Inhaltsverzeichnis

advertisement
2012 - 2013
EUROPEES PARLEMENT
AANGENOMEN TEKSTEN
van de vergadering van
woensdag
6 februari 2013
P7_TA-PROV(2013)02-06
NL
VOORLOPIGE UITGAVE
In verscheidenheid verenigd
PE 500.964
NL
INHOUDSOPGAVE
AANGENOMEN TEKSTEN
P7_TA-PROV(2013)0037
Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika uit hoofde
van de GATT 1994: wijziging van de concessies die vervat zijn in de lijsten van
verbintenissen van de Republiek Bulgarije en Roemenië, in verband met hun toetreding
tot de Europese Unie ***
(A7-0430/2012 - Rapporteur: Vital Moreira)
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2013 over het
ontwerpbesluit van de Raad betreffende de sluiting van een overeenkomst in de vorm van
een briefwisseling tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika uit
hoofde van artikel XXIV, lid 6, en artikel XXVIII van de Algemene Overeenkomst
inzake Tarieven en Handel (GATT) 1994 betreffende de wijziging van de concessies die
vervat zijn in de lijsten van verbintenissen van de Republiek Bulgarije en Roemenië, in
verband met hun toetreding tot de Europese Unie (12213/2012 – C7-0409/2012 –
2012/0167(NLE)) .......................................................................................................................... 1
P7_TA-PROV(2013)0038
Richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten *
(A7-0010/2013 - Rapporteur: Pervenche Berès)
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2013 over het voorstel
voor een besluit van de Raad betreffende de richtsnoeren voor het
werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten (COM(2012)0709 – C7-0410/2012 –
2012/0335(NLE)) .......................................................................................................................... 2
P7_TA-PROV(2013)0039
Transparantie van maatregelen ter regeling van de prijsstelling van geneesmiddelen voor
menselijk gebruik ***I
(A7-0015/2013 - Rapporteur: Antonyia Parvanova)
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2013 over het voorstel
voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de transparantie van
maatregelen ter regeling van de prijsstelling van geneesmiddelen voor menselijk gebruik
en de opneming daarvan in de openbare stelsels van gezondheidszorg (COM(2012)0084 –
C7-0056/2012 – 2012/0035(COD)) .............................................................................................. 3
P7_TA-PROV(2013)0040
Gemeenschappelijk visserijbeleid ***I
(A7-0008/2013 - Rapporteur: Ulrike Rodust)
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2013 over het voorstel
voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het
gemeenschappelijk visserijbeleid (COM(2011)0425 – C7-0198/2011 – 2011/0195(COD)) ..... 36
PE 500.964\ I
NL
P7_TA-PROV(2013)0041
Geluidsniveau van motorvoertuigen ***I
(A7-0435/2012 - Rapporteur: Miroslav Ouzký)
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2013 over het voorstel
voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het
geluidsniveau van motorvoertuigen (COM(2011)0856 – C7-0487/2011 –
2011/0409(COD)) ..................................................................................................................... 157
P7_TA-PROV(2013)0042
Europees Vluchtelingenfonds, Europees Terugkeerfonds en Europees Fonds voor de
integratie van onderdanen van derde landen ***I
(A7-0004/2013 - Rapporteur: Nils Torvalds)
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2013 over het voorstel
voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Beschikking nr.
573/2007/EG, Beschikking nr. 575/2007/EG en Beschikking 2007/435/EG van de Raad
om het cofinancieringspercentage van het Europees Vluchtelingenfonds, het Europees
Terugkeerfonds en het Europees Fonds voor de integratie van onderdanen van derde
landen wat betreft sommige bepalingen in verband met het financiële beheer te verhogen
voor bepaalde lidstaten die ten aanzien van hun financiële stabiliteit ernstige
moeilijkheden ondervinden of daardoor worden bedreigd (COM(2012)0526 – C70302/2012 – 2012/0252(COD)) ................................................................................................ 191
P7_TA-PROV(2013)0043
Buitengrenzenfonds ***I
(A7-0433/2012 - Rapporteur: Nils Torvalds)
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2013 over het voorstel
voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Beschikking nr.
574/2007/EG om het cofinancieringspercentage van het Buitengrenzenfonds te verhogen
voor bepaalde lidstaten die ernstige moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden
op het gebied van hun financiële stabiliteit (COM(2012)0527 – C7-0301/2012 –
2012/0253(COD)) ..................................................................................................................... 206
P7_TA-PROV(2013)0044
Instandhouding van de visbestanden ***I
(A7-0342/2012 - Rapporteur: Pat the Cope Gallagher)
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2013 over het voorstel
voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van
Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad voor de instandhouding van de visbestanden
via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene
organismen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1288/2009 (COM(2012)0298 –
C7-0156/2012 – 2012/0158(COD)) .......................................................................................... 219
P7_TA-PROV(2013)0045
Uitbanning en preventie van alle vormen van geweld jegens vrouwen en meisjes
(B7-0049/2013)
Resolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2013 over uitbanning en preventie
van alle vormen van geweld tegen vrouwen en meisjes met het oog op de 57e Commissie
van de VN inzake de positie van de vrouw (CSW) (2012/2922(RSP)) .................................... 292
II /PE 500.964
NL
P7_TA-PROV(2013)0046
Europees innovatiepartnerschap voor actief en gezond ouder worden
(A7-0029/2013 - Rapporteur: Kartika Tamara Liotard Rapporteur voor advies(*): Milan
Cabrnoch, Commissie werkgelegenheid en sociale zaken)
Resolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2013 over het Europees
innovatiepartnerschap voor actief en gezond ouder worden (2012/2258(INI)) ........................ 297
P7_TA-PROV(2013)0047
Voorbereidingen COP 16 CITES
(B7-0047/2013)
Resolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2013 over de strategische
doelstellingen van de EU voor de 16e bijeenkomst van de Conferentie van de partijen bij
de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dieren plantensoorten (CITES), die van 3 t/m 14 maart 2013 in Bangkok (Thailand) zal
plaatsvinden (2012/2838(RSP)) ................................................................................................ 310
P7_TA-PROV(2013)0048
Richtsnoeren voor de begrotingsprocedure 2014 - overige afdelingen
(A7-0020/2013 - Rapporteur: Monika Hohlmeier)
Resolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2013 over de richtsnoeren voor de
begrotingsprocedure 2014, afdeling I – Europees Parlement, afdeling II – Raad, afdeling
IV – Hof van Justitie, afdeling V – Rekenkamer, afdeling VI – Europees Economisch en
Sociaal Comité, afdeling VII – Comité van de Regio's, afdeling VIII – Europese
Ombudsman, afdeling IX – Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming,
afdeling X – Europese Dienst voor extern optreden (2013/2003(BUD)) ................................. 318
P7_TA-PROV(2013)0049
Maatschappelijk verantwoord ondernemen: verantwoordelijk en transparant zakelijk
gedrag en duurzame groei
(A7-0017/2013 - Rapporteur: Raffaele Baldassarre)
Resolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2013 over maatschappelijk
verantwoord ondernemen: verantwoordelijk en transparant zakelijk gedrag en duurzame
groei (2012/2098(INI) ............................................................................................................... 323
P7_TA-PROV(2013)0050
Maatschappelijk verantwoord ondernemen: het bevorderen van de belangen in de
samenleving en de weg naar duurzaam en inclusief herstel
(A7-0023/2013 - Rapporteur: Richard Howitt)
Resolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2013 over maatschappelijk
verantwoord ondernemen: het bevorderen van de belangen in de samenleving en de weg
naar duurzaam en inclusief herstel (2012/2097(INI)) ............................................................... 332
PE 500.964\ III
NL
P7_TA-PROV(2013)0037
Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika
uit hoofde van de GATT 1994: wijziging van de concessies die vervat zijn in
de lijsten van verbintenissen van de Republiek Bulgarije en Roemenië, in
verband met hun toetreding tot de Europese Unie ***
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2013 over het
ontwerpbesluit van de Raad betreffende de sluiting van een overeenkomst in de vorm van
een briefwisseling tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika uit
hoofde van artikel XXIV, lid 6, en artikel XXVIII van de Algemene Overeenkomst inzake
Tarieven en Handel (GATT) 1994 betreffende de wijziging van de concessies die vervat
zijn in de lijsten van verbintenissen van de Republiek Bulgarije en Roemenië, in verband
met hun toetreding tot de Europese Unie (12213/2012 – C7-0409/2012 – 2012/0167(NLE))
(Goedkeuring)
Het Europees Parlement,
– gezien het ontwerpbesluit van de Raad (12213/2012),
– gezien de ontwerpovereenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie
en de Verenigde Staten van Amerika uit hoofde van artikel XXIV, lid 6, en artikel XXVIII
van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel (GATT) 1994 betreffende de
wijziging van de concessies die vervat zijn in de lijsten van verbintenissen van de Republiek
Bulgarije en Roemenië, in verband met hun toetreding tot de Europese Unie (12214/2012)),
– gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 207, lid 4,
eerste alinea, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), punt v), van het Verdrag
betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0409/2012),
– gezien artikel 81 en artikel 90, lid 7, van zijn Reglement,
– gezien de aanbeveling van de Commissie internationale handel (A7-0430/2012),
1. hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en
aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de
Verenigde Staten van Amerika.
1
P7_TA-PROV(2013)0038
Richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten *
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2013 over het voorstel
voor een besluit van de Raad betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid
van de lidstaten (COM(2012)0709 – C7-0410/2012 – 2012/0335(NLE))
(Raadpleging)
Het Europees Parlement,
– gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2012)0709),
– gezien artikel 148, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op
grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C7-0410/2012),
– gezien artikel 55 en artikel 46, lid 1, van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A7-0010/2013),
1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel;
2. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement
goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;
3. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende
wijzigingen aan te brengen in de door het Parlement goedgekeurde tekst;
4. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en
aan de Commissie.
2
P7_TA-PROV(2013)0039
Transparantie van maatregelen ter regeling van de prijsstelling van
geneesmiddelen voor menselijk gebruik ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2013 over het voorstel
voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de transparantie
van maatregelen ter regeling van de prijsstelling van geneesmiddelen voor menselijk
gebruik en de opneming daarvan in de openbare stelsels van gezondheidszorg
(COM(2012)0084 – C7-0056/2012 – 2012/0035(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
Het Europees Parlement,
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Parlement en de Raad (COM(2012)0084),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de
Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is
ingediend (C7-0056/2012),
– gezien het advies van de Commissie juridische zaken over de voorgestelde rechtsgrond,
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien de gemotiveerde adviezen die in het kader van protocol nr. 2 betreffende de
toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid is uitgebracht door de
Oostenrijkse Nationale Raad en het Luxemburgse parlement, en waarin wordt gesteld dat
het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 12 juli 20121,
– gezien de artikelen 55 en 37 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid
en het advies van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A70015/2013),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende
wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en
aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
1
PB C 299 van 4.10.2012, blz. 81.
3
Amendement 3
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 4
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(4) De lidstaten zijn in de afgelopen
decennia geconfronteerd met gestaag
toenemende uitgaven aan geneesmiddelen,
wat heeft geleid tot de invoering van steeds
meer innovatieve en complexe
beleidsmaatregelen ter beheersing van het
verbruik van geneesmiddelen in het kader
van hun openbare stelsel van
gezondheidszorg. In het bijzonder hebben
de autoriteiten van de lidstaten een brede
reeks maatregelen ingevoerd om het
voorschrijven van geneesmiddelen te
beheersen, hun prijzen te reguleren of de
voorwaarden voor overheidssteun aan
geneesmiddelen vast te stellen. Dergelijke
maatregelen hebben hoofdzakelijk als doel
de volksgezondheid te bevorderen door de
beschikbaarheid van voldoende
geneesmiddelen tegen redelijke kosten te
waarborgen en tegelijkertijd de financiële
stabiliteit van openbare stelsels van
gezondheidszorg te waarborgen.
(4) De lidstaten zijn in de afgelopen
decennia geconfronteerd met gestaag
toenemende uitgaven aan geneesmiddelen,
wat heeft geleid tot de invoering van steeds
meer innovatieve en complexe
beleidsmaatregelen ter beheersing van het
verbruik van geneesmiddelen in het kader
van hun openbare stelsel van
gezondheidszorg. In het bijzonder hebben
de autoriteiten van de lidstaten een brede
reeks maatregelen ingevoerd om het
voorschrijven van geneesmiddelen te
beheersen, hun prijzen te reguleren of de
voorwaarden voor overheidssteun aan
geneesmiddelen vast te stellen. Dergelijke
maatregelen hebben hoofdzakelijk als doel
de volksgezondheid voor alle burgers te
bevorderen door de beschikbaarheid van
voldoende doeltreffende geneesmiddelen
onder gelijke voorwaarden voor alle
burgers van de Unie tegen redelijke kosten
te waarborgen en tegelijkertijd gelijke
toegang voor allen tot gezondheidszorg
van hoge kwaliteit te waarborgen. Deze
maatregelen dienen tevens te zijn gericht
op de bevordering van onderzoek naar,
ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen
en medische innovatie. Geneesmiddelen
die op de WHO-lijst als essentieel zijn
aangemerkt, dienen voor patiënten in alle
lidstaten beschikbaar te zijn, ongeacht de
omvang van de markt.
Amendement 4
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 4 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(4 bis) Om de toegankelijkheid van
geneesmiddelen voor patiënten in de hele
Unie en het daadwerkelijke vrije verkeer
4
van goederen te garanderen, is het
noodzakelijk dat de lidstaten
weldoordacht gebruik maken van
internationale prijsvergelijkingen, met
name door zich te richten op lidstaten met
een vergelijkbaar inkomstenniveau. In het
verleden is gebleken dat een
ongedifferentieerd gebruik van
internationale prijsvergelijkingen tot
tekorten in lidstaten met lagere
prijsniveaus en bijgevolg tot een
verminderde beschikbaarheid van
geneesmiddelen leidt.
Amendement 5
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 6
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(6) Om de effecten van de verschillen op
de interne markt te verminderen moeten
nationale maatregelen voldoen aan
minimumvormvoorschriften waardoor de
partijen in kwestie kunnen controleren of
deze maatregelen geen kwantitatieve
beperkingen voor de invoer of uitvoer van
geneesmiddelen inhouden of maatregelen
met een gelijkwaardig effect. Echter, deze
eisen mogen niet van invloed zijn op het
beleid van die lidstaten die voor de
prijsstelling van geneesmiddelen
hoofdzakelijk afhankelijk zijn van vrije
mededinging. Ook mogen ze niet van
invloed zijn op nationale
beleidsmaatregelen inzake prijsstelling en
op de vaststelling van
socialezekerheidsstelsels, tenzij dit
noodzakelijk is om transparantie in de zin
van deze richtlijn te bereiken en de
werking van de interne markt te
waarborgen.
(6) Om de effecten van de verschillen op
de interne markt te verminderen moeten
nationale maatregelen voldoen aan
minimumvormvoorschriften waardoor de
partijen in kwestie kunnen controleren of
deze maatregelen geen kwantitatieve
beperkingen voor de invoer of uitvoer van
geneesmiddelen inhouden of maatregelen
met een gelijkwaardig effect. Tevens
dienen deze minimumvormvoorschriften
voor de bevoegde autoriteiten
rechtszekerheid en transparantie te
waarborgen bij het nemen van
beslissingen omtrent de prijsstelling van
geneesmiddelen en de opneming ervan in
openbare stelsels van gezondheidszorg,
het bevorderen van de productie van
geneesmiddelen, het bespoedigen van het
op de markt brengen van generieke
geneesmiddelen en het aanmoedigen van
onderzoek en ontwikkeling met betrekking
tot nieuwe geneesmiddelen. Echter, deze
eisen mogen niet van invloed zijn op het
beleid van die lidstaten die voor de
prijsstelling van geneesmiddelen
hoofdzakelijk afhankelijk zijn van vrije
mededinging. Ook mogen ze niet van
invloed zijn op nationale
beleidsmaatregelen inzake prijsstelling en
5
op de vaststelling van
socialezekerheidsstelsels, tenzij dit
noodzakelijk is om transparantie in de zin
van deze richtlijn te bereiken en de
werking van de interne markt te
waarborgen.
Amendement 6
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 8 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(8 bis) In toenemende mate maken
bevoegde autoriteiten en houders van een
vergunning voor het in de handel brengen
gebruik van contractuele overeenkomsten
om patiënten toegang te bieden tot
innoverende behandelingen door een
geneesmiddel in de openbare stelsels van
gezondheidszorg op te nemen en
tegelijkertijd voor bepaalde tijd toezicht te
houden op van tevoren overeengekomen
elementen, teneinde met name te kunnen
reageren op gebleken onzekerheden met
betrekking tot de doeltreffendheid en/of
relatieve werkzaamheid en het adequate
gebruik van een bepaald geneesmiddel.
Vaak is meer tijd nodig voor het bepalen
van de voorwaarden van dergelijke
contractuele overeenkomsten dan de
vastgelegde termijnen, hetgeen
rechtvaardigt dat deze overeenkomsten
buiten het toepassingsgebied van deze
richtlijn vallen. Zulke overeenkomsten
dienen te worden beperkt tot
therapeutische gebieden waar zij de
toegang van patiënten tot innoverende
geneesmiddelen daadwerkelijk zouden
vergemakkelijken of mogelijk zouden
maken, en zij zouden vrijwillig moeten
blijven en niet van invloed mogen zijn op
het recht van de houder van een
vergunning voor het in de handel brengen
om een aanvraag overeenkomstig deze
richtlijn in te dienen.
6
Amendement 7
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 9
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(9) Elke maatregel ter regeling, zowel
direct als indirect, van de prijzen van
geneesmiddelen alsmede elke maatregel ter
bepaling van hun dekking door stelsels van
gezondheidszorg moet worden gebaseerd
op objectieve, verifieerbare criteria die
onafhankelijk zijn van de herkomst van het
geneesmiddel, en moet voorzien in
adequate rechtsmiddelen, waaronder
beroep op de rechter, voor benadeelde
bedrijven. Deze eisen moeten evenzeer van
toepassing zijn op nationale, regionale of
lokale maatregelen ter controle of
bevordering van het voorschrijven van
specifieke geneesmiddelen, aangezien
dergelijke maatregelen ook bepalen in
hoeverre ze feitelijk worden gedekt door
het stelsel van gezondheidszorg.
(9) Elke maatregel ter regeling, zowel
direct als indirect, van de prijzen van
geneesmiddelen alsmede elke maatregel,
met inbegrip van eventueel noodzakelijke
aanbevelingen, ter bepaling van hun
dekking door stelsels van gezondheidszorg
moet worden gebaseerd op transparante,
objectieve, verifieerbare criteria die
onafhankelijk zijn van de herkomst van het
geneesmiddel, en moet voorzien in
adequate rechtsmiddelen, overeenkomstig
de nationale procedures, voor benadeelde
bedrijven. Deze eisen moeten evenzeer van
toepassing zijn op nationale, regionale of
lokale maatregelen ter controle of
bevordering van het voorschrijven van
specifieke geneesmiddelen, aangezien
dergelijke maatregelen ook bepalen in
hoeverre ze feitelijk worden gedekt door
het stelsel van gezondheidszorg.
Amendement 8
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 9 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(9 bis) De criteria die ten grondslag liggen
aan besluiten welke de prijzen van
geneesmiddelen rechtstreeks of
onrechtstreeks regelen, alsmede
maatregelen die bepalen in hoeverre
geneesmiddelen vergoed worden door
openbare stelsels van gezondheidszorg,
moeten ook de evaluatie omvatten van
onvervulde medische behoeften, van de
klinische en maatschappelijke voordelen
en van het innoverende karakter, zoals
wordt gesteld in het advies van het
Europees Economisch en Sociaal Comité
van 12 juli 2012 over het voorstel voor een
7
richtlijn van het Europees Parlement en
de Raad betreffende de transparantie van
maatregelen ter regeling van de
prijsstelling van geneesmiddelen voor
menselijk gebruik en de opneming
daarvan in de openbare stelsels van
gezondheidszorg1. Dergelijke criteria
moeten ook de bescherming van de meest
kwetsbaarste bevolkingsgroepen
omvatten.
_____________
1
PB C 299 van 4.10.2012, blz. 81.
Amendement 9
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 10
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(10) Aanvragen voor de goedkeuring van
de prijs van een geneesmiddel of om te
bepalen of het gedekt wordt door het stelsel
van gezondheidszorg, moeten niet leiden
tot onnodige vertraging van het in de
handel brengen van dat geneesmiddel. Het
is derhalve wenselijk dat deze richtlijn
verplichte termijnen vaststelt waarbinnen
nationale beslissingen genomen moeten
worden. Met het oog op de
doeltreffendheid ervan moeten de
voorgeschreven termijnen ingaan op het
tijdstip van ontvangst van de aanvraag en
eindigen op het tijdstip waarop de
beslissing in kwestie in werking treedt. Ze
moeten alle evaluaties door deskundigen
omvatten, met inbegrip van, waar van
toepassing, evaluaties van
gezondheidstechnologie alsmede alle
administratieve stappen die nodig zijn om
de beslissing te nemen en rechtskracht te
verlenen.
(10) Aanvragen voor de goedkeuring van
de prijs van een geneesmiddel of om te
bepalen of het gedekt wordt door het stelsel
van gezondheidszorg, moeten niet leiden
tot onnodige vertraging van het in de
handel brengen van dat geneesmiddel. Het
is derhalve wenselijk dat deze richtlijn
verplichte termijnen vaststelt waarbinnen
nationale beslissingen genomen moeten
worden. Met het oog op de
doeltreffendheid ervan moeten de
voorgeschreven termijnen ingaan op het
tijdstip van ontvangst van de aanvraag en
eindigen op het tijdstip waarop de
beslissing in kwestie in werking treedt. Ze
moeten alle aanbevelingen en evaluaties
door deskundigen omvatten, met inbegrip
van, waar van toepassing, evaluaties van
gezondheidstechnologie alsmede alle
administratieve stappen die nodig zijn om
de beslissing te nemen en rechtskracht te
verlenen.
8
Amendement 10
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 10 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(10 bis) Om de naleving van deze
termijnen te vergemakkelijken, kunnen
aanvragers er baat bij hebben om de
procedures voor de goedkeuring van een
prijs of voor de opneming van een
geneesmiddel in de openbare stelsels van
gezondheidszorg nog vóór de officiële
toekenning van een vergunning voor het
in de handel brengen, op gang te brengen.
Hiertoe kunnen de lidstaten de
aanvragers toestaan om een aanvraag in
te dienen zodra een positief advies is
uitgebracht door het Comité voor
geneesmiddelen voor menselijk gebruik of
de nationale bevoegde autoriteit die
verantwoordelijk is voor de procedure
betreffende het verlenen van de
vergunning voor het in de handel
brengen, al naar gelang het geval. In dit
geval gaan de termijnen in op het
ogenblik van de officiële ontvangst van de
vergunning voor het in de handel
brengen.
Amendement 11
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 10 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(10 ter) De steun van de Unie aan
samenwerking inzake evaluatie van
gezondheidstechnologie (HTA)
overeenkomstig artikel 15 van Richtlijn
2011/24/EU van het Europees Parlement
en de Raad van 9 maart 2011 betreffende
de toepassing van de rechten van
patiënten bij grensoverschrijdende
gezondheidszorg1 heeft tot doel HTAmethodes te optimaliseren en te
coördineren die uiteindelijk ook moeten
9
leiden tot verkorting van de termijnen
voor prijsstellings- en
vergoedingsprocedures voor
geneesmiddelen waarvoor de lidstaten
HTA inzetten als onderdeel van hun
besluitvorming. HTA omvat met name
informatie over de relatieve
werkzaamheid alsook de doeltreffendheid
op de korte en lange termijn, waar van
toepassing, van gezondheidstechnologie,
waarbij ook de ruimere economische en
maatschappelijke voordelen van het
beoordeelde geneesmiddel in aanmerking
worden genomen, overeenkomstig de
methodologie van de bevoegde
autoriteiten. HTA is een multidisciplinair
proces dat de informatie over de
medische, maatschappelijke, economische
en ethische kwesties die verband houden
met het gebruik van
gezondheidstechnologie op systematische,
transparante, objectieve en grondige wijze
samenvat. Doel ervan is aan te zetten tot
de formulering van een veilig en
doeltreffend gezondheidsbeleid dat gericht
is op de patiënt en topkwaliteit nastreeft.
______________
1PB
L 88 van 4.4.2011, blz. 1.
Amendement 12
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 12
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(12) In haar mededeling "Executive
Summary of the Pharmaceutical Sector
Inquiry Report" ("Samenvatting van het
verslag over het sectorale onderzoek naar
de farmaceutische sector") toonde de
Commissie aan dat prijsstellings- en
vergoedingsprocedures het in de handel
brengen van generieke geneesmiddelen op
de markten van de Unie vaak vertragen.
Voor het goedkeuren van de prijs van
generieke geneesmiddelen en de opneming
ervan in het stelsel van gezondheidszorg
(12) In haar mededeling "Executive
Summary of the Pharmaceutical Sector
Inquiry Report" ("Samenvatting van het
verslag over het sectorale onderzoek naar
de farmaceutische sector") toonde de
Commissie aan dat prijsstellings- en
vergoedingsprocedures het in de handel
brengen van generieke en biosimilaire
geneesmiddelen op de markten van de
Unie vaak vertragen. Voor het goedkeuren
van de prijs van generieke en biosimilaire
geneesmiddelen en de opneming ervan in
10
zou geen nieuwe of gedetailleerde
beoordeling nodig hoeven te zijn, wanneer
het referentiegeneesmiddel reeds een prijs
heeft en in het stelsel van gezondheidszorg
is opgenomen. Derhalve is het passend om
voor generieke geneesmiddelen in
dergelijke gevallen kortere termijnen vast
te stellen.
het stelsel van gezondheidszorg zou geen
nieuwe of gedetailleerde beoordeling nodig
hoeven te zijn, wanneer het
referentiegeneesmiddel reeds een prijs
heeft en in het stelsel van gezondheidszorg
is opgenomen. Derhalve is het passend om
voor generieke en biosimilaire
geneesmiddelen in dergelijke gevallen
kortere termijnen vast te stellen.
Amendement 13
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 13
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(13) De rechtsmiddelen die in de lidstaten
beschikbaar zijn, hebben een beperkte rol
gespeeld bij het waarborgen van de
naleving van de termijnen vanwege de
vaak langdurige procedures in nationale
rechtsgebieden, waardoor benadeelde
bedrijven afzien van de beschikbare
rechtsmiddelen. Om deze reden zijn
doeltreffende mechanismen nodig om
naleving van de termijnen voor prijsstelling
en de besluitvorming inzake vergoedingen
te controleren en handhaven.
(13) De rechtsmiddelen die in de lidstaten
beschikbaar zijn, hebben een beperkte rol
gespeeld bij het waarborgen van de
naleving van de termijnen vanwege de
vaak langdurige procedures in nationale
rechtsgebieden. Om deze reden zijn
doeltreffende mechanismen nodig om een
snelle regeling van inbreuken te
waarborgen door middel van
administratieve bemiddeling voordat het
tot een rechtszaak komt en om naleving
van de termijnen voor prijsstelling en de
besluitvorming inzake vergoedingen te
controleren en handhaven. Hiertoe kunnen
de lidstaten een, eventueel reeds
bestaande, administratieve instantie
aanwijzen.
Amendement 14
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 14
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(14) De kwaliteit, veiligheid en
werkzaamheid van geneesmiddelen, met
inbegrip van de bio-equivalentie van
generieke geneesmiddelen ten opzichte van
het referentiegeneesmiddel, worden
vastgesteld in het kader van de procedures
(14) De kwaliteit, veiligheid en
werkzaamheid van geneesmiddelen, met
inbegrip van de bio-equivalentie van
generieke en de biosimilariteit van
biosimiliaire geneesmiddelen ten opzichte
van het referentiegeneesmiddel, worden
11
voor de verstrekking van vergunningen
voor het in de handel brengen. De lidstaten
moeten derhalve in het kader van de
procedures voor de prijsstelling en
bepaling van de vergoeding de aspecten
waarop de vergunning voor het in de
handel brengen berust, waaronder
veiligheid, werkzaamheid of bioequivalentie, niet opnieuw beoordelen.
vastgesteld in het kader van de procedures
voor de verstrekking van vergunningen
voor het in de handel brengen. In het kader
van de besluiten voor de prijsstelling en
bepaling van de vergoeding moeten de
bevoegde autoriteiten die voor die
besluiten verantwoordelijk zijn, derhalve
de essentiële aspecten waarop de
vergunning voor het in de handel brengen
berust, waaronder kwaliteit, veiligheid,
werkzaamheid, bio-equivalentie en
biosimilariteit van het geneesmiddel, niet
opnieuw beoordelen. In het geval van
weesgeneesmiddelen zouden de bevoegde
autoriteiten de criteria voor toekenning
van de status van weesgeneesmiddel
evenmin opnieuw moeten beoordelen. De
bevoegde autoriteiten moeten evenwel
onbeperkte toegang hebben tot de
gegevens die de voor het in de handel
brengen van een geneesmiddel bevoegde
autoriteiten gebruiken, alsmede de
mogelijkheid hebben om bijkomende
relevante gegevens op te nemen of te
genereren om een geneesmiddel te
beoordelen in het licht van de opneming
ervan in het openbare stelsel van
gezondheidszorg.
Amendement 15
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 14 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(14 bis) Het niet opnieuw beoordelen van
de elementen waarop de vergunning voor
het in de handel brengen is gebaseerd in
het kader van prijsstellings- en
vergoedingsprocedures mag de bevoegde
autoriteiten echter niet beletten gegevens
die tijdens de vergunningsprocedure voor
het in de handel brengen zijn verkregen,
op te vragen, te onderzoeken en te
gebruiken ten behoeve van beoordeling en
HTA. Wederzijdse beschikbaarstelling
van gegevens tussen de bevoegde
autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor
12
vergunningen voor het in de handel
brengen en voor prijsstelling en
vergoeding moet op nationaal niveau
mogelijk zijn indien dergelijke wederzijdse
beschikbaarstelling bestaat. Ook moeten
de bevoegde autoriteiten in staat zijn
bijkomende relevante gegevens toe te
voegen of te genereren ten behoeve van
beoordeling en HTA.
Amendement 16
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 15
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(15) Overeenkomstig Richtlijn 2001/83/EG
houden intellectuele-eigendomsrechten
geen reden in om een vergunning voor het
in de handel brengen te weigeren, schorsen
of in te trekken. Ook moeten aanvragen,
besluitvormingsprocedures en beslissingen
ter regeling van de prijzen van
geneesmiddelen of ter bepaling van hun
opneming in het stelsel van
gezondheidszorg worden beschouwd als
administratieve procedures die, als
zodanig, losstaan van de handhaving van
intellectuele-eigendomsrechten. De
nationale autoriteiten die verantwoordelijk
zijn voor deze procedures, mogen, wanneer
zij een aanvraag beoordelen met betrekking
tot een generiek geneesmiddel, geen
informatie eisen met betrekking tot de
octrooistatus van het
referentiegeneesmiddel; ook mogen zij niet
de geldigheid onderzoeken van een
vermeende inbreuk op intellectueleeigendomsrechten wanneer het generieke
geneesmiddel geproduceerd of in de handel
wordt gebracht ten gevolge van hun
beslissing. Derhalve mogen kwesties met
betrekking tot intellectueleeigendomsrechten ook geen invloed
hebben op procedures inzake de
prijsstelling en de vergoeding van
geneesmiddelen in de lidstaten noch deze
(15) Overeenkomstig Richtlijn 2001/83/EG
houden intellectuele-eigendomsrechten
geen reden in om een vergunning voor het
in de handel brengen te weigeren, schorsen
of in te trekken. Ook moeten aanvragen,
besluitvormingsprocedures en beslissingen
ter regeling van de prijzen van
geneesmiddelen of ter bepaling van hun
opneming in het stelsel van
gezondheidszorg worden beschouwd als
administratieve procedures die, als
zodanig, losstaan van de handhaving van
intellectuele-eigendomsrechten. De
nationale autoriteiten die verantwoordelijk
zijn voor deze procedures, mogen, wanneer
zij een aanvraag beoordelen met betrekking
tot een bio-equivalent generiek of
biosimilair geneesmiddel, geen informatie
eisen met betrekking tot de octrooistatus
van het referentiegeneesmiddel; wel
zouden zij de geldigheid moeten kunnen
onderzoeken van een vermeende inbreuk
op intellectuele-eigendomsrechten wanneer
het bio-equivalente of biosimilaire
generieke geneesmiddel geproduceerd of in
de handel wordt gebracht ten gevolge van
hun beslissing. Deze bevoegdheid moet bij
de lidstaten blijven berusten.
Onverminderd de verantwoordelijkheid
van de lidstaten om informatie te
onderzoeken, mogen kwesties met
betrekking tot intellectuele-
13
vertragen.
eigendomsrechten ook geen invloed
hebben op de prijsstelling en procedures
inzake de vergoeding van generieke
geneesmiddelen in de lidstaten noch deze
vertragen.
Amendement 17
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 15 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(15 bis) De lidstaten voorzien in openbare
beschikbaarheid van documenten en
informatie in een adequate publicatie,
overeenkomstig de nationale gewoonten,
waaronder eventueel een elektronisch en
on-line formaat. Zij moeten tevens zorgen
dat de verschafte informatie begrijpelijk is
en in een redelijke hoeveelheid ter
beschikking wordt gesteld. De Commissie
en de lidstaten moeten tevens onderzoeken
hoe zij blijven samenwerken met
betrekking tot de werking van de
EURIPID-databank met prijsinformatie,
die een meerwaarde voor de hele EU
oplevert, wat prijstransparantie betreft.
Amendement 18
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 15 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(15 ter) Het beginsel van transparantie,
integriteit en onafhankelijkheid van de
besluitvorming door de nationale
bevoegde autoriteiten moet worden
gewaarborgd door middel van
openbaarmaking van de namen van de
deskundigen die zitting hebben in de
organen welke verantwoordelijk zijn voor
het nemen van besluiten omtrent
prijsstelling en vergoeding, tezamen met
de openbaarmaking van hun
belangenverklaringen en de procedurele
stappen die leiden tot besluiten omtrent
14
prijsstelling en vergoeding.
Amendement 19
Voorstel voor een richtlijn
Overweging 16
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(16) Lidstaten hebben op regelmatige basis
hun stelsels van gezondheidszorg
gewijzigd of nieuwe maatregelen
vastgesteld die binnen het
toepassingsgebied van Richtlijn
89/105/EEG vallen. Het is derhalve
noodzakelijk om informatiemechanismen
vast te stellen die tot doel hebben om
enerzijds de raadpleging van
belanghebbenden zeker te stellen, en om
anderzijds een preventieve dialoog met de
Commissie over de toepassing van deze
richtlijn mogelijk te maken.
(16) Lidstaten hebben op regelmatige basis
hun stelsels van gezondheidszorg
gewijzigd of nieuwe maatregelen
vastgesteld die binnen het
toepassingsgebied van Richtlijn
89/105/EEG vallen. Het is derhalve
noodzakelijk om een
informatiemechanisme vast te stellen dat
tot doel heeft om de raadpleging van alle
belanghebbenden, met inbegrip van
maatschappelijke organisaties, zeker te
stellen.
Amendement 20
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – lid 1
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
1. De lidstaten zien erop toe dat de
nationale, regionale of lokale wettelijke of
bestuursrechtelijke maatregelen ter
controle van de prijzen van
geneesmiddelen voor menselijk gebruik of
ter bepaling van het aanbod aan
geneesmiddelen dat valt onder de stelsels
van gezondheidszorg, met inbegrip van de
dekkingsgraad en de voorwaarden voor
vergoeding, voldoen aan de bepalingen van
deze richtlijn.
1. De lidstaten zien erop toe dat de
nationale, regionale of lokale wettelijke of
bestuursrechtelijke maatregelen ter
controle van de prijzen van
geneesmiddelen voor menselijk gebruik of
ter bepaling van het aanbod aan
geneesmiddelen dat valt onder de stelsels
van gezondheidszorg, met inbegrip van de
dekkingsgraad en de voorwaarden voor
vergoeding, voldoen aan de bepalingen van
deze richtlijn. De lidstaten zien erop toe
dat deze maatregelen op hun respectieve
grondgebied niet nog eens op regionaal of
lokaal niveau wordt herhaald.
15
Amendement 21
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – lid 2 – alinea 1 – letter a
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(a) vrijwillige contractuele overeenkomsten
gesloten tussen overheidsinstanties en de
houder van een vergunning voor het in de
handel brengen van een geneesmiddel met
als doel de effectieve verstrekking van het
geneesmiddel aan patiënten onder
specifieke voorwaarden mogelijk te
maken;
a) contractuele overeenkomsten die
vrijwillig gesloten zijn tussen
overheidsinstanties en de houder van een
vergunning voor het in de handel brengen
van een geneesmiddel en die tot doel
hebben een geneesmiddel in een nationaal
stelsel van gezondheidszorg op te nemen
en tegelijkertijd toezicht te houden op
door de twee partijen vooraf
overeengekomen elementen met
betrekking tot de doeltreffendheid en/of de
relatieve werkzaamheid of het passende
gebruik van het geneesmiddel in kwestie,
met als doel de effectieve verstrekking van
dat geneesmiddel aan patiënten onder
specifieke voorwaarden en gedurende een
overeengekomen periode mogelijk te
maken;
Amendement 22
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – lid 2 – alinea 2
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
De bepalingen van deze richtlijn zijn van
toepassing op maatregelen bedoeld om te
bepalen welke geneesmiddelen in de
overeenkomsten of overheidsopdrachten
kunnen worden opgenomen.
De bepalingen van deze richtlijn zijn van
toepassing op maatregelen bedoeld om te
bepalen welke geneesmiddelen in de
overeenkomsten of overheidsopdrachten
kunnen worden opgenomen.
Overeenkomstig de Unie- en nationale
wetgeving betreffende bedrijfsmatige
vertrouwelijkheid wordt de
basisinformatie met betrekking tot in
contractuele overeenkomsten of
procedures voor openbare aanbestedingen
opgenomen geneesmiddelen, zoals de
naam van het geneesmiddel en de naam
van de houder van de vergunning voor het
in de handel brengen, openbaar gemaakt
zodra de overeenkomsten of procedures
zijn afgerond.
16
Amendement 23
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 1 – lid 3 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
3 bis. Deze richtlijn laat de afgifte van een
vergunning voor het in de handel brengen
van een geneesmiddel overeenkomstig de
procedure zoals bedoeld in artikel 6 van
Richtlijn 2001/83/EG onverlet.
Amendement 24
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 2 – punt 3 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
3 bis) "biosimilair geneesmiddel": een
gelijkwaardig biologisch geneesmiddel dat
is goedgekeurd overeenkomstig artikel 10,
lid 4, van richtlijn 2001/83/EG;
Amendement 25
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 2 – punt 5
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
5) "evaluatie van gezondheidstechnologie":
een evaluatie van de relatieve
werkzaamheid of van de doeltreffendheid
op de korte en lange termijn van het
geneesmiddel ten opzichte van andere
gezondheidstechnologieën die worden
toegepast bij de behandeling van de
desbetreffende aandoening.
5) "evaluatie van gezondheidstechnologie":
een evaluatie van ten minste de relatieve
werkzaamheid of van de doeltreffendheid
op de korte en lange termijn van het
geneesmiddel ten opzichte van andere
gezondheidstechnologieën of -interventies
die worden toegepast bij de behandeling
van de desbetreffende aandoening.
Amendement 26
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 2 – punt 5 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
5 bis) "vrijwillige contractuele
17
overeenkomst": een overeenkomst
gesloten tussen overheidsinstanties en de
houder van een vergunning voor het in de
handel brengen van een geneesmiddel, die
noch verplicht of bij wet voorgeschreven
is, noch het enige alternatief vormt voor
opneming in de nationale regeling inzake
prijsstelling en vergoeding.
Amendement 27
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 2 – punt 5 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(5 ter) "kwetsbare groepen":
bevolkingsgroepen waarop maatregelen
om te bepalen in hoeverre geneesmiddelen
door de openbare stelsels van
gezondheidszorg worden vergoed de
grootste impact hebben, zoals kinderen,
gepensioneerden, werklozen, personen die
op weesgeneesmiddelen zijn aangewezen
en chronisch zieken.
Amendement 28
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 3 – lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
2. De lidstaten zien erop toe dat de houder
van een vergunning op enig moment een
verzoek om goedkeuring van de prijs van
het middel kan indienen. De bevoegde
autoriteiten reiken een officiële
ontvangstbevestiging uit aan de aanvrager.
2. De lidstaten zien erop toe dat de houder
van een vergunning een verzoek om
goedkeuring van de prijs van het middel
kan indienen nadat de vergunning voor
het in de handel brengen van het product
is verleend. De lidstaten kunnen de
aanvrager van een vergunning voor het in
de handel brengen ook de mogelijkheid
bieden om een dergelijk verzoek voor de
goedkeuring van een prijs in te dienen
zodra het uit hoofde van verordening
(EG) nr. 726/2004 opgerichte Comité voor
geneesmiddelen voor menselijk gebruik of
de bevoegde nationale autoriteit een
positief advies heeft uitgebracht over het
18
verlenen van een vergunning voor het in
de handel brengen van het betrokken
geneesmiddel. De bevoegde autoriteiten
reiken een officiële ontvangstbevestiging
uit aan de aanvrager binnen 10 dagen na
ontvangst van het verzoek.
Amendement 29
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 3 – lid 3
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
3. De lidstaten dragen er zorg voor dat een
besluit over de prijs die voor het betrokken
geneesmiddel mag worden gevraagd, wordt
genomen en aan de aanvrager wordt
medegedeeld binnen 60 dagen na
ontvangst van een aanvraag die,
overeenkomstig de in de betrokken lidstaat
gestelde eisen, door de houder van een
vergunning is ingediend. Wanneer het
besluitvormingsproces van de lidstaten
echter een evaluatie van
gezondheidstechnologie omvat, bedraagt
de termijn voor de betrokken
geneesmiddelen 90 dagen. Voor generieke
geneesmiddelen geldt een termijn van 15
dagen, mits de prijs van het
referentiegeneesmiddel door de bevoegde
autoriteiten is goedgekeurd.
3. De lidstaten dragen er zorg voor dat een
besluit over de prijs die voor het betrokken
geneesmiddel mag worden gevraagd, wordt
genomen en aan de aanvrager wordt
medegedeeld binnen 90 dagen na
ontvangst van een aanvraag die,
overeenkomstig de in de betrokken lidstaat
gestelde eisen, door de houder van een
vergunning is ingediend. Voor generieke
geneesmiddelen geldt een termijn van 30
dagen, mits de prijs van het
referentiegeneesmiddel door de bevoegde
autoriteiten is goedgekeurd. Indien van
toepassing, maken de lidstaten gebruik
van de evaluatie van
gezondheidstechnologie als deel van hun
besluitvormingsproces over de
prijsstelling van geneesmiddelen.
Amendement 30
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 3 – lid 5
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
5. Indien de bij de aanvraag gevoegde
inlichtingen niet toereikend zijn, laten de
bevoegde autoriteiten de aanvrager
onverwijld tot in bijzonderheden weten
welke aanvullende inlichtingen vereist zijn
en nemen ze een definitief besluit binnen
60 dagen na ontvangst van deze
5. Indien de bij de aanvraag gevoegde
inlichtingen niet toereikend zijn, laten de
bevoegde autoriteiten de aanvrager
onverwijld tot in bijzonderheden weten
welke aanvullende inlichtingen vereist zijn
en nemen ze een definitief besluit binnen
90 dagen na ontvangst van deze
19
aanvullende inlichtingen. Voor
geneesmiddelen waarvoor lidstaten als
onderdeel van hun besluitvormingsproces
gebruikmaken van een evaluatie van
gezondheidstechnologie, geldt echter een
termijn van 90 dagen. Voor generieke
geneesmiddelen geldt in ieder geval een
termijn van 15 dagen, mits de prijs van het
referentiegeneesmiddel door de bevoegde
autoriteiten is goedgekeurd. De lidstaten
eisen geen aanvullende inlichtingen die
niet uitdrukkelijk door nationale
wetgeving of administratieve richtsnoeren
worden vereist.
aanvullende inlichtingen. Voor generieke
geneesmiddelen geldt in ieder geval een
termijn van 30 dagen, mits de prijs van het
referentiegeneesmiddel door de bevoegde
autoriteiten is goedgekeurd.
Amendement 31
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 3 – lid 8
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
8. De lidstaten maken in een passende
publicatie de criteria bekend die door de
bevoegde autoriteiten zullen worden
gehanteerd wanneer zij de prijzen van
geneesmiddelen goedkeuren.
8. De lidstaten maken de criteria bekend
die door de bevoegde autoriteiten zullen
worden gehanteerd wanneer zij de prijzen
van geneesmiddelen goedkeuren. Deze
criteria alsmede informatie over de
besluitvormingsautoriteiten op nationaal
of regionaal niveau worden openbaar
gemaakt.
Amendement 32
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 3 – lid 9
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
9. Indien de bevoegde autoriteiten
besluiten de prijs van een specifiek
genoemd geneesmiddel op eigen initiatief
te verlagen, dient het besluit een
motivering te bevatten die is gebaseerd op
objectieve, verifieerbare criteria, inclusief
een evaluatie, advies of aanbeveling van
deskundigen, waarop het besluit is
gebaseerd. Het besluit wordt aan de houder
van de vergunning medegedeeld, die in
9. Indien de bevoegde autoriteiten
besluiten de prijs van een specifiek
genoemd geneesmiddel op eigen initiatief
te verlagen, dient het besluit een
motivering te bevatten die is gebaseerd op
objectieve, verifieerbare criteria. Het
besluit wordt aan de houder van de
vergunning medegedeeld, die in kennis
wordt gesteld van de rechtsmiddelen die
hem ter beschikking staan, waaronder
20
kennis wordt gesteld van de
rechtsmiddelen die hem ter beschikking
staan, waaronder beroep op de rechter, en
van de daarvoor gestelde termijnen.
beroep op de rechter, en van de daarvoor
gestelde termijnen. Het besluit en een
samenvatting van de motivering worden
onverwijld openbaar gemaakt.
Amendement 33
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 4 – lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
2. De lidstaten zien erop toe dat de houder
van een vergunning op enig moment een
verzoek tot verhoging van de prijs van het
middel kan indienen. De bevoegde
autoriteiten reiken een officiële
ontvangstbevestiging uit aan de aanvrager.
2. De lidstaten zien erop toe dat de houder
van een vergunning een verzoek tot
verhoging van de prijs van het middel kan
indienen overeenkomstig de nationale
wetgeving. De bevoegde autoriteiten reiken
een officiële ontvangstbevestiging uit aan
de aanvrager binnen 10 dagen na
ontvangst van het verzoek.
Amendement 34
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 4 – lid 3 – alinea 1
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
3. De lidstaten dragen er zorg voor dat een
besluit over een verzoek tot verhoging van
de prijs van een geneesmiddel, dat
overeenkomstig de in de betrokken lidstaat
gestelde eisen door de houder van een
vergunning is ingediend, binnen 60 dagen
na ontvangst wordt genomen en aan de
aanvrager medegedeeld.
3. De lidstaten dragen er zorg voor dat een
besluit inzake goedkeuring of afwijzing
van een verzoek tot verhoging van de prijs
van een geneesmiddel, dat overeenkomstig
de in de betrokken lidstaat gestelde eisen
door de houder van een vergunning is
ingediend, binnen 90 dagen na ontvangst
wordt genomen en aan de aanvrager
medegedeeld.
Amendement 35
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 4 – lid 4 – alinea 2
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
De aanvrager verschaft de bevoegde
autoriteiten de nodige informatie, met
De aanvrager verschaft de bevoegde
autoriteiten de nodige informatie, met
21
inbegrip van bijzonderheden over de
factoren die sedert de laatste prijsstelling
voor het geneesmiddel zijn opgetreden en
die volgens hem de prijsverhoging
rechtvaardigen. Indien de bij de aanvraag
gevoegde inlichtingen niet toereikend zijn,
laten de bevoegde autoriteiten de aanvrager
onverwijld tot in bijzonderheden weten
welke aanvullende inlichtingen vereist zijn
en nemen ze een definitief besluit binnen
60 dagen na ontvangst van deze
aanvullende inlichtingen. De lidstaten
eisen geen aanvullende inlichtingen die
niet uitdrukkelijk door nationale
wetgeving of administratieve richtsnoeren
worden vereist.
inbegrip van bijzonderheden over de
factoren die sedert de laatste prijsstelling
voor het geneesmiddel zijn opgetreden en
die volgens hem de prijsverhoging
rechtvaardigen. Indien de bij de aanvraag
gevoegde inlichtingen niet toereikend zijn,
laten de bevoegde autoriteiten de aanvrager
onverwijld tot in bijzonderheden weten
welke aanvullende inlichtingen vereist zijn
en nemen ze een definitief besluit binnen
90 dagen na ontvangst van deze
aanvullende inlichtingen.
Amendement 36
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 4 – lid 5
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
5. Bij ontstentenis van een besluit binnen
de in de leden 3 en 4 gestelde termijn mag
de aanvrager de voorgestelde
prijsverhoging toepassen.
Schrappen
Amendement 37
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 5 – lid 1
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
1. Indien de bevoegde autoriteiten van een
lidstaat een prijsblokkering of een
prijsverlaging invoeren voor alle
geneesmiddelen of bepaalde categorieën
geneesmiddelen, publiceert de lidstaat een
motivering die is gebaseerd op objectieve,
verifieerbare criteria, inclusief in
voorkomende gevallen een verantwoording
van de categorieën geneesmiddelen waarop
de prijsblokkering of de prijsverlaging van
toepassing is.
1. Indien de bevoegde autoriteiten van een
lidstaat een prijsblokkering of een
prijsverlaging invoeren voor alle
geneesmiddelen of bepaalde categorieën
geneesmiddelen, publiceert de lidstaat een
motivering die is gebaseerd op objectieve,
verifieerbare criteria, inclusief in
voorkomende gevallen een verantwoording
van de categorieën geneesmiddelen waarop
de prijsblokkering of de prijsverlaging van
toepassing is. De lidstaten voeren een
jaarlijkse evaluatie uit van die
beslissingen van hun bevoegde
22
autoriteiten.
Amendement 38
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 5 – lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
2. Houders van een vergunning kunnen
verzoeken om een afwijking van een
prijsblokkering of prijsverlaging, indien dit
door bijzondere redenen gerechtvaardigd
wordt. De aanvraag dient naar behoren met
redenen te zijn omkleed. De lidstaten zien
erop toe dat de houder van een vergunning
op enig moment een verzoek om afwijking
kan indienen. De bevoegde autoriteiten
reiken een officiële ontvangstbevestiging
uit aan de aanvrager.
2. Houders van een vergunning kunnen
verzoeken om een afwijking van een
prijsblokkering of prijsverlaging, indien dit
door bijzondere redenen gerechtvaardigd
wordt. De aanvraag dient naar behoren met
redenen te zijn omkleed. De lidstaten zien
erop toe dat de houder van een vergunning
op enig moment een verzoek om afwijking
kan indienen. De bevoegde autoriteiten
reiken een officiële ontvangstbevestiging
uit aan de aanvrager binnen 10 dagen na
ontvangst van het verzoek.
Amendement 39
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 5 – lid 3 – alinea 1
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
3. De lidstaten dragen er zorg voor dat een
met redenen omkleed besluit over een
verzoek zoals bedoeld in lid 2 binnen 60
dagen na ontvangst van de aanvraag wordt
genomen en aan de aanvrager wordt
medegedeeld. Indien de bij de aanvraag
gevoegde inlichtingen niet toereikend zijn,
laten de bevoegde autoriteiten de aanvrager
onverwijld tot in bijzonderheden weten
welke aanvullende inlichtingen vereist zijn
en nemen ze een definitief besluit binnen
60 dagen na ontvangst van deze
aanvullende inlichtingen. Indien de
afwijking wordt goedgekeurd, maken de
bevoegde autoriteiten onverwijld de
toegestane prijsverhoging bekend.
3. De lidstaten dragen er zorg voor dat een
met redenen omkleed besluit over een
verzoek zoals bedoeld in lid 2 binnen 90
dagen na ontvangst van de aanvraag wordt
genomen en aan de aanvrager wordt
medegedeeld. Indien de bij de aanvraag
gevoegde inlichtingen niet toereikend zijn,
laten de bevoegde autoriteiten de aanvrager
onverwijld tot in bijzonderheden weten
welke aanvullende inlichtingen vereist zijn
en nemen ze een definitief besluit binnen
90 dagen na ontvangst van deze
aanvullende inlichtingen. Indien de
afwijking wordt goedgekeurd, maken de
bevoegde autoriteiten onverwijld de
toegestane prijsverhoging bekend.
23
Amendement 40
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 7 – lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
2. De lidstaten zien erop toe dat een
verzoek om opneming van een
geneesmiddel in het openbare stelsel van
gezondheidszorg te allen tijde door de
vergunninghouder mag worden ingediend.
Indien het openbare stelsel van
gezondheidszorg uit meerdere stelsels of
categorieën bestaat, heeft de
vergunninghouder het recht een verzoek
in te dienen om opneming van zijn
geneesmiddel in het stelsel of de categorie
van zijn keuze. De bevoegde autoriteiten
reiken een officiële ontvangstbevestiging
uit aan de aanvrager.
2. De lidstaten zien erop toe dat een
verzoek om opneming van een
geneesmiddel in het openbare stelsel van
gezondheidszorg door de
vergunninghouder mag worden ingediend
nadat de vergunning voor het in de
handel brengen van het geneesmiddel is
verleend. De lidstaten kunnen de
aanvrager van een vergunning voor het in
de handel brengen ook de mogelijkheid
bieden om een dergelijk verzoek om
opneming in te dienen zodra het uit
hoofde van verordening (EG)
nr. 726/2004 opgerichte Comité voor
geneesmiddelen voor menselijk gebruik of
de bevoegde nationale autoriteit een
positief advies heeft uitgebracht over het
verlenen van een vergunning voor het in
de handel brengen van het betrokken
geneesmiddel. De bevoegde autoriteiten
reiken een officiële ontvangstbevestiging
uit aan de aanvrager binnen 10 dagen na
ontvangst van het verzoek.
Amendement 41
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 7 – lid 4
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
4. De lidstaten dragen er zorg voor dat een
besluit over een verzoek om opneming van
een geneesmiddel in het openbare stelsel
van gezondheidszorg, dat overeenkomstig
de in de betrokken lidstaat gestelde eisen
door de vergunninghouder is ingediend,
binnen 60 dagen na ontvangst wordt
genomen en aan de aanvrager
medegedeeld. Wanneer het
besluitvormingsproces van de lidstaten
echter een evaluatie van
4. De lidstaten dragen er zorg voor dat een
besluit over een verzoek om opneming van
een geneesmiddel in het openbare stelsel
van gezondheidszorg, dat overeenkomstig
de in de betrokken lidstaat gestelde eisen
door de vergunninghouder is ingediend,
binnen 90 dagen na ontvangst wordt
genomen en aan de aanvrager
medegedeeld. Voor generieke
geneesmiddelen bedraagt deze termijn 30
dagen, op voorwaarde dat het
24
referentiegeneesmiddel al in het openbare
stelsel van gezondheidszorg is opgenomen.
Indien van toepassing, maken de lidstaten
gebruik van de evaluatie van
gezondheidstechnologie als deel van hun
besluitvormingsproces over de opneming
van geneesmiddelen in het openbare
stelsel van gezondheidszorg.
gezondheidstechnologie omvat, bedraagt
de termijn voor de betrokken
geneesmiddelen 90 dagen. Voor generieke
geneesmiddelen bedraagt deze termijn 15
dagen, op voorwaarde dat het
referentiegeneesmiddel al in het openbare
stelsel van gezondheidszorg is opgenomen.
Amendement 42
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 7 – lid 5
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
5. Indien de bij de aanvraag gevoegde
inlichtingen niet toereikend zijn, laten de
bevoegde autoriteiten de aanvrager
onverwijld tot in bijzonderheden weten
welke aanvullende inlichtingen vereist zijn
en nemen ze een definitief besluit binnen
60 dagen na ontvangst van deze
aanvullende inlichtingen. Wanneer het
besluitvormingsproces van de lidstaten
echter een evaluatie van
gezondheidstechnologie omvat, bedraagt
de termijn voor de betrokken
geneesmiddelen 90 dagen. Voor generieke
geneesmiddelen bedraagt deze termijn 15
dagen, op voorwaarde dat het
referentiegeneesmiddel al in het openbare
stelsel van gezondheidszorg is opgenomen.
De lidstaten eisen geen aanvullende
inlichtingen die niet uitdrukkelijk door
nationale wetgeving of administratieve
richtsnoeren worden vereist.
5. Indien de bij de aanvraag gevoegde
inlichtingen niet toereikend zijn, laten de
bevoegde autoriteiten de aanvrager
onverwijld tot in bijzonderheden weten
welke aanvullende inlichtingen vereist zijn
en nemen ze een definitief besluit binnen
90 dagen na ontvangst van deze
aanvullende inlichtingen. Voor generieke
geneesmiddelen bedraagt deze termijn 30
dagen, op voorwaarde dat het
referentiegeneesmiddel al in het openbare
stelsel van gezondheidszorg is opgenomen.
Amendement 43
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 7 – lid 6
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
6. Ongeacht de organisatie van hun interne
6. Ongeacht de organisatie van hun interne
25
procedures zien de lidstaten erop toe dat de
in lid 5 van dit artikel vastgestelde
procedure voor opneming en de in artikel 3
vastgestelde procedure voor goedkeuring
van een prijs samen niet meer dan 120
dagen vergen. Wanneer het
besluitvormingsproces van de lidstaten
echter een evaluatie van
gezondheidstechnologie omvat, mag de
termijn voor de betrokken geneesmiddelen
niet meer dan 180 dagen bedragen. Voor
generieke geneesmiddelen mag deze
termijn niet meer dan 30 dagen bedragen,
op voorwaarde dat het
referentiegeneesmiddel al in het openbare
stelsel van gezondheidszorg is opgenomen.
Deze termijnen mogen overeenkomstig lid
5 van dit artikel of lid 5 van artikel 3
worden verlengd.
procedures zien de lidstaten erop toe dat de
in lid 5 van dit artikel vastgestelde
procedure voor opneming en de in artikel 3
vastgestelde procedure voor goedkeuring
van een prijs samen niet meer dan 180
dagen vergen. Voor generieke
geneesmiddelen mag deze termijn niet
meer dan 60 dagen bedragen, op
voorwaarde dat het referentiegeneesmiddel
al in het openbare stelsel van
gezondheidszorg is opgenomen. Deze
termijnen mogen overeenkomstig lid 5 van
dit artikel of lid 5 van artikel 3 worden
verlengd.
Amendement 44
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 7 – lid 7 – alinea's 2 en 2 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
De in dit lid bedoelde besluiten bevatten
ook een advies of aanbeveling van
deskundigen waarop ze zijn gebaseerd. De
aanvrager wordt in kennis gesteld van alle
rechtsmiddelen die hem ter beschikking
staan, met inbegrip van het beroep in
rechte, van de rechtsmiddelenprocedure
overeenkomstig artikel 8, en van de
daarvoor gestelde termijnen.
De in dit lid bedoelde besluiten bevatten
ook een advies of aanbeveling van
deskundigen waarop ze zijn gebaseerd. De
aanvrager wordt in kennis gesteld van alle
bemiddelings- en
rechtsmiddelenprocedures die hem ter
beschikking staan en van de op deze
procedures toepasselijke termijnen.
De criteria die gelden voor de in de eerste
alinea bedoelde besluiten, omvatten een
beoordeling van de medische behoeften
waarin niet is voorzien en van de
klinische en maatschappelijke baten, de
innovatie en de bescherming van de
kwetsbaarste bevolkingsgroepen.
Amendement 45
26
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 7 – lid 8
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
8. De lidstaten maken in een passende
publicatie de criteria bekend die de
bevoegde autoriteiten moeten hanteren bij
hun besluit om geneesmiddelen al dan niet
in het openbare stelsel van
gezondheidszorg op te nemen, en delen
deze mede aan de Commissie.
8. De lidstaten delen aan de Commissie de
criteria mede die de bevoegde autoriteiten
moeten hanteren bij hun besluit om
geneesmiddelen al dan niet in het openbare
stelsel van gezondheidszorg op te nemen.
Deze criteria alsmede informatie over de
besluitvormingsautoriteiten op nationaal
of regionaal niveau worden openbaar
gemaakt.
Amendement 46
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 8
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Rechtsmiddelenprocedure bij niet
naleving van de termijnen voor de
opneming van geneesmiddelen in stelsels
van gezondheidszorg
Bemiddelings- en
rechtsmiddelenprocedures
1. De lidstaten waarborgen dat de
aanvrager doeltreffende en snelle
rechtsmiddelen ter beschikking staan,
indien de in artikel 7 vastgestelde
termijnen niet worden nageleefd.
1. De lidstaten waarborgen dat de
aanvrager doeltreffende en snelle
bemiddelings- en
rechtsmiddelenprocedures ter beschikking
staan, indien ongerechtvaardigde
vertragingen ontstaan of de in artikel 7
vastgestelde termijnen niet worden
nageleefd, overeenkomstig hun nationale
wetgeving.
2. Voor de toepassing van de
rechtsmiddelenprocedure wijzen de
lidstaten een instantie aan, die zij de
bevoegdheid verlenen om:
2. Voor de toepassing van de
bemiddelings- en
rechtsmiddelenprocedures kunnen de
lidstaten een administratieve instantie
aanwijzen, die zij de bevoegdheid verlenen
om zo snel mogelijk in kort geding
voorlopige maatregelen te nemen om de
beweerde inbreuk ongedaan te maken of te
voorkomen dat de betrokken belangen
verder worden geschaad.
a) zo snel mogelijk in kort geding
voorlopige maatregelen te nemen om de
27
beweerde inbreuk ongedaan te maken of te
voorkomen dat de betrokken belangen
verder worden geschaad;
b) de aanvrager bij niet naleving van de in
artikel 7 vastgestelde termijnen
schadevergoeding toe te kennen, wanneer
schadevergoeding wordt gevorderd, tenzij
de bevoegde autoriteit kan bewijzen dat zij
niet aansprakelijk is voor de vertraging;
c) een dwangsom op te leggen, berekend
per dag vertraging.
Voor de toepassing van onder c) wordt de
dwangsom berekend naargelang de ernst
van de inbreuk, de duur van de inbreuk
en de noodzaak ervoor te zorgen dat de
boete zelf een afschrikkende werking
heeft om verdere inbreuken te voorkomen.
De lidstaten mogen bepalen dat de in de
eerste alinea bedoelde instantie rekening
mag houden met de vermoedelijke
gevolgen van eventuele maatregelen uit
hoofde van dit lid voor alle belangen die
kunnen worden geschaad, alsmede met
het openbaar belang, en mag besluiten
deze maatregelen niet toe te staan
wanneer hun negatieve gevolgen groter
dan hun voordelen zouden kunnen zijn.
3. Een besluit om geen voorlopige
maatregelen te nemen laat andere door de
verzoeker ingeroepen rechten onverlet.
4. De lidstaten waarborgen dat de door de
voor de rechtsmiddelenprocedures
verantwoordelijke instanties genomen
besluiten op doeltreffende wijze kunnen
worden gehandhaafd.
5. De in lid 2 bedoelde instantie is
onafhankelijk van de bevoegde
autoriteiten die belast zijn met de controle
van de prijzen van geneesmiddelen of de
bepaling van het aanbod aan door de
stelsels van gezondheidszorg gedekte
geneesmiddelen.
6. De in lid 2 bedoelde instantie motiveert
haar besluit. Voorts wordt, wanneer die
instantie geen rechterlijke instantie is,
voorzien in procedures waarmee tegen de
28
door de onafhankelijke instantie genomen
vermoedelijk onwettige maatregelen of
vermoede tekortkomingen bij de
uitoefening van de haar opgedragen
bevoegdheden, beroep kan worden
ingesteld bij een andere instantie die een
rechterlijke instantie is in de zin van
artikel 267 van het Verdrag betreffende de
werking van de Europese Unie en die
onafhankelijk is van zowel de bevoegde
autoriteit als de in lid 2 bedoelde instantie.
Voor de benoeming en de beëindiging van
het mandaat van de leden van de in lid 2
bedoelde instantie gelden dezelfde
voorwaarden als voor rechters, wat betreft
de voor de benoeming bevoegde autoriteit,
de duur van hun mandaat en hun
afzetbaarheid. Ten minste de voorzitter
van die instantie heeft dezelfde juridische
en beroepskwalificaties als een rechter.
Die instantie neemt haar besluiten na een
procedure op tegenspraak en deze
besluiten zijn, met middelen die door elke
lidstaat worden vastgesteld, juridisch
bindend.
Amendement 47
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 9 – lid 1
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
1. Elke beslissing om een geneesmiddel uit
te sluiten van dekking door het openbare
stelsel van gezondheidszorg of om de
dekkingsomvang of -voorwaarden van het
betrokken product te wijzigen, omvat een
motivering die gebaseerd is op objectieve,
verifieerbare criteria. Alle evaluaties,
adviezen of aanbevelingen van
deskundigen waarop dergelijke
beslissingen gebaseerd zijn, worden erin
opgenomen. De aanvrager wordt in kennis
gesteld van alle beschikbare
rechtsmiddelen, met inbegrip van het
beroep in rechte, en van de daarvoor
gestelde termijnen.
1. Elke beslissing om een geneesmiddel uit
te sluiten van dekking door het openbare
stelsel van gezondheidszorg of om de
dekkingsomvang of -voorwaarden van het
betrokken product te wijzigen, omvat een
motivering die gebaseerd is op objectieve,
verifieerbare criteria. In dergelijke
beslissingen worden een beoordeling van
de medische behoeften waarin niet is
voorzien, de klinische impact, de sociale
kosten en de bescherming van de
kwetsbaarste bevolkingsgroepen, alsmede
alle evaluaties, adviezen of aanbevelingen
van deskundigen waarop de beslissingen
gebaseerd zijn opgenomen. De aanvrager
29
wordt in kennis gesteld van alle
beschikbare rechtsmiddelen, met inbegrip
van het beroep in rechte, en van de
daarvoor gestelde termijnen.
Amendement 48
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 9 – lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
2. Elke beslissing om een categorie van
geneesmiddelen uit te sluiten van de
dekking van het openbare stelsel van
gezondheidszorg of om de
dekkingsomvang of -voorwaarden van de
betrokken categorie te wijzigen, omvat een
motivering die gebaseerd is op objectieve,
verifieerbare criteria en wordt
gepubliceerd in een geschikte publicatie.
2. Elke beslissing om een categorie van
geneesmiddelen uit te sluiten van de
dekking van het openbare stelsel van
gezondheidszorg of om de
dekkingsomvang of -voorwaarden van de
betrokken categorie te wijzigen, omvat een
motivering die gebaseerd is op objectieve,
verifieerbare criteria.
Amendement 49
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 9 – lid 2 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
2 bis. Elke beslissing om een categorie
geneesmiddelen uit te sluiten van de
dekking van het openbare stelsel van
gezondheidszorg wordt openbaar
gemaakt, tezamen met een samenvatting
van de motivering.
Amendement 50
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 11 – lid 1
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
1. Leden 2, 3 en 4 zijn van toepassing
wanneer een lidstaat maatregelen treft die
tot doel hebben het voorschrijven van
specifiek aangewezen geneesmiddelen te
1. Leden 2, 3 en 4 zijn van toepassing
wanneer een lidstaat maatregelen treft die
tot doel hebben het voorschrijven van
specifiek aangewezen geneesmiddelen of
30
controleren of te bevorderen.
een categorie geneesmiddelen te
controleren of te bevorderen.
Amendement 51
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 11 – lid 3
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
3. De in lid 1 bedoelde maatregelen, met
inbegrip van alle evaluaties, adviezen of
aanbevelingen van deskundigen waarop ze
gebaseerd zijn, worden gepubliceerd in een
geschikte publicatie.
3. De in lid 1 bedoelde maatregelen, met
inbegrip van alle evaluaties, adviezen of
aanbevelingen van deskundigen waarop ze
gebaseerd zijn, worden gepubliceerd in een
geschikte publicatie en ter beschikking
gesteld van het publiek.
Amendement 52
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 12 – lid 1 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
1 bis. Voor generieke geneesmiddelen
omvatten de termijnen evenwel niet een
bepaalde periode voor de indiening van
een aanvraag en een bepaalde periode
voor de daadwerkelijke inwerkingtreding
van het desbetreffende besluit, op
voorwaarde dat geen van deze perioden
langer duurt dan één kalendermaand elk
en dat deze perioden expliciet geregeld
zijn door de nationale wetgeving of
administratieve richtsnoeren.
Amendement 53
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 12 – lid 1 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
1 ter. Als in het kader van de
besluitvorming is voorzien in
onderhandelingen tussen de houder van
een vergunning voor het in de handel
brengen en de bevoegde autoriteit, worden
31
de in de artikelen 3, 4, 5 en 7 bedoelde
termijnen opgeschort vanaf het moment
waarop de bevoegde autoriteit haar
voorstellen aan de vergunninghouder
meedeelt totdat zij de reactie van de
vergunninghouder op haar voorstellen
ontvangt.
Amendement 54
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 13
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Aanvullend bewijs van kwaliteit,
veiligheid, doeltreffendheid of bioequivalentie
Niet-herbeoordeling van essentiële
elementen van de vergunning voor het in
de handel brengen
In het kader van de besluitvorming over
prijsstelling en vergoedingen worden de
elementen waarop de vergunning voor het
in de handel brengen gebaseerd is, met
inbegrip van de kwaliteit, veiligheid,
doeltreffendheid en bio-equivalentie van
het geneesmiddel, niet opnieuw beoordeeld
door de lidstaten.
1. In het kader van de besluitvorming over
prijsstelling en vergoedingen worden de
essentiële elementen waarop de
vergunning voor het in de handel brengen
gebaseerd is, zoals de kwaliteit, veiligheid,
werkzaamheid, bio-equivalentie,
biosimilariteit en criteria voor de
toekenning van de status van
weesgeneesmiddel, niet opnieuw
beoordeeld door de bevoegde autoriteiten.
1 bis. Lid 1 laat het recht van de bevoegde
autoriteiten onverlet om volledige toegang
te vragen en te verkrijgen tot gegevens die
tijdens de vergunningsprocedure voor het
in de handel brengen zijn gegenereerd
met het oog op de beoordeling en
evaluatie van gezondheidstechnologie,
zodat zij de relatieve werkzaamheid,
alsmede de doeltreffendheid op de korte
en lange termijn, indien van toepassing,
van een geneesmiddel in het licht van de
opneming ervan in het openbare stelsel
van gezondheidszorg kunnen beoordelen.
1 ter. Ook moeten de bevoegde
autoriteiten bijkomende gegevens kunnen
toevoegen of genereren die voor de
beoordeling van de geneesmiddelen
relevant zijn.
32
Amendement 55
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 15
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Wanneer een lidstaat van plan is een
maatregel aan te nemen of te wijzigen die
onder het toepassingsgebied van deze
richtlijn valt, stelt ze de belanghebbenden
in staat om binnen een redelijke termijn
hun zienswijze te geven over de
ontwerpmaatregel. De bevoegde
autoriteiten maken de regels bekend die
van toepassing zijn op raadplegingen. De
resultaten van de raadplegingen worden
openbaar gemaakt, met uitzondering van
vertrouwelijke informatie overeenkomstig
Unie- en nationale wetgeving betreffende
bedrijfsmatige vertrouwelijkheid.
Wanneer een lidstaat van plan is een
wetgevingsmaatregel aan te nemen of te
wijzigen die onder het toepassingsgebied
van deze richtlijn valt, stelt ze de
belanghebbenden, met inbegrip van
maatschappelijke organisaties zoals
patiëntenverenigingen en
consumentenorganisaties, in staat om
binnen een redelijke termijn hun zienswijze
te geven over de ontwerpmaatregel. De
bevoegde autoriteiten maken de regels
bekend die van toepassing zijn op
raadplegingen. De resultaten van de
raadplegingen worden openbaar gemaakt,
met uitzondering van vertrouwelijke
informatie overeenkomstig Unie- en
nationale wetgeving betreffende
bedrijfsmatige vertrouwelijkheid.
Amendement 56
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 15 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Artikel 15 bis
Transparantie van de
besluitvormingsorganen en prijzen
1. De lidstaten waarborgen dat de
bevoegde autoriteiten die de prijzen van
geneesmiddelen controleren of bepalen
welke geneesmiddelen door de stelsels van
gezondheidszorg worden vergoed, een
regelmatig bijgewerkte lijst openbaar
maken van de leden van hun
besluitvormingsorganen, tezamen met
hun belangenverklaringen.
2. Lid 1 is tevens van toepassing op de in
artikel 8, lid 2, bedoelde administratieve
instantie.
33
3. De bevoegde autoriteiten publiceren
minstens eenmaal per jaar in een
passende publicatie een volledige lijst van
de door hun openbare stelsels van
gezondheidszorg gedekte geneesmiddelen
en de prijzen die gedurende de periode in
kwestie zijn vastgesteld, en delen deze mee
aan de Commissie.
Amendement 57
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 16
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Artikel 16
Schrappen
Kennisgeving van nationale
ontwerpmaatregelen
1. Wanneer lidstaten van plan zijn een
maatregel aan te nemen of te wijzigen die
onder het toepassingsgebied van deze
richtlijn valt, delen zij de geplande
ontwerpmaatregel onmiddellijk mede aan
de Commissie, samen met de redenering
waarop de maatregel gebaseerd is.
2. In voorkomend geval doen de lidstaten
tegelijkertijd mededeling van de teksten
van de in hoofdzaak en rechtstreeks
betrokken wettelijke en
bestuursrechtelijke basisbepalingen,
indien kennis van die teksten noodzakelijk
is om de gevolgen van de voorgestelde
maatregel te beoordelen.
3. De lidstaten delen de in lid 1 bedoelde
ontwerpmaatregel opnieuw mede, indien
ze wijzigingen aanbrengen in het ontwerp
die de reikwijdte of inhoud ervan
aanzienlijk veranderen of die het
aanvankelijk geplande tijdschema voor de
tenuitvoerlegging inkorten.
4. De Commissie deelt haar opmerkingen
binnen drie maanden mede aan de
lidstaat die de ontwerpmaatregel heeft
medegedeeld.
De betrokken lidstaat houdt zoveel
34
mogelijk rekening met de opmerkingen
van de Commissie, in het bijzonder als de
opmerkingen aangeven dat de
ontwerpmaatregel mogelijk
onverenigbaar is met de wetgeving van de
Unie.
5. Wanneer de betrokken lidstaat de
ontwerpmaatregel definitief aanneemt,
deelt ze de definitieve tekst onverwijld
mede aan de Commissie. Als de
Commissie overeenkomstig lid 4
opmerkingen heeft gemaakt, wordt bij
deze mededeling een verslag gevoegd over
de acties die ondernomen werden in
antwoord op de opmerkingen van de
Commissie.
Amendement 58
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 17 – lid 1 – inleidende formule
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
1. Uiterlijk 31 januari […] [voeg een datum
in: het jaar volgend op de datum vermeld
in artikel 18, lid 1, eerste alinea], en
uiterlijk 31 januari en 1 juli van elk
daaropvolgend jaar verstrekken de lidstaten
aan de Commissie en publiceren ze in een
geschikte publicatie een gedetailleerd
verslag met de volgende informatie:
1. Uiterlijk 31 januari […] [voeg een datum
in: het jaar volgend op de datum vermeld
in artikel 18, lid 1, eerste alinea], en
uiterlijk 31 januari van elk daaropvolgend
jaar verstrekken de lidstaten aan de
Commissie en publiceren ze in een
geschikte publicatie een gedetailleerd
verslag met de volgende informatie:
Amendement 59
Voorstel voor een richtlijn
Artikel 17 – lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
2. De Commissie publiceert om de zes
maanden een verslag over de informatie
die de lidstaten voorgelegd hebben
overeenkomstig lid 1.
2. De Commissie publiceert ieder jaar een
verslag over de informatie die de lidstaten
voorgelegd hebben overeenkomstig lid 1.
