat voert, en onverminderd de regelingen die zijn opgenomen in bijlage I, waarin voor elke lidstaat de geografische zones van de kustwateren van de andere lidstaten zijn vastgesteld waar visserijactiviteiten mogen plaatsvinden, evenals de soorten waarop 2. In de wateren onder hun soevereiniteit of jurisdictie tot 12 zeemijl vanaf de basislijnen mogen de betrokken lidstaten vanaf 1 januari 2013 tot en met 31 december 2022 de visserij beperken tot de vissersvaartuigen die traditioneel in die wateren vissen vanuit havens aan de aangrenzende kust, onverminderd de regelingen die in het kader van bestaande nabuurschapsbetrekkingen tussen lidstaten gelden voor EU-vissersvaartuigen die de vlag van een andere lidstaat voert, en onverminderd de regelingen die zijn opgenomen in bijlage I, waarin voor elke lidstaat de geografische zones van de kustwateren van de andere lidstaten zijn vastgesteld waar visserijactiviteiten mogen plaatsvinden, evenals de soorten waarop 79 deze activiteiten betrekking mogen hebben. De lidstaten delen de beperkingen die zij uit hoofde van dit lid hebben ingevoerd, mee aan de Commissie. deze activiteiten betrekking mogen hebben. De lidstaten overwegen exclusieve of preferentiële toegang voor kleinschalige, ambachtelijke of kustvissers, rekening houdend met sociale en milieufactoren, inclusief de potentiële voordelen als gevolg van de toekenning van exclusieve of preferentiële toegang voor lokale of microbedrijven en voor vissers die selectieve visserijpraktijken en visserijpraktijken met een lage impact beoefenen. De lidstaten delen de beperkingen die zij uit hoofde van dit lid hebben ingevoerd, mee aan de Commissie. Amendement 99 Voorstel voor een verordening Deel II – artikel 6 – lid 3 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 3 bis. De status van het bestaande biologisch kwetsbare gebied overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1954/20031 van de Raad blijft in zijn huidige vorm behouden. ______________________ 1 PB L 289 van 7.11.2003, blz. 1. Amendement 100 Voorstel voor een verordening Deel III – titel Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement MAATREGELEN VOOR DE INSTANDHOUDING VAN MARIENE BIOLOGISCHE HULPBRONNEN MAATREGELEN VOOR DE INSTANDHOUDING EN DUURZAME EXPLOITATIE VAN MARIENE BIOLOGISCHE HULPBRONNEN 80 Amendement 101 Voorstel voor een verordening Deel III – artikel -7 (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement Artikel -7 Algemene bepalingen inzake de instandhoudingsmaatregelen 1. Om de in artikel 2 genoemde algemene doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid te halen stelt de Unie overeenkomstig de artikelen 7 en 8 maatregelen voor de instandhouding en duurzame exploitatie van de mariene biologische hulpbronnen vast. Deze maatregelen worden met name vastgesteld in de vorm van meerjarenplannen overeenkomstig de artikelen 9, 10 en 11 van deze verordening. 2. De maatregelen stroken met de in de artikelen 2 en 3 van deze verordening omschreven doelstellingen en bij de vaststelling ervan wordt rekening gehouden met het beste wetenschappelijke advies dat beschikbaar is en met de adviezen die zijn ontvangen van de betrokken adviesraden. 3. De lidstaten worden gemachtigd instandhoudingsmaatregelen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 17 t/m 24 en de andere relevante bepalingen van deze verordening. Amendement 102 Voorstel voor een verordening Deel III - artikel 7 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement Maatregelen voor de instandhouding van mariene biologische hulpbronnen kunnen onder meer bestaan uit: Maatregelen voor de instandhouding en de duurzame exploitatie van mariene biologische hulpbronnen kunnen onder meer bestaan uit: (a) meerjarenplannen die overeenkomstig de artikelen 9, 10 en 11 worden (a) meerjarenplannen die overeenkomstig de artikelen 9, 10 en 11 worden 81 vastgesteld; vastgesteld; (b) streefdoelen voor de duurzame exploitatie van bestanden; (b) streefdoelen voor de duurzame exploitatie en de instandhouding van bestanden en voor de bescherming van het mariene milieu tegen de effecten van visserijactiviteiten; (c) maatregelen om het aantal vissersvaartuigen en/of types van vissersvaartuigen aan te passen aan de beschikbare vangstmogelijkheden; (c) maatregelen om het aantal vissersvaartuigen en/of types van vissersvaartuigen aan te passen aan de beschikbare vangstmogelijkheden; (d) stimulansen, met inbegrip van economische stimulansen, om een selectievere visserij of een visserij met een lage impact te bevorderen; (d) stimulansen ter bevordering van een selectievere visserij en van visserijmethoden met een lage impact op het mariene ecosysteem en de visserijhulpbronnen, met inbegrip van preferentiële toegang tot nationale vangstmogelijkheden en van economische stimulansen; (e) vangstmogelijkheden; (e) maatregelen voor de vaststelling en toewijzing van vangstmogelijkheden overeenkomstig artikel 16; (f) technische maatregelen zoals bedoeld in artikel 14; (f) technische maatregelen zoals bedoeld in de artikelen 8 en 14; (g) maatregelen met betrekking tot de verplichting om alle vangsten aan te landen; (g) maatregelen voor het halen van de doelstellingen in artikel 15; (h) proefprojecten inzake alternatieve soorten visserijbeheerstechnieken. (h) proefprojecten inzake alternatieve soorten visserijbeheerstechnieken en vistuig om de selectiviteit te vergroten of de effecten van visserijactiviteiten op het mariene milieu zo veel mogelijk te beperken; (h bis) maatregelen om de lidstaten te helpen te voldoen aan de vereisten van de milieuwetgeving; (h ter) andere maatregelen die helpen om de doelstellingen van de artikelen 2 en 3 te halen. 82 Amendement 103 Voorstel voor een verordening Deel III – artikel 7 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement Artikel 7 bis Instelling van gebieden voor herstel van de bestanden 1. Om de instandhouding van de levende aquatische hulpbronnen en de mariene ecosystemen te garanderen stellen de lidstaten in het kader van een voorzorgsbenadering een samenhangend netwerk van gebieden voor herstel van de bestanden in waar alle visserijactiviteiten verboden zijn, met name gebieden die belangrijk zijn voor de reproductie van vis. 2. De lidstaten zorgen voor de identificatie en aanwijzing van de gebieden die voor de instelling van een samenhangend netwerk van gebieden voor herstel van de bestanden nodig zijn. Amendementen 104 en 295 Voorstel voor een verordening Deel III - artikel 8 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement Technische maatregelen kunnen onder meer bestaan uit: Technische maatregelen kunnen onder meer bestaan uit: (a) maaswijdten en voorschriften betreffende het gebruik van vistuig; (a) een definitie van de kenmerken van vistuig en voorschriften betreffende het gebruik ervan; (b) beperkingen betreffende de bouw van vistuig, zoals (b) specificaties betreffende de bouw van vistuig, zoals i) wijzigingen of aanvullende inrichtingen om de selectiviteit te verbeteren of de impact op de bentische zone te reduceren; (i) wijzigingen of aanvullende inrichtingen om de selectiviteit te verbeteren of de negatieve effecten op het ecosysteem tot een minimum te beperken; ii) wijzigingen of aanvullende inrichtingen om de incidentele vangst van bedreigde en beschermde soorten te reduceren; (ii) wijzigingen of aanvullende inrichtingen om de incidentele vangst van bedreigde en beschermde soorten en andere ongewenste 83 vangsten te reduceren; (c) een verbod op het gebruik van bepaald vistuig in bepaalde gebieden of seizoenen; (c) een verbod op of een beperking van het gebruik van bepaald vistuig of andere technische uitrusting; (d) een verbod op of beperking van visserijactiviteiten in bepaalde zones en/of perioden; (d) een verbod op of beperking van visserijactiviteiten in bepaalde zones of perioden; (e) een verbod op de activiteit van vissersvaartuigen in een gebied gedurende een specifieke minimumperiode met als doel een tijdelijke aggregatie van een kwetsbare mariene hulpbron te beschermen; (e) een verbod op de activiteit van vissersvaartuigen in een specifiek gebied gedurende een specifieke minimumperiode met als doel essentiële vishabitats, tijdelijke aggregaties van een kwetsbare mariene hulpbron, een bedreigde soort, paaiende vis of jongen te beschermen; (f) specifieke maatregelen om de impact van visserijactiviteiten op mariene ecosystemen en niet-doelsoorten te beperken; (f) specifieke maatregelen om de negatieve effecten van visserijactiviteiten op de mariene biodiversiteit en mariene ecosystemen tot een minimum te beperken – met name wanneer deze zijn aangemerkt als biologisch-geografisch kwetsbaar, zoals de onderzeese bergen rond de ultraperifere gebieden, waarvan de hulpbronnen door de lokale vloot zouden moeten worden geëxploiteerd met gebruik van selectief en milieuvriendelijk vistuig – met inbegrip van maatregelen om ongewenste vangsten te voorkomen, te beperken en in de mate van het mogelijke te elimineren; (g) andere technische maatregelen ter bescherming van de mariene biodiversiteit. Amendement 105 Voorstel voor een verordening Deel III - artikel 9 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 1. Prioritair worden meerjarenplannen vastgesteld die instandhoudingsmaatregelen omvatten om de visbestanden boven een niveau te houden of te brengen dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren. 1. Het Europees Parlement en de Raad stellen volgens de gewone wetgevingsprocedure als prioriteit en uiterlijk ...* meerjarenplannen vast die aansluiten bij het wetenschappelijke advies van de ICES en het WETCV en die instandhoudingsmaatregelen omvatten om de visbestanden boven een niveau te 84 houden of te brengen dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren, overeenkomstig artikel 2, lid 2. De meerjarenplannen dienen ook het halen van andere doelstellingen zoals omschreven in de artikelen 2 en 3 van deze verordening. 2. De meerjarenplannen omvatten: 2. De meerjarenplannen omvatten: (a) de basis voor het vaststellen van de vangstmogelijkheden voor de betrokken bestanden op basis van vooraf omschreven instandhoudingsreferentiepunten; en tevens (a) de basis voor het vaststellen van de vangstmogelijkheden voor de betrokken bestanden op basis van vooraf omschreven instandhoudingsreferentiepunten en/of grensreferentiepunten, op zodanige wijze dat de doelstellingen van artikel 2 kunnen worden gehaald, rekening houdend met het wetenschappelijk advies; en (b) maatregelen om op doeltreffende wijze te voorkomen dat de instandhoudingsreferentiepunten worden overschreden. (b) maatregelen om op doeltreffende wijze te voorkomen dat de grensreferentiepunten worden overschreden en om de instandhoudingsreferentiepunten te halen. 3. De meerjarenplannen hebben, waar mogelijk, betrekking op visserijtakken die afzonderlijke visbestanden exploiteren of op visserijtakken die meerdere bestanden door elkaar exploiteren, en houden naar behoren rekening met interacties tussen bestanden en visserijtakken. 3. De meerjarenplannen hebben, waar mogelijk, betrekking op visserijtakken die afzonderlijke visbestanden exploiteren of op visserijtakken die meerdere bestanden door elkaar exploiteren, en houden naar behoren rekening met interacties tussen bestanden, visserijtakken en het mariene ecosysteem. 4. De meerjarenplannen worden gebaseerd op de voorzorgsbenadering van het visserijbeheer en houden op een wetenschappelijk verantwoorde manier rekening met de beperkingen van de beschikbare gegevens en beoordelingsmethoden en met alle gekwantificeerde bronnen van onzekerheid. 4. De meerjarenplannen worden gebaseerd op de voorzorgsbenadering van het visserijbeheer en houden op een wetenschappelijk verantwoorde manier rekening met de beperkingen van de beschikbare gegevens en beoordelingsmethoden, waarbij ook beoordelingen worden gemaakt van bestanden waarover weinig gegevens beschikbaar zijn, en met alle gekwantificeerde bronnen van onzekerheid. ___________________ * PB: gelieve datum in te voegen, vier jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening 85 Amendementen 106 en 107 Voorstel voor een verordening Deel III - artikel 10 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 1. In het kader van de meerjarenplannen moet de visserijsterftecoëfficiënt zo worden aangepast dat alle bestanden boven een niveau worden gehouden of gebracht dat uiterlijk in 2015 de maximale duurzame opbrengst kan opleveren. 1. In het kader van de meerjarenplannen moeten de visserijsterftecoëfficiënten zo worden aangepast dat de coëfficiënt uiterlijk in 2015 wordt vastgesteld op een niveau waarbij de visbestanden zich uiterlijk in 2020 kunnen herstellen boven een niveau dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren en waarbij alle herstelde bestanden op dit niveau kunnen worden behouden. 2. Wanneer het niet mogelijk is een visserijsterftecoëfficiënt te bepalen die het mogelijk maakt de bestanden boven een niveau te brengen en te houden dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren, worden in de meerjarenplannen voorzorgsmaatregelen vastgesteld die een vergelijkbaar niveau van instandhouding van de betrokken bestanden garanderen. 2. Wanneer het niet mogelijk is de in lid 1 bedoelde visserijsterfte te bepalen, wordt in de meerjarenplannen op het visserijbeheer de voorzorgsbenadering toegepast en worden in deze plannen schattingsnormen en maatregelen vastgesteld die op zijn minst een vergelijkbaar niveau van instandhouding van de betrokken bestanden garanderen. 2 bis. Onverminderd de bepalingen van de leden 1 en 2 staan de maatregelen in het kader van de meerjarenplannen en het tijdschema voor de tenuitvoerlegging ervan in verhouding tot de doelstellingen, de streefdoelen en het beoogde tijdskader. Voordat maatregelen worden opgenomen in meerjarige plannen wordt rekening gehouden met de verwachte economische en sociale effecten ervan en worden zij geleidelijk ten uitvoer gelegd, met uitzondering van dringende gevallen. 2 ter. De meerjarenplannen kunnen bepalingen omvatten om rekening te houden met de specifieke problemen van gemengde visserij met betrekking tot het behoud en het herstel van de bestanden boven een niveau dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren, indien het wetenschappelijk advies aangeeft dat het niet mogelijk is de selectiviteit te vergroten, om het 86 verstikken van soorten te voorkomen. Amendementen 108 en 239 Voorstel voor een verordening Deel III - artikel 11 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement Een meerjarenplan omvat: 1. Een meerjarenplan omvat: (a) het voorwerp waarop het meerjarenplan wordt toegepast, d.w.z. de betrokken bestanden, visserijtakken en mariene ecosystemen; (a) het voorwerp waarop het meerjarenplan wordt toegepast, d.w.z. het geografische gebied, de betrokken bestanden, visserijtakken en mariene ecosystemen; (b) doelstellingen die verenigbaar zijn met de in de artikelen 2 en 3 vastgestelde doelstellingen; (b) doelstellingen die verenigbaar zijn met de in de artikelen 2 en 3 vastgestelde doelstellingen en met de relevante bepalingen van de artikelen -7 bis, 9 en 10; (b bis) een beoordeling van de vlootcapaciteit en, als er geen daadwerkelijk evenwicht is tussen de vlootcapaciteit en de beschikbare vangstmogelijkheden, een plan om de capaciteit te verminderen, met een tijdspad en de specifieke stappen die door elke betrokken lidstaat moeten worden ondernomen om de visserijcapaciteit aan te passen aan de beschikbare vangstmogelijkheden binnen een bindende termijn; zonder afbreuk te doen aan de in artikel 34 vastgelegde verplichtingen, moet deze beoordeling een evaluatie omvatten van de sociaaleconomische dimensie van de onderzochte vloot; (b ter) een beoordeling van de sociaaleconomische effecten van de in het kader van het meerjarenplan genomen maatregelen; (c) kwantificeerbare streefdoelen die worden uitgedrukt in: (c) kwantificeerbare streefdoelen die worden uitgedrukt in: i) visserijsterftecoëfficiënt, en/of i) visserijsterftecoëfficiënt, en/of ii) paaibiomassa, en ii) paaibiomassa, en ii bis) maximumpercentages van ongewenste en niet-toegelaten vangsten, 87 ii ter) maximale jaarlijkse veranderingen van de vangstmogelijkheden; iii) stabiliteit van de vangsten. (d) een duidelijk tijdspad voor het halen van de kwantificeerbare streefdoelen; (d) een duidelijk tijdspad voor het halen van alle kwantificeerbare streefdoelen; (d bis) bepalingen om de vangstmogelijkheden stelselmatig te reduceren wanneer de vangstgegevens een afname van kwaliteit of kwantiteit laten zien; (e) technische maatregelen, met inbegrip van maatregelen betreffende het elimineren van ongewenste vangsten; (e) instandhoudings- en technische maatregelen die moeten worden genomen om de doelstellingen in artikel 15 te halen en maatregelen om ongewenste vangsten te voorkomen en in de mate van het mogelijke te elimineren; (f) kwantificeerbare indicatoren voor het periodieke monitoren en beoordelen van de vooruitgang in de richting van de streefdoelen van het meerjarenplan; (f) kwantificeerbare indicatoren voor het periodieke monitoren en beoordelen van de vooruitgang in de richting van de streefdoelen van het meerjarenplan en van de sociaal-economische gevolgen; (g) specifieke maatregelen en doelstellingen voor het deel van de levenscyclus van anadrome en katadrome soorten dat zich in zoet water afspeelt; (g) indien nodig, specifieke maatregelen en doelstellingen voor het deel van de levenscyclus van anadrome en katadrome soorten dat zich in zoet water afspeelt; (h) het tot een minimum beperken van de impact van de visserij op het ecosysteem; (h) maatregelen om de effecten van de visserij op het ecosysteem te reduceren; (i) vrijwaringsmaatregelen en criteria voor het in werking treden van deze vrijwaringsmaatregelen; (i) vrijwaringsmaatregelen en criteria voor het in werking treden van deze vrijwaringsmaatregelen; (i bis) maatregelen om ervoor te zorgen dat de bepalingen van het meerjarenplan worden nageleefd; (j) andere maatregelen die geschikt zijn om de doelstellingen van de meerjarenplannen te halen. (j) andere maatregelen die evenredig en geschikt zijn om de doelstellingen van de meerjarenplannen te halen. 1 bis. In de meerjarenplannen wordt erin voorzien dat zij periodiek worden geëvalueerd, om een beoordeling te maken van de geboekte vooruitgang in de richting van het halen van de vastgestelde doelstellingen, met name om rekening te houden met nieuwe elementen, bijvoorbeeld veranderingen in het wetenschappelijk advies, en om de nodige 88 tussentijdse aanpassingen mogelijk te maken. Amendement 109 Voorstel voor een verordening Deel III – artikel 12 – titel en lid 1 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement Naleving van de verplichtingen in het kader van de milieuwetgeving van de Unie Naleving van de verplichtingen in het kader van de milieuwetgeving van de Unie inzake beschermde gebieden 1. De lidstaten zien erop toe dat de impact van visserijactiviteiten in speciale beschermingszones, zoals bedoeld in artikel 6 van Richtlijn 92/43/EEG, artikel 4 van Richtlijn 2009/147/EG en artikel 13, lid 4, van Richtlijn 2008/56/EG, wordt verlicht. 1. Het gemeenschappelijk visserijbeleid en alle daaruit voortvloeiende maatregelen die door de lidstaten worden vastgesteld met betrekking tot speciale beschermingszones, moeten volledig in overeenstemming zijn met Richtlijn 92/43/EEG, Richtlijn 2009/147/EG en Richtlijn 2008/56/EG. Indien een lidstaat de gebieden die worden genoemd in artikel 6 van Richtlijn 92/43/EEG, artikel 4 van Richtlijn 2009/147/EG en artikel 13, lid 4, van Richtlijn 2008/56/EG heeft aangewezen, reguleert hij de visserijactiviteiten zodanig dat deze volledig in overeenstemming zijn met de doelstellingen van de bovengenoemde richtlijnen, in overleg met de Commissie, de adviesraden en andere belanghebbenden. Amendement 257 Voorstel voor een verordening Deel III – Artikel 12 – lid 1 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 1 bis. Alle maatregelen die door de Unie en de lidstaten in het kader van het GVB worden genomen zijn volledig in overeenstemming met het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij de besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden van 25 juni 1998, met de resoluties nr. 61/105, 64/72 en 89 66/68 van de Algemene Vergadering van de VN en met de Overeenkomst over de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982. Amendement 258 Voorstel voor een verordening Deel III – Artikel 12 – lid 1 ter (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 1 ter. Voor visserijactiviteiten die uitsluitend in de wateren onder de soevereiniteit en jurisdictie van één lidstaat plaatsvinden, is de betreffende lidstaat bevoegd om maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan zijn verplichtingen in het kader van de milieuwetgeving van de Unie inzake beschermde gebieden. Deze maatregelen zijn verenigbaar met de in artikel 2 vastgestelde doelstellingen en zijn niet minder stringent dan de in de bestaande Uniewetgeving vastgestelde maatregelen. Amendement 111 Voorstel voor een verordening Deel III – artikel 12 – lid 1 quater (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 1 quater. De lidstaten die een direct visserijbelang hebben in de gebieden waar zich de invloed van de in lid 1 bedoelde maatregelen zal doen voelen, werken met elkaar samen in overeenstemming met artikel 21, lid 1 bis. Deze lidstaten mogen de Commissie verzoeken de in lid 1 bedoelde maatregelen aan te nemen. Amendement 260 Voorstel voor een verordening Deel III – Artikel 12 – lid 1 quinquies (nieuw) 90 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 1 quinquies. Om de Commissie in staat te stellen te handelen in reactie op het in lid 1 quater bedoelde verzoek, verstrekt/verstrekken de lidstaat of lidstaten alle relevante informatie over de gevraagde maatregelen, inclusief een motivering voor het verzoek, alsmede wetenschappelijke gegevens en details met betrekking tot de praktische tenuitvoerlegging van de maatregelen. Bij haar besluit tot vaststelling van de maatregelen houdt de Commissie rekening met alle relevante wetenschappelijke adviezen waarover zij beschikt. Amendement 114 Voorstel voor een verordening Deel III – artikel 12 – lid 2 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 2. De Commissie wordt gemachtigd om overeenkomstig artikel 55 gedelegeerde handelingen vast te stellen waarin de visserijgerelateerde maatregelen ter verlichting van de impact van de visserij op speciale beschermingszones worden gespecificeerd. Schrappen Amendement 262 Voorstel voor een verordening Deel III – Artikel 12 – lid 2 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 2 bis. Het Europees Parlement en de Raad stellen, volgens de gewone wetgevingsprocedure en op een voorstel van de Commissie, maatregelen vast om de mogelijke negatieve sociale en economische gevolgen te beperken die voortvloeien uit het voldoen aan de in lid 1 bedoelde verplichtingen. 91 Amendement 115 Voorstel voor een verordening Deel III - artikel 13 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 1. Indien er bewijs is van een onmiddellijke actie vereisende, ernstige bedreiging voor de instandhouding van mariene biologische hulpbronnen of voor het mariene ecosysteem, kan de Commissie, op gemotiveerd verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief, beslissen over tijdelijke maatregelen ter verlichting van deze bedreiging. 1. De Commissie wordt gemachtigd om, indien er op basis van betrouwbare wetenschappelijke gegevens bewijs is van een onmiddellijke actie vereisende, ernstige bedreiging voor de instandhouding van mariene biologische hulpbronnen of voor het mariene ecosysteem, overeenkomstig artikel 55 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter verlichting van deze bedreiging. Deze gedelegeerde handelingen worden uitsluitend vastgesteld, indien dit om dwingende redenen van urgentie vereist is en de in artikel 55 bis omschreven procedure is van toepassing. 2. De lidstaat deelt het in lid 1 bedoelde gemotiveerde verzoek terzelfder tijd mee aan de Commissie, de overige lidstaten en de betrokken adviesraden. Amendement 116 Voorstel voor een verordening Deel III – artikel 13 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement Artikel 13 bis Noodmaatregelen van een lidstaat 1. Indien er bewijs is van een ernstige en onvoorziene bedreiging voor de instandhouding van levende aquatische hulpbronnen of voor het mariene ecosysteem als gevolg van visserijactiviteiten, die zich voordoet in wateren onder de soevereiniteit of jurisdictie van een lidstaat, waarbij elk te langdurig uitstel zou leiden tot schade die moeilijk te herstellen zou zijn, kan die lidstaat noodmaatregelen nemen waarvan de geldigheidsduur ten hoogste drie 92 maanden bedraagt. 2. Lidstaten die voornemens zijn noodmaatregelen te nemen, geven de Commissie, de overige lidstaten en de betrokken adviesraden door toezending van een ontwerp van die maatregelen, vergezeld van een toelichting, kennis van hun voornemen alvorens die maatregelen vast te stellen. 3. De lidstaten en de betrokken adviesraden kunnen hun schriftelijke opmerkingen bij de Commissie indienen binnen vijf werkdagen na de datum van kennisgeving. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast ter bevestiging, annulering of wijziging van de maatregel. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 56, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie die verband houden met een ernstige en onvoorziene bedreiging voor de instandhouding van levende aquatische hulpbronnen of voor het mariene ecosysteem als gevolg van visserijactiviteiten stelt de Commissie volgens de in artikel 56, lid 3, bedoelde procedure onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast. Amendement 296 Voorstel voor een verordening Deel III – Artikel 14 – lid 1 – letter d Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (d) verkleinen de effecten van vistuig op het ecosysteem en op het milieu, met name wat de bescherming van biologisch kwetsbare bestanden en habitats betreft. (d) beperken de effecten van vistuig op het ecosysteem en op het mariene milieu tot een minimum, met name wat de bescherming van biologisch kwetsbare bestanden en fragiele habitats betreft, in het bijzonder wanneer deze zijn aangemerkt als biologisch-geografisch kwetsbaar, zoals de onderzeese bergen 93 rond de ultraperifere gebieden, waarvan de hulpbronnen door de lokale vloot zouden moeten worden geëxploiteerd met gebruik van selectief en milieuvriendelijk vistuig. Amendement 118 Voorstel voor een verordening Deel III – artikel 14 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement Artikel 14 bis Voorkoming en minimalisering van ongewenste vangsten 1. Vóór in de diverse visserijtakken de verplichting wordt ingevoerd alle vangsten aan te landen overeenkomstig artikel 15, voeren de lidstaten indien nodig, op basis van het beste wetenschappelijke advies dat beschikbaar is en rekening houdend met de adviezen van de bevoegde adviesraden, proefprojecten uit om alle realiseerbare methoden voor de voorkoming, minimalisering en eliminatie van ongewenste vangsten in een visserijtak volledig te onderzoeken. Deze proefprojecten worden waar wenselijk uitgevoerd door de producentenorganisaties. De resultaten van deze proefprojecten krijgen hun neerslag in de langetermijnbeheersplannen van elke visserijtak in de vorm van bijkomende stimulansen voor het gebruik van het meeste selectieve vistuig en de meest selectieve visserijmethoden die beschikbaar zijn. De lidstaten produceren ook een teruggooiatlas, met het niveau van teruggooi in elk van de onder artikel 15, lid 1, vallende visserijtakken. Deze atlas moet gebaseerd zijn op objectieve en representatieve gegevens. 2. De Unie biedt financiële steun voor het ontwerp en de tenuitvoerlegging van de proefprojecten die overeenkomstig lid 1 worden uitgevoerd en voor het gebruik 94 van selectief vistuig, om de hoeveelheid ongewenste en niet-toegelaten vangsten te verminderen. Bij het vaststellen van financiële steunmaatregelen wordt bijzondere aandacht besteed aan vissers voor wie de verplichting geldt alle vangsten aan te landen en die actief zijn in een visserijtak met gemengde visserij. Amendement 119 Voorstel voor een verordening Deel III - artikel 15 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement Verplichting tot het aanlanden van alle vangsten Verplichting tot het aanlanden en registreren van alle vangsten van gevangen en gereglementeerde soorten 1. Alle vangsten van de volgende, aan vangstbeperkingen onderworpen visbestanden die worden gedaan tijdens visserijactiviteiten in EU wateren of door EU vissersvaartuigen in wateren buiten de Unie, worden overeenkomstig het volgende tijdspad aan boord van de vissersvaartuigen gebracht en gehouden, en worden geregistreerd en aangeland, behalve wanneer zij als levend aas worden gebruikt: 1. Alle vangsten van gevangen en gereglementeerde soorten die worden gedaan in de volgende visserijtakken tijdens visserijactiviteiten in EU-wateren of door EU-vissersvaartuigen in wateren buiten de Unie, worden overeenkomstig het volgende tijdspad aan boord van de vissersvaartuigen gebracht en gehouden, en worden geregistreerd en aangeland: (a) uiterlijk vanaf 1 januari 2014: (a) uiterlijk vanaf 1 januari 2014: - makreel, haring, horsmakreel, blauwe wijting, evervis, ansjovis, zilvervis, sardinella's, lodde; – kleine pelagische visserij, d.w.z. de visserij op makreel, haring, horsmakreel, blauwe wijting, ansjovis, zilvervis, sardine, sprot; - blauwvintonijn, zwaardvis, witte tonijn, grootoogtonijn, andere zeilvis, – grote pelagische visserij, d.w.z. de visserij op blauwvintonijn, zwaardvis, witte tonijn, grootoogtonijn, andere zeilvis; – visserij voor industriële doeleinden, waaronder de visserij op lodde, zandspiering en kever; – zalm in de Oostzee; (b) uiterlijk vanaf 1 januari 2015: kabeljauw, heek, tong, (b) uiterlijk vanaf 1 januari 2016: – de volgende visserij in Uniewateren van 95 het noordelijke deel van de Atlantische Oceaan: de Noordzee – de visserij op kabeljauw, schelvis, wijting en zwarte koolvis; – de visserij op langoustines; – de visserij op tong en schol; – de visserij op heek; – de visserij op Noorse garnaal; – andere nader te analyseren visserijtakken; – andere visserij in de Oostzee dan de visserij op zalm; Noordwestelijke wateren – de visserij op kabeljauw, schelvis, wijting en zwarte koolvis; – de visserij op langoustines; – de visserij op tong en schol; – de visserij op heek; – andere nader te analyseren visserijtakken; Zuidwestelijke wateren – de visserij op kabeljauw, schelvis, wijting en zwarte koolvis; – de visserij op langoustines; – de visserij op tong en schol; – de visserij op heek; – andere nader te analyseren visserijtakken; (c) uiterlijk vanaf 1 januari 2016: schelvis, wijting, schartong, zeeduivel, schol, leng, zwarte koolvis, witte koolvis, tongschar, tarbot, griet, blauwe leng, zwarte haarstaartvis, grenadiersvis, Atlantische slijmkop, zwarte heilbot, torsk, roodbaars en de mediterrane demersale bestanden. (c) uiterlijk vanaf 1 januari 2017, visserijtakken die niet vallen onder lid 1, onder (a), in Unie- en niet-Uniewateren. 1 bis. Zodra de verplichting alle vangsten aan te landen in een visserijtak is ingevoerd, worden alle vangsten van soorten waarvoor deze verplichting geldt 96 geregistreerd en, indien nodig, afgetrokken van de quota van de visser, producentenorganisatie of pool voor collectief beheer in kwestie, met uitzondering van de soorten die overeenkomstig lid 1 ter mogen worden teruggegooid in zee. 1 ter. De aanlandingsverplichting in lid 1 geldt niet voor de volgende soorten: – soorten die worden gevangen om als levend aas te worden gebruikt; – soorten waarvan op basis van wetenschappelijke informatie bekend is dat zij een hoog overlevingspercentage hebben, rekening houdend met de aard van het vistuig, de visserijpraktijken en de omstandigheden in het visserijgebied; 1 quater. Om de tenuitvoerlegging van de verplichting alle vangsten aan te landen te vereenvoudigen en te harmoniseren, ongepaste verstoringen van de visserijtakken in kwestie te voorkomen en de hoeveelheid ongewenste vangsten te verminderen, wordt via de in artikel 9 genoemde meerjarenplannen, specifieke voorschriften van de Unie inzake de tenuitvoerlegging van de aanlandingsverplichting of andere wetgevingshandelingen van de Unie, waar passend het volgende vastgesteld: (a) een lijst van niet-doelsoorten met een lage natuurlijke abundantie die mogen worden aangerekend op de quota van de doelsoort van de visserijtak in kwestie indien: – de nationale jaarlijkse quota van deze niet-doelsoort volledig is opgebruikt; – de totale vangst van de niet-doelsoort niet meer dan 3% van de totale vangst van de doelsoort bedraagt; en – het bestand van de niet-doelsoort binnen veilige biologische grenzen ligt; (b) regels inzake stimulansen om de vangst van jonge vis te voorkomen, inclusief hogere quota-aandelen die moeten worden afgetrokken van de quota 97 van een visser, als jonge exemplaren worden gevangen. 2. Voor de in lid 1 genoemde visbestanden worden op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies minimale instandhoudingsreferentiegrootten vastgesteld. Vangsten van deze bestanden die de minimale instandhoudingsreferentiegrootte niet halen, mogen slechts worden verkocht om tot vismeel of diervoeder te worden verwerkt. 2. Op basis van wetenschappelijk advies dat nauwkeurig, bijgewerkt en het beste beschikbare is, worden indien nodig voor de bescherming van jonge exemplaren door de ontmoediging van het opzettelijk vissen erop minimale instandhoudingsreferentiegrootten vastgesteld, op basis van de leeftijd en omvang voor de eerste reproductie, voor de in lid 1 genoemde visbestanden waarvoor de verplichting geldt alle vangsten aan te landen. Vangsten van deze bestanden die de minimale instandhoudingsreferentiegrootte niet halen, mogen slechts worden gebruikt voor andere doeleinden dan menselijke consumptie, bijvoorbeeld verwerking tot vismeel, visolie, diervoeder of aas. De lidstaat in kwestie kan ook schenking van deze vangsten voor welzijns- of liefdadigheidsdoeleinden toestaan. 3. De handelsnormen voor vangsten van vis die de vastgestelde vangstmogelijkheden overschrijden, worden vastgesteld overeenkomstig artikel 27 van de verordening houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten. 3. Voor bestanden waarvoor een verplichting tot aanlanding van alle vangst geldt, mogen de lidstaten gebruik maken van een jaarlijkse flexibiliteitsmarge van maximaal 5% van hun toegestane aanlandingen, onverminderd hogere flexbiliteitspercentages die zijn vastgesteld in specifieke wetgeving. De handelsnormen en de handelsregels voor vangsten van vis die de vastgestelde vangstmogelijkheden overschrijden, kunnen worden vastgesteld overeenkomstig artikel 39 van de verordening houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten. 4. De lidstaten zorgen ervoor dat EUvissersvaartuigen die hun vlag voeren, zo zijn uitgerust dat zij alle visserij- en verwerkingsactiviteiten volledig kunnen documenteren met het oog op het toezicht op de naleving van de verplichting om alle vangsten aan te landen. 4. De lidstaten zorgen ervoor dat EUvissersvaartuigen die hun vlag voeren, zo zijn uitgerust dat zij alle visserij- en verwerkingsactiviteiten volledig kunnen documenteren met het oog op het toezicht op de naleving van de verplichting om alle vangsten aan te landen. De lidstaten eerbiedigen hierbij het efficiëntie- en het 98 proportionaliteitsbeginsel. 5. Lid 1 is van toepassing onverminderd internationale verplichtingen. 5. Lid 1 is van toepassing onverminderd internationale verplichtingen. 6. De Commissie wordt gemachtigd om overeenkomstig artikel 55 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de in lid 1 bedoelde maatregelen te specificeren met het oog op de naleving van de internationale verplichtingen van de Unie. 6. De Commissie wordt gemachtigd om overeenkomstig artikel 55 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de in lid 1 bedoelde maatregelen te nemen met het oog op de naleving van de internationale verplichtingen van de Unie. Amendementen 120, 264, 293 en 301 Voorstel voor een verordening Deel III - artikel 16 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 1. De vangstmogelijkheden worden zodanig aan de lidstaten toegewezen dat voor iedere lidstaat de relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten voor elk visbestand of elke visserijtak gewaarborgd is. Bij de toewijzing van nieuwe vangstmogelijkheden wordt rekening gehouden met de belangen van elke lidstaat. 1. Bij de vaststelling en de toewijzing van de vangstmogelijkheden treedt de Raad op overeenkomstig de artikelen 2, 9, 10 en 11 van deze verordening, volgt hij een langetermijnbenadering en volgt hij het beste wetenschappelijk advies dat beschikbaar is. De vangstmogelijkheden worden zodanig onder de lidstaten verdeeld dat voor iedere lidstaat de relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten voor elk bestand of elke visserijtak gewaarborgd is. Bij de toewijzing van nieuwe vangstmogelijkheden wordt rekening gehouden met de belangen van elke lidstaat. De Raad stelt de voor derde landen in Uniewateren beschikbare vangstmogelijkheden vast en wijst deze mogelijkheden toe aan deze derde landen. De toewijzing van vangstmogelijkheden aan een lidstaat of een derde land is afhankelijk van de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid. 1 bis. Bij de vaststelling van de jaarlijkse quotatoewijzingen houdt de Raad ten volle rekening met de regio's waar de plaatselijke gemeenschappen in hoge mate van visserij en aanverwante activiteiten afhankelijk zijn, zoals vastgesteld door de Raad in zijn resolutie 99 van 3 november 1976 inzake bepaalde externe aspecten van het instellen in de Gemeenschap, met ingang van 1 januari 1977, van een visserijzone van 200 mijl, en in het bijzonder bijlage VII daarbij. 2. Een deel van de totale vangstmogelijkheden mag worden gereserveerd voor bijvangsten. 2. Een deel van de totale vangstmogelijkheden mag worden gereserveerd voor bijvangsten. 3. De vangstmogelijkheden moeten in overeenstemming zijn met de kwantificeerbare streefdoelen, termijnen en marges zoals vastgesteld overeenkomstig artikel 9, lid 2, en artikel 11, onder b), c) en h). 3. De vangstmogelijkheden moeten in overeenstemming zijn met de kwantificeerbare streefdoelen ten aanzien van de vangst, termijnen en marges die zijn vastgesteld in de meerjarenplannen, overeenkomstig artikel 9, lid 2, en artikel 11, onder b), c) en h). Indien geen overeenkomstig meerjarenplan voor commercieel geëxploiteerde visbestanden in EU-wateren is vastgesteld, zorgt de Raad ervoor dat de totaal toegestane vangst (TAC's) uiterlijk in 2015 worden vastgesteld op een niveau waarbij de visbestanden zich uiterlijk in 2020 kunnen herstellen boven een niveau dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren en waarbij alle herstelde bestanden op dit niveau kunnen worden behouden. 3 bis. Delegaties van het Europees Parlement en de adviesraden zijn aanwezig wanneer de Raad besluiten over de vaststelling van vangstmogelijkheden neemt. 3 ter. Wanneer het door een gebrek aan gegevens niet mogelijk is voor bepaalde bestanden exploitatiecijfers vast te stellen die stroken met de maximale duurzame opbrengst: i) wordt de voorzorgsbenadering van het visserijbeheer gevolgd; ii) worden vervangingsnormen vastgesteld op basis van de methoden zoals bedoeld in de punten 3.1 en 3.2 van Deel B van de bijlagen bij Besluit 2010/477/EU1, en wordt de visserijsterfte verder beperkt middels het voorzorgsbeginsel of, in gevallen waarin er aanwijzingen zijn dat de status van de bestanden bevredigend is, 100 middels stabiele trends; iii) evalueren de Commissie en de lidstaten de belemmeringen voor onderzoek en voor de verwerving van kennis, en nemen zij maatregelen om ervoor te zorgen dat zo spoedig mogelijk aanvullende gegevens over bestanden en ecosystemen voorhanden zijn. 3 quater. Elke lidstaat neemt voor de vaartuigen die zijn vlag voeren een besluit betreffende de methode voor de toewijzing van de voor die lidstaat bestemde vangstmogelijkheden, overeenkomstig het recht van de Unie. De lidstaat deelt de toewijzingsmethode aan de Commissie mee. 4. De lidstaten mogen, na mededeling aan de Commissie, de aan hen toegewezen vangstmogelijkheden geheel of gedeeltelijk uitwisselen. 4. De lidstaten mogen, na mededeling aan de Commissie, de aan hen toegewezen vangstmogelijkheden geheel of gedeeltelijk uitwisselen. 4 bis. Als de Commissie op grond van de met toepassing van artikel 19 of artikel 23 uitgevoerde beoordeling van mening is dat een lidstaat geen passende maatregelen overeenkomstig titel III van deze verordening heeft genomen, leidt dit tot verlagingen van de door de Unie aan die lidstaat toegekende vangstmogelijkheden in het jaar of de jaren daarna en tot onderbreking of opschorting van de betalingen aan die lidstaat of tot de toepassing van een financiële correctie op de financiële steun van de Unie in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid overeenkomstig artikel 50. Dergelijke maatregelen moeten in verhouding staan tot de aard, de omvang, de duur en het al dan niet herhaaldelijke karakter van de niet-naleving. 4 ter. De Commissie legt het Europees Parlement en de Raad een jaarverslag voor waarin wordt beoordeeld of de huidige vangstmogelijkheden doeltreffend zijn wat betreft herstel en instandhouding van populaties van gevangen soorten boven het niveau dat het in artikel 2, lid 2, bedoelde resultaat kan opleveren. 101 ____________________ 1 PB L 232 van 2.9.2010, blz. 14. Amendement 227 Voorstel voor een verordening Deel III – Artikel 16 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement Artikel 16 bis Bij de toewijzing van de vangstmogelijkheden die hun op grond van artikel 16 ter beschikking staan, hanteren de lidstaten transparante en objectieve ecologische en sociale criteria, bijvoorbeeld de impact van de visserij op het milieu, de staat van dienst op het gebied van naleving en de bijdrage tot de lokale economie. Ook andere criteria, bijvoorbeeld vangstniveaus uit het verleden, mogen worden gehanteerd. Binnen het kader van de hun toegewezen vangstmogelijkheden zorgen de lidstaten voor stimulansen voor vissersvaartuigen die zijn uitgerust met selectief vistuig of die gebruik maken van visserijtechnieken met beperkte milieueffecten, zoals een lager energieverbruik of een verminderde schade aan de habitats. Amendement 121 Voorstel voor een verordening Deel III - artikel 17 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 1. De lidstaten kunnen worden gemachtigd om, in op grond van de artikelen 9, 10 en 11 vastgestelde meerjarenplannen en overeenkomstig die meerjarenplannen, maatregelen vast te stellen waarin wordt gespecificeerd welke instandhoudingsmaatregelen met betrekking tot in EU-wateren aanwezige bestanden waarvoor zij vangstmogelijkheden hebben gekregen, 1. Lidstaten die een visserijtak delen, kunnen volgens de in dit artikel uiteengezette procedures worden gemachtigd om, in op grond van de artikelen 9, 10 en 11 vastgestelde meerjarenplannen en overeenkomstig die meerjarenplannen, maatregelen vast te stellen waarin wordt gespecificeerd welke instandhoudingsmaatregelen met betrekking tot in EU-wateren aanwezige 102 van toepassing zijn op de onder hun vlag varende vaartuigen. bestanden waarvoor zij vangstmogelijkheden hebben gekregen, van toepassing zijn op de onder hun vlag varende vaartuigen. 2. De lidstaten zien erop toe dat de overeenkomstig lid 1 vastgestelde instandhoudingsmaatregelen: 2. De lidstaten zien erop toe dat de overeenkomstig lid 1 vastgestelde instandhoudingsmaatregelen: (a) verenigbaar zijn met de in de artikelen 2 en 3 vastgestelde doelstellingen; (a) verenigbaar zijn met de in de artikelen 2 en 3 vastgestelde doelstellingen en de in artikel 4 genoemde beginselen van goed bestuur; (b) verenigbaar zijn met het toepassingsgebied en de doelstellingen van het meerjarenplan; (b) verenigbaar zijn met het toepassingsgebied en de doelstellingen van het meerjarenplan; (c) effectief zijn met het oog op de in het meerjarenplan vastgestelde doelstellingen en kwantificeerbare streefdoelen; en tevens (c) effectief zijn met het oog op de in het meerjarenplan vastgestelde doelstellingen en kwantificeerbare streefdoelen, binnen de gespecificeerde tijdsspanne; en tevens (d) niet minder stringent zijn dan de in de EU-wetgeving vastgestelde technische maatregelen. (d) niet minder stringent zijn dan de in de EU-wetgeving vastgestelde technische maatregelen. 2 bis. De lidstaten werken samen om te zorgen voor de goedkeuring van onderling verenigbare maatregelen die ervoor zorgen dat de in de meerjarenplannen bepaalde doelstellingen worden gehaald en coördineren deze maatregelen met elkaar. Hiertoe maken de lidstaten, als dit haalbaar en wenselijk is, gebruik van bestaande regionale structuren en mechanismen voor institutionele samenwerking, inclusief die in het kader van de regionale zeeverdragen voor het gebied of de visserijtak in kwestie. De inspanningen die gericht zijn op onderlinge coördinatie tussen de lidstaten die een visserijtak delen, komen in aanmerking voor financiering met middelen van het Europees maritiem en visserijfonds, overeenkomstig Verordening (EU) nr. xx/2013 [betreffende het Europees maritiem en visserijfonds]. 2 ter. De lidstaten raadplegen de bevoegde adviesraden en de ICES en/of het WTECV door hun een ontwerp van de 103 maatregelen toe te zenden, vergezeld van een toelichting. Deze ontwerpen worden tegelijk toegezonden aan de Commissie en de andere lidstaten die de visserijtak delen. De lidstaten stellen alles in het werk om in een vroege fase en op open en transparante wijze de andere belanghebbenden van de visserijtak in kwestie bij de raadpleging te betrekken, om tijdens de voorbereiding van de geplande maatregelen de standpunten en voorstellen van alle betrokken partijen te leren kennen. De lidstaten stellen samenvattingen van de voorgestelde ontwerpen van instandhoudingsmaatregelen ter beschikking van het publiek. 2 quater. De lidstaten houden naar behoren rekening met de door de bevoegde adviesraden, de ICES en/of het WTECV verstrekte adviezen en als de uiteindelijk goedgekeurde maatregelen van deze adviezen afwijken, verstrekken zij gedetailleerde uitleg daarvoor. 2 quinquies. Als de lidstaten de goedgekeurde maatregelen willen wijzigen, zijn de leden 2 t/m 2 quater ook van toepassing. 2 sexies. De Commissie stelt richtsnoeren vast met de details van de procedure die moet worden gevolgd voor de toepassing van de leden 2 bis t/m 2 quater, om ervoor te zorgen dat de goedgekeurde maatregelen coherent zijn, op regionaal niveau worden gecoördineerd en met de vastgestelde meerjarenplannen stroken. In deze richtsnoeren kunnen ook administratieve kaders worden geïdentificeerd of vastgesteld, bijvoorbeeld regionale werkgroepen visserij, om de samenwerking tussen de lidstaten in de praktijk te organiseren, met name om de vaststelling van de maatregelen door iedere lidstaat te bevorderen en te faciliteren. 2 septies. De lidstaten die een visserijtak delen, kunnen samenwerken op het vlak van het overeenkomen en gezamenlijk ten 104 uitvoer leggen van maatregelen in het kader van vóór 2014 aangenomen meerjarenplannen, overeenkomstig de procedure zoals bedoeld in artikel 25. 2 octies. Voor visserijactiviteiten die uitsluitend in de wateren onder de soevereiniteit en jurisdictie van één lidstaat plaatsvinden, richt de betrokken lidstaat één of meerdere comités voor gezamenlijk beheer op bestaande uit alle relevante betrokken partijen voor raadpleging over de te nemen maatregelen. Indien de lidstaat voornemens is op enigerlei wijze af te wijken van de adviezen van het bedoelde comité publiceert hij een beoordeling waarin in detail de redenen hiervoor worden aangegeven. Amendement 122 Voorstel voor een verordening Deel III - artikel 18 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement De lidstaten die op grond van artikel 17, lid 1, instandhoudingsmaatregelen vaststellen, melden deze maatregelen mee aan de Commissie, andere belanghebbende lidstaten en de betrokken adviesraden. De lidstaten die op grond van artikel 17, lid 1, instandhoudingsmaatregelen vaststellen, publiceren deze maatregelen en delen ze mee aan de Commissie, andere belanghebbende lidstaten en de betrokken adviesraden. Amendement 123 Voorstel voor een verordening Deel III - artikel 19 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement De Commissie kan te allen tijde de verenigbaarheid en de effectiviteit van de instandhoudingsmaatregelen die de lidstaten op grond van artikel 17, lid 1, hebben genomen, beoordelen. 1. De Commissie kan te allen tijde de verenigbaarheid en de effectiviteit van de instandhoudingsmaatregelen die de lidstaten op grond van artikel 17 hebben genomen, beoordelen; in elk geval beoordeelt zij deze kwesties op zijn minst eens in de drie jaar of zo vaak als in het meerjarenplan in kwestie is voorgeschreven en brengt zij daar verslag over uit. De beoordeling is gebaseerd op 105 het beste wetenschappelijk advies dat beschikbaar is. Overeenkomstig Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (Inspire)1 verlenen de lidstaten de Commissie toegang en gebruikersrechten met betrekking tot het materiaal dat is voorbereid en de gegevens die zijn gebruikt in verband met de opstelling en uitvoering van de nationale instandhoudingsmaatregelen krachtens artikel 17, zodat zij haar taak met betrekking tot de uitvoering van het gemeenschappelijk visserijbeleid kan uitvoeren. Wat de toegang tot milieu-informatie betreft, zijn Richtlijn 2003/4/EG2, Verordening (EG) nr. 1049/20013 en Verordening (EG) nr. 1367/20064 van toepassing. 1 PB L 108 van 25.4.2007, blz. 1. 2 PB L 41 van 14.2.2003, blz. 26. 3 PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43. 4 PB L 264 van 25.9.2006, blz. 13. Amendement 124 Voorstel voor een verordening Deel III – artikel 19 – lid 1 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 1 bis. De Commissie publiceert de overeenkomstig dit artikel opgestelde beoordelingen en maakt deze informatie openbaar toegankelijk door de plaatsing ervan op passende websites of door de terbeschikkingstelling van een rechtstreekse hyperlink. Wat betreft de toegang tot milieu-informatie zijn de Verordeningen (EG) nr. 1049/2001 en nr. 1367/2006 van toepassing. 106 Amendement 125 Voorstel voor een verordening Deel III - artikel 20 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 1. De Commissie wordt gemachtigd om overeenkomstig artikel 55 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de instandhoudingsmaatregelen voor onder een meerjarenplan vallende visserijtakken te specificeren, indien een lidstaat die gemachtigd is om overeenkomstig artikel 17 maatregelen vast te stellen, deze maatregelen niet uiterlijk drie maanden na de inwerkingtreding van het meerjarenplan aan de Commissie heeft meegedeeld. 1. De Commissie wordt gemachtigd om overeenkomstig artikel 55 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de instandhoudingsmaatregelen voor onder een meerjarenplan vallende visserijtakken te specificeren, indien een lidstaat die gemachtigd is om overeenkomstig artikel 17 maatregelen vast te stellen, deze maatregelen niet binnen de termijn waarin in het meerjarenplan is voorzien of, bij gebrek hieraan, uiterlijk zes maanden na de inwerkingtreding van het meerjarenplan aan de Commissie heeft meegedeeld. 2. De Commissie wordt gemachtigd om overeenkomstig artikel 55 gedelegeerde handelingen vast te stellen om instandhoudingsmaatregelen voor onder een meerjarenplan vallende visserijtakken te specificeren, indien: 2. Indien de Commissie van oordeel is dat: (a) op basis van een overeenkomstig artikel 19 verrichte beoordeling wordt geoordeeld dat de maatregelen van een lidstaat niet verenigbaar zijn met de doelstellingen van het meerjarenplan, of (a) op basis van een overeenkomstig artikel 19 verrichte beoordeling de maatregelen van een lidstaat niet verenigbaar zijn met de doelstellingen van het meerjarenplan, of (b) op basis van een overeenkomstig artikel 19 verrichte beoordeling wordt geoordeeld dat de maatregelen van een lidstaat niet effectief zijn met het oog op de in het meerjarenplan vastgestelde doelstellingen of kwantificeerbare streefdoelen, of (b) op basis van een overeenkomstig artikel 19 verrichte beoordeling de maatregelen van een lidstaat niet effectief zijn met het oog op de in het meerjarenplan vastgestelde doelstellingen of kwantificeerbare streefdoelen, of (c) in artikel 11, onder i), bedoelde vrijwaringsmaatregelen in werking treden. (c) in artikel 11, onder i), bedoelde vrijwaringsmaatregelen in werking treden; brengt zij de betrokken lidstaat daarvan op de hoogte, met uiteenzetting van redenen. 2 bis. Wanneer de Commissie een advies levert in overeenstemming met lid 2, beschikken de lidstaten over drie maanden om hun maatregelen aan te 107 passen om ze af te stemmen op de doelstellingen van het meerjarenplan en om te zorgen voor de verwezenlijking ervan. 2 ter. Indien een lidstaat zijn maatregelen niet wijzigt in overeenstemming met lid 2 bis, wordt de Commissie gemachtigd om overeenkomstig artikel 55 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de instandhoudingsmaatregelen voor onder een meerjarenplan vallende visserijtakken te specificeren. 3. De door de Commissie vastgestelde instandhoudingsmaatregelen moeten ervoor zorgen dat de in het meerjarenplan opgenomen doelstellingen en streefdoelen worden verwezenlijkt. Zodra de Commissie de gedelegeerde handeling vaststelt, zijn de maatregelen van de betrokken lidstaat niet langer van kracht. 3. De door de Commissie vastgestelde instandhoudingsmaatregelen moeten ervoor zorgen dat de in het meerjarenplan opgenomen doelstellingen en streefdoelen worden verwezenlijkt. Zodra de Commissie de gedelegeerde handeling vaststelt, zijn de maatregelen van de betrokken lidstaat niet langer van kracht. 3 bis. Voordat ze gedelegeerde handelingen vaststelt zoals bedoeld in dit artikel, raadpleegt de Commissie de bevoegde adviesraden en de ICES en/of het WTECV over een ontwerp van de maatregelen, dat vergezeld gaat van een toelichting. Amendement 126 Voorstel voor een verordening Deel III - artikel 21 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement De lidstaten kunnen worden gemachtigd om, in een op grond van artikel 14 vastgesteld raamwerk van technische maatregelen en overeenkomstig dat raamwerk, maatregelen vast te stellen waarin wordt gespecificeerd welke technische maatregelen met betrekking tot in hun wateren aanwezige bestanden waarvoor zij vangstmogelijkheden hebben gekregen, van toepassing zijn op de onder hun vlag varende vaartuigen. De lidstaten zien erop toe dat deze technische 1. De lidstaten worden gemachtigd om, in een op grond van artikel 14 vastgesteld raamwerk van technische maatregelen en overeenkomstig dat raamwerk, maatregelen vast te stellen waarin wordt gespecificeerd welke technische maatregelen met betrekking tot in EUwateren aanwezige bestanden waarvoor zij vangstmogelijkheden hebben gekregen, van toepassing zijn op de onder hun vlag varende vaartuigen. De lidstaten zien erop toe dat deze technische maatregelen: 108 maatregelen: (a) verenigbaar zijn met de in de artikelen 2 en 3 vastgestelde doelstellingen; (a) verenigbaar zijn met de in de artikelen 2 en 3 vastgestelde doelstellingen; (b) verenigbaar zijn met de doelstellingen van overeenkomstig artikel 14 vastgestelde maatregelen; (b) verenigbaar zijn met de doelstellingen van overeenkomstig artikel 14 vastgestelde maatregelen; (c) effectief zijn met het oog op de doelstellingen die zijn vastgesteld in overeenkomstig artikel 14 vastgestelde maatregelen; en tevens (c) effectief zijn met het oog op de doelstellingen die zijn vastgesteld in overeenkomstig artikel 14 vastgestelde maatregelen; en tevens (d) niet minder stringent zijn dan de in de EU-wetgeving vastgestelde technische maatregelen. (d) niet in strijd zijn met en niet minder stringent zijn dan de in de EU-wetgeving vastgestelde technische maatregelen. 1 bis. De lidstaten werken samen om te zorgen voor de goedkeuring van onderling verenigbare maatregelen voor het behalen van de in het raamwerk van technische maatregelen bepaalde doelstellingen, en coördineren deze maatregelen met elkaar. Hiertoe maken de lidstaten, als dit haalbaar en wenselijk is, gebruik van bestaande regionale structuren en mechanismen voor institutionele samenwerking, inclusief die in het kader van de regionale zeeverdragen voor het gebied of de visserijtak in kwestie. 1 ter. De lidstaten raadplegen de bevoegde adviesraden en de ICES en/of het WTECV over een ontwerp van de maatregelen, dat vergezeld gaat van een toelichting. Deze ontwerpen worden tegelijk toegezonden aan de Commissie en de andere lidstaten die de visserijtak delen. De lidstaten stellen alles in het werk om in een vroege fase en op open en transparante wijze de andere belanghebbenden van de visserijtak in kwestie bij de raadpleging te betrekken, om tijdens de voorbereiding van de geplande maatregelen de standpunten en voorstellen van alle betrokken partijen te leren kennen. 1 quater. De lidstaten houden naar behoren rekening met de door de bevoegde adviesraden en de ICES en/of het WTECV verstrekte adviezen en als de uiteindelijk goedgekeurde maatregelen 109 van deze adviezen afwijken, verstrekken zij gedetailleerde uitleg over de redenen hiervoor. 1 quinquies. Als de lidstaten de goedgekeurde maatregelen willen wijzigen, zijn de leden 1 bis t/m 1 quater ook van toepassing. 1 sexies. De Commissie stelt richtsnoeren vast met de details van de procedure die moet worden gevolgd voor de toepassing van de leden 1 bis t/m 1 quater, om ervoor te zorgen dat de goedgekeurde maatregelen coherent zijn, op regionaal niveau worden gecoördineerd en met het vastgestelde raamwerk van technische maatregelen stroken. In deze richtsnoeren kunnen ook administratieve kaders worden geïdentificeerd of vastgesteld, bijvoorbeeld regionale werkgroepen visserij, om de samenwerking tussen de lidstaten in de praktijk te organiseren, met name om de vaststelling van de maatregelen door iedere lidstaat te bevorderen en te faciliteren. Amendement 127 Voorstel voor een verordening Deel III - artikel 22 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement De lidstaten die op grond van artikel 21 technische maatregelen vaststellen, delen deze maatregelen mee aan de Commissie, andere belanghebbende lidstaten en de betrokken adviesraden. De lidstaten die op grond van artikel 21 technische maatregelen vaststellen, publiceren deze maatregelen en delen ze mee aan de Commissie, andere belanghebbende lidstaten en de betrokken adviesraden. Amendement 128 Voorstel voor een verordening Deel III - artikel 23 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement De Commissie kan te allen tijde de verenigbaarheid en de effectiviteit van de technische maatregelen die de lidstaten op 1. De Commissie kan te allen tijde de verenigbaarheid en de effectiviteit van de technische maatregelen die de lidstaten op 110 grond van artikel 21 hebben vastgesteld, beoordelen. grond van artikel 21 hebben vastgesteld, beoordelen; in elk geval beoordeelt zij deze maatregelen op zijn minst eens in de drie jaar of zo vaak als in het raamwerk van technische maatregelen in kwestie is voorgeschreven en brengt zij daar verslag over uit. 1 bis. Overeenkomstig Richtlijn 2007/2/EG verlenen de lidstaten de Commissie toegang en gebruikersrechten met betrekking tot het materiaal dat is voorbereid en de gegevens die zijn gebruikt in verband met de opstelling en uitvoering van de technische maatregelen krachtens artikel 21, zodat zij haar taak met betrekking tot de uitvoering van het gemeenschappelijk visserijbeleid kan uitvoeren. Wat de toegang tot milieu-informatie betreft, zijn Richtlijn 2003/4/EG, Verordening (EG) nr. 1049/2001 en Verordening (EG) nr. 1367/2006 van toepassing. Amendement 129 Voorstel voor een verordening Deel III – artikel 23 – lid 1 ter (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 1 ter. De Commissie publiceert de overeenkomstig dit artikel opgestelde beoordelingen en maakt deze informatie openbaar toegankelijk door de plaatsing ervan op passende websites of door de terbeschikkingstelling van een rechtstreekse hyperlink. Wat betreft de toegang tot milieu-informatie zijn de Verordeningen (EG) nr. 1049/2001 en nr. 1367/2006 van toepassing. 111 Amendement 130 Voorstel voor een verordening Deel III - artikel 24 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 1. De Commissie wordt gemachtigd om overeenkomstig artikel 55 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de technische maatregelen die onder een raamwerk van technische maatregelen vallen, te specificeren, indien de lidstaat die gemachtigd is om overeenkomstig artikel 21 maatregelen vast te stellen, deze maatregelen niet uiterlijk drie maanden na de inwerkingtreding van het raamwerk van technische maatregelen aan de Commissie heeft meegedeeld. 1. De Commissie wordt gemachtigd om overeenkomstig artikel 55 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de technische maatregelen die onder een raamwerk van technische maatregelen vallen, te specificeren, indien de lidstaat die gemachtigd is om overeenkomstig artikel 21 maatregelen vast te stellen, deze maatregelen niet binnen de in het kader voor technische maatregelen vastgestelde periode, of, als dit niet mogelijk is, uiterlijk zes maanden na de inwerkingtreding van het raamwerk van technische maatregelen aan de Commissie heeft meegedeeld. 