35
P7_TA-PROV(2013)0040
Gemeenschappelijk visserijbeleid ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2013 over het voorstel
voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het
gemeenschappelijk visserijbeleid (COM(2011)0425 – C7-0198/2011 – 2011/0195(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
Het Europees Parlement,
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad
(COM(2011)0425),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de
Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is
ingediend (C7-0198/2011),
– gezien het advies van de Commissie juridische zaken inzake de voorgestelde
rechtsgrondslag,
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 28 maart 20121,
– gezien het advies van het Comité van de Regio’s van 4 mei 20122,
– gezien de artikelen 55 en 37 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie visserij en de adviezen van de Commissie
ontwikkelingssamenwerking, de Begrotingscommissie, de Commissie milieubeheer,
volksgezondheid en voedselveiligheid en de Commissie regionale
ontwikkeling(A7-0008/2013),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. herinnert aan zijn resolutie van 8 juni 2011 over investeren in de toekomst: een nieuw
meerjarig financieel kader (MFK) voor een concurrerend, duurzaam en integratiegericht
Europa3; herhaalt dat er in het nieuwe MFK voldoende extra middelen nodig zijn om de
Unie in staat te stellen haar bestaande beleidsprioriteiten evenals de nieuwe, in het Verdrag
van Lissabon voorziene taken uit te voeren, en daarnaast te reageren op onvoorziene
gebeurtenissen; verzoekt de Raad, indien hij het niet eens is met deze visie, duidelijk aan te
geven welk van zijn politieke prioriteiten of projecten kunnen komen te vervallen, ongeacht
hun bewezen Europese toegevoegde waarde;
1
2
3
OJ C 181 van 21.6.2012, blz. 183.
OJ C 225 van 27.7.2012, blz. 20.
Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0266.
36
3. wijst erop dat de geraamde financiële impact van het voorstel slechts een indicatie is ten
behoeve van de wetgevingsautoriteit, en niet kan worden vastgesteld zolang er geen
overeenstemming is over het voorstel voor een verordening tot vaststelling van het
meerjarig financieel kader voor de periode 2014-2020;
4. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende
wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en
aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
37
Amendement 2
Voorstel voor een verordening
Overweging 2
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(2) Het gemeenschappelijk visserijbeleid is
van toepassing op de instandhouding, het
beheer en de exploitatie van mariene
biologische hulpbronnen. Het
toepassingsgebied van het
gemeenschappelijk visserijbeleid bestrijkt,
in verband met marktmaatregelen en
financiële maatregelen ter ondersteuning
van de GVB-doelstellingen, tevens de
biologische zoetwaterhulpbronnen en de
aquacultuur, en de verwerking en afzet van
visserij- en aquacultuurproducten voor
zover deze activiteiten worden uitgeoefend
op het grondgebied van de lidstaten of in
EU-wateren, inclusief door
vissersvaartuigen die de vlag voeren van en
geregistreerd zijn in derde landen, door
EU-vissersvaartuigen of door onderdanen
van de lidstaten, onverminderd de primaire
verantwoordelijkheid van de vlaggenstaat
en indachtig de bepalingen van artikel 117
van het Verdrag van de Verenigde Naties
inzake het recht van de zee.
(2) Het gemeenschappelijk visserijbeleid is
van toepassing op de instandhouding van
mariene biologische hulpbronnen en op het
beheer van de visserij daarop. Het
toepassingsgebied van het
gemeenschappelijk visserijbeleid bestrijkt,
in verband met marktmaatregelen en
financiële maatregelen ter ondersteuning
van de GVB-doelstellingen, tevens de
activiteiten in het kader van aquacultuur,
en de verwerking en afzet van visserij- en
aquacultuurproducten voor zover deze
activiteiten worden uitgeoefend op het
grondgebied van de lidstaten of in EUwateren, inclusief door vissersvaartuigen
die de vlag voeren van en geregistreerd zijn
in derde landen, door EU-vissersvaartuigen
of door onderdanen van de lidstaten,
onverminderd de primaire
verantwoordelijkheid van de vlaggenstaat
en indachtig de bepalingen van artikel 117
van het Verdrag van de Verenigde Naties
inzake het recht van de zee.
Amendement 3
Voorstel voor een verordening
Overweging 3
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(3) Het gemeenschappelijk visserijbeleid
moet ervoor zorgen dat de activiteiten in
het kader van de visserij en de aquacultuur
bijdragen tot omstandigheden die vanuit
ecologisch, economisch en sociaal gebied
duurzaam op lange termijn zijn. Het GVB
moet bovendien een bijdrage leveren tot
een verhoging van de productiviteit, een
billijke levensstandaard voor de
visserijsector en stabiele markten, en moet
ervoor zorgen dat de hulpbronnen
(3) Het gemeenschappelijk visserijbeleid
(GVB) moet ervoor zorgen dat de
activiteiten in het kader van de visserij en
de aquacultuur bijdragen tot langdurige
ecologische, economische en sociale
duurzaamheid. In het kader van het GVB
moeten bovendien regels worden
vastgesteld voor de traceerbaarheid,
veiligheid en kwaliteit van producten van
de Unie en van importproducten, een
billijke levensstandaard voor de
38
beschikbaar zijn en dat de consument tegen
een redelijke prijs toegang heeft tot de
voorraden.
visserijsector, voedselzekerheid en stabiele
markten, en het GVB moet ervoor zorgen
dat de hulpbronnen beschikbaar zijn en dat
de consument tegen een redelijke prijs
toegang heeft tot de voorraden.
Amendement 5
Voorstel voor een verordening
Overweging 5
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(5) Tijdens de Wereldtop inzake duurzame
ontwikkeling die in 2002 in Johannesburg
heeft plaatsgevonden, hebben de EU en
haar lidstaten zich ertoe verbonden op te
treden tegen de aanhoudende achteruitgang
van tal van visbestanden. De Unie moet er
dan ook via een verbetering van haar
gemeenschappelijk visserijbeleid prioritair
voor zorgen dat de niveaus waarop de
mariene biologische hulpbronnen worden
geëxploiteerd, uiterlijk in 2015 op een
niveau worden gehouden of gebracht dat
de maximale duurzame opbrengst van de
populaties van de beviste bestanden kan
opleveren. Wanneer minder
wetenschappelijke informatie beschikbaar
is, kan het noodzakelijk zijn schattingen
toe te passen op de maximale duurzame
opbrengst.
(5) Tijdens de Wereldtop inzake duurzame
ontwikkeling die in 2002 in Johannesburg
heeft plaatsgevonden, hebben de EU en
haar lidstaten zich ertoe verbonden op te
treden tegen de aanhoudende achteruitgang
van tal van visbestanden. De Unie moet er
dan ook via een verbetering van haar
gemeenschappelijk visserijbeleid prioritair
voor zorgen dat de
visserijsterftecoëfficiënten uiterlijk in
2015 op een niveau wordt gebracht
waarbij de visbestanden zich uiterlijk in
2020 kunnen herstellen boven een niveau
dat de maximale duurzame opbrengst kan
opleveren en waarbij alle herstelde
bestanden op dit niveau kunnen worden
gehouden. Wanneer minder
wetenschappelijke informatie beschikbaar
is, kan het noodzakelijk zijn schattingen
toe te passen op de maximale duurzame
opbrengst.
Amendement 6
Voorstel voor een verordening
Overweging 5 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(5 bis) Het begrip maximale duurzame
opbrengst zoals vastgelegd in Unclos is
een visserijbeheerdoelstelling die sinds de
ratificatie van dit verdrag in 1998
wettelijk bindend voor de Unie is.
Amendement 232
39
Voorstel voor een verordening
Overweging 5 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(5 ter) Het vaststellen van een
visserijsterftecoëfficiënt onder het niveau
dat noodzakelijk is om visbestanden te
handhaven boven een niveau waarmee
een maximale duurzame opbrengst kan
worden gegenereerd, is de enige manier
om ervoor te zorgen dat de visserijsector
op lange termijn levensvatbaar wordt
zonder afhankelijk te zijn overheidssteun.
Amendement 7
Voorstel voor een verordening
Overweging 5 quater (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(5 quater) Meerjarenplannen moeten het
belangrijkste instrument zijn om ervoor te
zorgen dat de visserijsterftecoëfficiënten
uiterlijk in 2015 wordt gebracht op een
niveau waarbij de visbestanden zich
uiterlijk in 2020 kunnen herstellen boven
een niveau dat de maximale duurzame
opbrengst kan opleveren en waarbij alle
herstelde bestanden op dit niveau kunnen
worden gehouden. Alleen als de Unie zich
ondubbelzinnig op deze streefdata
vastlegt, kan worden gegarandeerd dat
onmiddellijk wordt opgetreden en dat het
herstelproces niet nog meer vertraging
oploopt. Voor bestanden waarvoor nog
geen meerjarenplan is vastgesteld, is het
van essentieel belang dat de Raad zich bij
de vaststelling van de
vangstmogelijkheden geheel en al door de
doelstellingen van het gemeenschappelijk
visserijbeleid laat leiden.
40
Amendement 8
Voorstel voor een verordening
Overweging 5 quinquies (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(5 quinquies) De meerjarenplannen
moeten ook bepalingen kunnen omvatten
waarbij de jaarlijkse schommelingen van
de totaal toegestane vangst voor herstelde
bestanden worden beperkt, om stabielere
omstandigheden voor de visserijsector te
creëren. De precieze grenzen van de
schommelingen moeten in de
meerjarenplannen worden vastgelegd.
Amendement 9
Voorstel voor een verordening
Overweging 5 sexies (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(5 sexies) Bij beheersbesluiten betreffende
de maximale duurzame opbrengst (MDO)
in gemengde visserij moet rekening
worden gehouden met het feit dat het
moeilijk is om op alle bestanden in een
gebied met gemengde visserij tegelijk
tegen maximale duurzame opbrengst te
vissen, als wetenschappelijk advies
aangeeft dat het erg moeilijk is om
"verstikking" van soorten te voorkomen
door selectiever vistuig in te zetten. De
ICES en het Wetenschappelijk, Technisch
en Economisch Comité voor de visserij
(WTECV) moeten dan om advies worden
verzocht over het geschikte niveau voor de
visserijsterftecoëfficiënt.
Amendement 10
Voorstel voor een verordening
Overweging 5 septies (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(5 septies) De Unie en de lidstaten zorgen
ervoor dat, als de vangstmogelijkheden
41
gedurende een overgangsperiode
drastisch moeten worden verminderd om
de maximale duurzame opbrengst te
realiseren, adequate sociale en financiële
maatregelen worden genomen om in de
hele productieketen voldoende bedrijven
in stand te houden teneinde een evenwicht
tot stand te brengen tussen vlootcapaciteit
en beschikbare hulpbronnen, wanneer de
maximale duurzame opbrengst gehaald is.
Amendement 12
Voorstel voor een verordening
Overweging 7
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(7) De duurzame exploitatie van mariene
biologische hulpbronnen moet worden
gebaseerd op de voorzorgsbenadering, die
dient te worden afgeleid uit het
voorzorgsbeginsel als vermeld in artikel
191, lid 2, eerste alinea, van het Verdrag.
(7) De duurzame exploitatie van mariene
biologische hulpbronnen moet altijd
worden gebaseerd op de
voorzorgsbenadering, die dient te worden
afgeleid uit het voorzorgsbeginsel als
vermeld in artikel 191, lid 2, eerste alinea,
van het Verdrag en bij deze exploitatie
moet rekening worden gehouden met de
beschikbare wetenschappelijke gegevens.
Amendement 13
Voorstel voor een verordening
Overweging 8
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(8) Het gemeenschappelijk visserijbeleid
moet ertoe bijdragen dat het mariene
milieu wordt beschermd en dat met name
uiterlijk in 2020 een goede milieutoestand
wordt bereikt, zoals is vastgesteld in artikel
1, lid 1, van Richtlijn 2008/56/EG van het
Europees Parlement en de Raad van 17 juni
2008 tot vaststelling van een kader voor
communautaire maatregelen betreffende
het beleid ten aanzien van het mariene
milieu (kaderrichtlijn mariene strategie).
(8) Het gemeenschappelijk visserijbeleid
moet ertoe bijdragen dat het mariene
milieu wordt beschermd, dat commercieel
beviste soorten duurzaam worden beheerd
en dat met name uiterlijk in 2020 een
goede milieutoestand wordt bereikt, zoals
is vastgesteld in artikel 1, lid 1, van
Richtlijn 2008/56/EG van het Europees
Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot
vaststelling van een kader voor
communautaire maatregelen betreffende
het beleid ten aanzien van het mariene
milieu (kaderrichtlijn mariene strategie).
42
Amendement 14
Voorstel voor een verordening
Overweging 8 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(8 bis) Het gemeenschappelijk
visserijbeleid moet ook bijdragen tot de
voorziening van de markt van de Unie met
levensmiddelen met een hoge
voedingswaarde, het terugdringen van de
afhankelijkheid van de interne markt op
voedselgebied, alsook tot nieuwe
werkgelegenheid (direct en indirect) en
economische groei in kustgebieden.
Amendement 15
Voorstel voor een verordening
Overweging 9
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(9) Het is noodzakelijk een
ecosysteemgerichte benadering van het
visserijbeheer ten uitvoer te leggen, de
milieueffecten van visserijactiviteiten te
beperken en ongewenste vangsten tot een
minimum te herleiden en geleidelijk
volledig te elimineren.
(9) Het is noodzakelijk een
ecosysteemgerichte benadering van het
visserijbeheer ten uitvoer te leggen om
ertoe bij te dragen dat de menselijke
activiteiten zo gering mogelijke gevolgen
voor het mariene ecosysteem hebben en
dat ongewenste vangsten worden
voorkomen, teruggedrongen en zo
mogelijk geheel en al tegengehouden, en
dat er geleidelijk een situatie wordt bereikt
waarin alle vangsten worden aangeland.
Amendement 17
Voorstel voor een verordening
Overweging 12
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(12) Aangezien alle aspecten die te maken
hebben met de Europese zeeën en oceanen,
met elkaar verbonden zijn, moet bij de
tenuitvoerlegging van het
gemeenschappelijk visserijbeleid rekening
worden gehouden met de interactie met
andere maritieme aangelegenheden, bijv.
(12) Aangezien alle aspecten die te maken
hebben met de Europese zeeën en oceanen,
met elkaar verbonden zijn, moet bij de
tenuitvoerlegging van het
gemeenschappelijk visserijbeleid rekening
worden gehouden met de interactie met
andere maritieme aangelegenheden en
43
maritieme ruimtelijke ordening, zoals deze
worden behandeld in het geïntegreerd
maritiem beleid. Coherentie en integratie
moeten verzekerd zijn in het kader van het
beheer van de verschillende sectorale
beleidslijnen in zeegebieden als de
Oostzee, de Noordzee, de Keltische zeeën,
de Golf van Biskaje en de Iberische kust,
de Middellandse Zee en de Zwarte Zee.
moet dit beleid in het algemeen consistent
zijn met het beleid van de Unie op andere
terreinen, bijv. maritieme ruimtelijke
ordening. Coherentie en integratie moeten
verzekerd zijn in het kader van het beheer
van de verschillende sectorale beleidslijnen
in zeegebieden als de Oostzee, de
Noordzee, de Keltische zeeën, de Golf van
Biskaje en de Iberische kust, de
Middellandse Zee en de Zwarte Zee.
Amendement 18
Voorstel voor een verordening
Overweging 14
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(14) De bestaande voorschriften tot
beperking van de toegang tot de
hulpbronnen in de 12-zeemijlszone van de
lidstaten leggen de visserijinspanning in de
kwetsbaarste delen van de EU-wateren aan
banden en zijn de instandhouding ten
goede gekomen. Deze voorschriften
hebben ook geleid tot het voortbestaan van
traditionele visserijactiviteiten die van
cruciaal belang zijn voor de sociale en
economische ontwikkeling van bepaalde
kustgemeenschappen. De betrokken
voorschriften dienen derhalve verder te
worden toegepast.
(14) De bestaande voorschriften tot
beperking van de toegang tot de
hulpbronnen in de 12-zeemijlszone van de
lidstaten leggen de visserijinspanning in de
kwetsbaarste delen van de EU-wateren aan
banden en zijn de instandhouding ten
goede gekomen. Deze voorschriften
hebben ook geleid tot het voortbestaan van
traditionele visserijactiviteiten die van
cruciaal belang zijn voor de sociale en
economische ontwikkeling van bepaalde
kustgemeenschappen. De betrokken
voorschriften dienen derhalve verder te
worden toegepast en moeten zo mogelijk
worden aangescherpt om preferentiële
toegang te verlenen aan kleinschalige,
ambachtelijke of kustvissers.
Amendement 19
Voorstel voor een verordening
Overweging 14 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(14 bis) De definitie van kleinschalige
visserij dient te worden verruimd om,
naast het criterium van de afmetingen van
de vaartuigen, rekening te houden met
een reeks criteria zoals de heersende
weersomstandigheden, de effecten van
44
visserijtechnieken op het mariene
ecosysteem, het aantal zeedagen en de
kenmerken van het bedrijf dat de
bestanden bevist. Met name kleine, vlak
voor de kust gelegen eilanden die van de
visserij afhankelijk zijn, dienen te worden
erkend en ondersteund, zowel financieel
als met toewijzing van extra hulpbronnen,
teneinde ze in staat te stellen te overleven
op een goed welvaartsniveau.
Amendement 20
Voorstel voor een verordening
Overweging 16
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(16) Een duurzame exploitatie van de
mariene biologische hulpbronnen zal
doeltreffender worden bereikt als wordt
geopteerd voor een meerjarenaanpak van
het visserijbeheer in het kader waarvan
prioritair meerjarenplannen worden
vastgesteld die zijn afgestemd op de
specifieke kenmerken van elke visserijtak.
(16) Een duurzame exploitatie van de
mariene biologische hulpbronnen zal
doeltreffender worden bereikt als wordt
geopteerd voor een meerjarenaanpak van
het visserijbeheer. Hiertoe dienen de
lidstaten in nauwe samenwerking met de
overheidsinstanties en de adviesraden de
voorwaarden te scheppen voor
duurzaamheid, ook op plaatselijk niveau,
in het kader waarvan prioritair
meerjarenplannen worden vastgesteld die
afgestemd zijn op de specifieke kenmerken
van elke visserijtak. Dit zou gestalte
kunnen krijgen via gemeenschappelijk
optreden op regionaal niveau en, op meer
bindende wijze, via
besluitvormingsprocedures die in de
formulering van meerjarenplannen
uitmonden.
Amendement 21
Voorstel voor een verordening
Overweging 17
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(17) Bestanden die gezamenlijk worden
geëxploiteerd, zouden waar mogelijk in
één meerjarenplan moeten worden
ondergebracht. In de meerjarenplannen
moet de basis voor de vaststelling van de
(17) Bestanden die gezamenlijk worden
geëxploiteerd, zouden waar mogelijk in
één meerjarenplan moeten worden
ondergebracht. In de meerjarenplannen
moet de basis voor de vaststelling van de
45
vangstmogelijkheden worden vastgesteld,
net als kwantificeerbare streefdoelen voor
de duurzame exploitatie van de betrokken
bestanden en mariene ecosystemen,
duidelijke termijnen en
vrijwaringsmechanismen voor onvoorziene
ontwikkelingen.
vangstmogelijkheden worden vastgesteld,
net als kwantificeerbare streefdoelen voor
de duurzame exploitatie van de betrokken
bestanden en mariene ecosystemen,
duidelijke termijnen en
vrijwaringsmechanismen voor onvoorziene
ontwikkelingen. De meerjarenplannen
dienen tevens nauwkeurig gedefinieerde
beheersdoelstellingen te bevatten,
teneinde bij te dragen tot de duurzame
exploitatie van de betrokken bestanden en
mariene ecosystemen. Wanneer de
beheersscenario's sociaal-economische
gevolgen voor de betrokken regio's
kunnen hebben, dienen deze plannen in
overleg met de exploitanten in de
visserijsector en wetenschappers, alsook
met de institutionele partners te worden
ontwikkeld.
Amendement 22
Voorstel voor een verordening
Overweging 18
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(18) Voorts zijn maatregelen nodig om de
huidige hoge niveaus op het gebied van
ongewenste vangsten en teruggooi naar
beneden te halen en tot nul terug te
brengen. Niet alleen leiden ongewenste
vangsten en teruggooi tot aanzienlijke
verspilling, zij hebben ook een negatieve
invloed op de duurzame exploitatie van de
mariene biologische hulpbronnen en de
mariene ecosystemen, en op de rentabiliteit
van de visserij. Daarom moet een
verplichting worden vastgesteld om alle
vangsten van beheerde bestanden die
gedurende visserijactiviteiten in EUwateren of door EU-vissersvaartuigen
worden bovengehaald, aan te landen en
dient die verplichting geleidelijk ten
uitvoer te worden gelegd.
(18) Voorts zijn maatregelen nodig om de
huidige hoge niveaus op het gebied van
ongewenste vangsten naar beneden te halen
en teruggooi geleidelijk tot nul terug te
brengen. Jammer genoeg zijn vissers door
eerdere wetgeving vaak verplicht kostbare
hulpbronnen terug te gooien. Niet alleen
leidt teruggooi tot aanzienlijke verspilling,
zij heeft ook een negatieve invloed op de
duurzame exploitatie van de mariene
biologische hulpbronnen en de mariene
ecosystemen, en op de rentabiliteit van de
visserij. Daarom moet een verplichting
worden vastgesteld om alle vangsten van
beheerde bestanden die gedurende
visserijactiviteiten in EU-wateren of door
EU-vissersvaartuigen worden
bovengehaald, aan te landen en dient die
verplichting geleidelijk ten uitvoer te
worden gelegd. Er moet prioriteit worden
toegekend aan het ontwikkelen,
bevorderen en aanzwengelen van
maatregelen en stimulansen ter
46
voorkoming van ongewenste vangsten.
Amendement 23
Voorstel voor een verordening
Overweging 18 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(18 bis) De verplichting alle vangsten aan
te landen moet per visserijtak worden
ingevoerd. De vissers moeten kunnen
voortgaan met het teruggooien van
soorten waarvan het
overlevingspercentage volgens het beste
beschikbare wetenschappelijke advies
hoog is, wanneer ze worden teruggegooid
in zee in bepaalde, specifiek voor de
visserijtak gedefinieerde omstandigheden.
Amendement 24
Voorstel voor een verordening
Overweging 18 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(18 ter) Om ervoor te zorgen dat de
verplichting om alle vangsten aan te
landen kan worden nageleefd en om het
effect van de jaarlijks variërende
samenstelling van de vangsten te
temperen, wordt de lidstaten toegestaan
quota tot een bepaald percentage van het
ene jaar naar het andere over te dragen.
Amendement 25
Voorstel voor een verordening
Overweging 19
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(19) De aanlanding van ongewenste
vangsten mag de marktdeelnemer geen
volledig economisch voordeel opleveren.
De bestemming van aangelande vangsten
van vis onder de minimale
instandhoudingsreferentiegrootte moet
worden beperkt en de verkoop ervan voor
(19) De aanlanding van ongewenste
vangsten mag de marktdeelnemer geen
volledig economisch voordeel opleveren.
De bestemming van aangelande vangsten
van vis onder de minimale
instandhoudingsreferentiegrootte moet
worden beperkt en de verkoop ervan voor
47
menselijke consumptie dient te worden
uitgesloten.
menselijke consumptie dient te worden
uitgesloten. Elke lidstaat moet de kosteloze
distributie van aangelande vis voor
liefdadigheidsdoeleinden kunnen
toestaan.
Amendement 26
Voorstel voor een verordening
Overweging 20
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(20) In het belang van de instandhouding
van de bestanden moeten met betrekking
tot bepaalde technische maatregelen
duidelijke doelstellingen worden toegepast.
(20) In het belang van de instandhouding
van de bestanden en het
aanpassingsvermogen van vissersvloten
en visserijtakken moeten met betrekking
tot bepaalde technische maatregelen
duidelijke doelstellingen worden toegepast,
en moeten de bestuursniveaus worden
afgestemd op de beheersbehoeften.
Amendement 27
Voorstel voor een verordening
Overweging 21
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(21) Wat bestanden betreft waarvoor geen
meerjarenplan is vastgesteld, moet aan de
hand van de vaststelling van vangst- en/of
visserijinspanningsbeperkingen worden
gegarandeerd dat het exploitatieniveau dat
de maximale duurzame opbrengst oplevert,
wordt bereikt.
(21) Wat bestanden betreft waarvoor geen
meerjarenplan is vastgesteld, moet aan de
hand van de vaststelling van vangst- en/of
visserijinspanningsbeperkingen worden
gegarandeerd dat het exploitatieniveau dat
de maximale duurzame opbrengst oplevert,
wordt bereikt. Als er onvoldoende
gegevens beschikbaar zijn, moet er voor
het visserijbeheer gebruik worden
gemaakt van schattingsnormen.
Amendement 28
Voorstel voor een verordening
Overweging 21 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(21 bis) De Unie moet meer doen om te
komen tot daadwerkelijke internationale
samenwerking en beheer van bestanden
48
in de zeeën waaraan zowel lidstaten als
derde landen gelegen zijn, en zo nodig
daarvoor regionale organen voor
visserijbeheer oprichten. De Unie moet
met name pleiten voor de oprichting van
een regionaal orgaan voor visserijbeheer
in de Zwarte Zee.
Amendement 29
Voorstel voor een verordening
Overweging 22
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(22) Gezien de precaire economische
situatie van de visserijsector en de mate
waarin sommige kustgemeenschappen van
de visserij afhankelijk zijn, is het
noodzakelijk de relatieve stabiliteit van de
visserijactiviteiten te garanderen door de
vangstmogelijkheden over de lidstaten te
verdelen op basis van een voorspelbaar
aandeel in de bestanden voor elke lidstaat.
(22) Gezien de precaire economische
situatie van een deel van de visserijsector
en de mate waarin sommige
kustgemeenschappen van de visserij
afhankelijk zijn, is het noodzakelijk de
relatieve stabiliteit van de
visserijactiviteiten te garanderen door de
vangstmogelijkheden over de lidstaten te
verdelen op basis van een voorspelbaar
aandeel in de bestanden voor elke lidstaat.
Amendement 30
Voorstel voor een verordening
Overweging 25
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(25) De Commissie moet tijdelijke
maatregelen kunnen vaststellen wanneer
hetzij de instandhouding van de mariene
biologische hulpbronnen, hetzij het
mariene ecosysteem ernstig wordt bedreigd
als gevolg van visserijactiviteiten en die
bedreiging onmiddellijke actie vereist.
(25) De Commissie moet, na overleg met
de betrokken adviesraden en lidstaten,
tijdelijke maatregelen kunnen vaststellen
wanneer hetzij de instandhouding van de
mariene biologische hulpbronnen, hetzij
het mariene ecosysteem ernstig wordt
bedreigd als gevolg van visserijactiviteiten
en die bedreiging onmiddellijke actie
vereist. Deze maatregelen moeten binnen
een van tevoren vastgestelde termijn
worden genomen en moeten voor een
bepaalde periode gelden.
Amendement 31
Voorstel voor een verordening
Overweging 26
49
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(26) De lidstaten moeten
instandhoudingsmaatregelen en technische
maatregelen voor de tenuitvoerlegging van
het gemeenschappelijk visserijbeleid
kunnen vaststellen, enerzijds om te komen
tot een beleid dat beter is afgestemd op de
realiteit en de specificiteit van elke
visserijtak, en anderzijds om de naleving
van het beleid te verbeteren.
(26) De lidstaten moeten, met terdege
inachtneming van de standpunten van de
relevante adviesraden en betrokken
partijen, instandhoudingsmaatregelen en
technische maatregelen voor de
tenuitvoerlegging van het
gemeenschappelijk visserijbeleid kunnen
vaststellen, enerzijds om te komen tot een
beleid dat beter is afgestemd op de realiteit
en de specificiteit van de verschillende
zeegebieden en elke visserijtak, en
anderzijds om de naleving van het beleid te
verbeteren.
Amendement 32
Voorstel voor een verordening
Overweging 26 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(26 bis) De lidstaten moeten worden
aangespoord op regionale basis met
elkaar samen te werken.
Amendement 234
Voorstel voor een verordening
Overweging 28 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(28 bis) Toegang tot de visserij moet
stoelen op de vervulling van transparante
en objectieve milieu- en sociale criteria,
als middel voor het bevorderen van
verantwoorde visserij dat dient om ervoor
te zorgen dat exploitanten die vissen op de
minst schadelijke wijze voor het milieu en
die de meeste maatschappelijke voordelen
genereren, worden aangemoedigd.
Amendement 33
Voorstel voor een verordening
Overweging 29
50
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(29) Uiterlijk op 31 december 2013 moet
voor alle vaartuigen met een lengte over
alles van ten minste 12 meter en alle
andere vaartuigen die met sleeptuig zijn
uitgerust, een systeem van overdraagbare
visserijconcessies ten uitvoer worden
gelegd dat betrekking heeft op de meeste
bestanden die in het kader van het
gemeenschappelijk visserijbeleid worden
beheerd. Lidstaten kunnen vaartuigen met
een lengte over alles van maximaal 12
meter die niet met sleeptuig zijn uitgerust,
uitsluiten van de toepassing van
overdraagbare visserijconcessies. Een
dergelijk systeem moet mee bijdragen tot
door de sector ondernomen vlootreducties
en tot betere economische prestaties, en
moet tegelijkertijd juridisch sluitende en
exclusieve overdraagbare
visserijconcessies opleveren die toegang
verlenen tot een deel van de jaarlijkse
vangstmogelijkheden van een lidstaat.
Aangezien de mariene biologische
hulpbronnen een gemeenschappelijk goed
zijn, mogen in het kader van de
overdraagbare visserijconcessies slechts
rechten tot het gebruik van een deel van
de jaarlijkse vangstmogelijkheden van een
lidstaat worden gecreëerd, die
overeenkomstig vastgestelde regels
kunnen worden ingetrokken.
Schrappen
Amendement 34
Voorstel voor een verordening
Overweging 29 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(29 bis) De Commissie dient
vlootbeoordelingen uit te voeren om
geloofwaardige resultaten te verkrijgen
over de precieze omvang van de
overcapaciteit op uniaal niveau, om zo
passende en gerichte instrumenten voor
de terugdringing ervan te kunnen
51
voorstellen.
Amendement 35
Voorstel voor een verordening
Overweging 30
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(30) Visserijconcessies moeten kunnen
worden overgedragen of geleast teneinde
het beheer van de vangstmogelijkheden
van het centrale niveau over te hevelen
naar de visserijsector en op die manier
ervoor te zorgen dat vissers die de sector
verlaten, geen beroep hoeven te doen op
financiële overheidssteun in het kader van
het gemeenschappelijk visserijbeleid.
Schrappen
Amendement 36
Voorstel voor een verordening
Overweging 31
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(31) Gezien de specifieke kenmerken en
de sociaaleconomische kwetsbaarheid van
sommige kleinschalige vloten is het
gerechtvaardigd het verplichte systeem
van overdraagbare visserijconcessies
enkel toe te passen op grote vaartuigen.
Het systeem van overdraagbare
visserijconcessies dient van toepassing te
zijn op bestanden waarvoor
vangstmogelijkheden worden toegewezen.
Schrappen
Amendement 37
Voorstel voor een verordening
Overweging 31 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(31 bis) Overeenkomstig het
subsidiariteitsbeginsel moet elke lidstaat
zelf kunnen beslissen welke methode hij
wil gebruiken voor de toewijzing van de
hem toegewezen vangstmogelijkheden,
zonder dat er op niveau van de Unie een
52
toewijzingsysteem wordt opgelegd. Aldus
blijft het de lidstaten vrijstaan al dan niet
te kiezen voor een systeem van
overdraagbare visserijconcessies.
Amendement 38
Voorstel voor een verordening
Overweging 31 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(31 ter) Er moet een verplicht systeem
voor het evalueren van de vlootregisters
en het controleren van de
capaciteitsplafonds worden gecreëerd,
teneinde te bewerkstelligen dat de
lidstaten de hun toegewezen
capaciteitsplafonds respecteren en het
controlesysteem voor de visserijtakken te
verbeteren zodat de visserijcapaciteit in
overeenstemming wordt gebracht met de
beschikbare hulpbronnen.
Amendement 39
Voorstel voor een verordening
Overweging 32
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(32) Voor EU-vissersvaartuigen die niet in
het kader van een systeem van
overdraagbare visserijconcessies werken,
kunnen specifieke maatregelen worden
genomen om het aantal EUvissersvaartuigen af te stemmen op de
beschikbare hulpbronnen. In het kader van
dergelijke maatregelen moeten bindende
vlootcapaciteitsmaxima worden
vastgesteld en moeten, met betrekking tot
buitenbedrijfstellingen die uit het
Europees Visserijfonds worden
gefinancierd, nationale regelingen voor
toevoegingen/onttrekkingen worden
aangenomen.
(32) In sommige gevallen moeten de
lidstaten nog steeds specifieke maatregelen
nemen om hun vangstcapaciteit af te
stemmen op de beschikbare hulpbronnen.
Daarom moet de capaciteit voor elk
bestand en elk zeegebied in de Unie
worden beoordeeld. Deze beoordeling
moet aan de hand van
gemeenschappelijke richtsnoeren worden
uitgevoerd. Elke lidstaat moet kunnen
beslissen welke maatregelen en
instrumenten hij wil inzetten om
overmatige visserijcapaciteit te reduceren.
Amendement 40
53
Voorstel voor een verordening
Overweging 34
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(34) Om de visserij op basis van het beste
beschikbare wetenschappelijke advies te
kunnen beheren, zijn geharmoniseerde,
degelijke en accurate datareeksen nodig.
Met het oog daarop moeten de lidstaten
zorgen voor de verzameling van gegevens
over de vloten en de door de vloten
verrichte visserijactiviteiten, met name
biologische gegevens over vangsten,
inclusief teruggooi, en surveygegevens
over de visbestanden en over de potentiële
milieueffecten van visserijactiviteiten op
het mariene ecosysteem.
(34) Om de visserij op basis van volledig
en accuraat wetenschappelijke advies te
kunnen beheren, zijn geharmoniseerde,
degelijke en accurate datareeksen nodig.
Met het oog daarop moeten de lidstaten
zorgen voor de verzameling van gegevens
over de vloten en de door de vloten
verrichte visserijactiviteiten, met name
biologische gegevens over vangsten,
inclusief teruggooi, en surveygegevens
over de visbestanden en over de potentiële
milieueffecten van visserijactiviteiten op
het mariene ecosysteem. De Commissie
moet de omstandigheden bevorderen die
noodzakelijk zijn voor
gegevensharmonisatie, teneinde een
ecosysteemgerichte interpretatie van de
hulpbronnen te bevorderen.
Amendement 41
Voorstel voor een verordening
Overweging 35
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(35) Tevens moeten gegevens worden
verzameld die het gemakkelijker maken
een economische beoordeling op te stellen
van, enerzijds, de ondernemingen die actief
zijn in de visserijsector, in de aquacultuur
en in de verwerking van visserij- en
aquacultuurproducten en, anderzijds, de
werkgelegenheidstendensen in deze
sectoren.
(35) Tevens moeten gegevens worden
verzameld die het gemakkelijker maken
een economische beoordeling op te stellen
van, enerzijds, alle ondernemingen die
actief zijn in de visserijsector, in de
aquacultuur en in de verwerking van
visserij- en aquacultuurproducten,
ongeacht hun omvang, en, anderzijds, de
werkgelegenheidstendensen in deze
sectoren, alsook gegevens over de impact
van die ontwikkelingen op de
visserijgemeenschappen.
Amendement 42
Voorstel voor een verordening
Overweging 36
54
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(36) De lidstaten moeten de verzamelde
gegevens op basis van een
meerjarenprogramma van de Unie beheren
en ter beschikking van de eindgebruikers
van de wetenschappelijke gegevens stellen.
Tevens moeten de lidstaten onderling
samenwerken aan het coördineren van de
gegevensverzameling. Waar dat relevant is,
moeten de lidstaten op het gebied van
gegevensverzameling ook samenwerken
met derde landen die tot hetzelfde
zeegebied behoren.
(36) De lidstaten moeten de verzamelde
gegevens op basis van een
meerjarenprogramma van de Unie beheren
en ter beschikking van de eindgebruikers
van de wetenschappelijke gegevens stellen,
alsook van de betrokken partijen. De
regionale autoriteiten moeten nauwer bij
de activiteiten op het gebied van de
gegevensverzameling worden betrokken.
Tevens moeten de lidstaten onderling
samenwerken aan het coördineren van de
gegevensverzameling. Waar dat relevant is,
moeten de lidstaten op het gebied van
gegevensverzameling ook samenwerken
met derde landen, zo mogelijk in het kader
van een daartoe in het leven geroepen
regionaal orgaan, met inachtneming van
het internationaal recht en met name
Unclos.
Amendement 43
Voorstel voor een verordening
Overweging 37
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(37) De beleidsgeoriënteerde
visserijwetenschap moet worden versterkt
aan de hand van op nationaal niveau
vastgestelde en met andere lidstaten
gecoördineerde programma's voor de
verzameling van wetenschappelijke
gegevens en voor onderzoek en innovatie
op het gebied van de visserij, en aan de
hand van instrumenten uit het onderzoeksen innovatiekader van de EU.
(37) De beleidsgeoriënteerde
visserijwetenschap moet worden versterkt
aan de hand van op nationaal niveau
vastgestelde en met andere lidstaten
gecoördineerde programma's voor de
verzameling van wetenschappelijke
gegevens en voor onderzoek en innovatie
op onafhankelijke basis op het gebied van
de visserij, en aan de hand van
instrumenten uit het onderzoeks- en
innovatiekader van de EU, alsook aan de
hand van de noodzakelijke, door de
Commissie te ondernemen harmonisatie
en systematisering van de gegevens.
Amendement 44
Voorstel voor een verordening
Overweging 38
55
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(38) De Unie moet de doelstellingen van
het gemeenschappelijk visserijbeleid
internationaal bevorderen. Hiertoe moet de
Unie ernaar streven de prestatie van
regionale en internationale organisaties op
het gebied van instandhouding en beheer
van internationale visbestanden te
verbeteren door besluitvorming op basis
van wetenschappelijke gegevens, betere
naleving, grotere transparantie en
participatie van de belanghebbenden te
stimuleren en door illegale, ongemelde en
ongereglementeerde visserij (IOO-visserij)
te bestrijden.
(38) De Unie moet de doelstellingen van
het gemeenschappelijk visserijbeleid
internationaal bevorderen. Hiertoe moet de
Unie ernaar streven de prestatie van
regionale en internationale organisaties op
het gebied van instandhouding en
duurzaam beheer van internationale
visbestanden te verbeteren door
besluitvorming op basis van
wetenschappelijke gegevens, betere
naleving, grotere transparantie en
effectieve participatie van de
belanghebbenden te waarborgen en door
illegale, ongemelde en ongereglementeerde
visserij (IOO-visserij) te bestrijden.
Amendement 45
Voorstel voor een verordening
Overweging 39
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(39) Met derde landen gesloten
duurzamevisserijovereenkomsten moeten
ervoor zorgen dat de visserijactiviteiten
van de EU in wateren van derde landen
gebaseerd zijn op het beste beschikbare
wetenschappelijke advies en bijgevolg een
duurzame exploitatie van de mariene
biologische hulpbronnen garanderen.
Dergelijke overeenkomsten voorzien tegen
betaling van een financiële vergoeding
door de EU in toegangsrechten en moeten
bijdragen tot de totstandbrenging van een
degelijk bestuurskader dat met name borg
staat voor doeltreffende maatregelen op het
gebied van toezicht, controle en bewaking.
(39) Met derde landen gesloten
duurzamevisserijovereenkomsten moeten
ervoor zorgen dat de visserijactiviteiten
van de EU in wateren van derde landen
gebaseerd zijn op het beste beschikbare
wetenschappelijke advies en bijgevolg een
duurzame exploitatie en instandhouding
van de mariene biologische hulpbronnen
garanderen, met inachtneming van het
overschotbeginsel waarvan sprake is in
Unclos. Dergelijke overeenkomsten
voorzien tegen betaling van een financiële
vergoeding door de EU in toegangsrechten
en moeten bijdragen tot de
totstandbrenging van een degelijk systeem
voor het verzamelen van gegevens en een
degelijk bestuurskader dat met name borg
staat voor doeltreffende maatregelen op het
gebied van toezicht, controle en bewaking.
Amendement 46
Voorstel voor een verordening
Overweging 41 bis (nieuw)
56
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(41 bis) Gezien de ernstige
piraterijproblemen waar vissersvaartuigen
van de Unie die in het kader van
bilaterale of multilaterale overeenkomsten
in de wateren van derde landen opereren
mee te maken hebben, en gezien hun
grote kwetsbaarheid voor piraterij, moeten
er meer maatregelen worden genomen om
deze vaartuigen te beschermen.
Amendement 47
Voorstel voor een verordening
Overweging 42
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(42) De aquacultuur moet bijdragen tot de
instandhouding van het potentieel van de
op duurzaamheid gebaseerde
voedselproductie in de hele Unie, met als
doel de voedselzekerheid van de Europese
burgers op de lange termijn te garanderen
en mede tegemoet te komen aan de
toenemende mondiale vraag naar aquatisch
voedsel.
(42) De aquacultuur moet bijdragen tot de
instandhouding van het potentieel van de
op duurzaamheid gebaseerde
voedselproductie in de hele Unie, met als
doel de voedselzekerheid en
voedselvoorziening, alsook groei en
werkgelegenheid voor de Europese burgers
langdurig te garanderen en mede tegemoet
te komen aan de toenemende mondiale
vraag naar aquatisch voedsel.
Amendement 48
Voorstel voor een verordening
Overweging 46 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(46 bis) Gezien de specifieke kenmerken
van de ultraperifere regio's, in het
bijzonder hun geografische afstand en het
belang van de visserij voor hun economie,
moet er een adviesraad voor de
ultraperifere regio's worden ingesteld, met
drie subcomités (zuidwestelijke wateren,
wateren in de zuidwestelijke Indische
Oceaan, en wateren van de Antillen en
Guyana). Die adviesraad moet mede ten
doel hebben bij te dragen tot maatregelen
tegen illegale, niet-gemelde en
57
onbeheerde visserij in de wereld.
Amendement 49
Voorstel voor een verordening
Overweging 47
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(47) Het concurrentievermogen van de
visserij- en de aquacultuursector in de EU
moet worden versterkt en er is behoefte aan
vereenvoudiging, wil men de productie- en
de afzetactiviteiten van de sector beter
beheren. De gemeenschappelijke
marktordening voor visserij- en
aquacultuurproducten moet ervoor zorgen
dat een gelijk speelveld voor alle in de
Unie afgezette visserij- en
aquacultuurproducten wordt gecreëerd, dat
de consument in staat wordt gesteld
bewustere keuzes te maken, dat
verantwoord consumeren wordt gesteund
en dat de economische kennis en het
inzicht inzake de EU-markten in de hele
bevoorradingsketen worden verbeterd.
(47) Het concurrentievermogen van de
visserij- en de aquacultuursector in de EU
moet worden versterkt en er is behoefte aan
vereenvoudiging, wil men de productie- en
de afzetactiviteiten van de sector beter
beheren, terwijl wordt gezorgd voor
wederkerigheid in de handel met derde
landen zodat een gelijk speelveld op de
EU-markt wordt gecreëerd, niet alleen
met betrekking tot de duurzaamheid van
de visserij, maar ook met betrekking tot
gezondheidscontroles; De
gemeenschappelijke marktordening voor
visserij- en aquacultuurproducten moet
ervoor zorgen dat een gelijk speelveld voor
alle afgezette visserij- en
aquacultuurproducten wordt gecreëerd,
ongeacht of ze uit de Unie of uit derde
landen komen, dat de consument in staat
wordt gesteld op basis van
traceerbaarheid bewustere keuzes te
maken, dat verantwoord consumeren wordt
gesteund en dat de economische kennis en
het inzicht inzake de EU-markten in de
hele bevoorradingsketen worden verbeterd.
Het deel van deze verordening over de
gemeenschappelijke marktordening moet
bepalingen bevatten die de invoer van
visserij- en aquacultuurproducten
afhankelijk maakt van de naleving van
internationaal erkende sociale en
milieunormen.
Amendement 50
Voorstel voor een verordening
Overweging 48
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(48) De gemeenschappelijke
(48) De gemeenschappelijke
58
marktordening moet ten uitvoer worden
gelegd overeenkomstig de internationale
verbintenissen van de Unie, en met name
de WTO-bepalingen. Het
gemeenschappelijk visserijbeleid kan
slechts slagen wanneer het wordt uitgerust
met een doeltreffend systeem voor
controle, inspectie en handhaving, inclusief
maatregelen om de IOO-visserij te
bestrijden. Om de naleving van de
voorschriften van het gemeenschappelijk
visserijbeleid te garanderen, moet een EUsysteem voor controle, inspectie en
handhaving worden vastgesteld.
marktordening moet ten uitvoer worden
gelegd overeenkomstig de internationale
verbintenissen van de Unie, en met name
de WTO-bepalingen. Het
gemeenschappelijk visserijbeleid kan
slechts slagen wanneer het wordt uitgerust
met een doeltreffend systeem voor
controle, inspectie en handhaving, inclusief
maatregelen om de IOO-visserij te
bestrijden. De bestaande wetgeving op dit
gebied dient op een effectieve manier ten
uitvoer te worden gelegd, en om de
naleving van de voorschriften van het
gemeenschappelijk visserijbeleid te
garanderen, moet een EU-systeem voor
controle, inspectie en handhaving worden
vastgesteld.
Amendement 51
Voorstel voor een verordening
Overweging 49
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(49) Het gebruik van moderne
technologieën in het kader van het EUsysteem voor controle, inspectie en
handhaving moet worden gestimuleerd.
Het moet mogelijk zijn om op het niveau
van de lidstaten of van de Commissie
proefprojecten op het gebied van nieuwe
controletechnologieën en
databeheersystemen ten uitvoer te leggen.
(49) Het gebruik van moderne en
doeltreffende technologieën in het kader
van het EU-systeem voor controle,
inspectie en handhaving moet worden
gestimuleerd. Het moet mogelijk zijn om
op het niveau van de lidstaten of van de
Commissie proefprojecten op het gebied
van nieuwe controletechnologieën en
databeheersystemen ten uitvoer te leggen.
Amendement 52
Voorstel voor een verordening
Overweging 51
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(51) De lidstaten slagen er, mede vanwege
de beperkte financiële middelen waarover
zij beschikken, niet in de doelstellingen
van het gemeenschappelijk visserijbeleid
op eigen kracht te halen, zoals blijkt uit de
problemen bij de ontwikkeling en het
beheer van de visserijsector. Om deze
doelstellingen te halen, moet de Unie
(51) De lidstaten slagen er, mede vanwege
de beperkte financiële middelen waarover
zij beschikken, niet in de doelstellingen
van het gemeenschappelijk visserijbeleid
op eigen kracht te halen, zoals blijkt uit de
problemen bij de ontwikkeling en het
beheer van de visserijsector. Om deze
doelstellingen te halen, moet de Unie
59
daarom meerjarige financiële steun
verlenen die specifiek gericht is op de
verwezenlijking van de prioriteiten van het
gemeenschappelijk visserijbeleid.
daarom meerjarige financiële steun
verlenen die specifiek gericht is op de
verwezenlijking van de prioriteiten van het
gemeenschappelijk visserijbeleid en die
afgestemd is op de specifieke kenmerken
van de visserijsector in de afzonderlijke
lidstaten.
Amendement 245
Voorstel voor een verordening
Overweging 51 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(51 bis) De financiële steun van de Unie
dient de ontwikkeling van openbare
goederen en diensten in de visserijsector
te vergemakkelijken en met name te
zorgen voor de ondersteuning van
toezichts- en handhavingsmaatregelen,
informatieverzameling, onderzoek en de
ontwikkeling van activiteiten die gericht
zijn op het waarborgen van een gezond
marien ecosysteem.
Amendement 53
Voorstel voor een verordening
Overweging 52
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(52) De financiële steun van de Unie moet
worden gekoppeld aan de voorwaarde dat
de lidstaten en de marktdeelnemers de
bepalingen van het gemeenschappelijk
visserijbeleid moeten naleven. Wanneer de
lidstaten de voorschriften van het
gemeenschappelijk visserijbeleid niet
naleven en de marktdeelnemers ernstige
inbreuken op deze voorschriften plegen,
dient de financiële steun te worden
onderbroken, geschorst of gecorrigeerd.
(52) De financiële steun van de Unie moet
worden gekoppeld aan de voorwaarde dat
de lidstaten en de marktdeelnemers,
inclusief de eigenaars van vaartuigen, de
bepalingen van het gemeenschappelijk
visserijbeleid moeten naleven. Wanneer de
lidstaten de voorschriften van het
gemeenschappelijk visserijbeleid niet
naleven en de marktdeelnemers ernstige
inbreuken op deze voorschriften plegen,
dient de financiële steun te worden
onderbroken, geschorst of gecorrigeerd.
Amendement 54
Voorstel voor een verordening
Overweging 53
60
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(53) De dialoog met de belanghebbende
partijen is van essentieel belang gebleken
voor de verwezenlijking van de
doelstellingen van het gemeenschappelijk
visserijbeleid. Gezien de uiteenlopende
omstandigheden in de EU-wateren en de
toenemende regionalisering van het
gemeenschappelijk visserijbeleid, moeten
de adviesraden ervoor zorgen dat de kennis
en de ervaring van alle belanghebbenden
het gemeenschappelijk visserijbeleid ten
goede komen.
(53) De dialoog met de belanghebbende
partijen is van essentieel belang gebleken
voor de verwezenlijking van de
doelstellingen van het gemeenschappelijk
visserijbeleid. Gezien de uiteenlopende
omstandigheden in de EU-wateren en de
toenemende regionalisering van het
gemeenschappelijk visserijbeleid, moeten
de adviesraden ervoor zorgen dat de kennis
en de ervaring van alle belanghebbenden
het gemeenschappelijk visserijbeleid ten
goede komen, met name bij de opstelling
van de meerjarenplannen.
Amendement 55
Voorstel voor een verordening
Overweging 54
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(54) Het lijkt passend de Commissie te
machtigen om middels gedelegeerde
handelingen een nieuwe adviesraad op te
richten en de bevoegdheidszones van de
bestaande adviesraden te wijzen, met
name in het licht van de specifieke
kenmerken van de Zwarte Zee.
(54) Gezien de bijzondere kenmerken van
de ultraperifere gebieden, van
aquacultuur en binnenvisserij en van de
Zwarte Zee is het passend voor elk
daarvan een nieuwe adviesraad op te
richten.
Amendement 56
Voorstel voor een verordening
Overweging 55
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(55) Om de doelstellingen van het
gemeenschappelijk visserijbeleid te halen,
moet aan de Commissie de bevoegdheid
worden gedelegeerd om overeenkomstig
artikel 290 van het Verdrag handelingen
aan te nemen die tot doel hebben
visserijgerelateerde maatregelen ter
verlichting van de impact van
visserijactiviteiten in speciale
beschermingszones te specificeren, de met
de internationale verplichtingen van de EU
(55) Teneinde de doelstellingen van het
gemeenschappelijk visserijbeleid te halen,
moet aan de Commissie de bevoegdheid
worden overgedragen om overeenkomstig
artikel 290 van het Verdrag betreffende de
werking van de Europese Unie handelingen
vast te stellen die tot doel hebben een
ernstige bedreiging voor de
instandhouding van mariene biologische
hulpbronnen of voor het mariene
ecosysteem te verminderen indien dit om
61
samenhangende verplichting tot aanlanding
van alle vangsten, voor zover mogelijk, aan
te passen, standaard
instandhoudingsmaatregelen in het kader
van meerjarenplannen of technische
maatregelen vast te stellen, de
vlootcapaciteitsmaxima te herberekenen,
de gegevens over de kenmerken en de
activiteit van EU-vissersvaartuigen te
omschrijven, regels voor de uitvoering van
proefprojecten inzake nieuwe
controletechnologieën en
databeheersystemen vast te stellen, en
wijzigingen van bijlage III betreffende de
bevoegdheidszones van de adviesraden en
van bepalingen inzake de samenstelling en
de werking van de adviesraden vast te
stellen.
dwingende redenen van urgentie vereist
is, de met de internationale verplichtingen
van de EU samenhangende verplichting tot
aanlanding van alle vangsten aan te passen,
standaard instandhoudingsmaatregelen in
het kader van meerjarenplannen of
technische maatregelen vast te stellen, de
gegevens over de kenmerken en de
activiteit van EU-vissersvaartuigen te
omschrijven, regels voor de uitvoering van
proefprojecten inzake nieuwe
controletechnologieën en
databeheersystemen vast te stellen, en de
samenstelling en de werking van de
adviesraden vast te stellen.
Amendement 57
Voorstel voor een verordening
Overweging 59
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(59) Het is voor het bereiken van de
basisdoelstelling van het
gemeenschappelijk visserijbeleid (zorgen
voor een visserij- en een aquacultuursector
die werkt in ecologische, economische en
sociale omstandigheden die duurzaam zijn
op lange termijn, en bijdraagt tot de
beschikbaarheid van voedselvoorraden)
noodzakelijk en passend regels inzake de
instandhouding en de exploitatie van
mariene biologische hulpbronnen vast te
stellen.
(59) Het is voor het bereiken van de
basisdoelstelling van het
gemeenschappelijk visserijbeleid (zorgen
voor een visserij- en een aquacultuursector
die werkt in ecologische, economische en
sociale omstandigheden die duurzaam zijn
op lange termijn, en bijdraagt tot de
beschikbaarheid van voedselvoorraden)
noodzakelijk en passend regels inzake de
instandhouding en de exploitatie van
mariene biologische hulpbronnen vast te
stellen, alsook regels ter waarborging van
de economische en sociale duurzaamheid
van de visserij- en schelpenvisserijsector
van de Unie, waar zulks dienstig is door
verstrekking van voldoende financiële
middelen.
Amendement 58
Voorstel voor een verordening
Overweging 62
62
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(62) Verordening (EG) nr. 199/2008 van
de Raad van 25 februari 2008 betreffende
de instelling van een communautair kader
voor de verzameling, het beheer en het
gebruik van gegevens in de visserijsector
en voor de ondersteuning van
wetenschappelijk advies over het
gemeenschappelijk visserijbeleid moet
worden ingetrokken, maar dient van
toepassing te blijven op de nationale
programma's voor gegevensverzameling
en -beheer die voor de periode 2011 –
2013 zijn vastgesteld.
Schrappen
Amendement 59
Voorstel voor een verordening
Deel I – artikel 1 – lid 1
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
1. Het gemeenschappelijk visserijbeleid
heeft betrekking op:
1. Het gemeenschappelijk visserijbeleid
heeft betrekking op:
(a) de instandhouding, het beheer en de
exploitatie van mariene biologische
hulpbronnen; en tevens
(a) de instandhouding van de mariene
biologische hulpbronnen en het duurzame
beheer en de duurzame exploitatie van de
visserij op deze hulpbronnen;
(b) de biologische zoetwaterhulpbronnen,
de aquacultuur en de verwerking en de
afzet van visserij- en
aquacultuurproducten, in verband met
marktmaatregelen en financiële
maatregelen ter ondersteuning van het
gemeenschappelijk visserijbeleid.
(b) de biologische zoetwaterhulpbronnen,
de aquacultuur en de verwerking en de
afzet van visserij- en
aquacultuurproducten, in verband met
marktmaatregelen en financiële
maatregelen ter ondersteuning van het
gemeenschappelijk visserijbeleid,
structurele maatregelen en het beheer van
de vlootcapaciteit;
(b bis) de sociale en economische
levensvatbaarheid van visserijactiviteiten,
de bevordering van werkgelegenheid in en
de ontwikkeling van kustgemeenschappen
en de specifieke problemen van
kleinschalige en ambachtelijke visserij en
aquacultuur.
63
Amendement 60
Voorstel voor een verordening
Deel I – artikel 2
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
1. Het gemeenschappelijk visserijbeleid
staat er borg voor dat de activiteiten in het
kader van de visserij en de aquacultuur
zorgen voor omstandigheden die uit
ecologisch, economisch en sociaal
oogpunt duurzaam op lange termijn zijn,
en bijdragen tot de beschikbaarheid van
voedselvoorraden.
1. Het gemeenschappelijk visserijbeleid
staat er borg voor dat de activiteiten in het
kader van de visserij en de aquacultuur uit
ecologisch oogpunt langdurig duurzaam
zijn en worden beheerd op een manier die
consistent is met de doelstellingen
voordelen te realiseren op economisch en
sociaal gebied en op het gebied van
werkgelegenheid en bij te dragen tot de
beschikbaarheid van voedselvoorraden en
vangstmogelijkheden voor de
recreatievisserij, alsmede verwerkende
industrieën en activiteiten aan land
mogelijk te maken die rechtstreeks met
visserijactiviteiten verband houden,
rekening houdend met de belangen zowel
van consumenten als van producenten.
2. In het kader van het gemeenschappelijk
visserijbeleid wordt de
voorzorgsbenadering toegepast op het
visserijbeheer en wordt ernaar gestreefd
dat uiterlijk in 2015 de levende mariene
biologische hulpbronnen zo worden
geëxploiteerd dat de populaties van de
gevangen soorten boven een peil wordt
gebracht en gehouden dat de maximale
duurzame opbrengst kan opleveren.
2. In het kader van het gemeenschappelijk
visserijbeleid wordt de
voorzorgsbenadering toegepast op het
visserijbeheer en wordt ervoor gezorgd dat
de visserijsterftecoëfficiënten uiterlijk in
2015 worden vastgesteld op een niveau
waarbij de visbestanden zich uiterlijk in
2020 kunnen herstellen boven een niveau
dat de maximale duurzame opbrengst kan
opleveren en waarbij alle herstelde
bestanden op dit niveau kunnen worden
gehouden.
3. In het kader van het gemeenschappelijk
visserijbeleid wordt, met het oog op een
beperkte impact van de visserij op het
mariene ecosysteem, de
ecosysteemgerichte benadering toegepast
op het visserijbeheer.
3. In het kader van het gemeenschappelijk
visserijbeleid wordt de ecosysteemgerichte
benadering toegepast op het visserijbeheer
en de aquacultuur, om ervoor te zorgen
dat visserij en aquacultuur bijdragen tot
het halen van de doelstelling dat de
menselijke activiteiten zo min mogelijk
impact hebben op het mariene
ecosysteem, niet bijdragen tot de afbraak
van het mariene milieu en doeltreffend
afgestemd zijn op de afzonderlijke
visserijtakken en regio's.
64
3 bis. Het gemeenschappelijk
visserijbeleid bevordert de duurzame
ontwikkeling en het welzijn van
kustgemeenschappen, de werkgelegenheid
en de arbeids- en
veiligheidsomstandigheden van de in de
visserij werkzame personen.
4. De met de EU-milieuwetgeving
samenhangende vereisten worden in het
gemeenschappelijk visserijbeleid
geïntegreerd.
4. Het gemeenschappelijk visserijbeleid
strookt met de milieuwetgeving en het
overige beleid van de Unie.
4 bis. Er wordt met het gemeenschappelijk
visserijbeleid voor gezorgd dat de
vangstcapaciteit van de vloten afgestemd
is op exploitatieniveaus die voldoen aan
de vereisten van lid 2.
4 ter. Het gemeenschappelijk
visserijbeleid draagt bij tot de vergaring
van omvattende en geloofwaardige
wetenschappelijke gegevens.
Amendementen 61 en 235
Voorstel voor een verordening
Deel I – artikel 3
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Teneinde de in artikel 2 vastgestelde
algemene doelstellingen te halen, moet het
gemeenschappelijk visserijbeleid specifiek
tot doel hebben:
Teneinde de in artikel 2 vastgestelde
algemene doelstellingen te halen, moet het
gemeenschappelijk visserijbeleid specifiek
tot doel hebben:
(a) ongewenste vangsten van commerciële
bestanden te elimineren en geleidelijk toe
te werken naar het aanlanden van alle
vangsten van dergelijke bestanden;
(a) ongewenste vangsten te voorkomen, tot
een minimum terug te brengen en in de
mate van het mogelijke te elimineren;
(a bis) ervoor te zorgen dat alle vangsten
van beviste en gereglementeerde
bestanden worden aangeland, waarbij
rekening wordt gehouden met het beste
wetenschappelijke advies en wordt
voorkomen dat er nieuwe markten worden
gecreëerd of dat bestaande markten
worden uitgebreid;
(b) de voorwaarden te creëren om de
visserijactiviteiten doeltreffend te laten
verlopen in het kader van een rendabele en
(b) de voorwaarden te creëren voor
doeltreffende ecologisch duurzame
visserijactiviteiten in de Unie om te zorgen
65
concurrerende visserijsector;
voor het herstel van een rendabele en
concurrerende visserijsector, waarbij
eerlijke voorwaarden op de interne markt
worden gegarandeerd;
(c) de ontwikkeling van de
aquacultuuractiviteiten van de Unie te
bevorderen om bij te dragen tot de
voedselzekerheid en tot de
werkgelegenheid in kust- en
plattelandsgebieden;
(c) de ontwikkeling van de
aquacultuuractiviteiten en de daaraan
gekoppelde bedrijfstakken te bevorderen,
waarbij ervoor wordt gezorgd dat ze
ecologisch duurzaam zijn en dat ze
bijdragen tot de voedselzekerheid en tot de
werkgelegenheid in kust- en
plattelandsgebieden;
(d) bij te dragen tot een billijke
levensstandaard voor degenen die
afhankelijk zijn van visserijactiviteiten;
(d) een billijke verdeling van de mariene
hulpbronnen te bevorderen om bij te
dragen tot een billijke levensstandaard en
billijke sociale omstandigheden voor
degenen die afhankelijk zijn van
visserijactiviteiten;
(e) rekening te houden met de belangen
van de consument;
(e) rekening te houden met de belangen
van de consument;
(f) te zorgen voor een systematische en
geharmoniseerde aanpak van de
verzameling en het beheer van gegevens.
(f) te zorgen voor een systematische,
geharmoniseerde, regelmatige en
betrouwbare verzameling van gegevens en
een transparant gegevensbeheer en de
kwesties aan te pakken die voortvloeien
uit het beheer van bestanden waarvoor
weinig gegevens beschikbaar zijn;
(f bis) de ambachtelijke kustvisserij te
bevorderen.
(f ter) bij te dragen tot het bereiken en
behouden van een goede milieutoestand
zoals is vastgesteld in artikel 1, lid 1, van
Richtlijn 2008/56/EG van het Europees
Parlement en de Raad van 17 juni 2008
tot vaststelling van een kader voor
communautaire maatregelen betreffende
het beleid ten aanzien van het mariene
milieu (kaderrichtlijn mariene strategie);
Amendementen 62 en 220
Voorstel voor een verordening
Deel I – artikel 4
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Het gemeenschappelijk visserijbeleid
In het kader van het gemeenschappelijk
66
wordt gevoerd aan de hand van de
volgende beginselen van goed bestuur:
visserijbeleid worden de volgende
beginselen van goed bestuur toegepast:
(a) duidelijke omschrijving van de
verantwoordelijkheden op de uniale,
nationale, regionale en lokale niveaus;
(a) duidelijke omschrijving van de
verantwoordelijkheden op uniaal,
regionaal, nationaal en lokaal niveau,
met eerbied voor de grondwettelijke
regelingen in elke lidstaat;
(a bis) de noodzaak te opteren voor een
gedecentraliseerde en geregionaliseerde
aanpak van het visserijbeheer;
(b) vaststelling van maatregelen
overeenkomstig het beste beschikbare
wetenschappelijke advies;
(b) vaststelling van maatregelen
overeenkomstig het beste beschikbare
wetenschappelijke advies;
(c) een perspectief op lange termijn;
(c) een perspectief op lange termijn;
(c bis) terugdringing van administratieve
kosten;
(d) brede betrokkenheid van de
belanghebbenden bij alle stadia van
concipiëring tot tenuitvoerlegging van de
maatregelen;
(d) passende betrokkenheid van de
belanghebbenden, met name de
adviesraden en de sociale partners, bij alle
stadia - van concipiëring tot
tenuitvoerlegging - van de maatregelen,
zodat de regionale specifieke eigenheid
dankzij een geregionaliseerde aanpak
behouden blijft;
(e) de primaire verantwoordelijkheid van
de vlaggenstaat;
(e) de primaire verantwoordelijkheid van
de vlaggenstaat;
(f) samenhang met het geïntegreerd
maritiem beleid en met andere
beleidsgebieden van de Unie.
(f) samenhang met het geïntegreerd
maritiem beleid en met andere
beleidsgebieden van de Unie;
(f bis) de noodzaak van milieu- en
strategie-effectbeoordelingen;
(f ter) gelijkwaardigheid tussen de interne
en externe dimensie van het
gemeenschappelijk visserijbeleid, zodat
normen en handhavingsmechanismen die
binnen de Unie gelden, voor zover van
toepassing ook extern worden toegepast;
(f quater) transparante
gegevensverwerking en besluitvorming
overeenkomstig het Verdrag van de
Economische Commissie voor Europa
van de Verenigde Naties betreffende
toegang tot informatie, inspraak bij
besluitvorming en toegang tot de rechter
inzake milieuaangelegenheden ("Verdrag
67
van Aarhus"), dat namens de Unie is
goedgekeurd bij Besluit 2005/370/EG van
de Raad van 17 februari 2005 betreffende
het sluiten, namens de Europese
Gemeenschap, van het Verdrag
betreffende toegang tot informatie,
inspraak bij besluitvorming en toegang tot
de rechter inzake
milieuaangelegenheden1.
______________________
1
PB L 124 van 17.5.2005, blz. 1.
Amendement 63
Voorstel voor een verordening
Deel I – artikel 5 – streepje 1
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
– "EU-wateren": de wateren en de
zeebodem onder de soevereiniteit of
jurisdictie van de lidstaten, met
uitzondering van die welke grenzen aan de
in bijlage II van het Verdrag genoemde
gebieden;
- "EU-wateren": de wateren onder de
soevereiniteit of jurisdictie van de
lidstaten, met uitzondering van die welke
grenzen aan de in bijlage II van het
Verdrag genoemde gebieden;
Amendement 64
Voorstel voor een verordening
Deel I – artikel 5 – streepje 5 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
– "visser": een door een lidstaat als
zodanig erkend persoon die de
beroepsvisserij uitoefent aan boord van
een in bedrijf zijnd vissersvaartuig of een
door de lidstaat als zodanig erkend
persoon die beroepsmatig zonder vaartuig
mariene organismen oogst;
Amendement 65
Voorstel voor een verordening
Deel I – artikel 5 – streepje 5 ter (nieuw)
68
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
- "toevoeging aan de vloot": de registratie
van een vissersvaartuig in het
vissersvlootregister van een lidstaat;
Amendement 66
Voorstel voor een verordening
Deel I – artikel 5 – streepje 6
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
- "maximale duurzame opbrengst": de
maximale vangst van een visbestand die
gedurende onbeperkte tijd kan worden
bovengehaald;
- "maximale duurzame opbrengst": de
hoogste theoretische evenwichtsopbrengst
die (gemiddeld) continu uit een visbestand
kan worden bovengehaald onder de
bestaande (gemiddelde)
milieuomstandigheden zonder significant
effect op het reproductieproces;
Amendement 67
Voorstel voor een verordening
Deel I – artikel 5 – streepje 6 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
– "gevangen soorten": de soorten die
onderworpen zijn aan
visserijdruk/exploitatie, met inbegrip van
de soorten die niet worden aangeland,
maar als bijvangst worden gevangen of de
invloed van een visserijactiviteit
ondergaan;
Amendement 68
Voorstel voor een verordening
Deel I – artikel 5 – streepje 7
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
- "voorzorgsbenadering van het
visserijbeheer": een benadering in het
kader waarvan het ontbreken van adequate
wetenschappelijke informatie niet mag
worden gebruikt als een motief voor het
– "voorzorgsbenadering van het
visserijbeheer" als in artikel 6 van de VNvisbestandenovereenkomst: een
benadering in het kader waarvan het
ontbreken van adequate wetenschappelijke
69
uitstellen of achterwege laten van
beheersmaatregelen voor de
instandhouding van de doelsoorten, de
geassocieerde of afhankelijke soorten en de
niet-doelsoorten en hun milieu.
informatie niet mag worden gebruikt als
een motief voor het uitstellen of
achterwege laten van beheersmaatregelen
voor de instandhouding van de
doelsoorten, de geassocieerde of
afhankelijke soorten en de niet-doelsoorten
en hun milieu;
Amendement 237
Voorstel voor een verordening
Deel I – Artikel 5 – alinea 1 – streepje 8
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
– "ecosysteemgerichte benadering van het
visserijbeheer": een benadering in het
kader waarvan wordt gegarandeerd dat de
van levende aquatische hulpbronnen
afkomstige baten hoog zijn en de directe
en indirecte effecten van de
visserijactiviteiten op de mariene
ecosystemen laag zijn en niet nadelig zijn
voor de toekomstige werking, diversiteit
en integriteit van de betrokken
ecosystemen;
– "ecosysteemgerichte benadering van het
visserijbeheer": een benadering in het
kader waarvan wordt gegarandeerd dat bij
de besluitvorming rekening wordt
gehouden met de effecten van de
visserijactiviteiten, andere menselijke
activiteiten en milieufactoren op
doelbestanden en alle andere species die
behoren tot hetzelfde ecosysteem of
geassocieerd zijn met of afhankelijk zijn
van de doelbestanden, zodat de collectieve
belasting van deze activiteiten binnen
grenzen blijft die verenigbaar zijn met het
bereiken van een goede milieutoestand;
Amendement 70
Voorstel voor een verordening
Deel I – artikel 5 – streepje 9
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
– "visserijsterftecoëfficiënt": de vangsten
van een bestand over een bepaalde
periode in verhouding tot het gemiddelde
bestand dat in die periode voor de visserij
beschikbaar is;
– "visserijsterftecoëfficiënt": de
verhouding waarin biomassa en vissen uit
een bestand worden weggenomen door
middel van visserijactiviteiten;
Amendement 71
Voorstel voor een verordening
Deel I – artikel 5 – streepje 9 bis (nieuw)
70
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
– "FMSY": de visserijsterftecoëfficiënt
die verenigbaar is met het bereiken van de
maximale duurzame opbrengst;
Amendement 72
Voorstel voor een verordening
Deel I – artikel 5 – streepje 10
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
– "bestand": een in een bepaald
beheersgebied voorkomende mariene
biologische hulpbron;
- "bestand": een in een bepaald
beheersgebied voorkomende mariene
biologische hulpbron met specifieke
kenmerken;
Amendement 73
Voorstel voor een verordening
Deel I – artikel 5 – streepje 11
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
- "vangstbeperking": een kwantitatieve
beperking van de hoeveelheden van een
visbestand of groep visbestanden die in een
bepaalde periode worden aangeland;
– "vangstbeperking": een kwantitatieve
beperking van de hoeveelheden van een
visbestand of groep visbestanden die in een
bepaalde periode worden gevangen;
Amendement 74
Voorstel voor een verordening
Deel I – artikel 5 – streepje 11 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
– "ongewenste vangsten": vangsten van
soorten beneden de minimale
instandhoudingsreferentiegrootte of de
minimummaat bij aanlanding, of
vangsten van verboden of beschermde
soorten of vangsten van soorten die niet in
de handel mogen worden gebracht of van
exemplaren van soorten die wel in de
handel mogen worden gebracht maar niet
voldoen aan de voorwaarden in de
bepalingen van de visserijwetgeving van
de Unie waarbij technische, monitoring-
71
en beschermingsmaatregelen worden
vastgesteld;
Amendement 75
Voorstel voor een verordening
Deel I – artikel 5 – streepje 12
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
- "instandhoudingsreferentiepunt": waarde
van parameters voor de populatie van een
visbestand (zoals biomassa of
visserijsterfte) die in het visserijbeheer
worden gebruikt, bijvoorbeeld voor het
bepalen van een aanvaardbaar niveau van
biologisch risico of een wenselijk
opbrengstniveau;
– "instandhoudingsreferentiepunt": waarde
van parameters voor de populatie van een
visbestand (zoals biomassa (B),
paaibiomassa (PBM) of
visserijsterftecoëfficiënt (F)) die in het
visserijbeheer worden gebruikt,
bijvoorbeeld voor het bepalen van een
aanvaardbaar niveau van biologisch risico
of een wenselijk opbrengstniveau;
Amendement 76
Voorstel voor een verordening
Deel I – artikel 5 – streepje 12 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
– "grensreferentiepunt": waarde van een
parameter voor de populatie van een
visbestand (zoals biomassa of
visserijsterftecoëfficiënt) die in het
visserijbeheer wordt gebruikt om een
drempel aan te geven waaronder of
waarboven het visserijbeheer strookt met
een beheersdoelstelling zoals
aanvaardbaar niveau van biologisch
risico of een wenselijk opbrengstniveau;
Amendement 77
Voorstel voor een verordening
Deel I – artikel 5 – streepje 12 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
– "bestand binnen veilige biologische
grenzen": bestand waarvoor het zeer
waarschijnlijk is dat de geraamde
paaibiomassa aan het einde van het
voorgaande jaar hoger is dan het
72
grensreferentiepunt voor biomassa (Blim)
en dat de geraamde
visserijsterftecoëfficiënt voor het
voorgaande jaar lager is dan het
grensreferentiepunt voor de
visserijsterftecoëfficiënt (Flim);
Amendement 78
Voorstel voor een verordening
Deel I – artikel 5 – streepje 13
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
– "vrijwaringsmaatregel": een
voorzorgsmaatregel die ontworpen is ter
bescherming tegen een onwenselijke
gebeurtenis;
- "vrijwaringsmaatregel": een
voorzorgsmaatregel die ontworpen is ter
bescherming of ter voorkoming van een
onwenselijke gebeurtenis;
Amendement 79
Voorstel voor een verordening
Deel I – artikel 5 – streepje 14
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
- "technische maatregel": een maatregel om
de soortensamenstelling en de
groottesamenstelling van de vangsten,
alsmede de impact van visserijactiviteiten
op componenten van het ecosysteem te
reguleren door voorwaarden vast te stellen
voor het gebruik en de structuur van het
vistuig en door de toegang tot
visserijgebieden te beperken;
– "technische maatregel": een maatregel
om de soortensamenstelling en de
groottesamenstelling van de vangsten,
alsmede de impact van visserijactiviteiten
op componenten van het ecosysteem of het
functioneren daarvan te reguleren door
voorwaarden vast te stellen voor het
gebruik en de kenmerken van het vistuig
en door de toegang tot visserijgebieden in
de tijd of ruimtelijk te beperken;
Amendement 80
Voorstel voor een verordening
Deel I – artikel 5 – streepje 14 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
– "essentiële vishabitats": kwetsbare
mariene habitats die moeten worden
beschermd wegens hun essentiële rol in
de bevrediging van de ecologische en
biologische behoeften van vissoorten,
zoals paaigronden en kraam- en
73
foerageergebieden;
Amendement 81
Voorstel voor een verordening
Deel I – artikel 5 – streepje 14 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
– "beschermd visserijgebied": een
geografisch gedefinieerd zeegebied waar
alle of bepaalde visserijactiviteiten
tijdelijk of permanent verboden of beperkt
zijn, teneinde de exploitatie en de
instandhouding van levende aquatische
hulpbronnen of de bescherming van
mariene ecosystemen te verbeteren;
Amendement 82
Voorstel voor een verordening
Deel I – artikel 5 – streepje 15
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
– "vangstmogelijkheid": een
gekwantificeerd wettelijk recht om te
vissen op een bepaald visbestand,
uitgedrukt als maximale vangsten of
maximale visserijinspanning voor een
bepaald beheersgebied;
- "vangstmogelijkheid": een
gekwantificeerd wettelijk recht om te
vissen, uitgedrukt als vangsten en/of
visserijinspanning, en de functioneel
daarmee verbonden voorwaarden voor het
kwantificeren ervan op een bepaald
niveau;
Amendement 83
Voorstel voor een verordening
Deel I – artikel 5 – streepje 17
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
- "overdraagbare visserijconcessies":
intrekbare gebruikersrechten op een
specifiek deel van de vangstmogelijkheden
die aan een lidstaat zijn toegewezen of zijn
vastgesteld in een door een lidstaat
overeenkomstig artikel 19 van
Verordening (EG) nr. 1967/2006
aangenomen beheersplan, die de houder
mag overdragen aan andere in
aanmerking komende houders van
Schrappen
74
dergelijke overdraagbare
visserijconcessies;
Amendement 84
Voorstel voor een verordening
Deel I – artikel 5 – streepje 18
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
- "individuele vangstmogelijkheden":
jaarlijkse vangstmogelijkheden die aan
houders van overdraagbare
visserijconcessies in een lidstaat worden
toegewezen op basis van het deel van de
vangstmogelijkheden van die lidstaat;
Schrappen
Amendement 85
Voorstel voor een verordening
Deel I – artikel 5 – streepje 19
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
- "vangstcapaciteit": de tonnage van een
vaartuig in GT (Gross Tonnage brutotonnage) en het vermogen ervan in
kW (kilowatt), zoals gedefinieerd in de
artikelen 4 en 5 van Verordening (EEG) nr.
2930/86 van de Raad;
"vangstcapaciteit": de capaciteit van een
vaartuig om vis te vangen, gemeten aan
de hand van de vaartuigkenmerken,
inclusief de tonnage van een vaartuig in
GT (Gross Tonnage - brutotonnage), het
vermogen ervan in kW (kilowatt), zoals
gedefinieerd in de artikelen 4 en 5 van
Verordening (EEG) nr. 2930/86 van de
Raad, de aard en de grootte van het vistuig
ervan en elke andere parameter die
gevolgen heeft voor de capaciteit ervan
om vis te vangen;
Amendement 86
Voorstel voor een verordening
Deel I – artikel 5 – streepje 19 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
– "wooncapaciteit": de plaatsen aan
boord die uitsluitend bestemd zijn om als
woon- en rustruimte voor de bemanning
te dienen;
75
Amendement 87
Voorstel voor een verordening
Deel I – artikel 5 – streepje 20
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
- "aquacultuur": de kweek of teelt van
aquatische organismen, waarbij technieken
worden gebruikt om de aangroei van de
betrokken organismen te verhogen tot
boven de natuurlijke capaciteiten van het
milieu; deze organismen blijven in de
gehele fase van de kweek of de teelt, tot en
met de oogst, eigendom van een
natuurlijke persoon of een rechtspersoon;
- "aquacultuur": de kweek of teelt van
aquatische organismen, waarbij technieken
worden gebruikt om de aangroei van de
betrokken organismen te verhogen tot
boven de natuurlijke capaciteiten van het
milieu;
Amendement 88
Voorstel voor een verordening
Deel I – artikel 5 – streepje 25
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
- "marktdeelnemer": de natuurlijke of de
rechtspersoon die een bedrijf exploiteert of
bezit waarvan de activiteiten betrekking
hebben op een stadium van de productie-,
verwerkings-, afzet-, distributie- en
detailhandelsketen voor visserij- en
aquacultuurproducten;
"marktdeelnemer": de natuurlijke of de
rechtspersoon die een bedrijf exploiteert of
bezit waarvan de activiteiten betrekking
hebben op een stadium van de productie-,
verwerkings-, afzet-, distributie- en
detailhandelsketen voor visserij- en
aquacultuurproducten, of een andere
beroepsbeoefenaars uit de visserijsector
vertegenwoordigende organisatie die
wettelijk erkend is en die belast is met het
beheer van de toegang tot
visserijhulpbronnen, professionele
visserijactiviteiten en aquacultuur;
Amendement 89
Voorstel voor een verordening
Deel I – artikel 5 – streepje 27
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
- "eindgebruiker van wetenschappelijke
gegevens": een orgaan dat met het oog op
onderzoek of beheer belang heeft bij de
wetenschappelijke analyse van gegevens in
de visserijsector;
"eindgebruiker van wetenschappelijke
gegevens": een onderzoeks- of een
beheersorgaan dat belang heeft bij de
wetenschappelijke analyse van gegevens in
de visserijsector;
76
Amendement 90
Voorstel voor een verordening
Deel I – artikel 5 – streepje 28
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
- "overschot van de toegestane vangst": het
deel van de toegestane vangst dat een
kuststaat vanwege gebrek aan capaciteit
niet kan vangen;
"overschot van de toegestane vangst": het
deel van de toegestane vangst dat een
kuststaat vanwege gebrek aan capaciteit
tijdens een bepaalde periode niet kan
vangen, waardoor de totale exploitatie van
afzonderlijke bestanden onder een peil
blijft waarbij de bestanden zich kunnen
herstellen en de populaties van de
gevangen soorten boven een peil worden
gehouden dat de maximale duurzame
opbrengst kan opleveren;
Amendement 91
Voorstel voor een verordening
Deel I – artikel 5 – streepje 30
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
- "paaibiomassa": de geraamde hoeveelheid
vis van een specifiek bestand die zich op
een bepaald moment voortplant en die
bestaat uit mannetjes, vrouwtjes en
levendbarende vis;
- "paaibiomassa": de geraamde hoeveelheid
vis van een specifiek bestand die op een
bepaald moment voldoende rijp is om zich
voort te planten;
Amendement 92
Voorstel voor een verordening
Deel I – artikel 5 – streepje 31
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
- "gemengde visserij": een visserij waarbij
meerdere soorten in het beviste gebied
aanwezig zijn en met het vistuig kunnen
worden gevangen.
- "gemengde visserij": een visserij waarbij
meerdere soorten in een bepaald gebied
aanwezig zijn en bij dezelfde vangst
kunnen worden gevangen.
Amendement 93
Voorstel voor een verordening
Deel I – artikel 5 – streepje 32
77
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
- "duurzamevisserijovereenkomsten":
internationale overeenkomsten die met een
ander land worden gesloten met als doel
om, in ruil voor een financiële vergoeding
van de Unie, toegang te krijgen tot
hulpbronnen of wateren.
- "duurzamevisserijovereenkomsten":
internationale overeenkomsten die met een
ander land worden gesloten met als doel
om, in ruil voor een financiële vergoeding
van de Unie, toegang te krijgen tot
hulpbronnen of wateren om een deel van
het overschot aan mariene biologische
hulpbronnen duurzaam te exploiteren, en
die de lokale visserijsector zullen
ondersteunen, met bijzondere nadruk op
de vergaring, bewaking en controle van
wetenschappelijke gegevens, of om
toegang te krijgen tot hulpbronnen of
wateren of met als doel om beide partijen
toegang te verlenen tot hulpbronnen of
wateren via een uitwisseling van
vangstmogelijkheden tussen de Unie en
het derde land;
Amendement 95
Voorstel voor een verordening
Deel I – artikel 5 – streepje 32 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
- "bijvangst": vangst van een niet-beoogd
organisme, ongeacht of het wordt
behouden en aangeland of teruggegooid;
Amendement 96
Voorstel voor een verordening
Deel I – artikel 5 – streepje 32 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
- "vangst": mariene biologische
hulpbronnen die in het kader van
visserijactiviteiten worden gevangen;
Amendement 97
Voorstel voor een verordening
Deel I – artikel 5 – streepje 32 quater (nieuw)
78
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
- "visserij met een lage impact": het
aanwenden van selectieve
visserijtechnieken die een minimale
nadelige impact op mariene ecosystemen
hebben en lage brandstofemissies hebben;
Amendement 98
Voorstel voor een verordening
Deel I – artikel 5 – streepje 32 quinquies (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
- "selectieve visserij": vissen met een
methode of vistuig om organismen naar
afmeting en soort te vangen tijdens de
visserijactiviteit, waardoor nietdoelsoorten worden vermeden of
onbeschadigd kunnen worden
teruggegooid;
Amendement 251
Voorstel voor een verordening
Deel II – Artikel 6 – lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
2. In de wateren onder hun soevereiniteit of
jurisdictie tot 12 zeemijl vanaf de
basislijnen mogen de betrokken lidstaten
vanaf 1 januari 2013 tot en met 31
december 2022 de visserij beperken tot de
vissersvaartuigen die traditioneel in die
wateren vissen vanuit havens aan de
aangrenzende kust, onverminderd de
regelingen die in het kader van bestaande
nabuurschapsbetrekkingen tussen lidstaten
gelden voor EU-vissersvaartuigen die de
vlag van een andere lidstaat voert, en
onverminderd de regelingen die zijn
opgenomen in bijlage I, waarin voor elke
lidstaat de geografische zones van de
kustwateren van de andere lidstaten zijn
vastgesteld waar visserijactiviteiten mogen
plaatsvinden, evenals de soorten waarop
2. In de wateren onder hun soevereiniteit of
jurisdictie tot 12 zeemijl vanaf de
basislijnen mogen de betrokken lidstaten
vanaf 1 januari 2013 tot en met 31
december 2022 de visserij beperken tot de
vissersvaartuigen die traditioneel in die
wateren vissen vanuit havens aan de
aangrenzende kust, onverminderd de
regelingen die in het kader van bestaande
nabuurschapsbetrekkingen tussen lidstaten
gelden voor EU-vissersvaartuigen die de
vlag van een andere lidstaat voert, en
onverminderd de regelingen die zijn
opgenomen in bijlage I, waarin voor elke
lidstaat de geografische zones van de
kustwateren van de andere lidstaten zijn
vastgesteld waar visserijactiviteiten mogen
plaatsvinden, evenals de soorten waarop
79
deze activiteiten betrekking mogen hebben.
De lidstaten delen de beperkingen die zij
uit hoofde van dit lid hebben ingevoerd,
mee aan de Commissie.
deze activiteiten betrekking mogen hebben.
De lidstaten overwegen exclusieve of
preferentiële toegang voor kleinschalige,
ambachtelijke of kustvissers, rekening
houdend met sociale en milieufactoren,
inclusief de potentiële voordelen als
gevolg van de toekenning van exclusieve
of preferentiële toegang voor lokale of
microbedrijven en voor vissers die
selectieve visserijpraktijken en
visserijpraktijken met een lage impact
beoefenen. De lidstaten delen de
beperkingen die zij uit hoofde van dit lid
hebben ingevoerd, mee aan de Commissie.
Amendement 99
Voorstel voor een verordening
Deel II – artikel 6 – lid 3 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
3 bis. De status van het bestaande
biologisch kwetsbare gebied
overeenkomstig Verordening (EG) nr.
1954/20031 van de Raad blijft in zijn
huidige vorm behouden.
______________________
1
PB L 289 van 7.11.2003, blz. 1.
Amendement 100
Voorstel voor een verordening
Deel III – titel
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
MAATREGELEN VOOR DE
INSTANDHOUDING VAN MARIENE
BIOLOGISCHE HULPBRONNEN
MAATREGELEN VOOR DE
INSTANDHOUDING EN DUURZAME
EXPLOITATIE VAN MARIENE
BIOLOGISCHE HULPBRONNEN
80
Amendement 101
Voorstel voor een verordening
Deel III – artikel -7 (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Artikel -7
Algemene bepalingen inzake de
instandhoudingsmaatregelen
1. Om de in artikel 2 genoemde algemene
doelstellingen van het gemeenschappelijk
visserijbeleid te halen stelt de Unie
overeenkomstig de artikelen 7 en 8
maatregelen voor de instandhouding en
duurzame exploitatie van de mariene
biologische hulpbronnen vast. Deze
maatregelen worden met name vastgesteld
in de vorm van meerjarenplannen
overeenkomstig de artikelen 9, 10 en 11
van deze verordening.
2. De maatregelen stroken met de in de
artikelen 2 en 3 van deze verordening
omschreven doelstellingen en bij de
vaststelling ervan wordt rekening
gehouden met het beste wetenschappelijke
advies dat beschikbaar is en met de
adviezen die zijn ontvangen van de
betrokken adviesraden.
3. De lidstaten worden gemachtigd
instandhoudingsmaatregelen vast te
stellen overeenkomstig de artikelen 17 t/m
24 en de andere relevante bepalingen van
deze verordening.
Amendement 102
Voorstel voor een verordening
Deel III - artikel 7
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Maatregelen voor de instandhouding van
mariene biologische hulpbronnen kunnen
onder meer bestaan uit:
Maatregelen voor de instandhouding en de
duurzame exploitatie van mariene
biologische hulpbronnen kunnen onder
meer bestaan uit:
(a) meerjarenplannen die overeenkomstig
de artikelen 9, 10 en 11 worden
(a) meerjarenplannen die overeenkomstig
de artikelen 9, 10 en 11 worden
81
vastgesteld;
vastgesteld;
(b) streefdoelen voor de duurzame
exploitatie van bestanden;
(b) streefdoelen voor de duurzame
exploitatie en de instandhouding van
bestanden en voor de bescherming van het
mariene milieu tegen de effecten van
visserijactiviteiten;
(c) maatregelen om het aantal
vissersvaartuigen en/of types van
vissersvaartuigen aan te passen aan de
beschikbare vangstmogelijkheden;
(c) maatregelen om het aantal
vissersvaartuigen en/of types van
vissersvaartuigen aan te passen aan de
beschikbare vangstmogelijkheden;
(d) stimulansen, met inbegrip van
economische stimulansen, om een
selectievere visserij of een visserij met een
lage impact te bevorderen;
(d) stimulansen ter bevordering van een
selectievere visserij en van
visserijmethoden met een lage impact op
het mariene ecosysteem en de
visserijhulpbronnen, met inbegrip van
preferentiële toegang tot nationale
vangstmogelijkheden en van economische
stimulansen;
(e) vangstmogelijkheden;
(e) maatregelen voor de vaststelling en
toewijzing van vangstmogelijkheden
overeenkomstig artikel 16;
(f) technische maatregelen zoals bedoeld in
artikel 14;
(f) technische maatregelen zoals bedoeld in
de artikelen 8 en 14;
(g) maatregelen met betrekking tot de
verplichting om alle vangsten aan te
landen;
(g) maatregelen voor het halen van de
doelstellingen in artikel 15;
(h) proefprojecten inzake alternatieve
soorten visserijbeheerstechnieken.
(h) proefprojecten inzake alternatieve
soorten visserijbeheerstechnieken en
vistuig om de selectiviteit te vergroten of
de effecten van visserijactiviteiten op het
mariene milieu zo veel mogelijk te
beperken;
(h bis) maatregelen om de lidstaten te
helpen te voldoen aan de vereisten van de
milieuwetgeving;
(h ter) andere maatregelen die helpen om
de doelstellingen van de artikelen 2 en 3
te halen.
82
Amendement 103
Voorstel voor een verordening
Deel III – artikel 7 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Artikel 7 bis
Instelling van gebieden voor herstel van
de bestanden
1. Om de instandhouding van de levende
aquatische hulpbronnen en de mariene
ecosystemen te garanderen stellen de
lidstaten in het kader van een
voorzorgsbenadering een samenhangend
netwerk van gebieden voor herstel van de
bestanden in waar alle visserijactiviteiten
verboden zijn, met name gebieden die
belangrijk zijn voor de reproductie van
vis.
2. De lidstaten zorgen voor de identificatie
en aanwijzing van de gebieden die voor de
instelling van een samenhangend netwerk
van gebieden voor herstel van de
bestanden nodig zijn.
Amendementen 104 en 295
Voorstel voor een verordening
Deel III - artikel 8
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Technische maatregelen kunnen onder
meer bestaan uit:
Technische maatregelen kunnen onder
meer bestaan uit:
(a) maaswijdten en voorschriften
betreffende het gebruik van vistuig;
(a) een definitie van de kenmerken van
vistuig en voorschriften betreffende het
gebruik ervan;
(b) beperkingen betreffende de bouw van
vistuig, zoals
(b) specificaties betreffende de bouw van
vistuig, zoals
i) wijzigingen of aanvullende inrichtingen
om de selectiviteit te verbeteren of de
impact op de bentische zone te reduceren;
(i) wijzigingen of aanvullende inrichtingen
om de selectiviteit te verbeteren of de
negatieve effecten op het ecosysteem tot
een minimum te beperken;
ii) wijzigingen of aanvullende inrichtingen
om de incidentele vangst van bedreigde en
beschermde soorten te reduceren;
(ii) wijzigingen of aanvullende inrichtingen
om de incidentele vangst van bedreigde en
beschermde soorten en andere ongewenste
83
vangsten te reduceren;
(c) een verbod op het gebruik van bepaald
vistuig in bepaalde gebieden of seizoenen;
(c) een verbod op of een beperking van het
gebruik van bepaald vistuig of andere
technische uitrusting;
(d) een verbod op of beperking van
visserijactiviteiten in bepaalde zones en/of
perioden;
(d) een verbod op of beperking van
visserijactiviteiten in bepaalde zones of
perioden;
(e) een verbod op de activiteit van
vissersvaartuigen in een gebied gedurende
een specifieke minimumperiode met als
doel een tijdelijke aggregatie van een
kwetsbare mariene hulpbron te
beschermen;
(e) een verbod op de activiteit van
vissersvaartuigen in een specifiek gebied
gedurende een specifieke minimumperiode
met als doel essentiële vishabitats,
tijdelijke aggregaties van een kwetsbare
mariene hulpbron, een bedreigde soort,
paaiende vis of jongen te beschermen;
(f) specifieke maatregelen om de impact
van visserijactiviteiten op mariene
ecosystemen en niet-doelsoorten te
beperken;
(f) specifieke maatregelen om de negatieve
effecten van visserijactiviteiten op de
mariene biodiversiteit en mariene
ecosystemen tot een minimum te beperken
– met name wanneer deze zijn
aangemerkt als biologisch-geografisch
kwetsbaar, zoals de onderzeese bergen
rond de ultraperifere gebieden, waarvan
de hulpbronnen door de lokale vloot
zouden moeten worden geëxploiteerd met
gebruik van selectief en milieuvriendelijk
vistuig – met inbegrip van maatregelen
om ongewenste vangsten te voorkomen, te
beperken en in de mate van het mogelijke
te elimineren;
(g) andere technische maatregelen ter
bescherming van de mariene
biodiversiteit.
Amendement 105
Voorstel voor een verordening
Deel III - artikel 9
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
1. Prioritair worden meerjarenplannen
vastgesteld die
instandhoudingsmaatregelen omvatten om
de visbestanden boven een niveau te
houden of te brengen dat de maximale
duurzame opbrengst kan opleveren.
1. Het Europees Parlement en de Raad
stellen volgens de gewone
wetgevingsprocedure als prioriteit en
uiterlijk ...* meerjarenplannen vast die
aansluiten bij het wetenschappelijke
advies van de ICES en het WETCV en die
instandhoudingsmaatregelen omvatten om
de visbestanden boven een niveau te
84
houden of te brengen dat de maximale
duurzame opbrengst kan opleveren,
overeenkomstig artikel 2, lid 2. De
meerjarenplannen dienen ook het halen
van andere doelstellingen zoals
omschreven in de artikelen 2 en 3 van
deze verordening.
2. De meerjarenplannen omvatten:
2. De meerjarenplannen omvatten:
(a) de basis voor het vaststellen van de
vangstmogelijkheden voor de betrokken
bestanden op basis van vooraf omschreven
instandhoudingsreferentiepunten; en tevens
(a) de basis voor het vaststellen van de
vangstmogelijkheden voor de betrokken
bestanden op basis van vooraf omschreven
instandhoudingsreferentiepunten en/of
grensreferentiepunten, op zodanige wijze
dat de doelstellingen van artikel 2 kunnen
worden gehaald, rekening houdend met
het wetenschappelijk advies; en
(b) maatregelen om op doeltreffende wijze
te voorkomen dat de
instandhoudingsreferentiepunten worden
overschreden.
(b) maatregelen om op doeltreffende wijze
te voorkomen dat de
grensreferentiepunten worden
overschreden en om de
instandhoudingsreferentiepunten te
halen.
3. De meerjarenplannen hebben, waar
mogelijk, betrekking op visserijtakken die
afzonderlijke visbestanden exploiteren of
op visserijtakken die meerdere bestanden
door elkaar exploiteren, en houden naar
behoren rekening met interacties tussen
bestanden en visserijtakken.
3. De meerjarenplannen hebben, waar
mogelijk, betrekking op visserijtakken die
afzonderlijke visbestanden exploiteren of
op visserijtakken die meerdere bestanden
door elkaar exploiteren, en houden naar
behoren rekening met interacties tussen
bestanden, visserijtakken en het mariene
ecosysteem.
4. De meerjarenplannen worden gebaseerd
op de voorzorgsbenadering van het
visserijbeheer en houden op een
wetenschappelijk verantwoorde manier
rekening met de beperkingen van de
beschikbare gegevens en
beoordelingsmethoden en met alle
gekwantificeerde bronnen van
onzekerheid.
4. De meerjarenplannen worden gebaseerd
op de voorzorgsbenadering van het
visserijbeheer en houden op een
wetenschappelijk verantwoorde manier
rekening met de beperkingen van de
beschikbare gegevens en
beoordelingsmethoden, waarbij ook
beoordelingen worden gemaakt van
bestanden waarover weinig gegevens
beschikbaar zijn, en met alle
gekwantificeerde bronnen van
onzekerheid.
___________________
* PB: gelieve datum in te voegen, vier jaar
na de datum van inwerkingtreding van
deze verordening
85
Amendementen 106 en 107
Voorstel voor een verordening
Deel III - artikel 10
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
1. In het kader van de meerjarenplannen
moet de visserijsterftecoëfficiënt zo
worden aangepast dat alle bestanden
boven een niveau worden gehouden of
gebracht dat uiterlijk in 2015 de maximale
duurzame opbrengst kan opleveren.
1. In het kader van de meerjarenplannen
moeten de visserijsterftecoëfficiënten zo
worden aangepast dat de coëfficiënt
uiterlijk in 2015 wordt vastgesteld op een
niveau waarbij de visbestanden zich
uiterlijk in 2020 kunnen herstellen boven
een niveau dat de maximale duurzame
opbrengst kan opleveren en waarbij alle
herstelde bestanden op dit niveau kunnen
worden behouden.
2. Wanneer het niet mogelijk is een
visserijsterftecoëfficiënt te bepalen die het
mogelijk maakt de bestanden boven een
niveau te brengen en te houden dat de
maximale duurzame opbrengst kan
opleveren, worden in de meerjarenplannen
voorzorgsmaatregelen vastgesteld die een
vergelijkbaar niveau van instandhouding
van de betrokken bestanden garanderen.
2. Wanneer het niet mogelijk is de in lid 1
bedoelde visserijsterfte te bepalen, wordt
in de meerjarenplannen op het
visserijbeheer de voorzorgsbenadering
toegepast en worden in deze plannen
schattingsnormen en maatregelen
vastgesteld die op zijn minst een
vergelijkbaar niveau van instandhouding
van de betrokken bestanden garanderen.
2 bis. Onverminderd de bepalingen van de
leden 1 en 2 staan de maatregelen in het
kader van de meerjarenplannen en het
tijdschema voor de tenuitvoerlegging
ervan in verhouding tot de doelstellingen,
de streefdoelen en het beoogde tijdskader.
Voordat maatregelen worden opgenomen
in meerjarige plannen wordt rekening
gehouden met de verwachte economische
en sociale effecten ervan en worden zij
geleidelijk ten uitvoer gelegd, met
uitzondering van dringende gevallen.
2 ter. De meerjarenplannen kunnen
bepalingen omvatten om rekening te
houden met de specifieke problemen van
gemengde visserij met betrekking tot het
behoud en het herstel van de bestanden
boven een niveau dat de maximale
duurzame opbrengst kan opleveren,
indien het wetenschappelijk advies
aangeeft dat het niet mogelijk is de
selectiviteit te vergroten, om het
86
verstikken van soorten te voorkomen.
Amendementen 108 en 239
Voorstel voor een verordening
Deel III - artikel 11
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Een meerjarenplan omvat:
1. Een meerjarenplan omvat:
(a) het voorwerp waarop het meerjarenplan
wordt toegepast, d.w.z. de betrokken
bestanden, visserijtakken en mariene
ecosystemen;
(a) het voorwerp waarop het meerjarenplan
wordt toegepast, d.w.z. het geografische
gebied, de betrokken bestanden,
visserijtakken en mariene ecosystemen;
(b) doelstellingen die verenigbaar zijn met
de in de artikelen 2 en 3 vastgestelde
doelstellingen;
(b) doelstellingen die verenigbaar zijn met
de in de artikelen 2 en 3 vastgestelde
doelstellingen en met de relevante
bepalingen van de artikelen -7 bis, 9 en
10;
(b bis) een beoordeling van de
vlootcapaciteit en, als er geen
daadwerkelijk evenwicht is tussen de
vlootcapaciteit en de beschikbare
vangstmogelijkheden, een plan om de
capaciteit te verminderen, met een
tijdspad en de specifieke stappen die door
elke betrokken lidstaat moeten worden
ondernomen om de visserijcapaciteit aan
te passen aan de beschikbare
vangstmogelijkheden binnen een
bindende termijn; zonder afbreuk te doen
aan de in artikel 34 vastgelegde
verplichtingen, moet deze beoordeling een
evaluatie omvatten van de sociaaleconomische dimensie van de onderzochte
vloot;
(b ter) een beoordeling van de sociaaleconomische effecten van de in het kader
van het meerjarenplan genomen
maatregelen;
(c) kwantificeerbare streefdoelen die
worden uitgedrukt in:
(c) kwantificeerbare streefdoelen die
worden uitgedrukt in:
i) visserijsterftecoëfficiënt, en/of
i) visserijsterftecoëfficiënt, en/of
ii) paaibiomassa, en
ii) paaibiomassa, en
ii bis) maximumpercentages van
ongewenste en niet-toegelaten vangsten,
87
ii ter) maximale jaarlijkse veranderingen
van de vangstmogelijkheden;
iii) stabiliteit van de vangsten.
(d) een duidelijk tijdspad voor het halen
van de kwantificeerbare streefdoelen;
(d) een duidelijk tijdspad voor het halen
van alle kwantificeerbare streefdoelen;
(d bis) bepalingen om de
vangstmogelijkheden stelselmatig te
reduceren wanneer de vangstgegevens
een afname van kwaliteit of kwantiteit
laten zien;
(e) technische maatregelen, met inbegrip
van maatregelen betreffende het
elimineren van ongewenste vangsten;
(e) instandhoudings- en technische
maatregelen die moeten worden genomen
om de doelstellingen in artikel 15 te halen
en maatregelen om ongewenste vangsten
te voorkomen en in de mate van het
mogelijke te elimineren;
(f) kwantificeerbare indicatoren voor het
periodieke monitoren en beoordelen van de
vooruitgang in de richting van de
streefdoelen van het meerjarenplan;
(f) kwantificeerbare indicatoren voor het
periodieke monitoren en beoordelen van de
vooruitgang in de richting van de
streefdoelen van het meerjarenplan en van
de sociaal-economische gevolgen;
(g) specifieke maatregelen en
doelstellingen voor het deel van de
levenscyclus van anadrome en katadrome
soorten dat zich in zoet water afspeelt;
(g) indien nodig, specifieke maatregelen
en doelstellingen voor het deel van de
levenscyclus van anadrome en katadrome
soorten dat zich in zoet water afspeelt;
(h) het tot een minimum beperken van de
impact van de visserij op het ecosysteem;
(h) maatregelen om de effecten van de
visserij op het ecosysteem te reduceren;
(i) vrijwaringsmaatregelen en criteria voor
het in werking treden van deze
vrijwaringsmaatregelen;
(i) vrijwaringsmaatregelen en criteria voor
het in werking treden van deze
vrijwaringsmaatregelen;
(i bis) maatregelen om ervoor te zorgen
dat de bepalingen van het meerjarenplan
worden nageleefd;
(j) andere maatregelen die geschikt zijn om
de doelstellingen van de meerjarenplannen
te halen.
(j) andere maatregelen die evenredig en
geschikt zijn om de doelstellingen van de
meerjarenplannen te halen.
1 bis. In de meerjarenplannen wordt erin
voorzien dat zij periodiek worden
geëvalueerd, om een beoordeling te
maken van de geboekte vooruitgang in de
richting van het halen van de vastgestelde
doelstellingen, met name om rekening te
houden met nieuwe elementen,
bijvoorbeeld veranderingen in het
wetenschappelijk advies, en om de nodige
88
tussentijdse aanpassingen mogelijk te
maken.
Amendement 109
Voorstel voor een verordening
Deel III – artikel 12 – titel en lid 1
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Naleving van de verplichtingen in het
kader van de milieuwetgeving van de Unie
Naleving van de verplichtingen in het
kader van de milieuwetgeving van de Unie
inzake beschermde gebieden
1. De lidstaten zien erop toe dat de impact
van visserijactiviteiten in speciale
beschermingszones, zoals bedoeld in
artikel 6 van Richtlijn 92/43/EEG, artikel 4
van Richtlijn 2009/147/EG en artikel 13,
lid 4, van Richtlijn 2008/56/EG, wordt
verlicht.
1. Het gemeenschappelijk visserijbeleid en
alle daaruit voortvloeiende maatregelen
die door de lidstaten worden vastgesteld
met betrekking tot speciale
beschermingszones, moeten volledig in
overeenstemming zijn met Richtlijn
92/43/EEG, Richtlijn 2009/147/EG en
Richtlijn 2008/56/EG. Indien een lidstaat
de gebieden die worden genoemd in artikel
6 van Richtlijn 92/43/EEG, artikel 4 van
Richtlijn 2009/147/EG en artikel 13, lid 4,
van Richtlijn 2008/56/EG heeft
aangewezen, reguleert hij de
visserijactiviteiten zodanig dat deze
volledig in overeenstemming zijn met de
doelstellingen van de bovengenoemde
richtlijnen, in overleg met de Commissie,
de adviesraden en andere
belanghebbenden.
Amendement 257
Voorstel voor een verordening
Deel III – Artikel 12 – lid 1 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
1 bis. Alle maatregelen die door de Unie
en de lidstaten in het kader van het GVB
worden genomen zijn volledig in
overeenstemming met het Verdrag van
Aarhus betreffende toegang tot
informatie, inspraak bij de besluitvorming
en toegang tot de rechter inzake
milieuaangelegenheden van 25 juni 1998,
met de resoluties nr. 61/105, 64/72 en
89
66/68 van de Algemene Vergadering van
de VN en met de Overeenkomst over de
toepassing van de bepalingen van het
Verdrag van de Verenigde Naties inzake
het recht van de zee van 10 december
1982.
Amendement 258
Voorstel voor een verordening
Deel III – Artikel 12 – lid 1 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
1 ter. Voor visserijactiviteiten die
uitsluitend in de wateren onder de
soevereiniteit en jurisdictie van één
lidstaat plaatsvinden, is de betreffende
lidstaat bevoegd om maatregelen te nemen
die noodzakelijk zijn om te voldoen aan
zijn verplichtingen in het kader van de
milieuwetgeving van de Unie inzake
beschermde gebieden. Deze maatregelen
zijn verenigbaar met de in artikel 2
vastgestelde doelstellingen en zijn niet
minder stringent dan de in de bestaande
Uniewetgeving vastgestelde maatregelen.
Amendement 111
Voorstel voor een verordening
Deel III – artikel 12 – lid 1 quater (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
1 quater. De lidstaten die een direct
visserijbelang hebben in de gebieden waar
zich de invloed van de in lid 1 bedoelde
maatregelen zal doen voelen, werken met
elkaar samen in overeenstemming met
artikel 21, lid 1 bis. Deze lidstaten mogen
de Commissie verzoeken de in lid 1
bedoelde maatregelen aan te nemen.
Amendement 260
Voorstel voor een verordening
Deel III – Artikel 12 – lid 1 quinquies (nieuw)
90
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
1 quinquies. Om de Commissie in staat te
stellen te handelen in reactie op het in lid
1 quater bedoelde verzoek,
verstrekt/verstrekken de lidstaat of
lidstaten alle relevante informatie over de
gevraagde maatregelen, inclusief een
motivering voor het verzoek, alsmede
wetenschappelijke gegevens en details met
betrekking tot de praktische
tenuitvoerlegging van de maatregelen. Bij
haar besluit tot vaststelling van de
maatregelen houdt de Commissie
rekening met alle relevante
wetenschappelijke adviezen waarover zij
beschikt.
Amendement 114
Voorstel voor een verordening
Deel III – artikel 12 – lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
2. De Commissie wordt gemachtigd om
overeenkomstig artikel 55 gedelegeerde
handelingen vast te stellen waarin de
visserijgerelateerde maatregelen ter
verlichting van de impact van de visserij
op speciale beschermingszones worden
gespecificeerd.
Schrappen
Amendement 262
Voorstel voor een verordening
Deel III – Artikel 12 – lid 2 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
2 bis. Het Europees Parlement en de Raad
stellen, volgens de gewone
wetgevingsprocedure en op een voorstel
van de Commissie, maatregelen vast om
de mogelijke negatieve sociale en
economische gevolgen te beperken die
voortvloeien uit het voldoen aan de in lid
1 bedoelde verplichtingen.
91
Amendement 115
Voorstel voor een verordening
Deel III - artikel 13
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
1. Indien er bewijs is van een
onmiddellijke actie vereisende, ernstige
bedreiging voor de instandhouding van
mariene biologische hulpbronnen of voor
het mariene ecosysteem, kan de
Commissie, op gemotiveerd verzoek van
een lidstaat of op eigen initiatief, beslissen
over tijdelijke maatregelen ter verlichting
van deze bedreiging.
1. De Commissie wordt gemachtigd om,
indien er op basis van betrouwbare
wetenschappelijke gegevens bewijs is van
een onmiddellijke actie vereisende,
ernstige bedreiging voor de instandhouding
van mariene biologische hulpbronnen of
voor het mariene ecosysteem,
overeenkomstig artikel 55 gedelegeerde
handelingen vast te stellen ter verlichting
van deze bedreiging.
Deze gedelegeerde handelingen worden
uitsluitend vastgesteld, indien dit om
dwingende redenen van urgentie vereist is
en de in artikel 55 bis omschreven
procedure is van toepassing.
2. De lidstaat deelt het in lid 1 bedoelde
gemotiveerde verzoek terzelfder tijd mee
aan de Commissie, de overige lidstaten en
de betrokken adviesraden.
Amendement 116
Voorstel voor een verordening
Deel III – artikel 13 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Artikel 13 bis
Noodmaatregelen van een lidstaat
1. Indien er bewijs is van een ernstige en
onvoorziene bedreiging voor de
instandhouding van levende aquatische
hulpbronnen of voor het mariene
ecosysteem als gevolg van
visserijactiviteiten, die zich voordoet in
wateren onder de soevereiniteit of
jurisdictie van een lidstaat, waarbij elk te
langdurig uitstel zou leiden tot schade die
moeilijk te herstellen zou zijn, kan die
lidstaat noodmaatregelen nemen waarvan
de geldigheidsduur ten hoogste drie
92
maanden bedraagt.
2. Lidstaten die voornemens zijn
noodmaatregelen te nemen, geven de
Commissie, de overige lidstaten en de
betrokken adviesraden door toezending
van een ontwerp van die maatregelen,
vergezeld van een toelichting, kennis van
hun voornemen alvorens die maatregelen
vast te stellen.
3. De lidstaten en de betrokken
adviesraden kunnen hun schriftelijke
opmerkingen bij de Commissie indienen
binnen vijf werkdagen na de datum van
kennisgeving. De Commissie stelt
uitvoeringshandelingen vast ter
bevestiging, annulering of wijziging van
de maatregel. Deze
uitvoeringshandelingen worden
vastgesteld overeenkomstig de in artikel
56, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
Om naar behoren gemotiveerde
dwingende redenen van urgentie die
verband houden met een ernstige en
onvoorziene bedreiging voor de
instandhouding van levende aquatische
hulpbronnen of voor het mariene
ecosysteem als gevolg van
visserijactiviteiten stelt de Commissie
volgens de in artikel 56, lid 3, bedoelde
procedure onmiddellijk toepasselijke
uitvoeringshandelingen vast.
Amendement 296
Voorstel voor een verordening
Deel III – Artikel 14 – lid 1 – letter d
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(d) verkleinen de effecten van vistuig op
het ecosysteem en op het milieu, met name
wat de bescherming van biologisch
kwetsbare bestanden en habitats betreft.
(d) beperken de effecten van vistuig op het
ecosysteem en op het mariene milieu tot
een minimum, met name wat de
bescherming van biologisch kwetsbare
bestanden en fragiele habitats betreft, in
het bijzonder wanneer deze zijn
aangemerkt als biologisch-geografisch
kwetsbaar, zoals de onderzeese bergen
93
rond de ultraperifere gebieden, waarvan
de hulpbronnen door de lokale vloot
zouden moeten worden geëxploiteerd met
gebruik van selectief en milieuvriendelijk
vistuig.
Amendement 118
Voorstel voor een verordening
Deel III – artikel 14 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Artikel 14 bis
Voorkoming en minimalisering van
ongewenste vangsten
1. Vóór in de diverse visserijtakken de
verplichting wordt ingevoerd alle
vangsten aan te landen overeenkomstig
artikel 15, voeren de lidstaten indien
nodig, op basis van het beste
wetenschappelijke advies dat beschikbaar
is en rekening houdend met de adviezen
van de bevoegde adviesraden,
proefprojecten uit om alle realiseerbare
methoden voor de voorkoming,
minimalisering en eliminatie van
ongewenste vangsten in een visserijtak
volledig te onderzoeken. Deze
proefprojecten worden waar wenselijk
uitgevoerd door de
producentenorganisaties. De resultaten
van deze proefprojecten krijgen hun
neerslag in de
langetermijnbeheersplannen van elke
visserijtak in de vorm van bijkomende
stimulansen voor het gebruik van het
meeste selectieve vistuig en de meest
selectieve visserijmethoden die
beschikbaar zijn. De lidstaten produceren
ook een teruggooiatlas, met het niveau
van teruggooi in elk van de onder artikel
15, lid 1, vallende visserijtakken. Deze
atlas moet gebaseerd zijn op objectieve en
representatieve gegevens.
2. De Unie biedt financiële steun voor het
ontwerp en de tenuitvoerlegging van de
proefprojecten die overeenkomstig lid 1
worden uitgevoerd en voor het gebruik
94
van selectief vistuig, om de hoeveelheid
ongewenste en niet-toegelaten vangsten te
verminderen. Bij het vaststellen van
financiële steunmaatregelen wordt
bijzondere aandacht besteed aan vissers
voor wie de verplichting geldt alle
vangsten aan te landen en die actief zijn
in een visserijtak met gemengde visserij.
Amendement 119
Voorstel voor een verordening
Deel III - artikel 15
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Verplichting tot het aanlanden van alle
vangsten
Verplichting tot het aanlanden en
registreren van alle vangsten van
gevangen en gereglementeerde soorten
1. Alle vangsten van de volgende, aan
vangstbeperkingen onderworpen
visbestanden die worden gedaan tijdens
visserijactiviteiten in EU wateren of door
EU vissersvaartuigen in wateren buiten de
Unie, worden overeenkomstig het
volgende tijdspad aan boord van de
vissersvaartuigen gebracht en gehouden,
en worden geregistreerd en aangeland,
behalve wanneer zij als levend aas
worden gebruikt:
1. Alle vangsten van gevangen en
gereglementeerde soorten die worden
gedaan in de volgende visserijtakken
tijdens visserijactiviteiten in EU-wateren
of door EU-vissersvaartuigen in wateren
buiten de Unie, worden overeenkomstig
het volgende tijdspad aan boord van de
vissersvaartuigen gebracht en gehouden,
en worden geregistreerd en aangeland:
(a) uiterlijk vanaf 1 januari 2014:
(a) uiterlijk vanaf 1 januari 2014:
- makreel, haring, horsmakreel, blauwe
wijting, evervis, ansjovis, zilvervis,
sardinella's, lodde;
– kleine pelagische visserij, d.w.z. de
visserij op makreel, haring, horsmakreel,
blauwe wijting, ansjovis, zilvervis,
sardine, sprot;
- blauwvintonijn, zwaardvis, witte tonijn,
grootoogtonijn, andere zeilvis,
– grote pelagische visserij, d.w.z. de
visserij op blauwvintonijn, zwaardvis,
witte tonijn, grootoogtonijn, andere
zeilvis;
– visserij voor industriële doeleinden,
waaronder de visserij op lodde,
zandspiering en kever;
– zalm in de Oostzee;
(b) uiterlijk vanaf 1 januari 2015:
kabeljauw, heek, tong,
(b) uiterlijk vanaf 1 januari 2016:
– de volgende visserij in Uniewateren van
95
het noordelijke deel van de Atlantische
Oceaan:
de Noordzee
– de visserij op kabeljauw, schelvis,
wijting en zwarte koolvis;
– de visserij op langoustines;
– de visserij op tong en schol;
– de visserij op heek;
– de visserij op Noorse garnaal;
– andere nader te analyseren
visserijtakken;
– andere visserij in de Oostzee dan de
visserij op zalm;
Noordwestelijke wateren
– de visserij op kabeljauw, schelvis,
wijting en zwarte koolvis;
– de visserij op langoustines;
– de visserij op tong en schol;
– de visserij op heek;
– andere nader te analyseren
visserijtakken;
Zuidwestelijke wateren
– de visserij op kabeljauw, schelvis,
wijting en zwarte koolvis;
– de visserij op langoustines;
– de visserij op tong en schol;
– de visserij op heek;
– andere nader te analyseren
visserijtakken;
(c) uiterlijk vanaf 1 januari 2016: schelvis,
wijting, schartong, zeeduivel, schol, leng,
zwarte koolvis, witte koolvis, tongschar,
tarbot, griet, blauwe leng, zwarte
haarstaartvis, grenadiersvis, Atlantische
slijmkop, zwarte heilbot, torsk, roodbaars
en de mediterrane demersale bestanden.
(c) uiterlijk vanaf 1 januari 2017,
visserijtakken die niet vallen onder lid 1,
onder (a), in Unie- en niet-Uniewateren.
1 bis. Zodra de verplichting alle vangsten
aan te landen in een visserijtak is
ingevoerd, worden alle vangsten van
soorten waarvoor deze verplichting geldt
96
geregistreerd en, indien nodig,
afgetrokken van de quota van de visser,
producentenorganisatie of pool voor
collectief beheer in kwestie, met
uitzondering van de soorten die
overeenkomstig lid 1 ter mogen worden
teruggegooid in zee.
1 ter. De aanlandingsverplichting in lid 1
geldt niet voor de volgende soorten:
– soorten die worden gevangen om als
levend aas te worden gebruikt;
– soorten waarvan op basis van
wetenschappelijke informatie bekend is
dat zij een hoog overlevingspercentage
hebben, rekening houdend met de aard
van het vistuig, de visserijpraktijken en
de omstandigheden in het visserijgebied;
1 quater. Om de tenuitvoerlegging van de
verplichting alle vangsten aan te landen
te vereenvoudigen en te harmoniseren,
ongepaste verstoringen van de
visserijtakken in kwestie te voorkomen en
de hoeveelheid ongewenste vangsten te
verminderen, wordt via de in artikel 9
genoemde meerjarenplannen, specifieke
voorschriften van de Unie inzake de
tenuitvoerlegging van de
aanlandingsverplichting of andere
wetgevingshandelingen van de Unie,
waar passend het volgende vastgesteld:
(a) een lijst van niet-doelsoorten met een
lage natuurlijke abundantie die mogen
worden aangerekend op de quota van de
doelsoort van de visserijtak in kwestie
indien:
– de nationale jaarlijkse quota van deze
niet-doelsoort volledig is opgebruikt;
– de totale vangst van de niet-doelsoort
niet meer dan 3% van de totale vangst
van de doelsoort bedraagt; en
– het bestand van de niet-doelsoort
binnen veilige biologische grenzen ligt;
(b) regels inzake stimulansen om de
vangst van jonge vis te voorkomen,
inclusief hogere quota-aandelen die
moeten worden afgetrokken van de quota
97
van een visser, als jonge exemplaren
worden gevangen.
2. Voor de in lid 1 genoemde visbestanden
worden op basis van het beste
beschikbare wetenschappelijke advies
minimale
instandhoudingsreferentiegrootten
vastgesteld. Vangsten van deze bestanden
die de minimale
instandhoudingsreferentiegrootte niet
halen, mogen slechts worden verkocht om
tot vismeel of diervoeder te worden
verwerkt.
2. Op basis van wetenschappelijk advies
dat nauwkeurig, bijgewerkt en het beste
beschikbare is, worden indien nodig voor
de bescherming van jonge exemplaren
door de ontmoediging van het opzettelijk
vissen erop minimale
instandhoudingsreferentiegrootten
vastgesteld, op basis van de leeftijd en
omvang voor de eerste reproductie, voor
de in lid 1 genoemde visbestanden
waarvoor de verplichting geldt alle
vangsten aan te landen. Vangsten van
deze bestanden die de minimale
instandhoudingsreferentiegrootte niet
halen, mogen slechts worden gebruikt
voor andere doeleinden dan menselijke
consumptie, bijvoorbeeld verwerking tot
vismeel, visolie, diervoeder of aas. De
lidstaat in kwestie kan ook schenking van
deze vangsten voor welzijns- of
liefdadigheidsdoeleinden toestaan.
3. De handelsnormen voor vangsten van
vis die de vastgestelde
vangstmogelijkheden overschrijden,
worden vastgesteld overeenkomstig artikel
27 van de verordening houdende een
gemeenschappelijke marktordening voor
visserijproducten en aquacultuurproducten.
3. Voor bestanden waarvoor een
verplichting tot aanlanding van alle
vangst geldt, mogen de lidstaten gebruik
maken van een jaarlijkse
flexibiliteitsmarge van maximaal 5% van
hun toegestane aanlandingen,
onverminderd hogere
flexbiliteitspercentages die zijn
vastgesteld in specifieke wetgeving. De
handelsnormen en de handelsregels voor
vangsten van vis die de vastgestelde
vangstmogelijkheden overschrijden,
kunnen worden vastgesteld
overeenkomstig artikel 39 van de
verordening houdende een
gemeenschappelijke marktordening voor
visserijproducten en
aquacultuurproducten.
4. De lidstaten zorgen ervoor dat EUvissersvaartuigen die hun vlag voeren, zo
zijn uitgerust dat zij alle visserij- en
verwerkingsactiviteiten volledig kunnen
documenteren met het oog op het toezicht
op de naleving van de verplichting om alle
vangsten aan te landen.
4. De lidstaten zorgen ervoor dat EUvissersvaartuigen die hun vlag voeren, zo
zijn uitgerust dat zij alle visserij- en
verwerkingsactiviteiten volledig kunnen
documenteren met het oog op het toezicht
op de naleving van de verplichting om alle
vangsten aan te landen. De lidstaten
eerbiedigen hierbij het efficiëntie- en het
98
proportionaliteitsbeginsel.
5. Lid 1 is van toepassing onverminderd
internationale verplichtingen.
5. Lid 1 is van toepassing onverminderd
internationale verplichtingen.
6. De Commissie wordt gemachtigd om
overeenkomstig artikel 55 gedelegeerde
handelingen vast te stellen om de in lid 1
bedoelde maatregelen te specificeren met
het oog op de naleving van de
internationale verplichtingen van de Unie.
6. De Commissie wordt gemachtigd om
overeenkomstig artikel 55 gedelegeerde
handelingen vast te stellen om de in lid 1
bedoelde maatregelen te nemen met het
oog op de naleving van de internationale
verplichtingen van de Unie.
Amendementen 120, 264, 293 en 301
Voorstel voor een verordening
Deel III - artikel 16
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
1. De vangstmogelijkheden worden
zodanig aan de lidstaten toegewezen dat
voor iedere lidstaat de relatieve stabiliteit
van de visserijactiviteiten voor elk
visbestand of elke visserijtak gewaarborgd
is. Bij de toewijzing van nieuwe
vangstmogelijkheden wordt rekening
gehouden met de belangen van elke
lidstaat.
1. Bij de vaststelling en de toewijzing van
de vangstmogelijkheden treedt de Raad op
overeenkomstig de artikelen 2, 9, 10 en 11
van deze verordening, volgt hij een
langetermijnbenadering en volgt hij het
beste wetenschappelijk advies dat
beschikbaar is. De vangstmogelijkheden
worden zodanig onder de lidstaten
verdeeld dat voor iedere lidstaat de
relatieve stabiliteit van de
visserijactiviteiten voor elk bestand of elke
visserijtak gewaarborgd is. Bij de
toewijzing van nieuwe
vangstmogelijkheden wordt rekening
gehouden met de belangen van elke
lidstaat.
De Raad stelt de voor derde landen in
Uniewateren beschikbare
vangstmogelijkheden vast en wijst deze
mogelijkheden toe aan deze derde landen.
De toewijzing van vangstmogelijkheden
aan een lidstaat of een derde land is
afhankelijk van de naleving van de regels
van het gemeenschappelijk visserijbeleid.
1 bis. Bij de vaststelling van de jaarlijkse
quotatoewijzingen houdt de Raad ten volle
rekening met de regio's waar de
plaatselijke gemeenschappen in hoge
mate van visserij en aanverwante
activiteiten afhankelijk zijn, zoals
vastgesteld door de Raad in zijn resolutie
99
van 3 november 1976 inzake bepaalde
externe aspecten van het instellen in de
Gemeenschap, met ingang van 1 januari
1977, van een visserijzone van 200 mijl,
en in het bijzonder bijlage VII daarbij.
2. Een deel van de totale
vangstmogelijkheden mag worden
gereserveerd voor bijvangsten.
2. Een deel van de totale
vangstmogelijkheden mag worden
gereserveerd voor bijvangsten.
3. De vangstmogelijkheden moeten in
overeenstemming zijn met de
kwantificeerbare streefdoelen, termijnen en
marges zoals vastgesteld overeenkomstig
artikel 9, lid 2, en artikel 11, onder b), c) en
h).
3. De vangstmogelijkheden moeten in
overeenstemming zijn met de
kwantificeerbare streefdoelen ten aanzien
van de vangst, termijnen en marges die
zijn vastgesteld in de meerjarenplannen,
overeenkomstig artikel 9, lid 2, en artikel
11, onder b), c) en h). Indien geen
overeenkomstig meerjarenplan voor
commercieel geëxploiteerde visbestanden
in EU-wateren is vastgesteld, zorgt de
Raad ervoor dat de totaal toegestane
vangst (TAC's) uiterlijk in 2015 worden
vastgesteld op een niveau waarbij de
visbestanden zich uiterlijk in 2020 kunnen
herstellen boven een niveau dat de
maximale duurzame opbrengst kan
opleveren en waarbij alle herstelde
bestanden op dit niveau kunnen worden
behouden.
3 bis. Delegaties van het Europees
Parlement en de adviesraden zijn
aanwezig wanneer de Raad besluiten over
de vaststelling van vangstmogelijkheden
neemt.
3 ter. Wanneer het door een gebrek aan
gegevens niet mogelijk is voor bepaalde
bestanden exploitatiecijfers vast te stellen
die stroken met de maximale duurzame
opbrengst:
i) wordt de voorzorgsbenadering van het
visserijbeheer gevolgd;
ii) worden vervangingsnormen vastgesteld
op basis van de methoden zoals bedoeld in
de punten 3.1 en 3.2 van Deel B van de
bijlagen bij Besluit 2010/477/EU1, en
wordt de visserijsterfte verder beperkt
middels het voorzorgsbeginsel of, in
gevallen waarin er aanwijzingen zijn dat
de status van de bestanden bevredigend is,
100
middels stabiele trends;
iii) evalueren de Commissie en de
lidstaten de belemmeringen voor
onderzoek en voor de verwerving van
kennis, en nemen zij maatregelen om
ervoor te zorgen dat zo spoedig mogelijk
aanvullende gegevens over bestanden en
ecosystemen voorhanden zijn.
3 quater. Elke lidstaat neemt voor de
vaartuigen die zijn vlag voeren een besluit
betreffende de methode voor de toewijzing
van de voor die lidstaat bestemde
vangstmogelijkheden, overeenkomstig het
recht van de Unie. De lidstaat deelt de
toewijzingsmethode aan de Commissie
mee.
4. De lidstaten mogen, na mededeling aan
de Commissie, de aan hen toegewezen
vangstmogelijkheden geheel of gedeeltelijk
uitwisselen.
4. De lidstaten mogen, na mededeling aan
de Commissie, de aan hen toegewezen
vangstmogelijkheden geheel of gedeeltelijk
uitwisselen.
4 bis. Als de Commissie op grond van de
met toepassing van artikel 19 of artikel 23
uitgevoerde beoordeling van mening is dat
een lidstaat geen passende maatregelen
overeenkomstig titel III van deze
verordening heeft genomen, leidt dit tot
verlagingen van de door de Unie aan die
lidstaat toegekende vangstmogelijkheden
in het jaar of de jaren daarna en tot
onderbreking of opschorting van de
betalingen aan die lidstaat of tot de
toepassing van een financiële correctie op
de financiële steun van de Unie in het
kader van het gemeenschappelijk
visserijbeleid overeenkomstig artikel 50.
Dergelijke maatregelen moeten in
verhouding staan tot de aard, de omvang,
de duur en het al dan niet herhaaldelijke
karakter van de niet-naleving.
4 ter. De Commissie legt het Europees
Parlement en de Raad een jaarverslag
voor waarin wordt beoordeeld of de
huidige vangstmogelijkheden doeltreffend
zijn wat betreft herstel en instandhouding
van populaties van gevangen soorten
boven het niveau dat het in artikel 2, lid 2,
bedoelde resultaat kan opleveren.
101
____________________
1
PB L 232 van 2.9.2010, blz. 14.
Amendement 227
Voorstel voor een verordening
Deel III – Artikel 16 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Artikel 16 bis
Bij de toewijzing van de
vangstmogelijkheden die hun op grond
van artikel 16 ter beschikking staan,
hanteren de lidstaten transparante en
objectieve ecologische en sociale criteria,
bijvoorbeeld de impact van de visserij op
het milieu, de staat van dienst op het
gebied van naleving en de bijdrage tot de
lokale economie. Ook andere criteria,
bijvoorbeeld vangstniveaus uit het
verleden, mogen worden gehanteerd.
Binnen het kader van de hun toegewezen
vangstmogelijkheden zorgen de lidstaten
voor stimulansen voor vissersvaartuigen
die zijn uitgerust met selectief vistuig of
die gebruik maken van visserijtechnieken
met beperkte milieueffecten, zoals een
lager energieverbruik of een verminderde
schade aan de habitats.
Amendement 121
Voorstel voor een verordening
Deel III - artikel 17
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
1. De lidstaten kunnen worden gemachtigd
om, in op grond van de artikelen 9, 10 en
11 vastgestelde meerjarenplannen en
overeenkomstig die meerjarenplannen,
maatregelen vast te stellen waarin wordt
gespecificeerd welke
instandhoudingsmaatregelen met
betrekking tot in EU-wateren aanwezige
bestanden waarvoor zij
vangstmogelijkheden hebben gekregen,
1. Lidstaten die een visserijtak delen,
kunnen volgens de in dit artikel
uiteengezette procedures worden
gemachtigd om, in op grond van de
artikelen 9, 10 en 11 vastgestelde
meerjarenplannen en overeenkomstig die
meerjarenplannen, maatregelen vast te
stellen waarin wordt gespecificeerd welke
instandhoudingsmaatregelen met
betrekking tot in EU-wateren aanwezige
102
van toepassing zijn op de onder hun vlag
varende vaartuigen.
bestanden waarvoor zij
vangstmogelijkheden hebben gekregen,
van toepassing zijn op de onder hun vlag
varende vaartuigen.
2. De lidstaten zien erop toe dat de
overeenkomstig lid 1 vastgestelde
instandhoudingsmaatregelen:
2. De lidstaten zien erop toe dat de
overeenkomstig lid 1 vastgestelde
instandhoudingsmaatregelen:
(a) verenigbaar zijn met de in de artikelen
2 en 3 vastgestelde doelstellingen;
(a) verenigbaar zijn met de in de artikelen
2 en 3 vastgestelde doelstellingen en de in
artikel 4 genoemde beginselen van goed
bestuur;
(b) verenigbaar zijn met het
toepassingsgebied en de doelstellingen van
het meerjarenplan;
(b) verenigbaar zijn met het
toepassingsgebied en de doelstellingen van
het meerjarenplan;
(c) effectief zijn met het oog op de in het
meerjarenplan vastgestelde doelstellingen
en kwantificeerbare streefdoelen; en tevens
(c) effectief zijn met het oog op de in het
meerjarenplan vastgestelde doelstellingen
en kwantificeerbare streefdoelen, binnen
de gespecificeerde tijdsspanne; en tevens
(d) niet minder stringent zijn dan de in de
EU-wetgeving vastgestelde technische
maatregelen.
(d) niet minder stringent zijn dan de in de
EU-wetgeving vastgestelde technische
maatregelen.
2 bis. De lidstaten werken samen om te
zorgen voor de goedkeuring van onderling
verenigbare maatregelen die ervoor
zorgen dat de in de meerjarenplannen
bepaalde doelstellingen worden gehaald
en coördineren deze maatregelen met
elkaar. Hiertoe maken de lidstaten, als dit
haalbaar en wenselijk is, gebruik van
bestaande regionale structuren en
mechanismen voor institutionele
samenwerking, inclusief die in het kader
van de regionale zeeverdragen voor het
gebied of de visserijtak in kwestie.
De inspanningen die gericht zijn op
onderlinge coördinatie tussen de lidstaten
die een visserijtak delen, komen in
aanmerking voor financiering met
middelen van het Europees maritiem en
visserijfonds, overeenkomstig
Verordening (EU) nr. xx/2013
[betreffende het Europees maritiem en
visserijfonds].
2 ter. De lidstaten raadplegen de bevoegde
adviesraden en de ICES en/of het
WTECV door hun een ontwerp van de
103
maatregelen toe te zenden, vergezeld van
een toelichting. Deze ontwerpen worden
tegelijk toegezonden aan de Commissie en
de andere lidstaten die de visserijtak
delen. De lidstaten stellen alles in het
werk om in een vroege fase en op open en
transparante wijze de andere
belanghebbenden van de visserijtak in
kwestie bij de raadpleging te betrekken,
om tijdens de voorbereiding van de
geplande maatregelen de standpunten en
voorstellen van alle betrokken partijen te
leren kennen.
De lidstaten stellen samenvattingen van
de voorgestelde ontwerpen van
instandhoudingsmaatregelen ter
beschikking van het publiek.
2 quater. De lidstaten houden naar
behoren rekening met de door de
bevoegde adviesraden, de ICES en/of het
WTECV verstrekte adviezen en als de
uiteindelijk goedgekeurde maatregelen
van deze adviezen afwijken, verstrekken
zij gedetailleerde uitleg daarvoor.
2 quinquies. Als de lidstaten de
goedgekeurde maatregelen willen
wijzigen, zijn de leden 2 t/m 2 quater ook
van toepassing.
2 sexies. De Commissie stelt richtsnoeren
vast met de details van de procedure die
moet worden gevolgd voor de toepassing
van de leden 2 bis t/m 2 quater, om ervoor
te zorgen dat de goedgekeurde
maatregelen coherent zijn, op regionaal
niveau worden gecoördineerd en met de
vastgestelde meerjarenplannen stroken.
In deze richtsnoeren kunnen ook
administratieve kaders worden
geïdentificeerd of vastgesteld, bijvoorbeeld
regionale werkgroepen visserij, om de
samenwerking tussen de lidstaten in de
praktijk te organiseren, met name om de
vaststelling van de maatregelen door
iedere lidstaat te bevorderen en te
faciliteren.
2 septies. De lidstaten die een visserijtak
delen, kunnen samenwerken op het vlak
van het overeenkomen en gezamenlijk ten
104
uitvoer leggen van maatregelen in het
kader van vóór 2014 aangenomen
meerjarenplannen, overeenkomstig de
procedure zoals bedoeld in artikel 25.
2 octies. Voor visserijactiviteiten die
uitsluitend in de wateren onder de
soevereiniteit en jurisdictie van één
lidstaat plaatsvinden, richt de betrokken
lidstaat één of meerdere comités voor
gezamenlijk beheer op bestaande uit alle
relevante betrokken partijen voor
raadpleging over de te nemen
maatregelen. Indien de lidstaat
voornemens is op enigerlei wijze af te
wijken van de adviezen van het bedoelde
comité publiceert hij een beoordeling
waarin in detail de redenen hiervoor
worden aangegeven.
Amendement 122
Voorstel voor een verordening
Deel III - artikel 18
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
De lidstaten die op grond van artikel 17, lid
1, instandhoudingsmaatregelen vaststellen,
melden deze maatregelen mee aan de
Commissie, andere belanghebbende
lidstaten en de betrokken adviesraden.
De lidstaten die op grond van artikel 17, lid
1, instandhoudingsmaatregelen vaststellen,
publiceren deze maatregelen en delen ze
mee aan de Commissie, andere
belanghebbende lidstaten en de betrokken
adviesraden.
Amendement 123
Voorstel voor een verordening
Deel III - artikel 19
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
De Commissie kan te allen tijde de
verenigbaarheid en de effectiviteit van de
instandhoudingsmaatregelen die de
lidstaten op grond van artikel 17, lid 1,
hebben genomen, beoordelen.
1. De Commissie kan te allen tijde de
verenigbaarheid en de effectiviteit van de
instandhoudingsmaatregelen die de
lidstaten op grond van artikel 17 hebben
genomen, beoordelen; in elk geval
beoordeelt zij deze kwesties op zijn minst
eens in de drie jaar of zo vaak als in het
meerjarenplan in kwestie is
voorgeschreven en brengt zij daar verslag
over uit. De beoordeling is gebaseerd op
105
het beste wetenschappelijk advies dat
beschikbaar is.
Overeenkomstig Richtlijn 2007/2/EG van
het Europees Parlement en de Raad van
14 maart 2007 tot oprichting van een
infrastructuur voor ruimtelijke informatie
in de Gemeenschap (Inspire)1 verlenen de
lidstaten de Commissie toegang en
gebruikersrechten met betrekking tot het
materiaal dat is voorbereid en de gegevens
die zijn gebruikt in verband met de
opstelling en uitvoering van de nationale
instandhoudingsmaatregelen krachtens
artikel 17, zodat zij haar taak met
betrekking tot de uitvoering van het
gemeenschappelijk visserijbeleid kan
uitvoeren.
Wat de toegang tot milieu-informatie
betreft, zijn Richtlijn 2003/4/EG2,
Verordening (EG) nr. 1049/20013 en
Verordening (EG) nr. 1367/20064 van
toepassing.
1
PB L 108 van 25.4.2007, blz. 1.
2
PB L 41 van 14.2.2003, blz. 26.
3
PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.
4
PB L 264 van 25.9.2006, blz. 13.
Amendement 124
Voorstel voor een verordening
Deel III – artikel 19 – lid 1 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
1 bis. De Commissie publiceert de
overeenkomstig dit artikel opgestelde
beoordelingen en maakt deze informatie
openbaar toegankelijk door de plaatsing
ervan op passende websites of door de
terbeschikkingstelling van een
rechtstreekse hyperlink. Wat betreft de
toegang tot milieu-informatie zijn de
Verordeningen (EG) nr. 1049/2001 en nr.
1367/2006 van toepassing.
106
Amendement 125
Voorstel voor een verordening
Deel III - artikel 20
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
1. De Commissie wordt gemachtigd om
overeenkomstig artikel 55 gedelegeerde
handelingen vast te stellen om de
instandhoudingsmaatregelen voor onder
een meerjarenplan vallende visserijtakken
te specificeren, indien een lidstaat die
gemachtigd is om overeenkomstig artikel
17 maatregelen vast te stellen, deze
maatregelen niet uiterlijk drie maanden na
de inwerkingtreding van het meerjarenplan
aan de Commissie heeft meegedeeld.
1. De Commissie wordt gemachtigd om
overeenkomstig artikel 55 gedelegeerde
handelingen vast te stellen om de
instandhoudingsmaatregelen voor onder
een meerjarenplan vallende visserijtakken
te specificeren, indien een lidstaat die
gemachtigd is om overeenkomstig artikel
17 maatregelen vast te stellen, deze
maatregelen niet binnen de termijn waarin
in het meerjarenplan is voorzien of, bij
gebrek hieraan, uiterlijk zes maanden na
de inwerkingtreding van het meerjarenplan
aan de Commissie heeft meegedeeld.
2. De Commissie wordt gemachtigd om
overeenkomstig artikel 55 gedelegeerde
handelingen vast te stellen om
instandhoudingsmaatregelen voor onder
een meerjarenplan vallende visserijtakken
te specificeren, indien:
2. Indien de Commissie van oordeel is dat:
(a) op basis van een overeenkomstig artikel
19 verrichte beoordeling wordt geoordeeld
dat de maatregelen van een lidstaat niet
verenigbaar zijn met de doelstellingen van
het meerjarenplan, of
(a) op basis van een overeenkomstig artikel
19 verrichte beoordeling de maatregelen
van een lidstaat niet verenigbaar zijn met
de doelstellingen van het meerjarenplan, of
(b) op basis van een overeenkomstig artikel
19 verrichte beoordeling wordt geoordeeld
dat de maatregelen van een lidstaat niet
effectief zijn met het oog op de in het
meerjarenplan vastgestelde doelstellingen
of kwantificeerbare streefdoelen, of
(b) op basis van een overeenkomstig artikel
19 verrichte beoordeling de maatregelen
van een lidstaat niet effectief zijn met het
oog op de in het meerjarenplan
vastgestelde doelstellingen of
kwantificeerbare streefdoelen, of
(c) in artikel 11, onder i), bedoelde
vrijwaringsmaatregelen in werking treden.
(c) in artikel 11, onder i), bedoelde
vrijwaringsmaatregelen in werking treden;
brengt zij de betrokken lidstaat daarvan
op de hoogte, met uiteenzetting van
redenen.
2 bis. Wanneer de Commissie een advies
levert in overeenstemming met lid 2,
beschikken de lidstaten over drie
maanden om hun maatregelen aan te
107
passen om ze af te stemmen op de
doelstellingen van het meerjarenplan en
om te zorgen voor de verwezenlijking
ervan.
2 ter. Indien een lidstaat zijn maatregelen
niet wijzigt in overeenstemming met lid 2
bis, wordt de Commissie gemachtigd om
overeenkomstig artikel 55 gedelegeerde
handelingen vast te stellen om de
instandhoudingsmaatregelen voor onder
een meerjarenplan vallende visserijtakken
te specificeren.
3. De door de Commissie vastgestelde
instandhoudingsmaatregelen moeten
ervoor zorgen dat de in het meerjarenplan
opgenomen doelstellingen en streefdoelen
worden verwezenlijkt. Zodra de
Commissie de gedelegeerde handeling
vaststelt, zijn de maatregelen van de
betrokken lidstaat niet langer van kracht.
3. De door de Commissie vastgestelde
instandhoudingsmaatregelen moeten
ervoor zorgen dat de in het meerjarenplan
opgenomen doelstellingen en streefdoelen
worden verwezenlijkt. Zodra de
Commissie de gedelegeerde handeling
vaststelt, zijn de maatregelen van de
betrokken lidstaat niet langer van kracht.
3 bis. Voordat ze gedelegeerde
handelingen vaststelt zoals bedoeld in dit
artikel, raadpleegt de Commissie de
bevoegde adviesraden en de ICES en/of
het WTECV over een ontwerp van de
maatregelen, dat vergezeld gaat van een
toelichting.
Amendement 126
Voorstel voor een verordening
Deel III - artikel 21
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
De lidstaten kunnen worden gemachtigd
om, in een op grond van artikel 14
vastgesteld raamwerk van technische
maatregelen en overeenkomstig dat
raamwerk, maatregelen vast te stellen
waarin wordt gespecificeerd welke
technische maatregelen met betrekking tot
in hun wateren aanwezige bestanden
waarvoor zij vangstmogelijkheden hebben
gekregen, van toepassing zijn op de onder
hun vlag varende vaartuigen. De lidstaten
zien erop toe dat deze technische
1. De lidstaten worden gemachtigd om, in
een op grond van artikel 14 vastgesteld
raamwerk van technische maatregelen en
overeenkomstig dat raamwerk,
maatregelen vast te stellen waarin wordt
gespecificeerd welke technische
maatregelen met betrekking tot in EUwateren aanwezige bestanden waarvoor zij
vangstmogelijkheden hebben gekregen,
van toepassing zijn op de onder hun vlag
varende vaartuigen. De lidstaten zien erop
toe dat deze technische maatregelen:
108
maatregelen:
(a) verenigbaar zijn met de in de artikelen
2 en 3 vastgestelde doelstellingen;
(a) verenigbaar zijn met de in de artikelen
2 en 3 vastgestelde doelstellingen;
(b) verenigbaar zijn met de doelstellingen
van overeenkomstig artikel 14 vastgestelde
maatregelen;
(b) verenigbaar zijn met de doelstellingen
van overeenkomstig artikel 14 vastgestelde
maatregelen;
(c) effectief zijn met het oog op de
doelstellingen die zijn vastgesteld in
overeenkomstig artikel 14 vastgestelde
maatregelen; en tevens
(c) effectief zijn met het oog op de
doelstellingen die zijn vastgesteld in
overeenkomstig artikel 14 vastgestelde
maatregelen; en tevens
(d) niet minder stringent zijn dan de in de
EU-wetgeving vastgestelde technische
maatregelen.
(d) niet in strijd zijn met en niet minder
stringent zijn dan de in de EU-wetgeving
vastgestelde technische maatregelen.
1 bis. De lidstaten werken samen om te
zorgen voor de goedkeuring van onderling
verenigbare maatregelen voor het behalen
van de in het raamwerk van technische
maatregelen bepaalde doelstellingen, en
coördineren deze maatregelen met elkaar.
Hiertoe maken de lidstaten, als dit
haalbaar en wenselijk is, gebruik van
bestaande regionale structuren en
mechanismen voor institutionele
samenwerking, inclusief die in het kader
van de regionale zeeverdragen voor het
gebied of de visserijtak in kwestie.
1 ter. De lidstaten raadplegen de bevoegde
adviesraden en de ICES en/of het
WTECV over een ontwerp van de
maatregelen, dat vergezeld gaat van een
toelichting. Deze ontwerpen worden
tegelijk toegezonden aan de Commissie en
de andere lidstaten die de visserijtak
delen. De lidstaten stellen alles in het
werk om in een vroege fase en op open en
transparante wijze de andere
belanghebbenden van de visserijtak in
kwestie bij de raadpleging te betrekken,
om tijdens de voorbereiding van de
geplande maatregelen de standpunten en
voorstellen van alle betrokken partijen te
leren kennen.
1 quater. De lidstaten houden naar
behoren rekening met de door de
bevoegde adviesraden en de ICES en/of
het WTECV verstrekte adviezen en als de
uiteindelijk goedgekeurde maatregelen
109
van deze adviezen afwijken, verstrekken
zij gedetailleerde uitleg over de redenen
hiervoor.
1 quinquies. Als de lidstaten de
goedgekeurde maatregelen willen
wijzigen, zijn de leden 1 bis t/m 1 quater
ook van toepassing.
1 sexies. De Commissie stelt richtsnoeren
vast met de details van de procedure die
moet worden gevolgd voor de toepassing
van de leden 1 bis t/m 1 quater, om ervoor
te zorgen dat de goedgekeurde
maatregelen coherent zijn, op regionaal
niveau worden gecoördineerd en met het
vastgestelde raamwerk van technische
maatregelen stroken. In deze richtsnoeren
kunnen ook administratieve kaders
worden geïdentificeerd of vastgesteld,
bijvoorbeeld regionale werkgroepen
visserij, om de samenwerking tussen de
lidstaten in de praktijk te organiseren, met
name om de vaststelling van de
maatregelen door iedere lidstaat te
bevorderen en te faciliteren.
Amendement 127
Voorstel voor een verordening
Deel III - artikel 22
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
De lidstaten die op grond van artikel 21
technische maatregelen vaststellen, delen
deze maatregelen mee aan de Commissie,
andere belanghebbende lidstaten en de
betrokken adviesraden.
De lidstaten die op grond van artikel 21
technische maatregelen vaststellen,
publiceren deze maatregelen en delen ze
mee aan de Commissie, andere
belanghebbende lidstaten en de betrokken
adviesraden.
Amendement 128
Voorstel voor een verordening
Deel III - artikel 23
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
De Commissie kan te allen tijde de
verenigbaarheid en de effectiviteit van de
technische maatregelen die de lidstaten op
1. De Commissie kan te allen tijde de
verenigbaarheid en de effectiviteit van de
technische maatregelen die de lidstaten op
110
grond van artikel 21 hebben vastgesteld,
beoordelen.
grond van artikel 21 hebben vastgesteld,
beoordelen; in elk geval beoordeelt zij
deze maatregelen op zijn minst eens in de
drie jaar of zo vaak als in het raamwerk
van technische maatregelen in kwestie is
voorgeschreven en brengt zij daar verslag
over uit.
1 bis. Overeenkomstig Richtlijn
2007/2/EG verlenen de lidstaten de
Commissie toegang en gebruikersrechten
met betrekking tot het materiaal dat is
voorbereid en de gegevens die zijn
gebruikt in verband met de opstelling en
uitvoering van de technische maatregelen
krachtens artikel 21, zodat zij haar taak
met betrekking tot de uitvoering van het
gemeenschappelijk visserijbeleid kan
uitvoeren.
Wat de toegang tot milieu-informatie
betreft, zijn Richtlijn 2003/4/EG,
Verordening (EG) nr. 1049/2001 en
Verordening (EG) nr. 1367/2006 van
toepassing.
Amendement 129
Voorstel voor een verordening
Deel III – artikel 23 – lid 1 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
1 ter. De Commissie publiceert de
overeenkomstig dit artikel opgestelde
beoordelingen en maakt deze informatie
openbaar toegankelijk door de plaatsing
ervan op passende websites of door de
terbeschikkingstelling van een
rechtstreekse hyperlink. Wat betreft de
toegang tot milieu-informatie zijn de
Verordeningen (EG) nr. 1049/2001 en nr.
1367/2006 van toepassing.
111
Amendement 130
Voorstel voor een verordening
Deel III - artikel 24
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
1. De Commissie wordt gemachtigd om
overeenkomstig artikel 55 gedelegeerde
handelingen vast te stellen om de
technische maatregelen die onder een
raamwerk van technische maatregelen
vallen, te specificeren, indien de lidstaat
die gemachtigd is om overeenkomstig
artikel 21 maatregelen vast te stellen, deze
maatregelen niet uiterlijk drie maanden na
de inwerkingtreding van het raamwerk van
technische maatregelen aan de Commissie
heeft meegedeeld.
1. De Commissie wordt gemachtigd om
overeenkomstig artikel 55 gedelegeerde
handelingen vast te stellen om de
technische maatregelen die onder een
raamwerk van technische maatregelen
vallen, te specificeren, indien de lidstaat
die gemachtigd is om overeenkomstig
artikel 21 maatregelen vast te stellen, deze
maatregelen niet binnen de in het kader
voor technische maatregelen vastgestelde
periode, of, als dit niet mogelijk is,
uiterlijk zes maanden na de
inwerkingtreding van het raamwerk van
technische maatregelen aan de Commissie
heeft meegedeeld.
2. De Commissie wordt gemachtigd om
overeenkomstig artikel 55 gedelegeerde
handelingen vast te stellen om technische
maatregelen te specificeren, indien op
basis van een overeenkomstig artikel 23
verrichte beoordeling wordt geoordeeld
dat de maatregelen van de lidstaat:
2. Indien de Commissie van oordeel is dat
de maatregelen van de lidstaat:
(a) niet verenigbaar zijn met de in het
raamwerk van technische maatregelen
vastgestelde doelstellingen, of
(a) niet verenigbaar zijn met de in het
raamwerk van technische maatregelen
vastgestelde doelstellingen, of
(b) niet effectief zijn met het oog op de in
het raamwerk van technische maatregelen
vastgestelde doelstellingen.
(b) niet effectief zijn met het oog op de in
het raamwerk van technische maatregelen
vastgestelde doelstellingen:
brengt zij de betrokken lidstaat daarvan
op de hoogte, met uiteenzetting van
redenen.
2 bis. Wanneer de Commissie een advies
levert in overeenstemming met lid 2,
beschikken de lidstaten over drie
maanden om hun maatregelen aan te
passen om ze af te stemmen op de
doelstellingen van het raamwerk voor
technische maatregelen en om te zorgen
voor de verwezenlijking ervan.
2 ter. Indien een lidstaat haar
112
maatregelen niet wijzigt in
overeenstemming met lid 2 bis, wordt de
Commissie gemachtigd om
overeenkomstig artikel 55 gedelegeerde
handelingen vast te stellen om de onder
het raamwerk voor technische
maatregelen vallende technische
maatregelen te specificeren.