2. De Commissie wordt gemachtigd om overeenkomstig artikel 55 gedelegeerde handelingen vast te stellen om technische maatregelen te specificeren, indien op basis van een overeenkomstig artikel 23 verrichte beoordeling wordt geoordeeld dat de maatregelen van de lidstaat: 2. Indien de Commissie van oordeel is dat de maatregelen van de lidstaat: (a) niet verenigbaar zijn met de in het raamwerk van technische maatregelen vastgestelde doelstellingen, of (a) niet verenigbaar zijn met de in het raamwerk van technische maatregelen vastgestelde doelstellingen, of (b) niet effectief zijn met het oog op de in het raamwerk van technische maatregelen vastgestelde doelstellingen. (b) niet effectief zijn met het oog op de in het raamwerk van technische maatregelen vastgestelde doelstellingen: brengt zij de betrokken lidstaat daarvan op de hoogte, met uiteenzetting van redenen. 2 bis. Wanneer de Commissie een advies levert in overeenstemming met lid 2, beschikken de lidstaten over drie maanden om hun maatregelen aan te passen om ze af te stemmen op de doelstellingen van het raamwerk voor technische maatregelen en om te zorgen voor de verwezenlijking ervan. 2 ter. Indien een lidstaat haar 112 maatregelen niet wijzigt in overeenstemming met lid 2 bis, wordt de Commissie gemachtigd om overeenkomstig artikel 55 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de onder het raamwerk voor technische maatregelen vallende technische maatregelen te specificeren. 3. De door de Commissie vastgestelde technische maatregelen moeten ervoor zorgen dat de in het raamwerk van technische maatregelen opgenomen doelstellingen worden verwezenlijkt. Zodra de Commissie de gedelegeerde handeling vaststelt, zijn de maatregelen van de betrokken lidstaat niet langer van kracht. 3. De door de Commissie vastgestelde technische maatregelen moeten ervoor zorgen dat de in het raamwerk van technische maatregelen opgenomen doelstellingen worden verwezenlijkt. Zodra de Commissie de gedelegeerde handeling vaststelt, zijn de maatregelen van de betrokken lidstaat niet langer van kracht. 3 bis. Voordat ze gedelegeerde handelingen vaststelt zoals bedoeld in dit artikel, raadpleegt de Commissie de bevoegde adviesraden en de ICES en/of het WTECV over een ontwerp van de maatregelen, dat vergezeld gaat van een toelichting. Amendement 131 Voorstel voor een verordening Deel III – artikel 25 – alinea 1 – letter a Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (a) uitsluitend van toepassing zijn op vissersvaartuigen die de vlag van de betrokken lidstaat voeren, of, in het geval van visserijactiviteiten die niet door een vissersvaartuig worden verricht, op personen die op het grondgebied van de betrokken lidstaat zijn gevestigd; (a) van toepassing zijn op alle vaartuigen die actief zijn met betrekking tot in hun wateren aanwezige bestanden waarvoor zij vangstmogelijkheden hebben gekregen; Amendement 132 Voorstel voor een verordening Deel III – artikel 25 – lid 1 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 1 bis. Met het oog op controle brengen de lidstaten de andere betrokken lidstaten op de hoogte van in overeenstemming met lid 113 1 aangenomen bepalingen. Amendement 133 Voorstel voor een verordening Deel III – artikel 25 – lid 1 ter (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 1 ter. De lidstaten maken de informatie over de maatregelen die overeenkomstig dit artikel zijn vastgesteld, openbaar. Amendement 134 Voorstel voor een verordening Deel III – artikel 26 – lid 1 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 1. Een lidstaat kan met betrekking tot de zone van 12 zeemijl gerekend vanaf zijn basislijnen niet-discriminerende maatregelen nemen om visbestanden in stand te houden en te beheren en om het effect van visserij op de instandhouding van mariene ecosystemen tot een minimum te beperken, op voorwaarde dat de Unie geen specifiek voor die zone bestemde instandhoudings- en beheersmaatregelen heeft vastgesteld. De maatregelen van de lidstaat zijn verenigbaar met de in de artikelen 2 en 3 vastgestelde doelstellingen en mogen niet minder stringent zijn dan de in de EUwetgeving vastgestelde maatregelen. 1. Een lidstaat kan met betrekking tot de zone van 12 zeemijl gerekend vanaf zijn basislijnen niet-discriminerende maatregelen nemen om visbestanden in stand te houden en te beheren, om doelstellingen voor andere levende aquatische hulpbronnen te behalen en om de staat van instandhouding van mariene ecosystemen te handhaven of te verbeteren, op voorwaarde dat de Unie geen specifiek voor die zone bestemde of specifiek voor het door de lidstaat in kwestie geïdentificeerde probleem bedoelde instandhoudings- en beheersmaatregelen heeft vastgesteld. De maatregelen van de lidstaat zijn verenigbaar met de in de artikelen 2 en 3 vastgestelde doelstellingen en mogen niet minder stringent zijn dan de in de EUwetgeving vastgestelde maatregelen. Amendement 135 Voorstel voor een verordening Deel III – artikel 26 – lid 2 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 2. Indien door een lidstaat vast te stellen instandhoudings- en beheersmaatregelen 2. Indien door een lidstaat vast te stellen instandhoudings- en beheersmaatregelen 114 mogelijk gevolgen hebben voor vissersvaartuigen van andere lidstaten, worden dergelijke maatregelen pas vastgesteld nadat met de Commissie, de betrokken lidstaten en de betrokken adviesraden overleg is gepleegd over een ontwerp van de maatregelen, vergezeld van een toelichting. mogelijk gevolgen hebben voor vissersvaartuigen van andere lidstaten, worden dergelijke maatregelen pas vastgesteld nadat de Commissie, de betrokken lidstaten en de betrokken adviesraden in kennis zijn gesteld van een ontwerp van de maatregelen, vergezeld van een toelichting waaruit ook blijkt dat deze maatregelen niet discriminerend zijn. Amendement 136 Voorstel voor een verordening Deel III – artikel 26 – lid 2 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 2 bis. De lidstaten maken de informatie over de maatregelen die overeenkomstig dit artikel zijn vastgesteld, openbaar. Amendement 137 Voorstel voor een verordening Deel IV Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement Deel IV schrappen Amendementen 138 en 241 Voorstel voor een verordening Deel V – artikel 34 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 1. De lidstaten voeren maatregelen in om de vangstcapaciteit van hun vloten aan te passen teneinde een doeltreffend evenwicht tussen die vangstcapaciteit en hun vangstmogelijkheden te bewerkstelligen. 1. Als dit nodig is, voeren de lidstaten maatregelen in om de vangstcapaciteit van hun vloten aan te passen teneinde een stabiel en duurzaam evenwicht tussen hun vangstcapaciteit en hun vangstmogelijkheden te bewerkstelligen, overeenkomstig de algemene doelstellingen in artikel 2. 1 bis. Om de doelstelling in lid 1 te halen voeren de lidstaten tegen ...* jaarlijkse capaciteitsbeoordelingen uit, waarvan zij de resultaten jaarlijks uiterlijk 30 mei 115 toezenden aan de Commissie. De capaciteitsbeoordelingen omvatten een analyse van de totale vlootcapaciteit per visserijtak en vlootsegment op het moment van de beoordeling en de effecten ervan op de bestanden en het ruimere mariene ecosysteem. Zij omvatten ook een analyse van de langetermijnrendabiliteit van de vloot. Om ervoor zorgen dat in alle lidstaten een gemeenschappelijke aanpak van deze beoordelingen wordt gevolgd, worden de beoordelingen uitgevoerd overeenkomstig de richtsnoeren van de Commissie voor een verbeterde analyse van het evenwicht tussen vlootcapaciteit en vangstmogelijkheden en wordt bij de beoordelingen rekening gehouden met de rendabiliteit van de vloot. De beoordelingen worden openbaar gemaakt. 1 ter. Als de beoordeling wijst op een verschil tussen hun visserijcapaciteit en hun vangstmogelijkheden, stellen de lidstaten binnen een jaar een gedetailleerd programma vast, met inbegrip van een bindend tijdschema, voor elke nodige aanpassing van de vangstcapaciteit van hun vloten, wat aantal vaartuigen en vaartuigkenmerken betreft, teneinde een stabiel en duurzaam evenwicht tussen hun vangstcapaciteit en hun vangstmogelijkheden te bewerkstelligen. Zij zenden dit programma toe aan de Commissie, het Europees Parlement en de andere lidstaten. 1 quater. Als deze beoordeling niet wordt toegezonden, als een lidstaat verplicht wordt een programma vast te stellen om de capaciteit te verminderen en dit niet doet of als de lidstaat een dergelijk programma niet uitvoert, leidt dit tot de opschorting van de financiële steun van de Unie in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid aan de lidstaat in kwestie. In laatste instantie en alleen als een van deze stappen twee jaar of meer vertraging oploopt, kan de Commissie de vangstmogelijkheden van de 116 vlootsegmenten in kwestie opschorten. 2. Onttrekkingen aan de vloot met overheidssteun in het kader van het Europees Visserijfonds voor de programmeringsperiode 2007 – 2013 worden niet toegestaan, tenzij deze worden voorafgegaan door het intrekken van de visvergunning en de vismachtigingen. 2. Onttrekkingen aan de vloot met overheidssteun in het kader van het Europees Visserijfonds voor de programmeringsperiode 2007 – 2013 worden niet toegestaan, tenzij deze worden voorafgegaan door het intrekken van de visvergunning en de vismachtigingen. 3. De vangstcapaciteit van de vissersvaartuigen die met overheidssteun aan de vloot zijn onttrokken, wordt niet vervangen. 3. De vangstcapaciteit van de vissersvaartuigen die met overheidssteun aan de vloot zijn onttrokken, wordt niet vervangen. 4. De lidstaten zien erop toe dat de vangstcapaciteit van hun vloot met ingang van 1 januari 2013 nooit groter is dan de vangstcapaciteitsmaxima die overeenkomstig artikel 35 zijn vastgesteld. 4. De lidstaten zien erop toe dat de vangstcapaciteit van hun vloot met ingang van 1 januari 2013 nooit groter is dan de vangstcapaciteitsmaxima die overeenkomstig artikel 35 zijn vastgesteld. 4 bis. De vaartuigen van de Unie moeten beschikken over een geldig motorcertificaat dat is afgegeven overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad, om een visvergunning of -machtiging te krijgen. Amendement 139 Voorstel voor een verordening Deel V – artikel 34 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement Artikel 34 bis Regeling voor toevoegingen/onttrekkingen Toevoegingen en onttrekkingen aan hun vloot worden door de lidstaten zo beheerd dat de toevoeging aan de vloot van nieuwe capaciteit zonder overheidssteun wordt gecompenseerd door de voorafgaande onttrekking zonder overheidssteun van ten minste dezelfde hoeveelheid capaciteit. 117 Amendement 140 Voorstel voor een verordening Deel V – artikel 35 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 1. Voor de vloot van elke lidstaat geldt een in bijlage II vastgesteld vangstcapaciteitsmaximum. 1. Voor de vloot van elke lidstaat geldt strikt een in bijlage II vastgesteld vangstcapaciteitsmaximum. 2. De lidstaten mogen de Commissie vragen om vissersvaartuigen die onder een overeenkomstig artikel 27 vastgesteld systeem van overdraagbare visserijconcessies vallen, uit te sluiten van de in lid 1 bedoelde vangstcapaciteitsmaxima. In dat geval worden de betrokken vangstcapaciteitsmaxima herberekend teneinde rekening te houden met de vissersvaartuigen die niet onder een systeem van overdraagbare visserijconcessies vallen. 2. Uiterlijk 30 december ...* dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een voorstel in tot wijziging van bijlage II bij deze verordening en Verordening (EEG) nr. 2930/86 van de Raad, om capaciteit te definiëren aan de hand van elke meetbare parameter van het vaartuig die zijn vangstcapaciteit kan beïnvloeden. Bij deze nieuwe definitie wordt rekening gehouden met sociale en economische criteria, alsmede met de door de lidstaten verrichte controle-inspanningen. In het voorstel wordt de vlootcapaciteit van elke lidstaat uitgesplitst per vlootsegment, inclusief een specifiek onderdeel voor vaartuigen die opereren in de ultraperifere gebieden en voor vaartuigen die uitsluitend opereren buiten de wateren van de Unie. 3. De Commissie wordt gemachtigd om overeenkomstig artikel 55 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de herberekening van de in de leden 1 en 2 bedoelde vangstcapaciteitsmaxima. ______________ * PB: Gelieve één jaar na de inwerkingtreding van deze verordening in te voegen. 118 Amendement 141 Voorstel voor een verordening Deel V – artikel 36 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 1. De lidstaten registreren met betrekking tot de EU-vissersvaartuigen die hun vlag voeren, de gegevens inzake kenmerken en activiteit die nodig zijn voor het beheer van de overeenkomstig deze verordening vastgestelde maatregelen. 1. De lidstaten registreren met betrekking tot de EU-vissersvaartuigen die hun vlag voeren, de gegevens inzake het eigenaarschap, de kenmerken van de vaartuigen en het vistuig en de activiteit die nodig zijn voor het beheer van de overeenkomstig deze verordening vastgestelde maatregelen en publiceren deze informatie, waarbij zij de persoonsgegevens voldoende beschermen. 2. De lidstaten stellen de in lid 1 bedoelde gegevens ter beschikking van de Commissie. 2. De lidstaten dienen de in lid 1 bedoelde gegevens in bij de Commissie. 3. De Commissie zet een register over de vissersvloot van de Unie op dat de informatie bevat die zij op grond van lid 2 ontvangt. 3. De Commissie zet een register over de vissersvloot van de Unie op dat de informatie bevat die zij op grond van lid 2 ontvangt. 4. De in het register over de vissersvloot van de Unie opgenomen gegevens worden ter beschikking van alle lidstaten gesteld. De Commissie wordt gemachtigd om overeenkomstig artikel 55 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de omschrijving van de in lid 1 bedoelde gegevens. 4. De in het register over de vissersvloot van de Unie opgenomen gegevens worden ter beschikking van alle lidstaten en van het Europees Parlement gesteld. De Commissie wordt gemachtigd om overeenkomstig artikel 55 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de omschrijving van de in lid 1 bedoelde gegevens. 5. De Commissie stelt technische werkingsvoorschriften vast voor de transmissie van de in de leden 2, 3 en 4 bedoelde gegevens. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 56 bedoelde onderzoeksprocedure. 5. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast ter bepaling van technische werkingsvoorschriften voor de transmissie van de in de leden 2, 3 en 4 bedoelde gegevens. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 56, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. 119 Amendement 142 Voorstel voor een verordening Deel VI - artikel 37 – lid 1 – inleidende formule Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 1. De lidstaten verzamelen de biologische, technische, milieugerelateerde en sociaaleconomische gegevens die nodig zijn voor een ecosysteemgericht visserijbeheer, beheren deze gegevens en stellen deze ter beschikking van de eindgebruikers van wetenschappelijke gegevens, inclusief door de Commissie aangewezen organen. Deze gegevens dienen met name voor de beoordeling van: 1. De bescherming, het beheer en de exploitatie van de mariene biologische hulpbronnen moeten gebaseerd zijn op de beste informatie die beschikbaar is Hiertoe verzamelen de lidstaten de biologische, technische, milieugerelateerde en sociaaleconomische gegevens die nodig zijn voor een ecosysteemgericht visserijbeheer, beheren deze gegevens en stellen deze ter beschikking van de eindgebruikers van wetenschappelijke gegevens, inclusief door de Commissie aangewezen organen. De Unie voorziet in voldoende financiële middelen, via het Europees maritiem en visserijfonds, om deze gegevens te verzamelen. De gegevens dienen met name voor de beoordeling van: Amendement 143 Voorstel voor een verordening Deel VI - artikel 37 – lid 1 – letter a Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (a) de toestand van de geëxploiteerde mariene biologische hulpbronnen, (a) de actuele toestand van de geëxploiteerde mariene biologische hulpbronnen, Amendement 224 Voorstel voor een verordening Deel VI – Artikel 37 – lid 1 – letter b Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (b) het niveau van bevissing en de impact van visserijactiviteiten op de mariene biologische hulpbronnen en op de mariene ecosystemen, en (b) het niveau van bevissing, waarbij een duidelijk onderscheid moet worden gemaakt tussen industriële en nietindustriële visserij, en de impact van visserijactiviteiten op de mariene biologische hulpbronnen en op de mariene ecosystemen, en 120 Amendement 144 Voorstel voor een verordening Deel VI - artikel 37 – lid 1 – letter c Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (c) de sociaal-economische prestatie van de visserij-, de aquacultuur- en de verwerkingssector in de EU-wateren en daarbuiten. (c) de actuele sociaal-economische prestatie van de visserij-, de aquacultuuren de verwerkingssector in de EU-wateren en daarbuiten. Amendement 145 Voorstel voor een verordening Deel VI - artikel 37 – lid 2 – letter a Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (d) zorgen ervoor dat de verzamelde gegevens accuraat en betrouwbaar zijn; (a) zorgen ervoor dat de gegevens tijdig worden verzameld en accuraat, betrouwbaar en volledig zijn en in alle lidstaten op geharmoniseerde wijze worden verzameld; Amendement 146 Voorstel voor een verordening Deel VI - artikel 37 – lid 2 – letter a bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (a bis) zorgen ervoor dat bij de verzameling van wetenschappelijke gegevens en het kiezen van een methodologie rekening wordt gehouden met factoren als verzuring en de temperatuur van het zeewater, met andere woorden dat de gegevens het hele jaar door en in verschillende regio's worden verzameld; Amendement 147 Voorstel voor een verordening Deel VI - artikel 37 – lid 2 – letter b Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (b) stellen coördinatiemechanismen in om (e) voorkomen dat de gegevens die voor 121 verschillende doeleinden worden verzameld, elkaar overlappen; te voorkomen dat de gegevens die voor verschillende doeleinden worden verzameld, elkaar overlappen; Amendement 148 Voorstel voor een verordening Deel VI - artikel 37 – lid 2 – letter c Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (f) zien erop toe dat de verzamelde gegevens veilig worden opgeslagen en dat de bescherming en de vertrouwelijkheid van deze gegevens, in voorkomend geval, adequaat worden gewaarborgd; (c) zien erop toe dat de verzamelde gegevens veilig worden opgeslagen en dat zij voor het publiek toegankelijk zijn, behalve in uitzonderlijke gevallen waarin adequate bescherming en vertrouwelijkheid nodig is en de redenen van dergelijke beperkte toegang worden meegedeeld; Amendement 149 Voorstel voor een verordening Deel VI - artikel 37 – lid 2 – letter d Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (g) zorgen ervoor dat nationale databanken en systemen die gebruikt worden voor de verwerking van de verzamelde gegevens, toegankelijk zijn voor de Commissie of de door haar aangewezen organen, zodat door de Commissie of door de door haar aangewezen organen kan worden geverifieerd of de gegevens bestaan, en zo ja, of de kwaliteit ervan toereikend is. (d) zorgen ervoor dat alle nationale databanken en systemen die gebruikt worden voor de verwerking van de verzamelde gegevens, toegankelijk zijn voor de Commissie of de door haar aangewezen organen, zodat door de Commissie of door de door haar aangewezen organen kan worden geverifieerd of de gegevens bestaan, en zo ja, of de kwaliteit ervan toereikend is. Amendement 150 Voorstel voor een verordening Deel VI - artikel 37 – lid 2 – letter d bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (d bis) stellen de belanghebbenden de gegevens ter beschikking die hun aangaan en de respectieve methoden volgens welke deze zijn verkregen, rekening houdend met de aanvullende 122 gegevens die door de belanghebbenden kunnen worden verstrekt. Amendement 151 Voorstel voor een verordening Deel VI - artikel 37 – lid 2 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 2 bis. De lidstaten dienen jaarlijks bij de Commissie een beknopt verslag in met een lijst van de visserijtakken waarvoor gegevens moeten worden verzameld, waarbij zij voor elk geval en elke categorie opgeven of de verplichting is nagekomen. Het beknopte verslag is openbaar. Amendement 152 Voorstel voor een verordening Deel VI - artikel 37 – lid 3 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 3. De lidstaten zorgen voor de nationale coördinatie van de verzameling en het beheer van de voor het visserijbeheer bestemde wetenschappelijke gegevens. Hiertoe wijzen zij een nationale correspondent aan en organiseren zij jaarlijks een nationale coördinatievergadering. De Commissie wordt op de hoogte gebracht van de nationale coördinatieactiviteiten en wordt uitgenodigd voor de coördinatievergaderingen. 3. De lidstaten zorgen voor de nationale coördinatie van de verzameling en het beheer van de voor het visserijbeheer bestemde wetenschappelijke, waaronder sociaal-economische, gegevens. Hiertoe wijzen zij een nationale correspondent aan en organiseren zij jaarlijks een nationale coördinatievergadering. De Commissie en het Europees Parlement worden op de hoogte gebracht van de nationale coördinatieactiviteiten en worden uitgenodigd voor de coördinatievergaderingen. Amendement 153 Voorstel voor een verordening Deel VI - artikel 37 – lid 4 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 4. De lidstaten coördineren hun nationale activiteiten op het gebied van gegevensverzameling met andere lidstaten in dezelfde regio en stellen alles in het 4. De lidstaten coördineren in nauwe samenwerking met de Commissie hun nationale activiteiten op het gebied van gegevensverzameling met andere lidstaten 123 werk om hun activiteiten te coördineren met derde landen die soevereiniteit of jurisdictie uitoefenen over wateren in dezelfde regio. in dezelfde regio en stellen alles in het werk om hun activiteiten te coördineren met derde landen die soevereiniteit of jurisdictie uitoefenen over wateren in dezelfde regio. Amendement 154 Voorstel voor een verordening Deel VI - artikel 37 – lid 6 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 6. De Commissie wordt gemachtigd om overeenkomstig artikel 55 gedelegeerde handelingen vast te stellen om, met betrekking tot het in lid 5 bedoelde meerjarenprogramma, de streefdoelen op het gebied van de nauwkeurigheid van de te verzamelen gegevens te specificeren en om de aggregatieniveaus voor de verzameling, het beheer en het gebruik van deze gegevens te definiëren. 6. De Commissie wordt gemachtigd om overeenkomstig artikel 55 gedelegeerde handelingen vast te stellen om, met betrekking tot het in lid 5 bedoelde meerjarenprogramma, de streefdoelen op het gebied van de nauwkeurigheid van de te verzamelen gegevens te specificeren en om de aggregatieniveaus voor de verzameling, het beheer en het gebruik van deze gegevens te definiëren, alsmede om de coördinatie tussen de lidstaten bij de verzameling van gegevens en de presentatie hiervan te waarborgen. Amendement 155 Voorstel voor een verordening Deel VI - artikel 37 – lid 7 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 7 bis. Indien een lidstaat de verplichtingen met betrekking tot de verzameling van gegevens niet nakomt, heeft dit intrekking van de overheidssteun en bijkomende sancties van de Commissie tot gevolg. Amendement 156 Voorstel voor een verordening Deel VI - artikel 37 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement Artikel 37 bis Raadpleging van wetenschappelijke 124 instanties De Commissie raadpleegt passende wetenschappelijke instanties over kwesties in verband met de bescherming en het beheer van de visserijhulpbronnen, inclusief de biologische, economische, ecologische, sociale en technische aspecten hiervan, zorgend voor een behoorlijk beheer van de publieke middelen, om dubbel werk door verschillende wetenschappelijke instanties te voorkomen. Amendementen 157 en 285 Voorstel voor een verordening Deel VI - artikel 38 – lid 1 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 1. De lidstaten stellen nationale programma's voor gegevensverzameling, onderzoek en innovatie met betrekking tot de visserij vast. Zij coördineren hun activiteiten inzake gegevensverzameling, onderzoek en innovatie met betrekking tot de visserij met andere lidstaten en met de EU-kaders voor onderzoek en innovatie. 1. De lidstaten stellen nationale programma's voor gegevensverzameling, onderzoek en innovatie met betrekking tot de visserij en aquacultuur vast. Zij coördineren hun activiteiten inzake gegevensverzameling, onderzoek en innovatie met betrekking tot de visserij met andere lidstaten, in nauwe samenwerking met de Commissie, in het kader van de EU-kaders voor onderzoek en innovatie, en betrekken indien nodig de bevoegde regionale adviesraden bij de zaak. De Unie zorgt voor adequate financiering voor deze programma's, in het kader van de beschikbare instrumenten voor onderzoek en visserij. Amendement 158 Voorstel voor een verordening Deel VI - artikel 38 – lid 2 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 2. De lidstaten zorgen ervoor dat de nodige knowhow en de nodige personele middelen beschikbaar zijn voor het wetenschappelijke adviesproces. 2. De lidstaten zorgen ervoor dat de nodige knowhow en de nodige personele middelen beschikbaar zijn voor het wetenschappelijke adviesproces en dat de relevante wetenschappelijke 125 belanghebbenden bij het proces worden betrokken. Amendement 159 Voorstel voor een verordening Deel VI - artikel 38 – lid 2 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 2 bis. De lidstaten dienen bij de Commissie jaarlijkse verslagen in over de voortgang van de tenuitvoerlegging van de nationale programma's voor de verzameling van wetenschappelijke gegevens, onderzoek en innovatie met betrekking tot de visserij. Amendement 160 Voorstel voor een verordening Deel VI - artikel 38 – lid 2 ter (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 2 ter. De in het kader van het onderzoeksprogramma gedane bevindingen worden beschikbaar gesteld voor de hele Europese wetenschappelijke gemeenschap. Amendement 161 Voorstel voor een verordening Deel VII – artikel 39 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 1. De EU neemt overeenkomstig haar internationale verplichtingen en beleidsdoelstellingen en overeenkomstig de in de artikelen 2 en 3 vastgestelde doelstellingen deel aan de werkzaamheden van internationale organisaties die actief zijn op het gebied van de visserij, inclusief regionale organisaties voor visserijbeheer (ROVB's). 1. Om te zorgen voor een duurzame exploitatie en een duurzaam beheer van de mariene biologische hulpbronnen bevordert de Unie de effectieve tenuitvoerlegging van internationale visserijinstrumenten en -regelingen, ondersteunt zij en neemt zij deel aan de werkzaamheden van internationale organisaties die actief zijn op het gebied van de visserij, inclusief regionale 126 organisaties voor visserijbeheer (ROVB's). Daarbij handelt de Unie overeenkomstig haar internationale toezeggingen, verplichtingen en beleidsdoelstellingen en conform de doelstellingen die zijn vastgesteld in de artikelen 2, 3 en 4 van deze verordening en in andere beleidsinstrumenten. 2. De EU baseert de standpunten die zij inneemt in internationale organisaties die actief zijn op het gebied van de visserij en in ROVB's, op het beste beschikbare wetenschappelijk advies, teneinde ervoor te zorgen dat de visbestanden boven een niveau worden gehouden of gebracht dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren. 2. De Unie onderneemt met name het volgende: (a) zij ondersteunt, bevordert en draagt bij tot de ontwikkeling van de best mogelijke wetenschappelijke kennis; (b) zij bevordert maatregelen om ervoor te zorgen dat de visbestanden in stand worden gehouden overeenkomstig de doelstellingen van artikel 2, in het bijzonder leden 2 en lid 4 ter hiervan. (c) zij bevordert de oprichting van ROVBhandhavingscomités en de versterking van deze comités, periodieke onafhankelijke prestatiebeoordelingen en passende herstelmaatregelen, inclusief afschrikkende en doeltreffende sancties die op transparante en nietdiscriminerende wijze moeten worden toegepast; (d) zij verbetert de beleidsmatige samenhang van de initiatieven van de Unie, met bijzondere aandacht voor activiteiten op het gebied van milieu, ontwikkeling en handel; (e) zij bevordert en ondersteunt op alle internationale fora de nodige actie om een einde te maken aan illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (IOOvisserij), en zorgt er hiertoe voor dat er geen IOO-visserijproducten op de EUmarkt komen; bijgevolg draagt zij bij tot duurzame visserijactiviteiten die 127 economisch rendabel zijn en de werkgelegenheid in de Unie bevorderen; (f) zij moedigt gezamenlijke internationale inspanningen ter bestrijding van piraterij op zee aan en neemt actief deel aan deze inspanningen, om mensenlevens te beschermen en de verstoring van de visserijactiviteiten op zee te voorkomen; (g) zij bevordert de effectieve tenuitvoerlegging van internationale visserijinstrumenten en -regelingen; (h) zij zorgt ervoor dat visserijactiviteiten buiten de wateren van de Unie gebaseerd zijn op dezelfde beginselen en normen als in de wateren van de Unie, terwijl zij bevordert dat de ROVB's dezelfde beginselen en normen als in de Europese wateren toepassen. 2 bis. De Unie steunt actief de ontwikkeling van billijke en transparante toewijzingsmechanismen van vangstmogelijkheden. 3. De Unie draagt in de ROVB's en in de internationale organisaties actief bij tot de ontwikkeling van wetenschappelijke kennis en steunt de ontwikkeling van deze kennis. Amendement 162 Voorstel voor een verordening Deel VII – artikel 39 – lid 3 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 3 bis. De Unie bevordert samenwerkingsverbanden tussen de ROVB's om het kader voor multilaterale actie aan te passen, te harmoniseren en te verbreden, zij steunt de ontwikkeling van wetenschappelijke kennis en wetenschappelijk advies binnen ROVB's en internationale organisaties en volgt alle hieruit voortvloeiende aanbevelingen. 128 Amendement 163 Voorstel voor een verordening Deel VII – artikel 40 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement De EU werkt samen met derde landen en internationale organisaties die actief zijn op het gebied van de visserij, inclusief ROVB's, teneinde de naleving van door dergelijke internationale organisaties vastgestelde maatregelen te versterken. De EU werkt, met de assistentie van het Europees Bureau voor visserijcontrole, samen met derde landen en internationale organisaties die actief zijn op het gebied van de visserij, inclusief ROVB's, teneinde de naleving van door dergelijke internationale organisaties vastgestelde maatregelen, met name maatregelen ter bestrijding van de IOO-visserij, te versterken, om ervoor te zorgen dat de maatregelen die door die internationale organisaties worden genomen, strikt worden nageleefd. De lidstaten zorgen ervoor dat hun marktdeelnemers de in de vorige alinea bedoelde maatregelen naleven. Amendement 164 Voorstel voor een verordening Deel VII – artikel 41 - lid 1 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 1. In met derde landen gesloten duurzamevisserijovereenkomsten wordt een juridisch, economisch en ecologisch bestuurskader vastgesteld voor visserijactiviteiten die EUvissersvaartuigen verrichten in wateren van derde landen. 1. In met derde landen gesloten duurzamevisserijovereenkomsten wordt een juridisch, economisch en ecologisch bestuurskader vastgesteld voor visserijactiviteiten die EUvissersvaartuigen verrichten in wateren van derde landen, en dit in overeenstemming met de relevante maatregelen van internationale organisaties, waaronder de ROVB's. Een dergelijk kader kan onder meer betrekking hebben op: (a) de ontwikkeling en de ondersteuning van de nodige wetenschappelijke en onderzoeksinstellingen; (b) de toezicht-, controle- en bewakingscapaciteit; en tevens 129 (c) andere elementen van capaciteitsopbouw die relevant zijn voor de ontwikkeling van een duurzaam visserijbeleid in het derde land. Er wordt ook mee voor gezorgd dat de visserijactiviteiten worden verricht binnen een kader waar rechtszekerheid geldt. Amendement 165 Voorstel voor een verordening Deel VII – artikel 41 – lid 1 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 1 bis. Om ervoor te zorgen dat de levende mariene hulpbronnen op duurzame wijze worden geëxploiteerd, streeft de Unie naar het sluiten van duurzamevisserijovereenkomsten met derde landen in het voordeel van beide partijen en draagt zij bij tot de voortzetting van de activiteit van de EU-vloten, door een deel van het overschot van het derde land te verkrijgen dat overeenkomt met het belang van de Unievloten. Amendement 166 Voorstel voor een verordening Deel VII – artikel 41 - lid 2 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 2. EU-vissersvaartuigen zijn slechts gerechtigd tot de vangst van het in artikel 62, lid 2, van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee bedoelde overschot van de toegestane vangst dat het derde land heeft vastgesteld en dat is geïdentificeerd op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies en op basis van relevante, door de Unie en het betrokken derde land uitgewisselde informatie over de totale visserijinspanning op de betrokken bestanden, teneinde ervoor te zorgen dat de betrokken visbestanden boven een niveau blijven dat de maximale duurzame 2. EU-vissersvaartuigen zijn slechts gerechtigd tot de vangst van het in artikel 62, lid 2, Unclos bedoelde overschot van de toegestane vangst dat het derde land heeft vastgesteld en dat op duidelijke en transparante wijze is geïdentificeerd op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies en op basis van relevante, door de Unie en het betrokken derde land uitgewisselde informatie over de totale visserijinspanning van alle vloten op de betrokken bestanden, teneinde ervoor te zorgen dat de betrokken visbestanden boven een niveau blijven dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren. 130 opbrengst kan opleveren. Amendement 167 Voorstel voor een verordening Deel VII – artikel 41 – lid 2 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 2 bis. Duurzamevisserijovereenkomsten en overeenkomsten over wederzijdse toegang omvatten: (a) een verplichting het beginsel te eerbiedigen dat de toegang wordt beperkt tot bestanden waarvan wetenschappelijk is aangetoond dat zij een overschot vormen voor de kuststaten, overeenkomstig de Unclos-voorschriften; (b) een clausule met het verbod om aan de verschillende in deze wateren vissende vloten gunstigere voorwaarden te bieden dan aan de economische actoren van de Unie, ook wat betreft de instandhouding, de ontwikkeling en het beheer van de hulpbronnen, alsmede financiële overeenkomsten, vergoedingen en andere rechten met betrekking tot de afgifte van vismachtigingen; (c) een conditionaliteitsclausule op grond waarvan de eerbiediging van de mensenrechten een randvoorwaarde vormt voor de overeenkomst, conform de internationale mensenrechtenverdragen; en tevens (d) een exclusiviteitsclausule. Amendement 168 Voorstel voor een verordening Deel VII - artikel 41 – lid 2 ter (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 2 ter. In duurzamevisserijovereenkomsten en overeenkomsten over wederzijdse toegang wordt ervoor gezorgd dat vissersvaartuigen van de Unie uitsluitend actief mogen zijn in de wateren van het 131 derde land waarmee een overeenkomst is gesloten indien zij over een visvergunning beschikken die overeenkomstig een door beide partijen bij de overeenkomst vastgestelde procedure is afgegeven. Amendement 169 Voorstel voor een verordening Deel VII - artikel 41 – lid 2 quater (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 2 quater. Onder EU-vlag varende vaartuigen die zich tijdelijk uit het register van een lidstaat hebben teruggetrokken om elders vangstmogelijkheden aan te vragen, mogen gedurende 24 maanden geen vangstmogelijkheden genieten in het kader van een duurzamevisserijovereenkomst of van de protocollen die van kracht waren op het moment waarop zij het register verlieten, als zij vervolgens naar een EU-register terugkeren, en hetzelfde geldt in het geval van tijdelijk omvlaggen tijdens het vissen in het kader van ROVB's; Amendement 170 Voorstel voor een verordening Deel VII - artikel 41 – lid 2 quinquies (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 2 quinquies. Duurzamevisserijovereenkomsten bepalen dat visvergunningen, van welke aard ook, enkel worden afgegeven aan nieuwe vissersvaartuigen en aan vissersvaartuigen die in de 24 maanden vóór het aanvragen van een vergunning reeds onder EU-vlag hebben gevaren en willen vissen op bestanden waarop de duurzamevisserijovereenkomst betrekking heeft. Amendement 171 132 Voorstel voor een verordening Deel VII - artikel 41 – lid 2 sexies (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 2 sexies. Bij de vaststelling van de vangstmogelijkheden voor overeenkomsten betreffende grensoverschrijdende of over grote afstanden trekkende visbestanden wordt naar behoren rekening gehouden met wetenschappelijke beoordelingen op regionaal niveau en met de instandhoudings- en beheersmaatregelen die zijn vastgesteld door de ROVB's. Amendement 172 Voorstel voor een verordening Deel VII - artikel 41 – lid 2 septies (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 2 septies. Op het niveau van de Unie wordt toegezien op de activiteiten van EUvissersvaartuigen die buiten het kader van duurzamevisserijovereenkomsten actief zijn in niet-Uniewateren. Deze vaartuigen dienen dezelfde richtsnoeren in acht te nemen als de vaartuigen die in Uniewateren vissen. Amendement 173 Voorstel voor een verordening Deel VII - artikel 41 – lid 2 octies (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 2 octies. De vissersvaartuigen van de Unie die actief zijn buiten de EU-wateren zijn uitgerust met camera's voor gesloten televisiecircuits (closed circuit television, CCTV) of soortgelijke apparatuur, om volledige documentatie van de visserijpraktijken en de vangsten mogelijk te maken. Amendement 174 133 Voorstel voor een verordening Deel VII - artikel 41 – lid 2 nonies (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 2 nonies. Er worden onafhankelijke beoordelingen uitgevoerd van de effecten van elk protocol voordat de Commissie een onderhandelingsmandaat krijgt voor de volgende protocollen, en deze beoordelingen omvatten informatie over de vangsten en de visserijactiviteiten. Deze beoordelingen worden openbaar gemaakt. Amendement 175 Voorstel voor een verordening Deel VII – artikel 42 – lid 1 – letter a bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (a bis) Om ervoor te zorgen dat met buurlanden gedeelde bestanden op duurzame wijze worden beheerd, moeten deze bestanden onder deze verordening vallen. Amendement 176 Voorstel voor een verordening Deel VII - artikel 42 – lid 1 – letter b Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (b) het bestuurskader in te voeren, onder meer op het gebied van ontwikkeling en onderhoud van de vereiste wetenschappelijke en onderzoeksinstellingen, de capaciteit voor toezicht, controle en bewaking en andere capaciteitsopbouwende elementen die gepaard gaan met de ontwikkeling van een duurzaam visserijbeleid van het betrokken derde land. De financiële steun wordt slechts verleend indien specifieke resultaten worden gehaald. (b) het bestuurskader in te voeren, onder meer op het gebied van ontwikkeling en onderhoud van de vereiste wetenschappelijke en onderzoeksinstellingen, de capaciteit voor toezicht, controle en bewaking, mechanismen ter bevordering van transparantie, participatie en verantwoordingsplicht en andere capaciteitsopbouwende elementen die gepaard gaan met de ontwikkeling van een duurzaam visserijbeleid van het betrokken derde land. De financiële steun wordt slechts verleend indien specifieke sociaaleconomische en milieuresultaten worden gehaald. Ze vormt een aanvulling op en 134 sluit aan bij de in het betrokken derde land uitgevoerde ontwikkelingsprojecten en -programma's. Amendement 230 Voorstel voor een verordening Deel VII – Artikel 42 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement Artikel 42 bis Visserijactiviteiten van de Unie buiten het kader van duurzamevisserijovereenkomsten Als er tussen onderdanen van een lidstaat en een derde land regelingen bestaan in het kader waarvan vissersvaartuigen die de vlag van die lidstaat voeren visserijactiviteiten mogen verrichten in de wateren onder de jurisdictie of de soevereiniteit van een derde land, wordt de betrokken lidstaat daarvan in kennis gesteld, met gedetailleerde gegevens over de vaartuigen in kwestie en hun activiteiten. De lidstaat stelt de Commissie op de hoogte. Amendement 177 Voorstel voor een verordening Deel VIII – artikel 43 - titel Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement Bevordering van de aquacultuur Bevordering van duurzame aquacultuur Amendement 178 Voorstel voor een verordening Deel VIII- artikel 43 – lid 1 – inleidende formule Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 1. Ter bevordering van duurzaamheid, voedselzekerheid, groei en werkgelegenheid stelt de Commissie uiterlijk tegen 2013 niet-bindende 1. Ter bevordering van duurzaamheid, voedselzekerheid, de continuïteit van de voedselvoorziening, groei en werkgelegenheid stelt de Commissie 135 strategische EU-richtsnoeren op inzake gemeenschappelijk prioriteiten en streefdoelen voor de ontwikkeling van aquacultuuractiviteiten. Deze strategische richtsnoeren, waarin rekening wordt gehouden met de verschillende startposities en omstandigheden in de EU, vormen de basis voor nationale strategische meerjarenplannen en hebben tot doel: uiterlijk tegen 2013 niet-bindende strategische EU-richtsnoeren op inzake gemeenschappelijk prioriteiten en streefdoelen voor de ontwikkeling van duurzame aquacultuuractiviteiten. Deze strategische richtsnoeren, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds kleinschalige tot middelgrote aquacultuur en anderzijds aquacultuur op industriële schaal en rekening wordt gehouden met de verschillende startposities en omstandigheden in de EU, vormen de basis voor nationale strategische meerjarenplannen en hebben tot doel: Amendementen 179 en 242 Voorstel voor een verordening Deel VIII – artikel 43 – lid 1 (letters a tot d) en lid 2 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (a) het concurrentievermogen van de aquacultuursector te verbeteren en de ontwikkeling en innovatie van deze sector te steunen; (a) de vereenvoudiging van de wetgeving in de sector en de vermindering van de administratieve lasten op uniaal niveau; (b) de economische bedrijvigheid te stimuleren; (b) het gebruik van niet-vleesetende soorten aan te moedigen en het gebruik van visserijproducten als visvoeder te beperken; (c) de diversifiëring en de levenskwaliteit in kust- en plattelandsgebieden te verbeteren; (c) de integratie van aquacultuuractiviteiten in ander beleid, bijvoorbeeld de beleidsmaatregelen voor de kustgebieden, de strategieën voor de zeeën en de richtsnoeren voor maritieme ruimtelijke ordening, de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid1 (de kaderrichtlijn water) en het milieubeleid. (d) op het gebied van toegang tot wateren en ruimte te zorgen voor een gelijk speelveld voor de marktdeelnemers in de aquacultuursector. 2. De lidstaten stellen uiterlijk tegen 2014 een nationaal strategisch meerjarenplan 2. De Unie ondersteunt de productie en consumptie van duurzame 136 op voor de ontwikkeling van aquacultuuractiviteiten op hun grondgebied. aquacultuurproducten van de Unie door: (a) tegen 2014 transparante en algemene kwaliteitscriteria voor aquacultuur vast te stellen, om de milieueffecten van aquacultuur- en landbouwactiviteiten te beoordelen en tot een minimum terug te brengen; (b) ervoor te zorgen dat de producten tegen redelijke prijzen bij de consumenten terechtkomen; (c) regels vast te stellen voor de traceerbaarheid, veiligheid en kwaliteit van aquacultuurproducten van de Unie en geïmporteerde aquacultuurproducten, via passende markering of etikettering overeenkomstig artikel 42 van Verordening (EU) nr. xx/xxxx van het Europees Parlement en de Raad van [datum] houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten2; __________________ 1 PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1. 2 PB L … Amendement 180 Voorstel voor een verordening Deel VIII – artikel 43 – lid 3 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 3. De nationale strategische meerjarenplannen omvatten onder meer de doelstellingen van de lidstaten en de maatregelen om deze doelstellingen te bereiken. 3. De nationale strategische meerjarenplannen omvatten onder meer de doelstellingen van de lidstaten en de maatregelen en termijnen die nodig zijn om deze doelstellingen te bereiken. 137 Amendement 181 Voorstel voor een verordening Deel VIII – artikel 43 – lid 4 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 4. De nationale strategische meerjarenplannen hebben met name tot doel: 4. De nationale strategische meerjarenplannen zijn er in het bijzonder op gericht: (a) te komen tot administratieve vereenvoudiging, met name wat de vergunningen betreft; (a) de administratieve rompslomp te verminderen en te komen tot administratieve vereenvoudiging, met name wat de vergunningen betreft; (b) op het gebied van toegang tot wateren en ruimte te zorgen voor zekerheid voor de marktdeelnemers in de aquacultuursector; (b) op het gebied van toegang tot wateren en ruimte te zorgen voor zekerheid voor de marktdeelnemers in de aquacultuursector, in overeenstemming met het beleid van de Unie inzake geïntegreerd beheer van kustgebieden en maritieme ruimtelijke ordening; (c) indicatoren op te stellen voor economische, sociale en milieuduurzaamheid; (c) indicatoren op te stellen voor kwaliteit en economische, sociale en milieuduurzaamheid; (c bis) maatregelen vast te stellen om te waarborgen dat de aquacultuuractiviteiten volledig voldoen aan de bestaande milieuwetgeving van de Unie; (d) andere eventuele grensoverschrijdende effecten voor de buurlidstaten te beoordelen. (d) andere eventuele grensoverschrijdende effecten op de mariene biologische hulpbronnen en de mariene ecosystemen voor de buurlidstaten te beoordelen. (d bis) onderzoek, ontwikkeling en innovatie, alsmede samenwerking tussen de sector en het wetenschappelijke milieu te bevorderen; (d ter) voedselveiligheid; (d quater) diergezondheid en dierenwelzijn; (d quinquies) milieuduurzaamheid. Amendement 183 Voorstel voor een verordening Deel IX - artikel 45 – lid 1 – letter c 138 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (c) het concurrentievermogen van de visserij- en de aquacultuursector in de EU, en met name de producenten, te verstevigen; (c) het concurrentievermogen van de visserij- en de aquacultuursector in de Unie te verstevigen en het kwaliteitsbeleid ervan te bevorderen door de tenuitvoerlegging van productie- en marketingplannen, met bijzondere aandacht voor de producenten; Amendement 184 Voorstel voor een verordening Deel IX - artikel 45 – lid 1 – letter d Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (d) de markten transparanter te maken, met name door te zorgen voor de verbetering van zowel de economische kennis en het inzicht inzake de EU-markten voor visserij- en aquacultuurproducten in de hele bevoorradingsketen, als het consumentenbewustzijn; (d) de markten transparanter en stabieler te maken, met name door te zorgen voor de verbetering van de economische kennis en het inzicht inzake de EU-markten voor visserij- en aquacultuurproducten in de hele bevoorradingsketen, een eerlijke verdeling van de toegevoegde waarde in de waardeketen van de sector, en consumenteninformatie en consumentenbewustzijn, door middel van voorlichting en/of etikettering met begrijpelijke informatie; Amendement 185 Voorstel voor een verordening Deel IX - artikel 45 – lid 1 – letter e Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (e) bij te dragen tot de totstandbrenging van een gelijk speelveld voor alle in de Unie afgezette producten, door de duurzame exploitatie van de visserijhulpbronnen te bevorderen. (e) bij te dragen tot de totstandbrenging van een gelijk speelveld, met inbegrip van gelijke gezondheids-, sociale en milieueisen, voor alle in de Unie afgezette producten, door de duurzame exploitatie van de visserijhulpbronnen te bevorderen. Amendementen 186 en 270 Voorstel voor een verordening Deel IX - artikel 45 – lid 1 – letters e bis tot e quater (nieuw) 139 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (e bis) ervoor te zorgen dat de consumenten beschikken over een divers aanbod aan visserij- en aquacultuurproducten waarvan de kwaliteit en de oorsprong gecertificeerd zijn, met voldoende informatie, zodat hun besluiten bijdragen tot het halen van de doelstellingen van deze verordening. (e ter) ervoor te zorgen dat de producten die uit derde landen worden geïmporteerd, afkomstig zijn van visserijtakken en sectoren waarvoor dezelfde milieu-, economische, sociale en gezondheidsvereisten gelden als voor de vloten en bedrijven van de Unie, en dat de producten het resultaat zijn van legale, aangegeven en gereglementeerde visserij, volgens dezelfde normen als de vaartuigen van de Unie. (e quater) verifieerbare en nauwkeurige informatie te verstrekken over de oorsprong en de productiewijze van alle visserij- en aquacultuurproducten en te zorgen voor een adequate etikettering, waarbij de betrouwbaarheid van ecoetikettering centraal moet staan, teneinde de traceerbaarheid in alle fasen van de voedselvoorzieningsketen te waarborgen; Amendement 187 Voorstel voor een verordening Deel IX - artikel 45 – lid 3 – letter b Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (b) gemeenschappelijke handelsnormen. (b) gemeenschappelijke handelsnormen, rekening houdend met de bijzondere kenmerken van de lokale gemeenschappen. Amendement 188 Voorstel voor een verordening Deel IX - artikel 45 – lid 3 – letters b bis, b ter en b quater (nieuw) 140 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (b bis) gemeenschappelijke regels met het oog op de invoering van een ecoetiketteringregeling voor visserij- en aquacultuurproducten van de Unie; (b ter) consumentenvoorlichting; (b quater) het nemen van handelsmaatregelen tegen derde landen die geen duurzame visserijmethoden handhaven. Amendement 225 Voorstel voor een verordening Deel X – Artikel 46 – lid 2 – letter a Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (a) een globale en geïntegreerde aanpak; (a) een globale en geïntegreerde aanpak die moet leiden tot een aantal controles afgestemd op de omvang van de vloot in de verschillende lidstaten; Amendement 189 Voorstel voor een verordening Deel X - artikel 46 – lid 2 – letter b Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (b) een efficiënter gebruik van de systemen die al aan boord van elk vissersvaartuig zijn en, indien nodig, het gebruik van doeltreffende controletechnologieën, die de beschikbaarheid en de kwaliteit van de gegevens betreffende de visserij en de aquacultuur moeten bevorderen; (b) het gebruik van moderne controletechnologieën, die de beschikbaarheid en de kwaliteit van de gegevens betreffende de visserij moeten bevorderen; Amendement 190 Voorstel voor een verordening Deel X - artikel 46 – lid 2 – letter b bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (b bis) een harmonisatie in de hele Unie 141 van de regels inzake controles en boetes; Amendement 191 Voorstel voor een verordening Deel X - artikel 46 – lid 2 – letter b ter (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (b ter) complementariteit tussen de controles op zee en aan land; Amendement 192 Voorstel voor een verordening Deel X - artikel 46 – lid 2 – letter d Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (d) de ontwikkeling van een nalevingscultuur bij de marktdeelnemers; (d) de ontwikkeling van een medeverantwoordelijkheids-, samenwerkings- en nalevingscultuur bij alle exploitanten van vissersvaartuigen, eigenaars van vaartuigen en vissers; Amendement 193 Voorstel voor een verordening Deel X - artikel 46 – lid 2 – letter d bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (d bis) een gestandaardiseerde nalevingsen handhavingsregeling voor elke lidstaat. Amendement 226 Voorstel voor een verordening Deel X – Artikel 46 – lid 2 – letter e bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (e bis) gelijke concurrentievoorwaarden, met inbegrip van handelssancties, wanneer onverantwoordelijk gedrag van derde landen is vastgesteld. 142 Amendement 195 Voorstel voor een verordening Deel X - artikel 46 – lid 2 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 2 bis. De lidstaten stellen doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties vast, inclusief de bevriezing van de middelen uit het Europees maritiem en visserijfonds, rekening houdend met de kosten-batenverhouding en het proportionaliteitsbeginsel. Amendement 243 Voorstel voor een verordening Deel X – Artikel 46 bis (nieuw) 143 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement Artikel 46 bis Nalevingscomité 1. Er wordt een nalevingscomité van de Unie opgericht, met vertegenwoordigers van de lidstaten, de Commissie en het Europees Agentschap voor controle en inspectie van de visserij. 2. Het nalevingscomité van de Unie (a) voert jaarlijkse controles uit van de naleving door elke lidstaat, om de gevallen op te sporen waarin de voorschriften van het GVB niet worden nageleefd; (b) evalueert de maatregelen die zijn genomen bij overtreding van de voorschriften; (c) doet zijn conclusies toekomen aan het Europees Parlement en de Raad. Amendement 196 Voorstel voor een verordening Deel X – artikel 48 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement De lidstaten kunnen de houders van visvergunningen voor vissersvaartuigen met een lengte over alles van ten minste 12 meter die hun vlag voeren, ertoe verplichten een evenredige bijdrage te leveren in de kosten die gepaard gaan met de tenuitvoerlegging van het visserijcontrolesysteem van de EU. De lidstaten kunnen hun marktdeelnemers ertoe verplichten een evenredige bijdrage te leveren in de operationele kosten die gepaard gaan met de tenuitvoerlegging van het visserijcontrolesysteem en de gegevensverzameling van de EU. Amendement 197 Voorstel voor een verordening Deel XI – artikel 49 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement Om bij te dragen tot de verwezenlijking Om bij te dragen tot de verwezenlijking 144 van de in de artikelen 2 en 3 vastgestelde doelstellingen, mag financiële EU-steun worden verleend. van de in de artikelen 2 en 3 vastgestelde langetermijndoelstellingen op het gebied van ecologische, economische en sociale duurzaamheid, mag financiële EU-steun worden verleend. Financiële steun van de Unie dient niet ter ondersteuning van operaties die de duurzaamheid en de instandhouding van de mariene biologische hulpbronnen, de biodiversiteit, de habitats en de ecosystemen in gevaar brengen. Amendement 302 Voorstel voor een verordening Deel XI – Artikel 50 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 1. De verlening van financiële EU-steun aan lidstaten wordt gekoppeld aan de voorwaarde dat de lidstaten de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid naleven. 1. De verlening van financiële EU-steun aan de lidstaten is transparant en wordt gekoppeld aan de voorwaarde dat de lidstaten de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid en de in artikel 12 genoemde milieurichtlijnen naleven en het voorzorgsbeginsel eerbiedigen. 2. Niet-naleving van de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid door de lidstaten kan ertoe leiden dat in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid de betalingen worden onderbroken of geschorst of een financiële correctie op de financiële EU-steun wordt toegepast. Dergelijke maatregelen moeten in verhouding staan tot de aard, de omvang, de duur en het al dan niet herhaaldelijke karakter van de nietnaleving. 2. Niet-naleving van de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid en de in lid 1 bedoelde rechtshandelingen en schending van het voorzorgsbeginsel door de lidstaten leidt er onmiddellijk toe dat in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid de betalingen worden onderbroken of geschorst of een financiële correctie op de financiële EU-steun wordt toegepast. Dergelijke maatregelen moeten in verhouding staan tot de aard, de omvang, de duur en het al dan niet herhaaldelijke karakter van de nietnaleving. Een methodologie wordt vastgesteld, met doelstellingen, indicatoren en homogene en transparante maatregelen voor alle lidstaten. 145 Amendement 199 Voorstel voor een verordening Deel XI – artikel 51 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 1. De verlening van financiële EU-steun aan marktdeelnemers wordt gekoppeld aan de voorwaarde dat de marktdeelnemers de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid naleven. 1. De verlening van financiële EU-steun aan marktdeelnemers wordt gekoppeld aan de voorwaarde dat de marktdeelnemers de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid en de nationale regelgeving op basis van de in artikel 12 genoemde milieurichtlijnen naleven. Er wordt geen financiële steun verleend voor een activiteit die de duurzaamheid en de instandhouding van de mariene biologische hulpbronnen, de biodiversiteit, de habitats of de ecosystemen in gevaar brengt. 2. Ernstige inbreuken op de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid door de marktdeelnemers kunnen ertoe leiden dat de toegang tot financiële EUsteun en/of de toepassing van financiële reducties hun tijdelijk of permanent wordt ontzegd. Dergelijke maatregelen moeten in verhouding staan tot de aard, de omvang, de duur en het al dan niet herhaaldelijke karakter van de niet-naleving. 2. Ernstige inbreuken op de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid en de in lid 1 genoemde nationale regelgeving door de marktdeelnemers kunnen ertoe leiden dat de toegang tot financiële EU-steun en/of de toepassing van financiële reducties hun tijdelijk of permanent wordt ontzegd. Dergelijke maatregelen, die ten uitvoer worden gelegd door de lidstaten, moeten afschrikkend en doeltreffend zijn en in verhouding staan tot de aard, de omvang, de duur en het al dan niet herhaaldelijke karakter van de niet-naleving. 3. De lidstaten zien erop toe dat de financiële EU-steun slechts wordt verleend indien de betrokken marktdeelnemer in het laatste jaar vóór de aanvraag van de financiële EU-steun geen sancties vanwege ernstige inbreuken zijn opgelegd. 3. De lidstaten zien erop toe dat de financiële EU-steun slechts wordt verleend indien de betrokken marktdeelnemer in een periode van minimum drie jaar vóór de aanvraag van de financiële EU-steun geen ernstige inbreuken heeft gepleegd. 146 Amendement 200 Voorstel voor een verordening Deel XII – artikel 52 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 1. Om een evenwichtige vertegenwoordiging van alle belanghebbende partijen te bevorderen en bij te dragen tot de verwezenlijking van de in de artikelen 2 en 3 vastgestelde doelstellingen, wordt voor elk van de in bijlage III opgenomen bevoegdheidszones een adviesraad opgericht. 1. Om een evenwichtige vertegenwoordiging van alle belanghebbende partijen te bevorderen, overeenkomstig artikel 54, lid 1, en bij te dragen tot de verwezenlijking van de in de artikelen 2 en 3 vastgestelde doelstellingen, wordt voor elk van de in bijlage III opgenomen geografische bevoegdheidszones of -gebieden een adviesraad opgericht. 1 bis. Met name worden de volgende nieuwe adviesraden opgericht, overeenkomstig bijlage III: (a) een adviesraad voor de ultraperifere gebieden, onderverdeeld in drie afdelingen, één voor elk van de volgende zeebekkens: westen van de Atlantische Oceaan, oosten van de Atlantische Oceaan en Indische Oceaan, (b) een adviesraad voor aquacultuur en binnenvisserij, (c) een adviesraad voor markten, (d) een adviesraad voor de Zwarte Zee. 2. De Commissie wordt gemachtigd om overeenkomstig artikel 55 gedelegeerde handelingen vast te stellen die betrekking hebben op in die bijlage op te nemen wijzigingen om de bevoegdheidszones te veranderen, nieuwe bevoegdheidszones voor adviesraden te creëren of nieuwe adviesraden op te richten. 3. Elke adviesraad stelt zijn reglement van orde vast. 2. Elke adviesraad stelt zijn reglement van orde vast. 147 Amendement 201 Voorstel voor een verordening Deel XII – artikel 53 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement -1. Voordat zij haar interne procedures afrondt voor de indiening van een wetgevingsvoorstel volgens de gewone wetgevingsprocedure op basis van artikel 43, lid 2, van het VWEU, bijvoorbeeld meerjarenplannen en raamwerken van technische maatregelen, of van gedelegeerde handelingen die moeten worden goedgekeurd overeenkomstig artikel 55, wint de Commissie het advies in van de bevoegde adviesraden. Deze raadpleging laat de raadpleging van de ICES en andere passende wetenschappelijke instanties onverlet. 