3. De door de Commissie vastgestelde
technische maatregelen moeten ervoor
zorgen dat de in het raamwerk van
technische maatregelen opgenomen
doelstellingen worden verwezenlijkt. Zodra
de Commissie de gedelegeerde handeling
vaststelt, zijn de maatregelen van de
betrokken lidstaat niet langer van kracht.
3. De door de Commissie vastgestelde
technische maatregelen moeten ervoor
zorgen dat de in het raamwerk van
technische maatregelen opgenomen
doelstellingen worden verwezenlijkt. Zodra
de Commissie de gedelegeerde handeling
vaststelt, zijn de maatregelen van de
betrokken lidstaat niet langer van kracht.
3 bis. Voordat ze gedelegeerde
handelingen vaststelt zoals bedoeld in dit
artikel, raadpleegt de Commissie de
bevoegde adviesraden en de ICES en/of
het WTECV over een ontwerp van de
maatregelen, dat vergezeld gaat van een
toelichting.
Amendement 131
Voorstel voor een verordening
Deel III – artikel 25 – alinea 1 – letter a
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(a) uitsluitend van toepassing zijn op
vissersvaartuigen die de vlag van de
betrokken lidstaat voeren, of, in het geval
van visserijactiviteiten die niet door een
vissersvaartuig worden verricht, op
personen die op het grondgebied van de
betrokken lidstaat zijn gevestigd;
(a) van toepassing zijn op alle vaartuigen
die actief zijn met betrekking tot in hun
wateren aanwezige bestanden waarvoor
zij vangstmogelijkheden hebben gekregen;
Amendement 132
Voorstel voor een verordening
Deel III – artikel 25 – lid 1 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
1 bis. Met het oog op controle brengen de
lidstaten de andere betrokken lidstaten op
de hoogte van in overeenstemming met lid
113
1 aangenomen bepalingen.
Amendement 133
Voorstel voor een verordening
Deel III – artikel 25 – lid 1 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
1 ter. De lidstaten maken de informatie
over de maatregelen die overeenkomstig
dit artikel zijn vastgesteld, openbaar.
Amendement 134
Voorstel voor een verordening
Deel III – artikel 26 – lid 1
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
1. Een lidstaat kan met betrekking tot de
zone van 12 zeemijl gerekend vanaf zijn
basislijnen niet-discriminerende
maatregelen nemen om visbestanden in
stand te houden en te beheren en om het
effect van visserij op de instandhouding
van mariene ecosystemen tot een
minimum te beperken, op voorwaarde dat
de Unie geen specifiek voor die zone
bestemde instandhoudings- en
beheersmaatregelen heeft vastgesteld. De
maatregelen van de lidstaat zijn
verenigbaar met de in de artikelen 2 en 3
vastgestelde doelstellingen en mogen niet
minder stringent zijn dan de in de EUwetgeving vastgestelde maatregelen.
1. Een lidstaat kan met betrekking tot de
zone van 12 zeemijl gerekend vanaf zijn
basislijnen niet-discriminerende
maatregelen nemen om visbestanden in
stand te houden en te beheren, om
doelstellingen voor andere levende
aquatische hulpbronnen te behalen en om
de staat van instandhouding van mariene
ecosystemen te handhaven of te
verbeteren, op voorwaarde dat de Unie
geen specifiek voor die zone bestemde of
specifiek voor het door de lidstaat in
kwestie geïdentificeerde probleem
bedoelde instandhoudings- en
beheersmaatregelen heeft vastgesteld. De
maatregelen van de lidstaat zijn
verenigbaar met de in de artikelen 2 en 3
vastgestelde doelstellingen en mogen niet
minder stringent zijn dan de in de EUwetgeving vastgestelde maatregelen.
Amendement 135
Voorstel voor een verordening
Deel III – artikel 26 – lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
2. Indien door een lidstaat vast te stellen
instandhoudings- en beheersmaatregelen
2. Indien door een lidstaat vast te stellen
instandhoudings- en beheersmaatregelen
114
mogelijk gevolgen hebben voor
vissersvaartuigen van andere lidstaten,
worden dergelijke maatregelen pas
vastgesteld nadat met de Commissie, de
betrokken lidstaten en de betrokken
adviesraden overleg is gepleegd over een
ontwerp van de maatregelen, vergezeld van
een toelichting.
mogelijk gevolgen hebben voor
vissersvaartuigen van andere lidstaten,
worden dergelijke maatregelen pas
vastgesteld nadat de Commissie, de
betrokken lidstaten en de betrokken
adviesraden in kennis zijn gesteld van een
ontwerp van de maatregelen, vergezeld van
een toelichting waaruit ook blijkt dat deze
maatregelen niet discriminerend zijn.
Amendement 136
Voorstel voor een verordening
Deel III – artikel 26 – lid 2 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
2 bis. De lidstaten maken de informatie
over de maatregelen die overeenkomstig
dit artikel zijn vastgesteld, openbaar.
Amendement 137
Voorstel voor een verordening
Deel IV
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Deel IV schrappen
Amendementen 138 en 241
Voorstel voor een verordening
Deel V – artikel 34
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
1. De lidstaten voeren maatregelen in om
de vangstcapaciteit van hun vloten aan te
passen teneinde een doeltreffend
evenwicht tussen die vangstcapaciteit en
hun vangstmogelijkheden te
bewerkstelligen.
1. Als dit nodig is, voeren de lidstaten
maatregelen in om de vangstcapaciteit van
hun vloten aan te passen teneinde een
stabiel en duurzaam evenwicht tussen hun
vangstcapaciteit en hun
vangstmogelijkheden te bewerkstelligen,
overeenkomstig de algemene
doelstellingen in artikel 2.
1 bis. Om de doelstelling in lid 1 te halen
voeren de lidstaten tegen ...* jaarlijkse
capaciteitsbeoordelingen uit, waarvan zij
de resultaten jaarlijks uiterlijk 30 mei
115
toezenden aan de Commissie. De
capaciteitsbeoordelingen omvatten een
analyse van de totale vlootcapaciteit per
visserijtak en vlootsegment op het moment
van de beoordeling en de effecten ervan
op de bestanden en het ruimere mariene
ecosysteem. Zij omvatten ook een analyse
van de langetermijnrendabiliteit van de
vloot. Om ervoor zorgen dat in alle
lidstaten een gemeenschappelijke aanpak
van deze beoordelingen wordt gevolgd,
worden de beoordelingen uitgevoerd
overeenkomstig de richtsnoeren van de
Commissie voor een verbeterde analyse
van het evenwicht tussen vlootcapaciteit
en vangstmogelijkheden en wordt bij de
beoordelingen rekening gehouden met de
rendabiliteit van de vloot. De
beoordelingen worden openbaar gemaakt.
1 ter. Als de beoordeling wijst op een
verschil tussen hun visserijcapaciteit en
hun vangstmogelijkheden, stellen de
lidstaten binnen een jaar een gedetailleerd
programma vast, met inbegrip van een
bindend tijdschema, voor elke nodige
aanpassing van de vangstcapaciteit van
hun vloten, wat aantal vaartuigen en
vaartuigkenmerken betreft, teneinde een
stabiel en duurzaam evenwicht tussen hun
vangstcapaciteit en hun
vangstmogelijkheden te bewerkstelligen.
Zij zenden dit programma toe aan de
Commissie, het Europees Parlement en de
andere lidstaten.
1 quater. Als deze beoordeling niet wordt
toegezonden, als een lidstaat verplicht
wordt een programma vast te stellen om
de capaciteit te verminderen en dit niet
doet of als de lidstaat een dergelijk
programma niet uitvoert, leidt dit tot de
opschorting van de financiële steun van
de Unie in het kader van het
gemeenschappelijk visserijbeleid aan de
lidstaat in kwestie.
In laatste instantie en alleen als een van
deze stappen twee jaar of meer vertraging
oploopt, kan de Commissie de
vangstmogelijkheden van de
116
vlootsegmenten in kwestie opschorten.
2. Onttrekkingen aan de vloot met
overheidssteun in het kader van het
Europees Visserijfonds voor de
programmeringsperiode 2007 – 2013
worden niet toegestaan, tenzij deze worden
voorafgegaan door het intrekken van de
visvergunning en de vismachtigingen.
2. Onttrekkingen aan de vloot met
overheidssteun in het kader van het
Europees Visserijfonds voor de
programmeringsperiode 2007 – 2013
worden niet toegestaan, tenzij deze worden
voorafgegaan door het intrekken van de
visvergunning en de vismachtigingen.
3. De vangstcapaciteit van de
vissersvaartuigen die met overheidssteun
aan de vloot zijn onttrokken, wordt niet
vervangen.
3. De vangstcapaciteit van de
vissersvaartuigen die met overheidssteun
aan de vloot zijn onttrokken, wordt niet
vervangen.
4. De lidstaten zien erop toe dat de
vangstcapaciteit van hun vloot met ingang
van 1 januari 2013 nooit groter is dan de
vangstcapaciteitsmaxima die
overeenkomstig artikel 35 zijn vastgesteld.
4. De lidstaten zien erop toe dat de
vangstcapaciteit van hun vloot met ingang
van 1 januari 2013 nooit groter is dan de
vangstcapaciteitsmaxima die
overeenkomstig artikel 35 zijn vastgesteld.
4 bis. De vaartuigen van de Unie moeten
beschikken over een geldig
motorcertificaat dat is afgegeven
overeenkomstig Verordening (EG) nr.
1224/2009 van de Raad, om een
visvergunning of -machtiging te krijgen.
Amendement 139
Voorstel voor een verordening
Deel V – artikel 34 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Artikel 34 bis
Regeling voor
toevoegingen/onttrekkingen
Toevoegingen en onttrekkingen aan hun
vloot worden door de lidstaten zo beheerd
dat de toevoeging aan de vloot van nieuwe
capaciteit zonder overheidssteun wordt
gecompenseerd door de voorafgaande
onttrekking zonder overheidssteun van
ten minste dezelfde hoeveelheid capaciteit.
117
Amendement 140
Voorstel voor een verordening
Deel V – artikel 35
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
1. Voor de vloot van elke lidstaat geldt een
in bijlage II vastgesteld
vangstcapaciteitsmaximum.
1. Voor de vloot van elke lidstaat geldt
strikt een in bijlage II vastgesteld
vangstcapaciteitsmaximum.
2. De lidstaten mogen de Commissie
vragen om vissersvaartuigen die onder
een overeenkomstig artikel 27 vastgesteld
systeem van overdraagbare
visserijconcessies vallen, uit te sluiten van
de in lid 1 bedoelde
vangstcapaciteitsmaxima. In dat geval
worden de betrokken
vangstcapaciteitsmaxima herberekend
teneinde rekening te houden met de
vissersvaartuigen die niet onder een
systeem van overdraagbare
visserijconcessies vallen.
2. Uiterlijk 30 december ...* dient de
Commissie bij het Europees Parlement en
de Raad een voorstel in tot wijziging van
bijlage II bij deze verordening en
Verordening (EEG) nr. 2930/86 van de
Raad, om capaciteit te definiëren aan de
hand van elke meetbare parameter van
het vaartuig die zijn vangstcapaciteit kan
beïnvloeden.
Bij deze nieuwe definitie wordt rekening
gehouden met sociale en economische
criteria, alsmede met de door de lidstaten
verrichte controle-inspanningen. In het
voorstel wordt de vlootcapaciteit van elke
lidstaat uitgesplitst per vlootsegment,
inclusief een specifiek onderdeel voor
vaartuigen die opereren in de
ultraperifere gebieden en voor vaartuigen
die uitsluitend opereren buiten de wateren
van de Unie.
3. De Commissie wordt gemachtigd om
overeenkomstig artikel 55 gedelegeerde
handelingen vast te stellen met betrekking
tot de herberekening van de in de leden 1
en 2 bedoelde vangstcapaciteitsmaxima.
______________
* PB: Gelieve één jaar na de
inwerkingtreding van deze verordening in
te voegen.
118
Amendement 141
Voorstel voor een verordening
Deel V – artikel 36
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
1. De lidstaten registreren met betrekking
tot de EU-vissersvaartuigen die hun vlag
voeren, de gegevens inzake kenmerken en
activiteit die nodig zijn voor het beheer van
de overeenkomstig deze verordening
vastgestelde maatregelen.
1. De lidstaten registreren met betrekking
tot de EU-vissersvaartuigen die hun vlag
voeren, de gegevens inzake het
eigenaarschap, de kenmerken van de
vaartuigen en het vistuig en de activiteit
die nodig zijn voor het beheer van de
overeenkomstig deze verordening
vastgestelde maatregelen en publiceren
deze informatie, waarbij zij de
persoonsgegevens voldoende beschermen.
2. De lidstaten stellen de in lid 1 bedoelde
gegevens ter beschikking van de
Commissie.
2. De lidstaten dienen de in lid 1 bedoelde
gegevens in bij de Commissie.
3. De Commissie zet een register over de
vissersvloot van de Unie op dat de
informatie bevat die zij op grond van lid 2
ontvangt.
3. De Commissie zet een register over de
vissersvloot van de Unie op dat de
informatie bevat die zij op grond van lid 2
ontvangt.
4. De in het register over de vissersvloot
van de Unie opgenomen gegevens worden
ter beschikking van alle lidstaten gesteld.
De Commissie wordt gemachtigd om
overeenkomstig artikel 55 gedelegeerde
handelingen vast te stellen met betrekking
tot de omschrijving van de in lid 1
bedoelde gegevens.
4. De in het register over de vissersvloot
van de Unie opgenomen gegevens worden
ter beschikking van alle lidstaten en van
het Europees Parlement gesteld. De
Commissie wordt gemachtigd om
overeenkomstig artikel 55 gedelegeerde
handelingen vast te stellen met betrekking
tot de omschrijving van de in lid 1
bedoelde gegevens.
5. De Commissie stelt technische
werkingsvoorschriften vast voor de
transmissie van de in de leden 2, 3 en 4
bedoelde gegevens. Deze
uitvoeringshandelingen worden vastgesteld
overeenkomstig de in artikel 56 bedoelde
onderzoeksprocedure.
5. De Commissie stelt
uitvoeringshandelingen vast ter bepaling
van technische werkingsvoorschriften voor
de transmissie van de in de leden 2, 3 en 4
bedoelde gegevens. Deze
uitvoeringshandelingen worden vastgesteld
overeenkomstig de in artikel 56, lid 2,
bedoelde onderzoeksprocedure.
119
Amendement 142
Voorstel voor een verordening
Deel VI - artikel 37 – lid 1 – inleidende formule
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
1. De lidstaten verzamelen de biologische,
technische, milieugerelateerde en
sociaaleconomische gegevens die nodig
zijn voor een ecosysteemgericht
visserijbeheer, beheren deze gegevens en
stellen deze ter beschikking van de
eindgebruikers van wetenschappelijke
gegevens, inclusief door de Commissie
aangewezen organen. Deze gegevens
dienen met name voor de beoordeling van:
1. De bescherming, het beheer en de
exploitatie van de mariene biologische
hulpbronnen moeten gebaseerd zijn op de
beste informatie die beschikbaar is
Hiertoe verzamelen de lidstaten de
biologische, technische, milieugerelateerde
en sociaaleconomische gegevens die nodig
zijn voor een ecosysteemgericht
visserijbeheer, beheren deze gegevens en
stellen deze ter beschikking van de
eindgebruikers van wetenschappelijke
gegevens, inclusief door de Commissie
aangewezen organen. De Unie voorziet in
voldoende financiële middelen, via het
Europees maritiem en visserijfonds, om
deze gegevens te verzamelen. De gegevens
dienen met name voor de beoordeling van:
Amendement 143
Voorstel voor een verordening
Deel VI - artikel 37 – lid 1 – letter a
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(a) de toestand van de geëxploiteerde
mariene biologische hulpbronnen,
(a) de actuele toestand van de
geëxploiteerde mariene biologische
hulpbronnen,
Amendement 224
Voorstel voor een verordening
Deel VI – Artikel 37 – lid 1 – letter b
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(b) het niveau van bevissing en de impact
van visserijactiviteiten op de mariene
biologische hulpbronnen en op de mariene
ecosystemen, en
(b) het niveau van bevissing, waarbij een
duidelijk onderscheid moet worden
gemaakt tussen industriële en nietindustriële visserij, en de impact van
visserijactiviteiten op de mariene
biologische hulpbronnen en op de mariene
ecosystemen, en
120
Amendement 144
Voorstel voor een verordening
Deel VI - artikel 37 – lid 1 – letter c
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(c) de sociaal-economische prestatie van de
visserij-, de aquacultuur- en de
verwerkingssector in de EU-wateren en
daarbuiten.
(c) de actuele sociaal-economische
prestatie van de visserij-, de aquacultuuren de verwerkingssector in de EU-wateren
en daarbuiten.
Amendement 145
Voorstel voor een verordening
Deel VI - artikel 37 – lid 2 – letter a
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(d) zorgen ervoor dat de verzamelde
gegevens accuraat en betrouwbaar zijn;
(a) zorgen ervoor dat de gegevens tijdig
worden verzameld en accuraat,
betrouwbaar en volledig zijn en in alle
lidstaten op geharmoniseerde wijze
worden verzameld;
Amendement 146
Voorstel voor een verordening
Deel VI - artikel 37 – lid 2 – letter a bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(a bis) zorgen ervoor dat bij de
verzameling van wetenschappelijke
gegevens en het kiezen van een
methodologie rekening wordt gehouden
met factoren als verzuring en de
temperatuur van het zeewater, met andere
woorden dat de gegevens het hele jaar
door en in verschillende regio's worden
verzameld;
Amendement 147
Voorstel voor een verordening
Deel VI - artikel 37 – lid 2 – letter b
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(b) stellen coördinatiemechanismen in om
(e) voorkomen dat de gegevens die voor
121
verschillende doeleinden worden
verzameld, elkaar overlappen;
te voorkomen dat de gegevens die voor
verschillende doeleinden worden
verzameld, elkaar overlappen;
Amendement 148
Voorstel voor een verordening
Deel VI - artikel 37 – lid 2 – letter c
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(f) zien erop toe dat de verzamelde
gegevens veilig worden opgeslagen en dat
de bescherming en de vertrouwelijkheid
van deze gegevens, in voorkomend geval,
adequaat worden gewaarborgd;
(c) zien erop toe dat de verzamelde
gegevens veilig worden opgeslagen en dat
zij voor het publiek toegankelijk zijn,
behalve in uitzonderlijke gevallen waarin
adequate bescherming en
vertrouwelijkheid nodig is en de redenen
van dergelijke beperkte toegang worden
meegedeeld;
Amendement 149
Voorstel voor een verordening
Deel VI - artikel 37 – lid 2 – letter d
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(g) zorgen ervoor dat nationale databanken
en systemen die gebruikt worden voor de
verwerking van de verzamelde gegevens,
toegankelijk zijn voor de Commissie of de
door haar aangewezen organen, zodat door
de Commissie of door de door haar
aangewezen organen kan worden
geverifieerd of de gegevens bestaan, en zo
ja, of de kwaliteit ervan toereikend is.
(d) zorgen ervoor dat alle nationale
databanken en systemen die gebruikt
worden voor de verwerking van de
verzamelde gegevens, toegankelijk zijn
voor de Commissie of de door haar
aangewezen organen, zodat door de
Commissie of door de door haar
aangewezen organen kan worden
geverifieerd of de gegevens bestaan, en zo
ja, of de kwaliteit ervan toereikend is.
Amendement 150
Voorstel voor een verordening
Deel VI - artikel 37 – lid 2 – letter d bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(d bis) stellen de belanghebbenden de
gegevens ter beschikking die hun
aangaan en de respectieve methoden
volgens welke deze zijn verkregen,
rekening houdend met de aanvullende
122
gegevens die door de belanghebbenden
kunnen worden verstrekt.
Amendement 151
Voorstel voor een verordening
Deel VI - artikel 37 – lid 2 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
2 bis. De lidstaten dienen jaarlijks bij de
Commissie een beknopt verslag in met een
lijst van de visserijtakken waarvoor
gegevens moeten worden verzameld,
waarbij zij voor elk geval en elke categorie
opgeven of de verplichting is nagekomen.
Het beknopte verslag is openbaar.
Amendement 152
Voorstel voor een verordening
Deel VI - artikel 37 – lid 3
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
3. De lidstaten zorgen voor de nationale
coördinatie van de verzameling en het
beheer van de voor het visserijbeheer
bestemde wetenschappelijke gegevens.
Hiertoe wijzen zij een nationale
correspondent aan en organiseren zij
jaarlijks een nationale
coördinatievergadering. De Commissie
wordt op de hoogte gebracht van de
nationale coördinatieactiviteiten en wordt
uitgenodigd voor de
coördinatievergaderingen.
3. De lidstaten zorgen voor de nationale
coördinatie van de verzameling en het
beheer van de voor het visserijbeheer
bestemde wetenschappelijke, waaronder
sociaal-economische, gegevens. Hiertoe
wijzen zij een nationale correspondent aan
en organiseren zij jaarlijks een nationale
coördinatievergadering. De Commissie en
het Europees Parlement worden op de
hoogte gebracht van de nationale
coördinatieactiviteiten en worden
uitgenodigd voor de
coördinatievergaderingen.
Amendement 153
Voorstel voor een verordening
Deel VI - artikel 37 – lid 4
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
4. De lidstaten coördineren hun nationale
activiteiten op het gebied van
gegevensverzameling met andere lidstaten
in dezelfde regio en stellen alles in het
4. De lidstaten coördineren in nauwe
samenwerking met de Commissie hun
nationale activiteiten op het gebied van
gegevensverzameling met andere lidstaten
123
werk om hun activiteiten te coördineren
met derde landen die soevereiniteit of
jurisdictie uitoefenen over wateren in
dezelfde regio.
in dezelfde regio en stellen alles in het
werk om hun activiteiten te coördineren
met derde landen die soevereiniteit of
jurisdictie uitoefenen over wateren in
dezelfde regio.
Amendement 154
Voorstel voor een verordening
Deel VI - artikel 37 – lid 6
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
6. De Commissie wordt gemachtigd om
overeenkomstig artikel 55 gedelegeerde
handelingen vast te stellen om, met
betrekking tot het in lid 5 bedoelde
meerjarenprogramma, de streefdoelen op
het gebied van de nauwkeurigheid van de
te verzamelen gegevens te specificeren en
om de aggregatieniveaus voor de
verzameling, het beheer en het gebruik van
deze gegevens te definiëren.
6. De Commissie wordt gemachtigd om
overeenkomstig artikel 55 gedelegeerde
handelingen vast te stellen om, met
betrekking tot het in lid 5 bedoelde
meerjarenprogramma, de streefdoelen op
het gebied van de nauwkeurigheid van de
te verzamelen gegevens te specificeren en
om de aggregatieniveaus voor de
verzameling, het beheer en het gebruik van
deze gegevens te definiëren, alsmede om
de coördinatie tussen de lidstaten bij de
verzameling van gegevens en de
presentatie hiervan te waarborgen.
Amendement 155
Voorstel voor een verordening
Deel VI - artikel 37 – lid 7 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
7 bis. Indien een lidstaat de verplichtingen
met betrekking tot de verzameling van
gegevens niet nakomt, heeft dit intrekking
van de overheidssteun en bijkomende
sancties van de Commissie tot gevolg.
Amendement 156
Voorstel voor een verordening
Deel VI - artikel 37 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Artikel 37 bis
Raadpleging van wetenschappelijke
124
instanties
De Commissie raadpleegt passende
wetenschappelijke instanties over kwesties
in verband met de bescherming en het
beheer van de visserijhulpbronnen,
inclusief de biologische, economische,
ecologische, sociale en technische
aspecten hiervan, zorgend voor een
behoorlijk beheer van de publieke
middelen, om dubbel werk door
verschillende wetenschappelijke instanties
te voorkomen.
Amendementen 157 en 285
Voorstel voor een verordening
Deel VI - artikel 38 – lid 1
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
1. De lidstaten stellen nationale
programma's voor gegevensverzameling,
onderzoek en innovatie met betrekking tot
de visserij vast. Zij coördineren hun
activiteiten inzake gegevensverzameling,
onderzoek en innovatie met betrekking tot
de visserij met andere lidstaten en met de
EU-kaders voor onderzoek en innovatie.
1. De lidstaten stellen nationale
programma's voor gegevensverzameling,
onderzoek en innovatie met betrekking tot
de visserij en aquacultuur vast. Zij
coördineren hun activiteiten inzake
gegevensverzameling, onderzoek en
innovatie met betrekking tot de visserij met
andere lidstaten, in nauwe samenwerking
met de Commissie, in het kader van de
EU-kaders voor onderzoek en innovatie, en
betrekken indien nodig de bevoegde
regionale adviesraden bij de zaak. De
Unie zorgt voor adequate financiering
voor deze programma's, in het kader van
de beschikbare instrumenten voor
onderzoek en visserij.
Amendement 158
Voorstel voor een verordening
Deel VI - artikel 38 – lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
2. De lidstaten zorgen ervoor dat de nodige
knowhow en de nodige personele middelen
beschikbaar zijn voor het
wetenschappelijke adviesproces.
2. De lidstaten zorgen ervoor dat de nodige
knowhow en de nodige personele middelen
beschikbaar zijn voor het
wetenschappelijke adviesproces en dat de
relevante wetenschappelijke
125
belanghebbenden bij het proces worden
betrokken.
Amendement 159
Voorstel voor een verordening
Deel VI - artikel 38 – lid 2 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
2 bis. De lidstaten dienen bij de
Commissie jaarlijkse verslagen in over de
voortgang van de tenuitvoerlegging van
de nationale programma's voor de
verzameling van wetenschappelijke
gegevens, onderzoek en innovatie met
betrekking tot de visserij.
Amendement 160
Voorstel voor een verordening
Deel VI - artikel 38 – lid 2 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
2 ter. De in het kader van het
onderzoeksprogramma gedane
bevindingen worden beschikbaar gesteld
voor de hele Europese wetenschappelijke
gemeenschap.
Amendement 161
Voorstel voor een verordening
Deel VII – artikel 39
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
1. De EU neemt overeenkomstig haar
internationale verplichtingen en
beleidsdoelstellingen en overeenkomstig
de in de artikelen 2 en 3 vastgestelde
doelstellingen deel aan de werkzaamheden
van internationale organisaties die actief
zijn op het gebied van de visserij, inclusief
regionale organisaties voor visserijbeheer
(ROVB's).
1. Om te zorgen voor een duurzame
exploitatie en een duurzaam beheer van
de mariene biologische hulpbronnen
bevordert de Unie de effectieve
tenuitvoerlegging van internationale
visserijinstrumenten en -regelingen,
ondersteunt zij en neemt zij deel aan de
werkzaamheden van internationale
organisaties die actief zijn op het gebied
van de visserij, inclusief regionale
126
organisaties voor visserijbeheer (ROVB's).
Daarbij handelt de Unie overeenkomstig
haar internationale toezeggingen,
verplichtingen en beleidsdoelstellingen en
conform de doelstellingen die zijn
vastgesteld in de artikelen 2, 3 en 4 van
deze verordening en in andere
beleidsinstrumenten.
2. De EU baseert de standpunten die zij
inneemt in internationale organisaties die
actief zijn op het gebied van de visserij en
in ROVB's, op het beste beschikbare
wetenschappelijk advies, teneinde ervoor
te zorgen dat de visbestanden boven een
niveau worden gehouden of gebracht dat
de maximale duurzame opbrengst kan
opleveren.
2. De Unie onderneemt met name het
volgende:
(a) zij ondersteunt, bevordert en draagt bij
tot de ontwikkeling van de best mogelijke
wetenschappelijke kennis;
(b) zij bevordert maatregelen om ervoor te
zorgen dat de visbestanden in stand
worden gehouden overeenkomstig de
doelstellingen van artikel 2, in het
bijzonder leden 2 en lid 4 ter hiervan.
(c) zij bevordert de oprichting van ROVBhandhavingscomités en de versterking
van deze comités, periodieke
onafhankelijke prestatiebeoordelingen en
passende herstelmaatregelen, inclusief
afschrikkende en doeltreffende sancties
die op transparante en nietdiscriminerende wijze moeten worden
toegepast;
(d) zij verbetert de beleidsmatige
samenhang van de initiatieven van de
Unie, met bijzondere aandacht voor
activiteiten op het gebied van milieu,
ontwikkeling en handel;
(e) zij bevordert en ondersteunt op alle
internationale fora de nodige actie om een
einde te maken aan illegale, ongemelde en
ongereglementeerde visserij (IOOvisserij), en zorgt er hiertoe voor dat er
geen IOO-visserijproducten op de EUmarkt komen; bijgevolg draagt zij bij tot
duurzame visserijactiviteiten die
127
economisch rendabel zijn en de
werkgelegenheid in de Unie bevorderen;
(f) zij moedigt gezamenlijke internationale
inspanningen ter bestrijding van piraterij
op zee aan en neemt actief deel aan deze
inspanningen, om mensenlevens te
beschermen en de verstoring van de
visserijactiviteiten op zee te voorkomen;
(g) zij bevordert de effectieve
tenuitvoerlegging van internationale
visserijinstrumenten en -regelingen;
(h) zij zorgt ervoor dat visserijactiviteiten
buiten de wateren van de Unie gebaseerd
zijn op dezelfde beginselen en normen als
in de wateren van de Unie, terwijl zij
bevordert dat de ROVB's dezelfde
beginselen en normen als in de Europese
wateren toepassen.
2 bis. De Unie steunt actief de
ontwikkeling van billijke en transparante
toewijzingsmechanismen van
vangstmogelijkheden.
3. De Unie draagt in de ROVB's en in de
internationale organisaties actief bij tot de
ontwikkeling van wetenschappelijke
kennis en steunt de ontwikkeling van deze
kennis.
Amendement 162
Voorstel voor een verordening
Deel VII – artikel 39 – lid 3 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
3 bis. De Unie bevordert
samenwerkingsverbanden tussen de
ROVB's om het kader voor multilaterale
actie aan te passen, te harmoniseren en te
verbreden, zij steunt de ontwikkeling van
wetenschappelijke kennis en
wetenschappelijk advies binnen ROVB's
en internationale organisaties en volgt
alle hieruit voortvloeiende aanbevelingen.
128
Amendement 163
Voorstel voor een verordening
Deel VII – artikel 40
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
De EU werkt samen met derde landen en
internationale organisaties die actief zijn op
het gebied van de visserij, inclusief
ROVB's, teneinde de naleving van door
dergelijke internationale organisaties
vastgestelde maatregelen te versterken.
De EU werkt, met de assistentie van het
Europees Bureau voor visserijcontrole,
samen met derde landen en internationale
organisaties die actief zijn op het gebied
van de visserij, inclusief ROVB's, teneinde
de naleving van door dergelijke
internationale organisaties vastgestelde
maatregelen, met name maatregelen ter
bestrijding van de IOO-visserij, te
versterken, om ervoor te zorgen dat de
maatregelen die door die internationale
organisaties worden genomen, strikt
worden nageleefd.
De lidstaten zorgen ervoor dat hun
marktdeelnemers de in de vorige alinea
bedoelde maatregelen naleven.
Amendement 164
Voorstel voor een verordening
Deel VII – artikel 41 - lid 1
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
1. In met derde landen gesloten
duurzamevisserijovereenkomsten wordt
een juridisch, economisch en ecologisch
bestuurskader vastgesteld voor
visserijactiviteiten die EUvissersvaartuigen verrichten in wateren van
derde landen.
1. In met derde landen gesloten
duurzamevisserijovereenkomsten wordt
een juridisch, economisch en ecologisch
bestuurskader vastgesteld voor
visserijactiviteiten die EUvissersvaartuigen verrichten in wateren van
derde landen, en dit in overeenstemming
met de relevante maatregelen van
internationale organisaties, waaronder de
ROVB's. Een dergelijk kader kan onder
meer betrekking hebben op:
(a) de ontwikkeling en de ondersteuning
van de nodige wetenschappelijke en
onderzoeksinstellingen;
(b) de toezicht-, controle- en
bewakingscapaciteit; en tevens
129
(c) andere elementen van
capaciteitsopbouw die relevant zijn voor
de ontwikkeling van een duurzaam
visserijbeleid in het derde land.
Er wordt ook mee voor gezorgd dat de
visserijactiviteiten worden verricht binnen
een kader waar rechtszekerheid geldt.
Amendement 165
Voorstel voor een verordening
Deel VII – artikel 41 – lid 1 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
1 bis. Om ervoor te zorgen dat de levende
mariene hulpbronnen op duurzame wijze
worden geëxploiteerd, streeft de Unie
naar het sluiten van
duurzamevisserijovereenkomsten met
derde landen in het voordeel van beide
partijen en draagt zij bij tot de voortzetting
van de activiteit van de EU-vloten, door
een deel van het overschot van het derde
land te verkrijgen dat overeenkomt met
het belang van de Unievloten.
Amendement 166
Voorstel voor een verordening
Deel VII – artikel 41 - lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
2. EU-vissersvaartuigen zijn slechts
gerechtigd tot de vangst van het in artikel
62, lid 2, van het Verdrag van de
Verenigde Naties inzake het recht van de
zee bedoelde overschot van de toegestane
vangst dat het derde land heeft vastgesteld
en dat is geïdentificeerd op basis van het
beste beschikbare wetenschappelijke
advies en op basis van relevante, door de
Unie en het betrokken derde land
uitgewisselde informatie over de totale
visserijinspanning op de betrokken
bestanden, teneinde ervoor te zorgen dat de
betrokken visbestanden boven een niveau
blijven dat de maximale duurzame
2. EU-vissersvaartuigen zijn slechts
gerechtigd tot de vangst van het in artikel
62, lid 2, Unclos bedoelde overschot van
de toegestane vangst dat het derde land
heeft vastgesteld en dat op duidelijke en
transparante wijze is geïdentificeerd op
basis van het beste beschikbare
wetenschappelijke advies en op basis van
relevante, door de Unie en het betrokken
derde land uitgewisselde informatie over
de totale visserijinspanning van alle vloten
op de betrokken bestanden, teneinde ervoor
te zorgen dat de betrokken visbestanden
boven een niveau blijven dat de maximale
duurzame opbrengst kan opleveren.
130
opbrengst kan opleveren.
Amendement 167
Voorstel voor een verordening
Deel VII – artikel 41 – lid 2 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
2 bis. Duurzamevisserijovereenkomsten
en overeenkomsten over wederzijdse
toegang omvatten:
(a) een verplichting het beginsel te
eerbiedigen dat de toegang wordt beperkt
tot bestanden waarvan wetenschappelijk
is aangetoond dat zij een overschot
vormen voor de kuststaten,
overeenkomstig de Unclos-voorschriften;
(b) een clausule met het verbod om aan de
verschillende in deze wateren vissende
vloten gunstigere voorwaarden te bieden
dan aan de economische actoren van de
Unie, ook wat betreft de instandhouding,
de ontwikkeling en het beheer van de
hulpbronnen, alsmede financiële
overeenkomsten, vergoedingen en andere
rechten met betrekking tot de afgifte van
vismachtigingen;
(c) een conditionaliteitsclausule op grond
waarvan de eerbiediging van de
mensenrechten een randvoorwaarde
vormt voor de overeenkomst, conform de
internationale mensenrechtenverdragen;
en tevens
(d) een exclusiviteitsclausule.
Amendement 168
Voorstel voor een verordening
Deel VII - artikel 41 – lid 2 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
2 ter. In duurzamevisserijovereenkomsten
en overeenkomsten over wederzijdse
toegang wordt ervoor gezorgd dat
vissersvaartuigen van de Unie uitsluitend
actief mogen zijn in de wateren van het
131
derde land waarmee een overeenkomst is
gesloten indien zij over een visvergunning
beschikken die overeenkomstig een door
beide partijen bij de overeenkomst
vastgestelde procedure is afgegeven.
Amendement 169
Voorstel voor een verordening
Deel VII - artikel 41 – lid 2 quater (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
2 quater. Onder EU-vlag varende
vaartuigen die zich tijdelijk uit het register
van een lidstaat hebben teruggetrokken
om elders vangstmogelijkheden aan te
vragen, mogen gedurende 24 maanden
geen vangstmogelijkheden genieten in het
kader van een
duurzamevisserijovereenkomst of van de
protocollen die van kracht waren op het
moment waarop zij het register verlieten,
als zij vervolgens naar een EU-register
terugkeren, en hetzelfde geldt in het geval
van tijdelijk omvlaggen tijdens het vissen
in het kader van ROVB's;
Amendement 170
Voorstel voor een verordening
Deel VII - artikel 41 – lid 2 quinquies (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
2 quinquies.
Duurzamevisserijovereenkomsten bepalen
dat visvergunningen, van welke aard ook,
enkel worden afgegeven aan nieuwe
vissersvaartuigen en aan
vissersvaartuigen die in de 24 maanden
vóór het aanvragen van een vergunning
reeds onder EU-vlag hebben gevaren en
willen vissen op bestanden waarop de
duurzamevisserijovereenkomst betrekking
heeft.
Amendement 171
132
Voorstel voor een verordening
Deel VII - artikel 41 – lid 2 sexies (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
2 sexies. Bij de vaststelling van de
vangstmogelijkheden voor
overeenkomsten betreffende
grensoverschrijdende of over grote
afstanden trekkende visbestanden wordt
naar behoren rekening gehouden met
wetenschappelijke beoordelingen op
regionaal niveau en met de
instandhoudings- en beheersmaatregelen
die zijn vastgesteld door de ROVB's.
Amendement 172
Voorstel voor een verordening
Deel VII - artikel 41 – lid 2 septies (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
2 septies. Op het niveau van de Unie
wordt toegezien op de activiteiten van EUvissersvaartuigen die buiten het kader van
duurzamevisserijovereenkomsten actief
zijn in niet-Uniewateren. Deze vaartuigen
dienen dezelfde richtsnoeren in acht te
nemen als de vaartuigen die in
Uniewateren vissen.
Amendement 173
Voorstel voor een verordening
Deel VII - artikel 41 – lid 2 octies (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
2 octies. De vissersvaartuigen van de Unie
die actief zijn buiten de EU-wateren zijn
uitgerust met camera's voor gesloten
televisiecircuits (closed circuit television,
CCTV) of soortgelijke apparatuur, om
volledige documentatie van de
visserijpraktijken en de vangsten mogelijk
te maken.
Amendement 174
133
Voorstel voor een verordening
Deel VII - artikel 41 – lid 2 nonies (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
2 nonies. Er worden onafhankelijke
beoordelingen uitgevoerd van de effecten
van elk protocol voordat de Commissie
een onderhandelingsmandaat krijgt voor
de volgende protocollen, en deze
beoordelingen omvatten informatie over
de vangsten en de visserijactiviteiten. Deze
beoordelingen worden openbaar gemaakt.
Amendement 175
Voorstel voor een verordening
Deel VII – artikel 42 – lid 1 – letter a bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(a bis) Om ervoor te zorgen dat met
buurlanden gedeelde bestanden op
duurzame wijze worden beheerd, moeten
deze bestanden onder deze verordening
vallen.
Amendement 176
Voorstel voor een verordening
Deel VII - artikel 42 – lid 1 – letter b
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(b) het bestuurskader in te voeren, onder
meer op het gebied van ontwikkeling en
onderhoud van de vereiste
wetenschappelijke en
onderzoeksinstellingen, de capaciteit voor
toezicht, controle en bewaking en andere
capaciteitsopbouwende elementen die
gepaard gaan met de ontwikkeling van een
duurzaam visserijbeleid van het betrokken
derde land. De financiële steun wordt
slechts verleend indien specifieke
resultaten worden gehaald.
(b) het bestuurskader in te voeren, onder
meer op het gebied van ontwikkeling en
onderhoud van de vereiste
wetenschappelijke en
onderzoeksinstellingen, de capaciteit voor
toezicht, controle en bewaking,
mechanismen ter bevordering van
transparantie, participatie en
verantwoordingsplicht en andere
capaciteitsopbouwende elementen die
gepaard gaan met de ontwikkeling van een
duurzaam visserijbeleid van het betrokken
derde land. De financiële steun wordt
slechts verleend indien specifieke sociaaleconomische en milieuresultaten worden
gehaald. Ze vormt een aanvulling op en
134
sluit aan bij de in het betrokken derde
land uitgevoerde ontwikkelingsprojecten
en -programma's.
Amendement 230
Voorstel voor een verordening
Deel VII – Artikel 42 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Artikel 42 bis
Visserijactiviteiten van de Unie buiten het
kader van
duurzamevisserijovereenkomsten
Als er tussen onderdanen van een lidstaat
en een derde land regelingen bestaan in
het kader waarvan vissersvaartuigen die
de vlag van die lidstaat voeren
visserijactiviteiten mogen verrichten in de
wateren onder de jurisdictie of de
soevereiniteit van een derde land, wordt
de betrokken lidstaat daarvan in kennis
gesteld, met gedetailleerde gegevens over
de vaartuigen in kwestie en hun
activiteiten. De lidstaat stelt de Commissie
op de hoogte.
Amendement 177
Voorstel voor een verordening
Deel VIII – artikel 43 - titel
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Bevordering van de aquacultuur
Bevordering van duurzame aquacultuur
Amendement 178
Voorstel voor een verordening
Deel VIII- artikel 43 – lid 1 – inleidende formule
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
1. Ter bevordering van duurzaamheid,
voedselzekerheid, groei en
werkgelegenheid stelt de Commissie
uiterlijk tegen 2013 niet-bindende
1. Ter bevordering van duurzaamheid,
voedselzekerheid, de continuïteit van de
voedselvoorziening, groei en
werkgelegenheid stelt de Commissie
135
strategische EU-richtsnoeren op inzake
gemeenschappelijk prioriteiten en
streefdoelen voor de ontwikkeling van
aquacultuuractiviteiten. Deze strategische
richtsnoeren, waarin rekening wordt
gehouden met de verschillende startposities
en omstandigheden in de EU, vormen de
basis voor nationale strategische
meerjarenplannen en hebben tot doel:
uiterlijk tegen 2013 niet-bindende
strategische EU-richtsnoeren op inzake
gemeenschappelijk prioriteiten en
streefdoelen voor de ontwikkeling van
duurzame aquacultuuractiviteiten. Deze
strategische richtsnoeren, waarin een
onderscheid wordt gemaakt tussen
enerzijds kleinschalige tot middelgrote
aquacultuur en anderzijds aquacultuur op
industriële schaal en rekening wordt
gehouden met de verschillende startposities
en omstandigheden in de EU, vormen de
basis voor nationale strategische
meerjarenplannen en hebben tot doel:
Amendementen 179 en 242
Voorstel voor een verordening
Deel VIII – artikel 43 – lid 1 (letters a tot d) en lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(a) het concurrentievermogen van de
aquacultuursector te verbeteren en de
ontwikkeling en innovatie van deze sector
te steunen;
(a) de vereenvoudiging van de wetgeving
in de sector en de vermindering van de
administratieve lasten op uniaal niveau;
(b) de economische bedrijvigheid te
stimuleren;
(b) het gebruik van niet-vleesetende
soorten aan te moedigen en het gebruik
van visserijproducten als visvoeder te
beperken;
(c) de diversifiëring en de levenskwaliteit
in kust- en plattelandsgebieden te
verbeteren;
(c) de integratie van
aquacultuuractiviteiten in ander beleid,
bijvoorbeeld de beleidsmaatregelen voor
de kustgebieden, de strategieën voor de
zeeën en de richtsnoeren voor maritieme
ruimtelijke ordening, de tenuitvoerlegging
van Richtlijn 2000/60/EG van het
Europees Parlement en de Raad van 23
oktober 2000 tot vaststelling van een
kader voor communautaire maatregelen
betreffende het waterbeleid1 (de
kaderrichtlijn water) en het milieubeleid.
(d) op het gebied van toegang tot wateren
en ruimte te zorgen voor een gelijk
speelveld voor de marktdeelnemers in de
aquacultuursector.
2. De lidstaten stellen uiterlijk tegen 2014
een nationaal strategisch meerjarenplan
2. De Unie ondersteunt de productie en
consumptie van duurzame
136
op voor de ontwikkeling van
aquacultuuractiviteiten op hun
grondgebied.
aquacultuurproducten van de Unie door:
(a) tegen 2014 transparante en algemene
kwaliteitscriteria voor aquacultuur vast te
stellen, om de milieueffecten van
aquacultuur- en landbouwactiviteiten te
beoordelen en tot een minimum terug te
brengen;
(b) ervoor te zorgen dat de producten
tegen redelijke prijzen bij de consumenten
terechtkomen;
(c) regels vast te stellen voor de
traceerbaarheid, veiligheid en kwaliteit
van aquacultuurproducten van de Unie en
geïmporteerde aquacultuurproducten, via
passende markering of etikettering
overeenkomstig artikel 42 van
Verordening (EU) nr. xx/xxxx van het
Europees Parlement en de Raad van
[datum] houdende een
gemeenschappelijke marktordening voor
visserijproducten en
aquacultuurproducten2;
__________________
1
PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1.
2
PB L …
Amendement 180
Voorstel voor een verordening
Deel VIII – artikel 43 – lid 3
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
3. De nationale strategische
meerjarenplannen omvatten onder meer de
doelstellingen van de lidstaten en de
maatregelen om deze doelstellingen te
bereiken.
3. De nationale strategische
meerjarenplannen omvatten onder meer de
doelstellingen van de lidstaten en de
maatregelen en termijnen die nodig zijn
om deze doelstellingen te bereiken.
137
Amendement 181
Voorstel voor een verordening
Deel VIII – artikel 43 – lid 4
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
4. De nationale strategische
meerjarenplannen hebben met name tot
doel:
4. De nationale strategische
meerjarenplannen zijn er in het bijzonder
op gericht:
(a) te komen tot administratieve
vereenvoudiging, met name wat de
vergunningen betreft;
(a) de administratieve rompslomp te
verminderen en te komen tot
administratieve vereenvoudiging, met
name wat de vergunningen betreft;
(b) op het gebied van toegang tot wateren
en ruimte te zorgen voor zekerheid voor de
marktdeelnemers in de aquacultuursector;
(b) op het gebied van toegang tot wateren
en ruimte te zorgen voor zekerheid voor de
marktdeelnemers in de aquacultuursector,
in overeenstemming met het beleid van de
Unie inzake geïntegreerd beheer van
kustgebieden en maritieme ruimtelijke
ordening;
(c) indicatoren op te stellen voor
economische, sociale en
milieuduurzaamheid;
(c) indicatoren op te stellen voor kwaliteit
en economische, sociale en
milieuduurzaamheid;
(c bis) maatregelen vast te stellen om te
waarborgen dat de
aquacultuuractiviteiten volledig voldoen
aan de bestaande milieuwetgeving van de
Unie;
(d) andere eventuele grensoverschrijdende
effecten voor de buurlidstaten te
beoordelen.
(d) andere eventuele grensoverschrijdende
effecten op de mariene biologische
hulpbronnen en de mariene ecosystemen
voor de buurlidstaten te beoordelen.
(d bis) onderzoek, ontwikkeling en
innovatie, alsmede samenwerking tussen
de sector en het wetenschappelijke milieu
te bevorderen;
(d ter) voedselveiligheid;
(d quater) diergezondheid en
dierenwelzijn;
(d quinquies) milieuduurzaamheid.
Amendement 183
Voorstel voor een verordening
Deel IX - artikel 45 – lid 1 – letter c
138
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(c) het concurrentievermogen van de
visserij- en de aquacultuursector in de EU,
en met name de producenten, te
verstevigen;
(c) het concurrentievermogen van de
visserij- en de aquacultuursector in de Unie
te verstevigen en het kwaliteitsbeleid
ervan te bevorderen door de
tenuitvoerlegging van productie- en
marketingplannen, met bijzondere
aandacht voor de producenten;
Amendement 184
Voorstel voor een verordening
Deel IX - artikel 45 – lid 1 – letter d
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(d) de markten transparanter te maken, met
name door te zorgen voor de verbetering
van zowel de economische kennis en het
inzicht inzake de EU-markten voor
visserij- en aquacultuurproducten in de
hele bevoorradingsketen, als het
consumentenbewustzijn;
(d) de markten transparanter en stabieler te
maken, met name door te zorgen voor de
verbetering van de economische kennis en
het inzicht inzake de EU-markten voor
visserij- en aquacultuurproducten in de
hele bevoorradingsketen, een eerlijke
verdeling van de toegevoegde waarde in
de waardeketen van de sector, en
consumenteninformatie en
consumentenbewustzijn, door middel van
voorlichting en/of etikettering met
begrijpelijke informatie;
Amendement 185
Voorstel voor een verordening
Deel IX - artikel 45 – lid 1 – letter e
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(e) bij te dragen tot de totstandbrenging
van een gelijk speelveld voor alle in de
Unie afgezette producten, door de
duurzame exploitatie van de
visserijhulpbronnen te bevorderen.
(e) bij te dragen tot de totstandbrenging
van een gelijk speelveld, met inbegrip van
gelijke gezondheids-, sociale en
milieueisen, voor alle in de Unie afgezette
producten, door de duurzame exploitatie
van de visserijhulpbronnen te bevorderen.
Amendementen 186 en 270
Voorstel voor een verordening
Deel IX - artikel 45 – lid 1 – letters e bis tot e quater (nieuw)
139
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(e bis) ervoor te zorgen dat de
consumenten beschikken over een divers
aanbod aan visserij- en
aquacultuurproducten waarvan de
kwaliteit en de oorsprong gecertificeerd
zijn, met voldoende informatie, zodat hun
besluiten bijdragen tot het halen van de
doelstellingen van deze verordening.
(e ter) ervoor te zorgen dat de producten
die uit derde landen worden geïmporteerd,
afkomstig zijn van visserijtakken en
sectoren waarvoor dezelfde milieu-,
economische, sociale en
gezondheidsvereisten gelden als voor de
vloten en bedrijven van de Unie, en dat de
producten het resultaat zijn van legale,
aangegeven en gereglementeerde visserij,
volgens dezelfde normen als de vaartuigen
van de Unie.
(e quater) verifieerbare en nauwkeurige
informatie te verstrekken over de
oorsprong en de productiewijze van alle
visserij- en aquacultuurproducten en te
zorgen voor een adequate etikettering,
waarbij de betrouwbaarheid van ecoetikettering centraal moet staan, teneinde
de traceerbaarheid in alle fasen van de
voedselvoorzieningsketen te waarborgen;
Amendement 187
Voorstel voor een verordening
Deel IX - artikel 45 – lid 3 – letter b
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(b) gemeenschappelijke handelsnormen.
(b) gemeenschappelijke handelsnormen,
rekening houdend met de bijzondere
kenmerken van de lokale
gemeenschappen.
Amendement 188
Voorstel voor een verordening
Deel IX - artikel 45 – lid 3 – letters b bis, b ter en b quater (nieuw)
140
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(b bis) gemeenschappelijke regels met het
oog op de invoering van een ecoetiketteringregeling voor visserij- en
aquacultuurproducten van de Unie;
(b ter) consumentenvoorlichting;
(b quater) het nemen van
handelsmaatregelen tegen derde landen
die geen duurzame visserijmethoden
handhaven.
Amendement 225
Voorstel voor een verordening
Deel X – Artikel 46 – lid 2 – letter a
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(a) een globale en geïntegreerde aanpak;
(a) een globale en geïntegreerde aanpak die
moet leiden tot een aantal controles
afgestemd op de omvang van de vloot in
de verschillende lidstaten;
Amendement 189
Voorstel voor een verordening
Deel X - artikel 46 – lid 2 – letter b
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(b) een efficiënter gebruik van de
systemen die al aan boord van elk
vissersvaartuig zijn en, indien nodig, het
gebruik van doeltreffende
controletechnologieën, die de
beschikbaarheid en de kwaliteit van de
gegevens betreffende de visserij en de
aquacultuur moeten bevorderen;
(b) het gebruik van moderne
controletechnologieën, die de
beschikbaarheid en de kwaliteit van de
gegevens betreffende de visserij moeten
bevorderen;
Amendement 190
Voorstel voor een verordening
Deel X - artikel 46 – lid 2 – letter b bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(b bis) een harmonisatie in de hele Unie
141
van de regels inzake controles en boetes;
Amendement 191
Voorstel voor een verordening
Deel X - artikel 46 – lid 2 – letter b ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(b ter) complementariteit tussen de
controles op zee en aan land;
Amendement 192
Voorstel voor een verordening
Deel X - artikel 46 – lid 2 – letter d
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(d) de ontwikkeling van een
nalevingscultuur bij de marktdeelnemers;
(d) de ontwikkeling van een
medeverantwoordelijkheids-,
samenwerkings- en nalevingscultuur bij
alle exploitanten van vissersvaartuigen,
eigenaars van vaartuigen en vissers;
Amendement 193
Voorstel voor een verordening
Deel X - artikel 46 – lid 2 – letter d bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(d bis) een gestandaardiseerde nalevingsen handhavingsregeling voor elke lidstaat.
Amendement 226
Voorstel voor een verordening
Deel X – Artikel 46 – lid 2 – letter e bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(e bis) gelijke concurrentievoorwaarden,
met inbegrip van handelssancties,
wanneer onverantwoordelijk gedrag van
derde landen is vastgesteld.
142
Amendement 195
Voorstel voor een verordening
Deel X - artikel 46 – lid 2 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
2 bis. De lidstaten stellen doeltreffende,
evenredige en afschrikkende sancties vast,
inclusief de bevriezing van de middelen
uit het Europees maritiem en
visserijfonds, rekening houdend met de
kosten-batenverhouding en het
proportionaliteitsbeginsel.
Amendement 243
Voorstel voor een verordening
Deel X – Artikel 46 bis (nieuw)
143
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Artikel 46 bis
Nalevingscomité
1. Er wordt een nalevingscomité van de
Unie opgericht, met vertegenwoordigers
van de lidstaten, de Commissie en het
Europees Agentschap voor controle en
inspectie van de visserij.
2. Het nalevingscomité van de Unie
(a) voert jaarlijkse controles uit van de
naleving door elke lidstaat, om de
gevallen op te sporen waarin de
voorschriften van het GVB niet worden
nageleefd;
(b) evalueert de maatregelen die zijn
genomen bij overtreding van de
voorschriften;
(c) doet zijn conclusies toekomen aan het
Europees Parlement en de Raad.
Amendement 196
Voorstel voor een verordening
Deel X – artikel 48
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
De lidstaten kunnen de houders van
visvergunningen voor vissersvaartuigen
met een lengte over alles van ten minste
12 meter die hun vlag voeren, ertoe
verplichten een evenredige bijdrage te
leveren in de kosten die gepaard gaan met
de tenuitvoerlegging van het
visserijcontrolesysteem van de EU.
De lidstaten kunnen hun marktdeelnemers
ertoe verplichten een evenredige bijdrage
te leveren in de operationele kosten die
gepaard gaan met de tenuitvoerlegging van
het visserijcontrolesysteem en de
gegevensverzameling van de EU.
Amendement 197
Voorstel voor een verordening
Deel XI – artikel 49
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Om bij te dragen tot de verwezenlijking
Om bij te dragen tot de verwezenlijking
144
van de in de artikelen 2 en 3 vastgestelde
doelstellingen, mag financiële EU-steun
worden verleend.
van de in de artikelen 2 en 3 vastgestelde
langetermijndoelstellingen op het gebied
van ecologische, economische en sociale
duurzaamheid, mag financiële EU-steun
worden verleend. Financiële steun van de
Unie dient niet ter ondersteuning van
operaties die de duurzaamheid en de
instandhouding van de mariene
biologische hulpbronnen, de
biodiversiteit, de habitats en de
ecosystemen in gevaar brengen.
Amendement 302
Voorstel voor een verordening
Deel XI – Artikel 50
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
1. De verlening van financiële EU-steun
aan lidstaten wordt gekoppeld aan de
voorwaarde dat de lidstaten de
voorschriften van het gemeenschappelijk
visserijbeleid naleven.
1. De verlening van financiële EU-steun
aan de lidstaten is transparant en wordt
gekoppeld aan de voorwaarde dat de
lidstaten de voorschriften van het
gemeenschappelijk visserijbeleid en de in
artikel 12 genoemde milieurichtlijnen
naleven en het voorzorgsbeginsel
eerbiedigen.
2. Niet-naleving van de voorschriften van
het gemeenschappelijk visserijbeleid door
de lidstaten kan ertoe leiden dat in het
kader van het gemeenschappelijk
visserijbeleid de betalingen worden
onderbroken of geschorst of een financiële
correctie op de financiële EU-steun wordt
toegepast. Dergelijke maatregelen moeten
in verhouding staan tot de aard, de
omvang, de duur en het al dan niet
herhaaldelijke karakter van de nietnaleving.
2. Niet-naleving van de voorschriften van
het gemeenschappelijk visserijbeleid en de
in lid 1 bedoelde rechtshandelingen en
schending van het voorzorgsbeginsel door
de lidstaten leidt er onmiddellijk toe dat in
het kader van het gemeenschappelijk
visserijbeleid de betalingen worden
onderbroken of geschorst of een financiële
correctie op de financiële EU-steun wordt
toegepast. Dergelijke maatregelen moeten
in verhouding staan tot de aard, de
omvang, de duur en het al dan niet
herhaaldelijke karakter van de nietnaleving. Een methodologie wordt
vastgesteld, met doelstellingen,
indicatoren en homogene en transparante
maatregelen voor alle lidstaten.
145
Amendement 199
Voorstel voor een verordening
Deel XI – artikel 51
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
1. De verlening van financiële EU-steun
aan marktdeelnemers wordt gekoppeld aan
de voorwaarde dat de marktdeelnemers de
voorschriften van het gemeenschappelijk
visserijbeleid naleven.
1. De verlening van financiële EU-steun
aan marktdeelnemers wordt gekoppeld aan
de voorwaarde dat de marktdeelnemers de
voorschriften van het gemeenschappelijk
visserijbeleid en de nationale regelgeving
op basis van de in artikel 12 genoemde
milieurichtlijnen naleven. Er wordt geen
financiële steun verleend voor een
activiteit die de duurzaamheid en de
instandhouding van de mariene
biologische hulpbronnen, de
biodiversiteit, de habitats of de
ecosystemen in gevaar brengt.
2. Ernstige inbreuken op de voorschriften
van het gemeenschappelijk visserijbeleid
door de marktdeelnemers kunnen ertoe
leiden dat de toegang tot financiële EUsteun en/of de toepassing van financiële
reducties hun tijdelijk of permanent wordt
ontzegd. Dergelijke maatregelen moeten in
verhouding staan tot de aard, de omvang,
de duur en het al dan niet herhaaldelijke
karakter van de niet-naleving.
2. Ernstige inbreuken op de voorschriften
van het gemeenschappelijk visserijbeleid
en de in lid 1 genoemde nationale
regelgeving door de marktdeelnemers
kunnen ertoe leiden dat de toegang tot
financiële EU-steun en/of de toepassing
van financiële reducties hun tijdelijk of
permanent wordt ontzegd. Dergelijke
maatregelen, die ten uitvoer worden
gelegd door de lidstaten, moeten
afschrikkend en doeltreffend zijn en in
verhouding staan tot de aard, de omvang,
de duur en het al dan niet herhaaldelijke
karakter van de niet-naleving.
3. De lidstaten zien erop toe dat de
financiële EU-steun slechts wordt verleend
indien de betrokken marktdeelnemer in het
laatste jaar vóór de aanvraag van de
financiële EU-steun geen sancties vanwege
ernstige inbreuken zijn opgelegd.
3. De lidstaten zien erop toe dat de
financiële EU-steun slechts wordt verleend
indien de betrokken marktdeelnemer in een
periode van minimum drie jaar vóór de
aanvraag van de financiële EU-steun geen
ernstige inbreuken heeft gepleegd.
146
Amendement 200
Voorstel voor een verordening
Deel XII – artikel 52
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
1. Om een evenwichtige
vertegenwoordiging van alle
belanghebbende partijen te bevorderen en
bij te dragen tot de verwezenlijking van de
in de artikelen 2 en 3 vastgestelde
doelstellingen, wordt voor elk van de in
bijlage III opgenomen bevoegdheidszones
een adviesraad opgericht.
1. Om een evenwichtige
vertegenwoordiging van alle
belanghebbende partijen te bevorderen,
overeenkomstig artikel 54, lid 1, en bij te
dragen tot de verwezenlijking van de in de
artikelen 2 en 3 vastgestelde doelstellingen,
wordt voor elk van de in bijlage III
opgenomen geografische
bevoegdheidszones of -gebieden een
adviesraad opgericht.
1 bis. Met name worden de volgende
nieuwe adviesraden opgericht,
overeenkomstig bijlage III:
(a) een adviesraad voor de ultraperifere
gebieden, onderverdeeld in drie
afdelingen, één voor elk van de volgende
zeebekkens: westen van de Atlantische
Oceaan, oosten van de Atlantische
Oceaan en Indische Oceaan,
(b) een adviesraad voor aquacultuur en
binnenvisserij,
(c) een adviesraad voor markten,
(d) een adviesraad voor de Zwarte Zee.
2. De Commissie wordt gemachtigd om
overeenkomstig artikel 55 gedelegeerde
handelingen vast te stellen die betrekking
hebben op in die bijlage op te nemen
wijzigingen om de bevoegdheidszones te
veranderen, nieuwe bevoegdheidszones
voor adviesraden te creëren of nieuwe
adviesraden op te richten.
3. Elke adviesraad stelt zijn reglement van
orde vast.
2. Elke adviesraad stelt zijn reglement van
orde vast.
147
Amendement 201
Voorstel voor een verordening
Deel XII – artikel 53
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
-1. Voordat zij haar interne procedures
afrondt voor de indiening van een
wetgevingsvoorstel volgens de gewone
wetgevingsprocedure op basis van artikel
43, lid 2, van het VWEU, bijvoorbeeld
meerjarenplannen en raamwerken van
technische maatregelen, of van
gedelegeerde handelingen die moeten
worden goedgekeurd overeenkomstig
artikel 55, wint de Commissie het advies
in van de bevoegde adviesraden. Deze
raadpleging laat de raadpleging van de
ICES en andere passende
wetenschappelijke instanties onverlet.
1. De adviesraden kunnen:
1. De adviesraden kunnen:
(a) bij de Commissie of bij de betrokken
lidstaten aanbevelingen en suggesties
indienen inzake aangelegenheden die te
maken hebben met visserijbeheer en
aquacultuur;
(a) bij de Commissie en bij de betrokken
lidstaten aanbevelingen en suggesties
indienen inzake aangelegenheden die te
maken hebben met visserijbeheer en met
de sociaal-economische en de
instandhoudingsaspecten van visserij en
aquacultuur;
(b) de Commissie en de lidstaten op de
hoogte brengen van problemen op het
gebied van visserijbeheer en aquacultuur
die zich in hun bevoegdheidszone
voordoen;
(b) de Commissie en de lidstaten op de
hoogte brengen van problemen op het
gebied van visserijbeheer en van de
sociaal-economische en de
instandhoudingsaspecten van visserij en,
indien nodig, aquacultuur die zich in hun
bevoegdheidszone of geografisch gebied
voordoen en oplossingen voorstellen om
deze problemen te verhelpen;
(c) in nauwe samenwerking met
wetenschappers bijdragen tot het
verzamelen, aanleveren en analyseren van
de gegevens die nodig zijn voor de
ontwikkeling van
instandhoudingsmaatregelen.
(c) in nauwe samenwerking met
wetenschappers bijdragen tot het
verzamelen, aanleveren en analyseren van
de gegevens die nodig zijn voor de
ontwikkeling van
instandhoudingsmaatregelen.
(c bis) adviezen uitbrengen over de in
artikel 17 beschreven ontwerpen van
instandhoudingsmaatregelen en de in
artikel 21 beschreven ontwerpen van
148
technische maatregelen en deze indienen
bij de Commissie en die lidstaten die
rechtstreeks belang hebben bij de
visserijtak of het gebied in kwestie.
2. De Commissie en, in voorkomend geval,
de betrokken lidstaat moeten binnen een
redelijke termijn reageren op de
aanbevelingen, suggesties of gegevens die
zij op grond van lid 1 ontvangen.
2. De Commissie en, in voorkomend geval,
de betrokken lidstaat moeten naar behoren
rekening houden met de adviezen,
aanbevelingen, suggesties of gegevens die
zij op grond van lid -1 en lid 1 van de
adviesraden ontvangen, en moeten hier
binnen 30 dagen en in elk geval vóór
vaststelling van definitieve maatregelen of
handelingen op reageren. Als de
definitieve maatregelen die worden
vastgesteld, afwijken van de op grond van
lid -1 en lid 1 van de adviesraden
ontvangen adviezen, aanbevelingen en
suggesties, verstrekt de Commissie of de
betrokken lidstaat een gedetailleerde
uiteenzetting van de redenen hiervoor.
Amendement 202
Voorstel voor een verordening
Deel XII – artikel 54
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
1. Iedere adviesraad bestaat uit organisaties
die de marktdeelnemers van de
visserijsector vertegenwoordigen en uit
andere belangengroepen die te maken
hebben met het gemeenschappelijk
visserijbeleid.
1. Iedere adviesraad bestaat uit:
(a) organisaties die de marktdeelnemers
van de visserijsector en, indien van
toepassing, de aquacultuursector
vertegenwoordigen;
(b) andere belangengroepen die te maken
hebben met het gemeenschappelijk
visserijbeleid, bijvoorbeeld
milieuorganisaties en
consumentengroeperingen.
Met betrekking tot punt a) worden
werkgevers, zelfstandige vissers en
werknemers, alsmede de verschillende
beroepen in de visserij, naar behoren
149
vertegenwoordigd.
Vertegenwoordigers van nationale en
regionale overheden met visserijbelangen
in het betrokken gebied en onderzoekers
van de instituten voor wetenschappelijk
onderzoek en onderzoek op visserijgebied
van de lidstaten en van de internationale
wetenschappelijke instellingen die advies
verlenen aan de Commissie, wordt
toegestaan om deel te nemen als
waarnemer.
1 bis. Vertegenwoordigers van de
Commissie en het Europees Parlement
kunnen aan de vergaderingen van de
adviesraden deelnemen als waarnemer.
Wanneer er vraagstukken worden
behandeld die voor hen gevolgen kunnen
hebben, kunnen vertegenwoordigers van
de visserijsector en andere
belangengroepen van derde landen,
inclusief vertegenwoordigers van
ROVB's, met visserijbelangen in het
gebied of de visserijtak die onder de
bevoegdheid van de adviesraad valt,
worden uitgenodigd om als waarnemer
deel te nemen aan de vergaderingen van
de adviesraad.
2. Iedere adviesraad bestaat uit een
algemene vergadering en een uitvoerend
comité en stelt de maatregelen vast die
noodzakelijk zijn om zich naar behoren te
organiseren en om te garanderen dat het
werk transparant verloopt en dat alle naar
voren gebrachte standpunten worden
gerespecteerd.
2. Iedere adviesraad bestaat uit een
algemene vergadering en een uitvoerend
comité en stelt de maatregelen vast die
noodzakelijk zijn om zich naar behoren te
organiseren en om te garanderen dat het
werk transparant verloopt en dat alle naar
voren gebrachte standpunten worden
gerespecteerd.
3. De adviesraden kunnen uit hoofde van
hun functie als organen die een doelstelling
van algemeen Europees belang nastreven,
financiële EU-steun aanvragen.
3. De adviesraden kunnen uit hoofde van
hun functie als organen die een doelstelling
van algemeen Europees belang nastreven,
financiële EU-steun aanvragen.
4. De Commissie wordt gemachtigd om
overeenkomstig artikel 55 gedelegeerde
handelingen vast te stellen met betrekking
tot de samenstelling en de werking van de
adviesraden.
4. De Commissie wordt gemachtigd om
overeenkomstig artikel 55 gedelegeerde
handelingen vast te stellen met betrekking
tot de samenstelling en de werking van de
adviesraden, onverminderd lid 1 en lid 1
bis.
Amendement 203
150
Voorstel voor een verordening
Deel XIII – artikel 55 – leden 2– tot 5
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
2. De bevoegdheidsdelegatie zoals bedoeld
in artikel 12, lid 2, artikel 15, lid 6, artikel
20, leden 1 en 2, artikel 24, leden 1 en 2,
artikel 35, lid 3, artikel 36, lid 4, artikel 37,
lid 6, artikel 47, lid 2, artikel 52, lid 2, en
artikel 54, lid 4, wordt met ingang van
1 januari 2013 voor een onbeperkte periode
verleend.
2. De bevoegdheidsdelegatie zoals bedoeld
in artikel 13, artikel 15, lid 6, artikel 20,
leden 1 en 2, artikel 24, leden 1 en 2,
artikel 36, lid 4, artikel 37, lid 6, artikel 47,
lid 2, en artikel 54, lid 4, wordt met ingang
van 1 januari 2013 voor een onbeperkte
periode verleend.
3. De bevoegdheidsdelegatie zoals bedoeld
in artikel 12, lid 2, artikel 15, lid 6,
artikel 20, leden 1 en 2, artikel 24, leden 1
en 2, artikel 35, lid 3, artikel 36, lid 4,
artikel 37, lid 6, artikel 47, lid 2, artikel 52,
lid 2, en artikel 54, lid 4, kan te allen tijde
door het Europees Parlement of de Raad
worden ingetrokken. Een besluit tot
intrekking beëindigt de delegatie van de in
dat besluit genoemde bevoegdheid. Het
besluit treedt in werking op de dag na die
van de bekendmaking ervan in het
Publicatieblad van de Europese Unie of op
een latere datum die in het besluit wordt
vermeld. Het besluit laat de geldigheid van
de reeds van kracht zijnde gedelegeerde
handelingen onverlet.
3. De bevoegdheidsdelegatie zoals bedoeld
in artikel 13, artikel 15, lid 6, artikel 20,
leden 1 en 2, artikel 24, leden 1 en 2,
artikel 36, lid 4, artikel 37, lid 6, artikel 47,
lid 2, en artikel 54, lid 4, kan te allen tijde
door het Europees Parlement of de Raad
worden ingetrokken. Een besluit tot
intrekking beëindigt de delegatie van de in
dat besluit genoemde bevoegdheid. Het
besluit treedt in werking op de dag na die
van de bekendmaking ervan in het
Publicatieblad van de Europese Unie of op
een latere datum die in het besluit wordt
vermeld. Het besluit laat de geldigheid van
de reeds van kracht zijnde gedelegeerde
handelingen onverlet.
4. Zodra de Commissie een gedelegeerde
handeling vaststelt, stelt zij het Europees
Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig
in kennis.
4. Zodra de Commissie een gedelegeerde
handeling vaststelt, stelt zij het Europees
Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig
in kennis.
5. Een krachtens artikel 12, lid 3, artikel
15, lid 4, artikel 20, leden 1 en 2, artikel
24, leden 1 en 2, artikel 35, lid 3, artikel
36, lid 4, artikel 37, lid 7, artikel 47, lid 2,
artikel 52, lid 2, en artikel 54, lid 4,
vastgestelde gedelegeerde handeling treedt
pas in werking als noch het Europees
Parlement noch de Raad binnen een
termijn van 2 maanden na de datum van
kennisgeving bezwaar heeft gemaakt tegen
de gedelegeerde handeling, of als zowel het
Europees Parlement als de Raad de
Commissie voor het verstrijken van deze
termijn heeft meegedeeld niet voornemens
te zijn bezwaar te maken. Op initiatief van
5. Een krachtens artikel 13, artikel 15, lid
6, artikel 20, leden 1 en 2, artikel 24, leden
1 en 2, artikel 36, lid 4, artikel 37, lid 6,
artikel 47, lid 2, en artikel 54, lid 4,
vastgestelde gedelegeerde handeling treedt
pas in werking als noch het Europees
Parlement noch de Raad binnen een
termijn van twee maanden na de datum van
kennisgeving bezwaar heeft gemaakt tegen
de gedelegeerde handeling, of als zowel het
Europees Parlement als de Raad de
Commissie voor het verstrijken van deze
termijn heeft meegedeeld niet voornemens
te zijn bezwaar te maken. Op initiatief van
het Europees Parlement of de Raad kan
151
het Europees Parlement of de Raad kan
deze termijn met twee maanden worden
verlengd.
deze termijn met twee maanden worden
verlengd.
Amendement 204
Voorstel voor een verordening
Deel XIII – artikel 55 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Artikel 55 bis
Spoedprocedure
1. Op grond van dit artikel goedgekeurde
gedelegeerde handelingen treden
onmiddellijk in werking en zijn, afgezien
van de situatie in lid 2, van toepassing
gedurende een periode van zes maanden.
In de kennisgeving van de gedelegeerde
handeling aan het Europees Parlement en
de Raad wordt vermeld om welke redenen
gebruik wordt gemaakt van de
spoedprocedure.
2. Het Europees Parlement of de Raad
kan overeenkomstig de in artikel 55, lid 5,
bedoelde procedure bezwaar maken tegen
een gedelegeerde handeling. In dat geval
trekt de Commissie de handeling
onverwijld in na kennisgeving van het
besluit waarbij het Europees Parlement of
de Raad bezwaar maakt.
Amendement 205
Voorstel voor een verordening
Deel XIII – artikel 56
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
De Commissie wordt bij de
tenuitvoerlegging van de voorschriften van
het gemeenschappelijk visserijbeleid
terzijde gestaan door een Comité voor
visserij en aquacultuur. Dit comité is een
comité in de zin van Verordening (EU) nr.
182/2011. Wanneer naar dit lid wordt
verwezen, is artikel 5 van Verordening
(EU) nr. 182/2011 van toepassing.
1. De Commissie wordt bij de
tenuitvoerlegging van de voorschriften van
het gemeenschappelijk visserijbeleid
terzijde gestaan door een Comité voor
visserij en aquacultuur. Dit comité is een
comité in de zin van Verordening (EU) nr.
182/2011.
152
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is
artikel 5 van Verordening (EU) nr.
182/2011 van toepassing.
3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is
artikel 8 van Verordening (EU) nr.
182/2011, in samenhang met artikel 5,
van toepassing.
Amendement 206
Voorstel voor een verordening
Deel XIV – artikel 57 – lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
2. Besluit 2004/585/EG wordt ingetrokken
met ingang van de datum van
inwerkingtreding van de voorschriften die
op grond van artikel 51, lid 4, en artikel
52, lid 4, worden vastgesteld.
2. Besluit 2004/585/EG wordt ingetrokken
met ingang van de datum van
inwerkingtreding van de voorschriften die
op grond van artikel 54, lid 4, worden
vastgesteld.
Amendement 207
Voorstel voor een verordening
Deel XIV – artikel 57 – lid 4
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
4. Verordening (EG) nr. 199/2008 wordt
ingetrokken.
Schrappen
Amendement 273
Voorstel voor een verordening
Deel XIV – Artikel 57 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Artikel 57 bis
Verordening (EG) nr. 768/2005 wordt als
volgt gewijzigd:
in artikel 16 wordt het volgende lid
ingevoegd:
"3. Het Europees Bureau voor
visserijcontrole wordt aangesteld als
operationeel orgaan voor de uitwisseling
van gegevens in elektronische vorm en
voor de vergroting van de capaciteit voor
153
maritiem toezicht."
Amendement 208
Voorstel voor een verordening
Deel XIV – artikel 58
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Artikel 58
Overgangsmaatregelen
Schrappen
Onverminderd artikel 57, lid 4, blijft
Verordening (EG) nr. 199/2008 van
toepassing op de nationale programma's
die zijn vastgesteld voor de verzameling en
het beheer van gegevens voor de periode
2011 – 2013.
Amendement 209
Voorstel voor een verordening
Deel XIV - artikel 58 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Artikel 58 bis
Evaluatie
1. Om de vijf jaar evalueert de Commissie
de bepalingen van deel I en dient zij bij
het Europees Parlement en de Raad
voorstellen in om vooruitgang en optimale
werkmethoden in het visserijbeheer op te
nemen.
2. De Commissie brengt vóór eind 2022
verslag uit over de werking van het
gemeenschappelijk visserijbeleid bij het
Europees Parlement en de Raad.
Amendement 210
Voorstel voor een verordening
Deel XIV - artikel 58 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Artikel 58 ter
154
Jaarverslag
De Commissie publiceert jaarlijks een
rapport om de bevolking te informeren
over de toestand van de visserij in de
Unie, inclusief informatie over het
biomassaniveau van de visbestanden, de
duurzaamheid van het exploitatieniveau
en de beschikbaarheid van
wetenschappelijke gegevens.
Amendement 211
Voorstel voor een verordening
Bijlage III
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
ADVIESRADEN
ADVIESRADEN
Naam van de
adviesraad
Bevoegdheidszone
Naam van de
adviesraad
Bevoegdheidszone
Oostzee
ICES-zones IIIb,
IIIc en IIId
Oostzee
ICES-zones IIIb,
IIIc en IIId
Middellandse Zee
Maritieme wateren
van de
Middellandse Zee
ten oosten van
5°36' WL
Middellandse
Zee
Maritieme wateren
van de
Middellandse Zee
ten oosten van
5°36' WL
Noordzee
ICES-zones IV en
IIIa
Noordzee
ICES-zones IV en
IIIa
Noordwestelijke
wateren
ICES-zones V (met
uitzondering van
Va en enkel EUwateren van Vb),
VI en VII
Noordwestelijk
e wateren
ICES-zones V
(met uitzondering
van Va en enkel
EU-wateren van
Vb), VI en VII
Zuidwestelijke
wateren
ICES-zones VIII,
IX en X (wateren
rond de Azoren) en
CECAF-zones
34.1.1, 34.1.2 en
34.2.0 (wateren
rond Madeira en de
Canarische
Eilanden)
Zuidwestelijke
wateren
ICES-zones VIII,
IX en X (wateren
rond de Azoren)
en CECAF-zones
34.1.1, 34.1.2 en
34.2.0 (wateren
rond Madeira en
de Canarische
Eilanden)
Pelagische
bestanden
(blauwe wijting,
Bevoegdheid voor
alle gebieden (met
uitzondering van de
Pelagische
bestanden
(blauwe
Bevoegdheid voor
alle gebieden (met
uitzondering van
155
makreel,
horsmakreel,
haring)
Oostzee, de
Middellandse Zee
en de aquacultuur)
Volle-zee/verrezeevloot
Alle niet EUwateren
Aquacultuur
Aquacultuur, zoals
gedefinieerd in
artikel 5
156
wijting,
makreel,
horsmakreel,
haring)
Volle-zee/verrezeevloot
de Oostzee, de
Middellandse Zee
en de aquacultuur)
Aquacultuur en
binnenvisserij
Aquacultuur, zoals
gedefinieerd in
artikel 5 en alle
binnenwateren
van de lidstaten
van de Europese
Unie
Ultraperifere
gebieden,
verdeeld in drie
zeegebieden:
westen van de
Atlantische
Oceaan, oosten
van de
Atlantische
Oceaan en
Indische
Oceaan
Alle ICES-zones
die wateren
dekken rond de
ultraperifere
gebieden, met
name de
maritieme
wateren van
Guadeloupe,
Frans-Guyana,
Martinique, de
Canarische
Eilanden, de
Azoren, Madeira
en Réunion
Zwarte ZeeRaad
Geografisch
subgebied van de
GFCM, zoals
afgebakend bij
resolutie
GFCM/33/2009/2
Markten
Alle
marktgebieden
Alle niet EUwateren
P7_TA-PROV(2013)0041
Geluidsniveau van motorvoertuigen ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2013 over het voorstel
voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het
geluidsniveau van motorvoertuigen (COM(2011)0856 – C7-0487/2011 – 2011/0409(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
Het Europees Parlement,
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad
(COM(2011)0856),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de
Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is
ingediend (C7-0487/2011),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 25 april 20121,
– gezien artikel 55 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid
en de adviezen van de Commissie vervoer en toerisme en de Commissie interne markt en
consumentenbescherming (A7-0435/2012),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende
wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en
aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
1
PB C 191 van 29.6.2012, blz. 76.
157
Amendement 1
Voorstel voor een verordening
Overweging 1
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(1) De interne markt omvat een gebied
zonder binnengrenzen waarin het vrije
verkeer van goederen, personen, diensten
en kapitaal moet worden gewaarborgd.
Daartoe is een allesomvattend EUtypegoedkeuringssysteem voor
motorvoertuigen ingesteld. De technische
voorschriften voor de typegoedkeuring van
motorvoertuigen en uitlaatsystemen ervan
met betrekking tot de toelaatbare
geluidsniveaus moeten worden
geharmoniseerd om te voorkomen dat de
lidstaten voorschriften vaststellen die van
elkaar verschillen, en om de goede werking
van de interne markt te waarborgen en
tegelijkertijd een hoog niveau van
openbare veiligheid en milieubescherming
te bieden.
(1) De interne markt omvat een gebied
zonder binnengrenzen waarin het vrije
verkeer van goederen, personen, diensten
en kapitaal moet worden gewaarborgd.
Daartoe is een allesomvattend EUtypegoedkeuringssysteem voor
motorvoertuigen ingesteld, aangezien
wegvoertuigen de grootste bron van
geluidsoverlast zijn binnen de
vervoersector. De technische voorschriften
voor de typegoedkeuring van
motorvoertuigen en uitlaatsystemen ervan
met betrekking tot de toelaatbare
geluidsniveaus moeten worden
geharmoniseerd om te voorkomen dat de
lidstaten voorschriften vaststellen die van
elkaar verschillen, en om de goede werking
van de interne markt te waarborgen en
tegelijkertijd een hoog niveau van
openbare veiligheid en milieubescherming
en een betere levens- en
gezondheidskwaliteit te bieden. De
Commissie zal ook een effectbeoordeling
uitvoeren betreffende voorwaarden voor
etikettering van toepassing op niveaus van
luchtvervuiling en geluidsoverlast. Die
effectbeoordeling moet ook rekening
houden met de verschillende soorten
voertuigen die vallen onder deze
verordening (met inbegrip van elektrische
voertuigen), evenals het effect dat een
dergelijke etikettering kan hebben op de
auto-industrie. Een dergelijke etikettering
kan gezien kan worden als een nuttig
instrument voor de bewustmaking van
consumenten en voor het beschermen van
hun rechten inzake transparantie voordat
een voertuig wordt aangeschaft.
158
Amendement 2
Voorstel voor een verordening
Overweging 1 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(1 bis) Er gelden reeds EUtypegoedkeuringsvoorwaarden voor de
toepassing van relevante Uniewetgeving
betreffende CO2-emissies, met inbegrip
van Verordening (EG) nr. 715/2007 van
het Europees Parlement en de Raad van
20 juni 2007 betreffende de
typegoedkeuring van motorvoertuigen met
betrekking tot emissies van lichte
personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5
en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en
onderhoudsinformatie1, Verordening
(EG) nr. 443/2009 van het Europees
Parlement en de Raad van 23 april 2009
tot vaststelling van emissienormen voor
nieuwe personenauto's, in het kader van
de communautaire geïntegreerde
benadering om de CO2-emissies van
lichte voertuigen te beperken2 ,
Verordening (EG) nr. 595/2009 van het
Europees Parlement en de Raad van 18
juni 2009 betreffende de typegoedkeuring
van motorvoertuigen en motoren met
betrekking tot emissies van zware
bedrijfsvoertuigen (Euro VI) en de
toegang tot reparatie- en
onderhoudsinformatie, en Verordening
(EU) nr. 510/2011 van het Europees
Parlement en de Raad van 11 mei 2011 tot
vaststelling van emissienormen voor
nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen in het
kader van de geïntegreerde benadering
van de Unie om de CO2 -emissies van
lichte voertuigen te beperken3. De
technische voorschriften die van
toepassing zijn op Uniewetgeving
betreffende grenswaarden voor de uitstoot
van CO2 en andere verontreinigende
stoffen moeten in overeenstemming zijn
met de voorschriften die van toepassing
zijn op wetgeving betreffende de
vermindering van de geluidsemissies.
Derhalve dienen EU-
159
typegoedkeuringsvoorwaarden zodanig te
worden vastgesteld dat deze beide
doelstellingen worden behaald.
_________________
1
PB L 171 van 29.6.2007, blz. 1.
2
PB L 140 van 05.06.09, blz. 1.
3 PB
4
L 188 van 18.7.2009, blz. 1.
PB L 145 van 31.05.2011, blz. 1.
Amendement 3
Voorstel voor een verordening
Overweging 1 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(1 ter) Verkeerslawaai is op tal van
manieren schadelijk voor de gezondheid.
Door langdurige geluidstress kunnen
lichaamsreserves worden uitgeput en kan
het reguleringsvermogen van
orgaanfuncties worden verstoord, zodat de
effectiviteit ervan wordt beperkt.
Verkeerslawaai is een potentiële
risicofactor voor het ontstaan van
aandoeningen als hoge bloeddruk en een
hartinfarct. De gevolgen van
verkeerslawaai moeten in
overeenstemming met Richtlijn
2002/49/EG verder worden onderzocht.
Amendement 4
Voorstel voor een verordening
Overweging 6
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(6) Deze verordening moet derhalve een
andere methode invoeren dan de verplichte
methode van Richtlijn 70/157/EEG. Die
methode moet worden gebaseerd op de
methode die in 2007 door de VN/ECEwerkgroep lawaaibestrijding (GRB) is
gepubliceerd en een 2007-versie van ISOnorm 362 bevatte. De resultaten van de
monitoring van zowel de oude als de
nieuwe testmethode zijn aan de Commissie
(6) Deze verordening moet derhalve een
andere methode invoeren dan de verplichte
methode van Richtlijn 70/157/EEG. Die
methode moet worden gebaseerd op de
methode die in 2007 door de VN/ECEwerkgroep lawaaibestrijding (GRB) is
gepubliceerd en een 2007-versie van ISOnorm 362 bevatte. De resultaten van de
monitoring van zowel de oude als de
nieuwe testmethode zijn aan de Commissie
160
overgelegd.
overgelegd. Om de tekortkomingen die
inherent zijn aan de vorige testmethode te
ondervangen, moet de Commissie binnen
24 maanden na de inwerkingtreding van
deze verordening een effectbeoordeling
indienen bij het Europees Parlement
betreffende de daadwerkelijke bijdrage die
uitrustingen voor het rollen van banden
aan het verminderen van geluidsniveaus
van voertuigen leveren, rekening houdend
met de invloed van het wegdek en de
onderzoekbehoeften op dit specifieke
gebied, met het oog op de invoering van
een nieuwe Europese testmethode die ook
rekening met wegdekgedrag houdt.
Amendement 5
Voorstel voor een verordening
Overweging 8
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(8) Deze verordening moet de
geluidsgrenswaarden nog verder verlagen.
Zij moet rekening houden met
Verordening (EG) nr. 661/2009 van het
Europees Parlement en de Raad van 13 juli
2009 betreffende
typegoedkeuringsvoorschriften voor de
algemene veiligheid van motorvoertuigen,
aanhangwagens daarvan en daarvoor
bestemde systemen, onderdelen en
technische eenheden, waarbij nieuwe en
strengere geluidsvoorschriften voor banden
van motorvoertuigen zijn ingevoerd.
Studies waarin wordt gewezen op de
hinder en de gezondheidseffecten van
wegverkeerslawaai, en de daaraan
verbonden kosten en baten, moeten
eveneens in acht worden genomen.
(8) Deze verordening moet de
geluidsgrenswaarden nog verder verlagen.
Zij moet rekening houden met
Verordening (EG) nr. 661/2009 van het
Europees Parlement en de Raad van 13 juli
2009 betreffende
typegoedkeuringsvoorschriften voor de
algemene veiligheid van motorvoertuigen,
aanhangwagens daarvan en daarvoor
bestemde systemen, onderdelen en
technische eenheden, waarbij nieuwe en
strengere geluidsvoorschriften voor banden
van motorvoertuigen zijn ingevoerd en
waarin benadrukt werd dat het probleem
van de geluidsbelasting op wegen op
coherente en globale wijze moet worden
aangepakt, onder meer door rekening te
houden met de belangrijke rol van het
wegdek in de geluidsbelasting op wegen.
Die horizontale aanpak zal efficiënter zijn
voor het verminderen van het algemene
niveau van de geluidsoverlast op de wegen
in vergelijking met een sectorale en
verticale aanpak. De vermindering van
geluidsoverlast door wegverkeer moet ook
gezien worden als een doelstelling voor de
volksgezondheid, gezien studies waarin
161
wordt gewezen op de hinder en de
gezondheidseffecten van
wegverkeerslawaai, en de daaraan
verbonden kosten en baten. Deze
verordening moet ook rekening houden
met Verordening (EG) nr. 1222/2009 van
het Europees Parlement en de Raad van
25 november 2009 inzake de etikettering
van banden met betrekking tot hun
brandstofefficiëntie en andere essentiële
parameters. De Commissie moet ervoor
zorgen dat banden worden geëtiketteerd
met betrekking tot hun geluidsprestatie.
Bovendien moet er rekening worden
gehouden met vergelijkingen tussen
verschillende vervoermiddelen wat betreft
omgevingslawaai.
_______________
1
PB L 342 van 22.12.2009, blz. 46.
Amendement 6
Voorstel voor een verordening
Overweging 8 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(8 bis) De Commissie moet richtlijnen
publiceren voor “stille wegen”, die
bestemd zijn voor wegbeheerders, zodat
deze over een bruikbaar instrument
beschikken waarmee zij aan de vereisten
voor een duurzamere wegeninfrastructuur
kunnen voldoen.
Amendement 7
Voorstel voor een verordening
Overweging 8 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(8 ter) Het zesde milieuactieprogramma
heeft het kader vastgelegd voor het
opstellen van milieubeleid in de Unie voor
de periode 2002-2012. Het programma
riep op tot actie op het gebied van
geluidsoverlast om het aantal personen
dat regelmatig geconfronteerd wordt met
162
langdurige gemiddelde geluidsniveaus,
voornamelijk door het verkeer, aanzienlijk
te verminderen.
Amendement 8
Voorstel voor een verordening
Overweging 8 quater (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(8 quater) Technische maatregelen voor
geluidshinderreductie van voertuigen
staan op gespannen voet met andere
eisen, zoals de eisen om bij gelijkblijvende
economische exploitatiemogelijkheden
naast de geluidsemissie tegelijkertijd de
emissie van schadelijke stoffen te
beperken en de rijveiligheid te verhogen.
Bij de pogingen om aan alle eisen in
gelijke mate te voldoen en daar een
evenwicht tussen te bewaren, botst de
automobielindustrie maar al te vaak op de
grenzen van de reële fysieke
mogelijkheden. Bij de ontwikkeling van
de automobiel is het steeds weer gelukt om
deze grenzen door het gebruik van
nieuwe, innovatieve materialen en
methoden op te schuiven. Om tot
mogelijke innovatie te komen is er van de
kant van de wetgever een helder kader en
tijdsbestek nodig. Deze verordening
voorziet hierin en dwingt daarmee de
maatschappelijk vereiste innovatie-impuls
onverwijld af, waarbij ze tegelijkertijd de
industrie haar economische
handelingsvrijheid laat.
Amendement 9
Voorstel voor een verordening
Overweging 8 quinquies (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(8 quinquies) Geluidshinder is vooral een
lokaal probleem, waar echter wel een
oplossing op Europees niveau voor nodig
is. Want voor een eerste stap op weg naar
een effectief geluidsemissiebeleid is het
163
noodzakelijk maatregelen in het leven te
roepen, die het lawaai bij de bron
aanpakken. De geluidsbron, die het
motorvoertuig, , waar deze verordening
zich op richt, is, is per definitie volkomen
mobiel, dus maatregelen van alleen de
lidstaten zouden niet toereikend zijn.
Amendement 10
Voorstel voor een verordening
Overweging 8 sexies (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(8 sexies) Er kunnen belangrijke stappen
worden ondernomen voor het ontwikkelen
en verbeteren van de infrastructuur om
het geluid van voertuigen zoveel mogelijk
te dempen, bijvoorbeeld door op ruime
schaal gebruik te maken van
geluidsschermen.
Amendement 11
Voorstel voor een verordening
Overweging 9 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
( 9 bis) Het verstrekken van informatie
over geluidsemissies aan consumenten,
wagenparkbeheerders en overheden kan
aankoopbesluiten beïnvloeden en de
overstap naar een stiller voertuigenpark
versnellen. Om consumenten naar
behoren te informeren moet de fabrikant
op het verkooppunt en in het technische
reclamemateriaal gegevens verstrekken
over de geluidsniveaus van voertuigen, die
aan de hand van geharmoniseerde
testmethoden zijn berekend. Voor de
geluidsemissies van voertuigen moet een
label worden ingevoerd, naar het
voorbeeld van de labels die gebruikt
worden voor informatie over CO2emissies, brandstofverbruik en
bandenlawaai.
164
Amendement 12
Voorstel voor een verordening
Overweging 9 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(9 ter) Om de geluidsoverlast door het
verkeer te verminderen, mogen overheden
maatregelen en stimulansen invoeren om
de aankoop en het gebruik van stillere
voertuigen te bevorderen.
Amendement 13
Voorstel voor een verordening
Overweging 9 quater (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(9 quater) Het geluidsniveau van
voertuigen is voor een deel afhankelijk
van de omgeving waarin de voertuigen
rijden en met name van de kwaliteit van
de wegeninfrastructuur en van het
verstandig beheer van het wegverkeer. Er
moet dus worden nagedacht over een
geïntegreerde aanpak, met name in de
luidruchtigste stedelijke gebieden en waar
kortetermijnmaatregelen noodzakelijk
zijn.
Amendement 14
Voorstel voor een verordening
Overweging 9 quinquies (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(9 quinquies) Bij personenauto's is het
overheersende geluid bij een rit met een
gemiddelde snelheid van onder de 45 km.
per uur nog dat van de motor en het
uitlaatsysteem, bij ritten met een hogere
snelheid daarentegen is dat het
bandengeluid en het geraas van wind. Dit
bandengeluid en geraas van wind is niet
afhankelijk van de soort of het vermogen
van de motor. Door de ontwikkeling van
de auto sinds de zeventiger jaren van de
165
vorige eeuw zijn de motoren beduidend
stiller geworden, maar door de bank
genomen is het vermogen en het gewicht
ervan verhoogd. Aan het laatste en aan
een toename van de rijveiligheid is een
gewichtstoename van het totale voertuig
toe te schrijven, die gepaard ging met een
noodzakelijke verbreding van de
contactvlakken van de banden van het
voertuig ter verhoging van de stabiliteit
tijdens het rijden. Met iedere verbreding
van deze vlakken neemt het bandengeluid
van het voertuig toe.
Amendement 15
Voorstel voor een verordening
Overweging 9 sexies (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(9 sexies) Geluidshinder is een probleem
met veel kanten waarbij veel oorzaken en
factoren van invloed zijn op het geluid dat
wordt waargenomen door de mens, en op
de sensatie die het bij hem teweegbrengt.
Met wetgeving om verkeersgeluid te
verminderen moet op deze aspecten
worden ingegaan door rekening te
houden met geluid afkomstig van de
motor, het voertuig en de banden, het
wegdek, rijgedrag en het verkeersbeheer,
en deze punten moeten in de wetgeving
aan de orde komen, zoals het geval is in
Verordening 1222/2009/EG van het
Europees Parlement en de Raad van 25
november 2009 inzake de etikettering van
banden met betrekking tot
brandstofverbruik en andere belangrijke
parameters1 en Richtlijn 2002/49/EG van
het Europees Parlement en van de Raad
van 25 juni 2002 met betrekking tot de
beoordeling en het beheer van
geluidshinder2.
_______________
166
1
PB L 342 van 22.12.09, blz. 46.
2
PB L 189 van 18.07.02, blz. 12.
Amendement 16
Voorstel voor een verordening
Overweging 10 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(10 bis) De Commissie moet het potentieel
van actieve veiligheidssystemen in stillere
voertuigen, zoals hybride en elektrische
voertuigen, onderzoeken, zodat beter kan
worden toegewerkt naar de doelstelling
van het verbeteren van de veiligheid van
kwetsbare weggebruikers in stedelijke
gebieden, zoals blinde, slechtziende en
hardhorige voetgangers, fietsers en
kinderen.
Amendement 17
Voorstel voor een verordening
Overweging 10 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(10 ter) Het geluidsniveau van voertuigen
heeft directe gevolgen voor de
levenskwaliteit van de burgers van de
Unie, met name in de stedelijke gebieden
waar er weinig of geen elektrisch en/of
ondergronds openbaar vervoer, fietsers en
voetgangers zijn. Er moet ook rekening
worden gehouden met de doelstelling die
het Europees Parlement heeft vastgesteld
in zijn resolutie van 15 december 2011
over een stappenplan voor een interne
Europese vervoersruimte1, namelijk een
verdubbeling van het aantal gebruikers
van openbare vervoermiddelen. De
Commissie en de lidstaten moeten met
inachtneming van het
subsidiariteitsbeginsel het openbaar
vervoer, het lopen en het fietsen
stimuleren om de geluidshinder in de
steden te verminderen.
__________________
1 Aangenomen
Amendement 18
167
teksten, P7_TA(2011)0584.
Voorstel voor een verordening
Overweging 10 quater (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(10 quater) De informatie in verband met
geluidsbelasting, onder meer testgegevens,
moet ter beschikking worden gesteld en
duidelijk worden vermeld in
verkooppunten en promotiemateriaal voor
voertuigen.
Amendement 19
Voorstel voor een verordening
Overweging 10 quinquies (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(10 quinquies) Het geluidsniveau van een
voertuig is voor een deel afhankelijk van
het gebruik en het goede onderhoud na
aankoop. Daarom moeten de burgers van
de Unie bewust worden gemaakt van het
belang van een vlot rijgedrag met
inachtneming van de bestaande
snelheidsbeperkingen in elke lidstaat.
Amendement 20
Voorstel voor een verordening
Overweging 12
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(12) Teneinde de Commissie in staat te
stellen de technische voorschriften van
deze verordening door een directe
verwijzing naar de VN/ECE-Reglementen
nr. 51 en nr. 59 te vervangen zodra de
grenswaarden voor de nieuwe testmethode
in die reglementen zijn vastgesteld, of die
voorschriften aan technische en
wetenschappelijke ontwikkelingen aan te
passen, moet aan de Commissie de
bevoegdheid worden overgedragen om
overeenkomstig artikel 290 van het
Verdrag betreffende de werking van de
Europese Unie handelingen vast te stellen
ten aanzien van de wijziging van de
(12) Teneinde de Commissie in staat te
stellen de technische voorschriften van
deze verordening aan technische en
wetenschappelijke ontwikkelingen aan te
passen, moet aan de Commissie de
bevoegdheid worden overgedragen om
overeenkomstig artikel 290 van het
Verdrag betreffende de werking van de
Europese Unie handelingen vast te stellen
tot wijziging van de bijlagen bij deze
verordening die betrekking hebben op
EU-typegoedkeuringsprocedures op het
gebied van geluidsniveaus van
voertuigtypen en uitlaatsystemen,
methoden en instrumenten om het
168
bepalingen in de bijlagen bij deze
verordening die betrekking hebben op de
testmethoden en geluidsniveaus. Het is
van bijzonder belang dat de Commissie bij
haar voorbereidende werkzaamheden
passende raadplegingen houdt. Bij de
voorbereiding en opstelling van de
gedelegeerde handelingen moet de
Commissie ervoor zorgen dat de
desbetreffende documenten tijdig en op
gepaste wijze gelijktijdig aan het Europees
Parlement en de Raad worden
toegezonden.
geluidsemissieniveau van
motorvoertuigen te meten, controles van
de conformiteit van de productie,
specificaties voor testlocaties,
meettechnieken voor aanvullende
bepalingen inzake geluidsemissie en
maatregelen om de hoorbaarheid van
hybride en elektrische voertuigen te
waarborgen. Het is van bijzonder belang
dat de Commissie bij haar voorbereidende
werkzaamheden tot passende raadpleging
overgaat, onder meer op
deskundigenniveau. Bij de voorbereiding
en opstelling van de gedelegeerde
handelingen moet de Commissie ervoor
zorgen dat de desbetreffende documenten
tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig aan
het Europees Parlement en de Raad worden
toegezonden.
Amendement 21
Voorstel voor een verordening
Overweging 12 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(12 bis) Het
geluidshinderreductiepotentieel van de
geluidsbronnen, waar deze verordening
op gericht is, is relatief kleiner dan dat
van het door de banden van het voertuig
beroerde wegdek. De laatste
geluidshinderreductie zou technisch
beduidend gemakkelijker te realiseren
zijn. Met de reeds ter beschikking staande
asfaltsoorten zoals fluisterasfalt,
asfaltsoorten met geluidsbeperkende
eigenschappen of op het gebied van
geluid geoptimaliseerd asfalt,
geïntegreerd in een alomvattende aanpak,
die verschillende eenvoudige
bouwmaatregelen combineert, kan nu al
een beperking van circa 10db op lokaal
niveau bereikt worden. Deze effectieve
aanpak van de specifiek lokale
geluidsbronnen maakt geen deel uit van
deze verordening, omdat een uitvoering
daarvan de overheidsbegrotingen, vooral
die van de regionale en lokale
169
autoriteiten, te zwaar zou belasten. Dit
zou moeilijk uit te dragen zijn in tijden
van financiële crisis en zou daarnaast ook
raken aan het domein van het regionaal
en structuurbeleid.
Amendement 22
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 – punt 2
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(2) "voertuigtype": een verzameling
voertuigen zoals gedefinieerd in bijlage II,
deel B, bij Richtlijn 2007/46/EG;
(2) "voertuigtype":
(a) voor voertuigen getest overeenkomstig
Bijlage II, lid 4.1.2.1. een verzameling
voertuigen zoals gedefinieerd in bijlage II,
deel B, bij Richtlijn 2007/46/EG;
(b) voor voertuigen getest overeenkomstig
Bijlage II, lid 4.1.2.2., een verzameling
voertuigen die onderling geen essentiële
verschillen vertonen ten aanzien van:
(i) de vormgeving van de carrosserie of de
daarvoor gebruikte materialen (in het
bijzonder het motorcompartiment en de
geluidsisolatie daarvan);
(ii) motortype (bijv. elektrische of
compressieontsteking, twee- of
viertaktmotor, zuigermotor of
draaizuigermotor) aantal cilinders en
cilinderinhoud, type injectiesysteem,
plaatsing van de kleppen, nominaal
motortoerental (S) of het type
elektromotor;
(iii) voertuigen met hetzelfde motortype
en/of verschillende algemene
overbrengingsverhoudingen kunnen als
voertuigen van hetzelfde type worden
beschouwd.
Indien bovenvermelde verschillen echter
aanleiding geven tot een verschillende
testmethode, moeten zij als een ander type
worden beschouwd.
170
Amendement 23
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 – punt 21 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(21 bis) "verkooppunt": een plaats waar
voertuigen worden opgeslagen en te koop
worden aangeboden aan consumenten.
Amendement 24
Voorstel voor een verordening
Artikel 3 – punt 21 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(21 ter) "technisch reclamemateriaal":
technische handleidingen, brochures,
folders en catalogi (zowel in gedrukte,
elektronische als onlinevorm), alsook
websites, die tot doel hebben voertuigen
aan te prijzen bij het grote publiek.
Amendement 25
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 – lid 3 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
3 bis. Bij het uitvoeren van technische
controles op voertuigen, moeten de
lidstaten het geluidsniveau meten op basis
van gegevens in de EG-typegoedkeuring
voor ieder soort voertuig.
Amendement 26
Voorstel voor een verordening
Artikel 4 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Artikel 4 bis
Monitoring
Lidstaten moeten, overeenkomstig
Verordening (EG) nr. 765/2008 van het
171
Europees Parlement en van de Raad van
9 juli 2008 met de vereisten voor
accreditatie en markttoezicht met
betrekking tot het vermarkten van
producten1, een doeltreffende monitoring
van hun markten garanderen. Ze moeten
gepaste controles uitvoeren van de
kenmerken van producten op een
geschikte schaal, overeenkomstig de
beginselen van artikel 19, lid 1 van die
Verordening.
_______________
1
PB L 218 van 13.08.08, blz. 30.
Amendement 27
Voorstel voor een verordening
Artikel 5 – lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
2. De fabrikanten zorgen ervoor dat het
geluiddempingssysteem zodanig is
ontworpen, geconstrueerd en
geassembleerd dat het redelijk bestand is
tegen de corrosieve invloeden waaraan het
naargelang de gebruiksomstandigheden
van het voertuig wordt blootgesteld.
2. De fabrikanten zorgen ervoor dat het
geluiddempingssysteem zodanig is
ontworpen, geconstrueerd en
geassembleerd dat het redelijk bestand is
tegen de corrosieve invloeden waaraan het
naargelang de gebruiksomstandigheden
van het voertuig en de regionale
klimaatverschillen wordt blootgesteld.
Amendement 28
Voorstel voor een verordening
Artikel 6
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Het overeenkomstig bijlage II gemeten
geluidsniveau mag de grenswaarden van
bijlage III niet overschrijden.
Er moet bij de testomstandigheden die
vastgelegd zijn in bijlage II rekening
gehouden worden met de normale
rijomstandigheden op de weg en de
testvereisten van andere essentiële
onderdelen van het voertuig, die reeds
vallen onder Verordening (EG) nr.
661/2009. Het overeenkomstig bijlage II
gemeten geluidsniveau, afgerond op het
dichtstbijzijnde gehele getal, mag de
grenswaarden van bijlage III niet
172
overschrijden.
Amendement 29
Voorstel voor een verordening
Artikel 7
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Binnen drie jaar na de in bijlage III, derde
kolom, fase 1, bedoelde datum verricht de
Commissie een grondig onderzoek om na
te gaan of de geluidsgrenswaarden wel
degelijk geschikt zijn. Op grond van de
conclusies van dat onderzoek kan de
Commissie zo nodig voorstellen doen om
deze verordening te wijzigen.
Na de in bijlage III, derde kolom, fase 1,
bedoelde datum zal de Commissie een
herziening uitvoeren van de
geluidsgrenswaarden in Bijlage III. Deze
herziening zal een effectbeoordeling
omvatten met een algemene beoordeling
van de effecten op de auto-industrie en de
daarvan afhankelijke industrieën, in het
bijzonder rekening houdend met de
invloed van andere wetgevingen - zoals
die op het gebied van CO2uitstootreductie en veiligheid - op het
geluidsniveau van motorvoertuigen. Op
basis van een dergelijke herziening en de
effectbeoordeling zal de Commissie,
indien nodig, een voorstel doen om deze
verordening te wijzigen op een manier die
zo neutraal mogelijk is met het oog op het
concurrentievermogen. De grenswaarden
waarnaar verwezen wordt in Bijlage III,
vierde kolom, fase 2, zullen van kracht
worden zes jaar na de bevestiging van de
effectbeoordeling en de voltooiing van het
herzieningsproces van de Commissie.
Amendement 30
Voorstel voor een verordening
Artikel 7 – lid 1 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
In de voorstellen tot wijziging van deze
verordening die overeenkomstig de eerste
alinea zijn ingediend, wordt rekening
gehouden met de nieuwe normen die door
de Internationale Organisatie voor
Normalisatie zijn vastgesteld, en met
name norm ISO 10844:2011.
173
Amendement 31
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 – lid 1 – alinea 1 bis en 1 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Voertuigen voldoen automatisch aan de
vereisten van bijlage X als de
voertuigfabrikant technische
documentatie overlegt aan de
typegoedkeuringsinstantie, waaruit blijkt
dat het verschil tussen het maximum- en
minimumtoerental van de motor van de
voertuigen bij BB'17, voor elke
testvoorwaarde binnen het ASEPcontrolebereik niet meer bedraagt dan
0,15 x S. 1 ter. van bijlage VIII, met
betrekking tot de in bijlage II beschreven
voorwaarden.
Voertuigen uit de categorie N1 vallen niet
onder de Aanvullende bepalingen inzake
geluidsemissie (ASEP) als aan een der
volgende voorwaarden voldaan is:
(a) De motorinhoud is kleiner dan of
gelijk aan 660 kubieke centimeter en de
verhouding vermogen/massa (PMR),
berekend door de maximaal toegestane
voertuigmassa te gebruiken, is kleiner dan
of gelijk aan 35;
(b) Het laadvermogen is 850 kg. of meer
en de verhouding vermogen/massa
(PMR), berekend door de maximaal
toegestane voertuigmassa te gebruiken, is
kleiner dan of gelijk aan 40.
Amendement 32
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 – lid 1 – alinea 2 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Voertuigen uit de categorie N1 vallen niet
onder de Aanvullende bepalingen inzake
geluidsemissie (ASEP) als aan een der
volgende voorwaarden voldaan is:
(a) De motorinhoud is niet groter dan 660
174
kubieke centimeter en de verhouding
vermogen/massa (PMR), berekend door
de maximaal toegestane voertuigmassa te
gebruiken, is niet groter dan 35;
(b) Het laadvermogen is ten minste 850 kg
en de verhouding vermogen/massa
(PMR), berekend door de maximaal
toegestane voertuigmassa te gebruiken, is
niet groter dan 40.
Amendement 33
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 – lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
2. De geluidsemissie van het voertuig
onder normale rijomstandigheden op de
weg, die verschillen van die waaronder de
in bijlage II beschreven
typegoedkeuringstest is uitgevoerd, mag
niet op onredelijke wijze van het
testresultaat afwijken.
2. De geluidsemissie van het voertuig
onder normale rijomstandigheden op de
weg, die verschillen van die waaronder de
in bijlage II beschreven
typegoedkeuringstest is uitgevoerd, mag
niet van het testresultaat afwijken.
Amendement 34
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 – lid 3
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
3. Met als enig doel aan de
geluidsemissievoorschriften van deze
verordening te voldoen, mag de
voertuigfabrikant geen mechanische,
elektrische, thermische of andere
voorziening of procedure opzettelijk
wijzigen, bijstellen of toevoegen die bij
normaal gebruik op de weg onder de voor
ASEP geldende voorwaarden niet
functioneert.
3. Met als enig doel aan de
geluidsemissievoorschriften van deze
verordening te voldoen, mag de
voertuigfabrikant geen mechanische,
elektrische, thermische of andere
voorziening of procedure opzettelijk
wijzigen, bijstellen of toevoegen die bij
normaal gebruik op de weg onder de voor
ASEP geldende voorwaarden niet
functioneert. Deze maatregelen worden
ook wel “cycle beating” genoemd.
Amendement 35
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 – lid 5
175
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
5. Bij de typegoedkeuringsaanvraag voegt
de fabrikant een verklaring, opgesteld
volgens het model in aanhangsel 1 van
bijlage VIII, dat het goed te keuren
voertuigtype voldoet aan de voorschriften
van artikel 8, leden 1 en 2.
5. Bij de typegoedkeuringsaanvraag voegt
de fabrikant een verklaring, ondersteund
door de uitslag van de gepaste
testresultaten, opgesteld volgens het model
in aanhangsel 1 van bijlage VIII, dat het
goed te keuren voertuigtype voldoet aan de
voorschriften van artikel 8.
Amendement 36
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Artikel 8 bis
Consumentenvoorlichting
Fabrikanten en distributeurs van
voertuigen zien erop toe dat het
geluidsniveau in decibel (dB(A)),
berekend volgens geharmoniseerde
testmethoden voor typegoedkeuring voor
elk voertuig, op een duidelijk zichtbare
plaats op het verkooppunt en in het
technische reclamemateriaal wordt
vermeld.
Na uitvoering van een uitgebreide
effectbeoordeling dient de Commissie
binnen twee jaar na inwerkingtreding van
deze verordening overeenkomstig de
gewone wetgevingsprocedure bij het
Europees Parlement en de Raad een
voorstel in over consumentenvoorlichting.
Een dergelijk voorstel kan worden
geïntegreerd in Richtlijn 1999/94/EG van
het Europees Parlement en de Raad van
13 december 1999 betreffende de
beschikbaarheid van
consumenteninformatie over het
brandstofverbruik en de CO2-uitstoot bij
het op de markt brengen van nieuwe
personenauto's1.
______________
1 PB
176
L 12 van 18.1.2000, blz. 16.
Amendement 37
Voorstel voor een verordening
Artikel 8 ter (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Artikel 8 ter
Indeling en kwaliteit van het wegdek
Overeenkomstig de termijnen voor
toetsing zoals vastgelegd in Richtlijn
2002/49/EG van het Europees Parlement
en de Raad van 25 juni 2002 inzake de
evaluatie en de beheersing van
omgevingslawaai1 onderzoekt de
Commissie de mogelijkheid om een
wegindelingssysteem in te voeren dat het
typische rolgeluid op alle wegen in de
Europese Unie kenmerkt en dient, indien
nodig, een voorstel in bij het Europees
Parlement en de Raad overeenkomstig de
gewone wetgevingsprocedure.
De Commissie neemt in overweging om de
lidstaten te verplichten informatie over
wegdekkwaliteit te verstrekken op de
strategische geluidsbelastingkaarten zoals
vastgesteld in Richtlijn 2002/49/EG.
_______________
1
PB L 189 van 18.7.2002, blz. 12
Amendement 66
Voorstel voor een verordening
Artikel 9
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Wanneer fabrikanten een AVAS in
voertuigen willen installeren, moet aan de
voorschriften van bijlage X worden
voldaan.
Fabrikanten dienen een AVAS in
voertuigen te installeren. Het door het
AVAS te produceren geluid moet een
continu geluid zijn dat de voetgangers en
kwetsbare weggebruikers erop attendeert
dat een voertuig in beweging is. Het
geluid moet eenvoudig te identificeren zijn
als kenmerk van het voertuiggedrag en
het mag vergelijkbaar zijn met het geluid
177
van een soortgelijk voertuig van dezelfde
categorie dat met een verbrandingsmotor
is uitgerust en onder dezelfde
omstandigheden wordt gebruikt, en ook
moet aan de voorschriften van bijlage X
worden voldaan.
De Commissie beoordeelt binnen een jaar
na inwerkingtreding van deze verordening
of een evaluatie noodzakelijk is, waarbij
zij onder meer rekening houdt met de
vraag of actieve veiligheidssystemen, in
aanvulling op of vergeleken met
akoestische waarschuwingssystemen voor
voertuigen, geschikter zijn om het doel
van het verbeteren van de veiligheid van
kwetsbare weggebruikers in stedelijke
gebieden te bereiken en dient, indien
nodig, overeenkomstig de gewone
wetgevingsprocedure een voorstel in bij
het Europees Parlement en de Raad dat
voorschriften bevat voor een maximum
geluidsniveau voor in voertuigen
geïnstalleerde akoestische
waarschuwingssystemen.
Amendement 39
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 – lid 1
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
1. De Commissie wordt de bevoegdheid
toegekend om gedelegeerde handelingen
vast te stellen teneinde de bijlagen I tot en
met XI te wijzigen.
1. Teneinde de technische voorschriften
van deze verordening aan te passen aan
technische en wetenschappelijke
ontwikkelingen, wordt de Commissie de
bevoegdheid toegekend om gedelegeerde
handelingen vast te stellen overeenkomstig
artikel 11, teneinde de bijlagen I, II en IV
tot en met XII te wijzigen.
Amendement 40
Voorstel voor een verordening
Artikel 10 – lid 2
178
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
2. Wanneer de grenswaarden voor de
testmethode in VN/ECE-Reglement nr. 51
worden vastgesteld, overweegt de
Commissie de technische voorschriften van
bijlage III door een directe verwijzing naar
de overeenkomstige voorschriften van de
VN/ECE-Reglementen nr. 51 en nr. 59 te
vervangen.
2. Wanneer de grenswaarden voor de
testmethode in VN/ECE-Reglement nr. 51
zijn vastgesteld, beoordeelt de Commissie,
rekening houdend met de standpunten
van het Europees Parlement en de Raad,
de mogelijkheid technische voorschriften
van bijlage III door een directe verwijzing
naar de overeenkomstige voorschriften van
de VN/ECE-Reglementen nr. 51 en nr. 59
te vervangen mits dit niet tot een
afzwakking van de milieu- en
gezondheidsvoorschriften van de Unie
leidt, en legt zij zo nodig een voorstel aan
het Europees Parlement en de Raad voor
om Bijlage III overeenkomstig de gewone
wetgevingsprocedure te wijzigen.
Amendement 41
Voorstel voor een verordening
Artikel 11 – lid 1
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
1. De bevoegdheid om gedelegeerde
handelingen vast te stellen wordt aan de
Commissie toegekend onder de in dit
artikel neergelegde voorwaarden.
Dit amendement is niet van toepassing op
de Nederlandse tekst.
Amendement 42
Voorstel voor een verordening
Artikel 11 – lid 2
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
2. De in artikel 10, lid 1, bedoelde
bevoegdheidsdelegatie wordt aan de
Commissie toegekend voor onbepaalde
tijd met ingang van de datum van
vaststelling van deze verordening.
2. De in artikel 10, lid 1, bedoelde
bevoegdheidsdelegatie wordt aan de
Commissie toegekend voor een periode
van vijf jaar vanaf de datum van
inwerkingtreding van deze verordening.
De Commissie stelt uiterlijk negen
maanden voor het einde van de termijn
van vijf jaar een verslag op over de
bevoegdheidsdelegatie. De
bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend
verlengd met termijnen van dezelfde duur,
179
tenzij het Europees Parlement of de Raad
zich uiterlijk drie maanden voor het einde
van elke termijn tegen deze verlenging
verzet.
Amendement 43
Voorstel voor een verordening
Artikel 11 – lid 3
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
3. Het Europees Parlement of de Raad kan
de in artikel 10, lid 1, bedoelde
bevoegdheidsdelegatie te allen tijde
intrekken. Het besluit tot intrekking
beëindigt de delegatie van de in dat besluit
genoemde bevoegdheid. Het wordt van
kracht op de dag na die van de
bekendmaking ervan in het Publicatieblad
van de Europese Unie of op een daarin
genoemde latere datum. Het laat de
geldigheid van de al in werking getreden
gedelegeerde handelingen onverlet.
Dit amendement is niet van toepassing op
de Nederlandses tekst.
Amendement 44
Voorstel voor een verordening
Artikel 11 – lid 5
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
5. Een overeenkomstig artikel 10, lid 1,
vastgestelde gedelegeerde handeling treedt
alleen in werking indien het Europees
Parlement of de Raad binnen een termijn
van twee maanden na de kennisgeving van
de handeling aan het Europees Parlement
en de Raad daartegen geen bezwaar heeft
gemaakt, of indien zowel het Europees
Parlement als de Raad vóór het verstrijken
van de termijn van twee maanden de
Commissie hebben medegedeeld dat zij
daartegen geen bezwaar zullen maken. Die
termijn wordt op initiatief van het
Europees Parlement of de Raad met een
maand verlengd.
5. Een overeenkomstig artikel 10, lid 1,
vastgestelde gedelegeerde handeling treedt
alleen in werking indien het Europees
Parlement noch de Raad daartegen binnen
een termijn van twee maanden na de
kennisgeving van de handeling aan het
Europees Parlement en de Raad bezwaar
heeft gemaakt, of indien zowel het
Europees Parlement als de Raad vóór het
verstrijken van de termijn van twee
maanden de Commissie hebben
medegedeeld dat zij daartegen geen
bezwaar zullen maken. Die termijn wordt
op initiatief van het Europees Parlement of
de Raad met twee maanden verlengd.
180
Amendement 45
Voorstel voor een verordening
Artikel 12
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Artikel 12
Schrappen
Bezwaar tegen gedelegeerde handelingen
1. Het Europees Parlement en de Raad
kunnen binnen een termijn van twee
maanden na de datum van kennisgeving
bezwaar maken tegen de gedelegeerde
handeling. Op initiatief van het Europees
Parlement of de Raad kan deze termijn
met een maand worden verlengd.
2. Indien bij het verstrijken van die
termijn noch het Europees Parlement,
noch de Raad bezwaar heeft gemaakt
tegen de gedelegeerde handeling, of
indien zowel het Europees Parlement als
de Raad vóór die datum de Commissie
hebben medegedeeld dat zij besloten
hebben geen bezwaar te maken, treedt de
gedelegeerde handeling in werking op de
daarin vermelde datum.
3. Indien het Europees Parlement of de
Raad bezwaar maakt tegen de vastgestelde
gedelegeerde handeling, treedt deze niet
in werking. De instelling die bezwaar
maakt tegen de gedelegeerde handeling,
vermeldt de redenen daarvoor.
Amendement 46
Voorstel voor een verordening
Artikel 13
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Artikel 13
Schrappen
Spoedprocedure
1. Een overeenkomstig artikel 10, lid 1,
vastgestelde gedelegeerde handeling treedt
onverwijld in werking en is van
toepassing zolang geen bezwaar wordt
gemaakt overeenkomstig lid 2. In de
181
kennisgeving van de gedelegeerde
handeling aan het Europees Parlement en
de Raad wordt vermeld om welke redenen
gebruik wordt gemaakt van de
spoedprocedure.
2. Het Europees Parlement of de Raad
kan overeenkomstig de in artikel 11, lid 5,
bedoelde procedure bezwaar maken tegen
een gedelegeerde handeling. In dat geval
trekt de Commissie de handeling
onverwijld in na de kennisgeving van het
besluit waarbij het Europees Parlement of
de Raad bezwaar maakt.
Amendement 47
Voorstel voor een verordening
Bijlage I – punt 5.2.2. bis (nieuw)
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
5.2.2. bis De grenswaarden vermeld in de
tabel in Bijlage III zijn van toepassing
met een redelijke tolerantiemarge
gedurende de meting.
Amendement 48
Voorstel voor een verordening
Bijlage II – punt 3.2.1. – eerste zin
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
3.2.1. Het geteste voertuig moet zo worden
gekozen dat alle voertuigen van hetzelfde
type die in de handel worden gebracht,
voldoen aan de voorschriften van deze
verordening.
3.2.1. Het geteste voertuig moet
representatief zijn voor de voertuigen die
in de handel worden gebracht als
aangegeven door de fabrikant.
Amendement 49
Voorstel voor een verordening
Bijlage II – punt 3.2.2.
Door de Commissie voorgestelde tekst
3.2.2. De voorschriften inzake
rolgeluidsemissies van banden zijn
vastgesteld in Verordening (EG) nr.
Amendement
3.2.2. De voorschriften inzake
rolgeluidsemissies van banden zijn
vastgesteld in Verordening (EG) nr.
182
661/2009 betreffende de algemene veiligheid
van motorvoertuigen. De voor de test te
gebruiken banden moeten representatief zijn
voor het voertuig en moeten door de
voertuigfabrikant worden geselecteerd en in
aanhangsel 3 van bijlage I worden vermeld.
Zij moeten overeenkomen met een van de
bandenmaten die voor het voertuig als
originele uitrusting zijn aangewezen. De
band moet tegelijkertijd met het voertuig in
de handel verkrijgbaar zijn. 2/ De banden
moeten tot de door de voertuigfabrikant voor
de testmassa van het voertuig aanbevolen
spanning worden opgepompt. Zij moeten ten
minste de wettelijk voorgeschreven
profieldiepte hebben.
661/2009 betreffende de algemene veiligheid
van motorvoertuigen. De voor de test te
gebruiken banden moeten representatief zijn
voor het voertuig en moeten door de
voertuigfabrikant worden geselecteerd en in
aanhangsel 3 van bijlage I worden vermeld.
Zij moeten overeenkomen met een van de
bandenmaten die voor het voertuig als
originele uitrusting zijn aangewezen. De band
moet tegelijkertijd met het voertuig in de
handel verkrijgbaar zijn. 2/ De banden
moeten tot de door de voertuigfabrikant voor
de testmassa van het voertuig aanbevolen
spanning worden opgepompt. Zij moeten de
wettelijk voorgeschreven profieldiepte
hebben.
2/
Aangezien de bijdrage van de banden aan de
totale geluidsemissie significant is, moet
rekening worden gehouden met bestaande
regelgeving over rolgeluidsemissies. Bij
metingen voor de typegoedkeuring en voor
de controle van de conformiteit van de
productie moeten tractiebanden,
winterbanden en speciale banden op verzoek
van de fabrikant worden uitgesloten
overeenkomstig de meest recente
amendementen op ECE-Reglement nr. 117.
Aangezien de bijdrage van de banden aan
de totale geluidsemissie significant is, moet
rekening worden gehouden met bestaande
regelgeving over rolgeluidsemissies. Bij
metingen voor de typegoedkeuring en voor
de controle van de conformiteit van de
productie moeten tractiebanden,
winterbanden en speciale banden op verzoek
van de fabrikant worden uitgesloten
overeenkomstig VN/ECE-Reglement nr. 117
(PB L 231 van 29.8.2008, blz. 19).
Amendement 50
Voorstel voor een verordening
Bijlage II – punt 4.1.2.1.4.1. – letters a, b en c
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(a) indien één specifieke
overbrengingsverhouding een acceleratie
geeft die tot plusminus 5 % nauwkeurig
overeenkomt met de referentieacceleratie
awot ref en 3,0 m/s2 niet overschrijdt, voer
de test dan met die
overbrengingsverhouding uit;
(a) indien één specifieke
overbrengingsverhouding een acceleratie
geeft die tot op plusminus 5% nauwkeurig
overeenkomt met de referentieacceleratie
awot ref en 2,0 m/s niet overschrijdt, voer
de test dan met die
overbrengingsverhouding uit;
(b) indien geen van de
overbrengingsverhoudingen tot de vereiste
acceleratie leidt, kies dan een
overbrengingsverhouding i met een hogere
acceleratie en een
overbrengingsverhouding i+1 met een
(b) indien geen van de
overbrengingsverhoudingen tot de vereiste
acceleratie leidt, kies dan een
overbrengingsverhouding i met een hogere
acceleratie en een
overbrengingsverhouding i+1 met een
183
lagere acceleratie dan de
referentieacceleratie. Indien de
acceleratiewaarde in
overbrengingsverhouding i niet meer dan
3,0 m/s2 bedraagt, gebruik dan beide
overbrengingsverhoudingen voor de test.
De wegingsverhouding met betrekking tot
de referentieacceleratie awot ref wordt als
volgt berekend:
lagere acceleratie dan de
referentieacceleratie. Indien de
acceleratiewaarde in
overbrengingsverhouding i niet meer dan
2,0 m/s2 bedraagt, gebruik dan beide
overbrengingsverhoudingen voor de test.
De wegingsverhouding met betrekking tot
de referentieacceleratie awot ref wordt als
volgt berekend:
k = (a wot ref - a wot (i+1)) / (a wot (i) - a wot (i+1))
k = (a wot ref - a wot (i+1)) / (a wot (i) - a wot (i+1))
(c) indien de acceleratiewaarde van
overbrengingsverhouding i meer dan 3,0
m/s2 bedraagt, moet de eerste
overbrengingsverhouding worden gebruikt
die een acceleratie van minder dan 3,0
m/s2 geeft, tenzij overbrengingsverhouding
i+1 een geringere acceleratie oplevert dan
aurban. In dit geval moeten twee
overbrengingsverhoudingen worden
gebruikt, namelijk i en i+1, dus ook
overbrengingsverhouding i met een
acceleratie van meer dan 3,0 m/s2. In de
andere gevallen mag geen andere
overbrengingsverhouding worden gebruikt.
Voor de berekening van de partiële
vermogensfactor kP moet de tijdens de test
bereikte acceleratie awot test worden
gebruikt in plaats van awot ref;
(c) indien de acceleratiewaarde van
overbrengingsverhouding i meer dan 2,0
m/s2 bedraagt, moet de eerste
overbrengingsverhouding worden gebruikt
die een acceleratie van minder dan 2,0
m/s2 geeft, tenzij overbrengingsverhouding
i+1 een geringere acceleratie oplevert dan
aurban. In dit geval moeten twee
overbrengingsverhoudingen worden
gebruikt, namelijk i en i+1, dus ook
overbrengingsverhouding i met de
acceleratie van meer dan 2,0 m/s2. In de
andere gevallen mag geen andere
overbrengingsverhouding worden gebruikt.
Voor de berekening van de partiële
vermogensfactor kP moet de tijdens de test
bereikte acceleratie awot test worden
gebruikt in plaats van awot ref;
Amendement 61
Voorstel voor een verordening
Bijlage III
Door de Commissie voorgestelde tekst
Bijlage III
Grenswaarden
Het overeenkomstig bijlage II gemeten geluidsniveau mag de volgende grenswaarden niet
overschrijden:
Voertuigcategorie
M
Beschrijving van
de
voertuigcategorie
Grenswaarden
uitgedrukt in dB(A)
[A-gewogen decibels]
Grenswaarden voor de
typegoedkeuring van
nieuwe voertuigtypen
Grenswaarden voor de
typegoedkeuring van
nieuwe voertuigtypen
Fase 1, geldig vanaf
[2 jaar na publicatie]
Algemeen
Terrein *
Fase 2, geldig vanaf
[5 jaar na publicatie]
Algemeen
Terrein *
Voertuigen voor
184
Grenswaarden voor de
registratie, de verkoop en
het in het verkeer brengen
van nieuwe voertuigen
Fase 3, geldig vanaf
[7 jaar na publicatie]
Algemeen
Terrein *
M1
M1
M2
M2
M2
M2
M3
M3
N
N1
N1
N2
N2
N2
N3
N3
*
**
personenvervoer
aantal stoelen < 9
aantal stoelen < 9;
verhouding
vermogen/ massa
> 150 kW/t
aantal stoelen > 9;
massa < 2 t
aantal stoelen > 9;
2 t < massa < 3,5 t
aantal stoelen > 9;
3,5 t < massa < 5 t;
nominaal
motorvermogen
< 150 kW
aantal stoelen > 9;
3,5 t < massa < 5 t;
nominaal
motorvermogen >
150 kW
aantal stoelen > 9;
massa > 5 t;
nominaal
motorvermogen <
150 kW
aantal stoelen > 9;
massa > 5 t;
nominaal
motorvermogen >
150 kW
Voertuigen voor
goederenvervoer
massa < 2 t
2 t < massa < 3,5 t
3,5 t < massa
< 12 t;
nominaal
motorvermogen <
75 kW
3,5 t < massa
< 12 t;
75 < nominaal
motorvermogen
< 150 kW
3,5 t < massa
< 12 t;
nominaal
motorvermogen >
150 kW
massa > 12 t;
75 < nominaal
motorvermogen
< 150 kW
massa > 12 t;
nominaal
motorvermogen ≥
150 kW
70
71**
68
69**
68
69**
71
71
69
69
69
69
72
72
70
70
70
70
73
74
71
72
71
72
74
75
72
73
72
73
76
78
74
76
74
76
75
76
73
74
73
74
77
79
75
77
75
77
71
71
69
69
69
69
72
73
70
71
70
71
74
75
72
73
72
73
75
76
73
74
73
74
77
79
75
77
75
77
77
78
75
76
75
76
80
82
78
80
78
80
Hogere grenswaarden gelden alleen als het voertuig voldoet aan de
relevante definitie van terreinvoertuigen in Richtlijn 2007/46/EG,
bijlage II, deel A, punt 4.
Bij voertuigen van categorie M1 gelden de hogere grenswaarden
voor terreinvoertuigen alleen als de maximaal toegestane massa >
2 t.
185
Amendement
Bijlage III
Grenswaarden
Het overeenkomstig bijlage II gemeten geluidsniveau, afgerond op het dichtstbijzijnde gehele getal indien het
fractiedeel minder is dan 0,5 en afgerond op het dichtstbijzijnde gehele getal indien het fractiedeel gelijk is
aan of meer is dan 0,5, mag de volgende grenswaarden niet overschrijden:
Voertuigcategorie
Beschrijving van de
voertuigcategorie
Grenswaarden voor de typegoedkeuring van
Grenswaarden voor de typegoedkeuring van nieuwe voertuigtypen en voor de registratie,
nieuwe voertuigtypen, uitgedrukt in dB(A)
verkoop en het in het verkeer brengen van
[A-gewogen decibels]*
nieuwe voertuigen, uitgedrukt in dB(A)
[A-gewogen decibels]*
Fase 1, geldig vanaf
[6 jaar na publicatie]
M
Voertuigen voor personenvervoer
aantal stoelen ≤ 9;
≤ 125 kW/t
M1
M1
M2
M3
N
Fase 2, geldig vanaf
[8 jaar na publicatie]
68
68
aantal stoelen ≤ 9; 125kW/t
< verhouding vermogen/
70
massa ≤ 150 kW/t
70
aantal stoelen ≤ 9;
verhouding vermogen/
massa > 150 kW/t
73
73
aantal stoelen ≤4 bestuurder
inbegrepen; verhouding
vermogen/ massa
74
> 200 kW/t; R-punt van de
bestuurder < 450 mm vanaf
de vloer
74
aantal stoelen > 9; massa
≤ 2,5 t
69
69
aantal stoelen > 9; 2,5 t <
massa < 3,5 t
72
72
aantal stoelen > 9; 3,5 t
< massa < 5 t
75
75
aantal stoelen > 9; massa
> 5 t; nominaal
motorvermogen ≤ 180 kW
74
74
aantal stoelen > 9; massa
> 5 t; 180 kW < nominaal
motorvermogen ≤ 250 kW
77
77
aantal stoelen > 9; massa
> 5 t; nominaal
motorvermogen > 250 kW
78
78
Voertuigen voor goederenvervoer
massa < 2,5 t
69
69
71
71
N1
2,5 t < massa < 3,5 t
186
N2
N3
3,5 t < massa < 12 t;
nominaal motorvermogen < 75
150 kW
75
3,5 t < massa ≤ 12 t;
nominaal motorvermogen
> 150 kW
76
76
massa > 12 t; nominaal
motorvermogen ≤ 180 kW
77
77
massa > 12 t; 180
< nominaal motorvermogen 79
≤ 250 kW
79
massa > 12 t; nominaal
motorvermogen > 250 kW
81
81
Bij de grenswaarden wordt 1dB opgeteld voor voertuigen die
voldoen aan de relevante definitie van terreinvoertuigen in
Richtlijn 2007/46/EG, bijlage II, deel A, punt 4.
*
Amendement 52
Voorstel voor een verordening
Bijlage VI – punt 3 – eerste alinea
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Eén voertuig wordt geselecteerd en aan de
tests van punt 2 onderworpen. Indien de
testresultaten voldoen aan de
productieconformiteitsvoorschriften van
bijlage X bij Richtlijn 2007/46/EG, wordt
het voertuig geacht aan die voorschriften te
voldoen.
Eén voertuig wordt geselecteerd en aan de
tests van punt 2 onderworpen. Indien de
testresultaten voldoen aan de
productieconformiteitsvoorschriften van
bijlage X bij Richtlijn 2007/46/EG, wordt
het voertuig geacht aan die voorschriften te
voldoen. De toepasselijke
productieconformiteitsvoorschriften zijn
de in bijlage III vastgelegde
grenswaarden met een extra marge van 1
dB(A).
Amendement 53
Voorstel voor een verordening
Bijlage VII – punt 1 – voetnoot 1
Door de Commissie voorgestelde tekst
1/
Amendement
1/
ISO10844:1994.
Gedurende de eerste vijf jaar na
inwerkingtreding van deze Verordening
kunnen fabrikanten gebruik maken van
testbanen die gecertificeerd zijn volgens
187
ISO 10844:1994 of ISO 10844:2011. Na
deze datum moeten fabrikanten gebruik
maken van testbanen die enkel
overeenstemmen met ISO 10844:2011.
Amendement 54
Voorstel voor een verordening
Bijlage VII – punt 3.2.2. – alinea 2 – inleidende formule
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Behalve aan de voorschriften van de
punten 1 tot en met 3.2.2 moet ook aan de
volgende voorschriften worden voldaan:
Behalve aan de voorschriften van de
punten 1 tot en met 3.2.2 moet ook aan de
volgende voorschriften van ISO
10844:2011 worden voldaan of dient er te
worden verwezen naar ISO 10844:1994
voor een overgangsperiode van 5 jaar:
Amendement 55
Voorstel voor een verordening
Bijlage VII – punt 4.3 – alinea 1
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Voor de toepassing van deze norm wordt
de textuurdiepte op minstens tien gelijk uit
elkaar liggende plaatsen in de wielsporen
van het testtraject gemeten; daarbij wordt
de gemiddelde waarde vergeleken met de
gespecificeerde minimale textuurdiepte.
Zie ISO-norm 10844:1994 voor de
beschrijving van de procedure.
Voor de toepassing van deze norm wordt
de textuurdiepte op minstens tien gelijk uit
elkaar liggende plaatsen in de wielsporen
van het testtraject gemeten; daarbij wordt
de gemiddelde waarde vergeleken met de
gespecificeerde minimale textuurdiepte.
Zie ISO-norm 10844:2011 voor de
beschrijving van de procedure.
Amendement 56
Voorstel voor een verordening
Bijlage VIII – punt 2.3 regel 4 – voertuigacceleratie
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
voertuigacceleratie awot ASEP: awot ≤ 5,0
m/s2
voertuigacceleratie awot ASEP: awot ≤ 4,0
m/s2
Amendement 57
Voorstel voor een verordening
Bijlage VIII – punt 2.4 – alinea 2 bis (nieuw)
188
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Om de ASEP-test representatief en
herhaalbaar te maken (voor de
typegoedkeuringsautoriteit) moet het
voertuig getest worden met kalibratie van
de productieversnellingsbak.
Amendement 58
Voorstel voor een verordening
Bijlage IX – deel A – punt 1 – alinea 2
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Een akoestisch
voertuigwaarschuwingssysteem (AVAS) is
een geluidsproducerende voorziening die
bedoeld is om voetgangers en kwetsbare
weggebruikers te informeren.
Een akoestisch
voertuigwaarschuwingssysteem (AVAS) is
een systeem voor hybride elektrische en
elektrische wegvoertuigen dat voetgangers
en kwetsbare weggebruikers informatie
verstrekt over de werking van het
voertuig.
Amendement 59
Voorstel voor een verordening
Bijlage IX – deel A – punt 4 – letter a
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(a) Het door het AVAS te produceren
geluid moet een continu geluid zijn dat de
voetgangers en kwetsbare weggebruikers
erop attendeert dat een voertuig in
beweging is.
(a) Het door het AVAS te produceren
geluid moet een continu geluid zijn dat de
voetgangers en kwetsbare weggebruikers
erop attendeert dat een voertuig in
beweging is. Het geluid moet een
duidelijke indicatie zijn van het
voertuiggedrag en moet lijken op het
geluid van een voertuig van dezelfde
categorie dat met een verbrandingsmotor
is uitgerust.
De volgende en soortgelijke geluidstypen
zijn echter niet aanvaardbaar:
(i) het geluid van een sirene, claxon, klok,
bel of hulpverleningsvoertuig;
(ii) alarmgeluiden zoals een brand-,
diefstal- of rookalarm.
(iii) een onderbroken geluid.
189
De volgende en soortgelijke geluidstypen
moeten worden vermeden:
(iv)melodieuze geluiden, geluiden van
dieren of insecten;
(v)geluiden waardoor de identificatie van
een voertuig en de werking ervan (bv.
acceleratie, vertraging enz.) kunnen
worden verward.
Amendement 60
Voorstel voor een verordening
Bijlage IX – deel A – punt 4 – letters b en c
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
(b) Het door het AVAS te produceren
geluid moet een gemakkelijke indicatie zijn
van het voertuiggedrag, bijvoorbeeld door
de automatische verandering van het
geluidsniveau of de geluidskenmerken al
naargelang de snelheid van het voertuig.
(b) Het door het AVAS te produceren
geluid moet een gemakkelijke indicatie zijn
van het voertuiggedrag en de rijrichting
van het voertuig, bijvoorbeeld door de
automatische verandering van het
geluidsniveau of de geluidskenmerken al
naargelang de snelheid van het voertuig.
(c) Het door het AVAS te produceren
geluidsniveau mag het approximatieve
geluidsniveau van een soortgelijk voertuig
van dezelfde categorie dat met een
verbrandingsmotor is uitgerust en onder
dezelfde omstandigheden wordt gebruikt,
niet overschrijden.
Milieuoverweging:
Bij de ontwikkeling van het AVAS moet
aandacht worden besteed aan het totale
geluidseffect voor de bevolking.
(c) Het door het AVAS te produceren
geluidsniveau mag het approximatieve
geluidsniveau van een soortgelijk voertuig
van dezelfde categorie dat met een
verbrandingsmotor is uitgerust en onder
dezelfde omstandigheden wordt gebruikt,
niet overschrijden.
Milieuoverweging:
Bij de ontwikkeling van het AVAS moet
aandacht worden besteed aan het totale
geluidseffect voor de bevolking.
190
P7_TA-PROV(2013)0042
Europees Vluchtelingenfonds, Europees Terugkeerfonds en Europees Fonds
voor de integratie van onderdanen van derde landen ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2013 over het voorstel
voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Beschikking nr.
573/2007/EG, Beschikking nr. 575/2007/EG en Beschikking 2007/435/EG van de Raad om
het cofinancieringspercentage van het Europees Vluchtelingenfonds, het Europees
Terugkeerfonds en het Europees Fonds voor de integratie van onderdanen van derde
landen wat betreft sommige bepalingen in verband met het financiële beheer te verhogen
voor bepaalde lidstaten die ten aanzien van hun financiële stabiliteit ernstige
moeilijkheden ondervinden of daardoor worden bedreigd (COM(2012)0526 – C70302/2012 – 2012/0252(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
Het Europees Parlement,
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad
(COM(2012)0526),
– gezien artikel 294, lid 2, en de artikelen 78, lid 2, en 79, lid 2 en 4, van het Verdrag
betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de
Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0302/2012),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 19 december
2012 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel
294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 55 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken
(A7-0004/2013),
1. stelt zijn standpunt in eerste lezing vast en neemt het voorstel van de Commissie over;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende
wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en
aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
191
P7_TC1-COD(2012)0252
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 6 februari 2013 met
het oog op de vaststelling van Besluit nr. .../2013/EU van het Europees Parlement en de
Raad tot wijziging van Beschikking nr. 573/2007/EG, Beschikking nr. 575/2007/EG en
Beschikking 2007/435/EG van de Raad om het cofinancieringspercentage van het
Europees Vluchtelingenfonds, het Europees Terugkeerfonds en het Europees Fonds voor
de integratie van onderdanen van derde landen wat betreft sommige bepalingen in
verband met het financiële beheer te verhogen voor bepaalde lidstaten die ernstige
moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden op het gebied van hun financiële
stabiliteit
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 78,
lid 2, en artikel 79, leden 2 en 4,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure1,
1
Standpunt van het Europees Parlement van 6 februari 2013.
192
Overwegende hetgeen volgt:
(1)
Beschikking nr. 573/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad1 strekte tot
instelling van het Europees Vluchtelingenfonds, Beschikking nr. 575/2007/EG van het
Europees Parlement en de Raad2 tot oprichting van het Europees Terugkeerfonds en
Beschikking 2007/435/EG van de Raad3 tot oprichting van het Europees Fonds voor de
integratie van onderdanen van derde landen, als onderdeel van het algemeen programma
"Solidariteit en beheer van de migratiestromen". Bij die beschikkingen zijn
verschillende uniale cofinancieringspercentages bepaald voor acties die uit de fondsen
worden ondersteund.
(2)
De ongekende wereldwijde financiële crisis en economische neergang hebben de
economische groei en de financiële stabiliteit ernstig geschaad, en de financiële,
economische en maatschappelijke omstandigheden in verscheidene lidstaten beduidend
verslechterd. Bepaalde lidstaten ondervinden ernstige moeilijkheden of dreigen deze te
ondervinden, met name wat betreft hun financiële en economische stabiliteit, waardoor
hun tekort oploopt, hun schuldenpositie verslechtert en hun economische groei wordt
bedreigd, of het risico daartoe bestaat, en waarbij het internationale economische en
financiële klimaat de situatie nog verergert.
(3)
Hoewel reeds belangrijke maatregelen zijn genomen om de negatieve effecten van de
crisis tegen te gaan, zijn de gevolgen van de financiële crisis voor de reële economie, de
arbeidsmarkt en de samenleving als geheel op grote schaal voelbaar. De druk op de
nationale financiële middelen neemt toe en er moeten snel verdere stappen worden
genomen om die druk te verlichten door zoveel en zo goed mogelijk gebruik te maken
van financiering door de Unie.
1
2
3
PB L 144 van 6.6.2007, blz. 1.
PB L 144 van 6.6.2007, blz. 45.
PB L 168 van 28.6.2007, blz. 18.
193
(4)
Verordening (EG) nr. 332/2002 van de Raad van 18 februari 2002 houdende instelling
van een mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn van de
betalingsbalansen van de lidstaten1 bepaalt dat de Raad in geval van moeilijkheden of
ernstig dreigende moeilijkheden in de betalingsbalans van een lidstaat die niet aan de
euro deelneemt, financiële ondersteuning op middellange termijn kan verlenen.
(5)
Bij Beschikking 2009/459/EG van de Raad van 6 mei 2009 tot verlening van financiële
middellangetermijnbijstand van de Gemeenschap aan Roemenië2 is dergelijke financiële
bijstand verleend aan Roemenië.
(6)
In overeenstemming met de conclusies van de ECOFIN-Raad van 9-10 mei 2010 heeft
de Raad een compleet pakket maatregelen vastgesteld, met inbegrip van Verordening
(EU) nr. 407/2010 van de Raad van 11 mei 2010 houdende instelling van een Europees
financieel stabilisatiemechanisme3, en, op 7 juni 2010, een Europese Faciliteit voor
financiële stabiliteit werd opgericht door de lidstaten van de eurozone, met het oog op
de verlening van financiële bijstand aan lidstaten uit de eurozone die in moeilijkheden
verkeren als gevolg van buitengewone omstandigheden die deze lidstaten uit de
eurozone niet kunnen beheersen, waarbij de financiële stabiliteit van zowel de eurozone
in haar geheel als die van de afzonderlijke lidstaten die daarvan deel uitmaken
gewaarborgd wordt.
(7)
Bij Uitvoeringsbesluiten 2011/77/EU4 en 2011/344/EU5 van de Raad is financiële
bijstand uit het Europees financieel stabilisatiemechanisme verleend aan respectievelijk
Ierland en Portugal. Deze landen hebben ook middelen ontvangen uit de Europese
Faciliteit voor financiële stabiliteit.
1
2
3
4
5
PB L 53 van 23.2.2002, blz. 1.
PB L 150 van 13.6.2009, blz. 8.
PB L 118 van 12.5.2010, blz. 1.
PB L 30 van 4.2.2011, blz. 34.
PB L 159 van 17.6.2011, blz. 88.
194
(8)
Op 8 mei 2010 zijn een akkoord tussen de kredietverstrekkers (Intercreditor Agreement)
en een leningsovereenkomst (Loan Facility Agreement) voor Griekenland gesloten, die
op 11 mei 2010 in werking zijn getreden als een eerste programma inzake financiële
steunverlening voor Griekenland.
Op 12 maart 2012 hebben de ministers van
Financiën van de lidstaten van de eurozone dat eerste programma onderbroken en een
tweede programma voor financiële bijstand aan Griekenland goedgekeurd. Er is
besloten om dit tweede programma te financieren door middel van de Europese
Faciliteit voor financiële stabiliteit en ook het resterende deel van de bijdrage die de
eurozone in het kader van het eerste programma daaruit te betalen.
(9)
Op 2 februari 2012 hebben de ministers van Financiën van de lidstaten van de eurozone
het Verdrag tot oprichting van het Europees stabiliteitsmechanisme ondertekend. Dat
verdrag volgt op Besluit 2011/199/EU van de Europese Raad van 25 maart 2011 tot
wijziging van artikel 136 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
met betrekking tot een stabiliteitsmechanisme voor de lidstaten die de euro als munt
hebben1. Op grond van dat verdrag is het Europees stabiliteitsmechanisme sinds zijn
inwerkingtreding op 8 oktober 2012 het belangrijkste instrument voor financiële
ondersteuning van lidstaten in de eurozone. Derhalve dient bij het onderhavige besluit
rekening te worden gehouden met het Europees stabiliteitsmechanisme.
(10)
In zijn conclusies juicht de Europese Raad van 23 en 24 juni 2011 het voornemen van de
Commissie om te zorgen voor meer synergie tussen het kredietprogramma voor
Griekenland en de fondsen van de Unie toe en ondersteunt hij de inspanningen om
Griekenland meer in staat te stellen de middelen van de Unie aan te spreken teneinde de
groei en de werkgelegenheid te stimuleren door zich opnieuw te richten op het
verbeteren van het concurrentievermogen en het scheppen van werkgelegenheid. In deze
conclusies toonde de Europese Raad zich tevens ingenomen met het uitgebreide
programma voor technische bijstand aan Griekenland dat door de Commissie in
samenwerking met de lidstaten is opgesteld, en zegde hij zijn steun hiervoor toe. De in
het onderhavige besluit bepaalde wijzigingen van Beschikking nr. 573/2007/EG,
Beschikking nr. 575/2007/EG en Beschikking 2007/435/EG maken deel uit van dit
streven naar meer synergie.
1
PB L 91 van 6.4.2011, blz. 1.
195
(11)
Gelet op de buitengewone omstandigheden is Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de
Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor
Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds1 gewijzigd
bij Verordening (EU) nr. 1311/2011 van het Europees Parlement en de Raad 2 om het
mogelijk te maken het in het kader van de structuurfondsen en het Cohesiefonds
toegepaste cofinancieringspercentage te verhogen voor lidstaten die ernstige
moeilijkheden ondervinden wat betreft hun financiële stabiliteit. Voor die lidstaten is
een vergelijkbare benadering gevolgd in het kader van het Europees Landbouwfonds
voor Plattelandsontwikkeling op grond van Verordening (EU) nr. 1312/2011 van het
Europees Parlement en de Raad van 19 december 2011 tot wijziging van Verordening
(EG) nr. 1698/2005 van de Raad, met betrekking tot een aantal bepalingen betreffende
het financieel beheer ten aanzien van bepaalde lidstaten die ernstige moeilijkheden
ondervinden of dreigen te ondervinden op het gebied van financiële stabiliteit3 en in het
kader van het Europees Visserijfonds op grond van Verordening (EU) nr. 387/2012 van
het Europees Parlement en de Raad van 19 april 2012 houdende wijziging van
Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad inzake het Europees Visserijfonds, wat
betreft sommige bepalingen betreffende het financiële beheer voor bepaalde lidstaten die
ernstige moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden ten aanzien van hun
financiële stabiliteit4. Die lidstaten dienen te worden gesteund in het kader van de vier
fondsen die voor de periode 2007-2013 zijn vastgesteld als onderdeel van het algemeen
programma
"Solidariteit
en
beheer
van
de
migratiestromen",
namelijk
het
Buitengrenzenfonds, het Europees Terugkeerfonds, het Europees Vluchtelingenfonds en
het Europees Fonds voor de integratie van onderdanen van derde landen ("de fondsen").
1
2
3
4
PB L 210 van 31.7.2006, blz. 25.
PB L 337 van 20.12.2011, blz. 5.
PB L 339 van 21.12.2011, blz. 1.
PB L 129 van 16.5.2012, blz. 7.
196
(12)
De fondsen bieden de lidstaten essentiële hulp bij het aanpakken van grote uitdagingen
op het gebied van migratie, asiel en buitengrenzen, zoals de ontwikkeling van een
alomvattend immigratiebeleid van de Unie, teneinde het concurrentievermogen en de
sociale cohesie van de Unie te versterken en een gemeenschappelijk Europees
asielstelsel tot stand te brengen.
(13)
Om de financiering door de Unie op het gebied van migratie, asiel en buitengrenzen te
vereenvoudigen en de lidstaten meer van dergelijke financiering ter beschikking te
kunnen stellen voor de uitvoering van hun jaarprogramma's in het kader van de fondsen,
dient te worden geregeld dat het uniale cofinancieringspercentage in het kader van de
fondsen tijdelijk en zonder gevolgen voor de programmeringsperiode 2014-2020 met
een bedrag gelijk aan 20 procentpunten meer dan de huidige cofinancieringspercentages
wordt verhoogd voor lidstaten die ernstige moeilijkheden ondervinden wat hun
financiële stabiliteit betreft. Dit betekent dat de jaarlijkse nationale toewijzing uit de
fondsen overeenkomstig de basisbesluiten onveranderd blijft, terwijl de nationale
cofinanciering dienovereenkomstig wordt verminderd. Lopende jaarprogramma's zullen
moeten worden herzien in het licht van de wijzigingen die voortvloeien uit de toepassing
van het verhoogde uniale cofinancieringspercentage.
(14)
Een lidstaat die wil gebruikmaken van het verhoogde cofinancieringspercentage dient de
Commissie een schriftelijke verklaring te doen toekomen en daar zijn ontwerpjaarprogramma of ontwerp van herzien jaarprogramma aan toe te voegen. In zijn
verklaring dient de betrokken lidstaat te verwijzen naar het betrokken besluit van de
Raad of naar een ander relevant besluit op grond waarvan de lidstaat in aanmerking
komt voor het verhoogde uniale cofinancieringspercentage.