1. De adviesraden kunnen: 1. De adviesraden kunnen: (a) bij de Commissie of bij de betrokken lidstaten aanbevelingen en suggesties indienen inzake aangelegenheden die te maken hebben met visserijbeheer en aquacultuur; (a) bij de Commissie en bij de betrokken lidstaten aanbevelingen en suggesties indienen inzake aangelegenheden die te maken hebben met visserijbeheer en met de sociaal-economische en de instandhoudingsaspecten van visserij en aquacultuur; (b) de Commissie en de lidstaten op de hoogte brengen van problemen op het gebied van visserijbeheer en aquacultuur die zich in hun bevoegdheidszone voordoen; (b) de Commissie en de lidstaten op de hoogte brengen van problemen op het gebied van visserijbeheer en van de sociaal-economische en de instandhoudingsaspecten van visserij en, indien nodig, aquacultuur die zich in hun bevoegdheidszone of geografisch gebied voordoen en oplossingen voorstellen om deze problemen te verhelpen; (c) in nauwe samenwerking met wetenschappers bijdragen tot het verzamelen, aanleveren en analyseren van de gegevens die nodig zijn voor de ontwikkeling van instandhoudingsmaatregelen. (c) in nauwe samenwerking met wetenschappers bijdragen tot het verzamelen, aanleveren en analyseren van de gegevens die nodig zijn voor de ontwikkeling van instandhoudingsmaatregelen. (c bis) adviezen uitbrengen over de in artikel 17 beschreven ontwerpen van instandhoudingsmaatregelen en de in artikel 21 beschreven ontwerpen van 148 technische maatregelen en deze indienen bij de Commissie en die lidstaten die rechtstreeks belang hebben bij de visserijtak of het gebied in kwestie. 2. De Commissie en, in voorkomend geval, de betrokken lidstaat moeten binnen een redelijke termijn reageren op de aanbevelingen, suggesties of gegevens die zij op grond van lid 1 ontvangen. 2. De Commissie en, in voorkomend geval, de betrokken lidstaat moeten naar behoren rekening houden met de adviezen, aanbevelingen, suggesties of gegevens die zij op grond van lid -1 en lid 1 van de adviesraden ontvangen, en moeten hier binnen 30 dagen en in elk geval vóór vaststelling van definitieve maatregelen of handelingen op reageren. Als de definitieve maatregelen die worden vastgesteld, afwijken van de op grond van lid -1 en lid 1 van de adviesraden ontvangen adviezen, aanbevelingen en suggesties, verstrekt de Commissie of de betrokken lidstaat een gedetailleerde uiteenzetting van de redenen hiervoor. Amendement 202 Voorstel voor een verordening Deel XII – artikel 54 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 1. Iedere adviesraad bestaat uit organisaties die de marktdeelnemers van de visserijsector vertegenwoordigen en uit andere belangengroepen die te maken hebben met het gemeenschappelijk visserijbeleid. 1. Iedere adviesraad bestaat uit: (a) organisaties die de marktdeelnemers van de visserijsector en, indien van toepassing, de aquacultuursector vertegenwoordigen; (b) andere belangengroepen die te maken hebben met het gemeenschappelijk visserijbeleid, bijvoorbeeld milieuorganisaties en consumentengroeperingen. Met betrekking tot punt a) worden werkgevers, zelfstandige vissers en werknemers, alsmede de verschillende beroepen in de visserij, naar behoren 149 vertegenwoordigd. Vertegenwoordigers van nationale en regionale overheden met visserijbelangen in het betrokken gebied en onderzoekers van de instituten voor wetenschappelijk onderzoek en onderzoek op visserijgebied van de lidstaten en van de internationale wetenschappelijke instellingen die advies verlenen aan de Commissie, wordt toegestaan om deel te nemen als waarnemer. 1 bis. Vertegenwoordigers van de Commissie en het Europees Parlement kunnen aan de vergaderingen van de adviesraden deelnemen als waarnemer. Wanneer er vraagstukken worden behandeld die voor hen gevolgen kunnen hebben, kunnen vertegenwoordigers van de visserijsector en andere belangengroepen van derde landen, inclusief vertegenwoordigers van ROVB's, met visserijbelangen in het gebied of de visserijtak die onder de bevoegdheid van de adviesraad valt, worden uitgenodigd om als waarnemer deel te nemen aan de vergaderingen van de adviesraad. 2. Iedere adviesraad bestaat uit een algemene vergadering en een uitvoerend comité en stelt de maatregelen vast die noodzakelijk zijn om zich naar behoren te organiseren en om te garanderen dat het werk transparant verloopt en dat alle naar voren gebrachte standpunten worden gerespecteerd. 2. Iedere adviesraad bestaat uit een algemene vergadering en een uitvoerend comité en stelt de maatregelen vast die noodzakelijk zijn om zich naar behoren te organiseren en om te garanderen dat het werk transparant verloopt en dat alle naar voren gebrachte standpunten worden gerespecteerd. 3. De adviesraden kunnen uit hoofde van hun functie als organen die een doelstelling van algemeen Europees belang nastreven, financiële EU-steun aanvragen. 3. De adviesraden kunnen uit hoofde van hun functie als organen die een doelstelling van algemeen Europees belang nastreven, financiële EU-steun aanvragen. 4. De Commissie wordt gemachtigd om overeenkomstig artikel 55 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de samenstelling en de werking van de adviesraden. 4. De Commissie wordt gemachtigd om overeenkomstig artikel 55 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de samenstelling en de werking van de adviesraden, onverminderd lid 1 en lid 1 bis. Amendement 203 150 Voorstel voor een verordening Deel XIII – artikel 55 – leden 2– tot 5 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 2. De bevoegdheidsdelegatie zoals bedoeld in artikel 12, lid 2, artikel 15, lid 6, artikel 20, leden 1 en 2, artikel 24, leden 1 en 2, artikel 35, lid 3, artikel 36, lid 4, artikel 37, lid 6, artikel 47, lid 2, artikel 52, lid 2, en artikel 54, lid 4, wordt met ingang van 1 januari 2013 voor een onbeperkte periode verleend. 2. De bevoegdheidsdelegatie zoals bedoeld in artikel 13, artikel 15, lid 6, artikel 20, leden 1 en 2, artikel 24, leden 1 en 2, artikel 36, lid 4, artikel 37, lid 6, artikel 47, lid 2, en artikel 54, lid 4, wordt met ingang van 1 januari 2013 voor een onbeperkte periode verleend. 3. De bevoegdheidsdelegatie zoals bedoeld in artikel 12, lid 2, artikel 15, lid 6, artikel 20, leden 1 en 2, artikel 24, leden 1 en 2, artikel 35, lid 3, artikel 36, lid 4, artikel 37, lid 6, artikel 47, lid 2, artikel 52, lid 2, en artikel 54, lid 4, kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Een besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een latere datum die in het besluit wordt vermeld. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. 3. De bevoegdheidsdelegatie zoals bedoeld in artikel 13, artikel 15, lid 6, artikel 20, leden 1 en 2, artikel 24, leden 1 en 2, artikel 36, lid 4, artikel 37, lid 6, artikel 47, lid 2, en artikel 54, lid 4, kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Een besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een latere datum die in het besluit wordt vermeld. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. 4. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling vaststelt, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis. 4. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling vaststelt, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis. 5. Een krachtens artikel 12, lid 3, artikel 15, lid 4, artikel 20, leden 1 en 2, artikel 24, leden 1 en 2, artikel 35, lid 3, artikel 36, lid 4, artikel 37, lid 7, artikel 47, lid 2, artikel 52, lid 2, en artikel 54, lid 4, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt pas in werking als noch het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van 2 maanden na de datum van kennisgeving bezwaar heeft gemaakt tegen de gedelegeerde handeling, of als zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie voor het verstrijken van deze termijn heeft meegedeeld niet voornemens te zijn bezwaar te maken. Op initiatief van 5. Een krachtens artikel 13, artikel 15, lid 6, artikel 20, leden 1 en 2, artikel 24, leden 1 en 2, artikel 36, lid 4, artikel 37, lid 6, artikel 47, lid 2, en artikel 54, lid 4, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt pas in werking als noch het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van twee maanden na de datum van kennisgeving bezwaar heeft gemaakt tegen de gedelegeerde handeling, of als zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie voor het verstrijken van deze termijn heeft meegedeeld niet voornemens te zijn bezwaar te maken. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad kan 151 het Europees Parlement of de Raad kan deze termijn met twee maanden worden verlengd. deze termijn met twee maanden worden verlengd. Amendement 204 Voorstel voor een verordening Deel XIII – artikel 55 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement Artikel 55 bis Spoedprocedure 1. Op grond van dit artikel goedgekeurde gedelegeerde handelingen treden onmiddellijk in werking en zijn, afgezien van de situatie in lid 2, van toepassing gedurende een periode van zes maanden. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen gebruik wordt gemaakt van de spoedprocedure. 2. Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 55, lid 5, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onverwijld in na kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt. Amendement 205 Voorstel voor een verordening Deel XIII – artikel 56 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement De Commissie wordt bij de tenuitvoerlegging van de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid terzijde gestaan door een Comité voor visserij en aquacultuur. Dit comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. 1. De Commissie wordt bij de tenuitvoerlegging van de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid terzijde gestaan door een Comité voor visserij en aquacultuur. Dit comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011. 152 2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. 3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011, in samenhang met artikel 5, van toepassing. Amendement 206 Voorstel voor een verordening Deel XIV – artikel 57 – lid 2 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 2. Besluit 2004/585/EG wordt ingetrokken met ingang van de datum van inwerkingtreding van de voorschriften die op grond van artikel 51, lid 4, en artikel 52, lid 4, worden vastgesteld. 2. Besluit 2004/585/EG wordt ingetrokken met ingang van de datum van inwerkingtreding van de voorschriften die op grond van artikel 54, lid 4, worden vastgesteld. Amendement 207 Voorstel voor een verordening Deel XIV – artikel 57 – lid 4 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 4. Verordening (EG) nr. 199/2008 wordt ingetrokken. Schrappen Amendement 273 Voorstel voor een verordening Deel XIV – Artikel 57 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement Artikel 57 bis Verordening (EG) nr. 768/2005 wordt als volgt gewijzigd: in artikel 16 wordt het volgende lid ingevoegd: "3. Het Europees Bureau voor visserijcontrole wordt aangesteld als operationeel orgaan voor de uitwisseling van gegevens in elektronische vorm en voor de vergroting van de capaciteit voor 153 maritiem toezicht." Amendement 208 Voorstel voor een verordening Deel XIV – artikel 58 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement Artikel 58 Overgangsmaatregelen Schrappen Onverminderd artikel 57, lid 4, blijft Verordening (EG) nr. 199/2008 van toepassing op de nationale programma's die zijn vastgesteld voor de verzameling en het beheer van gegevens voor de periode 2011 – 2013. Amendement 209 Voorstel voor een verordening Deel XIV - artikel 58 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement Artikel 58 bis Evaluatie 1. Om de vijf jaar evalueert de Commissie de bepalingen van deel I en dient zij bij het Europees Parlement en de Raad voorstellen in om vooruitgang en optimale werkmethoden in het visserijbeheer op te nemen. 2. De Commissie brengt vóór eind 2022 verslag uit over de werking van het gemeenschappelijk visserijbeleid bij het Europees Parlement en de Raad. Amendement 210 Voorstel voor een verordening Deel XIV - artikel 58 ter (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement Artikel 58 ter 154 Jaarverslag De Commissie publiceert jaarlijks een rapport om de bevolking te informeren over de toestand van de visserij in de Unie, inclusief informatie over het biomassaniveau van de visbestanden, de duurzaamheid van het exploitatieniveau en de beschikbaarheid van wetenschappelijke gegevens. Amendement 211 Voorstel voor een verordening Bijlage III Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement ADVIESRADEN ADVIESRADEN Naam van de adviesraad Bevoegdheidszone Naam van de adviesraad Bevoegdheidszone Oostzee ICES-zones IIIb, IIIc en IIId Oostzee ICES-zones IIIb, IIIc en IIId Middellandse Zee Maritieme wateren van de Middellandse Zee ten oosten van 5°36' WL Middellandse Zee Maritieme wateren van de Middellandse Zee ten oosten van 5°36' WL Noordzee ICES-zones IV en IIIa Noordzee ICES-zones IV en IIIa Noordwestelijke wateren ICES-zones V (met uitzondering van Va en enkel EUwateren van Vb), VI en VII Noordwestelijk e wateren ICES-zones V (met uitzondering van Va en enkel EU-wateren van Vb), VI en VII Zuidwestelijke wateren ICES-zones VIII, IX en X (wateren rond de Azoren) en CECAF-zones 34.1.1, 34.1.2 en 34.2.0 (wateren rond Madeira en de Canarische Eilanden) Zuidwestelijke wateren ICES-zones VIII, IX en X (wateren rond de Azoren) en CECAF-zones 34.1.1, 34.1.2 en 34.2.0 (wateren rond Madeira en de Canarische Eilanden) Pelagische bestanden (blauwe wijting, Bevoegdheid voor alle gebieden (met uitzondering van de Pelagische bestanden (blauwe Bevoegdheid voor alle gebieden (met uitzondering van 155 makreel, horsmakreel, haring) Oostzee, de Middellandse Zee en de aquacultuur) Volle-zee/verrezeevloot Alle niet EUwateren Aquacultuur Aquacultuur, zoals gedefinieerd in artikel 5 156 wijting, makreel, horsmakreel, haring) Volle-zee/verrezeevloot de Oostzee, de Middellandse Zee en de aquacultuur) Aquacultuur en binnenvisserij Aquacultuur, zoals gedefinieerd in artikel 5 en alle binnenwateren van de lidstaten van de Europese Unie Ultraperifere gebieden, verdeeld in drie zeegebieden: westen van de Atlantische Oceaan, oosten van de Atlantische Oceaan en Indische Oceaan Alle ICES-zones die wateren dekken rond de ultraperifere gebieden, met name de maritieme wateren van Guadeloupe, Frans-Guyana, Martinique, de Canarische Eilanden, de Azoren, Madeira en Réunion Zwarte ZeeRaad Geografisch subgebied van de GFCM, zoals afgebakend bij resolutie GFCM/33/2009/2 Markten Alle marktgebieden Alle niet EUwateren P7_TA-PROV(2013)0041 Geluidsniveau van motorvoertuigen ***I Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2013 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het geluidsniveau van motorvoertuigen (COM(2011)0856 – C7-0487/2011 – 2011/0409(COD)) (Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2011)0856), – gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0487/2011), – gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 25 april 20121, – gezien artikel 55 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de adviezen van de Commissie vervoer en toerisme en de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A7-0435/2012), 1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast; 2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; 3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. 1 PB C 191 van 29.6.2012, blz. 76. 157 Amendement 1 Voorstel voor een verordening Overweging 1 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (1) De interne markt omvat een gebied zonder binnengrenzen waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal moet worden gewaarborgd. Daartoe is een allesomvattend EUtypegoedkeuringssysteem voor motorvoertuigen ingesteld. De technische voorschriften voor de typegoedkeuring van motorvoertuigen en uitlaatsystemen ervan met betrekking tot de toelaatbare geluidsniveaus moeten worden geharmoniseerd om te voorkomen dat de lidstaten voorschriften vaststellen die van elkaar verschillen, en om de goede werking van de interne markt te waarborgen en tegelijkertijd een hoog niveau van openbare veiligheid en milieubescherming te bieden. (1) De interne markt omvat een gebied zonder binnengrenzen waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal moet worden gewaarborgd. Daartoe is een allesomvattend EUtypegoedkeuringssysteem voor motorvoertuigen ingesteld, aangezien wegvoertuigen de grootste bron van geluidsoverlast zijn binnen de vervoersector. De technische voorschriften voor de typegoedkeuring van motorvoertuigen en uitlaatsystemen ervan met betrekking tot de toelaatbare geluidsniveaus moeten worden geharmoniseerd om te voorkomen dat de lidstaten voorschriften vaststellen die van elkaar verschillen, en om de goede werking van de interne markt te waarborgen en tegelijkertijd een hoog niveau van openbare veiligheid en milieubescherming en een betere levens- en gezondheidskwaliteit te bieden. De Commissie zal ook een effectbeoordeling uitvoeren betreffende voorwaarden voor etikettering van toepassing op niveaus van luchtvervuiling en geluidsoverlast. Die effectbeoordeling moet ook rekening houden met de verschillende soorten voertuigen die vallen onder deze verordening (met inbegrip van elektrische voertuigen), evenals het effect dat een dergelijke etikettering kan hebben op de auto-industrie. Een dergelijke etikettering kan gezien kan worden als een nuttig instrument voor de bewustmaking van consumenten en voor het beschermen van hun rechten inzake transparantie voordat een voertuig wordt aangeschaft. 158 Amendement 2 Voorstel voor een verordening Overweging 1 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (1 bis) Er gelden reeds EUtypegoedkeuringsvoorwaarden voor de toepassing van relevante Uniewetgeving betreffende CO2-emissies, met inbegrip van Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie1, Verordening (EG) nr. 443/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot vaststelling van emissienormen voor nieuwe personenauto's, in het kader van de communautaire geïntegreerde benadering om de CO2-emissies van lichte voertuigen te beperken2 , Verordening (EG) nr. 595/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen en motoren met betrekking tot emissies van zware bedrijfsvoertuigen (Euro VI) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie, en Verordening (EU) nr. 510/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2011 tot vaststelling van emissienormen voor nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen in het kader van de geïntegreerde benadering van de Unie om de CO2 -emissies van lichte voertuigen te beperken3. De technische voorschriften die van toepassing zijn op Uniewetgeving betreffende grenswaarden voor de uitstoot van CO2 en andere verontreinigende stoffen moeten in overeenstemming zijn met de voorschriften die van toepassing zijn op wetgeving betreffende de vermindering van de geluidsemissies. Derhalve dienen EU- 159 typegoedkeuringsvoorwaarden zodanig te worden vastgesteld dat deze beide doelstellingen worden behaald. _________________ 1 PB L 171 van 29.6.2007, blz. 1. 2 PB L 140 van 05.06.09, blz. 1. 3 PB 4 L 188 van 18.7.2009, blz. 1. PB L 145 van 31.05.2011, blz. 1. Amendement 3 Voorstel voor een verordening Overweging 1 ter (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (1 ter) Verkeerslawaai is op tal van manieren schadelijk voor de gezondheid. Door langdurige geluidstress kunnen lichaamsreserves worden uitgeput en kan het reguleringsvermogen van orgaanfuncties worden verstoord, zodat de effectiviteit ervan wordt beperkt. Verkeerslawaai is een potentiële risicofactor voor het ontstaan van aandoeningen als hoge bloeddruk en een hartinfarct. De gevolgen van verkeerslawaai moeten in overeenstemming met Richtlijn 2002/49/EG verder worden onderzocht. Amendement 4 Voorstel voor een verordening Overweging 6 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (6) Deze verordening moet derhalve een andere methode invoeren dan de verplichte methode van Richtlijn 70/157/EEG. Die methode moet worden gebaseerd op de methode die in 2007 door de VN/ECEwerkgroep lawaaibestrijding (GRB) is gepubliceerd en een 2007-versie van ISOnorm 362 bevatte. De resultaten van de monitoring van zowel de oude als de nieuwe testmethode zijn aan de Commissie (6) Deze verordening moet derhalve een andere methode invoeren dan de verplichte methode van Richtlijn 70/157/EEG. Die methode moet worden gebaseerd op de methode die in 2007 door de VN/ECEwerkgroep lawaaibestrijding (GRB) is gepubliceerd en een 2007-versie van ISOnorm 362 bevatte. De resultaten van de monitoring van zowel de oude als de nieuwe testmethode zijn aan de Commissie 160 overgelegd. overgelegd. Om de tekortkomingen die inherent zijn aan de vorige testmethode te ondervangen, moet de Commissie binnen 24 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening een effectbeoordeling indienen bij het Europees Parlement betreffende de daadwerkelijke bijdrage die uitrustingen voor het rollen van banden aan het verminderen van geluidsniveaus van voertuigen leveren, rekening houdend met de invloed van het wegdek en de onderzoekbehoeften op dit specifieke gebied, met het oog op de invoering van een nieuwe Europese testmethode die ook rekening met wegdekgedrag houdt. Amendement 5 Voorstel voor een verordening Overweging 8 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (8) Deze verordening moet de geluidsgrenswaarden nog verder verlagen. Zij moet rekening houden met Verordening (EG) nr. 661/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende typegoedkeuringsvoorschriften voor de algemene veiligheid van motorvoertuigen, aanhangwagens daarvan en daarvoor bestemde systemen, onderdelen en technische eenheden, waarbij nieuwe en strengere geluidsvoorschriften voor banden van motorvoertuigen zijn ingevoerd. Studies waarin wordt gewezen op de hinder en de gezondheidseffecten van wegverkeerslawaai, en de daaraan verbonden kosten en baten, moeten eveneens in acht worden genomen. (8) Deze verordening moet de geluidsgrenswaarden nog verder verlagen. Zij moet rekening houden met Verordening (EG) nr. 661/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende typegoedkeuringsvoorschriften voor de algemene veiligheid van motorvoertuigen, aanhangwagens daarvan en daarvoor bestemde systemen, onderdelen en technische eenheden, waarbij nieuwe en strengere geluidsvoorschriften voor banden van motorvoertuigen zijn ingevoerd en waarin benadrukt werd dat het probleem van de geluidsbelasting op wegen op coherente en globale wijze moet worden aangepakt, onder meer door rekening te houden met de belangrijke rol van het wegdek in de geluidsbelasting op wegen. Die horizontale aanpak zal efficiënter zijn voor het verminderen van het algemene niveau van de geluidsoverlast op de wegen in vergelijking met een sectorale en verticale aanpak. De vermindering van geluidsoverlast door wegverkeer moet ook gezien worden als een doelstelling voor de volksgezondheid, gezien studies waarin 161 wordt gewezen op de hinder en de gezondheidseffecten van wegverkeerslawaai, en de daaraan verbonden kosten en baten. Deze verordening moet ook rekening houden met Verordening (EG) nr. 1222/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 inzake de etikettering van banden met betrekking tot hun brandstofefficiëntie en andere essentiële parameters. De Commissie moet ervoor zorgen dat banden worden geëtiketteerd met betrekking tot hun geluidsprestatie. Bovendien moet er rekening worden gehouden met vergelijkingen tussen verschillende vervoermiddelen wat betreft omgevingslawaai. _______________ 1 PB L 342 van 22.12.2009, blz. 46. Amendement 6 Voorstel voor een verordening Overweging 8 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (8 bis) De Commissie moet richtlijnen publiceren voor “stille wegen”, die bestemd zijn voor wegbeheerders, zodat deze over een bruikbaar instrument beschikken waarmee zij aan de vereisten voor een duurzamere wegeninfrastructuur kunnen voldoen. Amendement 7 Voorstel voor een verordening Overweging 8 ter (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (8 ter) Het zesde milieuactieprogramma heeft het kader vastgelegd voor het opstellen van milieubeleid in de Unie voor de periode 2002-2012. Het programma riep op tot actie op het gebied van geluidsoverlast om het aantal personen dat regelmatig geconfronteerd wordt met 162 langdurige gemiddelde geluidsniveaus, voornamelijk door het verkeer, aanzienlijk te verminderen. Amendement 8 Voorstel voor een verordening Overweging 8 quater (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (8 quater) Technische maatregelen voor geluidshinderreductie van voertuigen staan op gespannen voet met andere eisen, zoals de eisen om bij gelijkblijvende economische exploitatiemogelijkheden naast de geluidsemissie tegelijkertijd de emissie van schadelijke stoffen te beperken en de rijveiligheid te verhogen. Bij de pogingen om aan alle eisen in gelijke mate te voldoen en daar een evenwicht tussen te bewaren, botst de automobielindustrie maar al te vaak op de grenzen van de reële fysieke mogelijkheden. Bij de ontwikkeling van de automobiel is het steeds weer gelukt om deze grenzen door het gebruik van nieuwe, innovatieve materialen en methoden op te schuiven. Om tot mogelijke innovatie te komen is er van de kant van de wetgever een helder kader en tijdsbestek nodig. Deze verordening voorziet hierin en dwingt daarmee de maatschappelijk vereiste innovatie-impuls onverwijld af, waarbij ze tegelijkertijd de industrie haar economische handelingsvrijheid laat. Amendement 9 Voorstel voor een verordening Overweging 8 quinquies (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (8 quinquies) Geluidshinder is vooral een lokaal probleem, waar echter wel een oplossing op Europees niveau voor nodig is. Want voor een eerste stap op weg naar een effectief geluidsemissiebeleid is het 163 noodzakelijk maatregelen in het leven te roepen, die het lawaai bij de bron aanpakken. De geluidsbron, die het motorvoertuig, , waar deze verordening zich op richt, is, is per definitie volkomen mobiel, dus maatregelen van alleen de lidstaten zouden niet toereikend zijn. Amendement 10 Voorstel voor een verordening Overweging 8 sexies (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (8 sexies) Er kunnen belangrijke stappen worden ondernomen voor het ontwikkelen en verbeteren van de infrastructuur om het geluid van voertuigen zoveel mogelijk te dempen, bijvoorbeeld door op ruime schaal gebruik te maken van geluidsschermen. Amendement 11 Voorstel voor een verordening Overweging 9 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement ( 9 bis) Het verstrekken van informatie over geluidsemissies aan consumenten, wagenparkbeheerders en overheden kan aankoopbesluiten beïnvloeden en de overstap naar een stiller voertuigenpark versnellen. Om consumenten naar behoren te informeren moet de fabrikant op het verkooppunt en in het technische reclamemateriaal gegevens verstrekken over de geluidsniveaus van voertuigen, die aan de hand van geharmoniseerde testmethoden zijn berekend. Voor de geluidsemissies van voertuigen moet een label worden ingevoerd, naar het voorbeeld van de labels die gebruikt worden voor informatie over CO2emissies, brandstofverbruik en bandenlawaai. 164 Amendement 12 Voorstel voor een verordening Overweging 9 ter (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (9 ter) Om de geluidsoverlast door het verkeer te verminderen, mogen overheden maatregelen en stimulansen invoeren om de aankoop en het gebruik van stillere voertuigen te bevorderen. Amendement 13 Voorstel voor een verordening Overweging 9 quater (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (9 quater) Het geluidsniveau van voertuigen is voor een deel afhankelijk van de omgeving waarin de voertuigen rijden en met name van de kwaliteit van de wegeninfrastructuur en van het verstandig beheer van het wegverkeer. Er moet dus worden nagedacht over een geïntegreerde aanpak, met name in de luidruchtigste stedelijke gebieden en waar kortetermijnmaatregelen noodzakelijk zijn. Amendement 14 Voorstel voor een verordening Overweging 9 quinquies (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (9 quinquies) Bij personenauto's is het overheersende geluid bij een rit met een gemiddelde snelheid van onder de 45 km. per uur nog dat van de motor en het uitlaatsysteem, bij ritten met een hogere snelheid daarentegen is dat het bandengeluid en het geraas van wind. Dit bandengeluid en geraas van wind is niet afhankelijk van de soort of het vermogen van de motor. Door de ontwikkeling van de auto sinds de zeventiger jaren van de 165 vorige eeuw zijn de motoren beduidend stiller geworden, maar door de bank genomen is het vermogen en het gewicht ervan verhoogd. Aan het laatste en aan een toename van de rijveiligheid is een gewichtstoename van het totale voertuig toe te schrijven, die gepaard ging met een noodzakelijke verbreding van de contactvlakken van de banden van het voertuig ter verhoging van de stabiliteit tijdens het rijden. Met iedere verbreding van deze vlakken neemt het bandengeluid van het voertuig toe. Amendement 15 Voorstel voor een verordening Overweging 9 sexies (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (9 sexies) Geluidshinder is een probleem met veel kanten waarbij veel oorzaken en factoren van invloed zijn op het geluid dat wordt waargenomen door de mens, en op de sensatie die het bij hem teweegbrengt. Met wetgeving om verkeersgeluid te verminderen moet op deze aspecten worden ingegaan door rekening te houden met geluid afkomstig van de motor, het voertuig en de banden, het wegdek, rijgedrag en het verkeersbeheer, en deze punten moeten in de wetgeving aan de orde komen, zoals het geval is in Verordening 1222/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 inzake de etikettering van banden met betrekking tot brandstofverbruik en andere belangrijke parameters1 en Richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 25 juni 2002 met betrekking tot de beoordeling en het beheer van geluidshinder2. _______________ 166 1 PB L 342 van 22.12.09, blz. 46. 2 PB L 189 van 18.07.02, blz. 12. Amendement 16 Voorstel voor een verordening Overweging 10 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (10 bis) De Commissie moet het potentieel van actieve veiligheidssystemen in stillere voertuigen, zoals hybride en elektrische voertuigen, onderzoeken, zodat beter kan worden toegewerkt naar de doelstelling van het verbeteren van de veiligheid van kwetsbare weggebruikers in stedelijke gebieden, zoals blinde, slechtziende en hardhorige voetgangers, fietsers en kinderen. Amendement 17 Voorstel voor een verordening Overweging 10 ter (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (10 ter) Het geluidsniveau van voertuigen heeft directe gevolgen voor de levenskwaliteit van de burgers van de Unie, met name in de stedelijke gebieden waar er weinig of geen elektrisch en/of ondergronds openbaar vervoer, fietsers en voetgangers zijn. Er moet ook rekening worden gehouden met de doelstelling die het Europees Parlement heeft vastgesteld in zijn resolutie van 15 december 2011 over een stappenplan voor een interne Europese vervoersruimte1, namelijk een verdubbeling van het aantal gebruikers van openbare vervoermiddelen. De Commissie en de lidstaten moeten met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel het openbaar vervoer, het lopen en het fietsen stimuleren om de geluidshinder in de steden te verminderen. __________________ 1 Aangenomen Amendement 18 167 teksten, P7_TA(2011)0584. Voorstel voor een verordening Overweging 10 quater (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (10 quater) De informatie in verband met geluidsbelasting, onder meer testgegevens, moet ter beschikking worden gesteld en duidelijk worden vermeld in verkooppunten en promotiemateriaal voor voertuigen. Amendement 19 Voorstel voor een verordening Overweging 10 quinquies (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (10 quinquies) Het geluidsniveau van een voertuig is voor een deel afhankelijk van het gebruik en het goede onderhoud na aankoop. Daarom moeten de burgers van de Unie bewust worden gemaakt van het belang van een vlot rijgedrag met inachtneming van de bestaande snelheidsbeperkingen in elke lidstaat. Amendement 20 Voorstel voor een verordening Overweging 12 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (12) Teneinde de Commissie in staat te stellen de technische voorschriften van deze verordening door een directe verwijzing naar de VN/ECE-Reglementen nr. 51 en nr. 59 te vervangen zodra de grenswaarden voor de nieuwe testmethode in die reglementen zijn vastgesteld, of die voorschriften aan technische en wetenschappelijke ontwikkelingen aan te passen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van de wijziging van de (12) Teneinde de Commissie in staat te stellen de technische voorschriften van deze verordening aan technische en wetenschappelijke ontwikkelingen aan te passen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen bij deze verordening die betrekking hebben op EU-typegoedkeuringsprocedures op het gebied van geluidsniveaus van voertuigtypen en uitlaatsystemen, methoden en instrumenten om het 168 bepalingen in de bijlagen bij deze verordening die betrekking hebben op de testmethoden en geluidsniveaus. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden passende raadplegingen houdt. Bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen moet de Commissie ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig aan het Europees Parlement en de Raad worden toegezonden. geluidsemissieniveau van motorvoertuigen te meten, controles van de conformiteit van de productie, specificaties voor testlocaties, meettechnieken voor aanvullende bepalingen inzake geluidsemissie en maatregelen om de hoorbaarheid van hybride en elektrische voertuigen te waarborgen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. Bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen moet de Commissie ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig aan het Europees Parlement en de Raad worden toegezonden. Amendement 21 Voorstel voor een verordening Overweging 12 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (12 bis) Het geluidshinderreductiepotentieel van de geluidsbronnen, waar deze verordening op gericht is, is relatief kleiner dan dat van het door de banden van het voertuig beroerde wegdek. De laatste geluidshinderreductie zou technisch beduidend gemakkelijker te realiseren zijn. Met de reeds ter beschikking staande asfaltsoorten zoals fluisterasfalt, asfaltsoorten met geluidsbeperkende eigenschappen of op het gebied van geluid geoptimaliseerd asfalt, geïntegreerd in een alomvattende aanpak, die verschillende eenvoudige bouwmaatregelen combineert, kan nu al een beperking van circa 10db op lokaal niveau bereikt worden. Deze effectieve aanpak van de specifiek lokale geluidsbronnen maakt geen deel uit van deze verordening, omdat een uitvoering daarvan de overheidsbegrotingen, vooral die van de regionale en lokale 169 autoriteiten, te zwaar zou belasten. Dit zou moeilijk uit te dragen zijn in tijden van financiële crisis en zou daarnaast ook raken aan het domein van het regionaal en structuurbeleid. Amendement 22 Voorstel voor een verordening Artikel 3 – punt 2 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (2) "voertuigtype": een verzameling voertuigen zoals gedefinieerd in bijlage II, deel B, bij Richtlijn 2007/46/EG; (2) "voertuigtype": (a) voor voertuigen getest overeenkomstig Bijlage II, lid 4.1.2.1. een verzameling voertuigen zoals gedefinieerd in bijlage II, deel B, bij Richtlijn 2007/46/EG; (b) voor voertuigen getest overeenkomstig Bijlage II, lid 4.1.2.2., een verzameling voertuigen die onderling geen essentiële verschillen vertonen ten aanzien van: (i) de vormgeving van de carrosserie of de daarvoor gebruikte materialen (in het bijzonder het motorcompartiment en de geluidsisolatie daarvan); (ii) motortype (bijv. elektrische of compressieontsteking, twee- of viertaktmotor, zuigermotor of draaizuigermotor) aantal cilinders en cilinderinhoud, type injectiesysteem, plaatsing van de kleppen, nominaal motortoerental (S) of het type elektromotor; (iii) voertuigen met hetzelfde motortype en/of verschillende algemene overbrengingsverhoudingen kunnen als voertuigen van hetzelfde type worden beschouwd. Indien bovenvermelde verschillen echter aanleiding geven tot een verschillende testmethode, moeten zij als een ander type worden beschouwd. 170 Amendement 23 Voorstel voor een verordening Artikel 3 – punt 21 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (21 bis) "verkooppunt": een plaats waar voertuigen worden opgeslagen en te koop worden aangeboden aan consumenten. Amendement 24 Voorstel voor een verordening Artikel 3 – punt 21 ter (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (21 ter) "technisch reclamemateriaal": technische handleidingen, brochures, folders en catalogi (zowel in gedrukte, elektronische als onlinevorm), alsook websites, die tot doel hebben voertuigen aan te prijzen bij het grote publiek. Amendement 25 Voorstel voor een verordening Artikel 4 – lid 3 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 3 bis. Bij het uitvoeren van technische controles op voertuigen, moeten de lidstaten het geluidsniveau meten op basis van gegevens in de EG-typegoedkeuring voor ieder soort voertuig. Amendement 26 Voorstel voor een verordening Artikel 4 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement Artikel 4 bis Monitoring Lidstaten moeten, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 765/2008 van het 171 Europees Parlement en van de Raad van 9 juli 2008 met de vereisten voor accreditatie en markttoezicht met betrekking tot het vermarkten van producten1, een doeltreffende monitoring van hun markten garanderen. Ze moeten gepaste controles uitvoeren van de kenmerken van producten op een geschikte schaal, overeenkomstig de beginselen van artikel 19, lid 1 van die Verordening. _______________ 1 PB L 218 van 13.08.08, blz. 30. Amendement 27 Voorstel voor een verordening Artikel 5 – lid 2 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 2. De fabrikanten zorgen ervoor dat het geluiddempingssysteem zodanig is ontworpen, geconstrueerd en geassembleerd dat het redelijk bestand is tegen de corrosieve invloeden waaraan het naargelang de gebruiksomstandigheden van het voertuig wordt blootgesteld. 2. De fabrikanten zorgen ervoor dat het geluiddempingssysteem zodanig is ontworpen, geconstrueerd en geassembleerd dat het redelijk bestand is tegen de corrosieve invloeden waaraan het naargelang de gebruiksomstandigheden van het voertuig en de regionale klimaatverschillen wordt blootgesteld. Amendement 28 Voorstel voor een verordening Artikel 6 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement Het overeenkomstig bijlage II gemeten geluidsniveau mag de grenswaarden van bijlage III niet overschrijden. Er moet bij de testomstandigheden die vastgelegd zijn in bijlage II rekening gehouden worden met de normale rijomstandigheden op de weg en de testvereisten van andere essentiële onderdelen van het voertuig, die reeds vallen onder Verordening (EG) nr. 661/2009. Het overeenkomstig bijlage II gemeten geluidsniveau, afgerond op het dichtstbijzijnde gehele getal, mag de grenswaarden van bijlage III niet 172 overschrijden. Amendement 29 Voorstel voor een verordening Artikel 7 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement Binnen drie jaar na de in bijlage III, derde kolom, fase 1, bedoelde datum verricht de Commissie een grondig onderzoek om na te gaan of de geluidsgrenswaarden wel degelijk geschikt zijn. Op grond van de conclusies van dat onderzoek kan de Commissie zo nodig voorstellen doen om deze verordening te wijzigen. Na de in bijlage III, derde kolom, fase 1, bedoelde datum zal de Commissie een herziening uitvoeren van de geluidsgrenswaarden in Bijlage III. Deze herziening zal een effectbeoordeling omvatten met een algemene beoordeling van de effecten op de auto-industrie en de daarvan afhankelijke industrieën, in het bijzonder rekening houdend met de invloed van andere wetgevingen - zoals die op het gebied van CO2uitstootreductie en veiligheid - op het geluidsniveau van motorvoertuigen. Op basis van een dergelijke herziening en de effectbeoordeling zal de Commissie, indien nodig, een voorstel doen om deze verordening te wijzigen op een manier die zo neutraal mogelijk is met het oog op het concurrentievermogen. De grenswaarden waarnaar verwezen wordt in Bijlage III, vierde kolom, fase 2, zullen van kracht worden zes jaar na de bevestiging van de effectbeoordeling en de voltooiing van het herzieningsproces van de Commissie. Amendement 30 Voorstel voor een verordening Artikel 7 – lid 1 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement In de voorstellen tot wijziging van deze verordening die overeenkomstig de eerste alinea zijn ingediend, wordt rekening gehouden met de nieuwe normen die door de Internationale Organisatie voor Normalisatie zijn vastgesteld, en met name norm ISO 10844:2011. 173 Amendement 31 Voorstel voor een verordening Artikel 8 – lid 1 – alinea 1 bis en 1 ter (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement Voertuigen voldoen automatisch aan de vereisten van bijlage X als de voertuigfabrikant technische documentatie overlegt aan de typegoedkeuringsinstantie, waaruit blijkt dat het verschil tussen het maximum- en minimumtoerental van de motor van de voertuigen bij BB'17, voor elke testvoorwaarde binnen het ASEPcontrolebereik niet meer bedraagt dan 0,15 x S. 1 ter. van bijlage VIII, met betrekking tot de in bijlage II beschreven voorwaarden. Voertuigen uit de categorie N1 vallen niet onder de Aanvullende bepalingen inzake geluidsemissie (ASEP) als aan een der volgende voorwaarden voldaan is: (a) De motorinhoud is kleiner dan of gelijk aan 660 kubieke centimeter en de verhouding vermogen/massa (PMR), berekend door de maximaal toegestane voertuigmassa te gebruiken, is kleiner dan of gelijk aan 35; (b) Het laadvermogen is 850 kg. of meer en de verhouding vermogen/massa (PMR), berekend door de maximaal toegestane voertuigmassa te gebruiken, is kleiner dan of gelijk aan 40. Amendement 32 Voorstel voor een verordening Artikel 8 – lid 1 – alinea 2 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement Voertuigen uit de categorie N1 vallen niet onder de Aanvullende bepalingen inzake geluidsemissie (ASEP) als aan een der volgende voorwaarden voldaan is: (a) De motorinhoud is niet groter dan 660 174 kubieke centimeter en de verhouding vermogen/massa (PMR), berekend door de maximaal toegestane voertuigmassa te gebruiken, is niet groter dan 35; (b) Het laadvermogen is ten minste 850 kg en de verhouding vermogen/massa (PMR), berekend door de maximaal toegestane voertuigmassa te gebruiken, is niet groter dan 40. Amendement 33 Voorstel voor een verordening Artikel 8 – lid 2 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 2. De geluidsemissie van het voertuig onder normale rijomstandigheden op de weg, die verschillen van die waaronder de in bijlage II beschreven typegoedkeuringstest is uitgevoerd, mag niet op onredelijke wijze van het testresultaat afwijken. 2. De geluidsemissie van het voertuig onder normale rijomstandigheden op de weg, die verschillen van die waaronder de in bijlage II beschreven typegoedkeuringstest is uitgevoerd, mag niet van het testresultaat afwijken. Amendement 34 Voorstel voor een verordening Artikel 8 – lid 3 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 3. Met als enig doel aan de geluidsemissievoorschriften van deze verordening te voldoen, mag de voertuigfabrikant geen mechanische, elektrische, thermische of andere voorziening of procedure opzettelijk wijzigen, bijstellen of toevoegen die bij normaal gebruik op de weg onder de voor ASEP geldende voorwaarden niet functioneert. 3. Met als enig doel aan de geluidsemissievoorschriften van deze verordening te voldoen, mag de voertuigfabrikant geen mechanische, elektrische, thermische of andere voorziening of procedure opzettelijk wijzigen, bijstellen of toevoegen die bij normaal gebruik op de weg onder de voor ASEP geldende voorwaarden niet functioneert. Deze maatregelen worden ook wel “cycle beating” genoemd. Amendement 35 Voorstel voor een verordening Artikel 8 – lid 5 175 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 5. Bij de typegoedkeuringsaanvraag voegt de fabrikant een verklaring, opgesteld volgens het model in aanhangsel 1 van bijlage VIII, dat het goed te keuren voertuigtype voldoet aan de voorschriften van artikel 8, leden 1 en 2. 5. Bij de typegoedkeuringsaanvraag voegt de fabrikant een verklaring, ondersteund door de uitslag van de gepaste testresultaten, opgesteld volgens het model in aanhangsel 1 van bijlage VIII, dat het goed te keuren voertuigtype voldoet aan de voorschriften van artikel 8. Amendement 36 Voorstel voor een verordening Artikel 8 bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement Artikel 8 bis Consumentenvoorlichting Fabrikanten en distributeurs van voertuigen zien erop toe dat het geluidsniveau in decibel (dB(A)), berekend volgens geharmoniseerde testmethoden voor typegoedkeuring voor elk voertuig, op een duidelijk zichtbare plaats op het verkooppunt en in het technische reclamemateriaal wordt vermeld. Na uitvoering van een uitgebreide effectbeoordeling dient de Commissie binnen twee jaar na inwerkingtreding van deze verordening overeenkomstig de gewone wetgevingsprocedure bij het Europees Parlement en de Raad een voorstel in over consumentenvoorlichting. Een dergelijk voorstel kan worden geïntegreerd in Richtlijn 1999/94/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 1999 betreffende de beschikbaarheid van consumenteninformatie over het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot bij het op de markt brengen van nieuwe personenauto's1. ______________ 1 PB 176 L 12 van 18.1.2000, blz. 16. Amendement 37 Voorstel voor een verordening Artikel 8 ter (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement Artikel 8 ter Indeling en kwaliteit van het wegdek Overeenkomstig de termijnen voor toetsing zoals vastgelegd in Richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai1 onderzoekt de Commissie de mogelijkheid om een wegindelingssysteem in te voeren dat het typische rolgeluid op alle wegen in de Europese Unie kenmerkt en dient, indien nodig, een voorstel in bij het Europees Parlement en de Raad overeenkomstig de gewone wetgevingsprocedure. De Commissie neemt in overweging om de lidstaten te verplichten informatie over wegdekkwaliteit te verstrekken op de strategische geluidsbelastingkaarten zoals vastgesteld in Richtlijn 2002/49/EG. _______________ 1 PB L 189 van 18.7.2002, blz. 12 Amendement 66 Voorstel voor een verordening Artikel 9 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement Wanneer fabrikanten een AVAS in voertuigen willen installeren, moet aan de voorschriften van bijlage X worden voldaan. Fabrikanten dienen een AVAS in voertuigen te installeren. Het door het AVAS te produceren geluid moet een continu geluid zijn dat de voetgangers en kwetsbare weggebruikers erop attendeert dat een voertuig in beweging is. Het geluid moet eenvoudig te identificeren zijn als kenmerk van het voertuiggedrag en het mag vergelijkbaar zijn met het geluid 177 van een soortgelijk voertuig van dezelfde categorie dat met een verbrandingsmotor is uitgerust en onder dezelfde omstandigheden wordt gebruikt, en ook moet aan de voorschriften van bijlage X worden voldaan. De Commissie beoordeelt binnen een jaar na inwerkingtreding van deze verordening of een evaluatie noodzakelijk is, waarbij zij onder meer rekening houdt met de vraag of actieve veiligheidssystemen, in aanvulling op of vergeleken met akoestische waarschuwingssystemen voor voertuigen, geschikter zijn om het doel van het verbeteren van de veiligheid van kwetsbare weggebruikers in stedelijke gebieden te bereiken en dient, indien nodig, overeenkomstig de gewone wetgevingsprocedure een voorstel in bij het Europees Parlement en de Raad dat voorschriften bevat voor een maximum geluidsniveau voor in voertuigen geïnstalleerde akoestische waarschuwingssystemen. Amendement 39 Voorstel voor een verordening Artikel 10 – lid 1 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 1. De Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde de bijlagen I tot en met XI te wijzigen. 1. Teneinde de technische voorschriften van deze verordening aan te passen aan technische en wetenschappelijke ontwikkelingen, wordt de Commissie de bevoegdheid toegekend om gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 11, teneinde de bijlagen I, II en IV tot en met XII te wijzigen. Amendement 40 Voorstel voor een verordening Artikel 10 – lid 2 178 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 2. Wanneer de grenswaarden voor de testmethode in VN/ECE-Reglement nr. 51 worden vastgesteld, overweegt de Commissie de technische voorschriften van bijlage III door een directe verwijzing naar de overeenkomstige voorschriften van de VN/ECE-Reglementen nr. 51 en nr. 59 te vervangen. 2. Wanneer de grenswaarden voor de testmethode in VN/ECE-Reglement nr. 51 zijn vastgesteld, beoordeelt de Commissie, rekening houdend met de standpunten van het Europees Parlement en de Raad, de mogelijkheid technische voorschriften van bijlage III door een directe verwijzing naar de overeenkomstige voorschriften van de VN/ECE-Reglementen nr. 51 en nr. 59 te vervangen mits dit niet tot een afzwakking van de milieu- en gezondheidsvoorschriften van de Unie leidt, en legt zij zo nodig een voorstel aan het Europees Parlement en de Raad voor om Bijlage III overeenkomstig de gewone wetgevingsprocedure te wijzigen. Amendement 41 Voorstel voor een verordening Artikel 11 – lid 1 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden. Dit amendement is niet van toepassing op de Nederlandse tekst. Amendement 42 Voorstel voor een verordening Artikel 11 – lid 2 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 2. De in artikel 10, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van de datum van vaststelling van deze verordening. 2. De in artikel 10, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt aan de Commissie toegekend voor een periode van vijf jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend verlengd met termijnen van dezelfde duur, 179 tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. Amendement 43 Voorstel voor een verordening Artikel 11 – lid 3 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 10, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de al in werking getreden gedelegeerde handelingen onverlet. Dit amendement is niet van toepassing op de Nederlandses tekst. Amendement 44 Voorstel voor een verordening Artikel 11 – lid 5 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 5. Een overeenkomstig artikel 10, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement of de Raad binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen geen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van de termijn van twee maanden de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met een maand verlengd. 5. Een overeenkomstig artikel 10, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van de termijn van twee maanden de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd. 180 Amendement 45 Voorstel voor een verordening Artikel 12 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement Artikel 12 Schrappen Bezwaar tegen gedelegeerde handelingen 1. Het Europees Parlement en de Raad kunnen binnen een termijn van twee maanden na de datum van kennisgeving bezwaar maken tegen de gedelegeerde handeling. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad kan deze termijn met een maand worden verlengd. 2. Indien bij het verstrijken van die termijn noch het Europees Parlement, noch de Raad bezwaar heeft gemaakt tegen de gedelegeerde handeling, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór die datum de Commissie hebben medegedeeld dat zij besloten hebben geen bezwaar te maken, treedt de gedelegeerde handeling in werking op de daarin vermelde datum. 3. Indien het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt tegen de vastgestelde gedelegeerde handeling, treedt deze niet in werking. De instelling die bezwaar maakt tegen de gedelegeerde handeling, vermeldt de redenen daarvoor. Amendement 46 Voorstel voor een verordening Artikel 13 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement Artikel 13 Schrappen Spoedprocedure 1. Een overeenkomstig artikel 10, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de 181 kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen gebruik wordt gemaakt van de spoedprocedure. 2. Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 11, lid 5, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onverwijld in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt. Amendement 47 Voorstel voor een verordening Bijlage I – punt 5.2.2. bis (nieuw) Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 5.2.2. bis De grenswaarden vermeld in de tabel in Bijlage III zijn van toepassing met een redelijke tolerantiemarge gedurende de meting. Amendement 48 Voorstel voor een verordening Bijlage II – punt 3.2.1. – eerste zin Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement 3.2.1. Het geteste voertuig moet zo worden gekozen dat alle voertuigen van hetzelfde type die in de handel worden gebracht, voldoen aan de voorschriften van deze verordening. 3.2.1. Het geteste voertuig moet representatief zijn voor de voertuigen die in de handel worden gebracht als aangegeven door de fabrikant. Amendement 49 Voorstel voor een verordening Bijlage II – punt 3.2.2. Door de Commissie voorgestelde tekst 3.2.2. De voorschriften inzake rolgeluidsemissies van banden zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. Amendement 3.2.2. De voorschriften inzake rolgeluidsemissies van banden zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 182 661/2009 betreffende de algemene veiligheid van motorvoertuigen. De voor de test te gebruiken banden moeten representatief zijn voor het voertuig en moeten door de voertuigfabrikant worden geselecteerd en in aanhangsel 3 van bijlage I worden vermeld. Zij moeten overeenkomen met een van de bandenmaten die voor het voertuig als originele uitrusting zijn aangewezen. De band moet tegelijkertijd met het voertuig in de handel verkrijgbaar zijn. 2/ De banden moeten tot de door de voertuigfabrikant voor de testmassa van het voertuig aanbevolen spanning worden opgepompt. Zij moeten ten minste de wettelijk voorgeschreven profieldiepte hebben. 661/2009 betreffende de algemene veiligheid van motorvoertuigen. De voor de test te gebruiken banden moeten representatief zijn voor het voertuig en moeten door de voertuigfabrikant worden geselecteerd en in aanhangsel 3 van bijlage I worden vermeld. Zij moeten overeenkomen met een van de bandenmaten die voor het voertuig als originele uitrusting zijn aangewezen. De band moet tegelijkertijd met het voertuig in de handel verkrijgbaar zijn. 2/ De banden moeten tot de door de voertuigfabrikant voor de testmassa van het voertuig aanbevolen spanning worden opgepompt. Zij moeten de wettelijk voorgeschreven profieldiepte hebben. 2/ Aangezien de bijdrage van de banden aan de totale geluidsemissie significant is, moet rekening worden gehouden met bestaande regelgeving over rolgeluidsemissies. Bij metingen voor de typegoedkeuring en voor de controle van de conformiteit van de productie moeten tractiebanden, winterbanden en speciale banden op verzoek van de fabrikant worden uitgesloten overeenkomstig de meest recente amendementen op ECE-Reglement nr. 117. Aangezien de bijdrage van de banden aan de totale geluidsemissie significant is, moet rekening worden gehouden met bestaande regelgeving over rolgeluidsemissies. Bij metingen voor de typegoedkeuring en voor de controle van de conformiteit van de productie moeten tractiebanden, winterbanden en speciale banden op verzoek van de fabrikant worden uitgesloten overeenkomstig VN/ECE-Reglement nr. 117 (PB L 231 van 29.8.2008, blz. 19). Amendement 50 Voorstel voor een verordening Bijlage II – punt 4.1.2.1.4.1. – letters a, b en c Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (a) indien één specifieke overbrengingsverhouding een acceleratie geeft die tot plusminus 5 % nauwkeurig overeenkomt met de referentieacceleratie awot ref en 3,0 m/s2 niet overschrijdt, voer de test dan met die overbrengingsverhouding uit; (a) indien één specifieke overbrengingsverhouding een acceleratie geeft die tot op plusminus 5% nauwkeurig overeenkomt met de referentieacceleratie awot ref en 2,0 m/s niet overschrijdt, voer de test dan met die overbrengingsverhouding uit; (b) indien geen van de overbrengingsverhoudingen tot de vereiste acceleratie leidt, kies dan een overbrengingsverhouding i met een hogere acceleratie en een overbrengingsverhouding i+1 met een (b) indien geen van de overbrengingsverhoudingen tot de vereiste acceleratie leidt, kies dan een overbrengingsverhouding i met een hogere acceleratie en een overbrengingsverhouding i+1 met een 183 lagere acceleratie dan de referentieacceleratie. Indien de acceleratiewaarde in overbrengingsverhouding i niet meer dan 3,0 m/s2 bedraagt, gebruik dan beide overbrengingsverhoudingen voor de test. De wegingsverhouding met betrekking tot de referentieacceleratie awot ref wordt als volgt berekend: lagere acceleratie dan de referentieacceleratie. Indien de acceleratiewaarde in overbrengingsverhouding i niet meer dan 2,0 m/s2 bedraagt, gebruik dan beide overbrengingsverhoudingen voor de test. De wegingsverhouding met betrekking tot de referentieacceleratie awot ref wordt als volgt berekend: k = (a wot ref - a wot (i+1)) / (a wot (i) - a wot (i+1)) k = (a wot ref - a wot (i+1)) / (a wot (i) - a wot (i+1)) (c) indien de acceleratiewaarde van overbrengingsverhouding i meer dan 3,0 m/s2 bedraagt, moet de eerste overbrengingsverhouding worden gebruikt die een acceleratie van minder dan 3,0 m/s2 geeft, tenzij overbrengingsverhouding i+1 een geringere acceleratie oplevert dan aurban. In dit geval moeten twee overbrengingsverhoudingen worden gebruikt, namelijk i en i+1, dus ook overbrengingsverhouding i met een acceleratie van meer dan 3,0 m/s2. In de andere gevallen mag geen andere overbrengingsverhouding worden gebruikt. Voor de berekening van de partiële vermogensfactor kP moet de tijdens de test bereikte acceleratie awot test worden gebruikt in plaats van awot ref; (c) indien de acceleratiewaarde van overbrengingsverhouding i meer dan 2,0 m/s2 bedraagt, moet de eerste overbrengingsverhouding worden gebruikt die een acceleratie van minder dan 2,0 m/s2 geeft, tenzij overbrengingsverhouding i+1 een geringere acceleratie oplevert dan aurban. In dit geval moeten twee overbrengingsverhoudingen worden gebruikt, namelijk i en i+1, dus ook overbrengingsverhouding i met de acceleratie van meer dan 2,0 m/s2. In de andere gevallen mag geen andere overbrengingsverhouding worden gebruikt. Voor de berekening van de partiële vermogensfactor kP moet de tijdens de test bereikte acceleratie awot test worden gebruikt in plaats van awot ref; Amendement 61 Voorstel voor een verordening Bijlage III Door de Commissie voorgestelde tekst Bijlage III Grenswaarden Het overeenkomstig bijlage II gemeten geluidsniveau mag de volgende grenswaarden niet overschrijden: Voertuigcategorie M Beschrijving van de voertuigcategorie Grenswaarden uitgedrukt in dB(A) [A-gewogen decibels] Grenswaarden voor de typegoedkeuring van nieuwe voertuigtypen Grenswaarden voor de typegoedkeuring van nieuwe voertuigtypen Fase 1, geldig vanaf [2 jaar na publicatie] Algemeen Terrein * Fase 2, geldig vanaf [5 jaar na publicatie] Algemeen Terrein * Voertuigen voor 184 Grenswaarden voor de registratie, de verkoop en het in het verkeer brengen van nieuwe voertuigen Fase 3, geldig vanaf [7 jaar na publicatie] Algemeen Terrein * M1 M1 M2 M2 M2 M2 M3 M3 N N1 N1 N2 N2 N2 N3 N3 * ** personenvervoer aantal stoelen < 9 aantal stoelen < 9; verhouding vermogen/ massa > 150 kW/t aantal stoelen > 9; massa < 2 t aantal stoelen > 9; 2 t < massa < 3,5 t aantal stoelen > 9; 3,5 t < massa < 5 t; nominaal motorvermogen < 150 kW aantal stoelen > 9; 3,5 t < massa < 5 t; nominaal motorvermogen > 150 kW aantal stoelen > 9; massa > 5 t; nominaal motorvermogen < 150 kW aantal stoelen > 9; massa > 5 t; nominaal motorvermogen > 150 kW Voertuigen voor goederenvervoer massa < 2 t 2 t < massa < 3,5 t 3,5 t < massa < 12 t; nominaal motorvermogen < 75 kW 3,5 t < massa < 12 t; 75 < nominaal motorvermogen < 150 kW 3,5 t < massa < 12 t; nominaal motorvermogen > 150 kW massa > 12 t; 75 < nominaal motorvermogen < 150 kW massa > 12 t; nominaal motorvermogen ≥ 150 kW 70 71** 68 69** 68 69** 71 71 69 69 69 69 72 72 70 70 70 70 73 74 71 72 71 72 74 75 72 73 72 73 76 78 74 76 74 76 75 76 73 74 73 74 77 79 75 77 75 77 71 71 69 69 69 69 72 73 70 71 70 71 74 75 72 73 72 73 75 76 73 74 73 74 77 79 75 77 75 77 77 78 75 76 75 76 80 82 78 80 78 80 Hogere grenswaarden gelden alleen als het voertuig voldoet aan de relevante definitie van terreinvoertuigen in Richtlijn 2007/46/EG, bijlage II, deel A, punt 4. Bij voertuigen van categorie M1 gelden de hogere grenswaarden voor terreinvoertuigen alleen als de maximaal toegestane massa > 2 t. 185 Amendement Bijlage III Grenswaarden Het overeenkomstig bijlage II gemeten geluidsniveau, afgerond op het dichtstbijzijnde gehele getal indien het fractiedeel minder is dan 0,5 en afgerond op het dichtstbijzijnde gehele getal indien het fractiedeel gelijk is aan of meer is dan 0,5, mag de volgende grenswaarden niet overschrijden: Voertuigcategorie Beschrijving van de voertuigcategorie Grenswaarden voor de typegoedkeuring van Grenswaarden voor de typegoedkeuring van nieuwe voertuigtypen en voor de registratie, nieuwe voertuigtypen, uitgedrukt in dB(A) verkoop en het in het verkeer brengen van [A-gewogen decibels]* nieuwe voertuigen, uitgedrukt in dB(A) [A-gewogen decibels]* Fase 1, geldig vanaf [6 jaar na publicatie] M Voertuigen voor personenvervoer aantal stoelen ≤ 9; ≤ 125 kW/t M1 M1 M2 M3 N Fase 2, geldig vanaf [8 jaar na publicatie] 68 68 aantal stoelen ≤ 9; 125kW/t < verhouding vermogen/ 70 massa ≤ 150 kW/t 70 aantal stoelen ≤ 9; verhouding vermogen/ massa > 150 kW/t 73 73 aantal stoelen ≤4 bestuurder inbegrepen; verhouding vermogen/ massa 74 > 200 kW/t; R-punt van de bestuurder < 450 mm vanaf de vloer 74 aantal stoelen > 9; massa ≤ 2,5 t 69 69 aantal stoelen > 9; 2,5 t < massa < 3,5 t 72 72 aantal stoelen > 9; 3,5 t < massa < 5 t 75 75 aantal stoelen > 9; massa > 5 t; nominaal motorvermogen ≤ 180 kW 74 74 aantal stoelen > 9; massa > 5 t; 180 kW < nominaal motorvermogen ≤ 250 kW 77 77 aantal stoelen > 9; massa > 5 t; nominaal motorvermogen > 250 kW 78 78 Voertuigen voor goederenvervoer massa < 2,5 t 69 69 71 71 N1 2,5 t < massa < 3,5 t 186 N2 N3 3,5 t < massa < 12 t; nominaal motorvermogen < 75 150 kW 75 3,5 t < massa ≤ 12 t; nominaal motorvermogen > 150 kW 76 76 massa > 12 t; nominaal motorvermogen ≤ 180 kW 77 77 massa > 12 t; 180 < nominaal motorvermogen 79 ≤ 250 kW 79 massa > 12 t; nominaal motorvermogen > 250 kW 81 81 Bij de grenswaarden wordt 1dB opgeteld voor voertuigen die voldoen aan de relevante definitie van terreinvoertuigen in Richtlijn 2007/46/EG, bijlage II, deel A, punt 4. * Amendement 52 Voorstel voor een verordening Bijlage VI – punt 3 – eerste alinea Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement Eén voertuig wordt geselecteerd en aan de tests van punt 2 onderworpen. Indien de testresultaten voldoen aan de productieconformiteitsvoorschriften van bijlage X bij Richtlijn 2007/46/EG, wordt het voertuig geacht aan die voorschriften te voldoen. Eén voertuig wordt geselecteerd en aan de tests van punt 2 onderworpen. Indien de testresultaten voldoen aan de productieconformiteitsvoorschriften van bijlage X bij Richtlijn 2007/46/EG, wordt het voertuig geacht aan die voorschriften te voldoen. De toepasselijke productieconformiteitsvoorschriften zijn de in bijlage III vastgelegde grenswaarden met een extra marge van 1 dB(A). Amendement 53 Voorstel voor een verordening Bijlage VII – punt 1 – voetnoot 1 Door de Commissie voorgestelde tekst 1/ Amendement 1/ ISO10844:1994. Gedurende de eerste vijf jaar na inwerkingtreding van deze Verordening kunnen fabrikanten gebruik maken van testbanen die gecertificeerd zijn volgens 187 ISO 10844:1994 of ISO 10844:2011. Na deze datum moeten fabrikanten gebruik maken van testbanen die enkel overeenstemmen met ISO 10844:2011. Amendement 54 Voorstel voor een verordening Bijlage VII – punt 3.2.2. – alinea 2 – inleidende formule Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement Behalve aan de voorschriften van de punten 1 tot en met 3.2.2 moet ook aan de volgende voorschriften worden voldaan: Behalve aan de voorschriften van de punten 1 tot en met 3.2.2 moet ook aan de volgende voorschriften van ISO 10844:2011 worden voldaan of dient er te worden verwezen naar ISO 10844:1994 voor een overgangsperiode van 5 jaar: Amendement 55 Voorstel voor een verordening Bijlage VII – punt 4.3 – alinea 1 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement Voor de toepassing van deze norm wordt de textuurdiepte op minstens tien gelijk uit elkaar liggende plaatsen in de wielsporen van het testtraject gemeten; daarbij wordt de gemiddelde waarde vergeleken met de gespecificeerde minimale textuurdiepte. Zie ISO-norm 10844:1994 voor de beschrijving van de procedure. Voor de toepassing van deze norm wordt de textuurdiepte op minstens tien gelijk uit elkaar liggende plaatsen in de wielsporen van het testtraject gemeten; daarbij wordt de gemiddelde waarde vergeleken met de gespecificeerde minimale textuurdiepte. Zie ISO-norm 10844:2011 voor de beschrijving van de procedure. Amendement 56 Voorstel voor een verordening Bijlage VIII – punt 2.3 regel 4 – voertuigacceleratie Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement voertuigacceleratie awot ASEP: awot ≤ 5,0 m/s2 voertuigacceleratie awot ASEP: awot ≤ 4,0 m/s2 Amendement 57 Voorstel voor een verordening Bijlage VIII – punt 2.4 – alinea 2 bis (nieuw) 188 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement Om de ASEP-test representatief en herhaalbaar te maken (voor de typegoedkeuringsautoriteit) moet het voertuig getest worden met kalibratie van de productieversnellingsbak. Amendement 58 Voorstel voor een verordening Bijlage IX – deel A – punt 1 – alinea 2 Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement Een akoestisch voertuigwaarschuwingssysteem (AVAS) is een geluidsproducerende voorziening die bedoeld is om voetgangers en kwetsbare weggebruikers te informeren. Een akoestisch voertuigwaarschuwingssysteem (AVAS) is een systeem voor hybride elektrische en elektrische wegvoertuigen dat voetgangers en kwetsbare weggebruikers informatie verstrekt over de werking van het voertuig. Amendement 59 Voorstel voor een verordening Bijlage IX – deel A – punt 4 – letter a Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (a) Het door het AVAS te produceren geluid moet een continu geluid zijn dat de voetgangers en kwetsbare weggebruikers erop attendeert dat een voertuig in beweging is. (a) Het door het AVAS te produceren geluid moet een continu geluid zijn dat de voetgangers en kwetsbare weggebruikers erop attendeert dat een voertuig in beweging is. Het geluid moet een duidelijke indicatie zijn van het voertuiggedrag en moet lijken op het geluid van een voertuig van dezelfde categorie dat met een verbrandingsmotor is uitgerust. De volgende en soortgelijke geluidstypen zijn echter niet aanvaardbaar: (i) het geluid van een sirene, claxon, klok, bel of hulpverleningsvoertuig; (ii) alarmgeluiden zoals een brand-, diefstal- of rookalarm. (iii) een onderbroken geluid. 189 De volgende en soortgelijke geluidstypen moeten worden vermeden: (iv)melodieuze geluiden, geluiden van dieren of insecten; (v)geluiden waardoor de identificatie van een voertuig en de werking ervan (bv. acceleratie, vertraging enz.) kunnen worden verward. Amendement 60 Voorstel voor een verordening Bijlage IX – deel A – punt 4 – letters b en c Door de Commissie voorgestelde tekst Amendement (b) Het door het AVAS te produceren geluid moet een gemakkelijke indicatie zijn van het voertuiggedrag, bijvoorbeeld door de automatische verandering van het geluidsniveau of de geluidskenmerken al naargelang de snelheid van het voertuig. (b) Het door het AVAS te produceren geluid moet een gemakkelijke indicatie zijn van het voertuiggedrag en de rijrichting van het voertuig, bijvoorbeeld door de automatische verandering van het geluidsniveau of de geluidskenmerken al naargelang de snelheid van het voertuig. (c) Het door het AVAS te produceren geluidsniveau mag het approximatieve geluidsniveau van een soortgelijk voertuig van dezelfde categorie dat met een verbrandingsmotor is uitgerust en onder dezelfde omstandigheden wordt gebruikt, niet overschrijden. Milieuoverweging: Bij de ontwikkeling van het AVAS moet aandacht worden besteed aan het totale geluidseffect voor de bevolking. (c) Het door het AVAS te produceren geluidsniveau mag het approximatieve geluidsniveau van een soortgelijk voertuig van dezelfde categorie dat met een verbrandingsmotor is uitgerust en onder dezelfde omstandigheden wordt gebruikt, niet overschrijden. Milieuoverweging: Bij de ontwikkeling van het AVAS moet aandacht worden besteed aan het totale geluidseffect voor de bevolking. 190 P7_TA-PROV(2013)0042 Europees Vluchtelingenfonds, Europees Terugkeerfonds en Europees Fonds voor de integratie van onderdanen van derde landen ***I Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2013 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Beschikking nr. 573/2007/EG, Beschikking nr. 575/2007/EG en Beschikking 2007/435/EG van de Raad om het cofinancieringspercentage van het Europees Vluchtelingenfonds, het Europees Terugkeerfonds en het Europees Fonds voor de integratie van onderdanen van derde landen wat betreft sommige bepalingen in verband met het financiële beheer te verhogen voor bepaalde lidstaten die ten aanzien van hun financiële stabiliteit ernstige moeilijkheden ondervinden of daardoor worden bedreigd (COM(2012)0526 – C70302/2012 – 2012/0252(COD)) (Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2012)0526), – gezien artikel 294, lid 2, en de artikelen 78, lid 2, en 79, lid 2 en 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0302/2012), – gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 19 december 2012 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien artikel 55 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A7-0004/2013), 1. stelt zijn standpunt in eerste lezing vast en neemt het voorstel van de Commissie over; 2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; 3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. 191 P7_TC1-COD(2012)0252 Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 6 februari 2013 met het oog op de vaststelling van Besluit nr. .../2013/EU van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Beschikking nr. 573/2007/EG, Beschikking nr. 575/2007/EG en Beschikking 2007/435/EG van de Raad om het cofinancieringspercentage van het Europees Vluchtelingenfonds, het Europees Terugkeerfonds en het Europees Fonds voor de integratie van onderdanen van derde landen wat betreft sommige bepalingen in verband met het financiële beheer te verhogen voor bepaalde lidstaten die ernstige moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden op het gebied van hun financiële stabiliteit HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 78, lid 2, en artikel 79, leden 2 en 4, Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen, Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure1, 1 Standpunt van het Europees Parlement van 6 februari 2013. 192 Overwegende hetgeen volgt: (1) Beschikking nr. 573/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad1 strekte tot instelling van het Europees Vluchtelingenfonds, Beschikking nr. 575/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad2 tot oprichting van het Europees Terugkeerfonds en Beschikking 2007/435/EG van de Raad3 tot oprichting van het Europees Fonds voor de integratie van onderdanen van derde landen, als onderdeel van het algemeen programma "Solidariteit en beheer van de migratiestromen". Bij die beschikkingen zijn verschillende uniale cofinancieringspercentages bepaald voor acties die uit de fondsen worden ondersteund. (2) De ongekende wereldwijde financiële crisis en economische neergang hebben de economische groei en de financiële stabiliteit ernstig geschaad, en de financiële, economische en maatschappelijke omstandigheden in verscheidene lidstaten beduidend verslechterd. Bepaalde lidstaten ondervinden ernstige moeilijkheden of dreigen deze te ondervinden, met name wat betreft hun financiële en economische stabiliteit, waardoor hun tekort oploopt, hun schuldenpositie verslechtert en hun economische groei wordt bedreigd, of het risico daartoe bestaat, en waarbij het internationale economische en financiële klimaat de situatie nog verergert. (3) Hoewel reeds belangrijke maatregelen zijn genomen om de negatieve effecten van de crisis tegen te gaan, zijn de gevolgen van de financiële crisis voor de reële economie, de arbeidsmarkt en de samenleving als geheel op grote schaal voelbaar. De druk op de nationale financiële middelen neemt toe en er moeten snel verdere stappen worden genomen om die druk te verlichten door zoveel en zo goed mogelijk gebruik te maken van financiering door de Unie. 1 2 3 PB L 144 van 6.6.2007, blz. 1. PB L 144 van 6.6.2007, blz. 45. PB L 168 van 28.6.2007, blz. 18. 193 (4) Verordening (EG) nr. 332/2002 van de Raad van 18 februari 2002 houdende instelling van een mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn van de betalingsbalansen van de lidstaten1 bepaalt dat de Raad in geval van moeilijkheden of ernstig dreigende moeilijkheden in de betalingsbalans van een lidstaat die niet aan de euro deelneemt, financiële ondersteuning op middellange termijn kan verlenen. (5) Bij Beschikking 2009/459/EG van de Raad van 6 mei 2009 tot verlening van financiële middellangetermijnbijstand van de Gemeenschap aan Roemenië2 is dergelijke financiële bijstand verleend aan Roemenië. (6) In overeenstemming met de conclusies van de ECOFIN-Raad van 9-10 mei 2010 heeft de Raad een compleet pakket maatregelen vastgesteld, met inbegrip van Verordening (EU) nr. 407/2010 van de Raad van 11 mei 2010 houdende instelling van een Europees financieel stabilisatiemechanisme3, en, op 7 juni 2010, een Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit werd opgericht door de lidstaten van de eurozone, met het oog op de verlening van financiële bijstand aan lidstaten uit de eurozone die in moeilijkheden verkeren als gevolg van buitengewone omstandigheden die deze lidstaten uit de eurozone niet kunnen beheersen, waarbij de financiële stabiliteit van zowel de eurozone in haar geheel als die van de afzonderlijke lidstaten die daarvan deel uitmaken gewaarborgd wordt. (7) Bij Uitvoeringsbesluiten 2011/77/EU4 en 2011/344/EU5 van de Raad is financiële bijstand uit het Europees financieel stabilisatiemechanisme verleend aan respectievelijk Ierland en Portugal. Deze landen hebben ook middelen ontvangen uit de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit. 1 2 3 4 5 PB L 53 van 23.2.2002, blz. 1. PB L 150 van 13.6.2009, blz. 8. PB L 118 van 12.5.2010, blz. 1. PB L 30 van 4.2.2011, blz. 34. PB L 159 van 17.6.2011, blz. 88. 194 (8) Op 8 mei 2010 zijn een akkoord tussen de kredietverstrekkers (Intercreditor Agreement) en een leningsovereenkomst (Loan Facility Agreement) voor Griekenland gesloten, die op 11 mei 2010 in werking zijn getreden als een eerste programma inzake financiële steunverlening voor Griekenland. Op 12 maart 2012 hebben de ministers van Financiën van de lidstaten van de eurozone dat eerste programma onderbroken en een tweede programma voor financiële bijstand aan Griekenland goedgekeurd. Er is besloten om dit tweede programma te financieren door middel van de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit en ook het resterende deel van de bijdrage die de eurozone in het kader van het eerste programma daaruit te betalen. (9) Op 2 februari 2012 hebben de ministers van Financiën van de lidstaten van de eurozone het Verdrag tot oprichting van het Europees stabiliteitsmechanisme ondertekend. Dat verdrag volgt op Besluit 2011/199/EU van de Europese Raad van 25 maart 2011 tot wijziging van artikel 136 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met betrekking tot een stabiliteitsmechanisme voor de lidstaten die de euro als munt hebben1. Op grond van dat verdrag is het Europees stabiliteitsmechanisme sinds zijn inwerkingtreding op 8 oktober 2012 het belangrijkste instrument voor financiële ondersteuning van lidstaten in de eurozone. Derhalve dient bij het onderhavige besluit rekening te worden gehouden met het Europees stabiliteitsmechanisme. (10) In zijn conclusies juicht de Europese Raad van 23 en 24 juni 2011 het voornemen van de Commissie om te zorgen voor meer synergie tussen het kredietprogramma voor Griekenland en de fondsen van de Unie toe en ondersteunt hij de inspanningen om Griekenland meer in staat te stellen de middelen van de Unie aan te spreken teneinde de groei en de werkgelegenheid te stimuleren door zich opnieuw te richten op het verbeteren van het concurrentievermogen en het scheppen van werkgelegenheid. In deze conclusies toonde de Europese Raad zich tevens ingenomen met het uitgebreide programma voor technische bijstand aan Griekenland dat door de Commissie in samenwerking met de lidstaten is opgesteld, en zegde hij zijn steun hiervoor toe. De in het onderhavige besluit bepaalde wijzigingen van Beschikking nr. 573/2007/EG, Beschikking nr. 575/2007/EG en Beschikking 2007/435/EG maken deel uit van dit streven naar meer synergie. 1 PB L 91 van 6.4.2011, blz. 1. 195 (11) Gelet op de buitengewone omstandigheden is Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds1 gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 1311/2011 van het Europees Parlement en de Raad 2 om het mogelijk te maken het in het kader van de structuurfondsen en het Cohesiefonds toegepaste cofinancieringspercentage te verhogen voor lidstaten die ernstige moeilijkheden ondervinden wat betreft hun financiële stabiliteit. Voor die lidstaten is een vergelijkbare benadering gevolgd in het kader van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling op grond van Verordening (EU) nr. 1312/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 19 december 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad, met betrekking tot een aantal bepalingen betreffende het financieel beheer ten aanzien van bepaalde lidstaten die ernstige moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden op het gebied van financiële stabiliteit3 en in het kader van het Europees Visserijfonds op grond van Verordening (EU) nr. 387/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 19 april 2012 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad inzake het Europees Visserijfonds, wat betreft sommige bepalingen betreffende het financiële beheer voor bepaalde lidstaten die ernstige moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden ten aanzien van hun financiële stabiliteit4. Die lidstaten dienen te worden gesteund in het kader van de vier fondsen die voor de periode 2007-2013 zijn vastgesteld als onderdeel van het algemeen programma "Solidariteit en beheer van de migratiestromen", namelijk het Buitengrenzenfonds, het Europees Terugkeerfonds, het Europees Vluchtelingenfonds en het Europees Fonds voor de integratie van onderdanen van derde landen ("de fondsen"). 1 2 3 4 PB L 210 van 31.7.2006, blz. 25. PB L 337 van 20.12.2011, blz. 5. PB L 339 van 21.12.2011, blz. 1. PB L 129 van 16.5.2012, blz. 7. 196 (12) De fondsen bieden de lidstaten essentiële hulp bij het aanpakken van grote uitdagingen op het gebied van migratie, asiel en buitengrenzen, zoals de ontwikkeling van een alomvattend immigratiebeleid van de Unie, teneinde het concurrentievermogen en de sociale cohesie van de Unie te versterken en een gemeenschappelijk Europees asielstelsel tot stand te brengen. (13) Om de financiering door de Unie op het gebied van migratie, asiel en buitengrenzen te vereenvoudigen en de lidstaten meer van dergelijke financiering ter beschikking te kunnen stellen voor de uitvoering van hun jaarprogramma's in het kader van de fondsen, dient te worden geregeld dat het uniale cofinancieringspercentage in het kader van de fondsen tijdelijk en zonder gevolgen voor de programmeringsperiode 2014-2020 met een bedrag gelijk aan 20 procentpunten meer dan de huidige cofinancieringspercentages wordt verhoogd voor lidstaten die ernstige moeilijkheden ondervinden wat hun financiële stabiliteit betreft. Dit betekent dat de jaarlijkse nationale toewijzing uit de fondsen overeenkomstig de basisbesluiten onveranderd blijft, terwijl de nationale cofinanciering dienovereenkomstig wordt verminderd. Lopende jaarprogramma's zullen moeten worden herzien in het licht van de wijzigingen die voortvloeien uit de toepassing van het verhoogde uniale cofinancieringspercentage. (14) Een lidstaat die wil gebruikmaken van het verhoogde cofinancieringspercentage dient de Commissie een schriftelijke verklaring te doen toekomen en daar zijn ontwerpjaarprogramma of ontwerp van herzien jaarprogramma aan toe te voegen. In zijn verklaring dient de betrokken lidstaat te verwijzen naar het betrokken besluit van de Raad of naar een ander relevant besluit op grond waarvan de lidstaat in aanmerking komt voor het verhoogde uniale cofinancieringspercentage. (15) De ongekende crisis op de internationale financiële markten en de economische achteruitgang hebben de financiële stabiliteit van verscheidene lidstaten ernstig geschaad. Aangezien een snelle reactie nodig is om de effecten op de economie als geheel tegen te gaan, dient dit besluit zo spoedig mogelijk in werking te treden. 197 (16) Beschikking nr. 573/2007/EG, Beschikking nr. 575/2007/EG en Beschikking 2007/435/EG dienen derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd. (17) Overeenkomstig artikel 3 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, hebben deze lidstaten te kennen gegeven dat zij wensen deel te nemen aan de vaststelling en toepassing van dit besluit. (18) Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehacht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van dit besluit, dat derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in deze lidstaat, HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD: 198 ï‚· Artikel 1 Wijzigingen van Beschikking nr. 573/2007/EG Beschikking nr. 573/2007/EG wordt als volgt gewijzigd: 1) In artikel 14 wordt lid 4 vervangen door: "4. De bijdrage van de Unie aan ondersteunde projecten, wat betreft acties in de lidstaten in de zin van artikel 3, bedraagt ten hoogste 50 % van de totale kosten van een specifieke actie. De bijdrage van de Unie kan worden verhoogd tot 75 % voor projecten die betrekking hebben op specifieke prioriteiten die zijn vastgesteld in de in artikel 17 bedoelde strategische richtsnoeren. Het percentage van de bijdrage van de Unie wordt in de lidstaten die onder het Cohesiefonds vallen, verhoogd tot 75 %. De bijdrage van de Unie mag met 20 procentpunt worden verhoogd in een lidstaat, mits deze lidstaat bij het indienen van zijn ontwerp-jaarprogramma overeenkomstig artikel 20, lid 3, van deze beschikking, of van zijn ontwerp van herzien jaarprogramma overeenkomstig artikel 23 van Beschikking 2008/22/EG van de Commissie*, voldoet aan een van de volgende voorwaarden: a) hij ontvangt financiële bijstand op middellange termijn overeenkomstig Verordening (EG) nr. 332/2002 van de Raad**; b) hij ontvangt financiële bijstand overeenkomstig Verordening (EU) nr. 407/2010 van de Raad*** of hij ontvangt vóór … financiële bijstand van andere lidstaten uit de eurozone; of  PB: gelieve de datum van de inwerkingtreding van Verordening (EU) nr. 407/2010 in te vullen. 199 c) financiële bijstand wordt aan de lidstaat ter beschikkig gesteld overeenkomstig de intergouvernementele overeenkomst tot instelling van de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit of het Verdrag tot instelling van het Europees Stabiliteitsmechanisme. De betrokken lidstaat legt de Commissie samen met zijn ontwerp-jaarprogramma of zijn ontwerp van herzien jaarprogramma een schriftelijke verklaring voor om te bevestigen dat hij aan een van de in de vierde alinea, onder a), b) of c), bedoelde voorwaarden voldoet. Een project dat met het verhoogde percentage is gecofinancierd blijft daarop aanspraak maken, ongeacht of aan één van de voorwaarden, genoemd in de vierde alinea, onder a), b), of c), nog steeds wordt voldaan gedurende de tenuitvoerlegging van het betrokken jaarprogramma. _______ 2) * PB L 7 van 10.1.2008, blz. 1. ** PB L 53 van 23.2.2002, blz. 1. *** PB L 118 van 12.5.2010, blz. 1.". In artikel 21 wordt lid 3 vervangen door: "3. De financiële bijstand uit het Fonds voor de in artikel 5 bedoelde noodmaatregelen wordt ten hoogste gedurende zes maanden verleend en bedraagt niet meer dan 80 % van de kosten van iedere maatregel. De financiële bijstand mag met 20 procentpunt worden verhoogd in een lidstaat, mits deze lidstaat bij het indienen van een aanvraag voor noodmaatregelen bedoeld in lid 2 van dit artikel of bij het indienen van zijn ontwerp van herzien jaarprogramma overeenkomstig artikel 23 van Beschikking 2008/22/EG voldoet aan een van de voorwaarden bedoeld in artikel 14, lid 4, vierde alinea, onder a), b) of c), van deze beschikking. 200 De betrokken lidstaat legt de Commissie samen met zijn aanvraag voor de noodmaatregelen of zijn ontwerp van herzien jaarprogramma een schriftelijke verklaring voor om te bevestigen dat hij aan een van de in artikel 14, lid 4, vierde alinea, onder a), b) of c), bedoelde voorwaarden voldoet. Een project dat met het verhoogde percentage is gecofinancierd blijft daarop aanspraak maken, ongeacht of aan één van de voorwaarden, genoemd in artikel 14, lid 4, vierde alinea, onder a), b), of c), nog steeds wordt voldaan gedurende de tenuitvoerlegging van de betrokken noodmaatregelen.". ï‚· Artikel 2 Wijzigingen van Beschikking nr. 575/2007/EG In artikel 15 van Beschikking nr. 575/2007/EG wordt lid 4 vervangen door: "4. De bijdrage van de Unie aan ondersteunde projecten, wat betreft acties in de lidstaten in de zin van artikel 3, bedraagt ten hoogste 50 % van de totale kosten van een specifieke actie. De bijdrage van de Unie kan worden verhoogd tot 75 % voor projecten die betrekking hebben op specifieke prioriteiten die zijn vastgesteld in de in artikel 18 bedoelde strategische richtsnoeren. Het percentage van de bijdrage van de Unie wordt in de lidstaten die onder het Cohesiefonds vallen, verhoogd tot 75 %. De bijdrage van de Unie mag met 20 procentpunt worden verhoogd in een lidstaat, mits deze lidstaat bij het indienen van zijn ontwerp-jaarprogramma overeenkomstig artikel 21, lid 3, van deze beschikking, of van zijn ontwerp van herzien jaarprogramma overeenkomstig artikel 23 van Beschikking 2008/458/EG van de Commissie*, voldoet aan een van de volgende voorwaarden: a) hij ontvangt financiële bijstand op middellange termijn overeenkomstig Verordening (EG) nr. 332/2002 van de Raad**; 201 b) hij ontvangt financiële bijstand overeenkomstig Verordening (EU) nr. 407/2010 van de Raad*** of hij ontvangt vóór … financiële bijstand van andere lidstaten uit de eurozone; of c) hij ontvangt financiële bijstand overeenkomstig de intergouvernementele overeenkomst tot instelling van de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit of het Verdrag tot instelling van het Europees Stabiliteitsmechanisme. De betrokken lidstaat legt de Commissie samen met zijn ontwerp-jaarprogramma of zijn ontwerp van herzien jaarprogramma een schriftelijke verklaring voor om te bevestigen dat hij aan een van de onder a), b) of c) bedoelde voorwaarden voldoet. Een project dat met het verhoogde percentage is gecofinancierd blijft daarop aanspraak maken, ongeacht of aan één van de voorwaarden, genoemd in de vierde alinea, onder a), b), of c), nog steeds wordt voldaan gedurende de tenuitvoerlegging van het betrokken jaarprogramma. _______  * PB L 167 van 27.6.2008, blz. 135. ** PB L 53 van 23.2.2002, blz. 1. *** PB L 118 van 12.5.2010, blz. 1.". PB: gelieve de datum van de inwerkingtreding van Verordening (EU) nr. 407/2010 in te vullen. 202 ï‚· Artikel 3 Wijzigingen van Beschikking 2007/435/EG In artikel 13 van Beschikking 2007/435/EG wordt lid 4 vervangen door: "4. De bijdrage van de Unie aan ondersteunde projecten, wat betreft acties in de lidstaten in de zin van artikel 4 bedraagt ten hoogste 50 % van de totale kosten van een specifieke actie. Dit maximum kan worden verhoogd tot 75 % voor projecten die betrekking hebben op specifieke prioriteiten die zijn vastgesteld in de in artikel 16 bedoelde strategische richtsnoeren. Het percentage van de bijdrage van de Unie wordt in de lidstaten die onder het Cohesiefonds vallen, verhoogd tot 75 %. De bijdrage van de Unie mag met 20 procentpunt worden verhoogd in een lidstaat, mits deze lidstaat bij het indienen van zijn ontwerp-jaarprogramma overeenkomstig artikel 19, lid 3, van deze beschikking, of van zijn ontwerp van herzien jaarprogramma overeenkomstig artikel 23 van Beschikking 2008/457/EG van de Commissie*, voldoet aan een van de volgende voorwaarden: a) hij ontvangt financiële bijstand op middellange termijn overeenkomstig Verordening (EG) nr. 332/2002 van de Raad**; b) hij ontvangt financiële bijstand overeenkomstig Verordening (EU) nr. 407/2010 van de Raad*** of hij ontvangt vóór … financiële bijstand van andere lidstaten uit de eurozone; of  PB: gelieve de datum van de inwerkingtreding van Verordening (EU) nr. 407/2010 in te vullen. 203 c) hij ontvangt financiële bijstand overeenkomstig de intergouvernementele overeenkomst tot instelling van de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit of het Verdrag tot instelling van het Europees Stabiliteitsmechanisme. De betrokken lidstaat legt de Commissie samen met zijn ontwerp-jaarprogramma of zijn ontwerp van herzien jaarprogramma een schriftelijke verklaring voor om te bevestigen dat hij aan een van de in de vierde alinea, onder a), b) of c), bedoelde voorwaarden voldoet. Een project dat met het verhoogde percentage is gecofinancierd blijft daarop aanspraak maken, ongeacht of aan één van de voorwaarden, genoemd in de vierde alinea, onder a), b), of c), nog steeds wordt voldaan gedurende de tenuitvoerlegging van het betrokken jaarprogramma. _______ * PB L 167 van 27.6.2008, blz. 69. ** PB L 53 van 23.2.2002, blz. 1. *** PB L 118 van 12.5.2010, blz. 1.". ï‚· Artikel 4 Inwerkingtreding Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. ï‚· Artikel 5 Adressaten 204 Dit besluit is gericht tot de lidstaten, overeenkomstig de Verdragen. Gedaan te Voor het Europees Parlement De voorzitter Voor de Raad De voorzitter 205 P7_TA-PROV(2013)0043 Buitengrenzenfonds ***I Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2013 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Beschikking nr. 574/2007/EG om het cofinancieringspercentage van het Buitengrenzenfonds te verhogen voor bepaalde lidstaten die ernstige moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden op het gebied van hun financiële stabiliteit (COM(2012)0527 – C7-0301/2012 – 2012/0253(COD)) (Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2012)0527), – gezien artikel 294, lid 2, en artikel 77, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0301/2012), – gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 19 december 2012 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien artikel 55 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A7-0433/2012), 1. stelt zijn standpunt in eerste lezing vast en neemt het voorstel van de Commissie over; 2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; 3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. 206 P7_TC1-COD(2012)0253 Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 6 februari 2013 met het oog op de vaststelling van Besluit nr. .../2013/EU van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Beschikking nr. 574/2007/EG om het cofinancieringspercentage van het Buitengrenzenfonds te verhogen voor bepaalde lidstaten die ernstige moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden op het gebied van hun financiële stabiliteit HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 77, lid 2, Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen, Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure1, 1 Standpunt van het Europees Parlement van 6 februari 2013. 207 Overwegende hetgeen volgt: (1) Bij Beschikking nr. 574/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad 1 is het Buitengrenzenfonds voor de periode 2007-2013 ingesteld als onderdeel van het algemene programma „Solidariteit en beheer van de migratiestromen” en zijn verschillende uniale cofinancieringspercentages bepaald voor acties die uit dat fonds worden ondersteund. (2) De ongekende wereldwijde financiële crisis en economische neergang hebben de economische groei en de financiële stabiliteit ernstig geschaad, en de financiële, economische en maatschappelijke omstandigheden in verscheidene lidstaten beduidend verslechterd. Bepaalde lidstaten ondervinden ernstige moeilijkheden of dreigen deze te ondervinden, met name wat betreft hun financiële en economische stabiliteit, waardoor hun tekort oploopt, hun schuldenpositie verslechtert en hun economische groei wordt bedreigd, of het risico daartoe bestaat, en waarbij het internationale economische en financiële klimaat de situatie nog verergert. (3) Hoewel reeds belangrijke maatregelen zijn genomen om de negatieve effecten van de crisis tegen te gaan, zijn de gevolgen van de financiële crisis voor de reële economie, de arbeidsmarkt en de samenleving als geheel op grote schaal voelbaar. De druk op de nationale financiële middelen neemt toe en er moeten snel verdere stappen worden genomen om die druk te verlichten door zoveel en zo goed mogelijk gebruik te maken van financiering door de Unie. 1 PB L 144 van 6.6.2007, blz. 22. 208 (4) Verordening (EG) nr. 332/2002 van de Raad van 18 februari 2002 houdende instelling van een mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn van de betalingsbalansen van de lidstaten1 bepaalt dat de Raad in geval van moeilijkheden of ernstig dreigende moeilijkheden in de betalingsbalans van een lidstaat die niet aan de euro deelneemt, financiële ondersteuning op middellange termijn kan verlenen. (5) Bij Beschikking 2009/459/EG van de Raad van 6 mei 2009 tot verlening van financiële middellangetermijnbijstand van de Gemeenschap aan Roemenië2 is dergelijke financiële bijstand verleend aan Roemenië. (6) In overeenstemming met de conclusies van de ECOFIN-Raad van 9-10 mei 2010 heeft de Raad een compleet pakket maatregelen vastgesteld, met inbegrip van Verordening (EU) nr. 407/2010 van de Raad van 11 mei 2010 houdende instelling van een Europees financieel stabilisatiemechanisme3, en, op 7 juni 2010, een Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit werd opgericht door de lidstaten van de eurozone, met het oog op de verlening van financiële bijstand aan lidstaten uit de eurozone die in moeilijkheden verkeren als gevolg van buitengewone omstandigheden die deze lidstaten uit de eurozone niet kunnen beheersen, waarbij de financiële stabiliteit van zowel de eurozone in haar geheel als die van de afzonderlijke lidstaten die daarvan deel uitmaken gewaarborgd wordt. (7) Bij Uitvoeringsbesluiten 2011/77/EU4 en 2011/344/EU5 van de Raad is financiële bijstand uit het Europees financieel stabilisatiemechanisme verleend aan respectievelijk Ierland en Portugal. Deze landen hebben ook middelen ontvangen uit de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit. 1 2 3 4 5 PB L 53 van 23.2.2002, blz. 1. PB L 150 van 13.6.2009, blz. 8. PB L 118 van 12.5.2010, blz. 1. PB L 30 van 4.2.2011, blz. 34. PB L 159 van 17.6.2011, blz. 88. 209 (8) Op 8 mei 2010 zijn een akkoord tussen de kredietverstrekkers (Intercreditor Agreement) en een leningsovereenkomst (Loan Facility Agreement) voor Griekenland gesloten, die op 11 mei 2010 in werking zijn getreden als een eerste programma inzake financiële steunverlening voor Griekenland. Op 12 maart 2012 hebben de ministers van Financiën van de lidstaten van de eurozone dat eerste programma onderbroken en een tweede programma voor financiële bijstand aan Griekenland goedgekeurd. Er is besloten om dit tweede programma te financieren door middel van de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit en ook het resterende deel van de bijdrage van de eurozone in het kader van het eerste programma daaruit te betalen. (9) Op 2 februari 2012 hebben de ministers van Financiën van de lidstaten van de eurozone het Verdrag tot oprichting van het Europees stabiliteitsmechanisme ondertekend. Dat verdrag volgt op Besluit 2011/199/EU van de Europese Raad van 25 maart 2011 tot wijziging van artikel 136 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met betrekking tot een stabiliteitsmechanisme voor de lidstaten die de euro als munt hebben1. Op grond van dat verdrag is het Europees stabiliteitsmechanisme sinds zijn inwerkingtreding op 8 oktober 2012 het belangrijkste instrument voor financiële ondersteuning van lidstaten in de eurozone. Derhalve dient bij het onderhavige besluit rekening te worden gehouden met het Europees stabiliteitsmechanisme. (10) In zijn conclusies juicht de Europese Raad van 23 en 24 juni 2011 het voornemen van de Commissie om te zorgen voor meer synergie tussen het kredietprogramma voor Griekenland en de fondsen van de Unie toe en ondersteunt hij de inspanningen om Griekenland meer in staat te stellen de middelen van de Unie aan te spreken teneinde de groei en de werkgelegenheid te stimuleren door zich opnieuw te richten op het verbeteren van het concurrentievermogen en het scheppen van werkgelegenheid. In deze conclusies toonde de Europese Raad zich tevens ingenomen met het uitgebreide programma voor technische bijstand aan Griekenland dat door de Commissie in samenwerking met de lidstaten is opgesteld, en zegde hij zijn steun hiervoor toe. De in het onderhavige besluit bepaalde wijzigingen van Beschikking nr. 574/2007/EG maakt deel uit van dit streven naar meer synergie. 1 PB L 91 van 6.4.2011, blz. 1. 210 (11) Gelet op de buitengewone omstandigheden, is Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds1 gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 1311/2011 van het Europees Parlement en de Raad2 om het mogelijk te maken het in het kader van de structuurfondsen en het Cohesiefonds toegepaste cofinancieringspercentage te verhogen voor lidstaten die ernstige moeilijkheden ondervinden wat betreft hun financiële stabiliteit. Voor die lidstaten is een vergelijkbare benadering gevolgd in het kader van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling op grond van Verordening (EU) nr. 1312/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 19 december 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad, met betrekking tot een aantal bepalingen betreffende het financieel beheer ten aanzien van bepaalde lidstaten die ernstige moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden op het gebied van financiële stabiliteit3 en in het kader van het Europees Visserijfonds op grond van Verordening (EU) nr. 387/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 19 april 2012 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad inzake het Europees Visserijfonds, wat betreft sommige bepalingen betreffende het financiële beheer voor bepaalde lidstaten die ernstige moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden ten aanzien van hun financiële stabiliteit4. Die lidstaten dienen te worden gesteund in het kader van de vier fondsen die voor de periode 2007-2013 zijn vastgesteld als onderdeel van het algemeen programma "Solidariteit en beheer van de migratiestromen", namelijk het Buitengrenzenfonds, het Europees Terugkeerfonds, het Europees Vluchtelingenfonds en het Europees Fonds voor de integratie van onderdanen van derde landen ("de fondsen"). 1 2 3 4 PB L 210 van 31.7.2006, blz. 25. PB L 337 van 20.12.2011, blz. 5. PB L 339 van 21.12.2011, blz. 1. PB L 129 van 16.5.2012, blz. 7. 211 (12) De fondsen bieden de lidstaten essentiële hulp bij het aanpakken van grote uitdagingen op het gebied van migratie, asiel en buitengrenzen, zoals de ontwikkeling van een alomvattend immigratiebeleid van de Unie, teneinde het concurrentievermogen en de sociale cohesie van de Unie te versterken en een gemeenschappelijk Europees asielstelsel tot stand te brengen. (13) Om de financiering door de Unie op het gebied van migratie, asiel en buitengrenzen te vereenvoudigen en de lidstaten meer van dergelijke financiering ter beschikking te kunnen stellen voor de uitvoering van hun jaarprogramma's in het kader van de fondsen, dient te worden geregeld dat het uniale cofinancieringspercentage in het kader van de fondsen tijdelijk en zonder gevolgen voor de programmeringsperiode 2014-2020 met een bedrag gelijk aan 20 procentpunten meer dan de huidige cofinancieringspercentages wordt verhoogd voor lidstaten die ernstige moeilijkheden ondervinden wat hun financiële stabiliteit betreft. Dit betekent dat de jaarlijkse nationale toewijzing uit de fondsen overeenkomstig de basisbesluiten onveranderd blijft, terwijl de nationale cofinanciering dienovereenkomstig wordt verminderd. Lopende jaarprogramma's zullen moeten worden herzien in het licht van de wijzigingen die voortvloeien uit de toepassing van het verhoogde uniale cofinancieringspercentage. (14) Een lidstaat die wil gebruikmaken van het verhoogde cofinancieringspercentage dient de Commissie een schriftelijke verklaring te doen toekomen en daar zijn ontwerpjaarprogramma of ontwerp van herzien jaarprogramma aan toe te voegen. In zijn verklaring dient de betrokken lidstaat te verwijzen naar het betrokken besluit van de Raad of naar een ander relevant besluit op grond waarvan de lidstaat in aanmerking komt voor het verhoogde uniale cofinancieringspercentage. (15) De ongekende crisis op de internationale financiële markten en de economische achteruitgang hebben de financiële stabiliteit van verscheidene lidstaten ernstig geschaad. Aangezien een snelle reactie nodig is om de effecten op de economie als geheel tegen te gaan, dient dit besluit zo spoedig mogelijk in werking te treden. 212 (16) Beschikking nr. 574/2007/EG dient derhalve dienovereeenkomstig te worden gewijzigd. (17) Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt dit besluit een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop deze twee staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis1 die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punten A en B, van Besluit 1999/437/EG van 17 mei 1999 van de Raad inzake bepaalde toepassingsbepalingen van die overeenkomst2. (18) Wat Zwitserland betreft, vormt dit besluit een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis 3 die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punten A en B, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2008/146/EG van de Raad4. 1 2 3 4 PB L 176 van 10.07.1999, blz. 36. PB L 176 van 10.07.1999, blz. 31. PB L 53 van 27.2.2008, blz. 52. PB L 53 van 27.2.2008, blz. 1. 213 (19) Wat Liechtenstein betreft, vormt dit besluit een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van het door de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein ondertekende Protocol betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop de Zwitserse Bondsstaat wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis1 die vallen onder het gebied dat is bedoeld in artikel 1, punten A en B, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2011/350/EU van de Raad2. (20) Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van dit besluit; dit besluit is bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing in deze lidstaat. Aangezien dit besluit een ontwikkeling van het Schengenacquis inhoudt, beslist Denemarken overeenkomstig artikel 4 van dat protocol binnen een termijn van zes maanden nadat de Raad een besluit met betrekking tot onderhavig besluit heeft genomen of het onderhavig besluit in zijn nationale wetgeving zal omzetten. 1 2 PB L 160 van 18.6.2011, blz. 21. PB L 160 van 18.6.2011, blz. 19. 214 (21) Dit besluit vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan het Verenigd Koninkrijk niet deelneemt overeenkomstig Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van GrootBrittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis1; het Verenigd Koninkrijk neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van dit besluit en dit is bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat. (22) Dit besluit vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen van het Schengenacquis2; Ierland neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van dit besluit en dit is niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat, HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD: 1 2 PB L 131 van 1.6.2000, blz. 43. PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20. 215 ï‚· Artikel 1 Wijzigingen van Beschikking nr. 574/2007/EG Artikel 16, lid 4, van Beschikking nr. 574/2007/EG wordt vervangen door: "4. De bijdrage van de Unie aan ondersteunde projecten, wat betreft acties in de lidstaten in de zin van artikel 4, bedraagt ten hoogste 50 % van de totale kosten van een specifieke actie. De bijdrage van de Unie kan worden verhoogd tot 75 % voor projecten die betrekking hebben op specifieke prioriteiten die zijn vastgesteld in de in artikel 20 bedoelde strategische richtsnoeren. Het percentage van de bijdrage van de Unie wordt in de lidstaten die onder het Cohesiefonds vallen, verhoogd tot 75 %. De bijdrage van de Unie mag met 20 procentpunt worden verhoogd in een lidstaat, mits deze lidstaat bij het indienen van zijn ontwerp-jaarprogramma overeenkomstig artikel 23, lid 3, van deze beschikking, of van zijn ontwerp van herzien jaarprogramma overeenkomstig artikel 23 van Beschikking 2008/456/EG van de Commissie*, voldoet aan een van de volgende voorwaarden: a) hij ontvangt financiële bijstand op middellange termijn overeenkomstig Verordening (EG) nr. 332/2002 van de Raad**; b) hij ontvangt financiële bijstand overeenkomstig Verordening (EU) nr. 407/2010 van de Raad*** of hij ontvangt vóór …+ financiële bijstand van andere lidstaten uit de eurozone; of + PB: gelieve de datum van de inwerkingtreding van Verordening (EU) nr. 407/2010 in te vullen. 216 c) hij ontvangt financiële bijstand overeenkomstig de intergouvernementele overeenkomst tot instelling van de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit of het Verdrag tot instelling van het Europees Stabiliteitsmechanisme. De betrokken lidstaat legt de Commissie samen met zijn ontwerp-jaarprogramma of zijn ontwerp van herzien jaarprogramma een schriftelijke verklaring voor om te bevestigen dat hij aan een van de in de vierde alinea, onder a), b) of c), bedoelde voorwaarden voldoet. Een project dat met het verhoogde percentage is gecofinancierd blijft daarop aanspraak maken, ongeacht of aan één van de voorwaarden, genoemd in de vierde alinea, onder a), b), of c), nog steeds wordt voldaan gedurende de tenuitvoerlegging van het betrokken jaarprogramma. ________ * PB L 167 van 27.6.2008, blz. 1. ** PB L 53 van 23.2.2002, blz. 1. *** PB L 118 van 12.5.2010, blz. 1.". ï‚· Artikel 2 Inwerkingtreding Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. 217 ï‚· Artikel 3 Adressaten Dit besluit is gericht tot de lidstaten, overeenkomstig de Verdragen. Gedaan te Voor het Europees Parlement De voorzitter Voor de Raad De voorzitter 218 P7_TA-PROV(2013)0044 Instandhouding van de visbestanden ***I Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2013 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1288/2009 (COM(2012)0298 – C7-0156/2012 – 2012/0158(COD)) (Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing) Het Europees Parlement, – gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2012)0298), – gezien artikel 294, lid 2, en artikel 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0156/2012), – gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 18 september 20121, – gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 7 november 2012 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien artikel 55 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie visserij (A7-0342/2012), 1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast2; 2. hecht zijn goedkeuring aan de als bijlage bij deze resolutie gevoegde verklaring van het Parlement; 3. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen; 4. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen. 1 2 PB C 351 van 15.11.2012, blz. 83. Dit standpunt vervangt de amendementen aangenomen op 22 november 2012 (aangenomen teksten, P7_TA(2012)0448). 219 P7_TC1-COD(2012)0158 Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 6 februari 2013 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. .../2013 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen en Verordening (EG) nr. 1434/98 van de Raad tot vaststelling van de voorwaarden waarop haring mag worden aangevoerd voor andere industriële doeleinden dan rechtstreekse menselijke consumptie HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2, Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen, Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité1, Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure2, Overwegende hetgeen volgt: 1 2 PB C 351 van 15.11.2012, blz. 83. Standpunt van het Europees Parlement van 6 februari 2013. 220 (1) Verordening (EG) nr. 1288/2009 van de Raad van 27 november 2009 tot vaststelling van technische overgangsmaatregelen van 1 januari 2010 tot en met 30 juni 20111 en Verordening (EU) nr. 579/2011 van het Europees parlement en van de Raad van 8 juni 20112, voorzien, op voorlopige basis tot en met 31 december 2012, in de voortzetting van bepaalde technische maatregelen die zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 43/2009 van de Raad van 16 januari 2009 tot vaststelling, voor 2009, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften3. (2) Het wachten is op een nieuw raamwerk voor technische instandhoudingsmaatregelen dat in het kader van de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) zal worden ingesteld. Dit nieuwe raamwerk zal eind 2012 waarschijnlijk nog niet beschikbaar zijn en daarom is het gerechtvaardigd de bovengenoemde technische overgangsmaatregelen langer toe te passen. (3) Om een adequate instandhouding en een adequaat beheer van de biologische rijkdommen van de zee te blijven garanderen, moeten de voorlopige technische maatregelen worden opgenomen in Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad4 en dient de verordening derhalve te worden bijgewerkt. (4) Om een adequate instandhouding en een adequaat beheer van de biologische rijkdommen van de Zwarte Zee te blijven garanderen, moeten de minimummaten bij aanlanding en de minimummaaswijdten voor de tarbotvisserij die reeds eerder in het recht van de Unie zijn vastgesteld, in Verordening (EG) nr. 850/98 worden opgenomen. â–Œ 1 2 3 4 PB L 347 van 24.12.2009, blz. 6. PB L 165 van 24.6.2011, blz. 1. PB L 22 van 26.1.2009, blz. 1. PB L 125 van 27.4.1998, blz. 1. 221 (5) Het verbod op highgrading in alle ICES-gebieden moet gehandhaafd blijven om de teruggooi van quotasoorten te verminderen. (6) Om ongewenste vangsten te beperken moet, op basis van het overleg dat in 2009 tussen de Unie, Noorwegen en de Faeröer heeft plaatsgevonden, een verbod worden ingesteld op het terugzetten of uitgeleiden van sommige soorten en moet een verplichting worden ingevoerd om van visgrond te veranderen zodra 10% van de vangst ondermaatse vis bevat. (7) In het licht van het advies van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) moeten de beperkingen voor het aanlanden of aan boord houden van in ICES-sector IIa gevangen haring gehandhaafd blijven. (8) In het licht van het advies van het WTECV is de gebiedssluiting ter bescherming van paaiende haring in ICES-sector VIa niet langer nodig om de duurzame exploitatie van deze soort te garanderen en moet die sluiting worden ingetrokken. (9) In het licht van het advies van het WTECV waarin het geringe voortplantingssucces van de drieteenmeeuw in verband wordt gebracht met de geringe aanwezigheid van zandspieringen, moet de gebiedssluiting in ICES-deelgebied IV gehandhaafd blijven, behalve voor een beperkte visserij per jaar die tot doel heeft het bestand te monitoren. (10) In het licht van het advies van het WTECV moet het gebruik van vistuig waarmee geen langoustines worden gevangen, kunnen worden toegestaan in bepaalde gebieden waar het vissen op langoustines is verboden. â–Œ (11) In het licht van het advies van het WTECV moet een gebiedssluiting in ICESsector VIb gehandhaafd blijven om jonge schelvis te beschermen. 222 (12) In het licht van het advies van de ICES en het WTECV moeten bepaalde technische instandhoudingsmaatregelen in de wateren ten westen van Schotland (ICESsector VIa) om kabeljauw-, schelvis- en wijtingbestanden te beschermen, gehandhaafd blijven om aan de instandhouding van die visbestanden bij te dragen. (13) In het licht van het advies van het WTECV moet het gebruik van handlijnen en gemechaniseerde peurlijnen voor het vissen op koolvis in ICES-sector VIa worden toegestaan. (14) In het licht van het advies van het WTECV over de ruimtelijke spreiding van kabeljauw in ICES-sector VIa, waaruit blijkt dat de grote meerderheid van kabeljauwvangsten plaatsvinden ten noorden van 59°NB, moet het gebruik van kieuwnetten ten zuiden van die lijn worden toegestaan. (15) In het licht van het advies van het WTECV moet het gebruik van kieuwnetten voor het vissen op hondshaai in ICES-sector VIa worden toegestaan. (16) De gepastheid van de kenmerken van vistuigen in het kader van de afwijking voor het vissen met trawls, bodemzegens of soortgelijke vistuigen in ICES-sector VIa moet periodiek in het licht van wetenschappelijk advies worden getoetst teneinde deze kenmerken te wijzigen of de vermelding ervan in te trekken. (17) In het licht van het advies van het WTECV moet een gebiedssluiting in ICES-sector VIa worden ingevoerd om jonge kabeljauw te beschermen. (18) De gepastheid van het verbod op de visserij op kabeljauw, schelvis en wijting in ICES-deelgebied VI, moet periodiek worden getoetst in het licht van wetenschappelijk advies, met het oog op de wijziging of intrekking ervan. (19) In het licht van het advies van de ICES en het WTECV moeten maatregelen ter bescherming van kabeljauwbestanden in de Keltische Zee (ICES-sectoren VIIf en VIIg) gehandhaafd blijven. 223 (20) In het licht van het advies van het WTECV moeten de maatregelen om de paaibestanden van blauwe leng in ICES-sector VIa te beschermen, gehandhaafd blijven. (21) De maatregelen die in 2011 door de Visserijcommissie voor het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (NEAFC) zijn vastgesteld om roodbaarzen in de internationale wateren van de ICES-deelgebieden I en II te beschermen, moeten gehandhaafd blijven. (22) De maatregelen die de NEAFC in 2011 heeft vastgesteld om roodbaarzen in de Irminger Zee en aangrenzende wateren te beschermen, moeten gehandhaafd blijven. (23) In het licht van het advies van het WTECV moet het vissen met de boomkor met elektrische stroom ("pulse trawling") onder voorwaarden verder worden toegestaan in de ICES-sectoren IVc en IVb zuid. (24) Op basis van het overleg dat in 2009 tussen de Unie, Noorwegen en de Faeröer heeft plaatsgevonden, dienen sommige maatregelen ter beperking van de capaciteit voor het behandelen en lozen van vangsten van pelagische vaartuigen die in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan op makrelen, haring en horsmakrelen vissen, â–Œpermanent te worden toegepast. (25) In het licht van het advies van het WTECV moeten de technische instandhoudingsmaatregelen om bestanden volwassen kabeljauw in de Ierse Zee tijdens het paaiseizoen te beschermen, gehandhaafd blijven. (26) In het licht van het advies van het WTECV moet het gebruik van sorteerroosters in een beperkt gebied in ICES-sector VIIa worden toegestaan. 224 (27) In het licht van het advies van het WTECV mag het vissen met kieuw- en warnetten in de ICES-sectoren IIIa, VIa, VIb, VIIb, VIIc, VIIj en VIIk en de ICES-deelgebieden VIII, IX, X en XII ten oosten van 27°WL in wateren met een kaartdiepte van meer dan 200 meter, maar minder dan 600 meter, alleen worden toegestaan onder bepaalde voorwaarden die de biologisch kwetsbare diepzeesoorten bescherming bieden. (28) De interactie tussen de verschillende regelingen voor visserij met kieuwnetten behoeft verduidelijking, in het bijzonder wat ICES-deelgebied VII betreft. Met name moet gespecificeerd worden dat de bijzondere afwijkingsregeling voor visserij met kieuwnetten met een maaswijdte van 100 mm of meer in ICES-sectoren IIIa, IVa, Vb, VIa, VIb, VIIb, VIIc, VIIj en VIIk en de daaraan verbonden specifieke voorwaarden, alleen gelden in wateren met een kaartdiepte van meer dan 200 maar minder dan 600 meter, wat betekent dat in ICES-sectoren VIIa, VIId, VIIe, VIIf, VIIg en VIIh en in wateren met een kaartdiepte van minder dan 200 meter in ICESsectoren IIIa, IVa, V, VIa, VIB, VIIb, c, j en k de in Verordening (EG) nr. 850/98 vastgestelde standaardregels betreffende de maaswijdteklasse en de vangstsamenstelling van toepassing zijn. (29) In het licht van het advies van het WTECV dient in ICES-deelgebied IX in wateren met een kaartdiepte van meer dan 200 maar minder dan 600 meter het gebruik van schakelnetten te worden toegestaan. (30) Het gebruik van bepaald selectief vistuig in de Golf van Biskaje moet verder worden toegestaan om de duurzame exploitatie van de heek- en de langoustinebestanden te garanderen en de teruggooi van deze soorten te verminderen. 225 (31) De beperkingen op het vissen in bepaalde gebieden om kwetsbare diepzeehabitats te beschermen die de NEAFC in 2004 voor het gereglementeerde NEAFC-gebied heeft vastgesteld en de beperkingen die de Unie in 2008 heeft vastgesteld voor bepaalde gebieden van de ICES-sectoren VIIc, VIIj en VIIk en ICES-sector VIIIc, moeten gehandhaafd blijven. (32) Overeenkomstig het advies van een gezamenlijke werkgroep Unie/Noorwegen inzake technische maatregelen draagt het weekendverbod op de visserij op haring, makrelen of sprot met sleepnetten of ringzegens in het Skagerrak en het Kattegat niet langer bij aan de instandhouding van de pelagische visbestanden als gevolg van de wijzigingen in de visserijpatronen. Derhalve moet dit verbod, op basis van het overleg dat in 2011 tussen de Unie, Noorwegen en de Faeröer heeft plaatsgevonden, worden opgeheven. (33) Duidelijkheidshalve en met het oog op een betere regelgeving moeten bepaalde verouderde bepalingen worden geschrapt. (34) Om rekening te houden met gewijzigde visserijpatronen en de verplichting om selectiever vistuig te gaan gebruiken, moeten de maaswijdteklassen, de doelsoorten en de vereiste vangstpercentages die in het Skagerrak en het Kattegat van toepassing zijn gehandhaafd blijven. (35) De minimummaat van Japanse tapijtschelp moet worden herzien in het licht van de biologische gegevens. (36) Om bij te dragen aan de instandhouding van de octopus, en met name om de jonge exemplaren te beschermen, moet een minimummaat worden vastgesteld voor octopus die wordt gevangen in de wateren onder de soevereiniteit of de jurisdictie van derde landen in het gebied van de Visserijcommissie voor het centraal-oostelijke deel van de Atlantische Oceaan (CECAF). 226 (37) Voor ansjovis moet een maatregel worden ingevoerd die gelijkwaardig is met de minimummaat bij aanlanding en die wordt uitgedrukt in aantal vissen per kilogram, aangezien dat het werk aan boord van de vaartuigen die gericht op deze soort vissen, zou vereenvoudigen en de controlemaatregelen aan land zou faciliteren. (38) â–ŒDe specificaties voor sorteerroosters â–Œ, die ten doel hebben de bijvangst in de langoustinevisserij in ICES-sector IIIa, ICES-deelgebied VI en ICES-sector VIIa te verminderen, moeten gehandhaafd blijven. (39) De specificaties voor panelen met vierkante mazen die onder bepaalde voorwaarden moeten worden gebruikt voor de visserij met bepaald gesleept vistuig in de Golf van Biskaje, moeten gehandhaafd blijven. (40) â–ŒHet gebruik van panelen met vierkante mazen van 2 meter door vaartuigen met een motorvermogen van minder dan 112 kW in een afgebakend deel van ICES-sector VIa moet worden toegestaan. (41) Ten gevolge van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon op 1 december 2009 moet het woord "Gemeenschap" in het regelgevend gedeelte van Verordening (EG) nr. 850/98 worden gewijzigd. (42) Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van voorschriften inzake het gebruik van vistuigen met een gelijkwaardige hoge selectiviteit bij de visserij op langoustine in ICES-sector VIa en van voorschriften tot ontheffing van het verbod op het gebruik van kieuw-, war- en schakelnetten in ICESdeelgebieden VIII, IX en X, aan bepaalde visserijtakken van een lidstaat indien het niveau van bijvangst en teruggooi van haaien zeer laag is, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend zonder dat Verordening (EU) nr. 182/20111 wordt toegepast. â–Œ 1 PB L 55 van 28.2.2011, p. 13. 227 (43) Verordening (EG) nr. 850/98 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd, (44) Verordening (EG) nr. 1434/98 van de Raad stelt voorwaarden vast waarop haring mag worden aangevoerd voor andere industriële doeleinden dan rechtstreekse menselijke consumptie. Een specifieke afwijking van de voorwaarden voor bijvangsten van haring, waarbij aanlanding is toegestaan voor de visserij met fijnmazig vistuig in ICES-sector IIIa, deelgebied IV, sector VIId en in uniale wateren van ICES-sector IIa, die eerder reeds in andere handelingen van de Unie is opgenomen, moet in voornoemde verordening worden opgenomen. Verordening (EG) nr. 1434/98 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd, HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD: ï‚· Artikel 1 Wijzigingen van Verordening (EG) nr. 850/98 Verordening (EG) nr. 850/98 wordt als volgt gewijzigd: 1.1.1.1. (1) het volgende artikel wordt ingevoegd: ï‚· "Artikel 1 bis In artikel 4, lid 2, onder c), artikel 46, lid 1, onder b), en bijlage I, voetnoot 5, wordt het substantief "Gemeenschap", of het daarmee overeenstemmend adjectief, vervangen door het substantief "Unie", of het daarmee overeenstemmend adjectief, en worden de grammaticale aanpassingen aangebracht die als gevolg van deze vervanging nodig zijn."; (2) aan artikel 2 wordt het volgende punt toegevoegd: 228 "i) 1.1.1.2. Gebied 9 alle wateren van de Zwarte Zee die overeenkomen met geografisch deelgebied 29 als gedefinieerd in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1343/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 tot vaststelling van een aantal bepalingen voor de visserij in het GFCM-overeenkomstgebied (General Fisheries Commission for the Mediterranean — Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee)* en in Resolutie GFCM/33/2009/2. 1.1.1.3. -----------1.1.1.4. * PB L 347 van 30.12.2011, blz. 44."; 1.1.1.5. (3) aan artikel 11, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd: 1.1.1.6. "Deze afwijking is van toepassing onverminderd artikel 34 ter, lid 2, onder c)."; 1.1.1.7. (4) het volgende artikel wordt ingevoegd: 1.1.1.8. "Artikel 11 bis 1.1.1.9. In Gebied 9 bedraagt de minimummaaswijdte van geankerde kieuwnetten voor de visserij op tarbot 400 mm."; 1.1.1.10. â–Œ 1.1.1.11. (5) artikel 17 wordt vervangen door: 1.1.1.12. "Mariene organismen zijn ondermaats als zij kleiner zijn dan de minimummaat die in bijlage XII en bijlage XII bis voor de betrokken soort en de betrokken geografische zone is vastgesteld."; 1.1.1.13. (6) in artikel 19 wordt het volgende lid ingevoegd: 229 1.1.1.14. 