(15)
De ongekende crisis op de internationale financiële markten en de economische
achteruitgang hebben de financiële stabiliteit van verscheidene lidstaten ernstig
geschaad. Aangezien een snelle reactie nodig is om de effecten op de economie als
geheel tegen te gaan, dient dit besluit zo spoedig mogelijk in werking te treden.
197
(16)
Beschikking nr. 573/2007/EG, Beschikking nr. 575/2007/EG en Beschikking
2007/435/EG dienen derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd.
(17)
Overeenkomstig artikel 3 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd
Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht,
gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de
werking van de Europese Unie, hebben deze lidstaten te kennen gegeven dat zij wensen
deel te nemen aan de vaststelling en toepassing van dit besluit.
(18)
Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van
Denemarken, gehacht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag
betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de
vaststelling van dit besluit, dat derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in
deze lidstaat,
HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
198
ï‚·
Artikel 1
Wijzigingen van Beschikking nr. 573/2007/EG
Beschikking nr. 573/2007/EG wordt als volgt gewijzigd:
1)
In artikel 14 wordt lid 4 vervangen door:
"4.
De bijdrage van de Unie aan ondersteunde projecten, wat betreft acties in de
lidstaten in de zin van artikel 3, bedraagt ten hoogste 50 % van de totale kosten
van een specifieke actie.
De bijdrage van de Unie kan worden verhoogd tot 75 % voor projecten die
betrekking hebben op specifieke prioriteiten die zijn vastgesteld in de in
artikel 17 bedoelde strategische richtsnoeren.
Het percentage van de bijdrage van de Unie wordt in de lidstaten die onder het
Cohesiefonds vallen, verhoogd tot 75 %.
De bijdrage van de Unie mag met 20 procentpunt worden verhoogd in een
lidstaat, mits deze lidstaat bij het indienen van zijn ontwerp-jaarprogramma
overeenkomstig artikel 20, lid 3, van deze beschikking, of van zijn ontwerp van
herzien jaarprogramma overeenkomstig artikel 23 van Beschikking 2008/22/EG
van de Commissie*, voldoet aan een van de volgende voorwaarden:
a)
hij ontvangt financiële bijstand op middellange termijn overeenkomstig
Verordening (EG) nr. 332/2002 van de Raad**;
b)
hij ontvangt financiële bijstand overeenkomstig Verordening (EU) nr.
407/2010 van de Raad*** of hij ontvangt vóór … financiële bijstand van
andere lidstaten uit de eurozone; of

PB: gelieve de datum van de inwerkingtreding van Verordening (EU) nr. 407/2010 in te vullen.
199
c)
financiële bijstand wordt aan de lidstaat ter beschikkig gesteld
overeenkomstig de intergouvernementele overeenkomst tot instelling van
de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit of het Verdrag tot
instelling van het Europees Stabiliteitsmechanisme.
De betrokken lidstaat legt de Commissie samen met zijn ontwerp-jaarprogramma of zijn
ontwerp van herzien jaarprogramma een schriftelijke verklaring voor om te bevestigen
dat hij aan een van de in de vierde alinea, onder a), b) of c), bedoelde voorwaarden
voldoet.
Een project dat met het verhoogde percentage is gecofinancierd blijft daarop aanspraak
maken, ongeacht of aan één van de voorwaarden, genoemd in de vierde alinea, onder a),
b), of c), nog steeds wordt voldaan gedurende de tenuitvoerlegging van het betrokken
jaarprogramma.
_______
2)
*
PB L 7 van 10.1.2008, blz. 1.
**
PB L 53 van 23.2.2002, blz. 1.
***
PB L 118 van 12.5.2010, blz. 1.".
In artikel 21 wordt lid 3 vervangen door:
"3.
De financiële bijstand uit het Fonds voor de in artikel 5 bedoelde
noodmaatregelen wordt ten hoogste gedurende zes maanden verleend en
bedraagt niet meer dan 80 % van de kosten van iedere maatregel.
De financiële bijstand mag met 20 procentpunt worden verhoogd in een lidstaat,
mits deze lidstaat bij het indienen van een aanvraag voor noodmaatregelen
bedoeld in lid 2 van dit artikel of bij het indienen van zijn ontwerp van herzien
jaarprogramma overeenkomstig artikel 23 van Beschikking 2008/22/EG voldoet
aan een van de voorwaarden bedoeld in artikel 14, lid 4, vierde alinea, onder a),
b) of c), van deze beschikking.
200
De betrokken lidstaat legt de Commissie samen met zijn aanvraag voor de
noodmaatregelen of zijn ontwerp van herzien jaarprogramma een schriftelijke
verklaring voor om te bevestigen dat hij aan een van de in artikel 14, lid 4,
vierde alinea, onder a), b) of c), bedoelde voorwaarden voldoet.
Een project dat met het verhoogde percentage is gecofinancierd blijft daarop
aanspraak maken, ongeacht of aan één van de voorwaarden, genoemd in artikel
14, lid 4, vierde alinea, onder a), b), of c), nog steeds wordt voldaan gedurende
de tenuitvoerlegging van de betrokken noodmaatregelen.".
ï‚·
Artikel 2
Wijzigingen van Beschikking nr. 575/2007/EG
In artikel 15 van Beschikking nr. 575/2007/EG wordt lid 4 vervangen door:
"4.
De bijdrage van de Unie aan ondersteunde projecten, wat betreft acties in de lidstaten in
de zin van artikel 3, bedraagt ten hoogste 50 % van de totale kosten van een specifieke
actie.
De bijdrage van de Unie kan worden verhoogd tot 75 % voor projecten die betrekking
hebben op specifieke prioriteiten die zijn vastgesteld in de in artikel 18 bedoelde
strategische richtsnoeren.
Het percentage van de bijdrage van de Unie wordt in de lidstaten die onder het
Cohesiefonds vallen, verhoogd tot 75 %.
De bijdrage van de Unie mag met 20 procentpunt worden verhoogd in een lidstaat, mits
deze lidstaat bij het indienen van zijn ontwerp-jaarprogramma overeenkomstig artikel
21, lid 3, van deze beschikking, of van zijn ontwerp van herzien jaarprogramma
overeenkomstig artikel 23 van Beschikking 2008/458/EG van de Commissie*, voldoet
aan een van de volgende voorwaarden:
a)
hij ontvangt financiële bijstand op middellange termijn overeenkomstig
Verordening (EG) nr. 332/2002 van de Raad**;
201
b)
hij ontvangt financiële bijstand overeenkomstig Verordening (EU) nr. 407/2010
van de Raad*** of hij ontvangt vóór … financiële bijstand van andere lidstaten
uit de eurozone; of
c)
hij ontvangt financiële bijstand overeenkomstig de intergouvernementele
overeenkomst tot instelling van de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit
of het Verdrag tot instelling van het Europees Stabiliteitsmechanisme.
De betrokken lidstaat legt de Commissie samen met zijn ontwerp-jaarprogramma of zijn
ontwerp van herzien jaarprogramma een schriftelijke verklaring voor om te bevestigen
dat hij aan een van de onder a), b) of c) bedoelde voorwaarden voldoet.
Een project dat met het verhoogde percentage is gecofinancierd blijft daarop aanspraak
maken, ongeacht of aan één van de voorwaarden, genoemd in de vierde alinea, onder a),
b), of c), nog steeds wordt voldaan gedurende de tenuitvoerlegging van het betrokken
jaarprogramma.
_______

*
PB L 167 van 27.6.2008, blz. 135.
**
PB L 53 van 23.2.2002, blz. 1.
***
PB L 118 van 12.5.2010, blz. 1.".
PB: gelieve de datum van de inwerkingtreding van Verordening (EU) nr. 407/2010 in te vullen.
202
ï‚·
Artikel 3
Wijzigingen van Beschikking 2007/435/EG
In artikel 13 van Beschikking 2007/435/EG wordt lid 4 vervangen door:
"4.
De bijdrage van de Unie aan ondersteunde projecten, wat betreft acties in de lidstaten in
de zin van artikel 4 bedraagt ten hoogste 50 % van de totale kosten van een specifieke
actie.
Dit maximum kan worden verhoogd tot 75 % voor projecten die betrekking hebben op
specifieke prioriteiten die zijn vastgesteld in de in artikel 16 bedoelde strategische
richtsnoeren.
Het percentage van de bijdrage van de Unie wordt in de lidstaten die onder het
Cohesiefonds vallen, verhoogd tot 75 %.
De bijdrage van de Unie mag met 20 procentpunt worden verhoogd in een lidstaat, mits
deze lidstaat bij het indienen van zijn ontwerp-jaarprogramma overeenkomstig artikel
19, lid 3, van deze beschikking, of van zijn ontwerp van herzien jaarprogramma
overeenkomstig artikel 23 van Beschikking 2008/457/EG van de Commissie*, voldoet
aan een van de volgende voorwaarden:
a)
hij ontvangt financiële bijstand op middellange termijn overeenkomstig
Verordening (EG) nr. 332/2002 van de Raad**;
b)
hij ontvangt financiële bijstand overeenkomstig Verordening (EU) nr. 407/2010
van de Raad*** of hij ontvangt vóór … financiële bijstand van andere lidstaten
uit de eurozone; of

PB: gelieve de datum van de inwerkingtreding van Verordening (EU) nr. 407/2010 in te vullen.
203
c)
hij ontvangt financiële bijstand overeenkomstig de intergouvernementele
overeenkomst tot instelling van de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit
of het Verdrag tot instelling van het Europees Stabiliteitsmechanisme.
De betrokken lidstaat legt de Commissie samen met zijn ontwerp-jaarprogramma of zijn
ontwerp van herzien jaarprogramma een schriftelijke verklaring voor om te bevestigen
dat hij aan een van de in de vierde alinea, onder a), b) of c), bedoelde voorwaarden
voldoet.
Een project dat met het verhoogde percentage is gecofinancierd blijft daarop aanspraak
maken, ongeacht of aan één van de voorwaarden, genoemd in de vierde alinea, onder a),
b), of c), nog steeds wordt voldaan gedurende de tenuitvoerlegging van het betrokken
jaarprogramma.
_______
*
PB L 167 van 27.6.2008, blz. 69.
**
PB L 53 van 23.2.2002, blz. 1.
***
PB L 118 van 12.5.2010, blz. 1.".
ï‚·
Artikel 4
Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad
van de Europese Unie.
ï‚·
Artikel 5
Adressaten
204
Dit besluit is gericht tot de lidstaten, overeenkomstig de Verdragen.
Gedaan te
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
Voor de Raad
De voorzitter
205
P7_TA-PROV(2013)0043
Buitengrenzenfonds ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2013 over het voorstel
voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Beschikking nr.
574/2007/EG om het cofinancieringspercentage van het Buitengrenzenfonds te verhogen
voor bepaalde lidstaten die ernstige moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden
op het gebied van hun financiële stabiliteit (COM(2012)0527 – C7-0301/2012 –
2012/0253(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
Het Europees Parlement,
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad
(COM(2012)0527),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 77, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de
Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is
ingediend (C7-0301/2012),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 19 december
2012 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel
294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 55 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken
(A7-0433/2012),
1. stelt zijn standpunt in eerste lezing vast en neemt het voorstel van de Commissie over;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende
wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en
aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
206
P7_TC1-COD(2012)0253
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 6 februari 2013 met
het oog op de vaststelling van Besluit nr. .../2013/EU van het Europees Parlement en de
Raad tot wijziging van Beschikking nr. 574/2007/EG om het cofinancieringspercentage
van het Buitengrenzenfonds te verhogen voor bepaalde lidstaten die ernstige
moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden op het gebied van hun financiële
stabiliteit
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 77,
lid 2,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure1,
1
Standpunt van het Europees Parlement van 6 februari 2013.
207
Overwegende hetgeen volgt:
(1)
Bij Beschikking nr. 574/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad 1 is het
Buitengrenzenfonds voor de periode 2007-2013 ingesteld als onderdeel van het
algemene programma „Solidariteit en beheer van de migratiestromen” en zijn
verschillende uniale cofinancieringspercentages bepaald voor acties die uit dat fonds
worden ondersteund.
(2)
De ongekende wereldwijde financiële crisis en economische neergang hebben de
economische groei en de financiële stabiliteit ernstig geschaad, en de financiële,
economische en maatschappelijke omstandigheden in verscheidene lidstaten beduidend
verslechterd. Bepaalde lidstaten ondervinden ernstige moeilijkheden of dreigen deze te
ondervinden, met name wat betreft hun financiële en economische stabiliteit, waardoor
hun tekort oploopt, hun schuldenpositie verslechtert en hun economische groei wordt
bedreigd, of het risico daartoe bestaat, en waarbij het internationale economische en
financiële klimaat de situatie nog verergert.
(3)
Hoewel reeds belangrijke maatregelen zijn genomen om de negatieve effecten van de
crisis tegen te gaan, zijn de gevolgen van de financiële crisis voor de reële economie, de
arbeidsmarkt en de samenleving als geheel op grote schaal voelbaar. De druk op de
nationale financiële middelen neemt toe en er moeten snel verdere stappen worden
genomen om die druk te verlichten door zoveel en zo goed mogelijk gebruik te maken
van financiering door de Unie.
1
PB L 144 van 6.6.2007, blz. 22.
208
(4)
Verordening (EG) nr. 332/2002 van de Raad van 18 februari 2002 houdende instelling
van een mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn van de
betalingsbalansen van de lidstaten1 bepaalt dat de Raad in geval van moeilijkheden of
ernstig dreigende moeilijkheden in de betalingsbalans van een lidstaat die niet aan de
euro deelneemt, financiële ondersteuning op middellange termijn kan verlenen.
(5)
Bij Beschikking 2009/459/EG van de Raad van 6 mei 2009 tot verlening van financiële
middellangetermijnbijstand van de Gemeenschap aan Roemenië2 is dergelijke financiële
bijstand verleend aan Roemenië.
(6)
In overeenstemming met de conclusies van de ECOFIN-Raad van 9-10 mei 2010 heeft
de Raad een compleet pakket maatregelen vastgesteld, met inbegrip van Verordening
(EU) nr. 407/2010 van de Raad van 11 mei 2010 houdende instelling van een Europees
financieel stabilisatiemechanisme3, en, op 7 juni 2010, een Europese Faciliteit voor
financiële stabiliteit werd opgericht door de lidstaten van de eurozone, met het oog op
de verlening van financiële bijstand aan lidstaten uit de eurozone die in moeilijkheden
verkeren als gevolg van buitengewone omstandigheden die deze lidstaten uit de
eurozone niet kunnen beheersen, waarbij de financiële stabiliteit van zowel de eurozone
in haar geheel als die van de afzonderlijke lidstaten die daarvan deel uitmaken
gewaarborgd wordt.
(7)
Bij Uitvoeringsbesluiten 2011/77/EU4 en 2011/344/EU5 van de Raad is financiële
bijstand uit het Europees financieel stabilisatiemechanisme verleend aan respectievelijk
Ierland en Portugal. Deze landen hebben ook middelen ontvangen uit de Europese
Faciliteit voor financiële stabiliteit.
1
2
3
4
5
PB L 53 van 23.2.2002, blz. 1.
PB L 150 van 13.6.2009, blz. 8.
PB L 118 van 12.5.2010, blz. 1.
PB L 30 van 4.2.2011, blz. 34.
PB L 159 van 17.6.2011, blz. 88.
209
(8)
Op 8 mei 2010 zijn een akkoord tussen de kredietverstrekkers (Intercreditor Agreement)
en een leningsovereenkomst (Loan Facility Agreement) voor Griekenland gesloten, die
op 11 mei 2010 in werking zijn getreden als een eerste programma inzake financiële
steunverlening voor Griekenland. Op 12 maart 2012 hebben de ministers van Financiën
van de lidstaten van de eurozone dat eerste programma onderbroken en een tweede
programma voor financiële bijstand aan Griekenland goedgekeurd. Er is besloten om dit
tweede programma te financieren door middel van de Europese Faciliteit voor financiële
stabiliteit en ook het resterende deel van de bijdrage van de eurozone in het kader van
het eerste programma daaruit te betalen.
(9)
Op 2 februari 2012 hebben de ministers van Financiën van de lidstaten van de eurozone
het Verdrag tot oprichting van het Europees stabiliteitsmechanisme ondertekend. Dat
verdrag volgt op Besluit 2011/199/EU van de Europese Raad van 25 maart 2011 tot
wijziging van artikel 136 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
met betrekking tot een stabiliteitsmechanisme voor de lidstaten die de euro als munt
hebben1. Op grond van dat verdrag is het Europees stabiliteitsmechanisme sinds zijn
inwerkingtreding op 8 oktober 2012 het belangrijkste instrument voor financiële
ondersteuning van lidstaten in de eurozone. Derhalve dient bij het onderhavige besluit
rekening te worden gehouden met het Europees stabiliteitsmechanisme.
(10)
In zijn conclusies juicht de Europese Raad van 23 en 24 juni 2011 het voornemen van de
Commissie om te zorgen voor meer synergie tussen het kredietprogramma voor
Griekenland en de fondsen van de Unie toe en ondersteunt hij de inspanningen om
Griekenland meer in staat te stellen de middelen van de Unie aan te spreken teneinde de
groei en de werkgelegenheid te stimuleren door zich opnieuw te richten op het
verbeteren van het concurrentievermogen en het scheppen van werkgelegenheid. In deze
conclusies toonde de Europese Raad zich tevens ingenomen met het uitgebreide
programma voor technische bijstand aan Griekenland dat door de Commissie in
samenwerking met de lidstaten is opgesteld, en zegde hij zijn steun hiervoor toe. De in
het onderhavige besluit bepaalde wijzigingen van Beschikking nr. 574/2007/EG maakt
deel uit van dit streven naar meer synergie.
1
PB L 91 van 6.4.2011, blz. 1.
210
(11)
Gelet op de buitengewone omstandigheden, is Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de
Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor
Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds1 gewijzigd
bij Verordening (EU) nr. 1311/2011 van het Europees Parlement en de Raad2 om het
mogelijk te maken het in het kader van de structuurfondsen en het Cohesiefonds
toegepaste cofinancieringspercentage te verhogen voor lidstaten die ernstige
moeilijkheden ondervinden wat betreft hun financiële stabiliteit. Voor die lidstaten is
een vergelijkbare benadering gevolgd in het kader van het Europees Landbouwfonds
voor Plattelandsontwikkeling op grond van Verordening (EU) nr. 1312/2011 van het
Europees Parlement en de Raad van 19 december 2011 tot wijziging van Verordening
(EG) nr. 1698/2005 van de Raad, met betrekking tot een aantal bepalingen betreffende
het financieel beheer ten aanzien van bepaalde lidstaten die ernstige moeilijkheden
ondervinden of dreigen te ondervinden op het gebied van financiële stabiliteit3 en in het
kader van het Europees Visserijfonds op grond van Verordening (EU) nr. 387/2012 van
het Europees Parlement en de Raad van 19 april 2012 houdende wijziging van
Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad inzake het Europees Visserijfonds, wat
betreft sommige bepalingen betreffende het financiële beheer voor bepaalde lidstaten die
ernstige moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden ten aanzien van hun
financiële stabiliteit4. Die lidstaten dienen te worden gesteund in het kader van de vier
fondsen die voor de periode 2007-2013 zijn vastgesteld als onderdeel van het algemeen
programma
"Solidariteit
en
beheer
van
de
migratiestromen",
namelijk
het
Buitengrenzenfonds, het Europees Terugkeerfonds, het Europees Vluchtelingenfonds en
het Europees Fonds voor de integratie van onderdanen van derde landen ("de fondsen").
1
2
3
4
PB L 210 van 31.7.2006, blz. 25.
PB L 337 van 20.12.2011, blz. 5.
PB L 339 van 21.12.2011, blz. 1.
PB L 129 van 16.5.2012, blz. 7.
211
(12)
De fondsen bieden de lidstaten essentiële hulp bij het aanpakken van grote uitdagingen
op het gebied van migratie, asiel en buitengrenzen, zoals de ontwikkeling van een
alomvattend immigratiebeleid van de Unie, teneinde het concurrentievermogen en de
sociale cohesie van de Unie te versterken en een gemeenschappelijk Europees
asielstelsel tot stand te brengen.
(13)
Om de financiering door de Unie op het gebied van migratie, asiel en buitengrenzen te
vereenvoudigen en de lidstaten meer van dergelijke financiering ter beschikking te
kunnen stellen voor de uitvoering van hun jaarprogramma's in het kader van de fondsen,
dient te worden geregeld dat het uniale cofinancieringspercentage in het kader van de
fondsen tijdelijk en zonder gevolgen voor de programmeringsperiode 2014-2020 met
een bedrag gelijk aan 20 procentpunten meer dan de huidige cofinancieringspercentages
wordt verhoogd voor lidstaten die ernstige moeilijkheden ondervinden wat hun
financiële stabiliteit betreft. Dit betekent dat de jaarlijkse nationale toewijzing uit de
fondsen overeenkomstig de basisbesluiten onveranderd blijft, terwijl de nationale
cofinanciering dienovereenkomstig wordt verminderd. Lopende jaarprogramma's zullen
moeten worden herzien in het licht van de wijzigingen die voortvloeien uit de toepassing
van het verhoogde uniale cofinancieringspercentage.
(14)
Een lidstaat die wil gebruikmaken van het verhoogde cofinancieringspercentage dient de
Commissie een schriftelijke verklaring te doen toekomen en daar zijn ontwerpjaarprogramma of ontwerp van herzien jaarprogramma aan toe te voegen. In zijn
verklaring dient de betrokken lidstaat te verwijzen naar het betrokken besluit van de
Raad of naar een ander relevant besluit op grond waarvan de lidstaat in aanmerking
komt voor het verhoogde uniale cofinancieringspercentage.
(15)
De ongekende crisis op de internationale financiële markten en de economische
achteruitgang hebben de financiële stabiliteit van verscheidene lidstaten ernstig
geschaad. Aangezien een snelle reactie nodig is om de effecten op de economie als
geheel tegen te gaan, dient dit besluit zo spoedig mogelijk in werking te treden.
212
(16)
Beschikking nr. 574/2007/EG dient derhalve dienovereeenkomstig te worden gewijzigd.
(17)
Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt dit besluit een ontwikkeling van de bepalingen
van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese
Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop
deze twee staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling
van het Schengenacquis1 die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punten A en
B, van Besluit 1999/437/EG van 17 mei 1999 van de Raad inzake bepaalde
toepassingsbepalingen van die overeenkomst2.
(18)
Wat Zwitserland betreft, vormt dit besluit een ontwikkeling van de bepalingen van het
Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese
Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt
betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis 3
die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punten A en B, van Besluit
1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2008/146/EG van de Raad4.
1
2
3
4
PB L 176 van 10.07.1999, blz. 36.
PB L 176 van 10.07.1999, blz. 31.
PB L 53 van 27.2.2008, blz. 52.
PB L 53 van 27.2.2008, blz. 1.
213
(19)
Wat Liechtenstein betreft, vormt dit besluit een ontwikkeling van de bepalingen van het
Schengenacquis in de zin van het door de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de
Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein ondertekende Protocol
betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen
de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de
wijze waarop de Zwitserse Bondsstaat wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing
en de ontwikkeling van het Schengenacquis1 die vallen onder het gebied dat is bedoeld
in artikel 1, punten A en B, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van
Besluit 2011/350/EU van de Raad2.
(20)
Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van
Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag
betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de
vaststelling van dit besluit; dit besluit is bijgevolg niet bindend voor, noch van
toepassing in deze lidstaat. Aangezien dit besluit een ontwikkeling van het
Schengenacquis inhoudt, beslist Denemarken overeenkomstig artikel 4 van dat protocol
binnen een termijn van zes maanden nadat de Raad een besluit met betrekking tot
onderhavig besluit heeft genomen of het onderhavig besluit in zijn nationale wetgeving
zal omzetten.
1
2
PB L 160 van 18.6.2011, blz. 21.
PB L 160 van 18.6.2011, blz. 19.
214
(21)
Dit besluit vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan
het Verenigd Koninkrijk niet deelneemt overeenkomstig Besluit 2000/365/EG van de
Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van GrootBrittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het
Schengenacquis1; het Verenigd Koninkrijk neemt derhalve niet deel aan de vaststelling
van dit besluit en dit is bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing op deze
lidstaat.
(22)
Dit besluit vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan
Ierland niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28
februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen
van het Schengenacquis2; Ierland neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van dit
besluit en dit is niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat,
HEBBEN HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
1
2
PB L 131 van 1.6.2000, blz. 43.
PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20.
215
ï‚·
Artikel 1
Wijzigingen van Beschikking nr. 574/2007/EG
Artikel 16, lid 4, van Beschikking nr. 574/2007/EG wordt vervangen door:
"4.
De bijdrage van de Unie aan ondersteunde projecten, wat betreft acties in de lidstaten in
de zin van artikel 4, bedraagt ten hoogste 50 % van de totale kosten van een specifieke
actie.
De bijdrage van de Unie kan worden verhoogd tot 75 % voor projecten die betrekking
hebben op specifieke prioriteiten die zijn vastgesteld in de in artikel 20 bedoelde
strategische richtsnoeren.
Het percentage van de bijdrage van de Unie wordt in de lidstaten die onder het
Cohesiefonds vallen, verhoogd tot 75 %.
De bijdrage van de Unie mag met 20 procentpunt worden verhoogd in een lidstaat, mits
deze lidstaat bij het indienen van zijn ontwerp-jaarprogramma overeenkomstig artikel
23, lid 3, van deze beschikking, of van zijn ontwerp van herzien jaarprogramma
overeenkomstig artikel 23 van Beschikking 2008/456/EG van de Commissie*, voldoet
aan een van de volgende voorwaarden:
a)
hij ontvangt financiële bijstand op middellange termijn overeenkomstig
Verordening (EG) nr. 332/2002 van de Raad**;
b)
hij ontvangt financiële bijstand overeenkomstig Verordening (EU) nr. 407/2010
van de Raad*** of hij ontvangt vóór …+ financiële bijstand van andere lidstaten
uit de eurozone; of
+
PB: gelieve de datum van de inwerkingtreding van Verordening (EU) nr. 407/2010 in te vullen.
216
c)
hij ontvangt financiële bijstand overeenkomstig de intergouvernementele
overeenkomst tot instelling van de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit
of het Verdrag tot instelling van het Europees Stabiliteitsmechanisme.
De betrokken lidstaat legt de Commissie samen met zijn ontwerp-jaarprogramma of zijn
ontwerp van herzien jaarprogramma een schriftelijke verklaring voor om te bevestigen
dat hij aan een van de in de vierde alinea, onder a), b) of c), bedoelde voorwaarden
voldoet.
Een project dat met het verhoogde percentage is gecofinancierd blijft daarop aanspraak
maken, ongeacht of aan één van de voorwaarden, genoemd in de vierde alinea, onder a),
b), of c), nog steeds wordt voldaan gedurende de tenuitvoerlegging van het betrokken
jaarprogramma.
________
*
PB L 167 van 27.6.2008, blz. 1.
**
PB L 53 van 23.2.2002, blz. 1.
***
PB L 118 van 12.5.2010, blz. 1.".
ï‚·
Artikel 2
Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad
van de Europese Unie.
217
ï‚·
Artikel 3
Adressaten
Dit besluit is gericht tot de lidstaten, overeenkomstig de Verdragen.
Gedaan te
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
Voor de Raad
De voorzitter
218
P7_TA-PROV(2013)0044
Instandhouding van de visbestanden ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2013 over het voorstel
voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van
Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad voor de instandhouding van de visbestanden
via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene
organismen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1288/2009 (COM(2012)0298 –
C7-0156/2012 – 2012/0158(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
Het Europees Parlement,
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad
(COM(2012)0298),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de
Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is
ingediend (C7-0156/2012),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 18 september 20121,
– gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 7 november
2012 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel
294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 55 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie visserij (A7-0342/2012),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast2;
2. hecht zijn goedkeuring aan de als bijlage bij deze resolutie gevoegde verklaring van het
Parlement;
3. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende
wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
4. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en
aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
1
2
PB C 351 van 15.11.2012, blz. 83.
Dit standpunt vervangt de amendementen aangenomen op 22 november 2012 (aangenomen
teksten, P7_TA(2012)0448).
219
P7_TC1-COD(2012)0158
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 6 februari 2013 met
het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. .../2013 van het Europees Parlement
en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad voor de
instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van
jonge exemplaren van mariene organismen en Verordening (EG) nr. 1434/98 van de Raad
tot vaststelling van de voorwaarden waarop haring mag worden aangevoerd voor andere
industriële doeleinden dan rechtstreekse menselijke consumptie
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43,
lid 2,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité1,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure2,
Overwegende hetgeen volgt:
1
2
PB C 351 van 15.11.2012, blz. 83.
Standpunt van het Europees Parlement van 6 februari 2013.
220
(1)
Verordening (EG) nr. 1288/2009 van de Raad van 27 november 2009 tot vaststelling
van technische overgangsmaatregelen van 1 januari 2010 tot en met 30 juni 20111 en
Verordening (EU) nr. 579/2011 van het Europees parlement en van de Raad van
8 juni 20112, voorzien, op voorlopige basis tot en met 31 december 2012, in de
voortzetting van bepaalde technische maatregelen die zijn vastgesteld bij Verordening
(EG) nr. 43/2009 van de Raad van 16 januari 2009 tot vaststelling, voor 2009, van de
vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de
wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere
wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de
visserij in acht te nemen voorschriften3.
(2)
Het wachten is op een nieuw raamwerk voor technische instandhoudingsmaatregelen
dat in het kader van de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB)
zal worden ingesteld. Dit nieuwe raamwerk zal eind 2012 waarschijnlijk nog niet
beschikbaar zijn en daarom is het gerechtvaardigd de bovengenoemde technische
overgangsmaatregelen langer toe te passen.
(3)
Om een adequate instandhouding en een adequaat beheer van de biologische
rijkdommen van de zee te blijven garanderen, moeten de voorlopige technische
maatregelen worden opgenomen in Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad4 en dient
de verordening derhalve te worden bijgewerkt.
(4)
Om een adequate instandhouding en een adequaat beheer van de biologische
rijkdommen van de Zwarte Zee te blijven garanderen, moeten de minimummaten bij
aanlanding en de minimummaaswijdten voor de tarbotvisserij die reeds eerder in het
recht van de Unie zijn vastgesteld, in Verordening (EG) nr. 850/98 worden
opgenomen.
▌
1
2
3
4
PB L 347 van 24.12.2009, blz. 6.
PB L 165 van 24.6.2011, blz. 1.
PB L 22 van 26.1.2009, blz. 1.
PB L 125 van 27.4.1998, blz. 1.
221
(5)
Het verbod op highgrading in alle ICES-gebieden moet gehandhaafd blijven om de
teruggooi van quotasoorten te verminderen.
(6)
Om ongewenste vangsten te beperken moet, op basis van het overleg dat in 2009
tussen de Unie, Noorwegen en de Faeröer heeft plaatsgevonden, een verbod worden
ingesteld op het terugzetten of uitgeleiden van sommige soorten en moet een
verplichting worden ingevoerd om van visgrond te veranderen zodra 10% van de
vangst ondermaatse vis bevat.
(7)
In het licht van het advies van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch
Comité voor de visserij (WTECV) moeten de beperkingen voor het aanlanden of aan
boord houden van in ICES-sector IIa gevangen haring gehandhaafd blijven.
(8)
In het licht van het advies van het WTECV is de gebiedssluiting ter bescherming van
paaiende haring in ICES-sector VIa niet langer nodig om de duurzame exploitatie
van deze soort te garanderen en moet die sluiting worden ingetrokken.
(9)
In het licht van het advies van het WTECV waarin het geringe voortplantingssucces
van de drieteenmeeuw in verband wordt gebracht met de geringe aanwezigheid van
zandspieringen, moet de gebiedssluiting in ICES-deelgebied IV gehandhaafd blijven,
behalve voor een beperkte visserij per jaar die tot doel heeft het bestand te monitoren.
(10)
In het licht van het advies van het WTECV moet het gebruik van vistuig waarmee geen
langoustines worden gevangen, kunnen worden toegestaan in bepaalde gebieden waar
het vissen op langoustines is verboden.
▌
(11)
In het licht van het advies van het WTECV moet een gebiedssluiting in ICESsector VIb gehandhaafd blijven om jonge schelvis te beschermen.
222
(12)
In het licht van het advies van de ICES en het WTECV moeten bepaalde technische
instandhoudingsmaatregelen in de wateren ten westen van Schotland (ICESsector VIa) om kabeljauw-, schelvis- en wijtingbestanden te beschermen,
gehandhaafd blijven om aan de instandhouding van die visbestanden bij te dragen.
(13)
In het licht van het advies van het WTECV moet het gebruik van handlijnen en
gemechaniseerde peurlijnen voor het vissen op koolvis in ICES-sector VIa worden
toegestaan.
(14)
In het licht van het advies van het WTECV over de ruimtelijke spreiding van
kabeljauw in ICES-sector VIa, waaruit blijkt dat de grote meerderheid van
kabeljauwvangsten plaatsvinden ten noorden van 59°NB, moet het gebruik van
kieuwnetten ten zuiden van die lijn worden toegestaan.
(15)
In het licht van het advies van het WTECV moet het gebruik van kieuwnetten voor
het vissen op hondshaai in ICES-sector VIa worden toegestaan.
(16)
De gepastheid van de kenmerken van vistuigen in het kader van de afwijking voor
het vissen met trawls, bodemzegens of soortgelijke vistuigen in ICES-sector VIa moet
periodiek in het licht van wetenschappelijk advies worden getoetst teneinde deze
kenmerken te wijzigen of de vermelding ervan in te trekken.
(17)
In het licht van het advies van het WTECV moet een gebiedssluiting in ICES-sector
VIa worden ingevoerd om jonge kabeljauw te beschermen.
(18)
De gepastheid van het verbod op de visserij op kabeljauw, schelvis en wijting in
ICES-deelgebied VI, moet periodiek worden getoetst in het licht van
wetenschappelijk advies, met het oog op de wijziging of intrekking ervan.
(19)
In het licht van het advies van de ICES en het WTECV moeten maatregelen ter
bescherming van kabeljauwbestanden in de Keltische Zee (ICES-sectoren VIIf en
VIIg) gehandhaafd blijven.
223
(20)
In het licht van het advies van het WTECV moeten de maatregelen om de
paaibestanden van blauwe leng in ICES-sector VIa te beschermen, gehandhaafd
blijven.
(21)
De maatregelen die in 2011 door de Visserijcommissie voor het noordoostelijk deel
van de Atlantische Oceaan (NEAFC) zijn vastgesteld om roodbaarzen in de
internationale wateren van de ICES-deelgebieden I en II te beschermen, moeten
gehandhaafd blijven.
(22)
De maatregelen die de NEAFC in 2011 heeft vastgesteld om roodbaarzen in de
Irminger Zee en aangrenzende wateren te beschermen, moeten gehandhaafd blijven.
(23)
In het licht van het advies van het WTECV moet het vissen met de boomkor met
elektrische stroom ("pulse trawling") onder voorwaarden verder worden toegestaan in
de ICES-sectoren IVc en IVb zuid.
(24)
Op basis van het overleg dat in 2009 tussen de Unie, Noorwegen en de Faeröer heeft
plaatsgevonden, dienen sommige maatregelen ter beperking van de capaciteit voor het
behandelen en lozen van vangsten van pelagische vaartuigen die in het noordoostelijk
deel van de Atlantische Oceaan op makrelen, haring en horsmakrelen vissen,
â–Œpermanent te worden toegepast.
(25)
In het licht van het advies van het WTECV moeten de technische instandhoudingsmaatregelen om bestanden volwassen kabeljauw in de Ierse Zee tijdens het paaiseizoen
te beschermen, gehandhaafd blijven.
(26)
In het licht van het advies van het WTECV moet het gebruik van sorteerroosters in
een beperkt gebied in ICES-sector VIIa worden toegestaan.
224
(27)
In het licht van het advies van het WTECV mag het vissen met kieuw- en warnetten in
de ICES-sectoren IIIa, VIa, VIb, VIIb, VIIc, VIIj en VIIk en de ICES-deelgebieden
VIII, IX, X en XII ten oosten van 27°WL in wateren met een kaartdiepte van meer dan
200 meter, maar minder dan 600 meter, alleen worden toegestaan onder bepaalde
voorwaarden die de biologisch kwetsbare diepzeesoorten bescherming bieden.
(28)
De interactie tussen de verschillende regelingen voor visserij met kieuwnetten
behoeft verduidelijking, in het bijzonder wat ICES-deelgebied VII betreft. Met name
moet gespecificeerd worden dat de bijzondere afwijkingsregeling voor visserij met
kieuwnetten met een maaswijdte van 100 mm of meer in ICES-sectoren IIIa, IVa,
Vb, VIa, VIb, VIIb, VIIc, VIIj en VIIk en de daaraan verbonden specifieke
voorwaarden, alleen gelden in wateren met een kaartdiepte van meer dan 200 maar
minder dan 600 meter, wat betekent dat in ICES-sectoren VIIa, VIId, VIIe, VIIf,
VIIg en VIIh en in wateren met een kaartdiepte van minder dan 200 meter in ICESsectoren IIIa, IVa, V, VIa, VIB, VIIb, c, j en k de in Verordening (EG) nr. 850/98
vastgestelde standaardregels betreffende de maaswijdteklasse en de
vangstsamenstelling van toepassing zijn.
(29)
In het licht van het advies van het WTECV dient in ICES-deelgebied IX in wateren
met een kaartdiepte van meer dan 200 maar minder dan 600 meter het gebruik van
schakelnetten te worden toegestaan.
(30)
Het gebruik van bepaald selectief vistuig in de Golf van Biskaje moet verder worden
toegestaan om de duurzame exploitatie van de heek- en de langoustinebestanden te
garanderen en de teruggooi van deze soorten te verminderen.
225
(31)
De beperkingen op het vissen in bepaalde gebieden om kwetsbare diepzeehabitats te
beschermen die de NEAFC in 2004 voor het gereglementeerde NEAFC-gebied heeft
vastgesteld en de beperkingen die de Unie in 2008 heeft vastgesteld voor bepaalde
gebieden van de ICES-sectoren VIIc, VIIj en VIIk en ICES-sector VIIIc, moeten
gehandhaafd blijven.
(32)
Overeenkomstig het advies van een gezamenlijke werkgroep Unie/Noorwegen inzake
technische maatregelen draagt het weekendverbod op de visserij op haring, makrelen
of sprot met sleepnetten of ringzegens in het Skagerrak en het Kattegat niet langer bij
aan de instandhouding van de pelagische visbestanden als gevolg van de wijzigingen in
de visserijpatronen. Derhalve moet dit verbod, op basis van het overleg dat in 2011
tussen de Unie, Noorwegen en de Faeröer heeft plaatsgevonden, worden opgeheven.
(33)
Duidelijkheidshalve en met het oog op een betere regelgeving moeten bepaalde
verouderde bepalingen worden geschrapt.
(34)
Om rekening te houden met gewijzigde visserijpatronen en de verplichting om
selectiever vistuig te gaan gebruiken, moeten de maaswijdteklassen, de doelsoorten
en de vereiste vangstpercentages die in het Skagerrak en het Kattegat van
toepassing zijn gehandhaafd blijven.
(35)
De minimummaat van Japanse tapijtschelp moet worden herzien in het licht van de
biologische gegevens.
(36)
Om bij te dragen aan de instandhouding van de octopus, en met name om de jonge
exemplaren te beschermen, moet een minimummaat worden vastgesteld voor octopus
die wordt gevangen in de wateren onder de soevereiniteit of de jurisdictie van derde
landen in het gebied van de Visserijcommissie voor het centraal-oostelijke deel van de
Atlantische Oceaan (CECAF).
226
(37)
Voor ansjovis moet een maatregel worden ingevoerd die gelijkwaardig is met de
minimummaat bij aanlanding en die wordt uitgedrukt in aantal vissen per kilogram,
aangezien dat het werk aan boord van de vaartuigen die gericht op deze soort vissen,
zou vereenvoudigen en de controlemaatregelen aan land zou faciliteren.
(38)
▌De specificaties voor sorteerroosters ▌, die ten doel hebben de bijvangst in de
langoustinevisserij in ICES-sector IIIa, ICES-deelgebied VI en ICES-sector VIIa te
verminderen, moeten gehandhaafd blijven.
(39)
De specificaties voor panelen met vierkante mazen die onder bepaalde voorwaarden
moeten worden gebruikt voor de visserij met bepaald gesleept vistuig in de Golf van
Biskaje, moeten gehandhaafd blijven.
(40)
â–ŒHet gebruik van panelen met vierkante mazen van 2 meter door vaartuigen met een
motorvermogen van minder dan 112 kW in een afgebakend deel van ICES-sector VIa
moet worden toegestaan.
(41)
Ten gevolge van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon op
1 december 2009 moet het woord "Gemeenschap" in het regelgevend gedeelte van
Verordening (EG) nr. 850/98 worden gewijzigd.
(42)
Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van voorschriften
inzake het gebruik van vistuigen met een gelijkwaardige hoge selectiviteit bij de
visserij op langoustine in ICES-sector VIa en van voorschriften tot ontheffing van
het verbod op het gebruik van kieuw-, war- en schakelnetten in ICESdeelgebieden VIII, IX en X, aan bepaalde visserijtakken van een lidstaat indien het
niveau van bijvangst en teruggooi van haaien zeer laag is, moeten aan de Commissie
uitvoeringsbevoegdheden worden verleend. Deze bevoegdheden moeten worden
uitgeoefend zonder dat Verordening (EU) nr. 182/20111 wordt toegepast.
▌
1
PB L 55 van 28.2.2011, p. 13.
227
(43)
Verordening (EG) nr. 850/98 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,
(44)
Verordening (EG) nr. 1434/98 van de Raad stelt voorwaarden vast waarop haring
mag worden aangevoerd voor andere industriële doeleinden dan rechtstreekse
menselijke consumptie. Een specifieke afwijking van de voorwaarden voor
bijvangsten van haring, waarbij aanlanding is toegestaan voor de visserij met
fijnmazig vistuig in ICES-sector IIIa, deelgebied IV, sector VIId en in uniale
wateren van ICES-sector IIa, die eerder reeds in andere handelingen van de Unie is
opgenomen, moet in voornoemde verordening worden opgenomen. Verordening
(EG) nr. 1434/98 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
ï‚·
Artikel 1
Wijzigingen van Verordening (EG) nr. 850/98
Verordening (EG) nr. 850/98 wordt als volgt gewijzigd:
1.1.1.1. (1)
het volgende artikel wordt ingevoegd:
ï‚·
"Artikel 1 bis
In artikel 4, lid 2, onder c), artikel 46, lid 1, onder b), en bijlage I, voetnoot 5, wordt het
substantief "Gemeenschap", of het daarmee overeenstemmend adjectief, vervangen door het
substantief "Unie", of het daarmee overeenstemmend adjectief, en worden de grammaticale
aanpassingen aangebracht die als gevolg van deze vervanging nodig zijn.";
(2)
aan artikel 2 wordt het volgende punt toegevoegd:
228
"i)
1.1.1.2.
Gebied 9
alle wateren van de Zwarte Zee die overeenkomen met geografisch deelgebied
29 als gedefinieerd in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1343/2011 van het
Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 tot vaststelling van een
aantal bepalingen voor de visserij in het GFCM-overeenkomstgebied (General
Fisheries Commission for the Mediterranean — Algemene Visserijcommissie voor
de Middellandse Zee)* en in Resolutie GFCM/33/2009/2.
1.1.1.3. -----------1.1.1.4. *
PB L 347 van 30.12.2011, blz. 44.";
1.1.1.5. (3) aan artikel 11, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd:
1.1.1.6.
"Deze afwijking is van toepassing onverminderd artikel 34 ter, lid 2,
onder c).";
1.1.1.7. (4) het volgende artikel wordt ingevoegd:
1.1.1.8. "Artikel 11 bis
1.1.1.9.
In Gebied 9 bedraagt de minimummaaswijdte van geankerde kieuwnetten voor
de visserij op tarbot 400 mm.";
1.1.1.10. ▌
1.1.1.11. (5)
artikel 17 wordt vervangen door:
1.1.1.12.
"Mariene organismen zijn ondermaats als zij kleiner zijn dan de
minimummaat die in bijlage XII en bijlage XII bis voor de betrokken soort en de
betrokken geografische zone is vastgesteld.";
1.1.1.13. (6)
in artikel 19 wordt het volgende lid ingevoegd:
229
1.1.1.14.
1.1.1.15.
"4. De leden 2 en 3 zijn niet van toepassing in Gebied 9.";
(7)
de volgende titel wordt ingevoegd:
"TITEL III bis
MAATREGELEN OM TERUGGOOI TE VERMINDEREN
ï‚·
Artikel 19 bis
Verbod op highgrading
1.
In de gebieden 1, 2, 3 en 4 is het verboden aan een quotaregeling onderworpen soorten
die legaal kunnen worden aangeland, tijdens visserijactiviteiten terug te gooien.
2.
De in lid 1 bedoelde bepalingen gelden onverminderd de verplichtingen die in deze
verordening of in andere rechtshandelingen van de Unie op het gebied van de visserij zijn
vastgesteld.
ï‚·
Artikel 19 ter
Gebiedsbepalingen en verbod op uitgeleiding
1.
Indien in de gebieden 1, 2, 3 en 4 de hoeveelheid ondermaatse makrelen, haring of
horsmakrelen groter is dan 10% van de in een enkele trek gevangen totale hoeveelheid,
verandert het vaartuig van visgrond.
2.
In de gebieden 1, 2, 3 en 4 geldt een verbod op het terugzetten van makrelen, haring en
horsmakrelen voordat het net volledig is binnengehaald indien zulks tot een verlies van
dode of stervende vissen leidt.";
230
(8)
in artikel 20, lid 1, wordt punt d) geschrapt;
1.1.1.16.
(9) het volgende artikel wordt ingevoegd:
"Artikel 20 bis
Beperking van de haringvangst in uniale wateren van ICES-sector IIa
In de tijdvakken van 1 januari tot en met 28 februari en van 16 mei tot en met 31 december is
het verboden in de uniale wateren van ICES-sector IIa haring aan te landen of aan boord te
houden.";
1.1.1.17.
(10)
artikel 29 bis wordt vervangen door:
ï‚·
"Artikel 29 bis
Sluiting van een gebied voor de visserij op zandspieringen in ICES-deelgebied IV
1.
Het is verboden zandspieringen aan te landen of aan boord te houden die gevangen zijn in
het geografische gebied dat wordt begrensd door de oostkust van Engeland en Schotland
en de loxodromen die achtereenvolgens de punten met de volgende coördinaten met
elkaar verbinden (gemeten volgens het WGS84-systeem):
–
de oostkust van Engeland op 55°30' NB,
–
55°30' NB, 01°00' WL,
–
58°00' NB, 01°00' WL,
–
58°00' NB, 02°00' WL,
–
de oostkust van Schotland op 02°00' WL.
231
2.
Visserij voor wetenschappelijke doeleinden is toegestaan om het
zandspieringenbestand in het gebied en de gevolgen van de sluiting te monitoren.";
(11) in artikel 29 ter wordt lid 3 als volgt gewijzigd:
"3.
In afwijking van het verbod in lid 1 is het vissen met korven waarmee geen langoustine
wordt gevangen, toegestaan in de in dat lid genoemde geografisch gebieden en
perioden.";
(12) de volgende artikelen worden ingevoegd:
ï‚·
"Artikel 29 quater
Rockall-schelvisbox in ICES-deelgebied VI
1.
Elke vorm van visserij op Rockall-schelvis, met uitzondering van die met de beug, is
verboden in het gebied dat wordt ingesloten door de loxodromen die achtereenvolgens de
punten met de volgende coördinaten met elkaar verbinden (gemeten volgens het WGS84systeem):
–
57°00' NB, 15°00' WL,
–
57°00' NB, 14°00' WL,
–
56°30' NB, 14°00' WL,
–
56°30' NB, 15°00' WL,
–
57°00' NB, 15°00' WL.
232
ï‚·
Artikel 29 quinquies
Beperkingen op de visserij op kabeljauw, schelvis en wijting in ICES-deelgebied VI
1.
Elke vorm van visserij op kabeljauw, schelvis en wijting is verboden in het deel van
ICES-sector VIa ten oosten of ten zuiden van de loxodromen die achtereenvolgens de
punten met de volgende coördinaten met elkaar verbinden (gemeten volgens het WGS84systeem):
–
54°30' NB, 10°35' WL,
–
55°20' NB, 09°50' WL,
–
55°30' NB, 09°20' WL,
–
56°40' NB, 08°55' WL,
–
57°00' NB, 09°00' WL,
–
57°20' NB, 09°20' WL,
–
57°50' NB, 09°20' WL,
–
58°10' NB, 09°00' WL,
–
58°40' NB, 07°40' WL,
–
59°00' NB, 07°30' WL,
233
2.
–
59°20' NB, 06°30' WL,
–
59°40' NB, 06°05' WL,
–
59°40' NB, 05°30' WL,
–
60°00' NB, 04°50' WL,
–
60°15' NB, 04°00' WL.
Elk vissersvaartuig dat zich in het in lid 1 van dit artikel bedoelde gebied bevindt, ziet
erop toe dat meegevoerd vistuig is vastgemaakt en opgeborgen overeenkomstig artikel 47
van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling
van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het
gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen*.
3.
In afwijking van lid 1 is de visserij met vaste, aan palen bevestigde kustnetten,
kamschelpkorren, mosselkorren, handlijnen, gemechaniseerde peurlijnen, sleepnetten en
strandzegens, kommen en korven in het in lid 1 bedoelde gebied toegestaan op
voorwaarde dat:
a)
geen ander vistuig dan vaste, aan palen bevestigde kustnetten, kamschelpkorren, mosselkorren, handlijnen, gemechaniseerde peurlijnen, sleepnetten
en strandzegens, kommen en korven aan boord wordt gehouden of
uitgezet; en
b)
geen andere vissoorten dan makrelen, pollak, koolvis of zalm en geen
andere schelpdieren dan weekdieren of schaaldieren aan boord worden
gehouden, worden aangeland of aan land worden gebracht.
234
4.
In afwijking van lid 1 is de visserij met netten met een maaswijdte van minder dan 55 mm
in het in dat lid genoemde gebied toegestaan op voorwaarde dat:
a)
geen netten met een maaswijdte van 55 mm of meer aan boord worden
gehouden; en
b)
geen andere vissoorten dan haring, makrelen, sardine, gouden sardinelle,
horsmakrelen, sprot, blauwe wijting, evervis en zilversmelten aan boord
worden gehouden.
5.
In afwijking van lid 1 is de visserij met kieuwnetten met een maaswijdte van meer dan
120 mm in het in dat lid genoemde gebied toegestaan op voorwaarde dat:
6.
a)
deze netten alleen worden uitgezet in het gebied ten zuiden van 59°NB;
b)
maximaal 20 kilometer kieuwnet per vaartuig wordt uitgezet;
c)
de uitzettijd ten hoogste 24 uur bedraagt, en
d)
niet meer dan 5% van de vangst uit wijting en kabeljauw bestaat.
In afwijking van lid 1 is de visserij met kieuwnetten met een maaswijdte van meer dan
90 mm in het in dat lid genoemde gebied toegestaan op voorwaarde dat:
235
a) deze netten worden uitgezet binnen drie zeemijlen uit de kust,
gedurende maximaal 10 dagen per kalendermaand;
b) maximaal 1000 meter kieuwnet wordt uitgezet;
c) de uitzettijd ten hoogste 24 uur bedraagt, en
d) minstens 70% van de vangst uit hondshaai bestaat.
7.
In afwijking van lid 1 is de visserij op langoustine in het in dat lid genoemde gebied
toegestaan op voorwaarde dat:
a) het gebruikte vistuig is uitgerust met een sorteerrooster overeenkomstig
bijlage XIV bis, punten 2 tot en met 5, of met een paneel met vierkante
mazen als omschreven in bijlage XIV quater, of een ander vistuig met een
gelijkwaardige hoge selectiviteit is;
b) het vistuig is vervaardigd met een minimummaaswijdte van 80 mm;
c) de aan boord gehouden vangst in gewicht voor ten minste 30% uit
langoustine bestaat.
▌
Op basis van een gunstig advies van het WTECV stelt de Commissie
uitvoeringshandelingen vast die de vistuigen bepalenwaarvan moet worden beschouwd
dat ze een gelijkwaardige hoge selectiviteit hebben voor de toepassing van punt a).
236
8.
Lid 7 is niet van toepassing in het gebied dat wordt ingesloten door de loxodromen die
achtereenvolgens de punten met de volgende coördinaten met elkaar verbinden (gemeten
volgens het WGS84-systeem):
9.
–
59°05' NB, 06°45' WL,
–
59°30' NB, 06°00' WL,
–
59°40' NB, 05°00' WL,
–
60°00' NB, 04°00' WL,
–
59°30' NB, 04°00' WL,
–
59°05' NB, 06°45' WL.
In afwijking van lid 1 is de visserij met trawls, bodemzegens of soortgelijke vistuigen in
het in dat lid genoemde gebied toegestaan op voorwaarde dat:
a)
alle netten aan boord van het vaartuig zijn vervaardigd met een minimummaaswijdte van 120 mm voor vaartuigen met een lengte over alles van
meer dan 15 meter, respectievelijk 110 mm voor alle andere vaartuigen;
▌
b)
wanneer de aan boord gehouden vangst minder dan 90% koolvis bevat, het
gebruikte vistuig is uitgerust met een paneel met vierkante mazen als
omschreven in bijlage XIV quater, en
237
c)
wanneer de lengte over alles van het vaartuig 15 meter of minder
bedraagt, het gebruikte vistuig — ongeacht de aan boord gehouden
hoeveelheden gevangen koolvis — is uitgerust met een paneel met
vierkante mazen als omschreven in bijlage XIV quinquies.
10.
Uiterlijk 1 januari 2015 en vervolgens uiterlijk om de twee jaar beoordeelt de
Commissie in het licht van het wetenschappelijk advies van het WTECV de kenmerken
van de in lid 9 beschreven vistuigen en dient zij in voorkomend geval bij het Europees
Parlement en de Raad een voorstel tot wijziging van lid 9 in.
11.
Lid 9 is niet van toepassing in het gebied dat wordt ingesloten door de loxodromen die
achtereenvolgens de punten met de volgende coördinaten met elkaar verbinden (gemeten
volgens het WGS84-systeem):
–
59°05' NB, 06°45' WL,
–
59°30' NB, 06°00' WL,
–
59°40' NB, 05°00' WL,
–
60°00' NB, 04°00' WL,
–
59°30' NB, 04°00' WL,
–
59°05' NB, 06°45' WL.
238
12.
Jaarlijks van 1 januari tot en met 31 maart en van 1 oktober tot en met 31 december is
elke vorm van visserij verboden waarbij gebruik wordt gemaakt van vistuig dat is
gespecificeerd in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1342/2008 van de Raad van 18
december 2008 tot vaststelling van een langetermijnplan voor kabeljauwbestanden en
de bevissing van deze bestanden** in het gebied als gespecificeerd in ICES-gebied VIa
dat wordt ingesloten door de loxodromen die achtereenvolgens de punten met de
volgende coördinaten met elkaar verbinden:
 55°25 NB, 7°07 WL,
 55°25 NB, 7°00 WL,
 55°18 NB, 6°50 WL,
 55°17 NB, 6°50 WL,
 55°17 NB, 6°52 WL,
 55°25 NB, 7°07 WL.
De kapitein van een vissersvaartuig noch andere personen aan boord mogen een persoon
aan boord ertoe aanzetten of toestaan te pogen in het bedoelde gebied te vissen dan wel in het
bedoelde gebied gevangen vis aan te landen, over te laden of aan boord te hebben.
13.
Elke betrokken lidstaat voert elk jaar van 1 januari tot en met 31 december een
programma voor waarnemers aan boord uit om de vangsten en de teruggooi te
bemonsteren van vaartuigen die gebruik maken van de afwijkingen van de leden 5, 6, 7
en 9. De waarnemingsprogramma's worden uitgevoerd zonder afbreuk te doen aan de
verplichtingen uit hoofde van de desbetreffende voorschriften en dienen ter raming van de
vangsten en de teruggooi van kabeljauw, schelvis en wijting, met een foutmarge van
minstens 20%.
239
14.
De betrokken lidstaten â–Œmaken een verslag over de totale vangsten en de totale teruggooi
van de onder het waarnemingsprogramma vallende vaartuigen gedurende elk kalenderjaar
en zij dienen dit verslag uiterlijk 1 februari van het volgende kalenderjaar bij de
Commissie in ▌.
15.
Uiterlijk 1 januari 2015 en vervolgens uiterlijk om de twee jaar beoordeelt de
Commissie in het licht van het wetenschappelijk advies van het WTECV de situatie van
de kabeljauw-, schelvis- en wijtingbestanden in het in lid 1 bepaalde gebied, en dient zij
in voorkomend geval bij het Europees Parlement en de Raad een voorstel tot wijziging
van dit artikel in.
ï‚·
Artikel 29 sexies
Beperkingen op de kabeljauwvisserij in ICES-deelgebied VII
1.
Jaarlijks van 1 februari tot en met 31 maart is elke vorm van visserij verboden in het deel
van ICES-deelgebied VII dat bestaat uit de statistische ICES-rechthoeken 30E4, 31E4,
32E3. Dit verbod is niet van toepassing binnen zes zeemijl vanaf de basislijn.
2.
In afwijking van lid 1 is de visserij met vaste, aan palen bevestigde kustnetten,
kamschelpkorren, mosselkorren, sleepnetten en strandzegens, handlijnen,
gemechaniseerde peurlijnen, kommen en korven in de in dat lid bedoelde gebieden en
perioden toegestaan op voorwaarde dat:
a)
geen ander vistuig dan vaste, aan palen bevestigde kustnetten, kamschelpkorren,
mosselkorren, sleepnetten en strandzegens, handlijnen, gemechaniseerde
peurlijnen, kommen en korven aan boord wordt gehouden of uitgezet; en
b)
geen andere vissoorten dan makrelen, pollak of zalm en geen andere schelpdieren
dan weekdieren of schaaldieren worden aangeland, aan boord worden gehouden of
aan land worden gebracht.
240
3.
In afwijking van lid 1 is de visserij met netten met een maaswijdte van minder dan 55 mm
in het in dat lid genoemde gebied toegestaan op voorwaarde dat:
a)
geen netten met een maaswijdte van 55 mm of meer aan boord worden gehouden;
en
b)
geen andere vissoorten dan haring, makrelen, sardine, gouden sardinelle,
horsmakrelen, sprot, blauwe wijting, evervis en zilversmelten aan boord worden
gehouden.
ï‚·
Artikel 29 septies
Bijzondere voorschriften voor de bescherming van blauwe leng
1.
Jaarlijks van 1 maart tot en met 31 mei is het verboden per visreis meer dan 6 ton blauwe
leng aan boord te hebben in het gebied van ICES-sector VIa dat wordt ingesloten door de
loxodromen die achtereenvolgens de punten met de volgende coördinaten met elkaar
verbinden (gemeten volgens het WGS84-systeem):
a)
rand van het Schotse continentale plat
(1)
59o58' NB 07o00' WL,
(2)
59o55' NB 06o47' WL,
(3)
59o51 NB 06o28' WL,
(4)
59°45' NB, 06°38' WL,
(5)
59o27' NB, 06o42' WL,
241
(6)
59o22' NB, 06o47' WL,
(7)
59o15' NB, 07o15' WL,
(8)
59o07' NB, 07o31' WL,
(9)
58o52' NB, 07o44' WL,
(10) 58o44' NB, 08o11' WL,
(11) 58o43' NB, 08o27' WL,
(12) 58o28' NB, 09o16' WL,
(13) 58o15' NB, 09o32' WL,
(14) 58o15' NB, 09o45' WL,
(15) 58o30' NB, 09o45' WL,
(16) 59o30' NB, 07o00' WL,
(17) 59o58' NB 07o00' WL.
242
b)
rand van de Rosemary bank
(18) 60o00' NB, 11o00' WL,
(19) 59o00' NB, 11º00' WL,
(20) 59º00' NB, 09º00' WL,
(21) 59º30' NB, 09º00' WL,
(22) 59º30' NB, 10º00' WL,
(23) 60º00' NB, 10º00' WL,
(24) 60o00' NB, 11o00' WL.
Niet inbegrepen is het gebied dat wordt ingesloten door de
loxodromen die achtereenvolgens de punten met de volgende
coördinaten met elkaar verbinden (gemeten volgens het WGS84systeem):
(25) 59o15' NB, 10o24' WL,
(26) 59o10' NB, 10o22' WL,
(27) 59o08' NB, 10o07' WL,
243
(28) 59o11' NB, 09o59' WL,
(29) 59o15' NB, 09o58' WL,
(30) 59o22' NB, 10o02' WL,
(31) 59o23' NB, 10o11' WL,
(32) 59o20' NB, 10o19' WL,
(33) 59o15' NB, 10o24' WL.
2.
Bij het binnenvaren of verlaten van de in lid 1 bedoelde gebieden registreert de kapitein
van het vissersvaartuig in het logboek op welke dag, welke tijd en welke plaats het
vaartuig het gebied binnenvaart of verlaat.
3.
Als een vaartuig in een van de twee in lid 1 bedoelde gebieden de hoeveelheid van 6 ton
blauwe leng bereikt:
a)
zet het de visserij onmiddellijk stop en verlaat het onmiddellijk het gebied waarin
het zich bevindt;
b)
mag het beide gebieden pas na aanlanding van zijn vangst weer binnenvaren;
c)
mag het geen blauwe leng overboord zetten.
244
4.
De in artikel 8 van Verordening (EG) nr. 2347/2002 van de Raad van 16 december 2002 tot
vaststelling van bijzondere voorwaarden voor de toegang tot diepzeebestanden en bij de visserij
daarop in acht te nemen voorschriften*** bedoelde waarnemers die zijn toegewezen aan
vissersvaartuigen die zich in een van de in lid 1 bedoelde gebieden bevinden, verrichten
de in lid 4 van dat artikel bedoelde taken, maar meten ook, bij adequate monsters van de
gevangen blauwe leng, de lengte van de vis en bepalen het stadium van geslachtsrijpheid
van de submonsters. Op basis van het advies van het WTECV stellen de lidstaten
gedetailleerde protocollen op voor de bemonstering en voor het collationeren van de
resultaten.
5.
Jaarlijks van 15 februari tot en met 15 april is het verboden bodemtrawls, beuglijnen en
kieuwnetten te gebruiken in het gebied dat wordt ingesloten door de loxodromen die
achtereenvolgens de punten met de volgende coördinaten met elkaar verbinden (gemeten
volgens het WGS84-systeem):
–
60o58.76' NB, 27o27.32' WL,
–
60o56.02' NB, 27o31.16' WL,
–
60o59.76' NB, 27o43.48' WL,
–
61o03.00' NB, 27o39.41' WL,
–
60o58.76' NB, 27o27.32' WL.
245
ï‚·
Artikel 29 octies
Maatregelen voor de visserij op roodbaarzen in de internationale wateren
van de ICES-deelgebieden I en II
ï‚·
1.
Het gericht vissen op roodbaarzen in de internationale wateren van de ICES-
deelgebieden I en II is enkel toegestaan jaarlijks van 1 juli tot en met 31 december voor
vaartuigen die al eerder hebben gevist op roodbaarzen in het gereglementeerde NEAFCgebied, als omschreven in artikel 3, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1236/2010 van het
Europees Parlement en de Raad van 15 december 2010 tot vaststelling van een controleen handhavingsregeling voor het gebied dat onder het Verdrag inzake toekomstige
multilaterale samenwerking op visserijgebied in het noordoostelijke deel van de
Atlantische Oceaan valt****.
2.
De vaartuigen beperken hun bijvangsten van roodbaarzen in andere visserijtakken tot
maximaal 1% van de totale aan boord gehouden vangst.
3.
De omrekeningsfactor voor bij deze visserij gevangen roodbaarzen die zijn ontdaan van
kop en ingewanden, bedraagt, ook in het geval van Japanse versnijding, 1,70.
4.
In afwijking van artikel 9, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 1236/2010
rapporteren de kapiteins van vissersvaartuigen die bij deze visserij betrokken zijn,
dagelijks hun vangsten.
5.
Naast het bepaalde in artikel 5 van Verordening (EU) nr. 1236/2010 is een machtiging om
op roodbaarzen te vissen uitsluitend geldig indien de door de vaartuigen verzonden
vangstaangiften in overeenstemming zijn met artikel 9, lid 1, van genoemde verordening
en worden opgeslagen overeenkomstig artikel 9, lid 3, van die verordening.
6.
De lidstaten zien erop toe dat er aan boord van vaartuigen die hun vlag voeren, wetenschappelijke informatie wordt verzameld door wetenschappelijk waarnemers. De
verzamelde informatie dient ten minste representatieve gegevens inzake geslacht, leeftijd
en lengte met betrekking tot de samenstelling van de visbestanden per diepte te bevatten.
De bevoegde autoriteiten in de lidstaten delen deze informatie aan de ICES mee.
246
7.
De Commissie stelt de lidstaten in kennis van de datum waarop het secretariaat van de
NEAFC de verdragsluitende partijen van de NEAFC heeft meegedeeld dat de totaal
toegestane vangst (TAC) volledig is opgebruikt. Vanaf die datum verbieden de lidstaten
het gericht vissen op roodbaarzen door vaartuigen die hun vlag voeren.
ï‚·
Artikel 29 nonies
Maatregelen voor de visserij op roodbaarzen in de Irminger Zee en aangrenzende
wateren
1.
Het is verboden â–Œroodbaarzen te vangen in de internationale wateren van ICESdeelgebied V en in de Uniewateren van de ICES-deelgebieden XII en XIV.
In afwijking van de eerste alinea is het vangen van roodbaars toegestaan van 11 mei tot
en met 31 december in het gebied dat worden ingesloten door de loxodromen die
achtereenvolgens de punten met de volgende coördinaten met elkaar verbinden, gemeten
volgens het WGS84-systeem ("het beschermingsgebied voor roodbaarzen"):
–
64°45' NB, 28°30' WL,
–
62°50' NB, 25°45' WL,
–
61°55' NB, 26°45' WL,
–
61°00' NB, 26°30' WL,
–
59°00' NB, 30°00' WL,
–
59°00' NB, 34°00' WL,
247
2.
–
61°30' NB, 34°00' WL,
–
62°50' NB, 36°00' WL,
–
64°45' NB, 28°30' WL.
Niettegenstaande lid 1 mag visserij op roodbaarzen bij een rechtshandeling van de Unie
jaarlijks van 11 mei tot en met 31 december buiten het beschermingsgebied voor
roodbaarzen in de Irminger Zee en aangrenzende wateren worden toegestaan op basis
van wetenschappelijk advies en op voorwaarde dat de NEAFC voor het
roodbaarzenbestand in dat geografische gebied een herstelplan heeft opgesteld. Alleen
vaartuigen van de Unie die door hun lidstaat overeenkomstig artikel 5 van Verordening
(EU) nr. 1236/2010 naar behoren zijn gemachtigd en bij de Commissie zijn aangemeld,
nemen aan de visserij deel.
3.
Het gebruik van sleepnetten met een maaswijdte van minder dan 100 mm is verboden.
4.
De omrekeningsfactor voor bij deze visserij gevangen roodbaarzen die zijn ontdaan van
kop en ingewanden, bedraagt, ook in het geval van Japanse versnijding, 1,70.
5.
De kapitein van een vissersvaartuig dat betrokken is bij de visserij buiten het
beschermingsgebied voor roodbaarzen zendt dagelijks na afsluiting van de
visserijactiviteiten van die kalenderdag een vangstaangifte door als bedoeld in artikel 9,
lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 1236/2010. Hierin worden de sinds de laatste
mededeling van vangstgegevens aan boord genomen vangsten aangegeven.
248
6.
Afgezien van het bepaalde in artikel 5 van Verordening (EU) nr. 1236/2010 is een
machtiging om op roodbaarzen te vissen uitsluitend geldig indien de door de vaartuigen
verzonden vangstaangiften in overeenstemming zijn met artikel 9, lid 1, van genoemde
verordening en worden opgeslagen overeenkomstig artikel 9, lid 3, van genoemde
verordening.
7.
De in lid 6 bedoelde vangstaangiften worden volgens de toepasselijke voorschriften
opgesteld.
_______________________
* PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.
** PB L 348 van 24.12.2008, blz. 20.
*** PB L 351 van 28.12.2002, blz. 6.
**** PB L 348 van 31.12.2010, blz. 17.";
1.1.1.18. (13) in artikel 30 wordt het volgende lid ingevoegd:
1.1.1.19.
"1 bis. Lid 1 is niet van toepassing op Gebied 9.";
1.1.1.20. (14) het volgende artikel wordt ingevoegd:
ï‚·
"Artikel 31 bis
Elektrische visserij in de ICES-sectoren IVc en IVb
1.
In afwijking van artikel 31 wordt vissen met de boomkor met elektrische stroom
toegestaan in de ICES-sectoren IVc en IVb bezuiden een loxodroom die de onderstaande
punten met elkaar verbindt, gemeten volgens het WGS84-coördinatensysteem:
–
een punt op de oostkust van het Verenigd Koninkrijk op 55°NB,
–
dan oostwaarts tot 55°NB, 5°OL,
–
dan noordwaarts tot 56°NB,
–
en ten slotte op een punt op de westkust van Denemarken op 56°NB.
249
2.
Het vissen met elektrische stroom wordt alleen toegestaan onder de volgende
voorwaarden:
a)
per lidstaat vist ten hoogste 5% van de boomkottervloot met de boomkor met
elektrische stroom;
b)
de maximale elektrische stroom in kW bedraagt voor elke boomkor niet meer dan
de lengte in meter van de boomkor vermenigvuldigd met 1,25;
c)
het werkelijke voltage tussen de elektroden bedraagt ten hoogste 15V;
d)
het vaartuig is uitgerust met een automatisch computergestuurd beheerssysteem dat
de maximale stroom per boom en het werkelijke voltage tussen de elektroden van
ten minste de laatste 100 trekken registreert. Niet-bevoegde personen kunnen dit
automatische computergestuurde beheerssysteem niet wijzigen;
e)
het is verboden om vóór de klossenpees één of meer kietelaars ("tickler chains") te
bevestigen.";
1.1.1.21.
(15)
het volgende artikel wordt ingevoegd:
ï‚·
"Artikel 32 bis
Beperkingen op het behandelen en lozen van vangsten voor pelagische vaartuigen
1.
De maximumafstand tussen de staven in de waterafscheider aan boord van pelagische
vissersvaartuigen die op makrelen, haring en horsmakrelen vissen in het NEAFCverdragsgebied als omschreven in artikel 3, punt 2, van Verordening (EU) nr. 1236/2010,
is 10 mm.
250
De staven worden ter plaatse gelast. Als de waterafscheider niet met staven functioneert,
maar met gaten, bedraagt de diameter van die gaten ten hoogste 10 mm. De diameter van
de gaten in de glijgoten vóór de waterafscheider bedraagt ten hoogste 15 mm.
2.
Het is alle pelagische vaartuigen die actief zijn in het NEAFC-verdragsgebied, verboden
vis uit buffertanks of tanks met gekoeld zeewater onder de waterlijn van het vaartuig te
lozen.
3.
De door de bevoegde autoriteiten van de vlaglidstaten gecertificeerde plannen van de
installaties voor vangstbehandeling en –lozing van pelagische vaartuigen die in het
NEAFC-verdragsgebied op makrelen, haring en horsmakrelen vissen, en de wijzigingen
daarvan moeten door de kapitein van het vaartuig aan de bevoegde visserijautoriteiten van
de vlaglidstaat worden toegezonden. De bevoegde autoriteiten van de vlaglidstaat van de
vaartuigen controleren regelmatig de juistheid van de voorgelegde plannen. Er moeten te
allen tijde kopieën van de plannen aan boord van het vaartuig zijn.";
1.1.1.22.
(16)
de volgende artikelen worden ingevoegd:
1.1.1.23.
"Artikel 34 bis
Technische instandhoudingsmaatregelen in de Ierse Zee
1.
Van 14 februari tot en met 30 april is het verboden bodemtrawls, zegennetten of
soortgelijke sleepnetten, kieuwnetten, schakelnetten, warnetten of soortgelijke staande
netten of vistuig met haken te gebruiken in het gedeelte van ICES-sector VIIa dat wordt
begrensd door:
251
–
de oostkust van Ierland en de oostkust van Noord-Ierland, en
–
rechte lijnen die achtereenvolgens de punten met de volgende geografische
coördinaten met elkaar verbinden:
–
een punt op de oostkust van het schiereiland Ards in Noord-Ierland op
54°30' NB,
2.
–
54°30' NB, 04°50' WL,
–
53°15' NB, 04°50' WL,
–
een punt op de oostkust van Ierland op 53°15' NB.
In afwijking van lid 1 is in het gebied en de periode die in dat lid zijn bepaald:
a) het gebruik van bodemtrawls toegestaan, op voorwaarde dat geen ander
type vistuig aan boord is en dat die netten:
–
behoren tot de maaswijdteklassen van 70-79 mm of 80-99 mm ;
–
tot slechts één van de toegestane maaswijdteklassen behoren;
–
op geen enkele plaats in het net een afzonderlijke maas bevatten
waarvan de wijdte groter is dan 300 mm; en
–
alleen worden uitgezet in het gebied dat wordt ingesloten door de
loxodromen die achtereenvolgens de punten met de volgende
coördinaten met elkaar verbinden (gemeten volgens het WGS84systeem):
252
(34) 53o30' NB, 05o30' WL,
(35) 53o30' NB, 05o20' WL,
(36) 54o20' NB, 04o50' WL,
(37) 54o30' NB, 05o10' WL,
(38) 54o30' NB, 05o20' WL,
(39) 54o00' NB, 05o50' WL,
(40) 54o00' NB, 06o10' WL,
(41) 53o45' NB, 06o10' WL,
(42) 53o45' NB, 05o30' WL,
(43) 53o30' NB, 05o30' WL;
b) het gebruik van bodemtrawls, zegennetten of soortgelijke sleepnetten die
met een scheidingspaneel of sorteerrooster zijn uitgerust, toegestaan op
voorwaarde dat geen ander type vistuig aan boord is en dat die netten:
–
in overeenstemming zijn met de onder a), gestelde voorwaarden;
253
–
als er een scheidingspaneel is, zijn vervaardigd volgens de technische
details van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 254/2002 van de
Raad van 12 februari 2002 tot vaststelling van maatregelen voor
2002 voor het herstel van het kabeljauwbestand in de Ierse Zee
(ICES-sector VIIa)*; en
–
indien er sorteerroosters zijn, die in overeenstemming zijn met
bijlage XIV bis, punten 2 tot en met 5, van deze verordening.
c) Voorts wordt het gebruik van bodemtrawls, zegennetten of soortgelijke
sleepnetten met een scheidingspaneel of een sorteerrooster ook
toegestaan in het gebied dat wordt ingesloten door de loxodromen die
achtereenvolgens de punten met de volgende coördinaten verbinden
(gemeten volgens het WGS84-systeem):
(44) 53o45' NB, 06o00' WL,
(45) 53o45' NB, 05o30' WL,
(46) 53o30' NB, 05o30' WL,
(47) 53o30' NB, 06o00' WL,
(48) 53o45' NB, 06o00' WL.
254
ï‚·
Artikel 34 ter
Gebruik van kieuwnetten in de ICES-sectoren IIIa, IVa, Vb, VIa, VIb, VIIb, VIIc, VIIj,
en VIIk en in de ICES-deelgebieden VIII, IX, X en XII ten oosten van 27°WL
1.
Het is vaartuigen van de Unie niet toegestaan in de ICES-sectoren IIIa, IVa, Vb, VIa,
VIb, VIIb, VIIc, VIIj en VIIk, de ICES-deelgebieden VIII, IX en X en ICES-deelgebied
XII ten oosten van 27°WL geankerde kieuwnetten, warnetten en schakelnetten te
gebruiken op plaatsen waar de kaartdiepte meer dan 200 meter bedraagt.
▌
2.
In afwijking van lid 1 is het gebruik toegestaan van:
a)
kieuwnetten met een maaswijdte gelijk aan of groter dan 120 mm en kleiner dan
150 mm in de ICES-sectoren IIIa, IVa, Vb, VIa, VIb, VIIb, VIIc, VIIj en VIIk en
ICES-deelgebied XII ten oosten van 27o WL, of met een maaswijdte gelijk aan
of groter dan 100 mm en kleiner dan 130 mm in de ICES-sectoren VIIIa, VIIIb
en VIIId en ICES-deelgebied X, of met een maaswijdte gelijk aan of groter dan
80 mm en kleiner dan 110 mm in ICES-sector VIIIc en ICES-deelgebied IX op
voorwaarde dat:
–
zij worden uitgezet in wateren waar de kaartdiepte minder dan 600
meter bedraagt,
–
zij niet meer dan 100 mazen diep zijn en een verdelingsverhouding
van ten minste 0,5 hebben,
255
–
zij voorzien zijn van vlotters of soortgelijke drijfvoorzieningen,
–
zij elk een lengte van ten hoogste 5 zeemijl hebben, en dat de totale
lengte van alle op enig moment uitgezette netten ten hoogste 25 km
per vaartuig bedraagt,
–
b)
de uitzettijd ten hoogste 24 uur bedraagt; of
warnetten met een maaswijdte gelijk aan of groter dan 250 mm, op voorwaarde
dat:
–
zij worden uitgezet in wateren waar de kaartdiepte minder dan 600
meter bedraagt,
–
zij niet meer dan 15 mazen diep zijn en een verdelingsverhouding
van ten minste 0,33 hebben,
–
zij niet voorzien zijn van vlotters of soortgelijke drijfvoorzieningen,
–
zij elk een lengte van ten hoogste 10 km hebben en dat de totale
lengte van alle op enig moment uitgezette netten ten hoogste 100 km
per vaartuig bedraagt,
–
de uitzettijd ten hoogste 72 uur bedraagt;
256
c)
kieuwnetten met een maaswijdte gelijk aan of groter dan 100 mm en kleiner dan
130 mm in de ICES-sectoren IIIa, IVa, Vb, VIa, VIb, VIIb, VIIc, VIIj en VIIk en
ICES-deelgebied XII ten oosten van 27° WL, op voorwaarde dat:
–
zij worden uitgezet in wateren waar de kaartdiepte meer dan 200 en
minder dan 600 meter bedraagt,
–
zij niet meer dan 100 mazen diep zijn en een verdelingsverhouding
van ten minste 0,5 hebben,
–
zij voorzien zijn van vlotters of soortgelijke drijfvoorzieningen,
–
zij elk een lengte van ten hoogste 4 zeemijl hebben en dat de totale
lengte van alle op enig moment uitgezette netten ten hoogste 20 km
per vaartuig bedraagt,
–
de uitzettijd ten hoogste 24 uur bedraagt,
–
de aan boord gehouden vangst in gewicht ten minste voor 85% uit
heek bestaat,
–
het aantal vaartuigen dat aan de visserij deelneemt, niet hoger is dan
het in 2008 opgetekende aantal,
257
–
de kapitein van het vaartuig dat aan de visserij deelneemt, vóór het
verlaten van de haven in het logboek de hoeveelheid en de totale
lengte van het tuig aan boord van het vaartuig vermeldt. Bij ten
minste 15% van de afvaarten vindt inspectie plaats,
–
zoals bevestigd in het logboek van de Unie voor die reis bij het
aanlanden, de kapitein van het vaartuig ten minste 90% van de
hoeveelheid tuig aan boord heeft, en
–
de hoeveelheid van alle gevangen soorten van meer dan 50 kg,
inclusief alle teruggegooide hoeveelheden van meer dan 50 kg, zijn
vermeld in het logboek van de Unie.
d)
warnetten in ICES-deelgebied IX met een maaswijdte gelijk aan of groter dan
220 mm, op voorwaarde dat:
–
zij worden uitgezet in wateren waar de kaartdiepte minder dan 600
meter bedraagt,
–
zij niet meer dan 30 mazen diep zijn en een verdelingsverhouding
van ten minste 0,44 hebben,
–
zij niet voorzien zijn van vlotters of soortgelijke drijfvoorzieningen,
–
zij elk een lengte van ten hoogste 5 km hebben en dat de totale
lengte van alle op enig moment uitgezette netten ten hoogste 20 km
per vaartuig bedraagt,
–
de uitzettijd ten hoogste 72 uur bedraagt.
258
3.
Deze afwijking geldt evenwel niet in het gereglementeerde NEAFC-gebied.
4.
Aan alle vaartuigen die in de ICES-sectoren IIIa, IVa, Vb, VIa, VIb, VIIb, VIIc, VIIj
en VIIk en de ICES-deelgebieden VIII, IX en X en ICES-deelgebied XII ten oosten van
27° WL op plaatsen waar de kaartdiepte meer dan 200 meter bedraagt, geankerde
kieuwnetten, warnetten of schakelnetten uitzetten, wordt een speciale vismachtiging
overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 verstrekt.
5.
Vaartuigen mogen op enig moment slechts één van de in lid 2, onder a), â–Œb) of d),
vermelde vistuigen aan boord hebben. Vaartuigen mogen netten aan boord hebben
waarvan de totale lengte 20% meer bedraagt dan de maximale lengte van de netten die op
eender welk moment mogen worden uitgezet.
6.
De kapitein van een vaartuig dat beschikt over een vismachtiging als bedoeld in lid 4,
noteert in het logboek het aantal en de lengte van de vistuigen die het vaartuig vóór het
verlaten van de haven en bij het terugkeren in de haven aan boord heeft, en verantwoordt
elk verschil tussen de twee waarden.
▌
7.
De bevoegde autoriteiten hebben het recht onbeheerd op zee achtergelaten vistuig in de
ICES-sectoren IIIa, IVa, Vb, VIa, VIb, VIIb, VIIc, VIIj en VIIk, de ICES-deelgebieden
VIII, IX en X en ICES-deelgebied XII ten oosten van 27° WL te verwijderen in de
volgende gevallen:
a)
het tuig is niet naar behoren gemerkt;
b)
uit de merken op de boei of de VMS-gegevens blijkt dat de eigenaar ervan
gedurende meer dan 120 uur niet meer op een afstand van minder dan
100 zeemijl van het tuig is geweest;
259
c)
het tuig is uitgezet in wateren waarvan de kaartdiepte groter is dan
toegestaan;
d)
8.
het tuig heeft een illegale maaswijdte.
De kapitein van een vaartuig dat beschikt over een vismachtiging als bedoeld in lid 4,
noteert gedurende elke visreis de volgende gegevens in het logboek:
–
de maaswijdte van het uitgezette net,
–
de nominale lengte van het net,
–
het aantal netten per uitzetting,
–
het totale aantal uitzettingen,
–
de positie van elke uitzetting,
–
de diepte van elke uitzetting,
–
de uitzettijd per uitzetting,
–
een kwantificering van verloren gegaan vistuig, de laatste bekende positie
daarvan en de datum van het verlies.
260
9.
Vaartuigen die vissen met een vismachtiging als bedoeld in lid 4, mogen slechts
aanlanden in de havens die krachtens artikel 7 van Verordening (EG) nr. 2347/2002 door
de lidstaten zijn aangewezen.
10.
De hoeveelheid haaien aan boord van vaartuigen die vissen met het in lid 2, onder b) en
d), beschreven vistuig, mag niet meer bedragen dan 5% levend gewicht van de totale
hoeveelheid aan boord gehouden mariene organismen.
11.
De Commissie kan, na overleg met het WTECV, besluiten door middel van uitvoeringshandelingen bepaalde visserijtakken van een lidstaat in ICES-deelgebieden VIII, IX en
X, van de toepassing van de leden 1 tot en met 9 vrij te stellen op voorwaarde dat uit de
door de lidstaten verstrekte gegevens blijkt dat het niveau van bijvangst en teruggooi
van haaien zeer laag is.
ï‚·
Artikel 34 quater
Voorwaarden voor de in de Golf van Biskaje toegestane visserij
met bepaalde soorten gesleept vistuig
1.
In afwijking van artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 494/2002 van de Commissie
van 19 maart 2002 tot vaststelling van aanvullende technische maatregelen voor het
herstel van het heekbestand in de ICES-deelgebieden III, IV, V, VI en VII en in de ICESsectoren VIIIa, b, d, e** van de Commissie mag in het in artikel 5, lid 1, onder b), van
Verordening (EG) nr. 494/202 omschreven gebied worden gevist met sleepnetten, Deense
zegennetten en soortgelijk vistuig, met uitzondering van boomkorren, met een maaswijdte
van 70-99 mm als het vistuig is voorzien van een paneel met vierkante mazen
overeenkomstig bijlage XIV ter.
261
2.
Bij het vissen in de ICES-sectoren VIIIa en VIIIb mag gebruik worden gemaakt van een
selectief rooster, met toebehoren, vóór de kuil en/of een paneel met vierkante mazen met
een maaswijdte gelijk aan of groter dan 60 mm in het onderste deel van de tunnel vóór de
kuil. Artikel 4, lid 1, artikel 6 en artikel 9, lid 1, van de onderhavige verordening alsook
artikel 3, onder a) en b), van Verordening (EG) nr. 494/2002 zijn niet van toepassing op
het gedeelte van de trawl waarin deze selectieve voorzieningen zijn aangebracht.
ï‚·
Artikel 34 quinquies
Maatregelen ter bescherming van kwetsbare diepzeehabitats in het gereglementeerde
NEAFC-gebied
1.
De visserij met bodemtrawls en met staand vistuig, met inbegrip van geankerde
kieuwnetten en grondbeugen, is verboden in de gebieden die worden ingesloten door de
loxodromen die achtereenvolgens de punten met de volgende coördinaten met elkaar
verbinden (gemeten volgens het WGS84-systeem):
▌
een deel van de Reykjanes Ridge:
–
55°04.5327' NB, 36°49.0135' WL,
–
55°05.4804' NB, 35°58.9784' WL,
262
–
54°58.9914' NB, 34°41.3634' WL,
–
54°41.1841' NB, 34°00.0514' WL,
–
54°00' NB, 34°00' WL,
–
53°54.6406' NB, 34°49.9842' WL,
–
53°58.9668' NB, 36°39.1260' WL,
–
55°04.5327' NB, 36°49.0135' WL
het noordelijke deel van de Mid-Atlantische rug:
–
59°45' NB, 33°30' WL,
–
57°30' NB, 27°30' WL,
–
56°45' NB, 28°30' WL,
–
59°15' NB, 34°30' WL,
–
59°45' NB, 33°30' WL,
263
het centrale deel van de Mid-Atlantische rug (breukzone Charlie-Gibbs en
subpolaire frontale regio):
–
53°30' NB, 38°00' WL,
–
53°30' NB, 36°49' WL,
–
55°04.5327' NB, 36°49' WL,
–
54°58.9914' NB, 34°41.3634' WL,
–
54°41.1841' NB, 34°00' WL,
–
53°30' NB, 30°00' WL,
–
51°30' NB, 28°00' WL,
–
49°00' NB, 26°30' WL,
–
49°00' NB, 30°30' WL,
–
51°30' NB, 32°00' WL,
–
51°30' NB, 38°00' WL,
–
53°30' NB, 38°00' WL,
264
het zuidelijke deel van de Mid-Atlantische rug:
–
44o°30' NB, 30°30' WL,
–
44°30' NB, 27°00' WL,
–
43°15' NB, 27°15' WL,
–
43°15' NB, 31°00' WL,
–
44°30' NB, 30°30' WL,
de Altair Seamounts:
–
45°00' NB, 34°35' WL,
–
45°00' NB, 33°45' WL,
–
44°25' NB, 33°45' WL,
–
44°25' NB, 34°35' WL,
–
45°00' NB, 34°35' WL,
265
de Antialtair Seamounts:
–
43°45' NB, 22°50' WL,
–
43°45' NB, 22°05' WL,
–
43°25' NB, 22°05' WL,
–
43°25' NB, 22°50' WL,
–
43°45' NB, 22°50' WL,
de Hatton Bank:
–
59°26' NB, 14°30' WL,
–
59°12' NB, 15°08' WL,
–
59°01' NB, 17°00' WL,
–
58°50' NB, 17°38' WL,
–
58°30' NB, 17°52' WL,
266
–
58°30' NB, 18°22' WL,
–
58°03' NB, 18°22' WL,
–
58°03' NB, 17°30' WL,
–
57°55' NB, 17°30' WL,
–
57°45' NB, 19°15' WL,
–
58°11.15' NB, 18°57.51' WL,
–
58°11.57' NB, 19°11.97' WL,
–
58°27.75' NB, 19°11.65' WL,
–
58°39.09' NB, 19°14.28' WL,
–
58°38.11' NB, 19°01.29' WL,
–
58°53.14' NB, 18°43.54' WL,
–
59°00.29' NB, 18°01.31' WL,
–
59°08.01' NB, 17°49.31' WL,
267
–
59°08.75' NB, 18°01.47' WL,
–
59°15.16' NB, 18°01.56' WL,
–
59°24.17' NB, 17°31.22' WL,
–
59°21.77' NB, 17°15.36' WL,
–
59°26.91' NB, 17°01.66' WL,
–
59°42.69' NB, 16°45.96' WL,
–
59°20.97' NB, 15°44.75' WL,
–
59°21' NB, 15°40' WL,
–
59°26' NB, 14°30' WL,
het noordwestelijke deel van Rockall:
–
57°00' NB, 14°53' WL,
–
57°37' NB, 14°42' WL,
–
57°55' NB, 14°24' WL,
–
58°15' NB, 13°50' WL,
–
57°57' NB, 13°09' WL,
268
–
57°50' NB, 13°14' WL,
–
57°57' NB, 13°45' WL,
–
57°49' NB, 14°06' WL,
–
57°29' NB, 14°19' WL,
–
57°22' NB, 14°19' WL,
–
57°00' NB, 14°34' WL,
–
56°56' NB, 14°36' WL,
–
56°56' NB, 14°51' WL,
–
57°00' NB, 14°53' WL,
het zuidwestelijke deel van Rockall (Empress of Britain Bank):
–
56°24' NB, 15°37' WL,
–
56°21' NB, 14°58' WL,
–
56°04' NB, 15°10' WL,
–
55°51' NB, 15°37' WL,
–
56°10' NB, 15°52' WL,
–
56°24' NB, 15°37' WL,
269
de Logachev Mound:
–
55°17' NB, 16°10' WL,
–
55°34' NB, 15°07' WL,
–
55°50' NB, 15°15' WL,
–
55°33' NB, 16°16' WL,
–
55°17' NB, 16°10' WL,
de West Rockall Mound:
–
57°20' NB, 16°30' WL,
–
57°05' NB, 15°58' WL,
–
56°21' NB, 17°17' WL,
–
56°40' NB, 17°50' WL,
–
57°20' NB, 16°30' WL.
270
2.
Wanneer tijdens visserijactiviteiten in nieuwe en bestaande bodemvisserijgebieden in het
gereglementeerde NEAFC-gebied de hoeveelheid levend koraal of levende sponzen per
uitzetting meer dan 60 kg levend koraal en/of 800 kg levende sponzen bedraagt, brengt
het vaartuig zijn vlagstaat daarvan op de hoogte, staakt het het vissen en verwijdert het
zich ten minste 2 zeemijl van de positie die volgens de beschikbare gegevens het dichtst is
gelegen bij de exacte locatie waar deze vangst is gedaan.
ï‚·
Artikel 34 sexies
Maatregelen ter bescherming van kwetsbare diepzeehabitats
in de ICES-sectoren VIIc, VIIj en VIIk
1.
De visserij met bodemtrawls en met staand vistuig, met inbegrip van geankerde
kieuwnetten en grondbeugen, is verboden in de gebieden die worden ingesloten door de
loxodromen die achtereenvolgens de punten met de volgende coördinaten met elkaar
verbinden (gemeten volgens het WGS84-coördinatensysteem):
Belgica Mound Province:
–
51°29.4' NB, 11°51.6' WL,
–
51°32.4' NB, 11°41.4' WL,
–
51°15.6' NB, 11°33.0' WL,
–
51°13.8' NB, 11°44.4' WL,
–
51°29.4' NB, 11°51.6' WL,
271
Hovland Mound Province:
–
52°16.2' NB, 13°12.6' WL,
–
52°24.0' NB, 12°58.2' WL,
–
52°16.8' NB, 12°54.0' WL,
–
52°16.8' NB, 12°29.4' WL,
–
52°04.2' NB, 12°29.4' WL,
–
52°04.2' NB, 12°52.8' WL,
–
52°09.0' NB, 12°56.4' WL,
–
52°09.0' NB, 13°10.8' WL,
–
52°16.2' NB, 13°12.6' WL,
het noordwestelijke deel van de Porcupine Bank — gebied I:
–
53°30.6' NB, 14°32.4' WL,
–
53°35.4' NB, 14°27.6' WL,
–
53°40.8' NB, 14°15.6' WL,
272
–
53°34.2' NB, 14°11.4' WL,
–
53°31.8' NB, 14°14.4' WL,
–
53°24.0' NB, 14°28.8' WL,
–
53°30.6' NB, 14°32.4' WL,
het noordwestelijke deel van de Porcupine Bank — gebied II:
–
53°43.2' NB, 14°10.8' WL,
–
53°51.6' NB, 13°53.4' WL,
–
53°45.6' NB, 13°49.8' WL,
–
53°36.6' NB, 14°07.2' WL,
–
53°43.2' NB, 14°10.8' WL,
het zuidwestelijke deel van de Porcupine Bank:
–
51°54.6' NB, 15°07.2' WL,
–
51°54.6' NB, 14°55.2' WL,
273
2.
–
51°42.0' NB, 14°55.2' WL,
–
51°42.0' NB, 15°10.2' WL,
–
51°49.2' NB, 15°06.0' WL,
–
51°54.6' NB, 15°07.2' WL.
Alle pelagische vaartuigen die vissen in de in lid 1 van dit artikel vermelde gebieden voor
de bescherming van kwetsbare diepzeehabitats, worden opgenomen in een lijst van
toegestane vaartuigen en beschikken over een â–Œvismachtiging overeenkomstig artikel 7
van Verordening (EG) nr. 1224/2009▌. Vaartuigen die op de lijst van toegestane
vaartuigen voorkomen, mogen uitsluitend pelagisch vistuig aan boord hebben.
3.
Pelagische vaartuigen die van plan zijn om te vissen in een in lid 1 van dit artikel vermeld
gebied voor de bescherming van kwetsbare diepzeehabitats, melden hun voornemen om
in dat gebied binnen te varen, vier uur tevoren bij het Ierse visserijcontrolecentrum, als
omschreven in artikel 4, lid 15, van Verordening (EG) nr. 1224/2009. Tegelijkertijd
moeten zij de aan boord gehouden hoeveelheden vis aangeven.
4.
Pelagische vaartuigen die vissen in een in lid 1 vermeld gebied voor de bescherming van
kwetsbare diepzeehabitats, beschikken, wanneer zij zich in een dergelijk gebied
bevinden, over een operationeel, volledig functionerend, veilig satellietvolgsysteem voor
vaartuigen (VMS) dat volledig beantwoordt aan de toepasselijke voorschriften.
274
5.
Pelagische vaartuigen die in een in lid 1 vermeld gebied voor de bescherming van
kwetsbare diepzeehabitats vissen, verzenden elk uur VMS-meldingen.
6.
Pelagische vaartuigen die hun visserijactiviteit in een in lid 1 vermeld gebied voor de
bescherming van kwetsbare diepzeehabitats hebben beëindigd, stellen het Ierse
visserijcontrolecentrum in kennis van hun vertrek uit het gebied. Tegelijkertijd geven zij
aan welke hoeveelheden vis zij aan boord houden.
7.
Visserij op pelagische soorten in een in lid 1 vermeld gebied voor de bescherming van
kwetsbare diepzeehabitats is uitsluitend toegestaan indien er aan boord enkel netten met
een maaswijdte van 16-31 mm of 32-54 mm aanwezig zijn, of indien enkel met dergelijke
netten wordt gevist.
ï‚·
Artikel 34 septies
Maatregelen ter bescherming van een kwetsbaar diepzeehabitat in ICES-sector VIIIc
1.
De visserij met bodemtrawls en met staand vistuig, met inbegrip van geankerde
kieuwnetten en grondbeugen, is verboden in het gebied dat wordt ingesloten door de
loxodromen die achtereenvolgens de punten met de volgende coördinaten met elkaar
verbinden (gemeten volgens het WGS84-systeem):
El Cachucho:
–
44o12' NB, 05o16' WL,
–
44o12' NB, 04o26' WL,
–
43o53' NB, 04o26' WL,
275
2.
–
43o 53' NB, 05o16' WL,
–
44o12' NB, 05o16' WL.
In afwijking van het in lid 1 ingestelde verbod, kunnen vaartuigen die in 2006, 2007 en
2008 met grondbeugen gericht op gaffelkabeljauw hebben gevist, van hun
visserijautoriteiten overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 een
â–Œvismachtiging verkrijgen om die visserij verder te kunnen blijven uitoefenen in het
gebied ten zuiden van 44°00,00' NB. Alle vaartuigen die deze â–Œvismachtiging hebben
verkregen, gebruiken, ongeacht hun lengte over alles, bij het vissen in het in lid 1
genoemde gebied een operationeel, volledig functionerend, veilig VMS, dat volledig
beantwoordt aan de toepasselijke voorschriften.
_________________
* PB L 41 van 13.2.2002, blz. 1.
** PB L 77 van 20.3.2002, blz. 8.";
1.1.1.24.
(17)
artikel 38 wordt geschrapt;
1.1.1.25.
(18)
artikel 47 wordt geschrapt;
1.1.1.26.
(19)
bijlagen I, IV, XII en XIV bij Verordening (EG) nr. 850/98 worden
overeenkomstig de bijlage bij deze verordening gewijzigd;
1.1.1.27.
(20) bijlagen XII bis en XIV bis, XIV ter, XIV quater en XIV quinquies
worden ingevoegd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.
276
ï‚·
ï‚·
Artikel 2
Wijziging van Verordening (EG) nr. 1434/98
Aan artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1434/98 wordt het volgende lid toegevoegd:
"1 bis. Lid 1 is niet van toepassing op haring die is gevangen in ICES-sector IIIa, deelgebied
IV, sector VIId en in EU-wateren van ICES-sector IIa.".
ï‚·
Artikel 3
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het
Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2013.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke
lidstaat.
Gedaan te ...,
Voor het Europees Parlement
Voor de Raad
De voorzitter
De voorzitter
277
BIJLAGE
De bijlagen bij Verordening (EG) nr. 850/98 worden als volgt gewijzigd
1.1.1.28.
1)
In bijlage I wordt voetnoot 6 bij de tabel geschrapt.
1.1.1.29.
2)
In bijlage IV wordt de tabel door de onderstaande tabel vervangen:
"Gesleept vistuig: Skagerrak en Kattegat
Maaswijdteklasse, doelsoorten en vereiste vangstpercentages die gelden bij het gebruik van
één maaswijdteklasse
Maaswijdteklasse (mm)
Soort
<16
16-31
32-69
70-89
35-69
(5)
≥90
Minimumpercentage van de doelsoort
Zandspieringen (Ammodytidae) (3)
50%
50%
20%
50%
20%
20%
(6)
(6)
(6)
(6)
(6)
(7)
X
X
X
X
X
30% (8)
geen
X
X
X
Zandspieringen (Ammodytidae) (4)
X
X
X
X
X
X
Kever (Trisopterus esmarkii)
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
Grote pieterman (Trachinus draco) (1)
X
X
X
X
X
X
Weekdieren (uitgezonderd Sepia) (1)
X
X
X
X
X
X
Geep (Belone belone) (1)
X
X
X
X
X
X
Grauwe poon (Eutrigla gurnardus) (1)
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
Blauwe wijting (Micromesistius
poutassou)
Zilversmelten (Argentina spp.)
Sprot (Sprattus sprattus)
X
278
Europese paling of aal (Anguilla
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
Anguilla)
Garnalen/roodsprietgarnaal (Crangon
spp., Palaemon adspersus) (1)
Makrelen (Scomber spp.)
X
X
X
Horsmakrelen (Trachurus spp.)
X
X
X
Haring (Clupea harengus)
X
X
X
279
Noorse garnaal (Pandalus borealis)
X
X
X
X
X
Wijting (Merlangius merlangus)
X
X
Langoustine (Nephrops norvegicus)
X
X
Garnalen/roodsprietgarnaal (Crangon
X
spp., Palaemon adspersus) (2)
Alle andere mariene organismen
X
(1)
Alleen binnen vier mijl vanaf de basislijnen.
(2)
Buiten vier mijl vanaf de basislijnen.
(3)
Van 1 maart tot en met 31 oktober in het Skagerrak en van 1 maart tot en met 31 juli in het
Kattegat.
(4)
Van 1 november tot en met de laatste dag van februari in het Skagerrak en van 1 augustus tot
en met de laatste dag van februari in het Kattegat.
(5)
Bij toepassing van deze maaswijdteklasse is de kuil vervaardigd uit vierkant gemaasde panelen
en voorzien van een sorteerrooster overeenkomstig bijlage XIVa bij deze verordening.
(6)
Het aandeel van de soorten kabeljauw, schelvis, heek, schol, witje, tongschar, tong, tarbot, griet,
bot, makrelen, schartong, wijting, schar, koolvis, langoustine en kreeft in de aan boord
gehouden vangst mag in totaal ten hoogste 10% bedragen.
(7)
Het aandeel van de soorten kabeljauw, schelvis, heek, schol, witje, tongschar, tong, tarbot, griet,
bot, haring, makrelen, schartong, schar, koolvis, langoustine en kreeft in de aan boord
gehouden vangst mag in totaal ten hoogste 50% bedragen.
(8)
Het aandeel van de soorten kabeljauw, schelvis, heek, schol, witje, tongschar, tong, tarbot, griet,
bot, schartong, wijting, schar, koolvis en kreeft in de aan boord gehouden vangst mag in totaal
ten hoogste 60% bedragen.";
280
1.1.1.30.
3)
De tabel in bijlage XII wordt als volgt gewijzigd:
1.1.1.31.
a) de rijen met betrekking tot de Japanse tapijtschelp en de octopus worden
vervangen door:
1.1.1.32.
"
Minimummaat
Gebieden 1 tot en
Soort
Skagerrak/Kattegat
met 5, met
uitzondering van
Skagerrak/Kattegat
Japanse tapijtschelp (Venerupis philippinarum)
35mm
Soort
Minimummaat: Gebieden 1 tot en met 5, met
uitzondering van Skagerrak/Kattegat
Octopus (Octopus Vulgaris)
Het hele gebied, met uitzondering van de wateren
onder de soevereiniteit of jurisdictie van gebied 5:
750 gram
De wateren onder de soevereiniteit of jurisdictie
van gebied 5: 450 gram (gestript)
"
281
b)
de rijen met betrekking tot de ansjovis worden vervangen door:
1.1.1.33.
"
Soort
Minimummaat: Gebieden 1 tot en met 5, met
uitzondering van Skagerrak/Kattegat
Ansjovis (Engraulis encrasicolus)
Gehele zone, met uitzondering van ICES-sector
IXa ten oosten van 7°23'48'' westerlengte: 12 cm
of 90 vissen per kilo
ICES-sector IXa ten oosten van 7°23'48''
westerlengte: 10 cm
1.1.1.34.
1.1.1.35.
4)
1.1.1.36.
"
";
De volgende bijlage wordt ingevoegd:
1.1.1.37. BIJLAGE XII BIS
1.1.1.38. MINIMUMMATEN VOOR GEBIED 9
Soort
Minimummaat: Gebied 9
Tarbot (Psetta maxima)
45 cm
1.1.1.39.
282
";
1.1.1.40.
1.1.1.41.
5)
In bijlage XIV wordt het volgende ingevoegd, alfabetisch gerangschikt
op de Nederlandse naam:
1.1.1.42.
"
NEDERLANDSE
WETENSCHAPPELIJKE
NAAM
NAAM
Evervis
Capros aper
Gaffelkabeljauw
Phycis blennoides
Gouden sardinelle
Sardinella aurita
Roodbaarzen
Sebastes spp.
1.1.1.43.
";
1.1.1.44.
6)
De volgende bijlagen worden ingevoegd:
283
1.1.1.45.
"BIJLAGE XIV bis
SPECIFICATIES VOOR EEN SORTEERROOSTER
1.
Het soortselectieve rooster wordt bevestigd in trawls met een kuil die volledig uit
vierkante mazen bestaat met een maaswijdte gelijk aan of groter dan 70 mm en kleiner
dan 90 mm. De minimumlengte van de kuil bedraagt 8 meter. Het is verboden
sleepnetten te gebruiken met meer dan 100 vierkante mazen in de omtrek van de kuil,
de aanslag en de naadlijn niet meegerekend. Het gebruik van de kuil met vierkante
mazen is alleen verplicht in het Skagerrak en het Kattegat.
2.
Het rooster moet rechthoekig zijn. De staven van het rooster lopen evenwijdig aan de
lengteas van het rooster. De afstand tussen de staven bedraagt maximaal 35 mm. Het is
toegestaan om hierin een of meer scharnieren aan te brengen om de opslag van het rooster
op de nettentrommel te vergemakkelijken.
3.
Het rooster moet diagonaal en met de achterzijde omhoog in de trawl worden aangebracht
op om het even welke plaats tussen onmiddellijk vóór de kuil en het vooreind van het
cilindrische gedeelte. Alle zijden van het rooster moeten aan de trawl worden bevestigd.
4.
In het rugpaneel van de trawl moet onmiddellijk boven het rooster een vrije uitlaat voor
vis worden aangebracht. De opening van deze uitlaat moet aan de achterzijde even breed
zijn als het rooster en moet naar voren toe aan beide zijden puntvormig zijn uitgesneden
langs de zijden van de mazen.
5.
Het is toegestaan vóór het rooster een trechter aan te brengen om de vis naar de bodem
van de trawl en het rooster te geleiden. De minimale maaswijdte van de trechter moet
gelijk zijn aan 70 mm. De verticale opening van de trechter die de vis naar het rooster
leidt, moet ten minste 15 cm bedragen. De breedte van deze trechter moet gelijk zijn aan
de breedte van het rooster.
284
Schematisch beeld van een naar soort en grootte selectieve trawl. De vis die binnenkomt,
wordt door een trechter naar de bodem van de trawl en naar een rooster geleid. Grotere
vissen worden vervolgens via het rooster uit de trawl geleid terwijl kleinere vissen en
langoustine door het rooster in de kuil terechtkomen. Doordat het cilindrische gedeelte
volledig uit vierkante mazen bestaat, is het voor kleinere vissen en ondermaatse langoustine
makkelijker om te ontsnappen. De hierboven geschetste kuil met vierkante mazen is alleen
vereist in het Skagerrak en het Kattegat.
285
BIJLAGE XIV ter
VOORWAARDEN VOOR DE IN DE GOLF VAN BISKAJE TOEGESTANE VISSERIJ
MET BEPAALDE SOORTEN GESLEEPT VISTUIG
1. Voorschriften voor het bovenpaneel met vierkante mazen
Het ontsnappingspaneel bestaat uit een rechthoekig stuk net. Er is slechts één
ontsnappingspaneel. Het mag op geen enkele wijze worden geblokkeerd door aan de binnen- of
buitenzijde aangebrachte voorzieningen.
2. Plaats van bevestiging van het paneel
Het paneel wordt midden in het rugpaneel van het achterste trechtervormige gedeelte van de
trawl aangebracht, juist voor het cilindrische gedeelte bestaande uit de tunnel en kuil.
Het paneel eindigt niet meer dan 12 mazen van de rij handgebreide mazen tussen het achterste
trechtervormige gedeelte en de tunnel.
3. Grootte van het paneel
Het paneel is ten minste 2 meter lang en 1 meter breed.
286
4. Netwerk
De mazen in het ontsnappingspaneel hebben een maaswijdte van ten minste 100 mm. Het
moeten vierkante mazen zijn, d.w.z. alle vier zijden van het paneel hebben de AB-snit.
Het netwerk moet zo worden aangebracht dat de benen evenwijdig lopen met, respectievelijk
loodrecht staan op, de lengterichting van de kuil.
Het netwerk moet zijn vervaardigd uit enkelvoudig getwijnd garen. De twijndikte bedraagt
maximaal 4 mm.
5. Bevestiging van het paneel in het netwerk met ruitvormige mazen
Het is toegestaan het netwerk aan vier zijden te voorzien van een naadlijn. De diameter van
deze naadlijn bedraagt maximaal 12 mm.
De lengte van het paneel in gestrekte toestand moet gelijk zijn aan de lengte in gestrekte
toestand van het netwerk aan weerszijden van het paneel.
Het aantal ruitvormige mazen van het rugpaneel dat is vastgemaakt aan de kleinste zijkant van
het paneel (zijkant van een meter die loodrecht staat op de lengteas van de kuil) bedraagt ten
minste het aantal ruitvormige mazen dat is vastgemaakt aan de lengterichting van het paneel,
gedeeld door 0,7.
6. Onderstaande illustratie geeft aan op welke wijze het ontsnappingspaneel in het
netwerk wordt bevestigd.
287
1 meter
2 meter
maximum 12 mazen
cilindervormig
gedeelte
288
BIJLAGE XIV quater
PANEEL MET VIERKANTE MAZEN VOOR VAARTUIGEN LANGER DAN
15 METER
1. Voorschriften voor het bovenpaneel met vierkante mazen
Het ontsnappingspaneel bestaat uit een rechthoekig stuk net. Het netwerk moet zijn vervaardigd
uit enkelvoudig getwijnd garen. Het moeten vierkante mazen zijn, d.w.z. alle vier zijden van het
paneel hebben de AB-snit. De maaswijdte bedraagt 120 mm of meer. De lengte van het paneel
is ten minste drie meter, behalve als de panelen deel uitmaken van netten die worden gesleept
door vaartuigen met een vermogen van minder dan 112kW, in welk geval de lengte ten minste
twee meter bedraagt.
2. Plaats van bevestiging van het paneel
Het paneel wordt in het bovenpaneel van de kuil bevestigd. De achterste rand van het paneel
eindigt maximaal 12 meter van de pooklijn als omschreven in artikel 8 van Verordening (EEG)
nr. 3440/84 van de Commissie van 6 december 1984 inzake voorzieningen aan sleepnetten,
Deense zegennetten (snurrevod) en soortgelijke netten*.
3. Bevestiging van het paneel in het netwerk met ruitvormige mazen
Er mogen zich niet meer dan twee open ruitvormige mazen bevinden tussen de lange zijde van
het paneel en de naastliggende naadlijn.
De lengte van het paneel in gestrekte toestand moet gelijk zijn aan de lengte in gestrekte
toestand van het netwerk aan weerszijden van het paneel. De verhouding tussen de ruitvormige
mazen van het bovenpaneel van de kuil en de kortste zijde van het paneel is drie ruitvormige
mazen per vierkante maas voor een 80 mm-kuil of twee ruitvormige mazen per vierkante maas
voor een 120 mm-kuil, met uitzondering van de benen aan het uiteinde van het paneel aan beide
zijden.
289
BIJLAGE XIV quinquies
PANEEL MET VIERKANTE MAZEN VOOR VAARTUIGEN VAN
MINDER DAN 15 METER
1. Voorschriften voor het bovenpaneel met vierkante mazen
Het ontsnappingspaneel bestaat uit een rechthoekig stuk net. Het netwerk moet zijn vervaardigd
uit enkelvoudig getwijnd garen. Het moeten vierkante mazen zijn, d.w.z. alle vier zijden van het
paneel hebben de AB-snit. De maaswijdte bedraagt 110 mm of meer. De lengte van het paneel
is ten minste drie meter, behalve als de panelen deel uitmaken van netten die worden gesleept
door vaartuigen met een vermogen van minder dan 112kW, in welk geval de lengte ten minste
twee meter bedraagt.
2.
Plaats van bevestiging van het paneel
Het paneel wordt in het bovenpaneel van de kuil bevestigd. De achterste rand van het paneel
eindigt maximaal 12 meter van de pooklijn als omschreven in artikel 8 van Verordening (EEG)
nr. 3440/84.
3.
Bevestiging van het paneel in het netwerk met ruitvormige mazen
Er mogen zich niet meer dan twee open ruitvormige mazen bevinden tussen de lange zijde van
het paneel en de naastliggende naadlijn. De lengte van het paneel in gestrekte toestand moet
gelijk zijn aan de lengte in gestrekte toestand van het netwerk aan weerszijden van het paneel.
De verhouding tussen de ruitvormige mazen van het bovenpaneel van de kuil en de kortste zijde
van het paneel is twee ruitvormige mazen per vierkante maas, met uitzondering van de benen
aan het uiteinde van het paneel aan beide zijden.
----------------* PB L 318 van 7.12.1984, blz. 23."
_____________________
290
BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE
Verklaring van het Europees Parlement over uitvoeringshandelingen
Het Europees Parlement verklaart dat de bepalingen van deze verordening in verband met
uitvoeringshandelingen het resultaat zijn van een delicaat compromis. Teneinde vóór het
aflopen van verordening (EG) nr. 850/98 eind 2012 een akkoord in eerste lezing te bereiken,
heeft het Europees Parlement de mogelijkheid van uitvoeringshandelingen in verordening (EG)
nr. 850/98 aanvaard in bepaalde specifieke gevallen. Het Europees Parlement benadrukt echter
dat die bepalingen niet als een precedent opgevat of gebruikt mogen worden in het kader van
om het even welke verordening die wordt aangenomen in overeenstemming met de gewone
wetgevingsprocedure, en met name het Commissievoorstel voor een verordening tot wijziging
van Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad voor de instandhouding van de visbestanden via
technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen.
291
P7_TA-PROV(2013)0045
Uitbanning en preventie van alle vormen van geweld jegens vrouwen en
meisjes
Resolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2013 over uitbanning en preventie
van alle vormen van geweld tegen vrouwen en meisjes met het oog op de 57e Commissie
van de VN inzake de positie van de vrouw (CSW) (2012/2922(RSP))
Het Europees Parlement,
– gezien de in september 1995 in Peking gehouden vierde Wereldvrouwenconferentie, de
verklaring van Peking en het in Peking onderschreven actieprogramma (Platform for
Action), alsmede de daaropvolgende slotdocumenten betreffende verdere acties en
initiatieven voor de uitvoering van de verklaring van Peking en het actieprogramma die
tijdens de speciale VN-vergaderingen Peking +5 en Peking +10 respectievelijk op 9 juni
2000 en 11 maart 2005 werden aangenomen,
– gezien het Verdrag van de Verenigde Naties van 1979 inzake de uitbanning van alle vormen
van discriminatie van vrouwen (CEDAW),
– gezien de mededeling van de Commissie van 1 maart 2006 getiteld "Een routekaart voor de
gelijkheid van vrouwen en mannen 2006-2010" (COM(2006)0092),
– gezien zijn resolutie van 25 februari 2010 over het Peking +15 - VN-actieprogramma voor
gendergelijkheid1,
– gezien zijn resolutie van 5 april 2011 over de prioriteiten en het ontwerp van een nieuw
beleidskader van de EU voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen2,
– gezien het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld
tegen vrouwen en huiselijk geweld,
– gezien de EU-richtsnoeren inzake geweld tegen vrouwen en de bestrijding van alle vormen
van discriminatie van vrouwen (Raad Algemene Zaken van 8 december 2008), en het
actieplan betreffende gendergelijkheid en verzelfstandiging van vrouwen in het kader van
ontwikkeling als onderdeel van de in juni 2010 goedgekeurde conclusies van de Raad
inzake de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling (Raad Buitenlandse Zaken),
– gezien de notulen van de vergadering van de deskundigengroep inzake het voorkomen van
geweld tegen vrouwen en meisjes van 17-20 september 2012 in Bangkok,
– gezien het slotverslag van het forum van belanghebbenden van de VN inzake de preventie
en uitbanning van geweld tegen vrouwen, bijeengekomen op 13 en 14 december 2012 in het
hoofdkwartier van de VN,
– gezien de vraag aan de Commissie over uitbanning en preventie van alle vormen van
geweld tegen vrouwen en meisjes met het oog op de 57e Commissie van de VN inzake de
1
2
PB C 348 E van 21.12.2010, blz. 11.
PB C 296 E van 2.10.2012, blz. 26.
292
positie van de vrouw (CSW) (O-00004/2013 - B7-0111/2013),
– gezien artikel 115, lid 5, en artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,
A. overwegende dat geweld tegen vrouwen en meisjes nog altijd een van de meest ernstige
wereldwijde en structurele mensenrechtenschendingen is, en dat dit verschijnsel los staat
van de leeftijd, opleiding, inkomen of maatschappelijke positie van de slachtoffers of de
geweldplegers, en zowel een gevolg als oorzaak van ongelijkheid tussen vrouwen en
mannen is;
B. overwegende dat geweld tegen vrouwen in alle landen van de wereld blijft voortbestaan als
hardnekkige mensenrechtenschending en belangrijke belemmering voor de verwezenlijking
van gendergelijkheid en verzelfstandiging van vrouwen; overwegende dat het vrouwen en
meisjes over de gehele wereld treft, ongeacht factoren als leeftijd, klasse of economische
achtergrond, en families en gemeenschappen schade toebrengt, aanzienlijke economische en
maatschappelijke kosten met zich meebrengt, evenals een beperking en verzwakking van
economische groei en ontwikkeling;
C. overwegende dat alle vormen van geweld tegen vrouwen moeten worden aangepakt,
namelijk lichamelijk, seksueel en psychologisch geweld, zoals bepaald in het
actieprogramma van Peking, aangezien de mogelijkheid van vrouwen om mensenrechten en
fundamentele vrijheden ten volle uit te oefenen door al deze vormen wordt beperkt;
D. overwegende dat intimidatie en geweld tegen vrouwen een breed scala aan
mensenrechtenschendingen omvatten, zoals: seksueel misbruik, verkrachting, huiselijk
geweld, aanranding en seksuele intimidatie, prostitutie, handel in vrouwen en meisjes,
schending van de seksuele en reproductieve rechten van vrouwen, geweld tegen vrouwen op
het werk, geweld tegen vrouwen in conflictsituaties, geweld tegen vrouwen in
gevangenissen of zorginstellingen, geweld tegen lesbiennes, willekeurige vrijheidsberoving,
alsmede diverse schadelijke traditionele praktijken zoals genitale verminking, eermisdrijven
en gedwongen huwelijken; overwegende dat al deze vormen van misbruik diepe mentale
littekens kunnen achterlaten en in lichamelijk of seksueel opzicht schade of lijden kunnen
veroorzaken, alsook het dreigen met zulke handelingen en dwang, en de algemene
gezondheid van vrouwen en meisjes kunnen schaden, met inbegrip van hun reproductieve
en seksuele gezondheid, en in een aantal gevallen tot de dood kunnen leiden;
E. overwegende dat behalve genderongelijkheid en -discriminatie ook andere vormen van
discriminatie, zoals discriminatie op grond van handicap of het behoren tot een minderheid,
het risico voor vrouwen op blootstelling aan geweld en uitbuiting kunnen vergroten;
overwegende dat in de huidige repliek op geweld tegen vrouwen en meisjes en in eventuele
begeleidende preventiestrategieën niet voldoende rekening wordt gehouden met vrouwen en
meisjes die onder diverse vormen van discriminatie gebukt gaan;
F. overwegende dat er diverse structurele vormen van geweld tegen vrouwen bestaan, zoals de
beperking van het recht van vrouwen om te kiezen, hun recht op hun lichamen en
lichamelijke integriteit, hun recht op onderwijs en hun recht op zelfbeschikking, en de
ontzegging van hun volledige burger- en politieke rechten; herinnert eraan dat een
maatschappij waarin vrouwen en mannen niet verzekerd zijn van gelijke rechten, een
structurele vorm van geweld tegen vrouwen en meisjes handhaaft;
G. overwegende dat zowel plaatselijke als internationale ngo's, zoals belangenorganisaties en
293
ngo's die opvanghuizen voor vrouwen, alarmlijnen en ondersteuningsstructuren beheren,
van essentieel belang zijn om vooruitgang te kunnen boeken op het gebied van uitbanning
van geweld tegen vrouwen en op gender gebaseerd geweld;
H. overwegende dat voor een doeltreffende aanpak voor de bestrijding van geweld tegen
vrouwen en op gender gebaseerd geweld internationale samenwerking en actie noodzakelijk
zijn, evenals duidelijk engagement van politieke leiders op alle niveaus en meer substantiële
financiering;
I. overwegende dat de beleidsmaatregelen en acties van de VN voor de uitbanning van geweld
tegen vrouwen en meisjes en op gender gebaseerd geweld van het grootste belang zijn om
deze kwesties tot prioriteit te verheffen in internationale beleidsvorming en acties, en om de
lidstaten aan te moedigen de kwestie van geweld tegen vrouwen systematischer aan te
pakken;
1. bevestigt zijn engagement voor het actieprogramma van Peking en de hierin genoemde
reeks maatregelen voor gendergelijkheid; herhaalt dat voor de bestrijding van geweld tegen
vrouwen en meisjes een gecoördineerde en multisectoriële aanpak noodzakelijk is, waarbij
alle belanghebbende partijen zijn betrokken en ook de onderliggende oorzaken van geweld
worden aangepakt, zoals directe en indirecte discriminatie, heersende genderstereotypes en
een gebrek aan gelijke behandeling van vrouwen en mannen;
2. onderstreept het belang van een positief resultaat van de 57e Commissie van de VN inzake
de positie van de vrouw (CSW) van 4-15 maart 2013, met inbegrip van de goedkeuring van
een reeks toekomstgerichte, gezamenlijke conclusies die in belangrijke mate zullen
bijdragen aan de uitbanning van geweld tegen vrouwen en meisjes, inclusief vrouwen met
een handicap, inheemse vrouwen, migrantes, adolescentes en vrouwen met hiv/aids, en
derhalve wereldwijd een verschil maken;
3. is van mening dat de uitbanning van discriminerende sociaal-culturele attitudes een van de
belangrijkste prioriteiten moet vormen bij de aanpak van geweld tegen vrouwen en meisjes,
daar deze attitudes de ondergeschikte rol van vrouwen in de maatschappij versterken en
resulteren in de aanvaarding van geweld tegen vrouwen en meisjes, zowel in de privésfeer
als in het openbaar, thuis en op het werk en in onderwijsinstellingen; hoopt in deze context
dat er sneller vooruitgang wordt geboekt op het gebied van ontwikkeling van internationale
wettelijke normen, vereisten en beleidsmaatregelen om diensten voor en bescherming van
slachtoffers te verbeteren, bewustwording te vergroten teneinde gedrag en attitudes te
veranderen en bovenal te zorgen voor een toereikende en consistente tenuitvoerlegging over
de gehele wereld;
4. is van mening dat de EU en de lidstaten, teneinde efficiëntere spelers op wereldvlak te
worden, hun inspanningen voor de uitbanning van geweld tegen vrouwen en op gender
gebaseerd geweld ook op nationaal niveau moeten opvoeren; dringt er derhalve opnieuw bij
de Commissie op aan een EU-strategie ter bestrijding van geweld tegen vrouwen voor te
stellen, inclusief een richtlijn tot vaststelling van minimumnormen; dringt er in deze context
ook bij de EU en de afzonderlijke lidstaten op aan het Verdrag van de Raad van Europa
inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld te
ondertekenen en bekrachtigen;
5. verzoekt de Commissie en de lidstaten het beleid, de programma's en de beschikbare
middelen om geweld binnen en buiten de EU het hoofd te bieden, te herzien, en hun
294
strategie te versterken met verbeterde instrumenten en ambitieuze doelstellingen;
6. verzoekt de EU en de lidstaten meer middelen toe te wijzen aan de uitbanning van geweld
tegen vrouwen en meisjes op plaatselijk, nationaal, Europees en mondiaal niveau, en om
ondersteuning te bieden aan actoren die zich inzetten voor de uitbanning van geweld tegen
vrouwen en op gender gebaseerd geweld, met name aan ngo's die actief zijn op dit terrein;
7. spreekt zijn uitdrukkelijke steun uit voor de werkzaamheden van VN-Vrouwen (UN
Women), een centrale speler in het VN-bestel voor het wereldwijd uitbannen van geweld
tegen vrouwen en meisjes en het samenbrengen van alle relevante belanghebbende partijen
teneinde beleidswijzigingen door te voeren en acties te coördineren; verzoekt alle VNlidstaten alsmede de EU om VN-Vrouwen meer financiële steun toe te kennen;
8. verzoekt de dienst voor extern optreden van de EU om meer inspanningen te leveren
teneinde ervoor te zorgen dat de mensenrechten van vrouwen en meisjes worden beschermd
en bevorderd in alle acties en dialogen waarbij de dienst is betrokken, en om meer vaart te
zetten achter de tenuitvoerlegging van de EU-richtsnoeren inzake geweld tegen vrouwen en
meisjes en de bestrijding van alle vormen van discriminatie van vrouwen, evenals om
nauwere banden te creëren met de werkzaamheden ter bestrijding van geweld tegen
vrouwen en meisjes die in het kader van de ontwikkelingssamenwerking van de EU worden
uitgevoerd, en tevens om steun te bieden aan verdedigers van vrouwenrechten,
mensenrechten en rechten van lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen en transseksuelen
(LGBT);
9. dringt aan op het ontwikkelen van programma's en institutionele mechanismen op
internationaal en regionaal niveau, teneinde ervoor te zorgen dat preventiestrategieën ter
bestrijding van geweld tegen vrouwen en meisjes centraal staan in alle internationale acties
die zijn bedoeld om humanitaire crises met betrekking tot conflict- en post-conflictsituaties
of natuurrampen het hoofd te bieden;
10. verzoekt de EU haar volledige steun te geven aan de aanbeveling van de deskundigengroep,
die inhoudt dat de Commissie van de VN inzake de positie van de vrouw (CSW) 2013 moet
instemmen met de ontwikkeling van een algemeen uitvoeringsplan ter bestrijding van
geweld tegen vrouwen en meisjes, met speciale nadruk op de preventie van geweld en het
bieden van monitoring en operationele sturing met betrekking tot de bestaande
internationale verplichtingen (CEDAW en het actieprogramma van Peking) die door alle
VN-lidstaten moeten worden goedgekeurd en in 2015 moeten ingaan;
11. verzoekt de EU de lancering van een wereldwijde actiecampagne voor de preventie van
geweld tegen vrouwen en meisjes en op gender gebaseerd geweld te ondersteunen, teneinde
verdere stappen te ondernemen om onze gemeenschappen en landen veilig te maken en de
mensenrechten van vrouwen en meisjes over de gehele wereld volledig te eerbiedigen; is
van mening dat deze campagne gebaseerd moet zijn op bestaande partnerschappen tussen
staten en andere relevante partijen, met inbegrip van het maatschappelijk middenveld en
vrouwenorganisaties;
12. verzoekt de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten om verslagen en
voorstellen inzake geweld tegen vrouwen volledig in aanmerking te nemen;
13. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de
hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, en de
295
speciale vertegenwoordiger van de EU voor de mensenrechten.
296
P7_TA-PROV(2013)0046
Europees innovatiepartnerschap voor actief en gezond ouder worden
Resolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2013 over het Europees
innovatiepartnerschap voor actief en gezond ouder worden (2012/2258(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien de mededeling van de Commissie van 29 februari 2012 "Verdere ontwikkeling van
het strategische uitvoeringsplan van het Europees innovatiepartnerschap voor actief en
gezond ouder worden" (COM(2012)0083),
– gezien het Internationale Actieplan van Madrid inzake vergrijzing van april 2002,
– gezien Besluit nr. 940/2011/EU van het Europees Parlement en de Raad van
14 september 2011 betreffende het Europees Jaar voor actief ouder worden en solidariteit
tussen de generaties,
– gezien het strategische uitvoeringsplan van 17 november 2011 voor het Europese
innovatiepartnerschap voor actief en gezond ouder worden,
– gezien het advies van het Comité van de Regio's getiteld "Actief ouder worden: innovatie –
slimme zorg – beter leven" van mei 20121,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over "Horizon 2020:
stappenplannen voor ouder worden" van mei 20122,
– gezien artikel 48 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,
het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A7-0029/2013),
1. is ingenomen met het voorstel van de Commissie voor een Europees innovatiepartnerschap
(EIP) dat een nieuw gedachtepatroon bevordert waarin ouder worden wordt gezien als een
kans voor de toekomst in plaats van als een last voor de maatschappij; benadrukt tevens dat
deze kans niet beperkt moet blijven tot technische (ICT-) innovaties en het potentieel ervan
voor de interne markt, voor bedrijfstakken en ondernemingen in de EU, aangezien ICToplossingen gebruikersvriendelijk moeten zijn en gericht op de eindgebruikers, en met name
oudere personen; is van mening dat tevens een duidelijke en ondubbelzinnige strategie, op
sociale doelstellingen steunende strategie moet worden gevolgd om de waarde van ouderen
te bevorderen en formeel te erkennen, evenals de waarde van hun ervaring en van hun
bijdrage aan de maatschappij en de economie, zonder stigmatisering of discriminatie;
2. wijst erop dat die strategie ook onderzoek naar nieuwe vormen van arbeidsmogelijkheden
moet omvatten die passend en geschikt zijn voor ouderen; is van mening dat er meer
gedetailleerd onderzoek moet worden gedaan naar de mogelijkheden en de meerwaarde van
het inzetten van ouderen, zodat er richtsnoeren kunnen worden ontwikkeld met voor
1
2
PB C 225 van 27.7.2012, blz. 46.
PB C 229 van 31.7.2012, blz. 13.
297
iedereen geldende en aanvaardbare oplossingen; benadrukt dat het demografische dividend
van oudere generaties van aanzienlijke waarde kan zijn voor de maatschappij;
3. verzoekt de Commissie om formele opneming van zowel een gender- als een
leeftijdsdimensie en derhalve de kwestie van het evenwicht tussen werk en gezin in te
passen in haar strategie voor actief en gezond ouder worden;
4. wijst erop dat de vergrijzing van de maatschappij aan demografische veranderingen
(geboortedaling) toe te schrijven is;
5. wijst erop dat ouderen de snelst groeiende leeftijdscategorie in Europa vormen; hoopt in dat
verband dat de Commissie met het oog op een zo spoedig mogelijke totstandbrenging van
infrastructuur, diensten en instrumenten om op deze maatschappijverandering te kunnen
inspelen, de nationale regeringen, de lokale overheden, de WHO en zo veel mogelijk
belanghebbenden blijft betrekken bij bewustmakingsmaatregelen op dit gebied;
6. wijst op de sterk uiteenlopende bevolkingssamenstelling in de lidstaten en op de
aanzienlijke nationale, politieke en culturele verschillen in de wijze waarop wordt
aangekeken tegen deze demografische uitdaging, en met name tegen de manieren om die
aan te pakken en er plannen voor te maken; merkt op dat de levensverwachting in alle
lidstaten voortdurend stijgt en dat er een aanzienlijke toename is van het aantal mensen dat
blijft werken na zijn pensioen, met een activiteitsgraad van werknemers in de leeftijdsgroep
van 65 t/m 74 jaar die tussen 2006 en 2011 met 15% is toegenomen;
7. beklemtoont dat het noodzakelijk is om naar oudere mensen te luisteren wanneer het gaat
om de verstrekking van gezelschap in het kader van sociale programma's die inhouden dat
jonge mensen zich bezighouden met ouderen en in ruil daarvoor van de waarde en ervaring
van deze oudere mensen kunnen profiteren; meent dat het EIP steun uit het maatschappelijk
middenveld moet ontvangen in de vorm van een hoger zorgniveau via diverse stichtingen en
verenigingen;
8. beklemtoont dat participatie op voet van gelijkheid ook een grondrecht van ouderen is;
9. wijst erop dat mogelijkheden voor werk en vrijwilligerswerk, alsmede
socialebeschermingsmaatregelen van essentieel belang zijn om te zorgen voor actief en
gezond ouder worden;
10. merkt op dat ouderen behoefte hebben aan andere vormen van steun en verzorging, en dat
diensten en oplossingen daarom altijd mensgericht en vraaggestuurd moeten zijn;
11. onderstreept dat discriminatie op grond van leeftijd met betrekking tot werk bestreden moet
worden om ervoor te zorgen dat oudere werknemers hun baan kunnen houden of
banenkansen hebben;
12. benadrukt dat de lokale en regionale actoren een belangrijke rol te spelen hebben met
betrekking tot de modernisering, verbetering en rationalisering van de dienstverlening op
het gebied van gezondheid en sociale diensten teneinde modellen te creëren waarmee betere
resultaten voor de personen op de arbeidsmarkt worden gehaald;
13. onderstreept de noodzaak om het juiste kader te scheppen om mensen aan de arbeidsmarkt
te laten deelnemen en productief te laten blijven, zowel door de arbeidsmarkt flexibeler te
298
maken middels de invoering van arbeidstijdrekeningen voor het leven en mogelijkheden
voor deeltijdwerk en door voorzieningen te treffen voor verschillende vormen van
arbeidscontracten die geschikt zijn voor oudere werknemers, alsmede flexibele
pensioenregelingen, bijvoorbeeld door middel van deeltijdpensioenen of bonusjaren waarbij
ervoor wordt gezorgd dat er altijd sprake is van adequate sociale bescherming;
14. steunt het voorstel van de Commissie om de definitie van actief en gezond ouder worden,
zoals deze door de WHO is geformuleerd, over te nemen; benadrukt dat actief en gezond
ouder worden betrekking heeft op de volledige levensduur en dat de bijzonderheden van de
EU-context deel moeten uitmaken van de definitie, meer in het bijzonder de EU-prioriteiten
inzake gezonde en ecologisch duurzame milieuomstandigheden, gezondheidsbewustheid,
gezondheidspreventie, vroegtijdige screening gevolgd door een goede diagnosestelling en
een doeltreffende behandeling, gezondheidsgeletterdheid, e-gezondheid, lichaamsbeweging,
voedselveiligheid en goede voeding, gendergelijkheid, socialezekerheidsstelsels (met
inbegrip van gezondheidszorg en ziektekostenverzekering) en
socialebeschermingsregelingen; wijst erop dat ouderdom niet synoniem is met ziek zijn of
gezondheidsproblemen hebben en dus niet geassocieerd of gelijkgesteld mag worden met
afhankelijkheid en handicap;
15. steunt het voorstel van de Commissie om in het kader van de doelstellingen van Horizon
2020 het gemiddelde aantal gezonde levensjaren (HLY - Healthy Life Years) met twee jaar
te verhogen, en is verheugd over de medische vooruitgang die de levensverwachting helpt
stijgen; benadrukt echter dat een levensloopperspectief moet worden gehanteerd om dit
ambitieuze doel te verwezenlijken; benadrukt dat toegang tot preventie en basiszorg
geprioriteerd moet worden en dat er passende mechanismen moeten worden gecreëerd om
de fnuikende gevolgen van chronische aandoeningen voor actief en gezond ouder worden
tijdens de hele levensduur te bestrijden;
16. moedigt de Commissie en de lidstaten ertoe aan om gezondheid als een horizontale kwestie
te beschouwen en dus gezondheidskwesties in te passen op alle EU-beleidsterreinen, met
inbegrip van sociale zekerheid en sociale bescherming, werkgelegenheid en economisch
beleid, gendergelijkheid en anti- en non-discriminatiebeleid;
17. verzoekt de Commissie om monitoring en om verstrekking van wetenschappelijk
onderbouwde, volledige en voor iedereen toegankelijke gegevens over het vóórkomen en
prevaleren van ziekten en (chronische) aandoeningen, en die gegevens te verwerken in
strategieën en richtsnoeren inzake de beste manieren om actief en gezond ouder te worden;
18. verzoekt de lidstaten doeltreffende methoden voor de beoordeling en monitoring van
ouderenmishandeling en van de gevolgen daarvan voor de gezondheid en het welzijn van de
slachtoffers, en toegankelijke procedures te ontwikkelen voor bijstand aan en bescherming
van slachtoffers;
19. benadrukt dat gezondheidskwesties in het volledige beleid van de Europese Unie – onder
meer op het vlak van sociale zekerheid en sociale bescherming, werkgelegenheid en
economie, gendergelijkheid en discriminatie – moeten worden ingepast;
20. spoort de Commissie ertoe aan de nadruk te blijven leggen op het feit dat het met twee jaar
verhogen van het aantal gezonde levensjaren van onze burgers de hoofddoelstelling is en dat
alle gekozen maatregelen meetbaar moeten bijdragen tot de verwezenlijking daarvan;
299
21. steunt het voorstel van de Commissie om als facilitator en coördinator van het Europees
innovatiepartnerschap voor actief en gezond ouder worden (EIP-AHA) op te treden en in
dialoog te treden met belanghebbenden die zowel de vraagzijde als de aanbodzijde
vertegenwoordigen; merkt op dat de Commissie ervoor moet zorgen dat het EIP alle burgers
van de EU ten goede komt, en in het bijzonder burgers die ondervertegenwoordigd zijn of
het gevaar lopen te worden uitgesloten; is in dit verband ingenomen met het feit dat de rol
van het EIP bij de verwezenlijking van de doelstellingen van de Innovatie-Unie, de digitale
agenda, het initiatief inzake nieuwe vaardigheden voor nieuwe banen, het Europees
platform tegen armoede en sociale uitsluiting en de gezondheidsstrategie van de EU, in
mededeling (2012)0083 erkend wordt;
22. verzoekt de Commissie indicatoren te ontwikkelen waarmee gegevens over chronische
aandoeningen en ouder worden beschikbaar komen die vergelijkbaar en volledig en
gemakkelijk te raadplegen zijn, teneinde effectievere strategieën te ontwikkelen en zowel op
Europees als nationaal niveau best practices te kunnen uitwisselen;
23. steunt het voorstel van de Commissie om de deelname van ouderen in besluit- en
beleidsvormingsprocessen te bevorderen en regionaal en lokaal bestuur te stimuleren;
benadrukt dat een op participatie gebaseerde bottom-upbenadering en naast de deelname
van ouderen aan het sociaal en cultureel leven diepgaandere basisbeoordelingen en een
regelmatige monitoring van de huidige en toekomstige behoeften en verlangens van ouderen
en hun informele en formele zorgverleners vereisen;
24. benadrukt dat op plaatselijk niveau en via een op participatie gebaseerde bottomupbenadering verzamelde informatie en gegevens de beleidsmakers de kennis zullen
opleveren die zij nodig hebben om beleid te maken dat aanvaardbaar en geschikt is voor
plaatselijke gemeenschappen; verzoekt de Commissie daarom een op participatie
gebaseerde bottom-upbenadering bij onderzoek verplicht te stellen, alsook de verdere
ontwikkeling van relevante indicatoren en indexen, teneinde de huidige behoeften aan
effectief beleid, programma's en diensten in kaart te brengen en te monitoren;
25. wijst de Commissie op het feit dat de beperkingen op het gebied van gezondheidszorg,
zorgdiensten, sociale bescherming en sociale zekerheid die de Commissie en/of de lidstaten
hebben goedgekeurd en uitgevoerd om in het licht van de huidige economische en
financiële crisis financiële en budgettaire bezuinigingen op openbare uitgaven (voor
gezondheid en sociale kwesties) door te voeren, op geen enkele manier mogen botsen met,
of een negatieve impact mogen hebben op de fundamentele menselijke behoeften en
waardigheid; benadrukt dat die bezuinigingen, tenzij zij gepaard gaan met weloverwogen,
patiëntgerichte hervormingen, de ongelijkheid op maatschappelijk en gezondheidsgebied
nog kunnen versterken en tot sociale uitsluiting kunnen leiden; benadrukt dat deze
bezuinigingen negatieve gevolgen zullen hebben voor de algemene gezondheidsresultaten
en de ongelijkheid op het vlak van gezondheid, sociale ongelijkheid en sociale uitsluiting
zullen verergeren, waardoor de solidariteit tussen generatiegenoten en tussen generaties in
het gedrang komt; verzoekt de lidstaten daarom een generatiepact uit te werken dat een
duidelijke, ondubbelzinnige strategie omvat om de sociale cohesie veilig te stellen, de
algemene gezondheidsresultaten te verbeteren en de ongelijkheden op het vlak van
gezondheid weg te werken; beklemtoont dat er in deze strategieën moet worden gestreefd
naar de optimale betaalbaarheid, beschikbaarheid en toegankelijkheid van gezondheids- en
socialezorgregelingen;
300
26. benadrukt in dit verband dat er op lokaal, regionaal, nationaal en EU-niveau voldoende
financiële middelen beschikbaar moeten zijn om kmo's en sociale ondernemingen te
ondersteunen; betwijfelt of de van de belanghebbenden afkomstige middelen voor het EIPAHA-partnerschap toereikend zijn en spoort de Commissie ertoe aan voor de nodige
financiering te zorgen; is ingenomen met de voorgenomen aanpassing van de EUfinancieringsinstrumenten om de impact van de middelen zo groot mogelijk te maken en
spoort aan tot het starten en voortzetten van projecten zoals CASA, "Langer en beter leven",
en andere projecten die de interoperabiliteit en de uitwisseling van kennis, gegevens en best
practices bevorderen; meent dat het besluit om "Innovering voor gezond leven en actief
ouder worden" voor de periode 2014-2015 tot prioritair thema van de kennis- en
innovatiegemeenschappen (KIG's) van het Europees Instituut voor innovatie en technologie
(EIT) te verheffen, een stap in de goede richting is die een vervolg moet krijgen in concrete
financieringsinstrumenten, bijvoorbeeld financiering uit het meerjarig financieel kader
2014-2020, met inbegrip van het ESF, het EFRO, het Europees programma voor sociale
verandering en innovatie (EPSCI), het programma voor onderzoek en innovatie en Horizon
2020;
27. is van oordeel dat er verschillende financieringsinstrumenten nodig zijn - zoals het
sociaalondernemerschapsfonds, het Europese durfkapitaalfonds en het European Angels
Fund (EAF) om de toegang van sociale ondernemingen tot de financiële markten te
bevorderen;
28. verwacht van de lidstaten dat zij bij het gebruik van de structuurfondsen meer aandacht
hebben voor de leef- en werkomstandigheden van de oudere generatie, dat zij voor 2020
samen een generatievriendelijk Europa tot stand brengen en dat zij hun sociale
infrastructuur uitbouwen om armoede onder ouderen te kunnen bestrijden;
Pijler 1: Preventie, screening en vroegtijdige diagnose
29. is ingenomen met de benadering van de Commissie met betrekking tot de preventie van
zwakte en functionele achteruitgang; spoort de Commissie ertoe aan een holistische aanpak
ten aanzien van preventie te hanteren; wijst op het systematische verband tussen
sociaaleconomische status en gezondheidsresultaten gedurende het leven; verzoekt de
Commissie en de lidstaten structurele vraagstukken, zoals gebrek aan
gezondheidsgeletterdheid, en sociaaleconomische ongelijkheid (die tot
gezondheidsongelijkheid leidt) te bestrijden; beseft dat individuele verantwoordelijkheid
een rol moet spelen bij de verbetering van de gezondheid, maar vindt het onjuist dat er druk
wordt uitgeoefend op personen om hun gezondheid te verbeteren zonder dat structurele
kwesties naar behoren worden aangepakt; verzoekt daarom de Commissie en de lidstaten
structurele voorwaarden te scheppen waarmee structurele en gezondheidsongelijkheid,
inclusief gebrek aan gezondheidsgeletterdheid, wordt aangepakt en de nodige financiële
middelen beschikbaar te maken om het onderzoek naar de rol die de plaatselijke
gemeenschappen kunnen spelen om deze ongelijkheid te bestrijden, te bevorderen;
30. verzoekt de Commissie en de bevoegde instanties in de lidstaten alle vormen van preventie
te erkennen, stimuleren en financieren - d.w.z. bevordering van een gezonde levensstijl,
regelmatige screening op ziekten en tijdig ingrijpen om het verloop van ziekten vanaf de
eerste fasen te vertragen of om te keren - en preventieve maatregelen te nemen om de
verslechtering van de gezondheidstoestand van mensen met chronische aandoeningen af te
remmen;
301
31. wijst erop dat geestelijke flexibiliteit bevorderd kan worden door levenslang leren - ook op
latere leeftijd - en dat aandoeningen als dementie daardoor kunnen worden teruggedrongen;
32. steunt de aanpak van de Commissie op het gebied van gezondheidsbevordering door middel
van geïntegreerde programma's; benadrukt echter dat deze programma's moeten stoelen op
wetenschappelijk aangetoonde feiten (die de huidige en toekomstige behoeften van ouderen
weerspiegelen); benadrukt voorts dat deze programma's een deugdelijke aanpak moeten
behelzen ten aanzien van kwesties die niet (volledig of rechtstreeks) verband houden met
individueel gedrag, zoals milieuomstandigheden (lucht- en waterkwaliteit,
lawaaivermindering, afvalbeheer), gezondheid en veiligheid op het werk
(leeftijdsmanagement) en consumentenbescherming (voorschriften inzake marketing en
reclame, voedselveiligheid, consumentenrechten);
33. steunt de aanpak van de Commissie met betrekking tot het bevorderen van meer
lichaamsbeweging onder de bevolking om actief en gezond ouder worden in de hand te
werken, waarbij het aantekent dat gebrek aan regelmatige lichaamsbeweging tot
gezondheidsproblemen leidt die volgens de WHO de vierde risicofactor voor overlijden
vormen; is verontrust over het feit dat de meeste EU-burgers de aanbevelingen voor
dagelijkse lichaamsbeweging niet nakomen;
34. pleit ervoor om een nauwere link te leggen tussen gezond ouder worden en meer
lichamelijke oefening in onderwijsprogramma's; wijst op het belang van keuzes in het
dagelijks leven (lichaamsbeweging, voedingspatroon e.d.) voor de preventie van
gezondheidsproblemen; verzoekt de Commissie en de bevoegde instanties van de lidstaten
actie te ondernemen om mensen van alle leeftijden aan te sporen meer te bewegen om hun
individuele gezondheid te verbeteren en zo meer jaren in goede gezondheid te kunnen
leven, wat ook aanzienlijke voordelen meebrengt voor de maatschappij voor wat betreft de
volksgezondheid in het algemeen en de financiële resultaten;
35. is ingenomen met het strategisch uitvoeringsplan van het Europees innovatiepartnerschap
voor actief en gezond ouder worden, en met name over de nadruk die daarin gelegd wordt
op samenwerking tussen de Commissie, de lidstaten, de industrie en het bedrijfsleven,
publieke en particuliere belanghebbenden en beroepsbeoefenaars uit de gezondheids- en
zorgsector, en organisaties die ouderen en patiënten vertegenwoordigen, de uitwisseling en
overdracht van goede ideeën en best practices (bijvoorbeeld het digitale platform
"Marktplaats"), en het optimaliseren van de bestaande financieringsinstrumenten;
onderstreept dat ouder worden moet worden gezien als een kans en niet als een last en dat
de waarde van ouderen, hun ervaring en hun voortdurende bijdrage aan de maatschappij
moeten worden erkend en bevorderd; is tevreden met de duidelijke opzet van de Commissie
om de vitaliteit en waardigheid van ouderen in Europa te bevorderen door seniorengerichte
innovatie, te werken aan een sterkere "cultuur van actief ouder worden" in een
generatievriendelijk Europa en dit proces samen met erkende partners uit onderzoek en het
maatschappelijk middenveld vorm te geven;
36. herinnert eraan dat de informele en niet-formele opleiding van oudere werknemers beter
moet worden erkend, met name de opleiding in de vorm van vrijwilligerswerk en informele
zorg;
37. verzoekt de Commissie in de eerste plaats aandacht te besteden aan de factoren die
beïnvloeden hoe de Europese bevolking ouder wordt, zoals het alcohol- en tabakgebruik;
302
Pijler 2: Zorg en behandeling
38. steunt de doelstelling van de Commissie om geïntegreerde zorg- en behandelingsstelsels
verder te ontwikkelen; verzoekt de lidstaten en bevoegde instanties derhalve om, rekening
houdend met de deugdelijkheid van bestaande, geprefereerde en toekomstige zorg- en
behandelingsstelsels en met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel op het vlak van de
volksgezondheid, nationale, regionale en lokale zorg- en behandelingssystemen uit te
werken die een holistische en geïntegreerde benadering inhouden van leeftijdgerelateerde
aandoeningen; verzoekt de Commissie de lidstaten hierbij te assisteren en daarbij rekening
te houden met regionale en lokale verschillen in de verwachtingen, normen en waarden van
burgers; spoort de Commissie ertoe aan gebruik te maken van de werkzaamheden van het
Europees Geneesmiddelenbureau betreffende geneesmiddelen bij oudere mensen en die
werkzaamheden te integreren teneinde de toegang van oudere patiënten tot veilige en
aangepaste geneesmiddelen te verbeteren;
39. juicht het voornemen van de Commissie toe om regelingen op het gebied van case
management, alsmede zorgplannen, in te voeren; meent dat een klant/patiëntgerichte aanpak
weliswaar nodig is, maar dat de kosten voor een dergelijke aanpak in termen van inzet van
opgeleide zorgverleners en gebruik van geschikte "hulpmiddelen" niet uitsluitend door de
individuele burger moeten worden opgebracht, maar als een maatschappelijke
verantwoordelijkheid worden beschouwd, waarbij solidariteit tussen en onder generaties
wordt gewaarborgd; is van mening dat er aandacht moet worden geschonken aan nieuwe
vormen van solidariteit die in het potentieel van de oudere generatie schuilgaan en die een
plaats moeten krijgen in de aanpak van zorgvraagstukken;
40. moedigt het streven van de Commissie aan om van e-gezondheid een significant en
substantieel onderdeel te maken van toekomstige zorg- en behandelingsstelsels; beseft
echter dat het mogelijk is dat e-gezondheidsoplossingen ondanks de voordelen ervan niet
voor een belangrijke verbetering van de algemene gezondheidsresultaten zullen zorgen, met
inbegrip van psychologisch welzijn, als die oplossingen bestaan in het vervangen van
menselijke interactie in plaats van deel uit te maken van een persoonlijke benadering tussen
patiënten en beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg; is van oordeel dat egezondheidstechnologie niet ten koste mag gaan van de vertrouwensrelatie tussen oudere
mensen en beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg;
41. begrijpt dat de Commissie zorg- en behandelingsstelsels rendabeler wil maken; benadrukt
echter dat de voortdurende toename van de algehele kosten voor gezondheidszorg en sociale
steun niet uitsluitend aan de vergrijzing kan worden geweten; beseft dat de toename van het
aantal chronische aandoeningen een belangrijke rol speelt in de stijgende kosten van
gezondheidszorg en sociale ondersteuning; tekent daar echter bij aan dat, als de kosten van
de gezondheidszorg steeds meer gedragen door de individuele personen, er waarschijnlijk
een vicieuze cirkel zal ontstaan waarin de gezondheid en het welzijn van mensen in het
gedrang komen omdat zij dan wellicht gedwongen worden hun vaak beperkte middelen op
een andere manier te gebruiken of om medische behandeling, bijstand en goede voeding uit
te stellen of te stoppen of er zelfs helemaal van af te zien, waardoor de kosten van
gezondheidszorg en sociale ondersteuning uiteindelijk steeds hoger zullen worden, zowel
voor het individu als voor de maatschappij;
42. onderkent de doelstelling van de Commissie om iets te doen aan de wettelijke en
bestuursrechtelijke onzekerheden en de verbrokkeling van de markt, maar wijst er met klem
303
op dat bij alle noodzakelijke markthervormingen rekening moet worden gehouden met een
belangrijk vereiste, nl. dat de gezondheidszorg betaalbaar moet blijven voor de burgers, en
dat de bevoegdheden van nationale of regionale regeringen en plaatselijke overheden met
betrekking tot gezondheidszorg en sociale bescherming erkend, geëerbiedigd en nageleefd
moeten worden, onverminderd de noodzaak te investeren in gemeenschapsgerichte
zorgstelsels;
43. stelt dat verdere hervormingen van de pensioenstelsels noodzakelijk zijn om ze toereikend,
duurzaam en zeker te houden, waarbij bijzondere aandacht moet worden besteed aan een
vermindering van de salaris- en bijgevolg de pensioenkloof tussen vrouwen en mannen, en
dat de pensioenniveaus tevens voor de komende generaties voorspelbaar moeten zijn; dringt
met het oog daarop aan op meer samenhang tussen de daadwerkelijke pensioengerechtigde
leeftijd, de officiële pensioengerechtigde leeftijd en de levensverwachting; doet een beroep
op de lidstaten die de wettelijke pensioenleeftijd hebben verhoogd of zullen verhogen, de
tewerkstelling van ouderen aan te moedigen via vrijstellingen op het gebied van belastingen
en sociale zekerheid;
44. verzoekt de Commissie een algehele analyse te geven van het Europees potentieel voor de
zorg in relatie tot het zorgpotentieel van de lidstaten, gelet op het nijpende tekort aan
gezondheidswerkers in bepaalde lidstaten ten gevolge van de aantrekkelijker
arbeidsvoorwaarden in andere Europese landen;
45. verzoekt de Commissie een strategie te ontwikkelen met het oog op gelijke kansen voor alle
Europese burgers op het gebied van de zorg, en de totstandbrenging van een systeem van
samenwerking tussen de Europese landen waar gezondheidswerkers massaal naar het
buitenland trekken en de landen die daarvan profiteren;
46. stelt dat beleid dat erop is gericht om te zorgen voor een evenwicht tussen gezins- en
beroepsleven, vrouwen in staat stelt om beter om te gaan met ouder worden, aangezien werk
zorgt voor een hogere levenskwaliteit; is van oordeel dat een dergelijk beleid vrouwen ook
in staat stelt de salariskloof te vermijden, alsmede het hiermee verband houdende risico van
armoede later in het leven, omdat het gevolgen heeft voor de hoogte van de betaalde
pensioenbijdragen als vrouwen om gezins- en beroepsleven te combineren moeten kiezen
voor deeltijds, gelegenheids- of atypisch werk;
47. acht het noodzakelijk de toereikendheid van de pensioenen te versterken door
genderdiscriminatie op de arbeidsmarkt te bestrijden, met name door de loopbaan- en de
salariskloof te verminderen;
48. onderstreept de noodzaak van de eigen verantwoordelijkheid, in het besef dat individuen
ook moeten nadenken over wat zij kunnen doen om hun pensioenleeftijd veilig te stellen;
benadrukt dat ook familie en de solidariteit tussen de generaties een cruciale rol spelen;
Pijler 3: actief ouder worden en zelfstandig wonen
49. is verheugd over de aanpak van de Commissie ten aanzien van actief ouder worden en
zelfstandig wonen, meer in het bijzonder over haar brede visie ten aanzien van de rol en het
belang van de "plaats bij het ouder worden", aangezien de radius of perimeter waarin
mensen hun leven leiden almaar krimpt naarmate zij ouder worden en ouderen er doorgaans
voor kiezen zo lang mogelijk zelfstandig te wonen en een actieve rol in hun gemeenschap te
blijven vervullen; benadrukt dat ouderen ertoe moeten worden aangemoedigd om zo lang
304
als redelijkerwijs mogelijk is zelfstandig in hun eigen huis te blijven wonen als zij dat
wensen, met als doel de verstoring van hun dagelijkse gewoonten, zowel op fysiek als op
mentaal vlak, te beperken; beklemtoont tevens dat het bejaardentehuis niet de enige
oplossing is, maar dat ook intergenerationeel samenleven en op alle vlakken actieve buurten
daartoe kunnen bijdragen; beschouwt het gemeenschappelijk programma Ambient Assisted
Living (GP AAL) daarbij als belangrijk instrument om het dagelijks leven van mensen door
middel van technische hulpmiddelen te vergemakkelijken;
50. spoort de Commissie ertoe aan om in haar beoordeling van oplossingen voor zelfstandig
wonen rekening te houden met de problemen die voortvloeien uit de in talrijke lidstaten
bestaande kloof tussen de gemiddelde verwachte levensduur in goede gezondheid en de
pensioenleeftijd, die inhoudt dat veel mensen potentieel een periode doormaken waarin ze
niet meer in staat zijn te werken maar nog niet in aanmerking komen voor de uitkering van
een volledig pensioen;
51. herinnert eraan dat bejaarden een troef zijn voor onze maatschappijen en dat het van
essentieel belang is van hun kennis en ervaring op alle terreinen van het leven te profiteren
en hun zelfstandig leven zo lang mogelijk te ondersteunen;
52. is van oordeel dat het van cruciaal belang is het informatie-isolement van de oudere
generatie te bestrijden en dat de toegang tot en het gebruik van nieuwe technologieën een
van de wezenlijke instrumenten vormen voor actief en gezond ouder worden en de sociale
inclusie van bejaarden;
53. verzoekt de Commissie zich in te zetten voor reële toegankelijkheid in de leefomgeving
door steun voor aanpassing van woningen van ouderen omwille van hun zelfstandigheid;
beklemtoont dat aanpassing van woningen de beste preventie biedt tegen huiselijke
ongevallen, die de oorzaak kunnen zijn van zware handicaps en de daaruit voortvloeiende
aanzienlijke kosten voor de overheid en voor familieleden, en die actief en gezond ouder
worden in de weg staan;
54. steunt het doel van de Commissie om leeftijdsvriendelijke omgevingen tot stand te brengen
om te voorkomen dat het potentieel van ouderen en de vaardigheden die zij (nog) hebben
gehinderd worden door hun omgeving, en om hen te helpen hun fysieke en cognitieve
vaardigheden zo lang mogelijk te behouden en in een vertrouwde en veilige leefomgeving te
wonen, zodat ook sociaal isolement voorkomen wordt; verzoekt de Commissie echter de
totstandbrenging van omgevingen die voor iedereen zijn ontworpen ("design for all") te
stimuleren en benadrukt dat deze milieus in een brede context moeten worden gezien en niet
alleen de gebouwde stedelijke en plattelandsomgeving met comfortabele, veilige en
toegankelijke huizen, bestrating, steden, enz. moeten omvatten, maar ook de sociale,
psychologische, ecologische, culturele en natuurlijke omgeving, waarin diverse vormen van
activiteiten worden aangeboden en elk individu de kans heeft op persoonlijke
verwezenlijking en gedeelde motivatie; beklemtoont dat ouderen in deze stedelijke
omgeving beter moeten kunnen profiteren van de voordelen van het leven in een
dichtbevolkt gebied dankzij een makkelijkere toegang tot essentiële faciliteiten, en wijst
erop dat veel mensen ondanks de voortschrijdende verstedelijking nog steeds op het
platteland wonen, waar eveneens innoverende oplossingen nodig zijn;
55. wijst er eveneens op hoe belangrijk het is de inrichting van huizen van ouderen zo aan te
passen dat huishoudelijke ongevallen en valpartijen beter worden voorkomen en ouderen
langer zelfstandig kunnen blijven wonen; spoort de lidstaten ertoe aan ervoor te zorgen dat
305
ouderen in aanmerking komen voor subsidie voor de aanpassing van woningen; pleit voor
maatregelen die verhinderen dat oudere en aan huis gebonden personen geïsoleerd raken en
die het stigma van al dan niet leeftijdsgebonden aandoeningen doorbreken;
56. benadrukt de noodzaak van een evenwicht tussen landelijke en stedelijke gebieden op het
vlak van ouderenzorg; is van mening dat de problemen inzake mobiliteit waarmee oudere
mensen in plattelandsgebieden te maken krijgen, moeten worden aangepakt door middel
van technologische ICT-innovaties;
57. onderstreept dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan de inclusie van ouder
wordende mensen die in afgelegen gebieden wonen of die in meer dan één opzicht
benadeeld zijn;
58. steunt het streven van de Commissie om leeftijdsvriendelijke omgevingen te creëren,
teneinde te voorkomen dat de potentiële (en resterende) mogelijkheden van ouderen door
hun omgeving worden belemmerd; benadrukt dat deze omgevingen in een brede context
moeten worden opgevat en niet alleen betrekking dienen te hebben op de gebouwde
omgeving, maar ook op de sociale, psychologische, culturele en natuurlijke omgeving;
spoort de Commissie in dit verband ook aan een Europese Toegankelijkheidswet voor te
stellen;
59. verzoekt de Commissie de bestaande oplossingen en best practices op het gebied van de
aanpak voor actief ouder worden onder de loep te nemen om tot een nieuwe benadering te
komen en een alomvattend en passend systeem voor actief ouder worden op te zetten in alle
lidstaten;
60. stelt voor dat voor actief ouder worden plaats wordt ingeruimd in het beleid van de Unie in
het kader van titel XII (inzake onderwijs en sport) van het Verdrag betreffende de werking
van de Europese Unie;
61. wijst erop dat de verwijdering van obstakels in de gebouwde omgeving ten behoeve van
gehandicapten ook ten goede komt aan ouderen, die daardoor langer onafhankelijk en actief
kunnen blijven; acht het daarom van belang dat deze werkzaamheden ook in kleinere
plaatsen worden uitgevoerd, waar veel ouderen wonen;
62. bepleit dat mensen aangespoord worden "actieve gepensioneerden" te worden;
63. verzoekt de Commissie voorstellen in te dienen ter bestrijding van discriminatie van
ouderen bij de toegang tot de arbeidsmarkt, op de werkplek en bij het verrichten van arbeid,
met het oog op de totstandbrenging van een consequent generatievriendelijke
arbeidswereld;
64. verzoekt de werkgevers, indien nodig, hun inspanningen op te voeren om de
arbeidsomstandigheden aan de gezondheidstoestand en de capaciteiten van oudere
werknemers aan te passen en een positiever beeld van senioren op de werkplek te
bevorderen;
65. wijst erop dat ouder worden niet alleen uitdagingen inhoudt, maar ook mogelijkheden biedt,
met name innovatiemogelijkheden die op lange termijn kunnen bijdragen tot het scheppen
van banen en een toename van de economische gezondheid in Europa;
306
Horizontale kwesties
66. is verheugd over de aanpak van de Commissie ten aanzien van financieringsinstrumenten,
normaliseringsprocessen, archiefopbouw, synergie en vereenvoudigde samenwerking en
uitwisseling van best practices tussen de lidstaten; benadrukt echter dat het een eerste
vereiste is dat deze doelstellingen aan werkelijke behoeften en verlangens worden
gekoppeld (d.w.z. dat beleidsmaatregelen, programma's en diensten empirisch onderbouwd
zijn en dus door representatieve beoordeling en regelmatige monitoring worden
ondersteund, zodat een leeftijdsvriendelijke Unie snel en makkelijk tot stand kan worden
gebracht); verzoekt de Commissie daarom de ontwikkeling van gestandaardiseerde
instrumenten voor beoordeling en toezicht op gang te brengen zodat de benodigde gegevens
worden geleverd voor gedegen beleidsaanbevelingen, programontwikkeling en
zorgverlening;
67. steunt de aanpak van de Commissie ten aanzien van leeftijdsvriendelijke innovaties;
verzoekt de Commissie echter ervoor te zorgen dat deze innovaties op eindgebruikers
gericht zijn en gebruiksvriendelijk zijn en hun potentieel actief meenemen; verzoekt de
Commissie daarom een methode te ontwikkelen aan de hand waarvan de huidige en
toekomstige behoeften van ouderen kunnen worden geëvalueerd, en de eindgebruikers meer
te betrekken bij haar beleid en haar financieringsprogramma's; brengt in herinnering dat
zaken die op de behoeften van ouderen worden afgestemd, doorgaans alle generaties ten
goede blijken te komen;
68. stelt dat er behoefte is aan betere coördinatie tussen de verschillende niveaus waarop wordt
gezocht naar oplossingen voor actief en gezond ouder worden en aan meerlagige
governance op dit terrein; is van mening dat de regionale en plaatselijke overheden niet
louter als uitvoerders moeten worden beschouwd maar bij het gehele proces van
besluitvorming en beoordeling betrokken moeten worden;
69. benadrukt de belangrijke rol van de lokale en regionale actoren bij de modernisering,
verbetering en rationalisering van de dienstverlening op het gebied van gezondheid en
sociale diensten teneinde modellen te creëren waarmee betere resultaten voor de personen
op de arbeidsmarkt worden gehaald;
70. is ingenomen met de bestaande initiatieven betreffende toegankelijkheid, zoals de Access
City Award (prijs voor de best toegankelijke stad); vraagt dat de Commissie ambitieuze
Europese toegankelijkheidswetgeving goedkeurt met als doel de markt van toegankelijke
goederen en diensten te ontwikkelen;
71. pleit voor het idee om informele opleiding aan te bieden aan leden van jongere generaties
zodat deze gewone basisdiensten kunnen verstrekken aan oudere mensen;
72. wijst op het wezenlijke belang van meer investeringen in en uitgaven voor onderwijs,
opleidingen en vervolgopleidingen, waarbij de prioriteit dient te liggen bij "een leven lang
leren" en de bevordering van gezonde levenswijzen om ervoor te zorgen dat een
generatievriendelijke arbeidswereld ontstaat en ook oudere werknemers zich in een
veranderende technologische omgeving staande kunnen houden; dringt er in verband
hiermee op aan dat sterk de nadruk wordt gelegd op een leven lang leren in het kader van
het "Erasmus voor iedereen"-programma, dat een effectief instrument is ter bevordering van
onderwijs en permanente beroepsontwikkeling voor burgers van de Unie van alle leeftijden;
307
73. benadrukt het feit dat er behoefte is aan een holistische aanpak van ouder worden en aan een
algemene ontwikkeling en hervorming, niet alleen op het gebied van een leven lang leren en
de arbeidsmarkt, maar ook met betrekking tot de toegang hiertoe, met inbegrip van factoren
zoals vervoer, infrastructuur en gebouwen;
74. onderstreept de noodzaak van het invoeren van systemen voor de ondersteuning van
mantelzorgers;
75. steunt de aanpak van de Commissie ten aanzien van de bevordering van de creatie van
leeftijdsvriendelijke omgevingen, die moeten worden beschouwd als een cruciale hulp voor
actief en gezond ouder worden gedurende de volledige levensduur; wijst er evenwel op dat
het bevorderen van de creatie van leeftijdsvriendelijke omgevingen niet volstaat om
daadwerkelijke verbeteringen tot stand te brengen op het vlak van onder meer de mobiliteit
van personen, de begaanbaarheid van wijken, de faciliteiten van gemeenschappen voor
sociale participatie en de toegang tot hoogwaardige en betaalbare gezondheidszorg en
zorgverlening alsook aangepaste en betaalbare huisvesting;
76. is ingenomen met de doelstelling ouderdomsvriendelijke omgevingen te bevorderen als
essentieel instrument om oudere werknemers en werkzoekenden te ondersteunen en
inclusieve samenlevingen te bevorderen die gelijke kansen bieden voor iedereen;
77. onderstreept het belang van het garanderen van de gezondheid en veiligheid op het werk als
een voorwaarde voor een duurzaam beroepsleven en actief ouder worden, met name voor
werknemers met handicaps of chronische aandoeningen; wijst erop dat ICT en machines
hierbij een centrale rol kunnen spelen door de fysieke taken voor onze verouderende
beroepsbevolking te vergemakkelijken; verzoekt de Commissie en de lidstaten de
technologie in kwestie in voorkomend geval te bevorderen; is verheugd over de erkenning
van het belang van preventie in de eerste pijler van het strategische uitvoeringsplan; is ervan
overtuigd dat preventie ook een centrale rol speelt op het werk via een verbetering van de
gezondheid op het werk en een hieruit voortvloeiende vermindering van de druk op de
stelsels voor gezondheidszorg en langdurige zorg;
78. is ervan overtuigd dat uitgebreide hervormingen noodzakelijk zijn om ernstige tekorten met
betrekking tot de toegang tot de arbeidsmarkten te voorkomen en te vermijden, omdat deze
tekorten de economische stagnatie zouden verergeren en een bedreiging zouden vormen
voor het welvaartspeil in Europa; onderstreept in dit verband het feit dat een ruim
perspectief moet worden ontwikkeld om rekening te houden met kwesties als economisch
beleid, werkgelegenheid, sociale zekerheid, sociale bescherming, de gelijkheid van vrouwen
en mannen en discriminatie;
79. verheugt zich over de huidige initiatieven betreffende normalisering zoals de mandaten op
het vlak van "design for all" en de toegankelijkheid van ICT en van de gebouwde
omgeving; stelt vast dat de Commissie zich ertoe verbonden heeft gelijkaardige initiatieven
te lanceren voor Europese normen inzake e-gezondheid en zelfstandig leven; vraagt dat de
Commissie en de voor normalisering bevoegde instanties gebruikers in grotere mate bij
deze initiatieven betrekken, zodat hun behoeften naar behoren in aanmerking worden
genomen;
80. verzoekt de Commissie en de lidstaten campagnes te starten ter verbetering van de perceptie
bij de bevolking van de bijdrage en de productiviteit van oudere werknemers, met name
diegenen met handicaps of chronische aandoeningen;
308
81. is van mening dat ouderen behoefte hebben aan een adequaat inkomensniveau, huisvesting,
toegang tot alle soorten diensten op het gebied van gezondheid en op sociaal en cultureel
gebied en sterke sociale netwerken om hun levenskwaliteit te verbeteren en ook dat zij
behoefte hebben aan mogelijkheden om, indien zij dat wensen, een bijdrage te blijven
leveren op de arbeidsmarkt, zonder beperkingen die voortvloeien uit leeftijdsdiscriminatie;
82. benadrukt het feit dat het belangrijk is oudere vrijwilligers en generatieoverschrijdend
vrijwilligerswerk te ondersteunen; is van mening dat vrijwilligerswerk en initiatieven van
ouderen voor ouderen ten behoeve van de verouderende bevolking een instrument kunnen
zijn van inclusie en tegelijk een redelijke bijdrage kunnen leveren tot de duurzaamheid van
de systemen voor langetermijnzorg; moedigt daarom ontwikkeling en innovatie op dit
gebied aan;
o
o
o
83. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
309
P7_TA-PROV(2013)0047
Voorbereidingen COP 16 CITES
Resolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2013 over de strategische
doelstellingen van de EU voor de 16e bijeenkomst van de Conferentie van de partijen bij
de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en
plantensoorten (CITES), die van 3 t/m 14 maart 2013 in Bangkok (Thailand) zal
plaatsvinden (2012/2838(RSP))
Het Europees Parlement,
–
gezien de aanstaande 16e bijeenkomst van de Conferentie van de partijen (CoP16) bij de
Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en
plantensoorten (CITES), die van 3 t/m 14 maart 2013 in Bangkok (Thailand) zal
plaatsvinden,
–
gezien de vragen aan de Raad en de Commissie over de belangrijkste doelstellingen voor
de CoP16 bij de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild
levende dier- en plantensoorten (CITES), die van 3 t/m 14 maart 2013 in Bangkok
(Thailand) zal plaatsvinden (O-000201/2012 – B7-0109/2013 and O-000202/2012 –
B7-0110/2013),
–
gezien artikel 115, lid 5, en artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,
A.