1.1.1.15. "4. De leden 2 en 3 zijn niet van toepassing in Gebied 9."; (7) de volgende titel wordt ingevoegd: "TITEL III bis MAATREGELEN OM TERUGGOOI TE VERMINDEREN ï‚· Artikel 19 bis Verbod op highgrading 1. In de gebieden 1, 2, 3 en 4 is het verboden aan een quotaregeling onderworpen soorten die legaal kunnen worden aangeland, tijdens visserijactiviteiten terug te gooien. 2. De in lid 1 bedoelde bepalingen gelden onverminderd de verplichtingen die in deze verordening of in andere rechtshandelingen van de Unie op het gebied van de visserij zijn vastgesteld. ï‚· Artikel 19 ter Gebiedsbepalingen en verbod op uitgeleiding 1. Indien in de gebieden 1, 2, 3 en 4 de hoeveelheid ondermaatse makrelen, haring of horsmakrelen groter is dan 10% van de in een enkele trek gevangen totale hoeveelheid, verandert het vaartuig van visgrond. 2. In de gebieden 1, 2, 3 en 4 geldt een verbod op het terugzetten van makrelen, haring en horsmakrelen voordat het net volledig is binnengehaald indien zulks tot een verlies van dode of stervende vissen leidt."; 230 (8) in artikel 20, lid 1, wordt punt d) geschrapt; 1.1.1.16. (9) het volgende artikel wordt ingevoegd: "Artikel 20 bis Beperking van de haringvangst in uniale wateren van ICES-sector IIa In de tijdvakken van 1 januari tot en met 28 februari en van 16 mei tot en met 31 december is het verboden in de uniale wateren van ICES-sector IIa haring aan te landen of aan boord te houden."; 1.1.1.17. (10) artikel 29 bis wordt vervangen door: ï‚· "Artikel 29 bis Sluiting van een gebied voor de visserij op zandspieringen in ICES-deelgebied IV 1. Het is verboden zandspieringen aan te landen of aan boord te houden die gevangen zijn in het geografische gebied dat wordt begrensd door de oostkust van Engeland en Schotland en de loxodromen die achtereenvolgens de punten met de volgende coördinaten met elkaar verbinden (gemeten volgens het WGS84-systeem): – de oostkust van Engeland op 55°30' NB, – 55°30' NB, 01°00' WL, – 58°00' NB, 01°00' WL, – 58°00' NB, 02°00' WL, – de oostkust van Schotland op 02°00' WL. 231 2. Visserij voor wetenschappelijke doeleinden is toegestaan om het zandspieringenbestand in het gebied en de gevolgen van de sluiting te monitoren."; (11) in artikel 29 ter wordt lid 3 als volgt gewijzigd: "3. In afwijking van het verbod in lid 1 is het vissen met korven waarmee geen langoustine wordt gevangen, toegestaan in de in dat lid genoemde geografisch gebieden en perioden."; (12) de volgende artikelen worden ingevoegd: ï‚· "Artikel 29 quater Rockall-schelvisbox in ICES-deelgebied VI 1. Elke vorm van visserij op Rockall-schelvis, met uitzondering van die met de beug, is verboden in het gebied dat wordt ingesloten door de loxodromen die achtereenvolgens de punten met de volgende coördinaten met elkaar verbinden (gemeten volgens het WGS84systeem): – 57°00' NB, 15°00' WL, – 57°00' NB, 14°00' WL, – 56°30' NB, 14°00' WL, – 56°30' NB, 15°00' WL, – 57°00' NB, 15°00' WL. 232 ï‚· Artikel 29 quinquies Beperkingen op de visserij op kabeljauw, schelvis en wijting in ICES-deelgebied VI 1. Elke vorm van visserij op kabeljauw, schelvis en wijting is verboden in het deel van ICES-sector VIa ten oosten of ten zuiden van de loxodromen die achtereenvolgens de punten met de volgende coördinaten met elkaar verbinden (gemeten volgens het WGS84systeem): – 54°30' NB, 10°35' WL, – 55°20' NB, 09°50' WL, – 55°30' NB, 09°20' WL, – 56°40' NB, 08°55' WL, – 57°00' NB, 09°00' WL, – 57°20' NB, 09°20' WL, – 57°50' NB, 09°20' WL, – 58°10' NB, 09°00' WL, – 58°40' NB, 07°40' WL, – 59°00' NB, 07°30' WL, 233 2. – 59°20' NB, 06°30' WL, – 59°40' NB, 06°05' WL, – 59°40' NB, 05°30' WL, – 60°00' NB, 04°50' WL, – 60°15' NB, 04°00' WL. Elk vissersvaartuig dat zich in het in lid 1 van dit artikel bedoelde gebied bevindt, ziet erop toe dat meegevoerd vistuig is vastgemaakt en opgeborgen overeenkomstig artikel 47 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen*. 3. In afwijking van lid 1 is de visserij met vaste, aan palen bevestigde kustnetten, kamschelpkorren, mosselkorren, handlijnen, gemechaniseerde peurlijnen, sleepnetten en strandzegens, kommen en korven in het in lid 1 bedoelde gebied toegestaan op voorwaarde dat: a) geen ander vistuig dan vaste, aan palen bevestigde kustnetten, kamschelpkorren, mosselkorren, handlijnen, gemechaniseerde peurlijnen, sleepnetten en strandzegens, kommen en korven aan boord wordt gehouden of uitgezet; en b) geen andere vissoorten dan makrelen, pollak, koolvis of zalm en geen andere schelpdieren dan weekdieren of schaaldieren aan boord worden gehouden, worden aangeland of aan land worden gebracht. 234 4. In afwijking van lid 1 is de visserij met netten met een maaswijdte van minder dan 55 mm in het in dat lid genoemde gebied toegestaan op voorwaarde dat: a) geen netten met een maaswijdte van 55 mm of meer aan boord worden gehouden; en b) geen andere vissoorten dan haring, makrelen, sardine, gouden sardinelle, horsmakrelen, sprot, blauwe wijting, evervis en zilversmelten aan boord worden gehouden. 5. In afwijking van lid 1 is de visserij met kieuwnetten met een maaswijdte van meer dan 120 mm in het in dat lid genoemde gebied toegestaan op voorwaarde dat: 6. a) deze netten alleen worden uitgezet in het gebied ten zuiden van 59°NB; b) maximaal 20 kilometer kieuwnet per vaartuig wordt uitgezet; c) de uitzettijd ten hoogste 24 uur bedraagt, en d) niet meer dan 5% van de vangst uit wijting en kabeljauw bestaat. In afwijking van lid 1 is de visserij met kieuwnetten met een maaswijdte van meer dan 90 mm in het in dat lid genoemde gebied toegestaan op voorwaarde dat: 235 a) deze netten worden uitgezet binnen drie zeemijlen uit de kust, gedurende maximaal 10 dagen per kalendermaand; b) maximaal 1000 meter kieuwnet wordt uitgezet; c) de uitzettijd ten hoogste 24 uur bedraagt, en d) minstens 70% van de vangst uit hondshaai bestaat. 7. In afwijking van lid 1 is de visserij op langoustine in het in dat lid genoemde gebied toegestaan op voorwaarde dat: a) het gebruikte vistuig is uitgerust met een sorteerrooster overeenkomstig bijlage XIV bis, punten 2 tot en met 5, of met een paneel met vierkante mazen als omschreven in bijlage XIV quater, of een ander vistuig met een gelijkwaardige hoge selectiviteit is; b) het vistuig is vervaardigd met een minimummaaswijdte van 80 mm; c) de aan boord gehouden vangst in gewicht voor ten minste 30% uit langoustine bestaat. â–Œ Op basis van een gunstig advies van het WTECV stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast die de vistuigen bepalenwaarvan moet worden beschouwd dat ze een gelijkwaardige hoge selectiviteit hebben voor de toepassing van punt a). 236 8. Lid 7 is niet van toepassing in het gebied dat wordt ingesloten door de loxodromen die achtereenvolgens de punten met de volgende coördinaten met elkaar verbinden (gemeten volgens het WGS84-systeem): 9. – 59°05' NB, 06°45' WL, – 59°30' NB, 06°00' WL, – 59°40' NB, 05°00' WL, – 60°00' NB, 04°00' WL, – 59°30' NB, 04°00' WL, – 59°05' NB, 06°45' WL. In afwijking van lid 1 is de visserij met trawls, bodemzegens of soortgelijke vistuigen in het in dat lid genoemde gebied toegestaan op voorwaarde dat: a) alle netten aan boord van het vaartuig zijn vervaardigd met een minimummaaswijdte van 120 mm voor vaartuigen met een lengte over alles van meer dan 15 meter, respectievelijk 110 mm voor alle andere vaartuigen; â–Œ b) wanneer de aan boord gehouden vangst minder dan 90% koolvis bevat, het gebruikte vistuig is uitgerust met een paneel met vierkante mazen als omschreven in bijlage XIV quater, en 237 c) wanneer de lengte over alles van het vaartuig 15 meter of minder bedraagt, het gebruikte vistuig — ongeacht de aan boord gehouden hoeveelheden gevangen koolvis — is uitgerust met een paneel met vierkante mazen als omschreven in bijlage XIV quinquies. 10. Uiterlijk 1 januari 2015 en vervolgens uiterlijk om de twee jaar beoordeelt de Commissie in het licht van het wetenschappelijk advies van het WTECV de kenmerken van de in lid 9 beschreven vistuigen en dient zij in voorkomend geval bij het Europees Parlement en de Raad een voorstel tot wijziging van lid 9 in. 11. Lid 9 is niet van toepassing in het gebied dat wordt ingesloten door de loxodromen die achtereenvolgens de punten met de volgende coördinaten met elkaar verbinden (gemeten volgens het WGS84-systeem): – 59°05' NB, 06°45' WL, – 59°30' NB, 06°00' WL, – 59°40' NB, 05°00' WL, – 60°00' NB, 04°00' WL, – 59°30' NB, 04°00' WL, – 59°05' NB, 06°45' WL. 238 12. Jaarlijks van 1 januari tot en met 31 maart en van 1 oktober tot en met 31 december is elke vorm van visserij verboden waarbij gebruik wordt gemaakt van vistuig dat is gespecificeerd in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1342/2008 van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van een langetermijnplan voor kabeljauwbestanden en de bevissing van deze bestanden** in het gebied als gespecificeerd in ICES-gebied VIa dat wordt ingesloten door de loxodromen die achtereenvolgens de punten met de volgende coördinaten met elkaar verbinden: ï€ 55°25 NB, 7°07 WL, ï€ 55°25 NB, 7°00 WL, ï€ 55°18 NB, 6°50 WL, ï€ 55°17 NB, 6°50 WL, ï€ 55°17 NB, 6°52 WL, ï€ 55°25 NB, 7°07 WL. De kapitein van een vissersvaartuig noch andere personen aan boord mogen een persoon aan boord ertoe aanzetten of toestaan te pogen in het bedoelde gebied te vissen dan wel in het bedoelde gebied gevangen vis aan te landen, over te laden of aan boord te hebben. 13. Elke betrokken lidstaat voert elk jaar van 1 januari tot en met 31 december een programma voor waarnemers aan boord uit om de vangsten en de teruggooi te bemonsteren van vaartuigen die gebruik maken van de afwijkingen van de leden 5, 6, 7 en 9. De waarnemingsprogramma's worden uitgevoerd zonder afbreuk te doen aan de verplichtingen uit hoofde van de desbetreffende voorschriften en dienen ter raming van de vangsten en de teruggooi van kabeljauw, schelvis en wijting, met een foutmarge van minstens 20%. 239 14. De betrokken lidstaten â–Œmaken een verslag over de totale vangsten en de totale teruggooi van de onder het waarnemingsprogramma vallende vaartuigen gedurende elk kalenderjaar en zij dienen dit verslag uiterlijk 1 februari van het volgende kalenderjaar bij de Commissie in â–Œ. 15. Uiterlijk 1 januari 2015 en vervolgens uiterlijk om de twee jaar beoordeelt de Commissie in het licht van het wetenschappelijk advies van het WTECV de situatie van de kabeljauw-, schelvis- en wijtingbestanden in het in lid 1 bepaalde gebied, en dient zij in voorkomend geval bij het Europees Parlement en de Raad een voorstel tot wijziging van dit artikel in. ï‚· Artikel 29 sexies Beperkingen op de kabeljauwvisserij in ICES-deelgebied VII 1. Jaarlijks van 1 februari tot en met 31 maart is elke vorm van visserij verboden in het deel van ICES-deelgebied VII dat bestaat uit de statistische ICES-rechthoeken 30E4, 31E4, 32E3. Dit verbod is niet van toepassing binnen zes zeemijl vanaf de basislijn. 2. In afwijking van lid 1 is de visserij met vaste, aan palen bevestigde kustnetten, kamschelpkorren, mosselkorren, sleepnetten en strandzegens, handlijnen, gemechaniseerde peurlijnen, kommen en korven in de in dat lid bedoelde gebieden en perioden toegestaan op voorwaarde dat: a) geen ander vistuig dan vaste, aan palen bevestigde kustnetten, kamschelpkorren, mosselkorren, sleepnetten en strandzegens, handlijnen, gemechaniseerde peurlijnen, kommen en korven aan boord wordt gehouden of uitgezet; en b) geen andere vissoorten dan makrelen, pollak of zalm en geen andere schelpdieren dan weekdieren of schaaldieren worden aangeland, aan boord worden gehouden of aan land worden gebracht. 240 3. In afwijking van lid 1 is de visserij met netten met een maaswijdte van minder dan 55 mm in het in dat lid genoemde gebied toegestaan op voorwaarde dat: a) geen netten met een maaswijdte van 55 mm of meer aan boord worden gehouden; en b) geen andere vissoorten dan haring, makrelen, sardine, gouden sardinelle, horsmakrelen, sprot, blauwe wijting, evervis en zilversmelten aan boord worden gehouden. ï‚· Artikel 29 septies Bijzondere voorschriften voor de bescherming van blauwe leng 1. Jaarlijks van 1 maart tot en met 31 mei is het verboden per visreis meer dan 6 ton blauwe leng aan boord te hebben in het gebied van ICES-sector VIa dat wordt ingesloten door de loxodromen die achtereenvolgens de punten met de volgende coördinaten met elkaar verbinden (gemeten volgens het WGS84-systeem): a) rand van het Schotse continentale plat (1) 59o58' NB 07o00' WL, (2) 59o55' NB 06o47' WL, (3) 59o51 NB 06o28' WL, (4) 59°45' NB, 06°38' WL, (5) 59o27' NB, 06o42' WL, 241 (6) 59o22' NB, 06o47' WL, (7) 59o15' NB, 07o15' WL, (8) 59o07' NB, 07o31' WL, (9) 58o52' NB, 07o44' WL, (10) 58o44' NB, 08o11' WL, (11) 58o43' NB, 08o27' WL, (12) 58o28' NB, 09o16' WL, (13) 58o15' NB, 09o32' WL, (14) 58o15' NB, 09o45' WL, (15) 58o30' NB, 09o45' WL, (16) 59o30' NB, 07o00' WL, (17) 59o58' NB 07o00' WL. 242 b) rand van de Rosemary bank (18) 60o00' NB, 11o00' WL, (19) 59o00' NB, 11º00' WL, (20) 59º00' NB, 09º00' WL, (21) 59º30' NB, 09º00' WL, (22) 59º30' NB, 10º00' WL, (23) 60º00' NB, 10º00' WL, (24) 60o00' NB, 11o00' WL. Niet inbegrepen is het gebied dat wordt ingesloten door de loxodromen die achtereenvolgens de punten met de volgende coördinaten met elkaar verbinden (gemeten volgens het WGS84systeem): (25) 59o15' NB, 10o24' WL, (26) 59o10' NB, 10o22' WL, (27) 59o08' NB, 10o07' WL, 243 (28) 59o11' NB, 09o59' WL, (29) 59o15' NB, 09o58' WL, (30) 59o22' NB, 10o02' WL, (31) 59o23' NB, 10o11' WL, (32) 59o20' NB, 10o19' WL, (33) 59o15' NB, 10o24' WL. 2. Bij het binnenvaren of verlaten van de in lid 1 bedoelde gebieden registreert de kapitein van het vissersvaartuig in het logboek op welke dag, welke tijd en welke plaats het vaartuig het gebied binnenvaart of verlaat. 3. Als een vaartuig in een van de twee in lid 1 bedoelde gebieden de hoeveelheid van 6 ton blauwe leng bereikt: a) zet het de visserij onmiddellijk stop en verlaat het onmiddellijk het gebied waarin het zich bevindt; b) mag het beide gebieden pas na aanlanding van zijn vangst weer binnenvaren; c) mag het geen blauwe leng overboord zetten. 244 4. De in artikel 8 van Verordening (EG) nr. 2347/2002 van de Raad van 16 december 2002 tot vaststelling van bijzondere voorwaarden voor de toegang tot diepzeebestanden en bij de visserij daarop in acht te nemen voorschriften*** bedoelde waarnemers die zijn toegewezen aan vissersvaartuigen die zich in een van de in lid 1 bedoelde gebieden bevinden, verrichten de in lid 4 van dat artikel bedoelde taken, maar meten ook, bij adequate monsters van de gevangen blauwe leng, de lengte van de vis en bepalen het stadium van geslachtsrijpheid van de submonsters. Op basis van het advies van het WTECV stellen de lidstaten gedetailleerde protocollen op voor de bemonstering en voor het collationeren van de resultaten. 5. Jaarlijks van 15 februari tot en met 15 april is het verboden bodemtrawls, beuglijnen en kieuwnetten te gebruiken in het gebied dat wordt ingesloten door de loxodromen die achtereenvolgens de punten met de volgende coördinaten met elkaar verbinden (gemeten volgens het WGS84-systeem): – 60o58.76' NB, 27o27.32' WL, – 60o56.02' NB, 27o31.16' WL, – 60o59.76' NB, 27o43.48' WL, – 61o03.00' NB, 27o39.41' WL, – 60o58.76' NB, 27o27.32' WL. 245 ï‚· Artikel 29 octies Maatregelen voor de visserij op roodbaarzen in de internationale wateren van de ICES-deelgebieden I en II ï‚· 1. Het gericht vissen op roodbaarzen in de internationale wateren van de ICES- deelgebieden I en II is enkel toegestaan jaarlijks van 1 juli tot en met 31 december voor vaartuigen die al eerder hebben gevist op roodbaarzen in het gereglementeerde NEAFCgebied, als omschreven in artikel 3, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1236/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2010 tot vaststelling van een controleen handhavingsregeling voor het gebied dat onder het Verdrag inzake toekomstige multilaterale samenwerking op visserijgebied in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan valt****. 2. De vaartuigen beperken hun bijvangsten van roodbaarzen in andere visserijtakken tot maximaal 1% van de totale aan boord gehouden vangst. 3. De omrekeningsfactor voor bij deze visserij gevangen roodbaarzen die zijn ontdaan van kop en ingewanden, bedraagt, ook in het geval van Japanse versnijding, 1,70. 4. In afwijking van artikel 9, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 1236/2010 rapporteren de kapiteins van vissersvaartuigen die bij deze visserij betrokken zijn, dagelijks hun vangsten. 5. Naast het bepaalde in artikel 5 van Verordening (EU) nr. 1236/2010 is een machtiging om op roodbaarzen te vissen uitsluitend geldig indien de door de vaartuigen verzonden vangstaangiften in overeenstemming zijn met artikel 9, lid 1, van genoemde verordening en worden opgeslagen overeenkomstig artikel 9, lid 3, van die verordening. 6. De lidstaten zien erop toe dat er aan boord van vaartuigen die hun vlag voeren, wetenschappelijke informatie wordt verzameld door wetenschappelijk waarnemers. De verzamelde informatie dient ten minste representatieve gegevens inzake geslacht, leeftijd en lengte met betrekking tot de samenstelling van de visbestanden per diepte te bevatten. De bevoegde autoriteiten in de lidstaten delen deze informatie aan de ICES mee. 246 7. De Commissie stelt de lidstaten in kennis van de datum waarop het secretariaat van de NEAFC de verdragsluitende partijen van de NEAFC heeft meegedeeld dat de totaal toegestane vangst (TAC) volledig is opgebruikt. Vanaf die datum verbieden de lidstaten het gericht vissen op roodbaarzen door vaartuigen die hun vlag voeren. ï‚· Artikel 29 nonies Maatregelen voor de visserij op roodbaarzen in de Irminger Zee en aangrenzende wateren 1. Het is verboden â–Œroodbaarzen te vangen in de internationale wateren van ICESdeelgebied V en in de Uniewateren van de ICES-deelgebieden XII en XIV. In afwijking van de eerste alinea is het vangen van roodbaars toegestaan van 11 mei tot en met 31 december in het gebied dat worden ingesloten door de loxodromen die achtereenvolgens de punten met de volgende coördinaten met elkaar verbinden, gemeten volgens het WGS84-systeem ("het beschermingsgebied voor roodbaarzen"): – 64°45' NB, 28°30' WL, – 62°50' NB, 25°45' WL, – 61°55' NB, 26°45' WL, – 61°00' NB, 26°30' WL, – 59°00' NB, 30°00' WL, – 59°00' NB, 34°00' WL, 247 2. – 61°30' NB, 34°00' WL, – 62°50' NB, 36°00' WL, – 64°45' NB, 28°30' WL. Niettegenstaande lid 1 mag visserij op roodbaarzen bij een rechtshandeling van de Unie jaarlijks van 11 mei tot en met 31 december buiten het beschermingsgebied voor roodbaarzen in de Irminger Zee en aangrenzende wateren worden toegestaan op basis van wetenschappelijk advies en op voorwaarde dat de NEAFC voor het roodbaarzenbestand in dat geografische gebied een herstelplan heeft opgesteld. Alleen vaartuigen van de Unie die door hun lidstaat overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EU) nr. 1236/2010 naar behoren zijn gemachtigd en bij de Commissie zijn aangemeld, nemen aan de visserij deel. 3. Het gebruik van sleepnetten met een maaswijdte van minder dan 100 mm is verboden. 4. De omrekeningsfactor voor bij deze visserij gevangen roodbaarzen die zijn ontdaan van kop en ingewanden, bedraagt, ook in het geval van Japanse versnijding, 1,70. 5. De kapitein van een vissersvaartuig dat betrokken is bij de visserij buiten het beschermingsgebied voor roodbaarzen zendt dagelijks na afsluiting van de visserijactiviteiten van die kalenderdag een vangstaangifte door als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 1236/2010. Hierin worden de sinds de laatste mededeling van vangstgegevens aan boord genomen vangsten aangegeven. 248 6. Afgezien van het bepaalde in artikel 5 van Verordening (EU) nr. 1236/2010 is een machtiging om op roodbaarzen te vissen uitsluitend geldig indien de door de vaartuigen verzonden vangstaangiften in overeenstemming zijn met artikel 9, lid 1, van genoemde verordening en worden opgeslagen overeenkomstig artikel 9, lid 3, van genoemde verordening. 7. De in lid 6 bedoelde vangstaangiften worden volgens de toepasselijke voorschriften opgesteld. _______________________ * PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1. ** PB L 348 van 24.12.2008, blz. 20. *** PB L 351 van 28.12.2002, blz. 6. **** PB L 348 van 31.12.2010, blz. 17."; 1.1.1.18. (13) in artikel 30 wordt het volgende lid ingevoegd: 1.1.1.19. "1 bis. Lid 1 is niet van toepassing op Gebied 9."; 1.1.1.20. (14) het volgende artikel wordt ingevoegd: ï‚· "Artikel 31 bis Elektrische visserij in de ICES-sectoren IVc en IVb 1. In afwijking van artikel 31 wordt vissen met de boomkor met elektrische stroom toegestaan in de ICES-sectoren IVc en IVb bezuiden een loxodroom die de onderstaande punten met elkaar verbindt, gemeten volgens het WGS84-coördinatensysteem: – een punt op de oostkust van het Verenigd Koninkrijk op 55°NB, – dan oostwaarts tot 55°NB, 5°OL, – dan noordwaarts tot 56°NB, – en ten slotte op een punt op de westkust van Denemarken op 56°NB. 249 2. Het vissen met elektrische stroom wordt alleen toegestaan onder de volgende voorwaarden: a) per lidstaat vist ten hoogste 5% van de boomkottervloot met de boomkor met elektrische stroom; b) de maximale elektrische stroom in kW bedraagt voor elke boomkor niet meer dan de lengte in meter van de boomkor vermenigvuldigd met 1,25; c) het werkelijke voltage tussen de elektroden bedraagt ten hoogste 15V; d) het vaartuig is uitgerust met een automatisch computergestuurd beheerssysteem dat de maximale stroom per boom en het werkelijke voltage tussen de elektroden van ten minste de laatste 100 trekken registreert. Niet-bevoegde personen kunnen dit automatische computergestuurde beheerssysteem niet wijzigen; e) het is verboden om vóór de klossenpees één of meer kietelaars ("tickler chains") te bevestigen."; 1.1.1.21. (15) het volgende artikel wordt ingevoegd: ï‚· "Artikel 32 bis Beperkingen op het behandelen en lozen van vangsten voor pelagische vaartuigen 1. De maximumafstand tussen de staven in de waterafscheider aan boord van pelagische vissersvaartuigen die op makrelen, haring en horsmakrelen vissen in het NEAFCverdragsgebied als omschreven in artikel 3, punt 2, van Verordening (EU) nr. 1236/2010, is 10 mm. 250 De staven worden ter plaatse gelast. Als de waterafscheider niet met staven functioneert, maar met gaten, bedraagt de diameter van die gaten ten hoogste 10 mm. De diameter van de gaten in de glijgoten vóór de waterafscheider bedraagt ten hoogste 15 mm. 2. Het is alle pelagische vaartuigen die actief zijn in het NEAFC-verdragsgebied, verboden vis uit buffertanks of tanks met gekoeld zeewater onder de waterlijn van het vaartuig te lozen. 3. De door de bevoegde autoriteiten van de vlaglidstaten gecertificeerde plannen van de installaties voor vangstbehandeling en –lozing van pelagische vaartuigen die in het NEAFC-verdragsgebied op makrelen, haring en horsmakrelen vissen, en de wijzigingen daarvan moeten door de kapitein van het vaartuig aan de bevoegde visserijautoriteiten van de vlaglidstaat worden toegezonden. De bevoegde autoriteiten van de vlaglidstaat van de vaartuigen controleren regelmatig de juistheid van de voorgelegde plannen. Er moeten te allen tijde kopieën van de plannen aan boord van het vaartuig zijn."; 1.1.1.22. (16) de volgende artikelen worden ingevoegd: 1.1.1.23. "Artikel 34 bis Technische instandhoudingsmaatregelen in de Ierse Zee 1. Van 14 februari tot en met 30 april is het verboden bodemtrawls, zegennetten of soortgelijke sleepnetten, kieuwnetten, schakelnetten, warnetten of soortgelijke staande netten of vistuig met haken te gebruiken in het gedeelte van ICES-sector VIIa dat wordt begrensd door: 251 – de oostkust van Ierland en de oostkust van Noord-Ierland, en – rechte lijnen die achtereenvolgens de punten met de volgende geografische coördinaten met elkaar verbinden: – een punt op de oostkust van het schiereiland Ards in Noord-Ierland op 54°30' NB, 2. – 54°30' NB, 04°50' WL, – 53°15' NB, 04°50' WL, – een punt op de oostkust van Ierland op 53°15' NB. In afwijking van lid 1 is in het gebied en de periode die in dat lid zijn bepaald: a) het gebruik van bodemtrawls toegestaan, op voorwaarde dat geen ander type vistuig aan boord is en dat die netten: – behoren tot de maaswijdteklassen van 70-79 mm of 80-99 mm ; – tot slechts één van de toegestane maaswijdteklassen behoren; – op geen enkele plaats in het net een afzonderlijke maas bevatten waarvan de wijdte groter is dan 300 mm; en – alleen worden uitgezet in het gebied dat wordt ingesloten door de loxodromen die achtereenvolgens de punten met de volgende coördinaten met elkaar verbinden (gemeten volgens het WGS84systeem): 252 (34) 53o30' NB, 05o30' WL, (35) 53o30' NB, 05o20' WL, (36) 54o20' NB, 04o50' WL, (37) 54o30' NB, 05o10' WL, (38) 54o30' NB, 05o20' WL, (39) 54o00' NB, 05o50' WL, (40) 54o00' NB, 06o10' WL, (41) 53o45' NB, 06o10' WL, (42) 53o45' NB, 05o30' WL, (43) 53o30' NB, 05o30' WL; b) het gebruik van bodemtrawls, zegennetten of soortgelijke sleepnetten die met een scheidingspaneel of sorteerrooster zijn uitgerust, toegestaan op voorwaarde dat geen ander type vistuig aan boord is en dat die netten: – in overeenstemming zijn met de onder a), gestelde voorwaarden; 253 – als er een scheidingspaneel is, zijn vervaardigd volgens de technische details van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 254/2002 van de Raad van 12 februari 2002 tot vaststelling van maatregelen voor 2002 voor het herstel van het kabeljauwbestand in de Ierse Zee (ICES-sector VIIa)*; en – indien er sorteerroosters zijn, die in overeenstemming zijn met bijlage XIV bis, punten 2 tot en met 5, van deze verordening. c) Voorts wordt het gebruik van bodemtrawls, zegennetten of soortgelijke sleepnetten met een scheidingspaneel of een sorteerrooster ook toegestaan in het gebied dat wordt ingesloten door de loxodromen die achtereenvolgens de punten met de volgende coördinaten verbinden (gemeten volgens het WGS84-systeem): (44) 53o45' NB, 06o00' WL, (45) 53o45' NB, 05o30' WL, (46) 53o30' NB, 05o30' WL, (47) 53o30' NB, 06o00' WL, (48) 53o45' NB, 06o00' WL. 254 ï‚· Artikel 34 ter Gebruik van kieuwnetten in de ICES-sectoren IIIa, IVa, Vb, VIa, VIb, VIIb, VIIc, VIIj, en VIIk en in de ICES-deelgebieden VIII, IX, X en XII ten oosten van 27°WL 1. Het is vaartuigen van de Unie niet toegestaan in de ICES-sectoren IIIa, IVa, Vb, VIa, VIb, VIIb, VIIc, VIIj en VIIk, de ICES-deelgebieden VIII, IX en X en ICES-deelgebied XII ten oosten van 27°WL geankerde kieuwnetten, warnetten en schakelnetten te gebruiken op plaatsen waar de kaartdiepte meer dan 200 meter bedraagt. â–Œ 2. In afwijking van lid 1 is het gebruik toegestaan van: a) kieuwnetten met een maaswijdte gelijk aan of groter dan 120 mm en kleiner dan 150 mm in de ICES-sectoren IIIa, IVa, Vb, VIa, VIb, VIIb, VIIc, VIIj en VIIk en ICES-deelgebied XII ten oosten van 27o WL, of met een maaswijdte gelijk aan of groter dan 100 mm en kleiner dan 130 mm in de ICES-sectoren VIIIa, VIIIb en VIIId en ICES-deelgebied X, of met een maaswijdte gelijk aan of groter dan 80 mm en kleiner dan 110 mm in ICES-sector VIIIc en ICES-deelgebied IX op voorwaarde dat: – zij worden uitgezet in wateren waar de kaartdiepte minder dan 600 meter bedraagt, – zij niet meer dan 100 mazen diep zijn en een verdelingsverhouding van ten minste 0,5 hebben, 255 – zij voorzien zijn van vlotters of soortgelijke drijfvoorzieningen, – zij elk een lengte van ten hoogste 5 zeemijl hebben, en dat de totale lengte van alle op enig moment uitgezette netten ten hoogste 25 km per vaartuig bedraagt, – b) de uitzettijd ten hoogste 24 uur bedraagt; of warnetten met een maaswijdte gelijk aan of groter dan 250 mm, op voorwaarde dat: – zij worden uitgezet in wateren waar de kaartdiepte minder dan 600 meter bedraagt, – zij niet meer dan 15 mazen diep zijn en een verdelingsverhouding van ten minste 0,33 hebben, – zij niet voorzien zijn van vlotters of soortgelijke drijfvoorzieningen, – zij elk een lengte van ten hoogste 10 km hebben en dat de totale lengte van alle op enig moment uitgezette netten ten hoogste 100 km per vaartuig bedraagt, – de uitzettijd ten hoogste 72 uur bedraagt; 256 c) kieuwnetten met een maaswijdte gelijk aan of groter dan 100 mm en kleiner dan 130 mm in de ICES-sectoren IIIa, IVa, Vb, VIa, VIb, VIIb, VIIc, VIIj en VIIk en ICES-deelgebied XII ten oosten van 27° WL, op voorwaarde dat: – zij worden uitgezet in wateren waar de kaartdiepte meer dan 200 en minder dan 600 meter bedraagt, – zij niet meer dan 100 mazen diep zijn en een verdelingsverhouding van ten minste 0,5 hebben, – zij voorzien zijn van vlotters of soortgelijke drijfvoorzieningen, – zij elk een lengte van ten hoogste 4 zeemijl hebben en dat de totale lengte van alle op enig moment uitgezette netten ten hoogste 20 km per vaartuig bedraagt, – de uitzettijd ten hoogste 24 uur bedraagt, – de aan boord gehouden vangst in gewicht ten minste voor 85% uit heek bestaat, – het aantal vaartuigen dat aan de visserij deelneemt, niet hoger is dan het in 2008 opgetekende aantal, 257 – de kapitein van het vaartuig dat aan de visserij deelneemt, vóór het verlaten van de haven in het logboek de hoeveelheid en de totale lengte van het tuig aan boord van het vaartuig vermeldt. Bij ten minste 15% van de afvaarten vindt inspectie plaats, – zoals bevestigd in het logboek van de Unie voor die reis bij het aanlanden, de kapitein van het vaartuig ten minste 90% van de hoeveelheid tuig aan boord heeft, en – de hoeveelheid van alle gevangen soorten van meer dan 50 kg, inclusief alle teruggegooide hoeveelheden van meer dan 50 kg, zijn vermeld in het logboek van de Unie. d) warnetten in ICES-deelgebied IX met een maaswijdte gelijk aan of groter dan 220 mm, op voorwaarde dat: – zij worden uitgezet in wateren waar de kaartdiepte minder dan 600 meter bedraagt, – zij niet meer dan 30 mazen diep zijn en een verdelingsverhouding van ten minste 0,44 hebben, – zij niet voorzien zijn van vlotters of soortgelijke drijfvoorzieningen, – zij elk een lengte van ten hoogste 5 km hebben en dat de totale lengte van alle op enig moment uitgezette netten ten hoogste 20 km per vaartuig bedraagt, – de uitzettijd ten hoogste 72 uur bedraagt. 258 3. Deze afwijking geldt evenwel niet in het gereglementeerde NEAFC-gebied. 4. Aan alle vaartuigen die in de ICES-sectoren IIIa, IVa, Vb, VIa, VIb, VIIb, VIIc, VIIj en VIIk en de ICES-deelgebieden VIII, IX en X en ICES-deelgebied XII ten oosten van 27° WL op plaatsen waar de kaartdiepte meer dan 200 meter bedraagt, geankerde kieuwnetten, warnetten of schakelnetten uitzetten, wordt een speciale vismachtiging overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 verstrekt. 5. Vaartuigen mogen op enig moment slechts één van de in lid 2, onder a), â–Œb) of d), vermelde vistuigen aan boord hebben. Vaartuigen mogen netten aan boord hebben waarvan de totale lengte 20% meer bedraagt dan de maximale lengte van de netten die op eender welk moment mogen worden uitgezet. 6. De kapitein van een vaartuig dat beschikt over een vismachtiging als bedoeld in lid 4, noteert in het logboek het aantal en de lengte van de vistuigen die het vaartuig vóór het verlaten van de haven en bij het terugkeren in de haven aan boord heeft, en verantwoordt elk verschil tussen de twee waarden. â–Œ 7. De bevoegde autoriteiten hebben het recht onbeheerd op zee achtergelaten vistuig in de ICES-sectoren IIIa, IVa, Vb, VIa, VIb, VIIb, VIIc, VIIj en VIIk, de ICES-deelgebieden VIII, IX en X en ICES-deelgebied XII ten oosten van 27° WL te verwijderen in de volgende gevallen: a) het tuig is niet naar behoren gemerkt; b) uit de merken op de boei of de VMS-gegevens blijkt dat de eigenaar ervan gedurende meer dan 120 uur niet meer op een afstand van minder dan 100 zeemijl van het tuig is geweest; 259 c) het tuig is uitgezet in wateren waarvan de kaartdiepte groter is dan toegestaan; d) 8. het tuig heeft een illegale maaswijdte. De kapitein van een vaartuig dat beschikt over een vismachtiging als bedoeld in lid 4, noteert gedurende elke visreis de volgende gegevens in het logboek: – de maaswijdte van het uitgezette net, – de nominale lengte van het net, – het aantal netten per uitzetting, – het totale aantal uitzettingen, – de positie van elke uitzetting, – de diepte van elke uitzetting, – de uitzettijd per uitzetting, – een kwantificering van verloren gegaan vistuig, de laatste bekende positie daarvan en de datum van het verlies. 260 9. Vaartuigen die vissen met een vismachtiging als bedoeld in lid 4, mogen slechts aanlanden in de havens die krachtens artikel 7 van Verordening (EG) nr. 2347/2002 door de lidstaten zijn aangewezen. 10. De hoeveelheid haaien aan boord van vaartuigen die vissen met het in lid 2, onder b) en d), beschreven vistuig, mag niet meer bedragen dan 5% levend gewicht van de totale hoeveelheid aan boord gehouden mariene organismen. 11. De Commissie kan, na overleg met het WTECV, besluiten door middel van uitvoeringshandelingen bepaalde visserijtakken van een lidstaat in ICES-deelgebieden VIII, IX en X, van de toepassing van de leden 1 tot en met 9 vrij te stellen op voorwaarde dat uit de door de lidstaten verstrekte gegevens blijkt dat het niveau van bijvangst en teruggooi van haaien zeer laag is. ï‚· Artikel 34 quater Voorwaarden voor de in de Golf van Biskaje toegestane visserij met bepaalde soorten gesleept vistuig 1. In afwijking van artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 494/2002 van de Commissie van 19 maart 2002 tot vaststelling van aanvullende technische maatregelen voor het herstel van het heekbestand in de ICES-deelgebieden III, IV, V, VI en VII en in de ICESsectoren VIIIa, b, d, e** van de Commissie mag in het in artikel 5, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 494/202 omschreven gebied worden gevist met sleepnetten, Deense zegennetten en soortgelijk vistuig, met uitzondering van boomkorren, met een maaswijdte van 70-99 mm als het vistuig is voorzien van een paneel met vierkante mazen overeenkomstig bijlage XIV ter. 261 2. Bij het vissen in de ICES-sectoren VIIIa en VIIIb mag gebruik worden gemaakt van een selectief rooster, met toebehoren, vóór de kuil en/of een paneel met vierkante mazen met een maaswijdte gelijk aan of groter dan 60 mm in het onderste deel van de tunnel vóór de kuil. Artikel 4, lid 1, artikel 6 en artikel 9, lid 1, van de onderhavige verordening alsook artikel 3, onder a) en b), van Verordening (EG) nr. 494/2002 zijn niet van toepassing op het gedeelte van de trawl waarin deze selectieve voorzieningen zijn aangebracht. ï‚· Artikel 34 quinquies Maatregelen ter bescherming van kwetsbare diepzeehabitats in het gereglementeerde NEAFC-gebied 1. De visserij met bodemtrawls en met staand vistuig, met inbegrip van geankerde kieuwnetten en grondbeugen, is verboden in de gebieden die worden ingesloten door de loxodromen die achtereenvolgens de punten met de volgende coördinaten met elkaar verbinden (gemeten volgens het WGS84-systeem): â–Œ een deel van de Reykjanes Ridge: – 55°04.5327' NB, 36°49.0135' WL, – 55°05.4804' NB, 35°58.9784' WL, 262 – 54°58.9914' NB, 34°41.3634' WL, – 54°41.1841' NB, 34°00.0514' WL, – 54°00' NB, 34°00' WL, – 53°54.6406' NB, 34°49.9842' WL, – 53°58.9668' NB, 36°39.1260' WL, – 55°04.5327' NB, 36°49.0135' WL het noordelijke deel van de Mid-Atlantische rug: – 59°45' NB, 33°30' WL, – 57°30' NB, 27°30' WL, – 56°45' NB, 28°30' WL, – 59°15' NB, 34°30' WL, – 59°45' NB, 33°30' WL, 263 het centrale deel van de Mid-Atlantische rug (breukzone Charlie-Gibbs en subpolaire frontale regio): – 53°30' NB, 38°00' WL, – 53°30' NB, 36°49' WL, – 55°04.5327' NB, 36°49' WL, – 54°58.9914' NB, 34°41.3634' WL, – 54°41.1841' NB, 34°00' WL, – 53°30' NB, 30°00' WL, – 51°30' NB, 28°00' WL, – 49°00' NB, 26°30' WL, – 49°00' NB, 30°30' WL, – 51°30' NB, 32°00' WL, – 51°30' NB, 38°00' WL, – 53°30' NB, 38°00' WL, 264 het zuidelijke deel van de Mid-Atlantische rug: – 44o°30' NB, 30°30' WL, – 44°30' NB, 27°00' WL, – 43°15' NB, 27°15' WL, – 43°15' NB, 31°00' WL, – 44°30' NB, 30°30' WL, de Altair Seamounts: – 45°00' NB, 34°35' WL, – 45°00' NB, 33°45' WL, – 44°25' NB, 33°45' WL, – 44°25' NB, 34°35' WL, – 45°00' NB, 34°35' WL, 265 de Antialtair Seamounts: – 43°45' NB, 22°50' WL, – 43°45' NB, 22°05' WL, – 43°25' NB, 22°05' WL, – 43°25' NB, 22°50' WL, – 43°45' NB, 22°50' WL, de Hatton Bank: – 59°26' NB, 14°30' WL, – 59°12' NB, 15°08' WL, – 59°01' NB, 17°00' WL, – 58°50' NB, 17°38' WL, – 58°30' NB, 17°52' WL, 266 – 58°30' NB, 18°22' WL, – 58°03' NB, 18°22' WL, – 58°03' NB, 17°30' WL, – 57°55' NB, 17°30' WL, – 57°45' NB, 19°15' WL, – 58°11.15' NB, 18°57.51' WL, – 58°11.57' NB, 19°11.97' WL, – 58°27.75' NB, 19°11.65' WL, – 58°39.09' NB, 19°14.28' WL, – 58°38.11' NB, 19°01.29' WL, – 58°53.14' NB, 18°43.54' WL, – 59°00.29' NB, 18°01.31' WL, – 59°08.01' NB, 17°49.31' WL, 267 – 59°08.75' NB, 18°01.47' WL, – 59°15.16' NB, 18°01.56' WL, – 59°24.17' NB, 17°31.22' WL, – 59°21.77' NB, 17°15.36' WL, – 59°26.91' NB, 17°01.66' WL, – 59°42.69' NB, 16°45.96' WL, – 59°20.97' NB, 15°44.75' WL, – 59°21' NB, 15°40' WL, – 59°26' NB, 14°30' WL, het noordwestelijke deel van Rockall: – 57°00' NB, 14°53' WL, – 57°37' NB, 14°42' WL, – 57°55' NB, 14°24' WL, – 58°15' NB, 13°50' WL, – 57°57' NB, 13°09' WL, 268 – 57°50' NB, 13°14' WL, – 57°57' NB, 13°45' WL, – 57°49' NB, 14°06' WL, – 57°29' NB, 14°19' WL, – 57°22' NB, 14°19' WL, – 57°00' NB, 14°34' WL, – 56°56' NB, 14°36' WL, – 56°56' NB, 14°51' WL, – 57°00' NB, 14°53' WL, het zuidwestelijke deel van Rockall (Empress of Britain Bank): – 56°24' NB, 15°37' WL, – 56°21' NB, 14°58' WL, – 56°04' NB, 15°10' WL, – 55°51' NB, 15°37' WL, – 56°10' NB, 15°52' WL, – 56°24' NB, 15°37' WL, 269 de Logachev Mound: – 55°17' NB, 16°10' WL, – 55°34' NB, 15°07' WL, – 55°50' NB, 15°15' WL, – 55°33' NB, 16°16' WL, – 55°17' NB, 16°10' WL, de West Rockall Mound: – 57°20' NB, 16°30' WL, – 57°05' NB, 15°58' WL, – 56°21' NB, 17°17' WL, – 56°40' NB, 17°50' WL, – 57°20' NB, 16°30' WL. 270 2. Wanneer tijdens visserijactiviteiten in nieuwe en bestaande bodemvisserijgebieden in het gereglementeerde NEAFC-gebied de hoeveelheid levend koraal of levende sponzen per uitzetting meer dan 60 kg levend koraal en/of 800 kg levende sponzen bedraagt, brengt het vaartuig zijn vlagstaat daarvan op de hoogte, staakt het het vissen en verwijdert het zich ten minste 2 zeemijl van de positie die volgens de beschikbare gegevens het dichtst is gelegen bij de exacte locatie waar deze vangst is gedaan. ï‚· Artikel 34 sexies Maatregelen ter bescherming van kwetsbare diepzeehabitats in de ICES-sectoren VIIc, VIIj en VIIk 1. De visserij met bodemtrawls en met staand vistuig, met inbegrip van geankerde kieuwnetten en grondbeugen, is verboden in de gebieden die worden ingesloten door de loxodromen die achtereenvolgens de punten met de volgende coördinaten met elkaar verbinden (gemeten volgens het WGS84-coördinatensysteem): Belgica Mound Province: – 51°29.4' NB, 11°51.6' WL, – 51°32.4' NB, 11°41.4' WL, – 51°15.6' NB, 11°33.0' WL, – 51°13.8' NB, 11°44.4' WL, – 51°29.4' NB, 11°51.6' WL, 271 Hovland Mound Province: – 52°16.2' NB, 13°12.6' WL, – 52°24.0' NB, 12°58.2' WL, – 52°16.8' NB, 12°54.0' WL, – 52°16.8' NB, 12°29.4' WL, – 52°04.2' NB, 12°29.4' WL, – 52°04.2' NB, 12°52.8' WL, – 52°09.0' NB, 12°56.4' WL, – 52°09.0' NB, 13°10.8' WL, – 52°16.2' NB, 13°12.6' WL, het noordwestelijke deel van de Porcupine Bank — gebied I: – 53°30.6' NB, 14°32.4' WL, – 53°35.4' NB, 14°27.6' WL, – 53°40.8' NB, 14°15.6' WL, 272 – 53°34.2' NB, 14°11.4' WL, – 53°31.8' NB, 14°14.4' WL, – 53°24.0' NB, 14°28.8' WL, – 53°30.6' NB, 14°32.4' WL, het noordwestelijke deel van de Porcupine Bank — gebied II: – 53°43.2' NB, 14°10.8' WL, – 53°51.6' NB, 13°53.4' WL, – 53°45.6' NB, 13°49.8' WL, – 53°36.6' NB, 14°07.2' WL, – 53°43.2' NB, 14°10.8' WL, het zuidwestelijke deel van de Porcupine Bank: – 51°54.6' NB, 15°07.2' WL, – 51°54.6' NB, 14°55.2' WL, 273 2. – 51°42.0' NB, 14°55.2' WL, – 51°42.0' NB, 15°10.2' WL, – 51°49.2' NB, 15°06.0' WL, – 51°54.6' NB, 15°07.2' WL. Alle pelagische vaartuigen die vissen in de in lid 1 van dit artikel vermelde gebieden voor de bescherming van kwetsbare diepzeehabitats, worden opgenomen in een lijst van toegestane vaartuigen en beschikken over een â–Œvismachtiging overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1224/2009â–Œ. Vaartuigen die op de lijst van toegestane vaartuigen voorkomen, mogen uitsluitend pelagisch vistuig aan boord hebben. 3. Pelagische vaartuigen die van plan zijn om te vissen in een in lid 1 van dit artikel vermeld gebied voor de bescherming van kwetsbare diepzeehabitats, melden hun voornemen om in dat gebied binnen te varen, vier uur tevoren bij het Ierse visserijcontrolecentrum, als omschreven in artikel 4, lid 15, van Verordening (EG) nr. 1224/2009. Tegelijkertijd moeten zij de aan boord gehouden hoeveelheden vis aangeven. 4. Pelagische vaartuigen die vissen in een in lid 1 vermeld gebied voor de bescherming van kwetsbare diepzeehabitats, beschikken, wanneer zij zich in een dergelijk gebied bevinden, over een operationeel, volledig functionerend, veilig satellietvolgsysteem voor vaartuigen (VMS) dat volledig beantwoordt aan de toepasselijke voorschriften. 274 5. Pelagische vaartuigen die in een in lid 1 vermeld gebied voor de bescherming van kwetsbare diepzeehabitats vissen, verzenden elk uur VMS-meldingen. 6. Pelagische vaartuigen die hun visserijactiviteit in een in lid 1 vermeld gebied voor de bescherming van kwetsbare diepzeehabitats hebben beëindigd, stellen het Ierse visserijcontrolecentrum in kennis van hun vertrek uit het gebied. Tegelijkertijd geven zij aan welke hoeveelheden vis zij aan boord houden. 7. Visserij op pelagische soorten in een in lid 1 vermeld gebied voor de bescherming van kwetsbare diepzeehabitats is uitsluitend toegestaan indien er aan boord enkel netten met een maaswijdte van 16-31 mm of 32-54 mm aanwezig zijn, of indien enkel met dergelijke netten wordt gevist. ï‚· Artikel 34 septies Maatregelen ter bescherming van een kwetsbaar diepzeehabitat in ICES-sector VIIIc 1. De visserij met bodemtrawls en met staand vistuig, met inbegrip van geankerde kieuwnetten en grondbeugen, is verboden in het gebied dat wordt ingesloten door de loxodromen die achtereenvolgens de punten met de volgende coördinaten met elkaar verbinden (gemeten volgens het WGS84-systeem): El Cachucho: – 44o12' NB, 05o16' WL, – 44o12' NB, 04o26' WL, – 43o53' NB, 04o26' WL, 275 2. – 43o 53' NB, 05o16' WL, – 44o12' NB, 05o16' WL. In afwijking van het in lid 1 ingestelde verbod, kunnen vaartuigen die in 2006, 2007 en 2008 met grondbeugen gericht op gaffelkabeljauw hebben gevist, van hun visserijautoriteiten overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 een â–Œvismachtiging verkrijgen om die visserij verder te kunnen blijven uitoefenen in het gebied ten zuiden van 44°00,00' NB. Alle vaartuigen die deze â–Œvismachtiging hebben verkregen, gebruiken, ongeacht hun lengte over alles, bij het vissen in het in lid 1 genoemde gebied een operationeel, volledig functionerend, veilig VMS, dat volledig beantwoordt aan de toepasselijke voorschriften. _________________ * PB L 41 van 13.2.2002, blz. 1. ** PB L 77 van 20.3.2002, blz. 8."; 1.1.1.24. (17) artikel 38 wordt geschrapt; 1.1.1.25. (18) artikel 47 wordt geschrapt; 1.1.1.26. (19) bijlagen I, IV, XII en XIV bij Verordening (EG) nr. 850/98 worden overeenkomstig de bijlage bij deze verordening gewijzigd; 1.1.1.27. (20) bijlagen XII bis en XIV bis, XIV ter, XIV quater en XIV quinquies worden ingevoegd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening. 276 ï‚· ï‚· Artikel 2 Wijziging van Verordening (EG) nr. 1434/98 Aan artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1434/98 wordt het volgende lid toegevoegd: "1 bis. Lid 1 is niet van toepassing op haring die is gevangen in ICES-sector IIIa, deelgebied IV, sector VIId en in EU-wateren van ICES-sector IIa.". ï‚· Artikel 3 Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2013. Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Gedaan te ..., Voor het Europees Parlement Voor de Raad De voorzitter De voorzitter 277 BIJLAGE De bijlagen bij Verordening (EG) nr. 850/98 worden als volgt gewijzigd 1.1.1.28. 1) In bijlage I wordt voetnoot 6 bij de tabel geschrapt. 1.1.1.29. 2) In bijlage IV wordt de tabel door de onderstaande tabel vervangen: "Gesleept vistuig: Skagerrak en Kattegat Maaswijdteklasse, doelsoorten en vereiste vangstpercentages die gelden bij het gebruik van één maaswijdteklasse Maaswijdteklasse (mm) Soort <16 16-31 32-69 70-89 35-69 (5) ≥90 Minimumpercentage van de doelsoort Zandspieringen (Ammodytidae) (3) 50% 50% 20% 50% 20% 20% (6) (6) (6) (6) (6) (7) X X X X X 30% (8) geen X X X Zandspieringen (Ammodytidae) (4) X X X X X X Kever (Trisopterus esmarkii) X X X X X X X X X X X X Grote pieterman (Trachinus draco) (1) X X X X X X Weekdieren (uitgezonderd Sepia) (1) X X X X X X Geep (Belone belone) (1) X X X X X X Grauwe poon (Eutrigla gurnardus) (1) X X X X X X X X X X X X X X X X Blauwe wijting (Micromesistius poutassou) Zilversmelten (Argentina spp.) Sprot (Sprattus sprattus) X 278 Europese paling of aal (Anguilla X X X X X X X X X X X X Anguilla) Garnalen/roodsprietgarnaal (Crangon spp., Palaemon adspersus) (1) Makrelen (Scomber spp.) X X X Horsmakrelen (Trachurus spp.) X X X Haring (Clupea harengus) X X X 279 Noorse garnaal (Pandalus borealis) X X X X X Wijting (Merlangius merlangus) X X Langoustine (Nephrops norvegicus) X X Garnalen/roodsprietgarnaal (Crangon X spp., Palaemon adspersus) (2) Alle andere mariene organismen X (1) Alleen binnen vier mijl vanaf de basislijnen. (2) Buiten vier mijl vanaf de basislijnen. (3) Van 1 maart tot en met 31 oktober in het Skagerrak en van 1 maart tot en met 31 juli in het Kattegat. (4) Van 1 november tot en met de laatste dag van februari in het Skagerrak en van 1 augustus tot en met de laatste dag van februari in het Kattegat. (5) Bij toepassing van deze maaswijdteklasse is de kuil vervaardigd uit vierkant gemaasde panelen en voorzien van een sorteerrooster overeenkomstig bijlage XIVa bij deze verordening. (6) Het aandeel van de soorten kabeljauw, schelvis, heek, schol, witje, tongschar, tong, tarbot, griet, bot, makrelen, schartong, wijting, schar, koolvis, langoustine en kreeft in de aan boord gehouden vangst mag in totaal ten hoogste 10% bedragen. (7) Het aandeel van de soorten kabeljauw, schelvis, heek, schol, witje, tongschar, tong, tarbot, griet, bot, haring, makrelen, schartong, schar, koolvis, langoustine en kreeft in de aan boord gehouden vangst mag in totaal ten hoogste 50% bedragen. (8) Het aandeel van de soorten kabeljauw, schelvis, heek, schol, witje, tongschar, tong, tarbot, griet, bot, schartong, wijting, schar, koolvis en kreeft in de aan boord gehouden vangst mag in totaal ten hoogste 60% bedragen."; 280 1.1.1.30. 3) De tabel in bijlage XII wordt als volgt gewijzigd: 1.1.1.31. a) de rijen met betrekking tot de Japanse tapijtschelp en de octopus worden vervangen door: 1.1.1.32. " Minimummaat Gebieden 1 tot en Soort Skagerrak/Kattegat met 5, met uitzondering van Skagerrak/Kattegat Japanse tapijtschelp (Venerupis philippinarum) 35mm Soort Minimummaat: Gebieden 1 tot en met 5, met uitzondering van Skagerrak/Kattegat Octopus (Octopus Vulgaris) Het hele gebied, met uitzondering van de wateren onder de soevereiniteit of jurisdictie van gebied 5: 750 gram De wateren onder de soevereiniteit of jurisdictie van gebied 5: 450 gram (gestript) " 281 b) de rijen met betrekking tot de ansjovis worden vervangen door: 1.1.1.33. " Soort Minimummaat: Gebieden 1 tot en met 5, met uitzondering van Skagerrak/Kattegat Ansjovis (Engraulis encrasicolus) Gehele zone, met uitzondering van ICES-sector IXa ten oosten van 7°23'48'' westerlengte: 12 cm of 90 vissen per kilo ICES-sector IXa ten oosten van 7°23'48'' westerlengte: 10 cm 1.1.1.34. 1.1.1.35. 4) 1.1.1.36. " "; De volgende bijlage wordt ingevoegd: 1.1.1.37. BIJLAGE XII BIS 1.1.1.38. MINIMUMMATEN VOOR GEBIED 9 Soort Minimummaat: Gebied 9 Tarbot (Psetta maxima) 45 cm 1.1.1.39. 282 "; 1.1.1.40. 1.1.1.41. 5) In bijlage XIV wordt het volgende ingevoegd, alfabetisch gerangschikt op de Nederlandse naam: 1.1.1.42. " NEDERLANDSE WETENSCHAPPELIJKE NAAM NAAM Evervis Capros aper Gaffelkabeljauw Phycis blennoides Gouden sardinelle Sardinella aurita Roodbaarzen Sebastes spp. 1.1.1.43. "; 1.1.1.44. 6) De volgende bijlagen worden ingevoegd: 283 1.1.1.45. "BIJLAGE XIV bis SPECIFICATIES VOOR EEN SORTEERROOSTER 1. Het soortselectieve rooster wordt bevestigd in trawls met een kuil die volledig uit vierkante mazen bestaat met een maaswijdte gelijk aan of groter dan 70 mm en kleiner dan 90 mm. De minimumlengte van de kuil bedraagt 8 meter. Het is verboden sleepnetten te gebruiken met meer dan 100 vierkante mazen in de omtrek van de kuil, de aanslag en de naadlijn niet meegerekend. Het gebruik van de kuil met vierkante mazen is alleen verplicht in het Skagerrak en het Kattegat. 2. Het rooster moet rechthoekig zijn. De staven van het rooster lopen evenwijdig aan de lengteas van het rooster. De afstand tussen de staven bedraagt maximaal 35 mm. Het is toegestaan om hierin een of meer scharnieren aan te brengen om de opslag van het rooster op de nettentrommel te vergemakkelijken. 3. Het rooster moet diagonaal en met de achterzijde omhoog in de trawl worden aangebracht op om het even welke plaats tussen onmiddellijk vóór de kuil en het vooreind van het cilindrische gedeelte. Alle zijden van het rooster moeten aan de trawl worden bevestigd. 4. In het rugpaneel van de trawl moet onmiddellijk boven het rooster een vrije uitlaat voor vis worden aangebracht. De opening van deze uitlaat moet aan de achterzijde even breed zijn als het rooster en moet naar voren toe aan beide zijden puntvormig zijn uitgesneden langs de zijden van de mazen. 5. Het is toegestaan vóór het rooster een trechter aan te brengen om de vis naar de bodem van de trawl en het rooster te geleiden. De minimale maaswijdte van de trechter moet gelijk zijn aan 70 mm. De verticale opening van de trechter die de vis naar het rooster leidt, moet ten minste 15 cm bedragen. De breedte van deze trechter moet gelijk zijn aan de breedte van het rooster. 284 Schematisch beeld van een naar soort en grootte selectieve trawl. De vis die binnenkomt, wordt door een trechter naar de bodem van de trawl en naar een rooster geleid. Grotere vissen worden vervolgens via het rooster uit de trawl geleid terwijl kleinere vissen en langoustine door het rooster in de kuil terechtkomen. Doordat het cilindrische gedeelte volledig uit vierkante mazen bestaat, is het voor kleinere vissen en ondermaatse langoustine makkelijker om te ontsnappen. De hierboven geschetste kuil met vierkante mazen is alleen vereist in het Skagerrak en het Kattegat. 285 BIJLAGE XIV ter VOORWAARDEN VOOR DE IN DE GOLF VAN BISKAJE TOEGESTANE VISSERIJ MET BEPAALDE SOORTEN GESLEEPT VISTUIG 1. Voorschriften voor het bovenpaneel met vierkante mazen Het ontsnappingspaneel bestaat uit een rechthoekig stuk net. Er is slechts één ontsnappingspaneel. Het mag op geen enkele wijze worden geblokkeerd door aan de binnen- of buitenzijde aangebrachte voorzieningen. 2. Plaats van bevestiging van het paneel Het paneel wordt midden in het rugpaneel van het achterste trechtervormige gedeelte van de trawl aangebracht, juist voor het cilindrische gedeelte bestaande uit de tunnel en kuil. Het paneel eindigt niet meer dan 12 mazen van de rij handgebreide mazen tussen het achterste trechtervormige gedeelte en de tunnel. 3. Grootte van het paneel Het paneel is ten minste 2 meter lang en 1 meter breed. 286 4. Netwerk De mazen in het ontsnappingspaneel hebben een maaswijdte van ten minste 100 mm. Het moeten vierkante mazen zijn, d.w.z. alle vier zijden van het paneel hebben de AB-snit. Het netwerk moet zo worden aangebracht dat de benen evenwijdig lopen met, respectievelijk loodrecht staan op, de lengterichting van de kuil. Het netwerk moet zijn vervaardigd uit enkelvoudig getwijnd garen. De twijndikte bedraagt maximaal 4 mm. 5. Bevestiging van het paneel in het netwerk met ruitvormige mazen Het is toegestaan het netwerk aan vier zijden te voorzien van een naadlijn. De diameter van deze naadlijn bedraagt maximaal 12 mm. De lengte van het paneel in gestrekte toestand moet gelijk zijn aan de lengte in gestrekte toestand van het netwerk aan weerszijden van het paneel. Het aantal ruitvormige mazen van het rugpaneel dat is vastgemaakt aan de kleinste zijkant van het paneel (zijkant van een meter die loodrecht staat op de lengteas van de kuil) bedraagt ten minste het aantal ruitvormige mazen dat is vastgemaakt aan de lengterichting van het paneel, gedeeld door 0,7. 6. Onderstaande illustratie geeft aan op welke wijze het ontsnappingspaneel in het netwerk wordt bevestigd. 287 1 meter 2 meter maximum 12 mazen cilindervormig gedeelte 288 BIJLAGE XIV quater PANEEL MET VIERKANTE MAZEN VOOR VAARTUIGEN LANGER DAN 15 METER 1. Voorschriften voor het bovenpaneel met vierkante mazen Het ontsnappingspaneel bestaat uit een rechthoekig stuk net. Het netwerk moet zijn vervaardigd uit enkelvoudig getwijnd garen. Het moeten vierkante mazen zijn, d.w.z. alle vier zijden van het paneel hebben de AB-snit. De maaswijdte bedraagt 120 mm of meer. De lengte van het paneel is ten minste drie meter, behalve als de panelen deel uitmaken van netten die worden gesleept door vaartuigen met een vermogen van minder dan 112kW, in welk geval de lengte ten minste twee meter bedraagt. 2. Plaats van bevestiging van het paneel Het paneel wordt in het bovenpaneel van de kuil bevestigd. De achterste rand van het paneel eindigt maximaal 12 meter van de pooklijn als omschreven in artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 3440/84 van de Commissie van 6 december 1984 inzake voorzieningen aan sleepnetten, Deense zegennetten (snurrevod) en soortgelijke netten*. 3. Bevestiging van het paneel in het netwerk met ruitvormige mazen Er mogen zich niet meer dan twee open ruitvormige mazen bevinden tussen de lange zijde van het paneel en de naastliggende naadlijn. De lengte van het paneel in gestrekte toestand moet gelijk zijn aan de lengte in gestrekte toestand van het netwerk aan weerszijden van het paneel. De verhouding tussen de ruitvormige mazen van het bovenpaneel van de kuil en de kortste zijde van het paneel is drie ruitvormige mazen per vierkante maas voor een 80 mm-kuil of twee ruitvormige mazen per vierkante maas voor een 120 mm-kuil, met uitzondering van de benen aan het uiteinde van het paneel aan beide zijden. 289 BIJLAGE XIV quinquies PANEEL MET VIERKANTE MAZEN VOOR VAARTUIGEN VAN MINDER DAN 15 METER 1. Voorschriften voor het bovenpaneel met vierkante mazen Het ontsnappingspaneel bestaat uit een rechthoekig stuk net. Het netwerk moet zijn vervaardigd uit enkelvoudig getwijnd garen. Het moeten vierkante mazen zijn, d.w.z. alle vier zijden van het paneel hebben de AB-snit. De maaswijdte bedraagt 110 mm of meer. De lengte van het paneel is ten minste drie meter, behalve als de panelen deel uitmaken van netten die worden gesleept door vaartuigen met een vermogen van minder dan 112kW, in welk geval de lengte ten minste twee meter bedraagt. 2. Plaats van bevestiging van het paneel Het paneel wordt in het bovenpaneel van de kuil bevestigd. De achterste rand van het paneel eindigt maximaal 12 meter van de pooklijn als omschreven in artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 3440/84. 3. Bevestiging van het paneel in het netwerk met ruitvormige mazen Er mogen zich niet meer dan twee open ruitvormige mazen bevinden tussen de lange zijde van het paneel en de naastliggende naadlijn. De lengte van het paneel in gestrekte toestand moet gelijk zijn aan de lengte in gestrekte toestand van het netwerk aan weerszijden van het paneel. De verhouding tussen de ruitvormige mazen van het bovenpaneel van de kuil en de kortste zijde van het paneel is twee ruitvormige mazen per vierkante maas, met uitzondering van de benen aan het uiteinde van het paneel aan beide zijden. ----------------* PB L 318 van 7.12.1984, blz. 23." _____________________ 290 BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE Verklaring van het Europees Parlement over uitvoeringshandelingen Het Europees Parlement verklaart dat de bepalingen van deze verordening in verband met uitvoeringshandelingen het resultaat zijn van een delicaat compromis. Teneinde vóór het aflopen van verordening (EG) nr. 850/98 eind 2012 een akkoord in eerste lezing te bereiken, heeft het Europees Parlement de mogelijkheid van uitvoeringshandelingen in verordening (EG) nr. 850/98 aanvaard in bepaalde specifieke gevallen. Het Europees Parlement benadrukt echter dat die bepalingen niet als een precedent opgevat of gebruikt mogen worden in het kader van om het even welke verordening die wordt aangenomen in overeenstemming met de gewone wetgevingsprocedure, en met name het Commissievoorstel voor een verordening tot wijziging van Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen. 291 P7_TA-PROV(2013)0045 Uitbanning en preventie van alle vormen van geweld jegens vrouwen en meisjes Resolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2013 over uitbanning en preventie van alle vormen van geweld tegen vrouwen en meisjes met het oog op de 57e Commissie van de VN inzake de positie van de vrouw (CSW) (2012/2922(RSP)) Het Europees Parlement, – gezien de in september 1995 in Peking gehouden vierde Wereldvrouwenconferentie, de verklaring van Peking en het in Peking onderschreven actieprogramma (Platform for Action), alsmede de daaropvolgende slotdocumenten betreffende verdere acties en initiatieven voor de uitvoering van de verklaring van Peking en het actieprogramma die tijdens de speciale VN-vergaderingen Peking +5 en Peking +10 respectievelijk op 9 juni 2000 en 11 maart 2005 werden aangenomen, – gezien het Verdrag van de Verenigde Naties van 1979 inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW), – gezien de mededeling van de Commissie van 1 maart 2006 getiteld "Een routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2006-2010" (COM(2006)0092), – gezien zijn resolutie van 25 februari 2010 over het Peking +15 - VN-actieprogramma voor gendergelijkheid1, – gezien zijn resolutie van 5 april 2011 over de prioriteiten en het ontwerp van een nieuw beleidskader van de EU voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen2, – gezien het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, – gezien de EU-richtsnoeren inzake geweld tegen vrouwen en de bestrijding van alle vormen van discriminatie van vrouwen (Raad Algemene Zaken van 8 december 2008), en het actieplan betreffende gendergelijkheid en verzelfstandiging van vrouwen in het kader van ontwikkeling als onderdeel van de in juni 2010 goedgekeurde conclusies van de Raad inzake de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling (Raad Buitenlandse Zaken), – gezien de notulen van de vergadering van de deskundigengroep inzake het voorkomen van geweld tegen vrouwen en meisjes van 17-20 september 2012 in Bangkok, – gezien het slotverslag van het forum van belanghebbenden van de VN inzake de preventie en uitbanning van geweld tegen vrouwen, bijeengekomen op 13 en 14 december 2012 in het hoofdkwartier van de VN, – gezien de vraag aan de Commissie over uitbanning en preventie van alle vormen van geweld tegen vrouwen en meisjes met het oog op de 57e Commissie van de VN inzake de 1 2 PB C 348 E van 21.12.2010, blz. 11. PB C 296 E van 2.10.2012, blz. 26. 292 positie van de vrouw (CSW) (O-00004/2013 - B7-0111/2013), – gezien artikel 115, lid 5, en artikel 110, lid 2, van zijn Reglement, A. overwegende dat geweld tegen vrouwen en meisjes nog altijd een van de meest ernstige wereldwijde en structurele mensenrechtenschendingen is, en dat dit verschijnsel los staat van de leeftijd, opleiding, inkomen of maatschappelijke positie van de slachtoffers of de geweldplegers, en zowel een gevolg als oorzaak van ongelijkheid tussen vrouwen en mannen is; B. overwegende dat geweld tegen vrouwen in alle landen van de wereld blijft voortbestaan als hardnekkige mensenrechtenschending en belangrijke belemmering voor de verwezenlijking van gendergelijkheid en verzelfstandiging van vrouwen; overwegende dat het vrouwen en meisjes over de gehele wereld treft, ongeacht factoren als leeftijd, klasse of economische achtergrond, en families en gemeenschappen schade toebrengt, aanzienlijke economische en maatschappelijke kosten met zich meebrengt, evenals een beperking en verzwakking van economische groei en ontwikkeling; C. overwegende dat alle vormen van geweld tegen vrouwen moeten worden aangepakt, namelijk lichamelijk, seksueel en psychologisch geweld, zoals bepaald in het actieprogramma van Peking, aangezien de mogelijkheid van vrouwen om mensenrechten en fundamentele vrijheden ten volle uit te oefenen door al deze vormen wordt beperkt; D. overwegende dat intimidatie en geweld tegen vrouwen een breed scala aan mensenrechtenschendingen omvatten, zoals: seksueel misbruik, verkrachting, huiselijk geweld, aanranding en seksuele intimidatie, prostitutie, handel in vrouwen en meisjes, schending van de seksuele en reproductieve rechten van vrouwen, geweld tegen vrouwen op het werk, geweld tegen vrouwen in conflictsituaties, geweld tegen vrouwen in gevangenissen of zorginstellingen, geweld tegen lesbiennes, willekeurige vrijheidsberoving, alsmede diverse schadelijke traditionele praktijken zoals genitale verminking, eermisdrijven en gedwongen huwelijken; overwegende dat al deze vormen van misbruik diepe mentale littekens kunnen achterlaten en in lichamelijk of seksueel opzicht schade of lijden kunnen veroorzaken, alsook het dreigen met zulke handelingen en dwang, en de algemene gezondheid van vrouwen en meisjes kunnen schaden, met inbegrip van hun reproductieve en seksuele gezondheid, en in een aantal gevallen tot de dood kunnen leiden; E. overwegende dat behalve genderongelijkheid en -discriminatie ook andere vormen van discriminatie, zoals discriminatie op grond van handicap of het behoren tot een minderheid, het risico voor vrouwen op blootstelling aan geweld en uitbuiting kunnen vergroten; overwegende dat in de huidige repliek op geweld tegen vrouwen en meisjes en in eventuele begeleidende preventiestrategieën niet voldoende rekening wordt gehouden met vrouwen en meisjes die onder diverse vormen van discriminatie gebukt gaan; F. overwegende dat er diverse structurele vormen van geweld tegen vrouwen bestaan, zoals de beperking van het recht van vrouwen om te kiezen, hun recht op hun lichamen en lichamelijke integriteit, hun recht op onderwijs en hun recht op zelfbeschikking, en de ontzegging van hun volledige burger- en politieke rechten; herinnert eraan dat een maatschappij waarin vrouwen en mannen niet verzekerd zijn van gelijke rechten, een structurele vorm van geweld tegen vrouwen en meisjes handhaaft; G. overwegende dat zowel plaatselijke als internationale ngo's, zoals belangenorganisaties en 293 ngo's die opvanghuizen voor vrouwen, alarmlijnen en ondersteuningsstructuren beheren, van essentieel belang zijn om vooruitgang te kunnen boeken op het gebied van uitbanning van geweld tegen vrouwen en op gender gebaseerd geweld; H. overwegende dat voor een doeltreffende aanpak voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen en op gender gebaseerd geweld internationale samenwerking en actie noodzakelijk zijn, evenals duidelijk engagement van politieke leiders op alle niveaus en meer substantiële financiering; I. overwegende dat de beleidsmaatregelen en acties van de VN voor de uitbanning van geweld tegen vrouwen en meisjes en op gender gebaseerd geweld van het grootste belang zijn om deze kwesties tot prioriteit te verheffen in internationale beleidsvorming en acties, en om de lidstaten aan te moedigen de kwestie van geweld tegen vrouwen systematischer aan te pakken; 1. bevestigt zijn engagement voor het actieprogramma van Peking en de hierin genoemde reeks maatregelen voor gendergelijkheid; herhaalt dat voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen en meisjes een gecoördineerde en multisectoriële aanpak noodzakelijk is, waarbij alle belanghebbende partijen zijn betrokken en ook de onderliggende oorzaken van geweld worden aangepakt, zoals directe en indirecte discriminatie, heersende genderstereotypes en een gebrek aan gelijke behandeling van vrouwen en mannen; 2. onderstreept het belang van een positief resultaat van de 57e Commissie van de VN inzake de positie van de vrouw (CSW) van 4-15 maart 2013, met inbegrip van de goedkeuring van een reeks toekomstgerichte, gezamenlijke conclusies die in belangrijke mate zullen bijdragen aan de uitbanning van geweld tegen vrouwen en meisjes, inclusief vrouwen met een handicap, inheemse vrouwen, migrantes, adolescentes en vrouwen met hiv/aids, en derhalve wereldwijd een verschil maken; 3. is van mening dat de uitbanning van discriminerende sociaal-culturele attitudes een van de belangrijkste prioriteiten moet vormen bij de aanpak van geweld tegen vrouwen en meisjes, daar deze attitudes de ondergeschikte rol van vrouwen in de maatschappij versterken en resulteren in de aanvaarding van geweld tegen vrouwen en meisjes, zowel in de privésfeer als in het openbaar, thuis en op het werk en in onderwijsinstellingen; hoopt in deze context dat er sneller vooruitgang wordt geboekt op het gebied van ontwikkeling van internationale wettelijke normen, vereisten en beleidsmaatregelen om diensten voor en bescherming van slachtoffers te verbeteren, bewustwording te vergroten teneinde gedrag en attitudes te veranderen en bovenal te zorgen voor een toereikende en consistente tenuitvoerlegging over de gehele wereld; 4. is van mening dat de EU en de lidstaten, teneinde efficiëntere spelers op wereldvlak te worden, hun inspanningen voor de uitbanning van geweld tegen vrouwen en op gender gebaseerd geweld ook op nationaal niveau moeten opvoeren; dringt er derhalve opnieuw bij de Commissie op aan een EU-strategie ter bestrijding van geweld tegen vrouwen voor te stellen, inclusief een richtlijn tot vaststelling van minimumnormen; dringt er in deze context ook bij de EU en de afzonderlijke lidstaten op aan het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld te ondertekenen en bekrachtigen; 5. verzoekt de Commissie en de lidstaten het beleid, de programma's en de beschikbare middelen om geweld binnen en buiten de EU het hoofd te bieden, te herzien, en hun 294 strategie te versterken met verbeterde instrumenten en ambitieuze doelstellingen; 6. verzoekt de EU en de lidstaten meer middelen toe te wijzen aan de uitbanning van geweld tegen vrouwen en meisjes op plaatselijk, nationaal, Europees en mondiaal niveau, en om ondersteuning te bieden aan actoren die zich inzetten voor de uitbanning van geweld tegen vrouwen en op gender gebaseerd geweld, met name aan ngo's die actief zijn op dit terrein; 7. spreekt zijn uitdrukkelijke steun uit voor de werkzaamheden van VN-Vrouwen (UN Women), een centrale speler in het VN-bestel voor het wereldwijd uitbannen van geweld tegen vrouwen en meisjes en het samenbrengen van alle relevante belanghebbende partijen teneinde beleidswijzigingen door te voeren en acties te coördineren; verzoekt alle VNlidstaten alsmede de EU om VN-Vrouwen meer financiële steun toe te kennen; 8. verzoekt de dienst voor extern optreden van de EU om meer inspanningen te leveren teneinde ervoor te zorgen dat de mensenrechten van vrouwen en meisjes worden beschermd en bevorderd in alle acties en dialogen waarbij de dienst is betrokken, en om meer vaart te zetten achter de tenuitvoerlegging van de EU-richtsnoeren inzake geweld tegen vrouwen en meisjes en de bestrijding van alle vormen van discriminatie van vrouwen, evenals om nauwere banden te creëren met de werkzaamheden ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en meisjes die in het kader van de ontwikkelingssamenwerking van de EU worden uitgevoerd, en tevens om steun te bieden aan verdedigers van vrouwenrechten, mensenrechten en rechten van lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen en transseksuelen (LGBT); 9. dringt aan op het ontwikkelen van programma's en institutionele mechanismen op internationaal en regionaal niveau, teneinde ervoor te zorgen dat preventiestrategieën ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en meisjes centraal staan in alle internationale acties die zijn bedoeld om humanitaire crises met betrekking tot conflict- en post-conflictsituaties of natuurrampen het hoofd te bieden; 10. verzoekt de EU haar volledige steun te geven aan de aanbeveling van de deskundigengroep, die inhoudt dat de Commissie van de VN inzake de positie van de vrouw (CSW) 2013 moet instemmen met de ontwikkeling van een algemeen uitvoeringsplan ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en meisjes, met speciale nadruk op de preventie van geweld en het bieden van monitoring en operationele sturing met betrekking tot de bestaande internationale verplichtingen (CEDAW en het actieprogramma van Peking) die door alle VN-lidstaten moeten worden goedgekeurd en in 2015 moeten ingaan; 11. verzoekt de EU de lancering van een wereldwijde actiecampagne voor de preventie van geweld tegen vrouwen en meisjes en op gender gebaseerd geweld te ondersteunen, teneinde verdere stappen te ondernemen om onze gemeenschappen en landen veilig te maken en de mensenrechten van vrouwen en meisjes over de gehele wereld volledig te eerbiedigen; is van mening dat deze campagne gebaseerd moet zijn op bestaande partnerschappen tussen staten en andere relevante partijen, met inbegrip van het maatschappelijk middenveld en vrouwenorganisaties; 12. verzoekt de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten om verslagen en voorstellen inzake geweld tegen vrouwen volledig in aanmerking te nemen; 13. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, en de 295 speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten. 296 P7_TA-PROV(2013)0046 Europees innovatiepartnerschap voor actief en gezond ouder worden Resolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2013 over het Europees innovatiepartnerschap voor actief en gezond ouder worden (2012/2258(INI)) Het Europees Parlement, – gezien de mededeling van de Commissie van 29 februari 2012 "Verdere ontwikkeling van het strategische uitvoeringsplan van het Europees innovatiepartnerschap voor actief en gezond ouder worden" (COM(2012)0083), – gezien het Internationale Actieplan van Madrid inzake vergrijzing van april 2002, – gezien Besluit nr. 940/2011/EU van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2011 betreffende het Europees Jaar voor actief ouder worden en solidariteit tussen de generaties, – gezien het strategische uitvoeringsplan van 17 november 2011 voor het Europese innovatiepartnerschap voor actief en gezond ouder worden, – gezien het advies van het Comité van de Regio's getiteld "Actief ouder worden: innovatie – slimme zorg – beter leven" van mei 20121, – gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over "Horizon 2020: stappenplannen voor ouder worden" van mei 20122, – gezien artikel 48 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A7-0029/2013), 1. is ingenomen met het voorstel van de Commissie voor een Europees innovatiepartnerschap (EIP) dat een nieuw gedachtepatroon bevordert waarin ouder worden wordt gezien als een kans voor de toekomst in plaats van als een last voor de maatschappij; benadrukt tevens dat deze kans niet beperkt moet blijven tot technische (ICT-) innovaties en het potentieel ervan voor de interne markt, voor bedrijfstakken en ondernemingen in de EU, aangezien ICToplossingen gebruikersvriendelijk moeten zijn en gericht op de eindgebruikers, en met name oudere personen; is van mening dat tevens een duidelijke en ondubbelzinnige strategie, op sociale doelstellingen steunende strategie moet worden gevolgd om de waarde van ouderen te bevorderen en formeel te erkennen, evenals de waarde van hun ervaring en van hun bijdrage aan de maatschappij en de economie, zonder stigmatisering of discriminatie; 2. wijst erop dat die strategie ook onderzoek naar nieuwe vormen van arbeidsmogelijkheden moet omvatten die passend en geschikt zijn voor ouderen; is van mening dat er meer gedetailleerd onderzoek moet worden gedaan naar de mogelijkheden en de meerwaarde van het inzetten van ouderen, zodat er richtsnoeren kunnen worden ontwikkeld met voor 1 2 PB C 225 van 27.7.2012, blz. 46. PB C 229 van 31.7.2012, blz. 13. 297 iedereen geldende en aanvaardbare oplossingen; benadrukt dat het demografische dividend van oudere generaties van aanzienlijke waarde kan zijn voor de maatschappij; 3. verzoekt de Commissie om formele opneming van zowel een gender- als een leeftijdsdimensie en derhalve de kwestie van het evenwicht tussen werk en gezin in te passen in haar strategie voor actief en gezond ouder worden; 4. wijst erop dat de vergrijzing van de maatschappij aan demografische veranderingen (geboortedaling) toe te schrijven is; 5. wijst erop dat ouderen de snelst groeiende leeftijdscategorie in Europa vormen; hoopt in dat verband dat de Commissie met het oog op een zo spoedig mogelijke totstandbrenging van infrastructuur, diensten en instrumenten om op deze maatschappijverandering te kunnen inspelen, de nationale regeringen, de lokale overheden, de WHO en zo veel mogelijk belanghebbenden blijft betrekken bij bewustmakingsmaatregelen op dit gebied; 6. wijst op de sterk uiteenlopende bevolkingssamenstelling in de lidstaten en op de aanzienlijke nationale, politieke en culturele verschillen in de wijze waarop wordt aangekeken tegen deze demografische uitdaging, en met name tegen de manieren om die aan te pakken en er plannen voor te maken; merkt op dat de levensverwachting in alle lidstaten voortdurend stijgt en dat er een aanzienlijke toename is van het aantal mensen dat blijft werken na zijn pensioen, met een activiteitsgraad van werknemers in de leeftijdsgroep van 65 t/m 74 jaar die tussen 2006 en 2011 met 15% is toegenomen; 7. beklemtoont dat het noodzakelijk is om naar oudere mensen te luisteren wanneer het gaat om de verstrekking van gezelschap in het kader van sociale programma's die inhouden dat jonge mensen zich bezighouden met ouderen en in ruil daarvoor van de waarde en ervaring van deze oudere mensen kunnen profiteren; meent dat het EIP steun uit het maatschappelijk middenveld moet ontvangen in de vorm van een hoger zorgniveau via diverse stichtingen en verenigingen; 8. beklemtoont dat participatie op voet van gelijkheid ook een grondrecht van ouderen is; 9. wijst erop dat mogelijkheden voor werk en vrijwilligerswerk, alsmede socialebeschermingsmaatregelen van essentieel belang zijn om te zorgen voor actief en gezond ouder worden; 10. merkt op dat ouderen behoefte hebben aan andere vormen van steun en verzorging, en dat diensten en oplossingen daarom altijd mensgericht en vraaggestuurd moeten zijn; 11. onderstreept dat discriminatie op grond van leeftijd met betrekking tot werk bestreden moet worden om ervoor te zorgen dat oudere werknemers hun baan kunnen houden of banenkansen hebben; 12. benadrukt dat de lokale en regionale actoren een belangrijke rol te spelen hebben met betrekking tot de modernisering, verbetering en rationalisering van de dienstverlening op het gebied van gezondheid en sociale diensten teneinde modellen te creëren waarmee betere resultaten voor de personen op de arbeidsmarkt worden gehaald; 13. onderstreept de noodzaak om het juiste kader te scheppen om mensen aan de arbeidsmarkt te laten deelnemen en productief te laten blijven, zowel door de arbeidsmarkt flexibeler te 298 maken middels de invoering van arbeidstijdrekeningen voor het leven en mogelijkheden voor deeltijdwerk en door voorzieningen te treffen voor verschillende vormen van arbeidscontracten die geschikt zijn voor oudere werknemers, alsmede flexibele pensioenregelingen, bijvoorbeeld door middel van deeltijdpensioenen of bonusjaren waarbij ervoor wordt gezorgd dat er altijd sprake is van adequate sociale bescherming; 14. steunt het voorstel van de Commissie om de definitie van actief en gezond ouder worden, zoals deze door de WHO is geformuleerd, over te nemen; benadrukt dat actief en gezond ouder worden betrekking heeft op de volledige levensduur en dat de bijzonderheden van de EU-context deel moeten uitmaken van de definitie, meer in het bijzonder de EU-prioriteiten inzake gezonde en ecologisch duurzame milieuomstandigheden, gezondheidsbewustheid, gezondheidspreventie, vroegtijdige screening gevolgd door een goede diagnosestelling en een doeltreffende behandeling, gezondheidsgeletterdheid, e-gezondheid, lichaamsbeweging, voedselveiligheid en goede voeding, gendergelijkheid, socialezekerheidsstelsels (met inbegrip van gezondheidszorg en ziektekostenverzekering) en socialebeschermingsregelingen; wijst erop dat ouderdom niet synoniem is met ziek zijn of gezondheidsproblemen hebben en dus niet geassocieerd of gelijkgesteld mag worden met afhankelijkheid en handicap; 15. steunt het voorstel van de Commissie om in het kader van de doelstellingen van Horizon 2020 het gemiddelde aantal gezonde levensjaren (HLY - Healthy Life Years) met twee jaar te verhogen, en is verheugd over de medische vooruitgang die de levensverwachting helpt stijgen; benadrukt echter dat een levensloopperspectief moet worden gehanteerd om dit ambitieuze doel te verwezenlijken; benadrukt dat toegang tot preventie en basiszorg geprioriteerd moet worden en dat er passende mechanismen moeten worden gecreëerd om de fnuikende gevolgen van chronische aandoeningen voor actief en gezond ouder worden tijdens de hele levensduur te bestrijden; 16. moedigt de Commissie en de lidstaten ertoe aan om gezondheid als een horizontale kwestie te beschouwen en dus gezondheidskwesties in te passen op alle EU-beleidsterreinen, met inbegrip van sociale zekerheid en sociale bescherming, werkgelegenheid en economisch beleid, gendergelijkheid en anti- en non-discriminatiebeleid; 17. verzoekt de Commissie om monitoring en om verstrekking van wetenschappelijk onderbouwde, volledige en voor iedereen toegankelijke gegevens over het vóórkomen en prevaleren van ziekten en (chronische) aandoeningen, en die gegevens te verwerken in strategieën en richtsnoeren inzake de beste manieren om actief en gezond ouder te worden; 18. verzoekt de lidstaten doeltreffende methoden voor de beoordeling en monitoring van ouderenmishandeling en van de gevolgen daarvan voor de gezondheid en het welzijn van de slachtoffers, en toegankelijke procedures te ontwikkelen voor bijstand aan en bescherming van slachtoffers; 19. benadrukt dat gezondheidskwesties in het volledige beleid van de Europese Unie – onder meer op het vlak van sociale zekerheid en sociale bescherming, werkgelegenheid en economie, gendergelijkheid en discriminatie – moeten worden ingepast; 20. spoort de Commissie ertoe aan de nadruk te blijven leggen op het feit dat het met twee jaar verhogen van het aantal gezonde levensjaren van onze burgers de hoofddoelstelling is en dat alle gekozen maatregelen meetbaar moeten bijdragen tot de verwezenlijking daarvan; 299 21. steunt het voorstel van de Commissie om als facilitator en coördinator van het Europees innovatiepartnerschap voor actief en gezond ouder worden (EIP-AHA) op te treden en in dialoog te treden met belanghebbenden die zowel de vraagzijde als de aanbodzijde vertegenwoordigen; merkt op dat de Commissie ervoor moet zorgen dat het EIP alle burgers van de EU ten goede komt, en in het bijzonder burgers die ondervertegenwoordigd zijn of het gevaar lopen te worden uitgesloten; is in dit verband ingenomen met het feit dat de rol van het EIP bij de verwezenlijking van de doelstellingen van de Innovatie-Unie, de digitale agenda, het initiatief inzake nieuwe vaardigheden voor nieuwe banen, het Europees platform tegen armoede en sociale uitsluiting en de gezondheidsstrategie van de EU, in mededeling (2012)0083 erkend wordt; 22. verzoekt de Commissie indicatoren te ontwikkelen waarmee gegevens over chronische aandoeningen en ouder worden beschikbaar komen die vergelijkbaar en volledig en gemakkelijk te raadplegen zijn, teneinde effectievere strategieën te ontwikkelen en zowel op Europees als nationaal niveau best practices te kunnen uitwisselen; 23. steunt het voorstel van de Commissie om de deelname van ouderen in besluit- en beleidsvormingsprocessen te bevorderen en regionaal en lokaal bestuur te stimuleren; benadrukt dat een op participatie gebaseerde bottom-upbenadering en naast de deelname van ouderen aan het sociaal en cultureel leven diepgaandere basisbeoordelingen en een regelmatige monitoring van de huidige en toekomstige behoeften en verlangens van ouderen en hun informele en formele zorgverleners vereisen; 24. benadrukt dat op plaatselijk niveau en via een op participatie gebaseerde bottomupbenadering verzamelde informatie en gegevens de beleidsmakers de kennis zullen opleveren die zij nodig hebben om beleid te maken dat aanvaardbaar en geschikt is voor plaatselijke gemeenschappen; verzoekt de Commissie daarom een op participatie gebaseerde bottom-upbenadering bij onderzoek verplicht te stellen, alsook de verdere ontwikkeling van relevante indicatoren en indexen, teneinde de huidige behoeften aan effectief beleid, programma's en diensten in kaart te brengen en te monitoren; 25. wijst de Commissie op het feit dat de beperkingen op het gebied van gezondheidszorg, zorgdiensten, sociale bescherming en sociale zekerheid die de Commissie en/of de lidstaten hebben goedgekeurd en uitgevoerd om in het licht van de huidige economische en financiële crisis financiële en budgettaire bezuinigingen op openbare uitgaven (voor gezondheid en sociale kwesties) door te voeren, op geen enkele manier mogen botsen met, of een negatieve impact mogen hebben op de fundamentele menselijke behoeften en waardigheid; benadrukt dat die bezuinigingen, tenzij zij gepaard gaan met weloverwogen, patiëntgerichte hervormingen, de ongelijkheid op maatschappelijk en gezondheidsgebied nog kunnen versterken en tot sociale uitsluiting kunnen leiden; benadrukt dat deze bezuinigingen negatieve gevolgen zullen hebben voor de algemene gezondheidsresultaten en de ongelijkheid op het vlak van gezondheid, sociale ongelijkheid en sociale uitsluiting zullen verergeren, waardoor de solidariteit tussen generatiegenoten en tussen generaties in het gedrang komt; verzoekt de lidstaten daarom een generatiepact uit te werken dat een duidelijke, ondubbelzinnige strategie omvat om de sociale cohesie veilig te stellen, de algemene gezondheidsresultaten te verbeteren en de ongelijkheden op het vlak van gezondheid weg te werken; beklemtoont dat er in deze strategieën moet worden gestreefd naar de optimale betaalbaarheid, beschikbaarheid en toegankelijkheid van gezondheids- en socialezorgregelingen; 300 26. benadrukt in dit verband dat er op lokaal, regionaal, nationaal en EU-niveau voldoende financiële middelen beschikbaar moeten zijn om kmo's en sociale ondernemingen te ondersteunen; betwijfelt of de van de belanghebbenden afkomstige middelen voor het EIPAHA-partnerschap toereikend zijn en spoort de Commissie ertoe aan voor de nodige financiering te zorgen; is ingenomen met de voorgenomen aanpassing van de EUfinancieringsinstrumenten om de impact van de middelen zo groot mogelijk te maken en spoort aan tot het starten en voortzetten van projecten zoals CASA, "Langer en beter leven", en andere projecten die de interoperabiliteit en de uitwisseling van kennis, gegevens en best practices bevorderen; meent dat het besluit om "Innovering voor gezond leven en actief ouder worden" voor de periode 2014-2015 tot prioritair thema van de kennis- en innovatiegemeenschappen (KIG's) van het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT) te verheffen, een stap in de goede richting is die een vervolg moet krijgen in concrete financieringsinstrumenten, bijvoorbeeld financiering uit het meerjarig financieel kader 2014-2020, met inbegrip van het ESF, het EFRO, het Europees programma voor sociale verandering en innovatie (EPSCI), het programma voor onderzoek en innovatie en Horizon 2020; 27. is van oordeel dat er verschillende financieringsinstrumenten nodig zijn - zoals het sociaalondernemerschapsfonds, het Europese durfkapitaalfonds en het European Angels Fund (EAF) om de toegang van sociale ondernemingen tot de financiële markten te bevorderen; 28. verwacht van de lidstaten dat zij bij het gebruik van de structuurfondsen meer aandacht hebben voor de leef- en werkomstandigheden van de oudere generatie, dat zij voor 2020 samen een generatievriendelijk Europa tot stand brengen en dat zij hun sociale infrastructuur uitbouwen om armoede onder ouderen te kunnen bestrijden; Pijler 1: Preventie, screening en vroegtijdige diagnose 29. is ingenomen met de benadering van de Commissie met betrekking tot de preventie van zwakte en functionele achteruitgang; spoort de Commissie ertoe aan een holistische aanpak ten aanzien van preventie te hanteren; wijst op het systematische verband tussen sociaaleconomische status en gezondheidsresultaten gedurende het leven; verzoekt de Commissie en de lidstaten structurele vraagstukken, zoals gebrek aan gezondheidsgeletterdheid, en sociaaleconomische ongelijkheid (die tot gezondheidsongelijkheid leidt) te bestrijden; beseft dat individuele verantwoordelijkheid een rol moet spelen bij de verbetering van de gezondheid, maar vindt het onjuist dat er druk wordt uitgeoefend op personen om hun gezondheid te verbeteren zonder dat structurele kwesties naar behoren worden aangepakt; verzoekt daarom de Commissie en de lidstaten structurele voorwaarden te scheppen waarmee structurele en gezondheidsongelijkheid, inclusief gebrek aan gezondheidsgeletterdheid, wordt aangepakt en de nodige financiële middelen beschikbaar te maken om het onderzoek naar de rol die de plaatselijke gemeenschappen kunnen spelen om deze ongelijkheid te bestrijden, te bevorderen; 30. verzoekt de Commissie en de bevoegde instanties in de lidstaten alle vormen van preventie te erkennen, stimuleren en financieren - d.w.z. bevordering van een gezonde levensstijl, regelmatige screening op ziekten en tijdig ingrijpen om het verloop van ziekten vanaf de eerste fasen te vertragen of om te keren - en preventieve maatregelen te nemen om de verslechtering van de gezondheidstoestand van mensen met chronische aandoeningen af te remmen; 301 31. wijst erop dat geestelijke flexibiliteit bevorderd kan worden door levenslang leren - ook op latere leeftijd - en dat aandoeningen als dementie daardoor kunnen worden teruggedrongen; 32. steunt de aanpak van de Commissie op het gebied van gezondheidsbevordering door middel van geïntegreerde programma's; benadrukt echter dat deze programma's moeten stoelen op wetenschappelijk aangetoonde feiten (die de huidige en toekomstige behoeften van ouderen weerspiegelen); benadrukt voorts dat deze programma's een deugdelijke aanpak moeten behelzen ten aanzien van kwesties die niet (volledig of rechtstreeks) verband houden met individueel gedrag, zoals milieuomstandigheden (lucht- en waterkwaliteit, lawaaivermindering, afvalbeheer), gezondheid en veiligheid op het werk (leeftijdsmanagement) en consumentenbescherming (voorschriften inzake marketing en reclame, voedselveiligheid, consumentenrechten); 33. steunt de aanpak van de Commissie met betrekking tot het bevorderen van meer lichaamsbeweging onder de bevolking om actief en gezond ouder worden in de hand te werken, waarbij het aantekent dat gebrek aan regelmatige lichaamsbeweging tot gezondheidsproblemen leidt die volgens de WHO de vierde risicofactor voor overlijden vormen; is verontrust over het feit dat de meeste EU-burgers de aanbevelingen voor dagelijkse lichaamsbeweging niet nakomen; 34. pleit ervoor om een nauwere link te leggen tussen gezond ouder worden en meer lichamelijke oefening in onderwijsprogramma's; wijst op het belang van keuzes in het dagelijks leven (lichaamsbeweging, voedingspatroon e.d.) voor de preventie van gezondheidsproblemen; verzoekt de Commissie en de bevoegde instanties van de lidstaten actie te ondernemen om mensen van alle leeftijden aan te sporen meer te bewegen om hun individuele gezondheid te verbeteren en zo meer jaren in goede gezondheid te kunnen leven, wat ook aanzienlijke voordelen meebrengt voor de maatschappij voor wat betreft de volksgezondheid in het algemeen en de financiële resultaten; 35. is ingenomen met het strategisch uitvoeringsplan van het Europees innovatiepartnerschap voor actief en gezond ouder worden, en met name over de nadruk die daarin gelegd wordt op samenwerking tussen de Commissie, de lidstaten, de industrie en het bedrijfsleven, publieke en particuliere belanghebbenden en beroepsbeoefenaars uit de gezondheids- en zorgsector, en organisaties die ouderen en patiënten vertegenwoordigen, de uitwisseling en overdracht van goede ideeën en best practices (bijvoorbeeld het digitale platform "Marktplaats"), en het optimaliseren van de bestaande financieringsinstrumenten; onderstreept dat ouder worden moet worden gezien als een kans en niet als een last en dat de waarde van ouderen, hun ervaring en hun voortdurende bijdrage aan de maatschappij moeten worden erkend en bevorderd; is tevreden met de duidelijke opzet van de Commissie om de vitaliteit en waardigheid van ouderen in Europa te bevorderen door seniorengerichte innovatie, te werken aan een sterkere "cultuur van actief ouder worden" in een generatievriendelijk Europa en dit proces samen met erkende partners uit onderzoek en het maatschappelijk middenveld vorm te geven; 36. herinnert eraan dat de informele en niet-formele opleiding van oudere werknemers beter moet worden erkend, met name de opleiding in de vorm van vrijwilligerswerk en informele zorg; 37. verzoekt de Commissie in de eerste plaats aandacht te besteden aan de factoren die beïnvloeden hoe de Europese bevolking ouder wordt, zoals het alcohol- en tabakgebruik; 302 Pijler 2: Zorg en behandeling 38. steunt de doelstelling van de Commissie om geïntegreerde zorg- en behandelingsstelsels verder te ontwikkelen; verzoekt de lidstaten en bevoegde instanties derhalve om, rekening houdend met de deugdelijkheid van bestaande, geprefereerde en toekomstige zorg- en behandelingsstelsels en met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel op het vlak van de volksgezondheid, nationale, regionale en lokale zorg- en behandelingssystemen uit te werken die een holistische en geïntegreerde benadering inhouden van leeftijdgerelateerde aandoeningen; verzoekt de Commissie de lidstaten hierbij te assisteren en daarbij rekening te houden met regionale en lokale verschillen in de verwachtingen, normen en waarden van burgers; spoort de Commissie ertoe aan gebruik te maken van de werkzaamheden van het Europees Geneesmiddelenbureau betreffende geneesmiddelen bij oudere mensen en die werkzaamheden te integreren teneinde de toegang van oudere patiënten tot veilige en aangepaste geneesmiddelen te verbeteren; 39. juicht het voornemen van de Commissie toe om regelingen op het gebied van case management, alsmede zorgplannen, in te voeren; meent dat een klant/patiëntgerichte aanpak weliswaar nodig is, maar dat de kosten voor een dergelijke aanpak in termen van inzet van opgeleide zorgverleners en gebruik van geschikte "hulpmiddelen" niet uitsluitend door de individuele burger moeten worden opgebracht, maar als een maatschappelijke verantwoordelijkheid worden beschouwd, waarbij solidariteit tussen en onder generaties wordt gewaarborgd; is van mening dat er aandacht moet worden geschonken aan nieuwe vormen van solidariteit die in het potentieel van de oudere generatie schuilgaan en die een plaats moeten krijgen in de aanpak van zorgvraagstukken; 40. moedigt het streven van de Commissie aan om van e-gezondheid een significant en substantieel onderdeel te maken van toekomstige zorg- en behandelingsstelsels; beseft echter dat het mogelijk is dat e-gezondheidsoplossingen ondanks de voordelen ervan niet voor een belangrijke verbetering van de algemene gezondheidsresultaten zullen zorgen, met inbegrip van psychologisch welzijn, als die oplossingen bestaan in het vervangen van menselijke interactie in plaats van deel uit te maken van een persoonlijke benadering tussen patiënten en beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg; is van oordeel dat egezondheidstechnologie niet ten koste mag gaan van de vertrouwensrelatie tussen oudere mensen en beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg; 41. begrijpt dat de Commissie zorg- en behandelingsstelsels rendabeler wil maken; benadrukt echter dat de voortdurende toename van de algehele kosten voor gezondheidszorg en sociale steun niet uitsluitend aan de vergrijzing kan worden geweten; beseft dat de toename van het aantal chronische aandoeningen een belangrijke rol speelt in de stijgende kosten van gezondheidszorg en sociale ondersteuning; tekent daar echter bij aan dat, als de kosten van de gezondheidszorg steeds meer gedragen door de individuele personen, er waarschijnlijk een vicieuze cirkel zal ontstaan waarin de gezondheid en het welzijn van mensen in het gedrang komen omdat zij dan wellicht gedwongen worden hun vaak beperkte middelen op een andere manier te gebruiken of om medische behandeling, bijstand en goede voeding uit te stellen of te stoppen of er zelfs helemaal van af te zien, waardoor de kosten van gezondheidszorg en sociale ondersteuning uiteindelijk steeds hoger zullen worden, zowel voor het individu als voor de maatschappij; 42. onderkent de doelstelling van de Commissie om iets te doen aan de wettelijke en bestuursrechtelijke onzekerheden en de verbrokkeling van de markt, maar wijst er met klem 303 op dat bij alle noodzakelijke markthervormingen rekening moet worden gehouden met een belangrijk vereiste, nl. dat de gezondheidszorg betaalbaar moet blijven voor de burgers, en dat de bevoegdheden van nationale of regionale regeringen en plaatselijke overheden met betrekking tot gezondheidszorg en sociale bescherming erkend, geëerbiedigd en nageleefd moeten worden, onverminderd de noodzaak te investeren in gemeenschapsgerichte zorgstelsels; 43. stelt dat verdere hervormingen van de pensioenstelsels noodzakelijk zijn om ze toereikend, duurzaam en zeker te houden, waarbij bijzondere aandacht moet worden besteed aan een vermindering van de salaris- en bijgevolg de pensioenkloof tussen vrouwen en mannen, en dat de pensioenniveaus tevens voor de komende generaties voorspelbaar moeten zijn; dringt met het oog daarop aan op meer samenhang tussen de daadwerkelijke pensioengerechtigde leeftijd, de officiële pensioengerechtigde leeftijd en de levensverwachting; doet een beroep op de lidstaten die de wettelijke pensioenleeftijd hebben verhoogd of zullen verhogen, de tewerkstelling van ouderen aan te moedigen via vrijstellingen op het gebied van belastingen en sociale zekerheid; 44. verzoekt de Commissie een algehele analyse te geven van het Europees potentieel voor de zorg in relatie tot het zorgpotentieel van de lidstaten, gelet op het nijpende tekort aan gezondheidswerkers in bepaalde lidstaten ten gevolge van de aantrekkelijker arbeidsvoorwaarden in andere Europese landen; 45. verzoekt de Commissie een strategie te ontwikkelen met het oog op gelijke kansen voor alle Europese burgers op het gebied van de zorg, en de totstandbrenging van een systeem van samenwerking tussen de Europese landen waar gezondheidswerkers massaal naar het buitenland trekken en de landen die daarvan profiteren; 46. stelt dat beleid dat erop is gericht om te zorgen voor een evenwicht tussen gezins- en beroepsleven, vrouwen in staat stelt om beter om te gaan met ouder worden, aangezien werk zorgt voor een hogere levenskwaliteit; is van oordeel dat een dergelijk beleid vrouwen ook in staat stelt de salariskloof te vermijden, alsmede het hiermee verband houdende risico van armoede later in het leven, omdat het gevolgen heeft voor de hoogte van de betaalde pensioenbijdragen als vrouwen om gezins- en beroepsleven te combineren moeten kiezen voor deeltijds, gelegenheids- of atypisch werk; 47. acht het noodzakelijk de toereikendheid van de pensioenen te versterken door genderdiscriminatie op de arbeidsmarkt te bestrijden, met name door de loopbaan- en de salariskloof te verminderen; 48. onderstreept de noodzaak van de eigen verantwoordelijkheid, in het besef dat individuen ook moeten nadenken over wat zij kunnen doen om hun pensioenleeftijd veilig te stellen; benadrukt dat ook familie en de solidariteit tussen de generaties een cruciale rol spelen; Pijler 3: actief ouder worden en zelfstandig wonen 49. is verheugd over de aanpak van de Commissie ten aanzien van actief ouder worden en zelfstandig wonen, meer in het bijzonder over haar brede visie ten aanzien van de rol en het belang van de "plaats bij het ouder worden", aangezien de radius of perimeter waarin mensen hun leven leiden almaar krimpt naarmate zij ouder worden en ouderen er doorgaans voor kiezen zo lang mogelijk zelfstandig te wonen en een actieve rol in hun gemeenschap te blijven vervullen; benadrukt dat ouderen ertoe moeten worden aangemoedigd om zo lang 304 als redelijkerwijs mogelijk is zelfstandig in hun eigen huis te blijven wonen als zij dat wensen, met als doel de verstoring van hun dagelijkse gewoonten, zowel op fysiek als op mentaal vlak, te beperken; beklemtoont tevens dat het bejaardentehuis niet de enige oplossing is, maar dat ook intergenerationeel samenleven en op alle vlakken actieve buurten daartoe kunnen bijdragen; beschouwt het gemeenschappelijk programma Ambient Assisted Living (GP AAL) daarbij als belangrijk instrument om het dagelijks leven van mensen door middel van technische hulpmiddelen te vergemakkelijken; 50. spoort de Commissie ertoe aan om in haar beoordeling van oplossingen voor zelfstandig wonen rekening te houden met de problemen die voortvloeien uit de in talrijke lidstaten bestaande kloof tussen de gemiddelde verwachte levensduur in goede gezondheid en de pensioenleeftijd, die inhoudt dat veel mensen potentieel een periode doormaken waarin ze niet meer in staat zijn te werken maar nog niet in aanmerking komen voor de uitkering van een volledig pensioen; 51. herinnert eraan dat bejaarden een troef zijn voor onze maatschappijen en dat het van essentieel belang is van hun kennis en ervaring op alle terreinen van het leven te profiteren en hun zelfstandig leven zo lang mogelijk te ondersteunen; 52. is van oordeel dat het van cruciaal belang is het informatie-isolement van de oudere generatie te bestrijden en dat de toegang tot en het gebruik van nieuwe technologieën een van de wezenlijke instrumenten vormen voor actief en gezond ouder worden en de sociale inclusie van bejaarden; 53. verzoekt de Commissie zich in te zetten voor reële toegankelijkheid in de leefomgeving door steun voor aanpassing van woningen van ouderen omwille van hun zelfstandigheid; beklemtoont dat aanpassing van woningen de beste preventie biedt tegen huiselijke ongevallen, die de oorzaak kunnen zijn van zware handicaps en de daaruit voortvloeiende aanzienlijke kosten voor de overheid en voor familieleden, en die actief en gezond ouder worden in de weg staan; 54. steunt het doel van de Commissie om leeftijdsvriendelijke omgevingen tot stand te brengen om te voorkomen dat het potentieel van ouderen en de vaardigheden die zij (nog) hebben gehinderd worden door hun omgeving, en om hen te helpen hun fysieke en cognitieve vaardigheden zo lang mogelijk te behouden en in een vertrouwde en veilige leefomgeving te wonen, zodat ook sociaal isolement voorkomen wordt; verzoekt de Commissie echter de totstandbrenging van omgevingen die voor iedereen zijn ontworpen ("design for all") te stimuleren en benadrukt dat deze milieus in een brede context moeten worden gezien en niet alleen de gebouwde stedelijke en plattelandsomgeving met comfortabele, veilige en toegankelijke huizen, bestrating, steden, enz. moeten omvatten, maar ook de sociale, psychologische, ecologische, culturele en natuurlijke omgeving, waarin diverse vormen van activiteiten worden aangeboden en elk individu de kans heeft op persoonlijke verwezenlijking en gedeelde motivatie; beklemtoont dat ouderen in deze stedelijke omgeving beter moeten kunnen profiteren van de voordelen van het leven in een dichtbevolkt gebied dankzij een makkelijkere toegang tot essentiële faciliteiten, en wijst erop dat veel mensen ondanks de voortschrijdende verstedelijking nog steeds op het platteland wonen, waar eveneens innoverende oplossingen nodig zijn; 55. wijst er eveneens op hoe belangrijk het is de inrichting van huizen van ouderen zo aan te passen dat huishoudelijke ongevallen en valpartijen beter worden voorkomen en ouderen langer zelfstandig kunnen blijven wonen; spoort de lidstaten ertoe aan ervoor te zorgen dat 305 ouderen in aanmerking komen voor subsidie voor de aanpassing van woningen; pleit voor maatregelen die verhinderen dat oudere en aan huis gebonden personen geïsoleerd raken en die het stigma van al dan niet leeftijdsgebonden aandoeningen doorbreken; 56. benadrukt de noodzaak van een evenwicht tussen landelijke en stedelijke gebieden op het vlak van ouderenzorg; is van mening dat de problemen inzake mobiliteit waarmee oudere mensen in plattelandsgebieden te maken krijgen, moeten worden aangepakt door middel van technologische ICT-innovaties; 57. onderstreept dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan de inclusie van ouder wordende mensen die in afgelegen gebieden wonen of die in meer dan één opzicht benadeeld zijn; 58. steunt het streven van de Commissie om leeftijdsvriendelijke omgevingen te creëren, teneinde te voorkomen dat de potentiële (en resterende) mogelijkheden van ouderen door hun omgeving worden belemmerd; benadrukt dat deze omgevingen in een brede context moeten worden opgevat en niet alleen betrekking dienen te hebben op de gebouwde omgeving, maar ook op de sociale, psychologische, culturele en natuurlijke omgeving; spoort de Commissie in dit verband ook aan een Europese Toegankelijkheidswet voor te stellen; 59. verzoekt de Commissie de bestaande oplossingen en best practices op het gebied van de aanpak voor actief ouder worden onder de loep te nemen om tot een nieuwe benadering te komen en een alomvattend en passend systeem voor actief ouder worden op te zetten in alle lidstaten; 60. stelt voor dat voor actief ouder worden plaats wordt ingeruimd in het beleid van de Unie in het kader van titel XII (inzake onderwijs en sport) van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie; 61. wijst erop dat de verwijdering van obstakels in de gebouwde omgeving ten behoeve van gehandicapten ook ten goede komt aan ouderen, die daardoor langer onafhankelijk en actief kunnen blijven; acht het daarom van belang dat deze werkzaamheden ook in kleinere plaatsen worden uitgevoerd, waar veel ouderen wonen; 62. bepleit dat mensen aangespoord worden "actieve gepensioneerden" te worden; 63. verzoekt de Commissie voorstellen in te dienen ter bestrijding van discriminatie van ouderen bij de toegang tot de arbeidsmarkt, op de werkplek en bij het verrichten van arbeid, met het oog op de totstandbrenging van een consequent generatievriendelijke arbeidswereld; 64. verzoekt de werkgevers, indien nodig, hun inspanningen op te voeren om de arbeidsomstandigheden aan de gezondheidstoestand en de capaciteiten van oudere werknemers aan te passen en een positiever beeld van senioren op de werkplek te bevorderen; 65. wijst erop dat ouder worden niet alleen uitdagingen inhoudt, maar ook mogelijkheden biedt, met name innovatiemogelijkheden die op lange termijn kunnen bijdragen tot het scheppen van banen en een toename van de economische gezondheid in Europa; 306 Horizontale kwesties 66. is verheugd over de aanpak van de Commissie ten aanzien van financieringsinstrumenten, normaliseringsprocessen, archiefopbouw, synergie en vereenvoudigde samenwerking en uitwisseling van best practices tussen de lidstaten; benadrukt echter dat het een eerste vereiste is dat deze doelstellingen aan werkelijke behoeften en verlangens worden gekoppeld (d.w.z. dat beleidsmaatregelen, programma's en diensten empirisch onderbouwd zijn en dus door representatieve beoordeling en regelmatige monitoring worden ondersteund, zodat een leeftijdsvriendelijke Unie snel en makkelijk tot stand kan worden gebracht); verzoekt de Commissie daarom de ontwikkeling van gestandaardiseerde instrumenten voor beoordeling en toezicht op gang te brengen zodat de benodigde gegevens worden geleverd voor gedegen beleidsaanbevelingen, programontwikkeling en zorgverlening; 67. steunt de aanpak van de Commissie ten aanzien van leeftijdsvriendelijke innovaties; verzoekt de Commissie echter ervoor te zorgen dat deze innovaties op eindgebruikers gericht zijn en gebruiksvriendelijk zijn en hun potentieel actief meenemen; verzoekt de Commissie daarom een methode te ontwikkelen aan de hand waarvan de huidige en toekomstige behoeften van ouderen kunnen worden geëvalueerd, en de eindgebruikers meer te betrekken bij haar beleid en haar financieringsprogramma's; brengt in herinnering dat zaken die op de behoeften van ouderen worden afgestemd, doorgaans alle generaties ten goede blijken te komen; 68. stelt dat er behoefte is aan betere coördinatie tussen de verschillende niveaus waarop wordt gezocht naar oplossingen voor actief en gezond ouder worden en aan meerlagige governance op dit terrein; is van mening dat de regionale en plaatselijke overheden niet louter als uitvoerders moeten worden beschouwd maar bij het gehele proces van besluitvorming en beoordeling betrokken moeten worden; 69. benadrukt de belangrijke rol van de lokale en regionale actoren bij de modernisering, verbetering en rationalisering van de dienstverlening op het gebied van gezondheid en sociale diensten teneinde modellen te creëren waarmee betere resultaten voor de personen op de arbeidsmarkt worden gehaald; 70. is ingenomen met de bestaande initiatieven betreffende toegankelijkheid, zoals de Access City Award (prijs voor de best toegankelijke stad); vraagt dat de Commissie ambitieuze Europese toegankelijkheidswetgeving goedkeurt met als doel de markt van toegankelijke goederen en diensten te ontwikkelen; 71. pleit voor het idee om informele opleiding aan te bieden aan leden van jongere generaties zodat deze gewone basisdiensten kunnen verstrekken aan oudere mensen; 72. wijst op het wezenlijke belang van meer investeringen in en uitgaven voor onderwijs, opleidingen en vervolgopleidingen, waarbij de prioriteit dient te liggen bij "een leven lang leren" en de bevordering van gezonde levenswijzen om ervoor te zorgen dat een generatievriendelijke arbeidswereld ontstaat en ook oudere werknemers zich in een veranderende technologische omgeving staande kunnen houden; dringt er in verband hiermee op aan dat sterk de nadruk wordt gelegd op een leven lang leren in het kader van het "Erasmus voor iedereen"-programma, dat een effectief instrument is ter bevordering van onderwijs en permanente beroepsontwikkeling voor burgers van de Unie van alle leeftijden; 307 73. benadrukt het feit dat er behoefte is aan een holistische aanpak van ouder worden en aan een algemene ontwikkeling en hervorming, niet alleen op het gebied van een leven lang leren en de arbeidsmarkt, maar ook met betrekking tot de toegang hiertoe, met inbegrip van factoren zoals vervoer, infrastructuur en gebouwen; 74. onderstreept de noodzaak van het invoeren van systemen voor de ondersteuning van mantelzorgers; 75. steunt de aanpak van de Commissie ten aanzien van de bevordering van de creatie van leeftijdsvriendelijke omgevingen, die moeten worden beschouwd als een cruciale hulp voor actief en gezond ouder worden gedurende de volledige levensduur; wijst er evenwel op dat het bevorderen van de creatie van leeftijdsvriendelijke omgevingen niet volstaat om daadwerkelijke verbeteringen tot stand te brengen op het vlak van onder meer de mobiliteit van personen, de begaanbaarheid van wijken, de faciliteiten van gemeenschappen voor sociale participatie en de toegang tot hoogwaardige en betaalbare gezondheidszorg en zorgverlening alsook aangepaste en betaalbare huisvesting; 76. is ingenomen met de doelstelling ouderdomsvriendelijke omgevingen te bevorderen als essentieel instrument om oudere werknemers en werkzoekenden te ondersteunen en inclusieve samenlevingen te bevorderen die gelijke kansen bieden voor iedereen; 77. onderstreept het belang van het garanderen van de gezondheid en veiligheid op het werk als een voorwaarde voor een duurzaam beroepsleven en actief ouder worden, met name voor werknemers met handicaps of chronische aandoeningen; wijst erop dat ICT en machines hierbij een centrale rol kunnen spelen door de fysieke taken voor onze verouderende beroepsbevolking te vergemakkelijken; verzoekt de Commissie en de lidstaten de technologie in kwestie in voorkomend geval te bevorderen; is verheugd over de erkenning van het belang van preventie in de eerste pijler van het strategische uitvoeringsplan; is ervan overtuigd dat preventie ook een centrale rol speelt op het werk via een verbetering van de gezondheid op het werk en een hieruit voortvloeiende vermindering van de druk op de stelsels voor gezondheidszorg en langdurige zorg; 78. is ervan overtuigd dat uitgebreide hervormingen noodzakelijk zijn om ernstige tekorten met betrekking tot de toegang tot de arbeidsmarkten te voorkomen en te vermijden, omdat deze tekorten de economische stagnatie zouden verergeren en een bedreiging zouden vormen voor het welvaartspeil in Europa; onderstreept in dit verband het feit dat een ruim perspectief moet worden ontwikkeld om rekening te houden met kwesties als economisch beleid, werkgelegenheid, sociale zekerheid, sociale bescherming, de gelijkheid van vrouwen en mannen en discriminatie; 79. verheugt zich over de huidige initiatieven betreffende normalisering zoals de mandaten op het vlak van "design for all" en de toegankelijkheid van ICT en van de gebouwde omgeving; stelt vast dat de Commissie zich ertoe verbonden heeft gelijkaardige initiatieven te lanceren voor Europese normen inzake e-gezondheid en zelfstandig leven; vraagt dat de Commissie en de voor normalisering bevoegde instanties gebruikers in grotere mate bij deze initiatieven betrekken, zodat hun behoeften naar behoren in aanmerking worden genomen; 80. verzoekt de Commissie en de lidstaten campagnes te starten ter verbetering van de perceptie bij de bevolking van de bijdrage en de productiviteit van oudere werknemers, met name diegenen met handicaps of chronische aandoeningen; 308 81. is van mening dat ouderen behoefte hebben aan een adequaat inkomensniveau, huisvesting, toegang tot alle soorten diensten op het gebied van gezondheid en op sociaal en cultureel gebied en sterke sociale netwerken om hun levenskwaliteit te verbeteren en ook dat zij behoefte hebben aan mogelijkheden om, indien zij dat wensen, een bijdrage te blijven leveren op de arbeidsmarkt, zonder beperkingen die voortvloeien uit leeftijdsdiscriminatie; 82. benadrukt het feit dat het belangrijk is oudere vrijwilligers en generatieoverschrijdend vrijwilligerswerk te ondersteunen; is van mening dat vrijwilligerswerk en initiatieven van ouderen voor ouderen ten behoeve van de verouderende bevolking een instrument kunnen zijn van inclusie en tegelijk een redelijke bijdrage kunnen leveren tot de duurzaamheid van de systemen voor langetermijnzorg; moedigt daarom ontwikkeling en innovatie op dit gebied aan; o o o 83. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie. 309 P7_TA-PROV(2013)0047 Voorbereidingen COP 16 CITES Resolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2013 over de strategische doelstellingen van de EU voor de 16e bijeenkomst van de Conferentie van de partijen bij de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (CITES), die van 3 t/m 14 maart 2013 in Bangkok (Thailand) zal plaatsvinden (2012/2838(RSP)) Het Europees Parlement, – gezien de aanstaande 16e bijeenkomst van de Conferentie van de partijen (CoP16) bij de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (CITES), die van 3 t/m 14 maart 2013 in Bangkok (Thailand) zal plaatsvinden, – gezien de vragen aan de Raad en de Commissie over de belangrijkste doelstellingen voor de CoP16 bij de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (CITES), die van 3 t/m 14 maart 2013 in Bangkok (Thailand) zal plaatsvinden (O-000201/2012 – B7-0109/2013 and O-000202/2012 – B7-0110/2013), – gezien artikel 115, lid 5, en artikel 110, lid 2, van zijn Reglement, A. overwegende dat CITES met 177 partijen, waaronder de 27 lidstaten van de Europese Unie, 's werelds grootste overeenkomst is voor de instandhouding van in het wild levende dier- en plantensoorten en de voorkoming van overexploitatie ervan door de internationale handel; B. overwegende dat de doelstelling van CITES is ervoor te zorgen dat de internationale handel in wilde dieren en planten geen bedreiging vormt voor het overleven ervan in het wild; C. overwegende dat welvaart op de lange termijn moet prevaleren boven economische belangen op korte termijn; D. overwegende dat de exploitatie van wilde soorten, de illegale handel in wilde dieren en planten, de vernietiging van habitats, de klimaatverandering en de consumptie van natuurlijke hulpbronnen door de mens de belangrijkste oorzaken zijn van de verschraling van de biodiversiteit; E. overwegende dat de afbakening van intacte bossen en het wegenvrij houden van gebieden kosteneffectieve methoden zijn om de biodiversiteit en ecosysteemdiensten in stand te houden; F. overwegende dat in bijlage 4 van Resolutie Conf. 9.24 (rev. CoP15) over CITES verwezen wordt naar voorzorgsmaatregelen die bij wijziging van de bijlagen in overweging genomen of uitgevoerd moeten worden; G. overwegende dat de besluiten van CITES op wetenschappelijke gegevens gebaseerd 310 moeten zijn; H. overwegende dat in het kader van CITES de soorten op basis van hun staat van instandhouding en omvang van de internationale handel zijn opgenomen in bijlagen, waarbij bijlage I soorten bevat die met uitroeiing bedreigd zijn en waarin commerciële handel verboden is en bijlage II soorten bevat waarin de handel moet worden gecontroleerd om een gebruik te voorkomen dat niet te verenigen is met hun overleven; I. overwegende dat de in CITES-bijlage I opgenomen soorten sterk beschermd worden en elke commerciële handel in daarin opgenomen soorten verboden is; overwegende dat elke vergunning om in beslag genomen exemplaren of producten (bijvoorbeeld ivoor, tijgerbeenderen of hoorn van neushoorns) te verkopen het doel van de CITESovereenkomst zou ondermijnen; J. overwegende dat uit periodieke evaluatie is gebleken dat CITES een succes is voor bepaalde in bijlage I opgenomen soorten die nu naar bijlage II kunnen worden verplaatst; K. overwegende dat in Aichi-doelstelling 12 van het strategisch plan voor biodiversiteit 2011-2020 in het kader van het Verdrag inzake biologische diversiteit wordt bepaald dat uiterlijk in 2020 de uitroeiing van soorten waarvan bekend is dat zij bedreigd zijn, voorkomen is en dat hun staat van instandhouding, vooral van de soorten waarvan de populatie het meest achteruitgaat, verbeterd en ondersteund is; L. overwegende dat in Aichi-doelstelling 6 van het strategisch plan voor biodiversiteit 20112020 in het kader van het Verdrag inzake biologische diversiteit wordt bepaald dat uiterlijk in 2020 alle vissen, ongewervelde dieren en waterplanten duurzaam, legaal en volgens de ecosysteemgerichte aanpak beheerd en geoogst worden, zodat overbevissing wordt voorkomen, herstelplannen en -maatregelen uitgevoerd worden voor alle overbeviste soorten, de visserij geen belangrijke negatieve effecten heeft op bedreigde soorten en kwetsbare ecosystemen en de gevolgen van de visserij voor de bestanden, soorten en ecosystemen binnen aanvaardbare ecologische grenzen blijven; M. overwegende dat transparantie van de besluitvorming in internationale milieu-instellingen een cruciale factor is voor de doeltreffende werking van deze instellingen; overwegende dat in het slotdocument van de Rio+20-conferentie, "The Future We Want", wordt herbevestigd dat "om onze doelstellingen op het gebied van duurzame ontwikkeling te bereiken, we op alle niveaus doeltreffende, transparante, controleerbare en democratische instellingen nodig hebben"; en overwegende dat de bevordering van transparantie ook deel uitmaakt van de "Strategische visie voor CITES: 2008 - 2013", die deel uitmaakt van Resolutie Conf. 14.2 over de CITES-overeenkomst; N. overwegende dat in het huidige CITES-reglement is bepaald dat geheime stemmingen "normaal niet gebruikt worden" voor andere kwesties dan de verkiezing van functionarissen en gastlanden; overwegende dat ondanks deze regel een groot aantal beslissingen op de laatste CoP bij geheime stemming werd genomen; overwegende dat geheime stemmingen regelmatig gebruikt worden voor gevoelige en belangrijke kwesties, zoals met betrekking tot mariene soorten of de handel in ivoor; O. overwegende dat de haringhaai uiterst gevoelig is voor overbevissing; P. overwegende dat de hamerhaai wereldwijd bedreigd wordt door de internationale handel 311 in vinnen en de bijvangst, die een historische afname van de populaties hebben veroorzaakt; Q. overwegende dat de aanzienlijk toegenomen olifantenstroperij momenteel de olifantenpopulaties in alle vier Afrikaanse subregio's treft en aanleiding geeft voor ernstige en toenemende bezorgdheid; overwegende dat de hoeveelheden in beslag genomen illegaal ivoor tussen 2009 en 2011 een ongekende hoogte hebben bereikt; R. overwegende dat de niet-duurzame en onethische trofeejacht heeft geleid tot een grootschalige achteruitgang van in CITES-bijlage I en II opgenomen bedreigde soorten; overwegende dat de trofeejacht de doelstelling van de CITES-overeenkomst ernstig ondermijnt; S. overwegende dat wegens een gebrek aan doeltreffende handhaving de in CITES-bijlage I en II opgenomen bedreigde soorten nog steeds uit winstbejag worden gedood; T. overwegende dat ongeveer 80 % van de neushoornpopulatie van Afrika te vinden is in Zuid-Afrika; overwegende dat de stroperij op deze dieren in alle landen waar zij voorkomen snel toeneemt; U. overwegende dat er nog steeds illegaal gehandeld wordt in tijgers en andere in bijlage I opgenomen Aziatische grote katachtigen, maar dat er aan CITES te weinig verslag wordt uitgebracht over handhavingsmaatregelen, en meer specifiek over de naleving van CITES-besluit 14.69, waar de EU zich in 2007 achter schaarde, om de tijgerfokkerij af te bouwen en ervoor te zorgen dat tijgers niet gefokt worden voor de handel (de binnenlandse handel incluis) in de delen of afgeleide producten daarvan; V. overwegende dat de klimaatverandering een aanzienlijke bedreiging vormt voor de ijsbeer (Ursus maritimus); overwegende dat de jacht op en de commerciële handel in delen van ijsberen ook een belangrijke bedreiging vormen; W. overwegende dat de Europese Unie een belangrijke invoermarkt is van reptielen die als huisdier worden gehouden, met inbegrip van in CITES opgenomen soorten; X. overwegende dat veel schildpadsoorten zwaar worden geëxploiteerd voor de voedingsmarkten en de internationale handel in huisdieren; Y. overwegende dat de door de internationale handel in rogkieuwplaten veroorzaakte toenemende druk van de visserij heeft geleid tot een belangrijke achteruitgang van de bestanden van de manta (Manta spp.) en andere rogsoorten; Z. overwegende dat internationale visserijinstrumenten en CITES dezelfde doelstelling moeten nastreven: het langetermijnbehoud van visbestanden op volle zee, waarbij onder andere rekening wordt gehouden met het effect van bijvangst op niet-doelsoorten; AA. overwegende dat de CITES-overeenkomst momenteel onduidelijke bepalingen bevat over de aanvoer vanuit zee en in het bijzonder bepalingen over de "toestand van binnenkomst" wanneer soorten op volle zee worden gevangen; AB. overwegende dat de CITES-werkgroep over aanvoer vanuit zee een oplossing heeft voorgesteld waarbij de bevoegdheid van de vlaggenstaat die voor het afleveren van de 312 CITES-documentatie verantwoordelijk is, wordt geëerbiedigd met enkele, kleine uitzonderingen met betrekking tot gecharterde vissersvaartuigen; AC. overwegende dat voor de juiste werking van de CITES-overeenkomst de partijen de komende jaren waarschijnlijk beduidend meer financiële middelen ter beschikking zullen moeten stellen; AD. overwegende dat de Europese Unie niet rechtstreeks bijdraagt tot de CITESovereenkomst; overwegende dat zij via haar ontwikkelingshulp wel een van de voornaamste donoren is; 1. verzoekt de Europese Unie en de lidstaten het voorzorgsbeginsel als leidraad te gebruiken bij al hun besluiten over werkdocumenten en registratievoorstellen, en daarbij in het bijzonder rekening te houden met het beginsel "de gebruiker betaalt", de ecosysteemaanpak en traditionele instandhoudingsbeginselen; 2. dringt er op aan dat de Europese Unie en de lidstaten met één stem spreken en de snelheid en efficiëntie van hun interne besluitvorming verbeterd wordt om spoedig tot overeenstemming te kunnen komen over een intern EU-standpunt voor de 16e conferentie van de CITES-partijen en optimaal te profiteren van het feit dat 27 van de CITES-partijen ook lid zijn van de EU teneinde besluiten van de CoP16 in de richting van voorzorgsmaatregelen te sturen; 3. roept de Europese Unie op een leidende rol te spelen in de bescherming van bedreigde soorten door actief deel te nemen aan de onderhandelingen over de CITES-overeenkomst en mazen in de regelgeving die de situatie verergeren, dichten; betreurt het dat er aantijgingen geweest zijn tegen lidstaten en EU-burgers als zouden zij gebruikt worden als tussenpersoon voor het vervoer van hoorn van neushoorns naar Vietnam of andere landen waar het een hoge commerciële waarde heeft en zo de vraag en de stroperij verder stimuleren; 4. dringt er bij de Europese Unie en de lidstaten op aan zowel voor als tijdens de conferentie toenadering te zoeken tot derde landen en allianties met hen aan te gaan; 5. moedigt de CITES-partijen aan verdere mogelijkheden te onderzoeken ter versterking van de samenwerking, coördinatie en synergieën tussen de overeenkomsten inzake biodiversiteit op alle relevante niveaus; Transparantie van de besluitvorming 6. is sterk gekant tegen het algemeen gebruik van geheime stemmingen binnen CITES, aangezien in het CITES-reglement is bepaald dat er alleen in uitzonderlijke omstandigheden gebruik mag worden gemaakt van geheime stemmingen; steunt in deze context het desbetreffende voorstel van Denemarken namens de EU-lidstaten; 7. is verheugd over het voorstel van Denemarken namens de EU-lidstaten om in Resolutie Conf. 11.1 (rev. CoP15) een nieuwe paragraaf over belangenconflicten op te nemen; Financiering 8. zet de Commissie ertoe aan om via haar ontwikkelingshulp de continuïteit van de 313 financiering te garanderen teneinde de CITES-doelstellingen te bereiken; verwijst in deze context specifiek naar het bestaande MIKE-programma voor het toezicht op het illegaal doden van olifanten, waaraan de EU zich wellicht opnieuw zal moeten committeren, afhankelijk van de resultaten van een onafhankelijke evaluatie en effectiviteitsbeoordeling; 9. moedigt de Commissie en de EU-lidstaten ertoe aan de mogelijkheden te onderzoeken om op lange termijn financiële steun te verschaffen aan de CITES-overeenkomst via het Europees Ontwikkelingsfonds; 10. steunt het voorstel dat CITES het Wereldmilieufonds (GEF) verzoekt te fungeren als financieel mechanisme voor CITES en dat tevens wordt aangevangen met de biodiversiteitsstrategie voor GEF 6 zodat deze een soortencomponent te bevat1. Aanvoer vanuit de zee 11. is verheugd over de discussies en vooruitgang van de CITES-werkgroep over aanvoer vanuit zee; steunt CoP16 Doc.32 ter verbetering van de handhaving van de regels voor in de CITES-lijst opgenomen mariene soorten die gevangen zijn in zeeën die niet tot het rechtsgebied van enige staat behoren, en roept de partijen op het werk over dit onderwerp af te ronden op de CoP16-vergadering; Haaien 12. verheugt zich over het voorstel van Brazilië, de Comoren, Kroatië, Egypte en Denemarken namens de EU-lidstaten om de haringhaai (Lamna nasus) op te nemen in bijlage II; dringt er bij de Europese Unie en de lidstaten op aan dit voorstel te steunen; 13. verheugt zich over het voorstel van Brazilië, Colombia, Costa Rica, Ecuador, Honduras, Mexico en Denemarken namens de EU-lidstaten om de drie hamerhaaisoorten (Sphyrna spp) op te nemen in bijlage II; dringt er bij de Europese Unie en de lidstaten op aan dit voorstel te steunen; 14. dringt er bij de Europese Unie en de lidstaten op aan de opname van de oceanische witpunthaai (Carcharhinus longimanus) in CITES-bijlage II te steunen, zoals voorgesteld door Brazilië, Colombia en de Verenigde Staten van Amerika; Olifantenivoor en hoorn van neushoorns 15. in ingenomen met de intrekking van het Tanzaniaanse voorstel om de Afrikaanse olifant (Loxodonta africana) van bijlage I naar bijlage II te verplaatsen en voor de eenmalige verkoop van Tanzaniaanse voorraden olifantenivoor; 16. dringt er bij de Europese Unie en de lidstaten op aan alle voorstellen om de Afrikaanse olifant naar een lagere bijlage te verplaatsen of de handel in Afrikaans olifantenivoor toe te staan af te wijzen tot een beoordeling kan gemaakt worden van de gevolgen van de eenmalige verkoop door Botswana, Namibië, Zuid-Afrika en Zimbabwe in november 2008, en tot wordt vastgesteld dat deze eenmalige verkoop geen negatieve gevolgen heeft gehad voor de olifantenpopulaties in die landen of in de buurlanden; 1 http://www.cites.org/eng/cop/16/doc/E-CoP16-08-04.pdf 314 17. stimuleert de CITES-partijen, met de huidige olifantenstroperijcrisis in het achterhoofd, om een voorzorgsbenadering te volgen en hun besluiten te baseren op de mogelijke gevolgen voor de instandhouding van olifanten en de tenuitvoerlegging van het actieplan voor de Afrikaanse olifant wanneer nagedacht wordt over het besluitvormingsmechanisme voor toekomstige handel in olifantenivoor na het volledige moratorium van negen jaar dat begonnen is na de eenmalige verkoop door Botswana, Namibië, Zuid-Afrika en Zimbabwe in november 2008; roept de Europese Unie en de lidstaten dan ook op steun te verlenen aan het voorstel tot wijziging van besluit 14.77 over een besluitvormingsmechanisme voor toekomstige handel in olifantenivoor, zoals voorgesteld door Benin, Burkina Faso, de Centraal-Afrikaanse Republiek, Ivoorkust, Kenia, Liberia, Nigeria en Togo; 18. moedigt de CITES-partijen aan steun te verlenen aan de goedkeuring van de resolutie over het actieplan voor de Afrikaanse olifant, zoals voorgesteld door Nigeria en Rwanda, en aan de tenuitvoerlegging van dit plan als de meest efficiënte stap voorwaarts voor de instandhouding van olifanten in heel Afrika; 19. roept de Europese Unie, de lidstaten en alle CITES-partijen op het voorstel van Kenia te steunen om een tijdelijk nulquotum op de export van neushoorntrofeeën uit Zuid-Afrika en Swaziland in te stellen, en roept alle CITES-partijen op te onderzoeken hoe de vraag naar hoorn van neushoorns kan worden verminderd; 20. roept de partijen op de jaarlijkse nationale uitvoerquota voor de trofeejacht van in CITESbijlage I en II opgenomen bedreigde soorten te beperken; 21. verzoekt alle partijen waar hoorn van neushoorns wordt geconsumeerd, en in het bijzonder Vietnam, met klem om maatregelen te nemen teneinde de illegale invoer van hoorn van neushoorns te stoppen en zware straffen op te leggen aan diegenen die de wetgeving overtreden, en om maatregelen te nemen teneinde consumenten te informeren over de gevolgen van hun consumptie voor de populaties van wilde neushoorns; roept de Europese Unie en de lidstaten op deze kwesties aan te pakken tijdens handelsonderhandelingen met de betrokken partijen; Grote katachtigen 22. dringt er bij de Europese Unie en de lidstaten op aan op te roepen tot de opschorting van de handel met partijen die CITES-besluit 14.69 over tijgers niet naleven en partijen die het fokken van tijgers voor de handel in de delen en afgeleide producten daarvan aanmoedigen; 23. dringt er bij de CITES-partijen op aan de niet-duurzame en onethische trofeejacht, die een grootschalige achteruitgang heeft veroorzaakt van populaties van de Afrikaanse leeuw, een halt toe te roepen; 24. betreurt het dat er geen voorstel is ingediend om de leeuw (Panthera leo) te verplaatsen van CITES-bijlage II naar bijlage I; Reptielen 25. roept de Europese Unie en de lidstaten op steun te verlenen aan een reeks voorstellen om verschillende soorten zee- en landschildpadden van Noord-Amerika en Azië op te nemen 315 in CITES-bijlage II en zeven soorten te verplaatsen naar bijlage I; 26. dringt er bij de Europese Unie en de lidstaten op aan, wat betreft de alternatieve voorstellen over drie soorten zoetwaterdoosschildpadden (Cuora galbinifrons, Mauremys annamensis en Geoemyda japonica), steun te verlenen aan de krachtigere voorstellen van de landen waar zij voorkomen (Vietnam en Japan), die overeenstemmen met de gespecialiseerde aanbevelingen van een CITES-workshop in Singapore; 27. roept de Europese Unie en de lidstaten op steun te verlenen aan het voorstel voor opname van de Nieuw-Zeelandse groene gekko (Naultinus spp.) en de Mangshan groefkopadder (Protobothrops mangshanensis) in CITES-bijlage II, zoals voorgesteld door de enige landen waar zij voorkomen, respectievelijk Nieuw-Zeeland en China; 28. roept de Europese Unie en de lidstaten op steun te verlenen aan een door Zwitserland ingediend ontwerpbesluit over de handel in en het beheer ter instandhouding van slangen; Andere soorten 29. roept de Europese Unie en de lidstaten op steun te verlenen aan een door Ethiopië, Kenia en Oeganda ingediend ontwerpbesluit om de legale en illegale handel in jachtluipaarden te bestuderen; 30. verheugt zich over het werk dat de Internationale Commissie voor het behoud van de Atlantische tonijn (ICCAT) heeft uitgevoerd na de impuls die van de CITES CoP15 in 2010 uitging; 31. betreurt het dat er geen voorstel is ingediend om de blauwvintonijn (Thunnus thynnus) in CITES-bijlage I op te nemen; 32. betreurt het dat er geen voorstel is ingediend om de Corallium spp. en Paracorallium spp. in CITES-bijlage II op te nemen; 33. dringt er bij de Europese Unie en de lidstaten op aan zich te scharen achter: – de opname van de manta (Manta spp.) in CITES-bijlage II, zoals voorgesteld door Brazilië, Colombia en Ecuador; en de opname van andere rogsoorten in bijlage II, zoals voorgesteld door Colombia en Ecuador; – de verplaatsing van ijsberen (Ursus maritimus) van CITES-bijlage II naar bijlage I, zoals voorgesteld door de Verenigde Staten van Amerika en gesteund door de Russische Federatie; – de verplaatsing van de West-Afrikaanse lamantijn (Trichesurus senegalensis) van bijlage II naar bijlage I, zoals voorgesteld door Benin, Senegal en Sierra Leone; – de verplaatsing van de zoetwaterzaagrog (Pristis microdon) van bijlage II naar bijlage I, zoals voorgesteld door Australië; – de opname van verschillende palissanderhoutsoorten (Dalbergia spp.) en ebbenhoutsoorten (Diospyros spp.) in CITES-bijlage II, zoals voorgesteld door Madagaskar, Belize, Thailand en Vietnam; 316 – de opname van verschillende soorten die internationaal verhandeld worden als sierplanten (Adenia firingalavensis, Adenia subsessifolia, Cyphostemma laza, Operculicarya decaryi, Senna meridionalis, Uncarina stellulifera en Uncarina grandidieri) in CITES-bijlage II, zoals voorgesteld door het enige land waar zij voorkomen, Madagaskar; 34. roept de Europese Unie en de EU-lidstaten op zich te verzetten tegen: – de voorgestelde wijziging aan de Strategische visieverklaring voor CITES, waardoor CITES moet bijdragen aan andere globaal overeengekomen doelstellingen in plaats van de huidige doelstelling om "bij te dragen aan de aanzienlijke vermindering van biodiversiteitsverlies"; – de opruiming of verkoop van illegaal verhandelde en in beslag genomen exemplaren van in bijlage I, II en III opgenomen soorten, zoals voorgesteld door Indonesië; – de verplaatsing van drie krokodillensoorten (Crocodylus acutus, C. porosus, en C. siamensis) van CITES-bijlage I naar bijlage II, zoals voorgesteld door Colombia en Thailand; – de verplaatsing van de Attwater prairiehoen (Tympanuchus cupido attwateri) van bijlage I naar bijlage II, zoals verzocht door de commissie dieren, aangezien de populaties van deze subsoort in het wild in 2012 met 58 % zijn achteruitgegaan tot slechts 46 in het wild levende vogels, hoewel de laatste in beslag genomen illegale vracht plaatshad in 1998; – de schrapping van de Sonnerats hoen (Gallus sonnerati) en de bloedfazant (Ithaginis cruentus) uit bijlage II, zoals verzocht door de commissie dieren, aangezien de populaties in het wild van beide soorten geleidelijk achteruitgaan, de internationale handel in de Gallus sonnerati voor de huisdierenmarkt aanzienlijk is, sommige ondersoorten van de Ithaginis cruentus met een zeer beperkte populatie in een klein verspreidingsgebied leven en China als land waar zij voorkomen zich verzet tegen de schrapping van bloedfazanten; – de schrapping van de keizerspecht (Campephilusimperialis) uit bijlage I, aangezien regelmatig anekdotische berichten van waarnemingen worden nagetrokken, hoewel deze soort als "mogelijk uitgestorven" wordt beschouwd; – de schrapping van de maagbroedende kikkers (Rheobatrachus silus en Rheobatrachus vitellinus) uit CITES-bijlage II, zoals voorgesteld door Australië, aangezien deze soort misschien nog niet uitgestorven is en momenteel veldonderzoek wordt uitgevoerd om overgebleven populaties te vinden; o o 35. o verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de CITES-partijen en het CITES-secretariaat. 317 P7_TA-PROV(2013)0048 Richtsnoeren voor de begrotingsprocedure 2014 - overige afdelingen Resolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2013 over de richtsnoeren voor de begrotingsprocedure 2014, afdeling I – Europees Parlement, afdeling II – Raad, afdeling IV – Hof van Justitie, afdeling V – Rekenkamer, afdeling VI – Europees Economisch en Sociaal Comité, afdeling VII – Comité van de Regio's, afdeling VIII – Europese Ombudsman, afdeling IX – Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, afdeling X – Europese Dienst voor extern optreden (2013/2003(BUD)) Het Europees Parlement, – gezien artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, – gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer1, – gezien Besluit 2007/436/EG, Euratom van de Raad van 7 juni 2007 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen2, – gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2011, tezamen met de antwoorden van de gecontroleerde instellingen3, – gezien titel II, hoofdstuk 7, van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A7-0020/2013), A. overwegende dat er nog steeds geen overeenstemming is bereikt over het nieuwe meerjarig financieel kader (MFK) voor de periode 2014-2020 en dat bijgevolg het maximum voor rubriek 5 van de EU-begroting voor 2014 nog niet is vastgesteld; overwegende dat het maximum voor rubriek 5 in 2013 9 181 miljoen EUR bedraagt in lopende prijzen4, en dat dit maximum, na de jaarlijkse technische aanpassing5, zou blijven gelden in 2014 indien niet tijdig overeenstemming wordt bereikt over het komende MFK; B. overwegende dat, nu de overheidsschulden zorgen voor een zware last en er een soberheidsbeleid wordt gevoerd om de nationale begrotingen op orde te krijgen, het Europees Parlement en alle EU-instellingen op budgettair gebied een beleid moeten blijven voeren met een hoge mate van verantwoordelijkheid, toezicht en terughoudendheid; C. overwegende dat het probleemloos functioneren van het Parlement een even belangrijk uitgangspunt moet vormen; 1 2 3 4 5 PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1. PB L 163 van 23.6.2007, blz. 17. PB C 344 van 12.11.2012. Het maximum van rubriek 5 is inclusief de bijdrage van het personeel aan het pensioenstelsel. Artikel 24 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (PB C 139 van 14.6.2006, blz. 3). 318 D. overwegende dat bepaalde investeringen duurzame gevolgen kunnen hebben voor de begroting van de instelling en daarom overwogen moeten worden, ook al is er weinig manoeuvreerruimte; E. overwegende dat het Europees Parlement in dit stadium van de jaarlijkse procedure in afwachting is van de ramingen van de overige instellingen en van de voorstellen van zijn eigen Bureau voor de begroting 2014; F. overwegende dat rekening zal moeten worden gehouden met de eenmalige financiële gevolgen van de Europese verkiezingen midden 2014; Algemeen kader en prioriteiten voor de begroting van 2014 1. is van mening dat de instellingen hun administratieve begroting moeten blijven beperken of bevriezen in solidariteit met de moeilijke economische en budgettaire toestand in de lidstaten, zonder afbreuk te doen aan de kwaliteit van de kernactiviteiten van de instellingen, de eerbiediging van de wettelijke verplichtingen en de noodzaak te investeren in ontwikkeling; 2. is van mening dat de kredieten voor 2014 gebaseerd moeten zijn op een grondige analyse van de uitvoering van de kredieten in 2012 en 2013, met het oog op het realiseren van bezuinigingen op lijnen waar zich problemen hebben voorgedaan bij de tenuitvoerlegging; is van mening dat werkelijke bezuinigingen en verhogingen van de efficiëntie kunnen worden bereikt door vast te stellen waar begrotingslijnen elkaar overlappen en elkaars doeltreffendheid verminderen; 3. dringt er bij de instellingen op aan waar mogelijk en gerechtvaardigd hun onderlinge samenwerking te versterken met het oog op het uitwisselen van optimale werkmethoden en om besparingen te identificeren door menselijke en technische middelen te bundelen en te delen, bijvoorbeeld met betrekking tot informatietechnologiesystemen, vertaling, vertolking en vervoersdiensten, alsook eventueel op andere gebieden; Parlement 4. benadrukt het feit dat institutionele terughoudendheid ervoor heeft gezorgd dat de begroting van het EP in reële termen is verlaagd, rekening houdend met de relevante inflatieniveaus; herinnert eraan dat dit mogelijk werd gemaakt door strikte begrotingsplanning en strikt begrotingstoezicht, de sterke inzet van zijn verantwoordelijke commissie en de reorganisatie van de werkzaamheden, met name besparingen op met reizen verband houdende begrotingslijnen, minder en kortere missies, meer videoconferenties en geoptimaliseerde vertaal- en tolkendiensten; herinnert eraan dat wordt geschat dat de reeds overeengekomen structurele hervormingen, waarvan enkele al sinds 2011 van toepassing zijn, jaarlijkse besparingen van ongeveer 29 miljoen EUR mogelijk zullen maken, met verdere besparingen ter hoogte van 10 miljoen EUR met betrekking tot de voorspelde rentevoet voor vastgoedfinanciering in de loop van de komende jaren, mogelijk gemaakt door voorafbetalingen, ondanks de noodzaak de uitbreiding van de bevoegdheden en de extra kosten van 18 bijkomende leden na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon en de voorbereiding van de toetreding van Kroatië te absorberen; 5. herinnert eraan dat de bevriezing van alle vergoedingen van de leden op het niveau van 2011 tot het einde van de huidige zittingsperiode en het feit dat de dienstreisvergoedingen 319 van het personeel niet geïndexeerd zijn sinds 2007 zichtbare tekenen van terughoudendheid zijn; 6. pleit voor de voortzetting van de structurele en organisatorische hervormingen met het oog op meer efficiëntie, zonder het hoge niveau van wetgeven en de kwaliteit van de werkomstandigheden in gevaar te brengen; steunt organisatorische vernieuwing om de doeltreffendheid van het Parlement en de kwaliteit van de diensten voor en werkomstandigheden van de leden te verbeteren, met inbegrip van onder meer een efficiëntere structurering van het werkritme van het Parlement en vertaal- en tolkendiensten (zonder het meertaligheidsbeginsel op de helling te zetten), optimale logistieke oplossingen, waaronder vervoerslogistiek voor leden en hun medewerkers, besparingen op cateringkosten, betere interne onderzoeksbijstand, en de voortzetting en verdere ontwikkeling van een papierloos Parlement en e-vergaderingen; herinnert aan het verzoek om een kosten-batenanalyse van papierloze vergaderingen en verzoekt de administratie om deze uiterlijk medio 2013 aan de Begrotingscommissie te presenteren; 7. roept op tot de invoering van afgeslankte en efficiënte managementmethoden in het Parlement om de administratieve lasten te verlagen, wat de instelling tijd en geld zou besparen; 8. is van mening dat de gezamenlijke werkgroep voor de begroting van het Parlement van de Begrotingscommissie en het Bureau op basis van haar in 2012 gestarte werkzaamheden een nuttige rol zou kunnen spelen in dit hervormingsproces door het identificeren van mogelijke manieren om te besparen en het nadenken over en aan de Begrotingscommissie presenteren van ideeën voor het verbeteren van de efficiëntie; merkt op dat deze werkgroep de voor haar vastgestelde doelstellingen eind 2011 reeds grotendeels had bereikt, met name met betrekking tot de vermindering van de uitgaven voor reizen; is, in het licht van de preliminaire bevindingen van de werkgroep, onder meer op basis van een vergelijkende studie van de begroting van het Europees Parlement en de begrotingen van het Amerikaanse Congres en een staal van de parlementen van de lidstaten, voorstander van een voortzetting van haar werkzaamheden en de ontwikkeling van een overeenkomstig actieplan, dat zowel aan de Begrotingscommissie als het Bureau gepresenteerd moet worden ter behandeling gedurende de procedure voor de begroting 2014 van het Parlement; herinnert aan zijn resolutie van 23 oktober 20121, waarin de verwachting wordt uitgesproken dat deze studie "langetermijnbezuinigingen in de begroting van het Europees Parlement oplevert en ideeën bevat voor een verbetering van de efficiëntie ervan in 2013 en de jaren nadien"; merkt op dat de totale uitgaven van het Europees Parlement per inwoner lager liggen dan die van vergelijkbare parlementen van de lidstaten en het Amerikaanse Congres; merkt bovendien op dat het nodig is de controlerende rol van het Parlement te versterken en te zorgen voor beter gerichte onderzoeksondersteuning zodat het zijn rol op het vlak van democratische vertegenwoordiging kan vervullen; 9. is meer algemeen genomen tevreden met de intensievere samenwerking tussen de Begrotingscommissie en het Bureau tijdens de jaarlijkse begrotingsprocedure; staat paraat om de samenwerking tussen de secretaris-generaal, het Bureau en de Begrotingscommissie gedurende het hele jaar verder te intensiveren, om een soepele begrotingsprocedure en een effectieve uitvoering van de begroting te garanderen; verwacht dat het Bureau een voorzichtige, op behoeften gebaseerde ontwerpraming indient waarin rekening wordt 1 Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0359, paragraaf 93. 320 gehouden met verhogingen die vervolgens nodig kunnen zijn als gevolg van wettelijk bindende verplichtingen, in het bijzonder de eenmalige kosten in verband met de overgangsregelingen voor de leden voor de Europese verkiezingen in 2014; vraagt de secretaris-generaal informatie te leveren over de kosten van de omschakelingsregelingen voor de vorige verkiezingen van het Europees Parlement; 10. herinnert aan het besluit van de plenaire vergadering om de Raad te verzoeken uiterlijk 2013 een routekaart te presenteren met betrekking tot de meerdere werklocaties van het EP en verwacht dat de betrokken commissies, de secretaris-generaal en het Bureau actuele cijfers en informatie aan de leden zullen verstrekken over de financiële en milieugevolgen van het stelsel van meerdere werklocaties; verzoekt de diensten van het EP een effectbeoordeling van dit vraagstuk uit te voeren en daarbij ook aandacht te besteden aan de gevolgen van de aanwezigheid of gedeeltelijke aanwezigheid van het EP voor de respectievelijke gemeenschappen en regio's en uiterlijk juni 2013 een beoordeling hiervan te presenteren zodat in het kader van het volgende MFK met deze bevindingen rekening kan worden gehouden; 11. verzoekt de relevante diensten van het Parlement een beoordeling uit te voeren van de overeenkomst tussen de Luxemburgse autoriteiten en het Europees Parlement inzake de hoeveelheid personeel die in Luxemburg aanwezig dient te zijn, tegen de achtergrond van een aanpassing van de behoeften van het Parlement; is van mening dat deze beoordeling voorstellen moet bevatten over het heronderhandelen van deze overeenkomst, onverminderd de toepasselijke juridische bepalingen; 12. herinnert aan de begrotingsresoluties van het Parlement, inclusief de recentste resolutie van 23 oktober 20121, waarin wordt gevraagd om een transparant besluitvormingsproces voor het gebouwenbeleid, op basis van vroegtijdige informatie, waarbij geen nieuw onroerend goed meer wordt aangekocht tot het eind van de huidige legislatuur; vraagt te worden geïnformeerd over de vaststellingen van de secretaris-generaal met betrekking tot de renovatiewerkzaamheden en de verplaatsing van kantoren in de komende jaren en over het tijdschema hiervoor, met inbegrip van informatie over een tijdelijk gebouw voor het personeel van het Parlement in de komende jaren, met name met betrekking tot de structurele problemen in het Paul-Henri Spaakgebouw (PHS) en de aankoop van het Trebel-gebouw; 13. erkent de inspanningen die in 2012 zijn geleverd om te communiceren met de Begrotingscommissie over de stand van zaken met betrekking tot het KAD-gebouw en verzoekt deze communicatie voort te zetten voor de gehele duur van het project, in het bijzonder wat betreft de resultaten van de gewijzigde aanbestedingsprocedure; neemt kennis van het feit dat er aanpassingen werden doorgevoerd en er sprake is van een inkrimping met 8 000 m2 teneinde het vooraf bepaalde totaalbedrag voor het KAD-project aan te houden of er onder te blijven, naar aanleiding van een verzoek van de Begrotingscommissie; is ingenomen met de besparingen van meer dan 10 miljoen EUR aan rentebetalingen in de komende jaren – in vergelijking met de in 2012 geraamde financiering van het project – door transfers voor vroegtijdige betalingen van voorschotten voor zowel het KAD-gebouw als het Trebel-gebouw; is van mening dat de bouwprojecten van het Parlement met zorg moeten worden behandeld en dat voorzichtigheid voorrang moet krijgen op ambitie, gelet op het feit dat een groeiende meerderheid van de leden 1 Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0359. 321 voorstander is van nieuwe werkomstandigheden1; pleit voor de voortzetting van deze vruchtbare dialoog en vraagt dat de gevraagde informatie tijdig wordt aangeleverd; Andere instellingen 14. is er zich bewust van dat de context en het resultaat van de recente begrotingsprocedures voor de meeste instellingen weinig speelruimte heeft overgelaten gelet op de toename van het aantal taken dat hen is toevertrouwd, en in het bijzonder de verhoogde werkdruk van het Hof van Justitie en de bijzondere behoeften van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO); 15. is er zich bewust van dat de EDEO een relatief nieuwe instelling is die zich nog steeds in een groeifase bevindt, en dat zijn netwerk van missies verder dient te worden uitgebreid om de politieke prioriteiten van de EU te kunnen realiseren; merkt op dat de EDEO op unieke wijze is blootgesteld aan de inflatie in derde landen, aan wisselkoersschommelingen en aan de bijzondere veiligheidssituatie van zijn personeel; 16. beschouwt ongerechtvaardigde besparingen over de hele linie en een ongedifferentieerde aanpak van de begrotingen van de instellingen als contraproductief; is voornemens zijn aanpak per geval te blijven volgen; 17. herhaalt zijn in eerdere begrotingscycli vastgestelde standpunt dat hij verwacht dat alle instellingen inspanningen zullen blijven leveren om te besparen en een hoge mate van begrotingsdiscipline aan de dag zullen blijven leggen bij het opstellen van hun begrotingsramingen; o o o 18. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie, de Rekenkamer, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's, de Europese Ombudsman, de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming en de Europese Dienst voor extern optreden. 1 Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0359. 322 P7_TA-PROV(2013)0049 Maatschappelijk verantwoord ondernemen: verantwoordelijk en transparant zakelijk gedrag en duurzame groei Resolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2013 over maatschappelijk verantwoord ondernemen: verantwoordelijk en transparant zakelijk gedrag en duurzame groei (2012/2098(INI) Het Europees Parlement, – gezien de resolutie van de Raad van 3 december 2001 betreffende de follow-up van het Groenboek over de maatschappelijke verantwoordelijkheid van ondernemingen1, – gezien de resolutie van de Raad van 6 februari 2003 inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen2, – gezien de mededeling van de Commissie met als titel "Modernisering van het vennootschapsrecht en verbetering van de corporate governance in de Europese Unie - Een actieplan" (COM(2003)0284) (Actieplan corporate governance), – gezien de mededeling van de Commissie met als titel "Pakket verantwoordelijke ondernemingen" (COM(2011)0685), – gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Initiatief voor sociaal ondernemerschap – Bouwen aan een gezonde leefomgeving voor sociale ondernemingen in een kader van sociale economie en innovatie" (COM(2011)0682), – gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Europa 2020 – Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" (COM(2010)2020), – gezien zijn resolutie van 30 mei 2002 over het Groenboek van de Commissie "De bevordering van een Europees kader voor de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven"3, – gezien zijn resolutie van 13 mei 2003 over de mededeling van de Commissie over de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven: een bijdrage van het bedrijfsleven aan duurzame ontwikkeling4, – gezien zijn resolutie van 13 maart 2007 inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen: een nieuw partnerschap5, – gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité van 24 mei 2012 over de mededeling van de Commissie met als titel "Een vernieuwde EU-strategie 2011-2014 voor 1 2 3 4 5 PB C 86 van 10.4.2002, blz. 3. PB C 39 van 18.2.2003, blz. 3. PB C 187 E van 7.8.2003, blz. 180. PB C 67 E van 17.3.2004, blz. 73. PB C 301 E van 13.12.2007, blz. 45. 323 maatschappelijk verantwoord ondernemen1, – gezien de mededeling van de Commissie met als titel "Een vernieuwde EU-strategie 20112014 voor maatschappelijk verantwoord ondernemen" (COM(2011)0681), – gezien artikel 48 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie internationale handel, de Commissie interne markt en consumentenbescherming, de Commissie cultuur en onderwijs en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A7-0017/2013), Naar een moderne opvatting over maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO): enkele overwegingen vooraf 1. onderstreept dat bedrijven de taken van de overheid op het vlak van de bevordering en de uitvoering van en de controle op de sociale en milieuvoorschriften niet kunnen overnemen; 2. benadrukt dat de huidige wereldwijde economische crisis is voortgekomen uit fundamentele fouten met betrekking tot transparantie, controleerbaarheid, verantwoordelijkheid en kortetermijndenken, en dat de EU de plicht heeft ervoor te zorgen dat iedereen hier lering uit trekt; toont zich verheugd over het voornemen van de Commissie om Eurobarometerenquêtes uit te voeren met betrekking tot het vertrouwen in ondernemingen; dringt erop aan dat de resultaten van deze enquêtes door alle belanghebbenden volledig worden besproken en opgevolgd; is een warm voorstander van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) en is van mening dat MVO - indien dit door alle en niet alleen door grote ondernemingen wordt toegepast - een grote bijdrage kan leveren aan het herstel van het verloren vertrouwen, hetgeen noodzakelijk is voor een duurzaam economische herstel, en de sociale gevolgen van de economische crisis kan verlichten; wijst erop dat wanneer ondernemingen verantwoordelijkheid voor de maatschappij, het milieu en werknemers nemen, dit een win-winsituatie creëert die kan zorgen voor het vertrouwen dat noodzakelijk is voor economisch succes; is van mening dat het opnemen van maatschappelijk verantwoord ondernemen in een duurzame bedrijfsstrategie zowel in het belang van de onderneming als in dat van de gehele maatschappij is; beklemtoont dat veel ondernemingen - met name kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) - op dit gebied een uitstekend voorbeeld hebben neergezet; 3. is van mening dat het bedrijfsleven kan bijdragen aan de totstandkoming van een sociale markteconomie en de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie door het scheppen van banen en het bevorderen van economisch herstel; 4. is van mening dat het debat over maatschappelijk verantwoord ondernemen moet worden geplaatst in een bredere context, die weliswaar het in eerste instantie vrijwillige karakter van MVO garandeert maar tegelijkertijd, waar nodig, ruimte biedt voor een dialoog over regelgevende maatregelen; 5. gaat akkoord met de nieuwe, door de Commissie voorgestelde definitie van MVO, die het conflict tussen de vrijwillige en de verplichte benadering wegneemt; 1 PB C 229 van 31.7.2012, blz. 77. 324 6. is van mening dat ondernemingsbestuur (corporate governance) een fundamenteel element van maatschappelijk verantwoord ondernemen is, met name wat betreft de betrekkingen met de overheid en met de werknemers en de organisaties die hen vertegenwoordigen, en wat betreft het beleid ten aanzien van bonussen, vertrekpremies en lonen; is van mening dat buitensporige bonussen, vertrekpremies en lonen voor managers, met name wanneer een bedrijf in moeilijkheden verkeert, onverenigbaar zijn met maatschappelijk verantwoord gedrag; 7. is van mening dat het fiscale beleid van een bedrijf als een onderdeel van MVO moet worden beschouwd, en dat strategieën die gericht zijn op belastingontduiking of gebruikmaking van belastingparadijzen derhalve onverenigbaar zijn met maatschappelijk verantwoord gedrag; 8. is van mening dat bij de beoordeling van de maatschappelijke verantwoordelijkheid van een bedrijf ook rekening moet worden gehouden met het gedrag van de bedrijven die deel uitmaken van zijn toeleveringsketen en dat van zijn eventuele onderaannemers; De banden tussen MVO, de burgers, de mededinging en de innovatie versterken 9. verzoekt de Commissie en de nationale autoriteiten innovatieve ondernemingsmodellen te bevorderen die de wisselwerking tussen bedrijven en de maatschappelijke context waarin zij functioneren versterken; 10. verzoekt de Commissie rekening te houden met de besprekingen die momenteel gaande zijn over de herziening van de jaarrekening- en transparantierichtlijnen, zodat de nieuw voorgestelde MVO-strategie een aanvulling vormt op de herziene richtlijn; 11. benadrukt dat het van belang is innovatieve oplossingen te ondersteunen die bedrijven in staat stellen zich te richten op sociale en milieugerelateerde uitdagingen, zoals intelligente vervoerssystemen en milieuefficiënte, toegankelijke en voor iedereen ontworpen producten; 12. moedigt de initiatieven van de Commissie aan om de zichtbaarheid van MVO en de verspreiding van beste praktijken te bevorderen, en is een warm voorstander van de invoering van een Europese MVO-prijs voor bedrijven en partnerschappen; dringt er in dit verband bij de Commissie op aan te overwegen of er hiertoe, naast andere maatregelen, een Europees sociaal keurmerk kan worden ingevoerd; 13. is ingenomen met de oprichting van MVO-platforms waaraan verschillende belanghebbenden deelnemen, en stemt in met de gekozen sectorale aanpak; 14. erkent het belang en het potentieel van het "Enterprise 2020"-initiatief van het MVOEuropa-netwerk, dat een significante bijdrage kan leveren aan het versterken van de koppeling tussen MVO en concurrentievermogen door de verspreiding van optimale werkmethoden in de hand te werken; verzoekt de Commissie en de lidstaten meer synergieën te bewerkstelligen met betrekking tot de doelstelling van beleidsmaatregelen en initiatieven ten behoeve van sociale innovatie en het scheppen van werkgelegenheid; dringt er in dit verband bij de Commissie op aan om de inspanningen van het MVO-Europanetwerk te ondersteunen, met als hoofddoel de samenwerking tussen het bedrijfsleven en de lidstaten te verbeteren, teneinde de ontwikkeling van nationale actieplannen en de verspreiding van goede praktijken te bevorderen; 325 15. sluit zich aan bij het voorstel van de Commissie om periodiek onderzoek te doen naar het vertrouwen van de burgers in en hun houding ten aanzien van de door bedrijven uitgevoerde MVO-strategieën; pleit ervoor de inhoud van deze onderzoeken te koppelen aan de herziening van het actieplan voor duurzame consumptie en productie, teneinde de factoren die een meer verantwoorde consumptie in de weg staan te identificeren; De transparantie en de doelmatigheid van het MVO-beleid verbeteren 16. dringt er bij de Commissie op aan om, in aanvulling op de richtlijn betreffende oneerlijke handelspraktijken, specifieke maatregelen voor te stellen om misleidende en onjuiste informatie met betrekking tot verplichtingen op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen en in verband met de sociale en milieueffecten van producten en diensten tegen te gaan, met speciale aandacht voor de indiening en behandeling van klachten op basis van een open en duidelijke procedure en de instelling van onderzoeken; is van mening dat "greenwashing" niet alleen misleidend en verwarrend is voor consumenten, overheden en investeerders, maar ook het vertrouwen in MVO als doeltreffend instrument voor het verwezenlijken van duurzame en inclusieve groei ondermijnt; 17. deelt de mening dat in openbare aanbestedingen meer rekening moet worden gehouden met sociale en milieuoverwegingen; dringt er in dat verband op aan dat het gunningscriterium van de laagste prijs wordt geschrapt en dat de verantwoordingsplicht in de gehele onderaannemingsketen wordt vergroot; 18. vraagt de Commissie verdere initiatieven te nemen ter ontsluiting en versterking van het MVO-potentieel om de klimaatverandering tegen te gaan (door het te koppelen aan hulpbronnen- en energie-efficiëntie), bijvoorbeeld in de procedures die ondernemingen hanteren om hun grondstoffen in te kopen; 19. onderstreept dat EU-hulp aan regeringen van derde landen bij de tenuitvoerlegging van sociale en milieuregelgeving tezamen met doeltreffende inspectieregelingen een noodzakelijke aanvulling vormt op de inspanningen om het door het Europese bedrijfsleven betrachte MVO wereldwijd uit te dragen; 20. onderstreept dat maatschappelijk verantwoord investeren (MVI) een van de manieren is om MVO bij investeringsbeslissingen in de praktijk te brengen; merkt op dat er op dit moment geen universele definitie van MVI bestaat, maar dat hierbij doorgaans de financiële doeleinden van investeerders worden gekoppeld aan diens zorgen omtrent sociale, ecologische en ethische kwesties en omtrent het ondernemingsbestuur; 21. erkent het belang van de verspreiding door het bedrijfsleven van informatie over duurzaamheid, zoals sociale en milieufactoren, teneinde de risico's met betrekking tot duurzaamheid te identificeren en het vertrouwen van investeerders en consumenten te vergroten; wijst op de substantiële vooruitgang die op dit gebied is geboekt en verzoekt de Commissie de doelstelling van de internationale geïntegreerde verslagleggingsraad (IIRC) om geïntegreerde verslaglegging binnen het komende decennium tot de wereldwijde norm te maken, te ondersteunen; 22. benadrukt dat strikte eerbiediging van de mensenrechten, oprechte toewijding en transparantie noodzakelijk zijn om maatschappelijk verantwoord ondernemerschap in de hele toeleveringsketen te waarborgen, de duurzame voetafdruk van Europese bedrijven te meten, en belastingontduiking en illegale geldstromen te bestrijden; 326 23. benadrukt dat verantwoord ondernemen niet mag worden teruggebracht tot een marketinginstrument, en alleen ten volle tot ontwikkeling kan komen indien het in de algemene bedrijfsaanpak wordt opgenomen en bij de dagelijkse gang van zaken en in de financiële strategie in de praktijk wordt gebracht; zou graag een verband zien tussen verantwoord ondernemen en goed ondernemingsbestuur; is van mening dat de Commissie bedrijven moet aansporen om besluiten over maatschappelijk verantwoord ondernemen op het niveau van de raad van bestuur te nemen; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan codes voor bedrijfsbestuur in te voeren die het belang van verantwoordelijkheid voor iedereen in het bedrijf weerspiegelen en een duidelijk verband leggen tussen de milieu-, sociale en mensenrechtenprestaties van het bedrijf enerzijds en de financiële resultaten van het bedrijf anderzijds; 24. onderstreept dat ondernemingen die zich voor MVO inzetten, voor beleggers en consumenten gemakkelijk herkenbaar zouden moeten zijn, aangezien zij op deze manier in hun inspanningen worden aangemoedigd; 25. benadrukt dat maatschappelijk verantwoord investeren (MVI), als onderdeel van de toepassing van MVO bij investeringsbesluiten, ervoor zorgt dat investeerders hun financiële en economische doeleinden koppelen aan hun sociale, milieu-, ethische, culturele en onderwijsoverwegingen; 26. volgt aandachtig het huidige debat over het wetgevingsvoorstel betreffende de transparantie van de sociale en milieu-informatie die door bedrijven wordt verstrekt; pleit ervoor een wetsvoorstel aan te nemen dat de grootst mogelijke flexibiliteit van handelen biedt, teneinde rekening te houden met het multidimensionale karakter van MVO en de diversiteit van het door bedrijven gevoerde MVO-beleid, en dat bovendien voldoende vergelijkbaarheid waarborgt om in de behoeften van investeerders en andere belanghebbenden te voorzien en om consumenten eenvoudig toegang te verschaffen tot informatie met betrekking tot het effect van bedrijven op de maatschappij, met inbegrip van bestuursaspecten en de levenscycluskostenmethode; is van mening dat deze informatie inzake duurzaamheid in voorkomend geval ook betrekking moet hebben op onderaannemers en op de toeleveringsketen en dat zij gebaseerd moet zijn op mondiaal aanvaarde methoden, zoals die van het "Global Reporting Initiative" of die van de internationale geïntegreerde verslagleggingsraad; dringt voorts aan op een uitzonderingsregeling of een vereenvoudigd kader voor kmo's; 27. dringt aan op een intensiever en meer inclusief en transparant toezicht op de beginselen van MVO in het handelsbeleid van de EU, met duidelijke criteria voor het meten van verbeteringen, teneinde het vertrouwen in het systeem te vergroten; 28. moedigt zowel de EU als de lidstaten aan concrete informatie te verstrekken over en onderwijs en opleidingen te verzorgen met betrekking tot MVO, zodat bedrijven de voordelen die MVO biedt volledig kunnen benutten en MVO binnen hun organisatiecultuur kunnen toepassen; 29. moedigt mediabedrijven aan om transparante journalistieke normen in hun MVO-beleid op te nemen, met inbegrip van garanties voor bronbescherming en de rechten van klokkenluiders; 30. verzoekt de Commissie verder na te denken over bindende en niet-bindende maatregelen om de erkenning en bevordering van de inspanningen die bedrijven leveren op het gebied 327 van transparantie en de openbaarmaking van niet-financiële informatie in de hand te werken; 31. verzet zich krachtig tegen de invoering van specifieke parameters, zoals prestatieindicatoren op Europees niveau, die kunnen leiden tot onnodige administratieve lasten en inefficiënte operationele structuren; dringt er in plaats daarvan bij de Commissie op aan om bedrijven mondiaal aanvaarde methoden aan te reiken en het gebruik hiervan te bevorderen, zoals de methoden van het "Global Reporting Initiative" of die van de internationale geïntegreerde verslagleggingsraad; 32. acht het niettemin van fundamenteel belang dat de Commissie zo spoedig mogelijk de aangekondigde, op levenscycluskosten gebaseerde gemeenschappelijke methode voor de meting van milieuprestaties uitwerkt; is van mening dat deze methode nuttig zou zijn voor zowel de transparantie van de gegevens die de bedrijven verstrekken als de beoordeling van de milieuprestaties van bedrijven door de overheid; 33. verwelkomt het voornemen van de Commissie om een "praktijkgemeenschap" voor maatschappelijk verantwoord ondernemen en het sociaal handelen van ondernemingen op te zetten; is van mening dat deze gemeenschap complementair moet zijn aan een gedragscode voor coregulering en zelfregulering, teneinde alle belanghebbenden in staat te stellen deel te nemen aan een collectief leerproces om de efficiëntie en controleerbaarheid van maatregelen waarbij meerdere belanghebbenden zijn betrokken, te verbeteren; 34. dringt aan op volledige en actieve raadpleging en betrokkenheid van vertegenwoordigende organisaties, met inbegrip van vakbonden, bij de ontwikkeling en de toepassing van en het toezicht op de MVO-processen en -structuren van bedrijven, waarbij in een oprecht partnerschap wordt samengewerkt met de werkgevers; 35. verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de verplichte systematische verslaglegging inzake essentiële duurzaamheidsaspecten niet tot overbelasting van bedrijven leidt, aangezien het de bedoeling is dat nieuwe MVO-strategiëen door het bedrijfsleven worden omarmd; verzoekt de Commissie een overgangsperiode toe te staan voordat regelmatige niet-financiële verslaglegging wordt ingevoerd voor bedrijven, aangezien deze zo de kans krijgen om MVO in eerste instantie intern goed te implementeren, door een accuraat en gedetailleerd MVO-beleid in te voeren als onderdeel van hun interne beheerstructuur; 36. steunt het voorstel van de Commissie om alle investeringsfondsen en financiële instellingen te verplichten al hun klanten (burgers, bedrijven, overheden etc.) te informeren over eventuele ethische of maatschappelijk verantwoorde investeringscriteria die zij toepassen, of over eventuele normen en codes die zij hanteren; 37. steunt de richtlijn van de Commissie betreffende minimumnormen voor de rechten van slachtoffers; dringt erop aan dat in het MVO-beleid van bedrijven in de desbetreffende sectoren (zoals reizen, verzekeringen, huisvesting en telecommunicatie) positieve en praktische strategieën en structuren worden opgenomen om slachtoffers van misdrijven en hun gezinnen bij te staan tijdens een crisis, en dat er specifieke maatregelen worden ingevoerd voor elke werknemer die op het werk of daarbuiten het slachtoffer van een misdrijf wordt; 38. erkent het grote belang en potentieel van de zelf- en coreguleringsinstrumenten, zoals sectorale gedragscodes; is dan ook ingenomen met het voornemen van de Commissie om de 328 bestaande instrumenten te verbeteren door een specifieke praktijkrichtlijn te ontwikkelen; verzet zich evenwel tegen een "one size fits all"-aanpak, die geen rekening houdt met het specifieke karakter van de afzonderlijke sectoren en de specifieke behoeften van de bedrijven; MVO en kmo's: van theorie naar praktijk 39. wijst op de specifieke kenmerken van kmo's, die vooral op plaatselijk en regionaal niveau en binnen bepaalde sectoren actief zijn; acht het daarom van fundamenteel belang dat het MVO-beleid van de Unie, inclusief de nationale MVO-actieplannen, rekening houdt met de specifieke vereisten van kmo's, strookt met het "think small first"-beginsel en de informele en intuïtieve benadering van kmo's ten aanzien van MVO erkent; 40. wijst erop dat het van belang is kleine en middelgrote bedrijven bij MVO te betrekken en hun verworvenheden op dit gebied te erkennen; 41. erkent dat veel kmo's in Europa al MVO toepassen, onder meer door middel van plaatselijke werkgelegenheid, inzet van de gemeenschap, toepassing van goede bestuurspraktijken ten aanzien van hun toeleveringsketen, enz.; wijst er evenwel op dat de meeste van deze kmo's niet weten dat zij daadwerkelijk duurzaamheid, MVO en goede bedrijfsvoeringspraktijken toepassen; verzoekt de Commissie daarom eerst te kijken naar de huidige praktijken van kmo's alvorens speciaal voor hen MVO-strategieën te overwegen; 42. verzet zich tegen alle maatregelen die tot meer administratieve of financiële lasten voor kmo's kunnen leiden; steunt daarentegen alle maatregelen die kmo's in staat stellen gezamenlijk te opereren; 43. verzoekt de lidstaten en de regionale overheden slim gebruik te maken van het Cohesiefonds, teneinde de bevordering van MVO door intermediaire organisaties van kmo's te ondersteunen, waarbij deze organisaties zich bijvoorbeeld baseren op het belangrijkste Duitse programma, dat door het Europees Sociaal Fonds wordt medegefinancierd; 44. verzoekt de Commissie om, in samenwerking met de lidstaten, de intermediaire organisaties van kmo's en andere belanghebbenden, strategieën en maatregelen te ontwerpen om de uitwisseling van goede MVO-praktijken tussen kmo's te bevorderen, bijvoorbeeld door middel van een databank waarin informatie over door kmo's toegepast MVO-beleid wordt verzameld, met gedetailleerde gegevens over projecten die in de diverse lidstaten worden uitgevoerd; 45. dringt aan op het opstellen van gidsen en handleidingen over MVO, bestemd voor kmo's; onderstreept in dit verband de dringende noodzaak van meer academisch onderzoek naar methoden om de acceptatie van MVO onder kmo's te vergroten, en naar de economische, sociale en milieueffecten van MVO-beleid op lokaal en regionaal niveau; 46. is van mening dat in de MVO-agenda, wil er een werkelijk effect van uitgaan voor de armoedebestrijding, ook aandacht moet worden besteed aan kmo's, aangezien de gezamenlijke sociale en milieueffecten daarvan aanzienlijk zijn; 47. dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan ontwikkelings- en ondersteuningsstrategieën te ontwerpen voor de verspreiding van MVO onder kmo's; pleit in het bijzonder voor specifieke maatregelen voor kleine en micro-ondernemingen; 329 Nalevingskwesties en betrekkingen met derde landen 48. benadrukt dat na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon het Europees Parlement volledig dient te worden geïnformeerd over de wijze waarop de resultaten van duurzaamheidseffectbeoordelingen van overeenkomsten worden geïntegreerd in de onderhandelingen die voorafgaan aan de sluiting van deze overeenkomsten, alsook over de hoofdstukken van die overeenkomsten die zijn gewijzigd om de in de duurzaamheidseffectbeoordelingen in kaart gebrachte negatieve gevolgen te vermijden; 49. onderstreept dat toekomstige bilaterale investeringsovereenkomsten die door de EU worden ondertekend een eerlijk evenwicht moeten waarborgen tussen de noodzaak investeerders te beschermen enerzijds en de mogelijkheden voor staatsinterventie anderzijds, met name met betrekking tot sociale, gezondheids- en milieunormen; 50. pleit ervoor het idee van sponsorschap onder ondernemers te promoten; 51. herinnert eraan dat voor het beslechten van handelsgeschillen en/of het eisen van compensatie voor negatieve gevolgen van onverantwoorde of illegale ondernemersactiviteiten nu reeds zowel gerechtelijke als niet-gerechtelijke mechanismen voor geschillenbeslechting bestaan; dringt er in dit verband bij de Commissie op aan de bekendheid van beide mechanismen zowel onder ondernemers als onder het brede publiek te vergroten; brengt in herinnering dat de Internationale Kamer van Koophandel geschillenbeslechtingsdiensten aanbiedt aan individuen, ondernemingen, landen, landelijke entiteiten en internationale organisaties die alternatieven zoeken voor een gang naar de rechtbank, en dat die kunnen bijdragen aan een daadwerkelijke toegang van slachtoffers tot de rechter in het geval van inbreuken op de beginselen van verantwoord ondernemen met negatieve economische, sociale en milieugevolgen in de EU en/of in derde landen; 52. onderstreept dat het vergroten van het bewustzijn, op het niveau van ondernemingen, van de beginselen van MVO en van de gevolgen van niet-naleving ervan, als taak voor de Commissie geflankeerd moet worden door vergroting van het bewustzijn en de opbouw van capaciteit op het niveau van de regeringen van de gastlanden, teneinde een daadwerkelijke toepassing van MVO-rechten en toegang tot de rechtsgang te waarborgen; 53. is van oordeel dat de Commissie en de lidstaten Europese ondernemingen moeten aansporen initiatieven op het gebied van MVO te ontplooien en goede praktijken uit te wisselen met hun partners in andere landen; Conclusies 54. wijst erop dat regelgeving in een solide rechtskader en in overeenstemming met internationale normen tot stand moet worden gebracht, teneinde afwijkende nationale interpretaties en risico's van concurrentievoordelen en –nadelen op regionaal, nationaal en macroregionaal niveau te voorkomen; 55. moedigt de Commissie aan haar inspanningen voort te zetten om MVO in de betrekkingen met andere landen en regio's van de wereld te bevorderen; dringt in dit verband aan op grotere inspanningen om het wederkerigheidsbeginsel als centrale norm in de handelsbetrekkingen te verankeren; 56. herhaalt dat de ontwikkeling van MVO in eerste instantie moet worden aangedreven via een 330 aanpak waarbij meerdere belanghebbenden zijn betrokken, in het kader waarvan bedrijven zelf een voortrekkersrol spelen en de mogelijkheid moeten krijgen om hun aanpak af te stemmen op hun eigen specifieke situatie; benadrukt de noodzaak van specifieke maatregelen en benaderingswijzen voor de ontwikkeling van MVO bij kmo's; 57. merkt op dat de huidige MVO-strategie van de Commissie het tijdvak 2011-2014 beslaat; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat er tijdig een ambitieuze strategie voor het tijdvak na 2014 wordt vastgesteld; o o o 58. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten. 331 P7_TA-PROV(2013)0050 Maatschappelijk verantwoord ondernemen: het bevorderen van de belangen in de samenleving en de weg naar duurzaam en inclusief herstel Resolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2013 over maatschappelijk verantwoord ondernemen: het bevorderen van de belangen in de samenleving en de weg naar duurzaam en inclusief herstel (2012/2097(INI)) Het Europees Parlement, – gezien de artikelen 5, 12, 14, 15, 16, 21, 23, 26, 27, 28, 29, 31, 32, 33, 34 en 36 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, – gezien het Europees Sociaal Handvest, in het bijzonder de artikelen 5, 6 en 19, – gezien de in 1998 aangenomen Verklaring over de fundamentele principes en rechten met betrekking tot werk van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) en de verdragen van de IAO tot vaststelling van universele fundamentele arbeidsnormen betreffende: de afschaffing van gedwongen arbeid (nr. 29 (1930) en nr. 105 (1957)); vrijheid van vereniging en het recht op collectieve onderhandelingen (nr. 87 (1948) en 98 (1949)); de afschaffing van kinderarbeid (nr. 138 (1973) en nr. 182 (1999)); en non-discriminatie op het werk (nr. 100 (1951) en nr. 111 (1958)), – gezien eveneens de verdragen van de IAO betreffende arbeidsvoorwaarden (overheidscontracten) (nr. 94) en collectieve onderhandelingen (nr. 154), – gezien de agenda van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) voor waardig werk en het mondiale banenpact van de IAO dat op 19 juni 2009 tijdens de Conferentie van de IAO is aangenomen, – gezien de verklaring over sociale rechtvaardigheid voor een eerlijke globalisering die op 10 juni 2008 met algemene instemming van de 183 lidstaten van de IAO is goedgekeurd, – gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens (1948) en andere VNinstrumenten over de mensenrechten, met name de internationale verdragen over de burgerlijke en politieke rechten (1966) en over de economische, sociale en culturele rechten (1966), het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie (1965), alsmede het Verdrag betreffende afschaffing van alle vormen van discriminatie van de vrouw (1979), het Verdrag inzake de rechten van het kind (1989), het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van de rechten van migrerende werknemers en hun gezinsleden (1990) en het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (2006), – gezien de in maart 2010 ingevoerde beginselen van de VN ter versterking van de positie van vrouwen die richtsnoeren bieden met betrekking tot de wijze waarop vrouwen hun positie op het werk, in de markt en in de gemeenschap kunnen versterken en die het resultaat zijn van een samenwerking tussen UN Women en het United Nations Global Compact, – gezien het "Consistency Project", een samenwerkingsproject tussen de Climate Disclosure 332 Standards Board (CDSB), het Global Reporting Initiative (GRI), de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en de Conferentie van de Verenigde Naties inzake handel en ontwikkeling (UNCTAD) dat is opgezet ter ondersteuning van meer samenhang in de benadering van de vraag naar en het aanbod van aan klimaatverandering gerelateerde bedrijfsinformatie, – gezien de VN-richtsnoeren voor het bedrijfsleven en de mensenrechten en de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 8 december 20091, – gezien de in mei 2011 bijgewerkte OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen, – gezien het Verdrag inzake bestrijding van omkoping van de OESO uit 1997, – gezien het initiatief voor wereldwijde rapportage ("Global Reporting Initiative"), – gezien de oprichting van de internationale geïntegreerde verslagleggingsraad (IIRC), – gezien de Deense wet inzake financiële verslaglegging (2008), – gezien het "Global Compact"-initiatief van de VN, – gezien de in oktober 2010 voor de Commissie uitgevoerde studie inzake discrepanties tussen internationale instrumenten en normen met betrekking tot maatschappelijk verantwoord ondernemen en de bestaande Europese regelgeving (beter bekend als de "Edinburgh-studie")2, waarvan de resultaten in 2011 werden bekendgemaakt in het jaarlijkse verslag over de mensenrechten van het Europees Parlement3, en dat ten volle door de Europese Raad werd onderschreven, – gezien paragrafen 46 en 47 van het slotdocument van de in 2012 georganiseerde Rio+20 Wereldtop over Duurzame Ontwikkeling, – gezien de VN-beginselen inzake verantwoord beleggen (UNPRI), – gezien de op 1 november 2010 gepubliceerde internationale norm ISO 26 000, met daarin richtsnoeren voor sociale verantwoordelijkheid, – gezien "Green Winners", een in 2009 uitgevoerde studie van 99 bedrijven4, – gezien de oprichting van het Europees Multistakeholderforum over maatschappelijk verantwoord ondernemen, dat op 16 oktober 2002 is gelanceerd, – gezien Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten 1 2 3 4 http://www.business-humanrights.org/SpecialRepPortal/Home/Protect Respect-RemedyFramework en http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/docs/ pressdata/EN/foraff/111819.pdf http://ec.europa.eu/enterprise/policies/sustainable-business/files/business-humanrights/101025_ec_study_final_report_en.pdf Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0126. http://www.atkearney.com/documents/10192/6972076a-9cdc-4b20-bc3a-d2a4c43c9c21 333 voor werken, leveringen en diensten1, – gezien het voorstel van de Commissie voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het gunnen van overheidsopdrachten (COM(2011)0896), – gezien Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken2, die het Verdrag van Brussel van 1968 vervangt, behalve wat de betrekkingen tussen Denemarken en de andere lidstaten betreft, – gezien de resolutie van de Raad van 3 december 2001 betreffende de follow-up van het Groenboek over de maatschappelijke verantwoordelijkheid van ondernemingen3, – gezien de resolutie van de Raad van 6 februari 2003 inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen4, – gezien de mededeling van de Commissie met als titel "Bevordering van waardig werk voor iedereen - Bijdrage van de Europese Unie aan de uitvoering van de agenda voor waardig werk over de hele wereld" (COM(2006)0249) (mededeling van de Commissie betreffende waardig werk), – gezien de mededeling van de Commissie met als titel "Modernisering van het vennootschapsrecht en verbetering van de corporate governance in de Europese Unie - Een actieplan" (COM(2003)0284) (Actieplan corporate governance), – gezien de mededeling van de Commissie met als titel "Handel, groei en wereldvraagstukken: Handelsbeleid als kernelement van de Europa 2020-strategie" (COM(2010)0612), – gezien de mededeling van de Commissie met als titel "'Pakket verantwoordelijke ondernemingen'" (COM(2011)0685), – gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Naar een banenrijk herstel" (COM(2012)0173), – gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Initiatief voor sociaal ondernemerschap – Bouwen aan een gezonde leefomgeving voor sociale ondernemingen in een kader van sociale economie en innovatie" (COM(2011)0682), – gezien de mededeling van de Commissie aan de Europese Raad met als titel "Europa 2020, een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" (COM(2010)2020), – gezien de mededeling van de Commissie "Strategie voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2010-2015" (COM(2010)0491), – gezien zijn resolutie van 30 mei 2002 over het Groenboek van de Commissie over de 1 2 3 4 PB L 134 van 30.4.2004, blz. 114. PB L 12 van 16.1.2001, blz. 1. PB C 86 van 10.4.2002, blz. 3. PB C 39 van 18.2.2003, blz. 3. 334 bevordering van de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven1, – gezien zijn resolutie van 13 mei 2003 over de mededeling van de Commissie over de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven: een bijdrage van het bedrijfsleven aan duurzame ontwikkeling2, – gezien zijn resolutie van 13 maart 2007 over maatschappelijk verantwoord ondernemen: een nieuw partnerschap3, – gezien zijn resolutie van 25 november 2010 over maatschappelijk verantwoord ondernemen in het kader van internationale handelsovereenkomsten4, – gezien zijn resolutie van 16 juni 2010 over EU 2020, waarin wordt gewezen op het onlosmakelijke verband tussen de verantwoordelijkheid van bedrijven en corporate governance5, – gezien zijn resolutie van 20 november 2012 over het initiatief voor sociaal ondernemerschap - Bouwen aan een gezonde leefomgeving voor sociale ondernemingen in een kader van sociale economie en innovatie6, – gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 24 mei 2012 over de mededeling van de Commissie met als titel "een vernieuwde EU-strategie 2011-2014 voor maatschappelijk verantwoord ondernemen"7, – gezien de mededeling van de Commissie met als titel "Een vernieuwde EU-strategie 20112014 voor maatschappelijk verantwoord ondernemen" (COM(2011)0681), – gezien artikel 48 van zijn Reglement, – gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de adviezen van de Commissie juridische zaken, de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie internationale handel en de Commissie cultuur en onderwijs (A7-0023/2013), A. overwegende dat de term maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) niet mag worden aangewend om internationaal aanvaarde minimumnormen opnieuw te definiëren, doch wel om te trachten de uitvoering ervan te meten en beter inzicht te krijgen in de manier waarop deze normen gemakkelijk en rechtstreeks kunnen worden toegepast op bedrijven van alle grootten; B. overwegende dat het standaard in de EU-instellingen gebruikte concept "maatschappelijk verantwoord ondernemen" (MVO) nagenoeg niet is te onderscheiden van verwante concepten van verantwoord of ethisch ondernemen, "milieu, maatschappij en governance", duurzame ontwikkeling en verantwoordingsplicht van bedrijven; 1 2 3 4 5 6 7 PB C 187 E van 7.8.2003, blz. 180. PB C 67 E van 17.3.2004, blz. 73. PB C 301 E van 13.12.2007, blz. 45. PB C 99 E van 3.4.2012, blz. 101. PB C 236 E van 12.8.2011, blz. 57. Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0429. PB C 229 van 31.7.2012, blz. 77. 335 C. overwegende dat de multistakeholderbenadering de hoeksteen van alle door de EU gesteunde initiatieven met betrekking tot MVO moet blijven, alsook de grondslag voor geloofwaardig MVO door het bedrijfsleven zelf, te beginnen op lokaal niveau; D. overwegende dat het Global Reporting Initiative heeft gezorgd voor de internationaal verreweg breedst aanvaarde methode voor transparante bedrijfsvoering en overwegende dat de oprichting van de internationale geïntegreerde verslagleggingsraad (IIRC), waaraan de belangrijkste wereldwijde instellingen voor boekhoudnormalisatie deelnemen, erop duidt dat in financiële rekeningen geïntegreerde rapportage over duurzaam ondernemen over minder dan tien jaar de wereldwijde norm wordt; E. overwegende dat bedrijven dankzij baanbrekend werk van het Prince's Accounting for Sustainability Project, TEEB (The Economics of Ecosystems and Biodiversity) for Business en het milieuprogramma van de Verenigde Naties nu volledig en nauwkeurig inzicht hebben in de monetaire waarde van hun externe milieu- en sociale effecten, en dat het nu dus mogelijk is deze in het financieel beheer van bedrijven op te nemen; F. overwegende dat er in de beleggingsgemeenschap een ommekeer heeft plaatsgevonden waarbij 1 123 beleggers (met in het totaal 32 biljoen dollar aan beheerd vermogen) de VNbeginselen inzake verantwoord beleggen (UNPRI) hebben onderschreven; overwegende dat volgens schattingen van het Europees Forum voor duurzaam investeren de wereldwijde MVO-markt sinds september 2010 goed was voor circa 7 biljoen euro, en overwegende dat 82 beleggers onder aanvoering van Aviva Global Investors die in het totaal 50 biljoen dollar aan beheerd vermogen vertegenwoordigen het voortouw hebben genomen bij de oproep op de VN-Wereldtop over duurzame ontwikkeling om de verslaglegging over duurzaam ondernemen verplicht te maken; G. overwegende dat de oprichting van het Europees Multistakeholderplatform over MVO, de uitvoering van een reeks proef- en onderzoeksprojecten alsook de werkzaamheden van de voormalige Alliance for Business goede prestaties hebben opgeleverd ten aanzien van Europese actie op het gebied van MVO, in combinatie met een permanente waardevolle bijdrage door een "kring" van Europese MVO-organisaties, waaronder CSR Europe, de European Academy of Business in Society (EABIS), het European Social Investment Forum (Eurosif) en de European Coalition for Corporate Justice (ECCJ); H. overwegende dat bepaalde gemeenschappelijke normen voor MVO van essentieel belang zijn, dat verschillende belangen ook gedifferentieerde benaderingen van het bedrijfsleven vragen, en dat MVO, in een vrije samenleving, er nooit toe mag leiden dat liefdadig handelen een verplichting wordt, aangezien dit de bereidheid van mensen om te geven zou kunnen verminderen; I. overwegende dat gedragscodes van bedrijven een belangrijke rol hebben gespeeld bij de opkomst van en de bewustwording met betrekking tot MVO, doch geen afdoende antwoord bieden gezien het veelvuldige gebrek aan specificiteit, de inconsistentie ten aanzien van bestaande internationale normen, de voorbeelden van het uit de weg gaan van belangrijke kwesties en het gebrek aan vergelijkbaarheid en transparantie wat toepassing betreft; J. overwegende dat de VN-richtsnoeren betreffende het bedrijfsleven en mensenrechten binnen de Verenigde Naties unaniem werden goedgekeurd met de volledige steun van de EU-lidstaten, de internationale werkgeversorganisatie en de Internationale Kamers van Koophandel, met inbegrip van steun voor een "slimme combinatie" van regelgeving en 336 vrijwillige maatregelen; K. overwegende dat de voormalige speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de VN John Ruggie de EU-lidstaten, in het kader van de door het toen Zweedse voorzitterschap bijeengeroepen conferentie over MVO, heeft opgeroepen tot verduidelijking en ondersteuning van de kwestie van extraterritoriale rechtsmacht voor schendingen door bedrijven in kwetsbare derde landen; overwegende dat deze oproep vervolgens in conclusies van de Europese Raad werd ondersteund, maar dat tot op heden geen desbetreffende maatregelen zijn genomen; L. overwegende dat de studie van de Commissie naar lacunes inzake bestuur tussen internationale MVO-instrumenten en -normen en bestaande Europese wetgeving, bekend als de "Edinburgh Study", die in oktober 2010 werd gepubliceerd en waarvan de resultaten in het jaarverslag over de mensenrechten van 2011 werden vastgelegd, ten volle door de Europese Raad en het Europees Parlement werd onderschreven; M. overwegende dat de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen de meest geloofwaardige internationale MVO-norm vormen en dat de in mei 2011 overeengekomen actualisering ervan een belangrijke kans biedt om de toepassing van MVO te bevorderen; N. overwegende dat tal van internationale initiatieven op touw zijn gezet om te zorgen voor rapportage over duurzaamheid door bedrijven, met inbegrip van de rapportagevereiste voor Chinese staatsbedrijven, de vereiste voor bedrijven te rapporteren over de tenuitvoerlegging van door de regering van India ontwikkelde MVO-richtsnoeren en de vereiste voor bedrijven hun duurzaamheidsprestaties openbaar te maken als voorwaarde voor notering aan de effectenbeurs in Brazilië, Zuid-Afrika en Maleisië hetgeen ook wordt geëist door de Securities and Exchange Commission van de Verenigde Staten; O. overwegende dat de Deense wet inzake financiële overzichten (2008) betreffende rapportage over duurzaamheid, waarin specifieke aanvullende rapportagevereisten zijn opgenomen over klimaatverandering en gevolgen voor de mensenrechten, uitermate populair is gebleken bij Deense bedrijven, aangezien 97 procent ervan voor rapportage kiest ondanks de "naleven of motiveren"-bepaling ("comply or explain") die in de eerste drie jaar van de toepassing ervan gold; P. overwegende dat Frankrijk en Denemarken twee van de vier VN-lidstaten zijn die ermee hebben ingestemd het voortouw te nemen bij de tenuitvoerlegging van de VN Rio +20toezeggingen inzake rapportage over duurzaamheid; Q. overwegende dat de door Nederland geleide actualisering van de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen een gelegenheid heeft geboden om de zichtbaarheid en de status van deze richtlijnen via het systeem van "nationale contactpunten" te verbeteren, de "investeringsnexus" waardoor de volledige toepassing ervan op de toeleveringsketen werd belemmerd, heeft beëindigd en tot slot de VN-richtsnoeren betreffende het bedrijfsleven en mensenrechten ten volle in de OESO-richtsnoeren heeft geïntegreerd; R. overwegende dat er volgens zijn resolutie over Europa 2020 sprake is van een onlosmakelijk verband tussen verantwoord ondernemen en corporate governance; S. overwegende dat de in 2009 uitgevoerde studie van 99 bedrijven "Green Winners" heeft aangetoond dat bedrijven met MVO-strategieën in 16 afzonderlijke industriële sectoren ten 337 minste 15 procent beter presteerden dan hun sectorgemiddelde, hetgeen neerkwam op extra marktkapitalisatie van 498 miljoen euro (650 miljoen dollar) per bedrijf; T. overwegende dat de Global CEO Survey van 2012 uitwijst dat bedrijven erkennen dat om te kunnen groeien een nauwe samenwerking met de lokale bevolking is vereist; overwegende dat bijvoorbeeld meer dan 60% van de onderzochte bedrijven van plan was om hun investeringen in de komende drie jaar te vergroten teneinde de gezondheid van het personeel te waarborgen; 1. erkent dat de mededeling van de Commissie deel uitmaakt van een reeks beleidsverklaringen die ertoe dienen maatschappelijk verantwoord ondernemen verder te bevorderen, te integreren in het beleid van de EU en tot een grondbeginsel van Europese maatregelen te maken; verzoekt de Commissie en de lidstaten de MVO-strategie voor de periode 2014-2020 als basis te gebruiken om concrete maatregelen te treffen die erop zijn gericht ondernemingen aan te moedigen zich meer op MVO toe te leggen; 2. benadrukt dat een actief bewustzijn van de beginselen van maatschappelijke verantwoordelijkheid ervoor zorgt dat ondernemingen meer vertrouwen en maatschappelijke aanvaarding genieten; 3. onderschrijft evenwel de in de mededeling opgenomen analyse dat MVO-praktijken nog steeds grotendeels beperkt blijven tot een minderheid van grote bedrijven, ondanks de in de mededelingen van de Commissie van 2001 en 2006 opgenomen oproep aan meer bedrijven om MVO te omarmen; is niettemin van mening dat bedrijven altijd betrokken zijn geweest bij de samenleving waarin zij opereren en dat MVO in bedrijven van alle grootten kan worden toegepast; wijst tevens op de noodzaak om kmo´s in het debat over maatschappelijk verantwoord ondernemen te betrekken, aangezien veel kmo´s MVO omarmen op grond van een meer informele en intuïtieve benadering, die slechts zeer geringe administratieve lasten en geen extra kosten met zich meebrengt; 4. wijst op de strategische rol die kmo's kunnen spelen bij de bevordering van MVO, dankzij hun nauwe betrokkenheid bij de sector waarin zij opereren; vraagt de Commissie om, in overleg met de nationale autoriteiten en de multistakeholderplatformen, sectorspecifieke samenwerkingsverbanden tussen kmo's te ontwikkelen, die hen in staat stellen sociale en milieuproblemen gezamenlijk aan te pakken; 5. betreurt dat maatschappelijk verantwoord ondernemen nog steeds voornamelijk is gericht op milieunormen en in mindere mate op sociale normen, terwijl die laatste van essentieel belang zijn om een sociaal klimaat te creëren waarin economische groei en sociale convergentie tot stand kunnen komen; 6. is van mening dat de wereldwijde financiële crisis het reële risico met zich meebrengt dat beleidsvormers, ook in de EU, de nadelige gevolgen zullen ondervinden van hun eigen fatale kortetermijndenken, waarbij ze zich uitsluitend richten op maatregelen inzake nauwkeurig omschreven transparantie en verantwoordingsplicht op financiële markten en negeren dat zowel de financiële als de industriële sectoren zich dringend op geïntegreerde wijze bezig moeten gaan houden met urgente en prioritaire uitdagingen met betrekking tot de aantasting van het milieu en sociale desintegratie; 7. waarschuwt dat bedrijven in de toekomst alleen duurzaam kunnen zijn indien zij deel uitmaken van een duurzame economie en dat er geen alternatief kan zijn voor de overgang 338 naar een koolstofarme toekomst waarin onder meer het behoud van het sociaal en natuurlijk kapitaal van de wereld centraal staat, een proces waarin MVO een doorslaggevende rol moet spelen; 8. is van mening dat de volgende factoren een belangrijke rol zullen spelen bij het op grotere schaal toepassen van maatschappelijk verantwoord ondernemen: meer nadruk op wereldwijde MVO-instrumenten, een nieuwe impuls van toonaangevende bedrijven voor andere bedrijven, de bekendmaking van sociale en milieu-informatie door bedrijven, het gebruik van passende richtsnoeren, overheidssteun voor het creëren van passende voorwaarden voor samenwerking op het gebied van MVO en de ontwikkeling van geschikte hulpmiddelen en instrumenten, zoals een stimuleringsregeling, een robuuste effectbeoordeling van de bestaande MVO-initiatieven, steun voor nieuwe initiatieven op sociaal gebied, aanpassing van MVO aan de behoeften van kmo´s, en een grotere bewustwording binnen het bedrijfsleven en in de bredere samenleving ten aanzien van de omvang van de mondiale en Europese uitdagingen op sociaal en milieugebied; 9. steunt het voornemen van de Commissie om MVO in Europa te verdiepen door richtsnoeren op te stellen en initiatieven met verschillende belanghebbenden voor afzonderlijke industriële sectoren te steunen, en roept vooraanstaande bedrijven en verenigingen op dit initiatief te omarmen; 10. herhaalt dat MVO geen proces meer moet zijn maar tot resultaten moet leiden; 11. is verheugd over het feit dat de in de mededeling van de Commissie opgenomen definitie van MVO, die een weerspiegeling is van de nieuwe aanpak die voor het eerst door de Commissie werd omarmd in het kader van het Multistakeholderforum in 2009, een onmisbare kans biedt voor inclusie en consensusvorming, en een correcte weergave is van de nieuwe consensus die is bereikt tussen bedrijven en andere belanghebbenden over deze kwestie, dankzij de unanieme goedkeuring van de VN-richtsnoeren en andere instrumenten zoals de norm ISO 26 000, met daarin richtsnoeren voor sociale verantwoordelijkheid; verwelkomt de integratie van sociale, milieu-, ethische en mensenrechtenvraagstukken in bedrijfsactiviteiten; benadrukt nogmaals dat de Commissie een onderscheid moet maken tussen 1) het liefdadig handelen door bedrijven, 2) het maatschappelijk verantwoord handelen van ondernemingen op grond van wetten, regels en internationale normen, en 3) het asociaal handelen van ondernemingen waarbij wetten, regels en internationale normen worden geschonden en uitbuiting plaatsvindt, bv. kinderarbeid of dwangarbeid, hetgeen ten strengste moet worden veroordeeld; 12. herhaalt dat de maatschappelijke verantwoordelijkheid van ondernemingen zich ook moet uitstrekken tot hun handelen ten aanzien van en in derde landen; 13. verneemt met belangstelling dat de Commissie is begonnen met het opnemen van verwijzingen naar MVO in door de EU gesloten handelsovereenkomsten; is, in het licht van de belangrijke rol die ondernemingen, hun dochterondernemingen en hun toeleveringsketens in de internationale handel spelen, van oordeel dat de maatschappelijke en milieuverantwoordelijkheid van bedrijven een integraal onderdeel moet uitmaken van de hoofdstukken over duurzame ontwikkeling in door de EU gesloten handelsovereenkomsten; vraagt de Commissie concrete voorstellen te ontwikkelen voor de tenuitvoerlegging van deze MVO-beginselen in het handelsbeleid; 14. is van mening dat "maatschappelijke verantwoordelijkheid" ook de eerbiediging van 339 grondbeginselen en -rechten zoals degene die door de IAO zijn gespecificeerd, moet behelzen, waaronder met name de vrijheid van vereniging, het recht op collectieve onderhandelingen, het verbod op gedwongen arbeid, de afschaffing van kinderarbeid en de uitbanning van discriminatie op het werk; 15. prijst de commissarissen voor werkgelegenheid, ondernemerschap en de interne markt en hun medewerkers voor hun bijdrage aan de toekomstgerichte en constructieve aanpak zoals vervat in de mededeling van de Commissie; erkent de bijdrage van andere delen van de Commissie via de interdepartementale werkgroep over MVO; verzoekt de voorzitter van de Commissie desalniettemin op het gebied van MVO persoonlijk leiderschap te tonen en de volledige inzet van de Commissie ten aanzien van MVO te waarborgen, met name door de directoraten-generaal Milieu en Buitenlandse Betrekkingen; 16. is van mening dat MVO ook sociale maatregelen moet omvatten die met name gericht zijn op beroepsopleidingen, de combinatie van werk en gezin, en aangepaste arbeidsomstandigheden; herhaalt te geloven in economische argumenten voor MVO, maar wijst er opnieuw op dat wanneer deze argumenten niet op korte termijn van toepassing zijn op een situatie of bedrijf, ze niet als excuus kunnen worden aangewend voor asociaal en onverantwoord handelen; is van mening dat er voldoende bestaand onderzoeksmateriaal is om de economische argumenten te staven en dat verspreiding van dat onderzoeksmateriaal prioriteit moet krijgen; dringt erop aan dat nieuw onderzoek naar MVO wordt gewijd aan het beoordelen van de cumulatieve effecten van dankzij MVO gewijzigd gedrag van bedrijven bij de aanpak van algemene Europese en wereldwijde uitdagingen zoals koolstofemissies, waterverzuring, extreme armoede, kinderarbeid of ongelijkheid, en benadrukt dat de getrokken lessen moeten worden meegenomen in de toekomstige bijdragen van Europa aan de ontwikkeling van wereldwijde MVO-initiatieven; 17. erkent dat MVO-initiatieven ernstige gebreken vertonen wanneer bedrijven die zich erop laten voorstaan MVO in praktijk te brengen erin slagen cruciale belangengroepen of gevoelige kwesties die van belang zijn voor hun activiteiten en hun mondiale toeleveringsketen, te omzeilen; roept de Commissie op om, in samenwerking met de financiële autoriteiten en de sociale partners, voort te bouwen op het eerdere werk van MVO-"laboratoria" om zo beter te vast te stellen hoe bedrijven en hun belanghebbenden op een objectieve manier sociale en milieukwesties kunnen onderscheiden die van wezenlijk belang zijn voor het bedrijf in kwestie, en ervoor te zorgen dat een eerlijke en evenwichtige selectie van belanghebbenden wordt betrokken bij MVO-initiatieven; 18. gelooft dat consumenten zich in steeds grotere mate laten leiden door de MVO-activiteiten van ondernemingen en spoort ondernemingen daarom aan tot transparantie, met name in bedrijfsactiviteiten die verband houden met ethische, maatschappelijke en milieukwesties; 19. benadrukt dat er slechts sprake kan zijn van maatschappelijk verantwoord ondernemen wanneer de geldende wettelijke bepalingen en de lokale cao's van de sociale partners worden nageleefd; 20. wijst erop dat de maatschappelijke verantwoordelijkheid van een onderneming mede moet worden beoordeeld aan de hand van het gedrag van haar toeleveranciers en eventuele onderaannemers; Duurzaam herstel 340 21. ondersteunt de constatering in de mededeling van de Commissie dat "het verzachten van de sociale effecten van de huidige crisis" en het vinden van duurzame bedrijfsmodellen onderdeel zijn van de maatschappelijke verantwoordelijkheid van ondernemingen; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan bedrijven te helpen om, in samenwerking met vertegenwoordigers van werknemers, betrokken te raken bij MVO; verzoekt bedrijven om initiatieven te overwegen die zijn gericht op het behoud en het scheppen van banen, met name voor jongeren en vrouwen, op alle werkterreinen (beheer en opleiding, markten, personeelsbeleid, milieu en maatschappij), met speciale aandacht voor personen die op meerdere gebieden met achterstand te maken hebben, zoals Roma en gehandicapten; roept hen tevens op bij deze initiatieven niet alleen gewone werknemers in dienst te nemen, maar ook hogere leidinggevenden afkomstig van de lokale arbeidsmarkt aan te stellen en bijvoorbeeld een systeem in te voeren waarbij universitair afgestudeerden een hoogwaardige stage kunnen volgen teneinde de werkervaring op te doen waar werkgevers in de private sector om vragen; 22. is van mening dat bedrijven moeten worden betrokken bij de oplossing van sociale problemen die door de economische crisis zijn verergerd, zoals woningnood en armoede, en bij de ontwikkeling van de gemeenschappen waarin zij opereren; 23. erkent dat de economische crisis een groeiende onzekerheid op de arbeidsmarkt teweeg heeft gebracht, met name voor vrouwen, als gevolg van veranderde arbeidsomstandigheden, deels door meer onderaanneming, als gevolg van gedwongen deeltijdwerk voor velen die een voltijdbaan ambiëren, en als gevolg van de toename van uitbuitende arbeidspraktijken en de nieuwe opkomst van de informele sector; verzoekt de Commissie en het Multistakeholderforum met name de toename van onderaanneming onder de loep te nemen; dringt erop aan dat deze werkzaamheden worden doordrongen van de toepasselijkheid van de VN-richtsnoeren op de toeleveringsketen en met name op het concept "effectbeoordeling" ongeacht verschillende leveranciersniveaus; 24. merkt op dat de naleving van wetgeving inzake arbeidsvoorwaarden voor fysieke arbeid, de ontwikkeling van indienstnemings- en ontslagprocedures en -beleid, bescherming van de persoonlijke gegevens en de privacy van werknemers, en het tijdig uitbetalen van salarissen en andere uitkeringen eveneens deel uitmaken van MVO en dringt aan op eerbiediging van deze aspecten; 25. erkent dat de crisis gevolgen heeft voor het maatschappelijk bestel; verwelkomt de reeks maatregelen die bepaalde ondernemingen hebben genomen om kwetsbare en benadeelde groeperingen een kans te bieden op de arbeidsmarkt; vraagt bedrijven dit soort initiatieven omarmen; erkent evenwel dat de sluiting van bedrijven en bezuinigingen sommige van de door middel van MVO geboekte vorderingen in gevaar brengen, zoals indienstneming van gemarginaliseerde groepen in de samenleving, met name van gehandicapten, verbetering van de opleiding en status voor deze werknemers, bevordering van innovatieve vormen van productie en diensten voor maatschappelijke doeleinden, bijvoorbeeld via kredietcoöperaties, en bevordering van nieuwe werkgelegenheidsmodellen via sociale ondernemingen, coöperaties en eerlijke handel; is van mening dat het daarom van groot belang is op criteria vast te stellen voor sociale maatregelen; roept de Commissie op een grootschalig onderzoek uit te voeren naar de sociale gevolgen van de crisis voor deze initiatieven, op grond van een op gender gebaseerde benadering en met aandacht voor de Zuid-Europese landen, en uitvoerig overleg te plegen met sociale partners en MVObelanghebbenden over de uitkomsten van dit onderzoek; 341 26. meent dat maatschappelijk verantwoord ondernemen niet alleen de hele maatschappij ten goede komt, maar ook de onderneming helpt haar imago te verbeteren en de waardering bij potentiële consumenten te vergroten, waardoor ze haar economische perspectieven op de lange termijn verbetert; 27. merkt op dat het opstellen van programma's voor vaardigheidsontwikkeling en permanente educatie van werknemers, regelmatige individuele beoordeling van werknemers en talentmanagementprogramma's, alsook het vaststellen van individuele werk- en ontwikkelingsdoelstellingen voor werknemers, de motivatie en betrokkenheid van werknemers doen toenemen en een essentieel onderdeel van MVO vormen; 28. wijst erop dat met name in crisistijd ondernemingen die de MVO-richtsnoeren toepassen een bijdrage dienen te leveren aan de ontwikkeling van innovatieve competenties van hun regio door innovatieve en milieuvriendelijke technologische oplossingen bij productiefaciliteiten in te voeren, alsook door middel van nieuwe investeringen en modernisering; benadrukt dat de integratie van milieuvraagstukken, zoals biodiversiteit, klimaatverandering, efficiënt gebruik van hulpbronnen en de gezondheid van het milieu, in bedrijfsactiviteiten mogelijkheden biedt voor de bevordering van een duurzaam herstel; 29. is van oordeel dat de financiële crisis in enkele gevallen het vertrouwen van werknemers in de plicht van bedrijven om hun particuliere pensioenrechten op lange termijn na te komen, heeft aangetast, waarbij de verschillen in de pensioenstelsels van de Europese Unie in aanmerking moeten worden genomen; verzoekt verantwoordelijke bedrijven dit probleem in samenwerking met de Commissie en de sociale partners aan te pakken, onder meer door open, inclusieve en op regels gebaseerde regelingen voor het beheer van pensioenbeleggingen te treffen, en door zich, in het kader van de bredere uitdaging betreffende MVO, te richten op actief ouder worden in een tijdperk van demografische verandering; wijst erop dat het herstel van het vertrouwen tussen werknemers en bedrijven van cruciaal belang is voor een duurzaam economisch herstel; Internationale organisatie en multistakeholderbenaderingen 30. is zeer lovend over de nadruk die in de mededeling van de Commissie wordt gelegd op de versterking en tenuitvoerlegging van internationale normen, en is - met het oog op de actualisering van de OESO-richtsnoeren en de goedkeuring van de VN-richtsnoeren in 2011 - van mening dat de maatregelen van de EU voornamelijk moeten worden toegespitst op de ondersteuning en tenuitvoerlegging van deze richtsnoeren en beginselen in het Europese bedrijfsleven; onderstreept dat deze OESO-beginselen op internationaal niveau gedefinieerd en erkend zijn om gelijke concurrentievoorwaarden te creëren en te handhaven, en tegelijkertijd op mondiaal niveau open, eerlijke en verantwoorde ondernemerspraktijken te bevorderen; stelt de Commissie voor jaarlijks verslag uit te brengen aan het Europees Parlement en de Raad over de tenuitvoerlegging van de OESO-richtsnoeren; 31. benadrukt dat het van belang is om het MVO-beleid van de Unie te ontwikkelen in overeenstemming met de internationale normen, teneinde uiteenlopende nationale interpretaties en mogelijke concurrentiële voor- of nadelen op nationaal of internationaal niveau te vermijden; 32. benadrukt dat alle 27 lidstaten vaart moeten maken met de herziening van hun nationale actieplannen inzake MVO, en met de ontwikkeling van nationale plannen voor de tenuitvoerlegging van de desbetreffende OESO-richtsnoeren en VN-richtsnoeren, die 342 uiterlijk in december 2013 gereed moeten zijn; is van oordeel dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat deze plannen worden opgesteld met medewerking van alle betrokken belanghebbenden, waaronder ngo's, het maatschappelijk middenveld, vakbonden, werkgeversorganisaties en nationale mensenrechteninstellingen; verzoekt de EU ervoor te zorgen dat er gemakkelijker kan worden geprofiteerd van de ervaringen van de lidstaten die dit proces momenteel ondergaan; moedigt de lidstaten aan voort te bouwen op de in de norm ISO 26 000 vervatte richtsnoeren, de meest recente versie van het Global Reporting Initiative en de door de Europese Groep van nationale mensenrechteninstellingen ontwikkelde handleiding; 33. dringt aan op grotere beleidscoherentie op EU-niveau door openbare aanbestedingen, exportkredieten, goed bestuur, concurrentie, ontwikkeling, handel, investeringen en andere beleidsterreinen en overeenkomsten in overeenstemming te brengen met de internationale sociale, milieu- en mensenrechtennormen die zijn verankerd in de desbetreffende richtsnoeren en beginselen van de OESO en de VN; pleit in dit verband voor inspanningen om samen te werken met de vertegenwoordigers van werknemers, werkgevers en consumenten en voor het opvolgen van het desbetreffende adviezen van de NMI, zoals het verslag over mensenrechten en aanbestedingen dat de Europese Groep van nationale mensenrechteninstellingen bij de Commissie heeft ingediend; dringt aan op een betekenisvolle en adequate effectbeoordeling van wetgevingsvoorstellen om eventuele incoherentie met de VN-richtsnoeren tijdig op te sporen, en dringt aan op coördinatie met de werkgroep voor het bedrijfsleven en de mensenrechten van de VN om verschillende en tegenstrijdige interpretaties van de VN-richtsnoeren te vermijden; 34. juicht met name de opname van de ICT-sector in specifieke Europese richtsnoeren over het bedrijfsleven en de mensenrechten toe; erkent de serieuze dilemma's die ontstaan door de noodzaak de privacy te beschermen en strafbare inhoud te bestrijden enerzijds en de doelstelling om de vrijheid van meningsuiting te verdedigen anderzijds, zoals is aangetoond door de recente controverse die werd veroorzaakt door de op YouTube geplaatste antiislamitische video; roept nog veel meer Europese bedrijven op deel te nemen aan het toonaangevende multistakeholderinitiatief op dit gebied, het Global Network Initiative (GNI), waar momenteel voornamelijk in de VS gevestigde bedrijven bij zijn aangesloten; 35. staat erop dat alle "financiering voor handel en ontwikkeling" die door investeringsfaciliteiten van de EU, de Europese Investeringsbank en de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling aan particuliere actoren wordt toegekend, gepaard gaat met contractbepalingen die overeenstemming met de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen en de VN-richtsnoeren voor het bedrijfsleven en de mensenrechten verplicht stellen, inclusief bepalingen inzake verantwoordingsplicht en een duidelijk klachtenmechanisme; dringt er nogmaals bij de lidstaten op aan hetzelfde te doen ten aanzien van de verlening van exportkredieten aan bedrijven; 36. is ingenomen met het initiatief van de Commissie inzake nationale actieplannen voor de tenuitvoerlegging van de VN-richtsnoeren betreffende het bedrijfsleven en mensenrechten; roept de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) op een veel grotere rol te spelen bij het leiden van de tenuitvoerlegging op hoog niveau en bij het aansporen tot effectief toezicht en effectieve verslaglegging; dringt aan op de uitvoering van een "peer review"procedure tussen de lidstaten teneinde de tenuitvoerlegging te bevorderen; verzoekt de Commissie en de EDEO om de tenuitvoerlegging van de actieplannen te evalueren en de op EU-niveau genomen maatregelen te beoordelen, en hierover voor het einde van 2014 aan de 343 Europese Raad en het Parlement verslag uit te brengen; 37. erkent dat bedrijven steeds vaker in kwetsbare landen opereren en dat zij een zorgplicht hebben om hun personeel tegen conflicten, terrorisme en georganiseerde criminaliteit te beschermen; benadrukt niettemin dat bedrijven eveneens de plicht hebben ervoor te zorgen dat veiligheidsmaatregelen geen afbreuk doen aan de vredessituatie of de veiligheid van anderen op de plaatsen waar zij opereren, aangezien dit hen zou kunnen blootstellen aan beschuldigingen van medeplichtigheid aan schending van mensenrechten; verzoekt de Commissie en de lidstaten te zorgen voor een veel wijder verspreide onderschrijving van de internationale beginselen op het gebied van vrijwillige veiligheid en te streven naar de goedkeuring van een internationaal regelgevingskader inzake de regulering van en de controle en het toezicht op de activiteiten van particuliere militaire en beveiligingsondernemingen; 38. roept ondernemingen en andere belanghebbenden op constructief deel te nemen aan de procedure van de Commissie voor de ontwikkeling van sectorspecifieke mensenrechtenrichtsnoeren en deze, na voltooiing ervan, toe te passen; 39. roept de Commissie, en met name DG Justitie, op om voorstellen in te dienen om de toegang tot de rechter in EU-rechtbanken beter te faciliteren in geval van de meest extreme, schandelijke gevallen van mensenrechten- en arbeidsrechtenschendingen door in Europa gevestigde bedrijven, hun dochterondernemingen, onderaannemers of handelspartners, zoals aanbevolen door de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties voor het bedrijfsleven en de mensenrechten; 40. merkt tevens op dat er behoefte bestaat aan uitgewerkte rapportagemechanismen voor schendingen van mensenrechten in individuele ondernemingen; 41. is van oordeel dat de studie "Green Matters" ondubbelzinnig het positieve verband aantoont tussen bedrijven die MVO nastreven en het behalen van betere financiële prestaties gedurende de periode dat zij de crisis te boven komen; onderschrijft het concept van "verantwoorde concurrentie" en benadrukt dat de potentiële markt voor sociaal en ecologisch verantwoorde goederen en diensten een cruciale afzetmogelijkheid voor bedrijven biedt en tegelijkertijd tegemoet komt aan maatschappelijke behoeften; 42. deelt de in de Global CEO Survey van 2012 geïdentificeerde zakenvisie dat een duurzame bedrijfsgroei nauwe samenwerking met de lokale bevolking, overheden en zakenpartners alsook investeringen in lokale gemeenschappen vereist; is voorstander van en roept op tot intensivering van bedrijfsinitiatieven met betrekking tot het scheppen van banen, opleiding, hulp bij het beheer van schaarse middelen en bevordering van gezondheidsoplossingen; 43. roept de Commissie, en met name DG Handel, op om te opteren voor een "actieve" in plaats van een "passieve" benadering van de OESO-richtsnoeren, met name door zich te houden aan de OESO-verklaring inzake internationale investeringen en multinationale ondernemingen, waar de OESO-richtsnoeren onderdeel van zijn, en te zorgen voor de bevordering van en voortdurende steun voor de OESO-richtsnoeren door middel van de EUdelegaties in derde landen, capaciteitsopbouwende initiatieven in samenwerking met bedrijven, vakbonden en het maatschappelijk middenveld in derde landen voor de tenuitvoerlegging van de richtsnoeren te financieren, en ervoor te zorgen dat de richtsnoeren nadrukkelijk worden vermeld in alle nieuwe overeenkomsten tussen de EU en derde landen, met inbegrip van alle handels- en investeringsverdragen; dringt er bij de EU op aan grote 344 diplomatieke inspanningen te leveren om wereldwijd meer landen te overtuigen zich aan te sluiten, en concrete steun te verlenen aan organisaties van het maatschappelijk middenveld voor het aan de orde stellen van "concrete gevallen" van vermeende schendingen, in samenwerking met de lidstaten; 44. is van mening dat MVO een belangrijk hulpmiddel is om de EU in staat te stellen de tenuitvoerlegging van verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) wereldwijd te steunen; verzoekt de Commissie steun te verlenen aan de Europese organisaties en sociale partners die projecten willen ondernemen die in overeenstemming zijn met de OESOrichtsnoeren en andere internationale MVO-normen, met het oog op het opbouwen van capaciteit in derde landen; verzoekt de Commissie een specifieke doelstelling te bepalen voor de onderhandeling en sluiting van nieuwe kaderovereenkomsten inzake aan MVOgerelateerde kwesties en de sociale partners aan te moedigen deze overeenkomsten te sluiten in het kader van hun nieuwe sectorspecifieke benadering van MVO; verzoekt de Commissie, en met name DG Werkgelegenheid, arbeidsnormen in MVO te integreren door in samenwerking met regeringen van derde landen proefprojecten met betrekking tot "fatsoenlijk werk" uit te voeren; 45. staat achter de mededeling van de Commissie getiteld "Een vernieuwde EU-strategie 20112014 ter bevordering van maatschappelijk verantwoord ondernemen" waarin staat dat "sociaal verantwoord ondernemen respect voor de wetgeving en de collectieve arbeidsovereenkomsten tussen sociale partners veronderstelt"; is van oordeel dat MVO een aanvulling moet vormen op, doch geenszins een vervanging moet zijn voor, wetgeving, collectieve onderhandelingen of dialoog met in vakbonden georganiseerde werknemers; is van mening dat bedrijven zich ertoe moeten verbinden hun MVO-beleid - en elementen daarvan zoals een jaarlijks bedrijfsverslag over de sociale en milieueffecten van hun activiteiten - met de werknemers en hun vertegenwoordigers te bespreken; is van mening dat een optioneel regelgevingskader voor EFA's moet worden goedgekeurd op grond van de mogelijke inhoud van een dergelijk kader, zoals beschreven in het werkdocument van de diensten van de Commissie over dat onderwerp; 46. Dringt er bij de EU en met name bij de Commissie op aan: (1) ervoor te zorgen dat de thema's maatschappelijk verantwoord ondernemen en mensenrechten in het nieuwe meerjarig financieel kader (MFK) voor de periode 20142020 deel uitmaken van de prioriteiten van de afzonderlijke financiële instrumenten; en tevens (2) specifieke steun te ontwikkelen in het kader van het EIDM voor opleiding en algemene capaciteitsopbouw op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen en mensenrechten voor maatschappelijke organisaties, NMI, mensenrechtenbeschermers, vakbonden en andere mensenrechtenorganisaties; 47. is ingenomen met het feit dat het bedrijfsleven de VN-topconferentie Rio+20 heeft benut om te pleiten voor een nieuwe globale conventie inzake de verantwoordelijkheid van bedrijven binnen het VN-systeem; is van oordeel dat de EU, hoewel het waarschijnlijk nog enkele jaren duurt voordat een dergelijke conventie wordt gerealiseerd, op constructieve wijze aan het debat moet deelnemen; is niettemin van mening dat dergelijke discussies beleidsmakers in de bedrijfs- en overheidswereld er niet van mogen weerhouden dringend over te gaan tot de tenuitvoerlegging van bestaande MVO-instrumenten; vestigt de aandacht op het feit dat er verschillende modellen bestaan met betrekking tot de vraag hoe nieuwe 345 vormen van mondiale governance in verband met MVO tot stand kunnen komen in aanvulling op het VN-systeem, bijvoorbeeld door bevordering van de verspreiding van de OESO-richtsnoeren onder niet-lidstaten of via een afzonderlijk initiatief van gelijkgestemde overheden; roept de EU, de Commissie en de lidstaten op tot het ontwikkelen en promoten van specifieke voorstellen voor overeenstemming over een concrete en verifieerbare bijdrage van het bedrijfsleven aan de voorgestelde VN-doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling na 2015; Overheidsbeleid voor MVO 48. onderschrijft het standpunt, kenbaar gemaakt in het eerste verslag van het Multistakeholderforum van juni 2004, dat overheidsinstanties een belangrijke rol kunnen spelen door hun bindende en stimulerende functies aan te wenden om MVO te bevorderen, onder meer bij aanbestedingen voor overheidsopdrachten, en roept de lidstaten op deze inspanningen, via de Groep op hoog niveau en andere kanalen, een nieuw elan te geven; 49. dringt erop aan dat, wanneer de EU of haar lidstaten optreden als zakenpartner (bijv. in verband met openbare aanbestedingen, staatsbedrijven, joint ventures, exportkredietgaranties en grootschalige projecten in derde landen), zij de eerbiediging van de richtsnoeren en beginselen van de OESO en de VN als een prioriteit beschouwen en dit tot uiting laten komen in specifieke bepalingen die consequenties omvatten voor bedrijven die sociale, milieu- en mensenrechtennormen onmiskenbaar overtreden; 50. benadrukt hoe belangrijk het VN-raamwerk "Protect, Respect and Remedy" (beschermen, respecteren en herstellen) is, en is van mening dat er passende maatregelen moeten worden genomen om de drie pijlers hiervan, namelijk de taak van de overheid om tegen mensenrechtenschendingen te beschermen, de verantwoordelijkheid van ondernemingen om de mensenrechten te eerbiedigen, en de noodzaak van een doeltreffendere toegang tot rechtsmiddelen, ten uitvoer te kunnen leggen; 51. onderstreept dat Europese ondernemingen, hun dochterondernemingen en toeleveranciers, gezien hun gewicht in het internationale handelsverkeer, een fundamentele rol spelen in de mondiale bevordering en verspreiding van sociale en arbeidsnormen; erkent dat het vaak zinvoller is om klachten over EU-bedrijven die actief zijn in het buitenland ter plekke op te lossen; is ingenomen met de nationale contactpunten van de OESO als staatgebonden nietwettelijke mechanismen die bij een breed scala aan zakelijke en mensenrechtengeschillen kunnen bemiddelen; dringt echter aan op grotere inspanningen van bedrijven voor het ontwikkelen van geschillenmechanismen die in overeenstemming zijn met de in de VNrichtsnoeren vervatte doeltreffendheidscriteria, en op aanvullende sturing op grond van gezaghebbende internationaal erkende beginselen en richtsnoeren, met name de onlangs bijgewerkte OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen, de tien beginselen van het United Nations Global Compact, de ISO-norm 26 000 voor maatschappelijke verantwoordelijkheid van organisaties en de Tripartiete Verklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie over beginselen inzake multinationale ondernemingen en sociaal beleid; 52. dringt aan op de ontwikkeling van doeltreffendere normen inzake transparantie en verantwoordingsplicht voor EU-technologiebedrijven met betrekking tot de uitvoer van technologieën die kunnen worden gebruikt om de mensenrechten te schenden of om de veiligheidsbelangen van de EU te schaden; 53. dringt aan op de toepassing van het "ken uw eindgebruiker"-beginsel om voor beter toezicht 346 te zorgen en stroomopwaartse en stroomafwaartse mensenrechtenschendingen in toeleveringsketens en productie- of handelsstromen te voorkomen; 54. is van oordeel dat de lidstaten bedrijven verantwoordelijk moeten houden voor het goedkeuren van beginselen en proactief beleid, teneinde discriminatie en sociale uitsluiting tegen te gaan, gendergelijkheid te bevorderen en de grondrechten van iedereen te eerbiedigen; 55. verzoekt de Commissie en de lidstaten om, gezien de multistakeholderbenadering van MVO, te overwegen meer waarnemers de tweejaarlijkse bijeenkomsten van de groep deskundigen op hoog niveau te laten bijwonen, waaronder waarnemende vertegenwoordigers bestaande uit de twee rapporteurs van de relevante commissies van het Europees Parlement, vertegenwoordigers van het Milieuprogramma van de Verenigde Naties, de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties en de Internationale Arbeidsorganisatie, en telkens een aangewezen waarnemer namens het Europese bedrijfsleven, vakbonden en het maatschappelijk middenveld waarover overeenstemming moet worden bereikt door de coördinerende commissie van het Multistakeholderforum; 56. erkent dat de noodzaak om de EU-instellingen dichter bij de burgers van de Unie te brengen, zoals uiteengezet in de Verklaring van Laken van 2001, nog steeds actueel is; ondersteunt derhalve een officiële bestudering van het "Solidarité-voorstel" voor een interinstitutioneel programma voor menselijk potentieel in de EU-instellingen, teneinde de maatschappelijke betrokkenheid van personeel en stagiairs van de instellingen te bevorderen via vrijwillige humanitaire en positieve sociale activiteiten, zowel in het kader van personeelsopleiding als in de vorm van vrijwilligerswerk; benadrukt dat het voorgestelde programma kostenbesparend is, een hoge toegevoegde waarde biedt en helpt het beleid en de programma's van de EU te promoten en uit te voeren; roept alle lidstaten dringend op om vrijwilligerswerk van werknemers in hun nationale actieplannen op te nemen; dringt aan op de ondertekening van een "contract" via het Europees Ontwikkelingsfonds voor vrijwilligerscentra teneinde maatschappelijke organisaties in heel Europa bij de verwezenlijking van deze doelstelling te betrekken; 57. dringt er bij de bedrijven op aan om internationaal vrijwilligerswerk onder werknemers aan te moedigen, teneinde de synergie tussen de publieke en private sector met betrekking tot ontwikkelingssamenwerking te bevorderen; vraagt de Commissie om dergelijke bedrijfsinitiatieven via het toekomstig Europees vrijwilligerskorps voor humanitaire hulpverlening te steunen; 58. is van mening dat de lidstaten bedrijven moeten aansporen beleid te ontwikkelen en maatregelen te nemen ten aanzien van de noodzaak om het privé- en gezinsleven van al hun werknemers te eerbiedigen; is van mening dat deze beleidslijnen en maatregelen in overeenstemming moeten zijn met het beginsel van gelijkheid en moeten resulteren in onderhandelingen over de duur en organisatie van arbeidstijden, loonniveaus, de beschikbaarheid van bepaalde praktische voorzieningen voor werknemers en flexibele arbeidsomstandigheden, met inbegrip van de aard van arbeidsovereenkomsten en de mogelijkheid van loopbaanonderbrekingen; 59. erkent dat in veel MVO-initiatieven sociale indicatoren achterblijven bij milieu-indicatoren voor wat betreft economische waardering en algemene specificiteit; is van mening dat, ondanks het handboek inzake sociale aanbestedingen, de EU zelf op dit gebied te terughoudend is geweest; dringt aan op een studie naar de "benutting van sociaal kapitaal" 347 ten behoeve van een breed, door Europa geleid debat over het beter integreren van sociale effecten in duurzaam ondernemingsbeheer; ondersteunt de financiering van proefprojecten ter ontwikkeling van sociale indicatoren, sociale ratingbureaus en de uitvoering van sociale audits in een aantal lidstaten en bedrijfssectoren; 60. verwelkomt de erkenning van de rol die de aanbesteding van overheidsopdrachten moet spelen bij de bevordering van MVO in de praktijk, met inbegrip van de toegang tot scholing, gelijkheid, eerlijke handel, evenals de maatschappelijke integratie van kansarme werknemers en van mensen met een beperking, teneinde bedrijven te stimuleren om hun maatschappelijke verantwoordelijkheid te vergroten; is evenwel van mening dat het onduidelijk blijft in hoeverre opeenvolgende wijzigingen van de EU-aanbestedingsregels daadwerkelijk door overheidsinstanties ter hand zijn genomen en welke algehele effecten zijn bereikt in de zin van betere milieu- of sociale prestaties van bedrijven en bevordering van MVO; dringt aan op verder onderzoek en effectbeoordelingen om tot duidelijke aanbevelingen te komen, teneinde bedrijven begrijpelijke stimulansen te bieden; verzoekt in dit kader tevens een studie uit te voeren naar de toenemende praktijk van bedrijven om MVO-clausules in hun eigen private aankoopactiviteiten in te bouwen, d.w.z. in overeenkomsten tussen ondernemingen, en roept op tot het identificeren van goede praktijken op dit gebied; 61. steunt het gebruik van informatie- en communicatietechnologieën en de sociale media om belangstellenden wereldwijd aan te moedigen actiever deel te nemen aan overleg tussen de verschillende belanghebbenden; 62. prijst de lidstaten voor hun grote inspanningen om nationale actieplannen inzake MVO te ontwikkelen en uit te voeren in overleg met nationale multistakeholderplatformen in tal van EU-landen; is evenwel bezorgdheid over het feit dat een groot aantal publieke beleidsmaatregelen nog geen significante, zichtbare effecten heeft gehad ten aanzien van de bevordering van MVO; dringt aan op meer onderzoek naar en evaluatie van publieke beleidsmaatregelen die verband houden met MVO op Europees niveau; roept de Commissie op om zelf het goede voorbeeld als verantwoordelijk werkgever te geven door haar eigen MVO-rapport overeenkomstig het supplement voor de publieke sector van het GRI openbaar te maken, het personeel van de Commissie "gepast verlof" te geven om zich op initiatieven voor vrijwilligerswerk van werknemers te richten, en het gebruik van pensioenfondsbeleggingen volgens ethische criteria te herzien; 63. dringt er op aan dat het Europees Jaar van het burgerschap 2013 een specifiek onderdeel over burgerschap van bedrijven omvat, waarbij ondernemers en zakenmensen worden aangemoedigd om deel te nemen aan bestaande MVO-initiatieven in de lidstaten en om op EU-niveau het concept van een "goede bedrijfsburger" te bevorderen en te ontwikkelen; 64. is verheugd over het voornemen van de Commissie om in haar nieuwe prijzenprogramma voort te bouwen op bestaande praktijken op dit gebied; is van mening dat de prijzen MVO kunnen stimuleren, maar alleen als winnaars daadwerkelijk een voorbeeld van beste praktijken representeren op nationaal, Europees en wereldwijd niveau; verzoekt de Commissie een onafhankelijk panel van deskundigen samen te stellen om dit te beoordelen en het programma zowel dit jaar als de komende jaren permanent te controleren; dringt erop aan dat de publiciteit rondom de prijzen de echte complexiteit van de desbetreffende uitdagingen weerspiegelt en de nadruk legt op lering voor alle bedrijven en niet uitsluitend de winnaars; 348 65. acht het van essentieel belang dat de Commissie de aangekondigde gemeenschappelijke op de levenscycluskosten gebaseerde methode om milieuprestaties te meten, zo snel mogelijk ontwikkelt; is van mening dat een dergelijke methode nuttig zou zijn om zowel de transparantie van bedrijfsinformatie als de beoordeling door de overheid van de milieuprestaties van bedrijven te bevorderen; 66. roept de Commissie op haar inspanningen te intensiveren om, in haar werkprogramma, met nieuwe voorstellen te komen om lacunes in het bestuur met betrekking tot internationale MVO-normen aan te pakken, zoals aanbevolen in de op haar verzoek uitgevoerde "Edinburgh-studie"; 67. verzoekt de lidstaten actie te ondernemen om de effectiviteit van het MVO-beleid te versterken door bijvoorbeeld het belonen van verantwoord gedrag van ondernemingen in de vorm van stimulansen voor investeringsbeleid en toegang tot overheidsinvesteringen; 68. prijst de plannen van de Commissie om initiatieven te ontplooien op het gebied van verantwoorde productie en consumptie; is van oordeel dat de EU kan voortbouwen op de ervaring die is opgedaan met MVO-initiatieven inzake specifieke opleiding en capaciteitsopbouw voor inkopers in bedrijven; is van mening dat het geplande initiatief inzake transparantie een belangrijke drijfveer kan vormen voor de ethische consumentenbeweging; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan te overwegen of het haalbaar en wenselijk is om een Europees sociaal keurmerk te introduceren voor alle bedrijven die MVO toepassen, teneinde hun inspanningen zichtbaarder te maken voor consumenten en investeerders, en om, door voort te bouwen op bestaande keurmerkinitiatieven, voortdurend de bottom-upsamenwerking te bevorderen onder de auspiciën van de internationale alliantie voor accreditering en etikettering op sociaal en milieugebied (ISEAL); stelt voor dat ondernemingen met een dergelijk keurmerk regelmatig worden gecontroleerd voor wat betreft de naleving van de in het keurmerk vastgelegde sociale bepalingen op het gebied van MVO; Verbinden van maatschappelijk verantwoord beleggen en bekendmaking 69. wijst erop dat de vraag van institutionele investeerders een belangrijke stimulans voor maatschappelijk en duurzaam verantwoord investeren blijft, maar dat de nadruk niet primair op milieuaspecten moet blijven liggen; merkt in dit verband op dat bekendmaking aan investeerders en consumenten een belangrijke motor is voor MVO en dat deze bekendmaking moet zijn gebaseerd op gemakkelijk toepasbare en meetbare sociale en milieubeginselen; is verheugd over de stappen van de Commissie om samen met de investeerdersgemeenschap aan MVO-kwesties te werken; dringt erop aan dat deze samenwerking stevig wordt gegrondvest op steun voor de VN-beginselen inzake verantwoord investeren en het beginsel van geïntegreerde verslaglegging; 70. merkt op dat begunstigden van langertermijninvesteerders, zoals pensioenfondsen, belang hebben bij duurzame rendementen en verantwoord gedrag van ondernemingen; acht het van belang dat de stimulansen voor investeringsagenten effectief worden afgestemd op de belangen van de begunstigden en dat deze niet beperkt blijven tot een nauwe interpretatie van die belangen, waarbij alleen wordt gekeken naar het maximaliseren van de kortetermijnrendementen; onderschrijft een rechtskader ter ondersteuning van deze doelstelling; is verheugd dat de Commissie voorstellen uitwerkt over langetermijninvesteringen en over corporate governance aan de hand waarvan deze vraagstukken kunnen worden aangepakt; 349 71. ondersteunt het voornemen van de Commissie een voorstel in te dienen over de bekendmaking van niet-financiële informatie door bedrijven; is ingenomen met het feit dat dit voorstel wordt gebaseerd op een brede openbare raadpleging en op een reeks workshops met relevante belanghebbenden; waarschuwt dat het gebruik van de term 'niet-financieel' de zeer reële financiële gevolgen voor ondernemingen van sociale, milieu- en mensenrechteneffecten, niet mag verhullen; is van mening dat dit voorstel de EU in de gelegenheid stelt om Europese ondernemingen aan te bevelen de VN-richtsnoeren betreffende het bedrijfsleven en mensenrechten toe te passen en te voldoen aan de normen inzake geïntegreerde verslaglegging zoals die momenteel worden ontwikkeld door de internationale geïntegreerde verslagleggingsraad (IIRC); benadrukt dat eventuele oplossingen flexibel moeten zijn en geen buitensporige administratieve lasten en kosten met zich mee mogen brengen; 72. wijst erop dat de geloofwaardigheid van ondernemingsactiviteiten zou worden vergroot indien de beoordeling van de sociale verslaglegging door een extern instituut plaatsvindt; Het vooruithelpen van MVO 73. steunt een verdere leidinggevende rol van het Europees Multistakeholderforum bij de ondersteuning van de tenuitvoerlegging van de voorstellen die zijn opgenomen in de mededeling van de Commissie; herinnert eraan dat MVO in Europa op veel grotere schaal zou kunnen worden verspreid, indien het beter wordt afgestemd op kmo´s; verzoekt alle deelnemers de werkzaamheden van het forum op een flexibele, ruimdenkende manier tegemoet te treden met de bereidheid om tot consensus te komen, overeenkomstig de ware geest van MVO; 74. wijst er nogmaals op dat de vakbondsrechten en -vrijheden en de vertegenwoordiging van democratisch gekozen representatieve werknemersorganen centraal staan in iedere MVOstrategie; prijst het uitgebreide EU-kader voor sectorale en sectoroverschrijdende socialedialoogstructuren en roept op tot volledige en actieve raadpleging en betrokkenheid van representatieve organisaties en vakbonden, met name bij de ontwikkeling en uitvoering van en het toezicht op MVO-processen en -structuren van bedrijven, waarbij in een oprecht partnerschap wordt samengewerkt met werkgevers; verzoekt de Commissie om vakbonden en werknemersvertegenwoordigers, die cruciale actoren zijn, uitdrukkelijk als partners te betrekken bij de dialoog over MVO-gerelateerde onderwerpen, naast ondernemingen en andere belanghebbenden; is van oordeel dat de sociale partners een belangrijke rol kunnen vervullen bij de bevordering van maatschappelijke verantwoordelijkheid van bedrijven en stelt vast dat MVO bijdraagt aan de sociale dialoog en deze faciliteert; 75. dringt erop aan in het MVO-beleid specifieke maatregelen op te nemen tegen onwettige praktijken met zwarte lijsten waarmee werkers van de arbeidsmarkt worden geweerd, vaak wegens hun vakbondslidmaatschap en -activiteiten of hun rol als personeelsvertegenwoordiger in gezondheids- en veiligheidskwesties; 76. dringt erop aan dat bedrijven waarvan is aangetoond dat zij werknemers op een zwarte lijst zetten of mensenrechten en arbeidsnormen schenden, geen EU-subsidies en -financiering mogen ontvangen en niet mogen deelnemen aan aanbestedingen voor andere overheidsopdrachten op EU-, nationaal of ander overheidsniveau; 77. merkt op dat MVO-beleid niet alleen door de hoofdonderneming of -aannemer moet worden nageleefd, maar ook door de onderaannemers of toeleveringsketens waarvan gebruik wordt 350 gemaakt, ongeacht of het levering van goederen, werknemers of diensten betreft en of de activiteiten in de EU of in een derde land plaatsvinden, waarbij wordt gezorgd voor gelijke concurrentievoorwaarden op grond van een rechtvaardig loon en fatsoenlijke arbeidsomstandigheden, en waarbij vakbondsrechten en -vrijheden worden gewaarborgd; 78. onderschrijft de richtlijn van de Commissie over minimumnormen voor slachtoffers en dringt erop aan dat in het MVO-beleid van bedrijven in de desbetreffende sectoren (zoals reizen, verzekeringen, huisvesting en telecommunicatie) positieve en praktische strategieën en constructies worden opgenomen ter ondersteuning van slachtoffers van een misdrijf en hun gezinnen gedurende een crisis, en dat specifiek beleid wordt ontwikkeld voor werknemers die het slachtoffer van een misdrijf worden, of dat nu op het werk of erbuiten is; 79. deelt de mening dat er geen "one size fits all"-benadering van MVO kan bestaan, maar erkent dat een overvloed aan verschillende MVO-initiatieven weliswaar bewijst dat het belang van MVO-beleid wordt onderkend, doch extra kosten met zich mee kan brengen, een belemmering kan vormen voor de tenuitvoerlegging ervan en het vertrouwen en de rechtvaardigheid kan ondermijnen; is van mening dat er bij de tenuitvoerlegging van MVOrichtsnoeren voldoende speelruimte moet bestaan voor de specifieke eisen van de afzonderlijke lidstaten en regio´s, met speciale aandacht voor de capaciteit van kmo´s; verwelkomt niettemin de actieve samenwerking van de Commissie, het Parlement en de Raad met andere internationale organen teneinde op de lange termijn een fundamentele convergentie van MVO-initiatieven te verwezenlijken, de uitwisseling en bevordering van goede bedrijfspraktijken met betrekking tot MVO, alsook de bevordering van de in de internationale ISO norm ISO 26 000 vastgelegde richtsnoeren, teneinde tot één allesomvattende, coherente en transparante definitie van MVO te komen; dringt er bij de Commissie op aan een doeltreffende bijdrage te leveren aan de begeleiding en coördinatie van het beleid van de EU-lidstaten om aldus het risico dat er als gevolg van divergente benaderingen extra kosten ontstaan voor in meerdere lidstaten actieve ondernemingen, zo veel mogelijk te beperken; 80. is van oordeel dat de veronderstelling dat MVO een "luxegoed" is dat alleen in tijden van voorspoed door bedrijven wordt gesteund definitief is weerlegd door de toenemende toepassing van MVO door het bedrijfsleven; is van mening dat dit een achterhaalde aanname was waarbij het belang van reputatie en de mate van externe risico's voor de winstgevendheid van moderne bedrijven over het hoofd werden gezien; roept alle Europese beleidsmakers op om op hun beurt MVO op alle niveaus van economisch beleid te integreren en de rol van MVO in de Europa 2020-strategie te versterken; 81. onderstreept dat MVO moet gelden voor de gehele toeleveringsketen overal ter wereld, met inbegrip van alle niveaus van onderaanneming, en dat er, ongeacht of het gaat om levering van goederen, werknemers of diensten, bepalingen in moeten worden opgenomen om de bescherming ook voor migrerende, uitgezonden en gedetacheerde werknemers te laten gelden; benadrukt tevens dat MVO moet zijn gebaseerd op eerlijke beloning en behoorlijke arbeidsomstandigheden, terwijl de vakbondsrechten en –vrijheden moeten worden gewaarborgd; is van mening dat het begrip ‘verantwoord toeleveringsbeheer’ nader moet worden uitgewerkt als mechanisme voor de bevordering van MVO; 82. prijst de inspanningen van bepaalde business schools om MVO te bevorderen, maar erkent dat zij slechts een minderheid vormen; verzoekt de groep op hoog niveau en de lidstaten 351 om, in samenwerking met de Commissie en, indien van toepassing, universiteiten, manieren uit te werken om MVO, verantwoord beheer en verantwoord burgerschap te integreren in het onderwijs en in beroepsopleidingen met betrekking tot bedrijfsbeheer, om zo MVO tot een sleutelelement van strategisch bedrijfsbestuur te maken en het concept van duurzame consumptie te bevorderen; is van mening dat ook kinderen moeten worden betrokken bij regelingen voor jonge ondernemers; roept de Commissie op om verdere financiële steun beschikbaar te stellen voor onderwijs- en opleidingsprojecten met betrekking tot MVO in het kader van de EU-programma´s "Een leven lang leren" en "Jeugd in actie"; 83. herhaalt dat MVO toepasbaar moet zijn voor alle ondernemingen met het oog op eerlijke en gelijke concurrentievoorwaarden; wijst er evenwel op dat de manier waarop mijnbouwondernemingen in ontwikkelingslanden te werk gaan, noopt tot een aanpak die niet alleen op vrijwilligheid is gebaseerd; onderstreept dat investeringen van oliebedrijven in Nigeria een goede illustratie vormen van de beperkingen van MVO zoals er op dit moment invulling aan wordt gegeven, waarbij ondernemingen hebben nagelaten MVOinitiatieven te nemen om duurzame bedrijfspraktijken tot stand te brengen of om bij te dragen aan de ontwikkeling van hun gastlanden; geeft zijn volledig steun aan het wetgevingsvoorstel voor een rapportageplicht van land tot land overeenkomstig de normen van het initiatief inzake transparantie van winningsindustrieën (Extractive Industries Transparency Initiative), waarbij verkopen en winsten, evenals belastingen en inkomsten moeten worden gemeld, om corruptie tegen te gaan en belastingontwijking te voorkomen; vraagt de Europese mijnbouwondernemingen die in ontwikkelingslanden actief zijn het goede voorbeeld te geven op het punt van maatschappelijke verantwoordelijkheid en de bevordering van behoorlijke arbeid; 84. dringt aan op normen op EU-niveau inzake de eerbiediging van mensenrechten en het zorgvuldigheidsbeginsel met betrekking tot de toeleveringsketens, die onder meer moeten voldoen aan de zorgvuldigheidsrichtsnoeren van de OESO voor verantwoorde toeleveringsketens van mineralen uit risicovolle en conflictgebieden, en die onder andere gericht moeten zijn op terreinen waar de kans op potentiële negatieve of positieve effecten op de mensenrechten het hoogst is, bijvoorbeeld mondiale en lokale leveringsketens, conflictmineralen, uitbesteding en landroof, en regio´s waar het arbeidsrecht en de bescherming van werknemers ontoereikend zijn of waar producten worden geproduceerd die gevaarlijk zijn voor het milieu en de volksgezondheid; is ingenomen met de reeds door de EU opgezette programma's, met name het programma voor wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw (FLEGT), en ondersteunt particuliere initiatieven zoals het initiatief inzake transparantie van winningsindustrieën (EITI); 85. vraagt de Commissie om verdere initiatieven te ontplooien ter ontsluiting en versterking van het MVO-potentieel om de klimaatverandering tegen te gaan (door het te koppelen aan hulpbronnen- en energie-efficiëntie), bijvoorbeeld met betrekking tot de procedures die ondernemingen hanteren om hun grondstoffen in te kopen; 86. onderstreept dat EU-hulp aan regeringen van derde landen bij de invoering van sociale en milieuregelgeving en werkzame inspectieregelingen een noodzakelijke aanvulling vormt op de inspanningen om het door het Europese bedrijfsleven betrachte MVO wereldwijd uit te dragen; 87. is van oordeel dat de regeringen van de lidstaten de EIB moeten vragen een clausule met betrekking tot MVO in haar overeenkomsten op te nemen; 352 88. verzoekt de Commissie MVO in multilaterale fora te bevorderen door steun te geven aan nauwere samenwerking tussen de WTO en andere multilaterale gremia die zich met MVO bezighouden, zoals de IAO en de OESO; 89. dringt erop aan een stelsel van transnationale juridische samenwerking op te zetten tussen de EU en derde landen die bilaterale handelsovereenkomsten ondertekenen, om ervoor te zorgen dat slachtoffers van inbreuken op sociale of milieuwetgeving, of van het in gebreke blijven bij de inachtneming van MVO-regels, door multinationals en hun dochterbedrijven effectief toegang tot de rechter hebben in het land waar de inbreuk heeft plaatsgevonden, en steunt internationale juridische procedures die het mogelijk maken om, in voorkomend geval, overtredingen van de wettelijke regels door ondernemingen te bestraffen; 90. benadrukt dat nieuwe technologieën reeds in de onderzoeks- en ontwikkelingsfase moeten worden beoordeeld voor wat betreft hun effect op de mensenrechten, en dringt erop aan in dergelijke beoordelingen ook scenariostudies op te nemen en na te denken over normen voor het integreren van mensenrechten in het ontwerp van deze technologieën (mensenrechten 'by design'); 91. merkt op dat MVO een mechanisme is waarmee werkgevers hun werknemers en plaatselijke gemeenschappen in ontwikkelingslanden kunnen ondersteunen, dat eerbiediging van de MVO-beginselen en van arbeidsnormen die landen kan helpen de vruchten te plukken van meer internationale handel, en dat MVO ervoor kan zorgen dat winsten eerlijk worden verdeeld, met het oog op de totstandbrenging van duurzame economische en sociale welvaart, en de bestrijding van armoede, met name in tijden van financiële crises; 92. moedigt de EU aan een actieve rol te spelen bij het geven van voorlichting over de bijdrage die het bedrijfsleven kan leveren aan de samenleving door middel van MVO op het gebied van cultuur, onderwijs, sport en jeugdzaken; 93. moedigt mediabedrijven aan om transparante journalistieke normen in hun MVO-beleid op te nemen, met inbegrip van waarborgen voor bronbescherming en de rechten van klokkenluiders; 94. roept de Commissie op om gevestigde, goed werkende MVO-initiatieven veilig te stellen door een MVO-test in te voeren waarmee het effect van toekomstige wetgevings- en administratieve initiatieven op MVO-maatregelen wordt beoordeeld, en om relevante resultaten in aanmerking te nemen bij het opstellen van voorstellen; 95. verwelkomt, met het oog op de duurzaamheid, verplichtingen voor marktdeelnemers en verzoekt de Commissie MVO-initiatieven te volgen en te evalueren; o o o 96. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten. 353