overwegende dat CITES met 177 partijen, waaronder de 27 lidstaten van de Europese
Unie, 's werelds grootste overeenkomst is voor de instandhouding van in het wild levende
dier- en plantensoorten en de voorkoming van overexploitatie ervan door de
internationale handel;
B.
overwegende dat de doelstelling van CITES is ervoor te zorgen dat de internationale
handel in wilde dieren en planten geen bedreiging vormt voor het overleven ervan in het
wild;
C.
overwegende dat welvaart op de lange termijn moet prevaleren boven economische
belangen op korte termijn;
D.
overwegende dat de exploitatie van wilde soorten, de illegale handel in wilde dieren en
planten, de vernietiging van habitats, de klimaatverandering en de consumptie van
natuurlijke hulpbronnen door de mens de belangrijkste oorzaken zijn van de verschraling
van de biodiversiteit;
E.
overwegende dat de afbakening van intacte bossen en het wegenvrij houden van gebieden
kosteneffectieve methoden zijn om de biodiversiteit en ecosysteemdiensten in stand te
houden;
F.
overwegende dat in bijlage 4 van Resolutie Conf. 9.24 (rev. CoP15) over CITES
verwezen wordt naar voorzorgsmaatregelen die bij wijziging van de bijlagen in
overweging genomen of uitgevoerd moeten worden;
G.
overwegende dat de besluiten van CITES op wetenschappelijke gegevens gebaseerd
310
moeten zijn;
H.
overwegende dat in het kader van CITES de soorten op basis van hun staat van
instandhouding en omvang van de internationale handel zijn opgenomen in bijlagen,
waarbij bijlage I soorten bevat die met uitroeiing bedreigd zijn en waarin commerciële
handel verboden is en bijlage II soorten bevat waarin de handel moet worden
gecontroleerd om een gebruik te voorkomen dat niet te verenigen is met hun overleven;
I.
overwegende dat de in CITES-bijlage I opgenomen soorten sterk beschermd worden en
elke commerciële handel in daarin opgenomen soorten verboden is; overwegende dat elke
vergunning om in beslag genomen exemplaren of producten (bijvoorbeeld ivoor,
tijgerbeenderen of hoorn van neushoorns) te verkopen het doel van de CITESovereenkomst zou ondermijnen;
J.
overwegende dat uit periodieke evaluatie is gebleken dat CITES een succes is voor
bepaalde in bijlage I opgenomen soorten die nu naar bijlage II kunnen worden verplaatst;
K.
overwegende dat in Aichi-doelstelling 12 van het strategisch plan voor biodiversiteit
2011-2020 in het kader van het Verdrag inzake biologische diversiteit wordt bepaald dat
uiterlijk in 2020 de uitroeiing van soorten waarvan bekend is dat zij bedreigd zijn,
voorkomen is en dat hun staat van instandhouding, vooral van de soorten waarvan de
populatie het meest achteruitgaat, verbeterd en ondersteund is;
L.
overwegende dat in Aichi-doelstelling 6 van het strategisch plan voor biodiversiteit 20112020 in het kader van het Verdrag inzake biologische diversiteit wordt bepaald dat
uiterlijk in 2020 alle vissen, ongewervelde dieren en waterplanten duurzaam, legaal en
volgens de ecosysteemgerichte aanpak beheerd en geoogst worden, zodat overbevissing
wordt voorkomen, herstelplannen en -maatregelen uitgevoerd worden voor alle
overbeviste soorten, de visserij geen belangrijke negatieve effecten heeft op bedreigde
soorten en kwetsbare ecosystemen en de gevolgen van de visserij voor de bestanden,
soorten en ecosystemen binnen aanvaardbare ecologische grenzen blijven;
M.
overwegende dat transparantie van de besluitvorming in internationale milieu-instellingen
een cruciale factor is voor de doeltreffende werking van deze instellingen; overwegende
dat in het slotdocument van de Rio+20-conferentie, "The Future We Want", wordt
herbevestigd dat "om onze doelstellingen op het gebied van duurzame ontwikkeling te
bereiken, we op alle niveaus doeltreffende, transparante, controleerbare en democratische
instellingen nodig hebben"; en overwegende dat de bevordering van transparantie ook
deel uitmaakt van de "Strategische visie voor CITES: 2008 - 2013", die deel uitmaakt van
Resolutie Conf. 14.2 over de CITES-overeenkomst;
N.
overwegende dat in het huidige CITES-reglement is bepaald dat geheime stemmingen
"normaal niet gebruikt worden" voor andere kwesties dan de verkiezing van
functionarissen en gastlanden; overwegende dat ondanks deze regel een groot aantal
beslissingen op de laatste CoP bij geheime stemming werd genomen; overwegende dat
geheime stemmingen regelmatig gebruikt worden voor gevoelige en belangrijke kwesties,
zoals met betrekking tot mariene soorten of de handel in ivoor;
O.
overwegende dat de haringhaai uiterst gevoelig is voor overbevissing;
P.
overwegende dat de hamerhaai wereldwijd bedreigd wordt door de internationale handel
311
in vinnen en de bijvangst, die een historische afname van de populaties hebben
veroorzaakt;
Q.
overwegende dat de aanzienlijk toegenomen olifantenstroperij momenteel de
olifantenpopulaties in alle vier Afrikaanse subregio's treft en aanleiding geeft voor
ernstige en toenemende bezorgdheid; overwegende dat de hoeveelheden in beslag
genomen illegaal ivoor tussen 2009 en 2011 een ongekende hoogte hebben bereikt;
R.
overwegende dat de niet-duurzame en onethische trofeejacht heeft geleid tot een
grootschalige achteruitgang van in CITES-bijlage I en II opgenomen bedreigde soorten;
overwegende dat de trofeejacht de doelstelling van de CITES-overeenkomst ernstig
ondermijnt;
S.
overwegende dat wegens een gebrek aan doeltreffende handhaving de in CITES-bijlage I
en II opgenomen bedreigde soorten nog steeds uit winstbejag worden gedood;
T.
overwegende dat ongeveer 80 % van de neushoornpopulatie van Afrika te vinden is in
Zuid-Afrika; overwegende dat de stroperij op deze dieren in alle landen waar zij
voorkomen snel toeneemt;
U.
overwegende dat er nog steeds illegaal gehandeld wordt in tijgers en andere in bijlage I
opgenomen Aziatische grote katachtigen, maar dat er aan CITES te weinig verslag wordt
uitgebracht over handhavingsmaatregelen, en meer specifiek over de naleving van
CITES-besluit 14.69, waar de EU zich in 2007 achter schaarde, om de tijgerfokkerij af te
bouwen en ervoor te zorgen dat tijgers niet gefokt worden voor de handel (de
binnenlandse handel incluis) in de delen of afgeleide producten daarvan;
V.
overwegende dat de klimaatverandering een aanzienlijke bedreiging vormt voor de ijsbeer
(Ursus maritimus); overwegende dat de jacht op en de commerciële handel in delen van
ijsberen ook een belangrijke bedreiging vormen;
W.
overwegende dat de Europese Unie een belangrijke invoermarkt is van reptielen die als
huisdier worden gehouden, met inbegrip van in CITES opgenomen soorten;
X.
overwegende dat veel schildpadsoorten zwaar worden geëxploiteerd voor de
voedingsmarkten en de internationale handel in huisdieren;
Y.
overwegende dat de door de internationale handel in rogkieuwplaten veroorzaakte
toenemende druk van de visserij heeft geleid tot een belangrijke achteruitgang van de
bestanden van de manta (Manta spp.) en andere rogsoorten;
Z.
overwegende dat internationale visserijinstrumenten en CITES dezelfde doelstelling
moeten nastreven: het langetermijnbehoud van visbestanden op volle zee, waarbij onder
andere rekening wordt gehouden met het effect van bijvangst op niet-doelsoorten;
AA. overwegende dat de CITES-overeenkomst momenteel onduidelijke bepalingen bevat over
de aanvoer vanuit zee en in het bijzonder bepalingen over de "toestand van binnenkomst"
wanneer soorten op volle zee worden gevangen;
AB. overwegende dat de CITES-werkgroep over aanvoer vanuit zee een oplossing heeft
voorgesteld waarbij de bevoegdheid van de vlaggenstaat die voor het afleveren van de
312
CITES-documentatie verantwoordelijk is, wordt geëerbiedigd met enkele, kleine
uitzonderingen met betrekking tot gecharterde vissersvaartuigen;
AC. overwegende dat voor de juiste werking van de CITES-overeenkomst de partijen de
komende jaren waarschijnlijk beduidend meer financiële middelen ter beschikking zullen
moeten stellen;
AD. overwegende dat de Europese Unie niet rechtstreeks bijdraagt tot de CITESovereenkomst; overwegende dat zij via haar ontwikkelingshulp wel een van de
voornaamste donoren is;
1.
verzoekt de Europese Unie en de lidstaten het voorzorgsbeginsel als leidraad te gebruiken
bij al hun besluiten over werkdocumenten en registratievoorstellen, en daarbij in het
bijzonder rekening te houden met het beginsel "de gebruiker betaalt", de
ecosysteemaanpak en traditionele instandhoudingsbeginselen;
2.
dringt er op aan dat de Europese Unie en de lidstaten met één stem spreken en de snelheid
en efficiëntie van hun interne besluitvorming verbeterd wordt om spoedig tot
overeenstemming te kunnen komen over een intern EU-standpunt voor de 16e conferentie
van de CITES-partijen en optimaal te profiteren van het feit dat 27 van de CITES-partijen
ook lid zijn van de EU teneinde besluiten van de CoP16 in de richting van
voorzorgsmaatregelen te sturen;
3.
roept de Europese Unie op een leidende rol te spelen in de bescherming van bedreigde
soorten door actief deel te nemen aan de onderhandelingen over de CITES-overeenkomst
en mazen in de regelgeving die de situatie verergeren, dichten; betreurt het dat er
aantijgingen geweest zijn tegen lidstaten en EU-burgers als zouden zij gebruikt worden
als tussenpersoon voor het vervoer van hoorn van neushoorns naar Vietnam of andere
landen waar het een hoge commerciële waarde heeft en zo de vraag en de stroperij verder
stimuleren;
4.
dringt er bij de Europese Unie en de lidstaten op aan zowel voor als tijdens de conferentie
toenadering te zoeken tot derde landen en allianties met hen aan te gaan;
5.
moedigt de CITES-partijen aan verdere mogelijkheden te onderzoeken ter versterking van
de samenwerking, coördinatie en synergieën tussen de overeenkomsten inzake
biodiversiteit op alle relevante niveaus;
Transparantie van de besluitvorming
6.
is sterk gekant tegen het algemeen gebruik van geheime stemmingen binnen CITES,
aangezien in het CITES-reglement is bepaald dat er alleen in uitzonderlijke
omstandigheden gebruik mag worden gemaakt van geheime stemmingen; steunt in deze
context het desbetreffende voorstel van Denemarken namens de EU-lidstaten;
7.
is verheugd over het voorstel van Denemarken namens de EU-lidstaten om in Resolutie
Conf. 11.1 (rev. CoP15) een nieuwe paragraaf over belangenconflicten op te nemen;
Financiering
8.
zet de Commissie ertoe aan om via haar ontwikkelingshulp de continuïteit van de
313
financiering te garanderen teneinde de CITES-doelstellingen te bereiken; verwijst in deze
context specifiek naar het bestaande MIKE-programma voor het toezicht op het illegaal
doden van olifanten, waaraan de EU zich wellicht opnieuw zal moeten committeren,
afhankelijk van de resultaten van een onafhankelijke evaluatie en
effectiviteitsbeoordeling;
9.
moedigt de Commissie en de EU-lidstaten ertoe aan de mogelijkheden te onderzoeken om
op lange termijn financiële steun te verschaffen aan de CITES-overeenkomst via het
Europees Ontwikkelingsfonds;
10.
steunt het voorstel dat CITES het Wereldmilieufonds (GEF) verzoekt te fungeren als
financieel mechanisme voor CITES en dat tevens wordt aangevangen met de
biodiversiteitsstrategie voor GEF 6 zodat deze een soortencomponent te bevat1.
Aanvoer vanuit de zee
11.
is verheugd over de discussies en vooruitgang van de CITES-werkgroep over aanvoer
vanuit zee; steunt CoP16 Doc.32 ter verbetering van de handhaving van de regels voor in
de CITES-lijst opgenomen mariene soorten die gevangen zijn in zeeën die niet tot het
rechtsgebied van enige staat behoren, en roept de partijen op het werk over dit onderwerp
af te ronden op de CoP16-vergadering;
Haaien
12.
verheugt zich over het voorstel van Brazilië, de Comoren, Kroatië, Egypte en
Denemarken namens de EU-lidstaten om de haringhaai (Lamna nasus) op te nemen in
bijlage II; dringt er bij de Europese Unie en de lidstaten op aan dit voorstel te steunen;
13.
verheugt zich over het voorstel van Brazilië, Colombia, Costa Rica, Ecuador, Honduras,
Mexico en Denemarken namens de EU-lidstaten om de drie hamerhaaisoorten (Sphyrna
spp) op te nemen in bijlage II; dringt er bij de Europese Unie en de lidstaten op aan dit
voorstel te steunen;
14.
dringt er bij de Europese Unie en de lidstaten op aan de opname van de oceanische
witpunthaai (Carcharhinus longimanus) in CITES-bijlage II te steunen, zoals voorgesteld
door Brazilië, Colombia en de Verenigde Staten van Amerika;
Olifantenivoor en hoorn van neushoorns
15.
in ingenomen met de intrekking van het Tanzaniaanse voorstel om de Afrikaanse olifant
(Loxodonta africana) van bijlage I naar bijlage II te verplaatsen en voor de eenmalige
verkoop van Tanzaniaanse voorraden olifantenivoor;
16.
dringt er bij de Europese Unie en de lidstaten op aan alle voorstellen om de Afrikaanse
olifant naar een lagere bijlage te verplaatsen of de handel in Afrikaans olifantenivoor toe
te staan af te wijzen tot een beoordeling kan gemaakt worden van de gevolgen van de
eenmalige verkoop door Botswana, Namibië, Zuid-Afrika en Zimbabwe in november
2008, en tot wordt vastgesteld dat deze eenmalige verkoop geen negatieve gevolgen heeft
gehad voor de olifantenpopulaties in die landen of in de buurlanden;
1
http://www.cites.org/eng/cop/16/doc/E-CoP16-08-04.pdf
314
17.
stimuleert de CITES-partijen, met de huidige olifantenstroperijcrisis in het achterhoofd,
om een voorzorgsbenadering te volgen en hun besluiten te baseren op de mogelijke
gevolgen voor de instandhouding van olifanten en de tenuitvoerlegging van het actieplan
voor de Afrikaanse olifant wanneer nagedacht wordt over het
besluitvormingsmechanisme voor toekomstige handel in olifantenivoor na het volledige
moratorium van negen jaar dat begonnen is na de eenmalige verkoop door Botswana,
Namibië, Zuid-Afrika en Zimbabwe in november 2008; roept de Europese Unie en de
lidstaten dan ook op steun te verlenen aan het voorstel tot wijziging van besluit 14.77
over een besluitvormingsmechanisme voor toekomstige handel in olifantenivoor, zoals
voorgesteld door Benin, Burkina Faso, de Centraal-Afrikaanse Republiek, Ivoorkust,
Kenia, Liberia, Nigeria en Togo;
18.
moedigt de CITES-partijen aan steun te verlenen aan de goedkeuring van de resolutie
over het actieplan voor de Afrikaanse olifant, zoals voorgesteld door Nigeria en Rwanda,
en aan de tenuitvoerlegging van dit plan als de meest efficiënte stap voorwaarts voor de
instandhouding van olifanten in heel Afrika;
19.
roept de Europese Unie, de lidstaten en alle CITES-partijen op het voorstel van Kenia te
steunen om een tijdelijk nulquotum op de export van neushoorntrofeeën uit Zuid-Afrika
en Swaziland in te stellen, en roept alle CITES-partijen op te onderzoeken hoe de vraag
naar hoorn van neushoorns kan worden verminderd;
20.
roept de partijen op de jaarlijkse nationale uitvoerquota voor de trofeejacht van in CITESbijlage I en II opgenomen bedreigde soorten te beperken;
21.
verzoekt alle partijen waar hoorn van neushoorns wordt geconsumeerd, en in het
bijzonder Vietnam, met klem om maatregelen te nemen teneinde de illegale invoer van
hoorn van neushoorns te stoppen en zware straffen op te leggen aan diegenen die de
wetgeving overtreden, en om maatregelen te nemen teneinde consumenten te informeren
over de gevolgen van hun consumptie voor de populaties van wilde neushoorns; roept de
Europese Unie en de lidstaten op deze kwesties aan te pakken tijdens
handelsonderhandelingen met de betrokken partijen;
Grote katachtigen
22.
dringt er bij de Europese Unie en de lidstaten op aan op te roepen tot de opschorting van
de handel met partijen die CITES-besluit 14.69 over tijgers niet naleven en partijen die
het fokken van tijgers voor de handel in de delen en afgeleide producten daarvan
aanmoedigen;
23.
dringt er bij de CITES-partijen op aan de niet-duurzame en onethische trofeejacht, die een
grootschalige achteruitgang heeft veroorzaakt van populaties van de Afrikaanse leeuw,
een halt toe te roepen;
24.
betreurt het dat er geen voorstel is ingediend om de leeuw (Panthera leo) te verplaatsen
van CITES-bijlage II naar bijlage I;
Reptielen
25.
roept de Europese Unie en de lidstaten op steun te verlenen aan een reeks voorstellen om
verschillende soorten zee- en landschildpadden van Noord-Amerika en Azië op te nemen
315
in CITES-bijlage II en zeven soorten te verplaatsen naar bijlage I;
26.
dringt er bij de Europese Unie en de lidstaten op aan, wat betreft de alternatieve
voorstellen over drie soorten zoetwaterdoosschildpadden (Cuora galbinifrons, Mauremys
annamensis en Geoemyda japonica), steun te verlenen aan de krachtigere voorstellen van
de landen waar zij voorkomen (Vietnam en Japan), die overeenstemmen met de
gespecialiseerde aanbevelingen van een CITES-workshop in Singapore;
27.
roept de Europese Unie en de lidstaten op steun te verlenen aan het voorstel voor opname
van de Nieuw-Zeelandse groene gekko (Naultinus spp.) en de Mangshan groefkopadder
(Protobothrops mangshanensis) in CITES-bijlage II, zoals voorgesteld door de enige
landen waar zij voorkomen, respectievelijk Nieuw-Zeeland en China;
28.
roept de Europese Unie en de lidstaten op steun te verlenen aan een door Zwitserland
ingediend ontwerpbesluit over de handel in en het beheer ter instandhouding van slangen;
Andere soorten
29.
roept de Europese Unie en de lidstaten op steun te verlenen aan een door Ethiopië, Kenia
en Oeganda ingediend ontwerpbesluit om de legale en illegale handel in jachtluipaarden
te bestuderen;
30.
verheugt zich over het werk dat de Internationale Commissie voor het behoud van de
Atlantische tonijn (ICCAT) heeft uitgevoerd na de impuls die van de CITES CoP15 in
2010 uitging;
31.
betreurt het dat er geen voorstel is ingediend om de blauwvintonijn (Thunnus thynnus) in
CITES-bijlage I op te nemen;
32.
betreurt het dat er geen voorstel is ingediend om de Corallium spp. en Paracorallium spp.
in CITES-bijlage II op te nemen;
33.
dringt er bij de Europese Unie en de lidstaten op aan zich te scharen achter:
– de opname van de manta (Manta spp.) in CITES-bijlage II, zoals voorgesteld door
Brazilië, Colombia en Ecuador; en de opname van andere rogsoorten in bijlage II,
zoals voorgesteld door Colombia en Ecuador;
– de verplaatsing van ijsberen (Ursus maritimus) van CITES-bijlage II naar bijlage I,
zoals voorgesteld door de Verenigde Staten van Amerika en gesteund door de
Russische Federatie;
– de verplaatsing van de West-Afrikaanse lamantijn (Trichesurus senegalensis) van
bijlage II naar bijlage I, zoals voorgesteld door Benin, Senegal en Sierra Leone;
– de verplaatsing van de zoetwaterzaagrog (Pristis microdon) van bijlage II naar bijlage
I, zoals voorgesteld door Australië;
– de opname van verschillende palissanderhoutsoorten (Dalbergia spp.) en
ebbenhoutsoorten (Diospyros spp.) in CITES-bijlage II, zoals voorgesteld door
Madagaskar, Belize, Thailand en Vietnam;
316
– de opname van verschillende soorten die internationaal verhandeld worden als
sierplanten (Adenia firingalavensis, Adenia subsessifolia, Cyphostemma laza,
Operculicarya decaryi, Senna meridionalis, Uncarina stellulifera en Uncarina
grandidieri) in CITES-bijlage II, zoals voorgesteld door het enige land waar zij
voorkomen, Madagaskar;
34.
roept de Europese Unie en de EU-lidstaten op zich te verzetten tegen:
– de voorgestelde wijziging aan de Strategische visieverklaring voor CITES, waardoor
CITES moet bijdragen aan andere globaal overeengekomen doelstellingen in plaats
van de huidige doelstelling om "bij te dragen aan de aanzienlijke vermindering van
biodiversiteitsverlies";
– de opruiming of verkoop van illegaal verhandelde en in beslag genomen exemplaren
van in bijlage I, II en III opgenomen soorten, zoals voorgesteld door Indonesië;
– de verplaatsing van drie krokodillensoorten (Crocodylus acutus, C. porosus, en C.
siamensis) van CITES-bijlage I naar bijlage II, zoals voorgesteld door Colombia en
Thailand;
– de verplaatsing van de Attwater prairiehoen (Tympanuchus cupido attwateri) van
bijlage I naar bijlage II, zoals verzocht door de commissie dieren, aangezien de
populaties van deze subsoort in het wild in 2012 met 58 % zijn achteruitgegaan tot
slechts 46 in het wild levende vogels, hoewel de laatste in beslag genomen illegale
vracht plaatshad in 1998;
– de schrapping van de Sonnerats hoen (Gallus sonnerati) en de bloedfazant (Ithaginis
cruentus) uit bijlage II, zoals verzocht door de commissie dieren, aangezien de
populaties in het wild van beide soorten geleidelijk achteruitgaan, de internationale
handel in de Gallus sonnerati voor de huisdierenmarkt aanzienlijk is, sommige
ondersoorten van de Ithaginis cruentus met een zeer beperkte populatie in een klein
verspreidingsgebied leven en China als land waar zij voorkomen zich verzet tegen de
schrapping van bloedfazanten;
– de schrapping van de keizerspecht (Campephilusimperialis) uit bijlage I, aangezien
regelmatig anekdotische berichten van waarnemingen worden nagetrokken, hoewel
deze soort als "mogelijk uitgestorven" wordt beschouwd;
– de schrapping van de maagbroedende kikkers (Rheobatrachus silus en Rheobatrachus
vitellinus) uit CITES-bijlage II, zoals voorgesteld door Australië, aangezien deze soort
misschien nog niet uitgestorven is en momenteel veldonderzoek wordt uitgevoerd om
overgebleven populaties te vinden;
o
o
35.
o
verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de
CITES-partijen en het CITES-secretariaat.
317
P7_TA-PROV(2013)0048
Richtsnoeren voor de begrotingsprocedure 2014 - overige afdelingen
Resolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2013 over de richtsnoeren voor de
begrotingsprocedure 2014, afdeling I – Europees Parlement, afdeling II – Raad, afdeling
IV – Hof van Justitie, afdeling V – Rekenkamer, afdeling VI – Europees Economisch en
Sociaal Comité, afdeling VII – Comité van de Regio's, afdeling VIII – Europese
Ombudsman, afdeling IX – Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, afdeling
X – Europese Dienst voor extern optreden (2013/2003(BUD))
Het Europees Parlement,
– gezien artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de
Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer1,
– gezien Besluit 2007/436/EG, Euratom van de Raad van 7 juni 2007 betreffende het stelsel
van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen2,
– gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het
begrotingsjaar 2011, tezamen met de antwoorden van de gecontroleerde instellingen3,
– gezien titel II, hoofdstuk 7, van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A7-0020/2013),
A. overwegende dat er nog steeds geen overeenstemming is bereikt over het nieuwe meerjarig
financieel kader (MFK) voor de periode 2014-2020 en dat bijgevolg het maximum voor
rubriek 5 van de EU-begroting voor 2014 nog niet is vastgesteld; overwegende dat het
maximum voor rubriek 5 in 2013 9 181 miljoen EUR bedraagt in lopende prijzen4, en dat
dit maximum, na de jaarlijkse technische aanpassing5, zou blijven gelden in 2014 indien
niet tijdig overeenstemming wordt bereikt over het komende MFK;
B. overwegende dat, nu de overheidsschulden zorgen voor een zware last en er een
soberheidsbeleid wordt gevoerd om de nationale begrotingen op orde te krijgen, het
Europees Parlement en alle EU-instellingen op budgettair gebied een beleid moeten blijven
voeren met een hoge mate van verantwoordelijkheid, toezicht en terughoudendheid;
C. overwegende dat het probleemloos functioneren van het Parlement een even belangrijk
uitgangspunt moet vormen;
1
2
3
4
5
PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.
PB L 163 van 23.6.2007, blz. 17.
PB C 344 van 12.11.2012.
Het maximum van rubriek 5 is inclusief de bijdrage van het personeel aan het pensioenstelsel.
Artikel 24 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de
Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (PB C
139 van 14.6.2006, blz. 3).
318
D. overwegende dat bepaalde investeringen duurzame gevolgen kunnen hebben voor de
begroting van de instelling en daarom overwogen moeten worden, ook al is er weinig
manoeuvreerruimte;
E. overwegende dat het Europees Parlement in dit stadium van de jaarlijkse procedure in
afwachting is van de ramingen van de overige instellingen en van de voorstellen van zijn
eigen Bureau voor de begroting 2014;
F. overwegende dat rekening zal moeten worden gehouden met de eenmalige financiële
gevolgen van de Europese verkiezingen midden 2014;
Algemeen kader en prioriteiten voor de begroting van 2014
1.
is van mening dat de instellingen hun administratieve begroting moeten blijven beperken of
bevriezen in solidariteit met de moeilijke economische en budgettaire toestand in de
lidstaten, zonder afbreuk te doen aan de kwaliteit van de kernactiviteiten van de
instellingen, de eerbiediging van de wettelijke verplichtingen en de noodzaak te investeren
in ontwikkeling;
2.
is van mening dat de kredieten voor 2014 gebaseerd moeten zijn op een grondige analyse
van de uitvoering van de kredieten in 2012 en 2013, met het oog op het realiseren van
bezuinigingen op lijnen waar zich problemen hebben voorgedaan bij de tenuitvoerlegging;
is van mening dat werkelijke bezuinigingen en verhogingen van de efficiëntie kunnen
worden bereikt door vast te stellen waar begrotingslijnen elkaar overlappen en elkaars
doeltreffendheid verminderen;
3.
dringt er bij de instellingen op aan waar mogelijk en gerechtvaardigd hun onderlinge
samenwerking te versterken met het oog op het uitwisselen van optimale werkmethoden en
om besparingen te identificeren door menselijke en technische middelen te bundelen en te
delen, bijvoorbeeld met betrekking tot informatietechnologiesystemen, vertaling,
vertolking en vervoersdiensten, alsook eventueel op andere gebieden;
Parlement
4.
benadrukt het feit dat institutionele terughoudendheid ervoor heeft gezorgd dat de
begroting van het EP in reële termen is verlaagd, rekening houdend met de relevante
inflatieniveaus; herinnert eraan dat dit mogelijk werd gemaakt door strikte
begrotingsplanning en strikt begrotingstoezicht, de sterke inzet van zijn verantwoordelijke
commissie en de reorganisatie van de werkzaamheden, met name besparingen op met
reizen verband houdende begrotingslijnen, minder en kortere missies, meer
videoconferenties en geoptimaliseerde vertaal- en tolkendiensten; herinnert eraan dat wordt
geschat dat de reeds overeengekomen structurele hervormingen, waarvan enkele al sinds
2011 van toepassing zijn, jaarlijkse besparingen van ongeveer 29 miljoen EUR mogelijk
zullen maken, met verdere besparingen ter hoogte van 10 miljoen EUR met betrekking tot
de voorspelde rentevoet voor vastgoedfinanciering in de loop van de komende jaren,
mogelijk gemaakt door voorafbetalingen, ondanks de noodzaak de uitbreiding van de
bevoegdheden en de extra kosten van 18 bijkomende leden na de inwerkingtreding van het
Verdrag van Lissabon en de voorbereiding van de toetreding van Kroatië te absorberen;
5.
herinnert eraan dat de bevriezing van alle vergoedingen van de leden op het niveau van
2011 tot het einde van de huidige zittingsperiode en het feit dat de dienstreisvergoedingen
319
van het personeel niet geïndexeerd zijn sinds 2007 zichtbare tekenen van terughoudendheid
zijn;
6.
pleit voor de voortzetting van de structurele en organisatorische hervormingen met het oog
op meer efficiëntie, zonder het hoge niveau van wetgeven en de kwaliteit van de
werkomstandigheden in gevaar te brengen; steunt organisatorische vernieuwing om de
doeltreffendheid van het Parlement en de kwaliteit van de diensten voor en
werkomstandigheden van de leden te verbeteren, met inbegrip van onder meer een
efficiëntere structurering van het werkritme van het Parlement en vertaal- en tolkendiensten
(zonder het meertaligheidsbeginsel op de helling te zetten), optimale logistieke
oplossingen, waaronder vervoerslogistiek voor leden en hun medewerkers, besparingen op
cateringkosten, betere interne onderzoeksbijstand, en de voortzetting en verdere
ontwikkeling van een papierloos Parlement en e-vergaderingen; herinnert aan het verzoek
om een kosten-batenanalyse van papierloze vergaderingen en verzoekt de administratie om
deze uiterlijk medio 2013 aan de Begrotingscommissie te presenteren;
7.
roept op tot de invoering van afgeslankte en efficiënte managementmethoden in het
Parlement om de administratieve lasten te verlagen, wat de instelling tijd en geld zou
besparen;
8.
is van mening dat de gezamenlijke werkgroep voor de begroting van het Parlement van de
Begrotingscommissie en het Bureau op basis van haar in 2012 gestarte werkzaamheden een
nuttige rol zou kunnen spelen in dit hervormingsproces door het identificeren van
mogelijke manieren om te besparen en het nadenken over en aan de Begrotingscommissie
presenteren van ideeën voor het verbeteren van de efficiëntie; merkt op dat deze werkgroep
de voor haar vastgestelde doelstellingen eind 2011 reeds grotendeels had bereikt, met name
met betrekking tot de vermindering van de uitgaven voor reizen; is, in het licht van de
preliminaire bevindingen van de werkgroep, onder meer op basis van een vergelijkende
studie van de begroting van het Europees Parlement en de begrotingen van het
Amerikaanse Congres en een staal van de parlementen van de lidstaten, voorstander van
een voortzetting van haar werkzaamheden en de ontwikkeling van een overeenkomstig
actieplan, dat zowel aan de Begrotingscommissie als het Bureau gepresenteerd moet
worden ter behandeling gedurende de procedure voor de begroting 2014 van het Parlement;
herinnert aan zijn resolutie van 23 oktober 20121, waarin de verwachting wordt
uitgesproken dat deze studie "langetermijnbezuinigingen in de begroting van het Europees
Parlement oplevert en ideeën bevat voor een verbetering van de efficiëntie ervan in 2013 en
de jaren nadien"; merkt op dat de totale uitgaven van het Europees Parlement per inwoner
lager liggen dan die van vergelijkbare parlementen van de lidstaten en het Amerikaanse
Congres; merkt bovendien op dat het nodig is de controlerende rol van het Parlement te
versterken en te zorgen voor beter gerichte onderzoeksondersteuning zodat het zijn rol op
het vlak van democratische vertegenwoordiging kan vervullen;
9.
is meer algemeen genomen tevreden met de intensievere samenwerking tussen de
Begrotingscommissie en het Bureau tijdens de jaarlijkse begrotingsprocedure; staat paraat
om de samenwerking tussen de secretaris-generaal, het Bureau en de Begrotingscommissie
gedurende het hele jaar verder te intensiveren, om een soepele begrotingsprocedure en een
effectieve uitvoering van de begroting te garanderen; verwacht dat het Bureau een
voorzichtige, op behoeften gebaseerde ontwerpraming indient waarin rekening wordt
1
Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0359, paragraaf 93.
320
gehouden met verhogingen die vervolgens nodig kunnen zijn als gevolg van wettelijk
bindende verplichtingen, in het bijzonder de eenmalige kosten in verband met de
overgangsregelingen voor de leden voor de Europese verkiezingen in 2014; vraagt de
secretaris-generaal informatie te leveren over de kosten van de omschakelingsregelingen
voor de vorige verkiezingen van het Europees Parlement;
10. herinnert aan het besluit van de plenaire vergadering om de Raad te verzoeken uiterlijk
2013 een routekaart te presenteren met betrekking tot de meerdere werklocaties van het EP
en verwacht dat de betrokken commissies, de secretaris-generaal en het Bureau actuele
cijfers en informatie aan de leden zullen verstrekken over de financiële en milieugevolgen
van het stelsel van meerdere werklocaties; verzoekt de diensten van het EP een
effectbeoordeling van dit vraagstuk uit te voeren en daarbij ook aandacht te besteden aan
de gevolgen van de aanwezigheid of gedeeltelijke aanwezigheid van het EP voor de
respectievelijke gemeenschappen en regio's en uiterlijk juni 2013 een beoordeling hiervan
te presenteren zodat in het kader van het volgende MFK met deze bevindingen rekening
kan worden gehouden;
11. verzoekt de relevante diensten van het Parlement een beoordeling uit te voeren van de
overeenkomst tussen de Luxemburgse autoriteiten en het Europees Parlement inzake de
hoeveelheid personeel die in Luxemburg aanwezig dient te zijn, tegen de achtergrond van
een aanpassing van de behoeften van het Parlement; is van mening dat deze beoordeling
voorstellen moet bevatten over het heronderhandelen van deze overeenkomst,
onverminderd de toepasselijke juridische bepalingen;
12. herinnert aan de begrotingsresoluties van het Parlement, inclusief de recentste resolutie van
23 oktober 20121, waarin wordt gevraagd om een transparant besluitvormingsproces voor
het gebouwenbeleid, op basis van vroegtijdige informatie, waarbij geen nieuw onroerend
goed meer wordt aangekocht tot het eind van de huidige legislatuur; vraagt te worden
geïnformeerd over de vaststellingen van de secretaris-generaal met betrekking tot de
renovatiewerkzaamheden en de verplaatsing van kantoren in de komende jaren en over het
tijdschema hiervoor, met inbegrip van informatie over een tijdelijk gebouw voor het
personeel van het Parlement in de komende jaren, met name met betrekking tot de
structurele problemen in het Paul-Henri Spaakgebouw (PHS) en de aankoop van het
Trebel-gebouw;
13. erkent de inspanningen die in 2012 zijn geleverd om te communiceren met de
Begrotingscommissie over de stand van zaken met betrekking tot het KAD-gebouw en
verzoekt deze communicatie voort te zetten voor de gehele duur van het project, in het
bijzonder wat betreft de resultaten van de gewijzigde aanbestedingsprocedure; neemt
kennis van het feit dat er aanpassingen werden doorgevoerd en er sprake is van een
inkrimping met 8 000 m2 teneinde het vooraf bepaalde totaalbedrag voor het KAD-project
aan te houden of er onder te blijven, naar aanleiding van een verzoek van de
Begrotingscommissie; is ingenomen met de besparingen van meer dan 10 miljoen EUR aan
rentebetalingen in de komende jaren – in vergelijking met de in 2012 geraamde
financiering van het project – door transfers voor vroegtijdige betalingen van voorschotten
voor zowel het KAD-gebouw als het Trebel-gebouw; is van mening dat de bouwprojecten
van het Parlement met zorg moeten worden behandeld en dat voorzichtigheid voorrang
moet krijgen op ambitie, gelet op het feit dat een groeiende meerderheid van de leden
1
Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0359.
321
voorstander is van nieuwe werkomstandigheden1; pleit voor de voortzetting van deze
vruchtbare dialoog en vraagt dat de gevraagde informatie tijdig wordt aangeleverd;
Andere instellingen
14. is er zich bewust van dat de context en het resultaat van de recente begrotingsprocedures
voor de meeste instellingen weinig speelruimte heeft overgelaten gelet op de toename van
het aantal taken dat hen is toevertrouwd, en in het bijzonder de verhoogde werkdruk van
het Hof van Justitie en de bijzondere behoeften van de Europese Dienst voor extern
optreden (EDEO);
15. is er zich bewust van dat de EDEO een relatief nieuwe instelling is die zich nog steeds in
een groeifase bevindt, en dat zijn netwerk van missies verder dient te worden uitgebreid om
de politieke prioriteiten van de EU te kunnen realiseren; merkt op dat de EDEO op unieke
wijze is blootgesteld aan de inflatie in derde landen, aan wisselkoersschommelingen en aan
de bijzondere veiligheidssituatie van zijn personeel;
16. beschouwt ongerechtvaardigde besparingen over de hele linie en een ongedifferentieerde
aanpak van de begrotingen van de instellingen als contraproductief; is voornemens zijn
aanpak per geval te blijven volgen;
17. herhaalt zijn in eerdere begrotingscycli vastgestelde standpunt dat hij verwacht dat alle
instellingen inspanningen zullen blijven leveren om te besparen en een hoge mate van
begrotingsdiscipline aan de dag zullen blijven leggen bij het opstellen van hun
begrotingsramingen;
o
o
o
18. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het
Hof van Justitie, de Rekenkamer, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité
van de Regio's, de Europese Ombudsman, de Europese Toezichthouder voor
gegevensbescherming en de Europese Dienst voor extern optreden.
1
Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0359.
322
P7_TA-PROV(2013)0049
Maatschappelijk verantwoord ondernemen: verantwoordelijk en
transparant zakelijk gedrag en duurzame groei
Resolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2013 over maatschappelijk
verantwoord ondernemen: verantwoordelijk en transparant zakelijk gedrag en duurzame
groei (2012/2098(INI)
Het Europees Parlement,
– gezien de resolutie van de Raad van 3 december 2001 betreffende de follow-up van het
Groenboek over de maatschappelijke verantwoordelijkheid van ondernemingen1,
– gezien de resolutie van de Raad van 6 februari 2003 inzake maatschappelijk verantwoord
ondernemen2,
– gezien de mededeling van de Commissie met als titel "Modernisering van het
vennootschapsrecht en verbetering van de corporate governance in de Europese Unie - Een
actieplan" (COM(2003)0284) (Actieplan corporate governance),
– gezien de mededeling van de Commissie met als titel "Pakket verantwoordelijke
ondernemingen" (COM(2011)0685),
– gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Initiatief voor sociaal ondernemerschap –
Bouwen aan een gezonde leefomgeving voor sociale ondernemingen in een kader van
sociale economie en innovatie" (COM(2011)0682),
– gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Europa 2020 – Een strategie voor
slimme, duurzame en inclusieve groei" (COM(2010)2020),
– gezien zijn resolutie van 30 mei 2002 over het Groenboek van de Commissie "De
bevordering van een Europees kader voor de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven"3,
– gezien zijn resolutie van 13 mei 2003 over de mededeling van de Commissie over de sociale
verantwoordelijkheid van bedrijven: een bijdrage van het bedrijfsleven aan duurzame
ontwikkeling4,
– gezien zijn resolutie van 13 maart 2007 inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen:
een nieuw partnerschap5,
– gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité van 24 mei 2012 over de
mededeling van de Commissie met als titel "Een vernieuwde EU-strategie 2011-2014 voor
1
2
3
4
5
PB C 86 van 10.4.2002, blz. 3.
PB C 39 van 18.2.2003, blz. 3.
PB C 187 E van 7.8.2003, blz. 180.
PB C 67 E van 17.3.2004, blz. 73.
PB C 301 E van 13.12.2007, blz. 45.
323
maatschappelijk verantwoord ondernemen1,
– gezien de mededeling van de Commissie met als titel "Een vernieuwde EU-strategie 20112014 voor maatschappelijk verantwoord ondernemen" (COM(2011)0681),
– gezien artikel 48 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en de adviezen van de Commissie
werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie
ontwikkelingssamenwerking, de Commissie internationale handel, de Commissie interne
markt en consumentenbescherming, de Commissie cultuur en onderwijs en de Commissie
rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A7-0017/2013),
Naar een moderne opvatting over maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO): enkele
overwegingen vooraf
1. onderstreept dat bedrijven de taken van de overheid op het vlak van de bevordering en de
uitvoering van en de controle op de sociale en milieuvoorschriften niet kunnen overnemen;
2. benadrukt dat de huidige wereldwijde economische crisis is voortgekomen uit fundamentele
fouten met betrekking tot transparantie, controleerbaarheid, verantwoordelijkheid en
kortetermijndenken, en dat de EU de plicht heeft ervoor te zorgen dat iedereen hier lering
uit trekt; toont zich verheugd over het voornemen van de Commissie om Eurobarometerenquêtes uit te voeren met betrekking tot het vertrouwen in ondernemingen; dringt erop aan
dat de resultaten van deze enquêtes door alle belanghebbenden volledig worden besproken
en opgevolgd; is een warm voorstander van maatschappelijk verantwoord ondernemen
(MVO) en is van mening dat MVO - indien dit door alle en niet alleen door grote
ondernemingen wordt toegepast - een grote bijdrage kan leveren aan het herstel van het
verloren vertrouwen, hetgeen noodzakelijk is voor een duurzaam economische herstel, en
de sociale gevolgen van de economische crisis kan verlichten; wijst erop dat wanneer
ondernemingen verantwoordelijkheid voor de maatschappij, het milieu en werknemers
nemen, dit een win-winsituatie creëert die kan zorgen voor het vertrouwen dat noodzakelijk
is voor economisch succes; is van mening dat het opnemen van maatschappelijk
verantwoord ondernemen in een duurzame bedrijfsstrategie zowel in het belang van de
onderneming als in dat van de gehele maatschappij is; beklemtoont dat veel ondernemingen
- met name kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) - op dit gebied een uitstekend
voorbeeld hebben neergezet;
3. is van mening dat het bedrijfsleven kan bijdragen aan de totstandkoming van een sociale
markteconomie en de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie
door het scheppen van banen en het bevorderen van economisch herstel;
4. is van mening dat het debat over maatschappelijk verantwoord ondernemen moet worden
geplaatst in een bredere context, die weliswaar het in eerste instantie vrijwillige karakter
van MVO garandeert maar tegelijkertijd, waar nodig, ruimte biedt voor een dialoog over
regelgevende maatregelen;
5. gaat akkoord met de nieuwe, door de Commissie voorgestelde definitie van MVO, die het
conflict tussen de vrijwillige en de verplichte benadering wegneemt;
1
PB C 229 van 31.7.2012, blz. 77.
324
6. is van mening dat ondernemingsbestuur (corporate governance) een fundamenteel element
van maatschappelijk verantwoord ondernemen is, met name wat betreft de betrekkingen met
de overheid en met de werknemers en de organisaties die hen vertegenwoordigen, en wat
betreft het beleid ten aanzien van bonussen, vertrekpremies en lonen; is van mening dat
buitensporige bonussen, vertrekpremies en lonen voor managers, met name wanneer een
bedrijf in moeilijkheden verkeert, onverenigbaar zijn met maatschappelijk verantwoord
gedrag;
7. is van mening dat het fiscale beleid van een bedrijf als een onderdeel van MVO moet
worden beschouwd, en dat strategieën die gericht zijn op belastingontduiking of
gebruikmaking van belastingparadijzen derhalve onverenigbaar zijn met maatschappelijk
verantwoord gedrag;
8. is van mening dat bij de beoordeling van de maatschappelijke verantwoordelijkheid van een
bedrijf ook rekening moet worden gehouden met het gedrag van de bedrijven die deel
uitmaken van zijn toeleveringsketen en dat van zijn eventuele onderaannemers;
De banden tussen MVO, de burgers, de mededinging en de innovatie versterken
9. verzoekt de Commissie en de nationale autoriteiten innovatieve ondernemingsmodellen te
bevorderen die de wisselwerking tussen bedrijven en de maatschappelijke context waarin zij
functioneren versterken;
10. verzoekt de Commissie rekening te houden met de besprekingen die momenteel gaande zijn
over de herziening van de jaarrekening- en transparantierichtlijnen, zodat de nieuw
voorgestelde MVO-strategie een aanvulling vormt op de herziene richtlijn;
11. benadrukt dat het van belang is innovatieve oplossingen te ondersteunen die bedrijven in
staat stellen zich te richten op sociale en milieugerelateerde uitdagingen, zoals intelligente
vervoerssystemen en milieuefficiënte, toegankelijke en voor iedereen ontworpen producten;
12. moedigt de initiatieven van de Commissie aan om de zichtbaarheid van MVO en de
verspreiding van beste praktijken te bevorderen, en is een warm voorstander van de
invoering van een Europese MVO-prijs voor bedrijven en partnerschappen; dringt er in dit
verband bij de Commissie op aan te overwegen of er hiertoe, naast andere maatregelen, een
Europees sociaal keurmerk kan worden ingevoerd;
13. is ingenomen met de oprichting van MVO-platforms waaraan verschillende
belanghebbenden deelnemen, en stemt in met de gekozen sectorale aanpak;
14. erkent het belang en het potentieel van het "Enterprise 2020"-initiatief van het MVOEuropa-netwerk, dat een significante bijdrage kan leveren aan het versterken van de
koppeling tussen MVO en concurrentievermogen door de verspreiding van optimale
werkmethoden in de hand te werken; verzoekt de Commissie en de lidstaten meer
synergieën te bewerkstelligen met betrekking tot de doelstelling van beleidsmaatregelen en
initiatieven ten behoeve van sociale innovatie en het scheppen van werkgelegenheid; dringt
er in dit verband bij de Commissie op aan om de inspanningen van het MVO-Europanetwerk te ondersteunen, met als hoofddoel de samenwerking tussen het bedrijfsleven en de
lidstaten te verbeteren, teneinde de ontwikkeling van nationale actieplannen en de
verspreiding van goede praktijken te bevorderen;
325
15. sluit zich aan bij het voorstel van de Commissie om periodiek onderzoek te doen naar het
vertrouwen van de burgers in en hun houding ten aanzien van de door bedrijven uitgevoerde
MVO-strategieën; pleit ervoor de inhoud van deze onderzoeken te koppelen aan de
herziening van het actieplan voor duurzame consumptie en productie, teneinde de factoren
die een meer verantwoorde consumptie in de weg staan te identificeren;
De transparantie en de doelmatigheid van het MVO-beleid verbeteren
16. dringt er bij de Commissie op aan om, in aanvulling op de richtlijn betreffende oneerlijke
handelspraktijken, specifieke maatregelen voor te stellen om misleidende en onjuiste
informatie met betrekking tot verplichtingen op het gebied van maatschappelijk
verantwoord ondernemen en in verband met de sociale en milieueffecten van producten en
diensten tegen te gaan, met speciale aandacht voor de indiening en behandeling van
klachten op basis van een open en duidelijke procedure en de instelling van onderzoeken; is
van mening dat "greenwashing" niet alleen misleidend en verwarrend is voor consumenten,
overheden en investeerders, maar ook het vertrouwen in MVO als doeltreffend instrument
voor het verwezenlijken van duurzame en inclusieve groei ondermijnt;
17. deelt de mening dat in openbare aanbestedingen meer rekening moet worden gehouden met
sociale en milieuoverwegingen; dringt er in dat verband op aan dat het gunningscriterium
van de laagste prijs wordt geschrapt en dat de verantwoordingsplicht in de gehele
onderaannemingsketen wordt vergroot;
18. vraagt de Commissie verdere initiatieven te nemen ter ontsluiting en versterking van het
MVO-potentieel om de klimaatverandering tegen te gaan (door het te koppelen aan
hulpbronnen- en energie-efficiëntie), bijvoorbeeld in de procedures die ondernemingen
hanteren om hun grondstoffen in te kopen;
19. onderstreept dat EU-hulp aan regeringen van derde landen bij de tenuitvoerlegging van
sociale en milieuregelgeving tezamen met doeltreffende inspectieregelingen een
noodzakelijke aanvulling vormt op de inspanningen om het door het Europese bedrijfsleven
betrachte MVO wereldwijd uit te dragen;
20. onderstreept dat maatschappelijk verantwoord investeren (MVI) een van de manieren is om
MVO bij investeringsbeslissingen in de praktijk te brengen; merkt op dat er op dit moment
geen universele definitie van MVI bestaat, maar dat hierbij doorgaans de financiële
doeleinden van investeerders worden gekoppeld aan diens zorgen omtrent sociale,
ecologische en ethische kwesties en omtrent het ondernemingsbestuur;
21. erkent het belang van de verspreiding door het bedrijfsleven van informatie over
duurzaamheid, zoals sociale en milieufactoren, teneinde de risico's met betrekking tot
duurzaamheid te identificeren en het vertrouwen van investeerders en consumenten te
vergroten; wijst op de substantiële vooruitgang die op dit gebied is geboekt en verzoekt de
Commissie de doelstelling van de internationale geïntegreerde verslagleggingsraad (IIRC)
om geïntegreerde verslaglegging binnen het komende decennium tot de wereldwijde norm
te maken, te ondersteunen;
22. benadrukt dat strikte eerbiediging van de mensenrechten, oprechte toewijding en
transparantie noodzakelijk zijn om maatschappelijk verantwoord ondernemerschap in de
hele toeleveringsketen te waarborgen, de duurzame voetafdruk van Europese bedrijven te
meten, en belastingontduiking en illegale geldstromen te bestrijden;
326
23. benadrukt dat verantwoord ondernemen niet mag worden teruggebracht tot een
marketinginstrument, en alleen ten volle tot ontwikkeling kan komen indien het in de
algemene bedrijfsaanpak wordt opgenomen en bij de dagelijkse gang van zaken en in de
financiële strategie in de praktijk wordt gebracht; zou graag een verband zien tussen
verantwoord ondernemen en goed ondernemingsbestuur; is van mening dat de Commissie
bedrijven moet aansporen om besluiten over maatschappelijk verantwoord ondernemen op
het niveau van de raad van bestuur te nemen; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op
aan codes voor bedrijfsbestuur in te voeren die het belang van verantwoordelijkheid voor
iedereen in het bedrijf weerspiegelen en een duidelijk verband leggen tussen de milieu-,
sociale en mensenrechtenprestaties van het bedrijf enerzijds en de financiële resultaten van
het bedrijf anderzijds;
24. onderstreept dat ondernemingen die zich voor MVO inzetten, voor beleggers en
consumenten gemakkelijk herkenbaar zouden moeten zijn, aangezien zij op deze manier in
hun inspanningen worden aangemoedigd;
25. benadrukt dat maatschappelijk verantwoord investeren (MVI), als onderdeel van de
toepassing van MVO bij investeringsbesluiten, ervoor zorgt dat investeerders hun financiële
en economische doeleinden koppelen aan hun sociale, milieu-, ethische, culturele en
onderwijsoverwegingen;
26. volgt aandachtig het huidige debat over het wetgevingsvoorstel betreffende de transparantie
van de sociale en milieu-informatie die door bedrijven wordt verstrekt; pleit ervoor een
wetsvoorstel aan te nemen dat de grootst mogelijke flexibiliteit van handelen biedt, teneinde
rekening te houden met het multidimensionale karakter van MVO en de diversiteit van het
door bedrijven gevoerde MVO-beleid, en dat bovendien voldoende vergelijkbaarheid
waarborgt om in de behoeften van investeerders en andere belanghebbenden te voorzien en
om consumenten eenvoudig toegang te verschaffen tot informatie met betrekking tot het
effect van bedrijven op de maatschappij, met inbegrip van bestuursaspecten en de
levenscycluskostenmethode; is van mening dat deze informatie inzake duurzaamheid in
voorkomend geval ook betrekking moet hebben op onderaannemers en op de
toeleveringsketen en dat zij gebaseerd moet zijn op mondiaal aanvaarde methoden, zoals die
van het "Global Reporting Initiative" of die van de internationale geïntegreerde
verslagleggingsraad; dringt voorts aan op een uitzonderingsregeling of een vereenvoudigd
kader voor kmo's;
27. dringt aan op een intensiever en meer inclusief en transparant toezicht op de beginselen van
MVO in het handelsbeleid van de EU, met duidelijke criteria voor het meten van
verbeteringen, teneinde het vertrouwen in het systeem te vergroten;
28. moedigt zowel de EU als de lidstaten aan concrete informatie te verstrekken over en
onderwijs en opleidingen te verzorgen met betrekking tot MVO, zodat bedrijven de
voordelen die MVO biedt volledig kunnen benutten en MVO binnen hun organisatiecultuur
kunnen toepassen;
29. moedigt mediabedrijven aan om transparante journalistieke normen in hun MVO-beleid op
te nemen, met inbegrip van garanties voor bronbescherming en de rechten van
klokkenluiders;
30. verzoekt de Commissie verder na te denken over bindende en niet-bindende maatregelen
om de erkenning en bevordering van de inspanningen die bedrijven leveren op het gebied
327
van transparantie en de openbaarmaking van niet-financiële informatie in de hand te
werken;
31. verzet zich krachtig tegen de invoering van specifieke parameters, zoals prestatieindicatoren op Europees niveau, die kunnen leiden tot onnodige administratieve lasten en
inefficiënte operationele structuren; dringt er in plaats daarvan bij de Commissie op aan om
bedrijven mondiaal aanvaarde methoden aan te reiken en het gebruik hiervan te bevorderen,
zoals de methoden van het "Global Reporting Initiative" of die van de internationale
geïntegreerde verslagleggingsraad;
32. acht het niettemin van fundamenteel belang dat de Commissie zo spoedig mogelijk de
aangekondigde, op levenscycluskosten gebaseerde gemeenschappelijke methode voor de
meting van milieuprestaties uitwerkt; is van mening dat deze methode nuttig zou zijn voor
zowel de transparantie van de gegevens die de bedrijven verstrekken als de beoordeling van
de milieuprestaties van bedrijven door de overheid;
33. verwelkomt het voornemen van de Commissie om een "praktijkgemeenschap" voor
maatschappelijk verantwoord ondernemen en het sociaal handelen van ondernemingen op te
zetten; is van mening dat deze gemeenschap complementair moet zijn aan een gedragscode
voor coregulering en zelfregulering, teneinde alle belanghebbenden in staat te stellen deel te
nemen aan een collectief leerproces om de efficiëntie en controleerbaarheid van
maatregelen waarbij meerdere belanghebbenden zijn betrokken, te verbeteren;
34. dringt aan op volledige en actieve raadpleging en betrokkenheid van vertegenwoordigende
organisaties, met inbegrip van vakbonden, bij de ontwikkeling en de toepassing van en het
toezicht op de MVO-processen en -structuren van bedrijven, waarbij in een oprecht
partnerschap wordt samengewerkt met de werkgevers;
35. verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de verplichte systematische verslaglegging
inzake essentiële duurzaamheidsaspecten niet tot overbelasting van bedrijven leidt,
aangezien het de bedoeling is dat nieuwe MVO-strategiëen door het bedrijfsleven worden
omarmd; verzoekt de Commissie een overgangsperiode toe te staan voordat regelmatige
niet-financiële verslaglegging wordt ingevoerd voor bedrijven, aangezien deze zo de kans
krijgen om MVO in eerste instantie intern goed te implementeren, door een accuraat en
gedetailleerd MVO-beleid in te voeren als onderdeel van hun interne beheerstructuur;
36. steunt het voorstel van de Commissie om alle investeringsfondsen en financiële instellingen
te verplichten al hun klanten (burgers, bedrijven, overheden etc.) te informeren over
eventuele ethische of maatschappelijk verantwoorde investeringscriteria die zij toepassen,
of over eventuele normen en codes die zij hanteren;
37. steunt de richtlijn van de Commissie betreffende minimumnormen voor de rechten van
slachtoffers; dringt erop aan dat in het MVO-beleid van bedrijven in de desbetreffende
sectoren (zoals reizen, verzekeringen, huisvesting en telecommunicatie) positieve en
praktische strategieën en structuren worden opgenomen om slachtoffers van misdrijven en
hun gezinnen bij te staan tijdens een crisis, en dat er specifieke maatregelen worden
ingevoerd voor elke werknemer die op het werk of daarbuiten het slachtoffer van een
misdrijf wordt;
38. erkent het grote belang en potentieel van de zelf- en coreguleringsinstrumenten, zoals
sectorale gedragscodes; is dan ook ingenomen met het voornemen van de Commissie om de
328
bestaande instrumenten te verbeteren door een specifieke praktijkrichtlijn te ontwikkelen;
verzet zich evenwel tegen een "one size fits all"-aanpak, die geen rekening houdt met het
specifieke karakter van de afzonderlijke sectoren en de specifieke behoeften van de
bedrijven;
MVO en kmo's: van theorie naar praktijk
39. wijst op de specifieke kenmerken van kmo's, die vooral op plaatselijk en regionaal niveau
en binnen bepaalde sectoren actief zijn; acht het daarom van fundamenteel belang dat het
MVO-beleid van de Unie, inclusief de nationale MVO-actieplannen, rekening houdt met de
specifieke vereisten van kmo's, strookt met het "think small first"-beginsel en de informele
en intuïtieve benadering van kmo's ten aanzien van MVO erkent;
40. wijst erop dat het van belang is kleine en middelgrote bedrijven bij MVO te betrekken en
hun verworvenheden op dit gebied te erkennen;
41. erkent dat veel kmo's in Europa al MVO toepassen, onder meer door middel van plaatselijke
werkgelegenheid, inzet van de gemeenschap, toepassing van goede bestuurspraktijken ten
aanzien van hun toeleveringsketen, enz.; wijst er evenwel op dat de meeste van deze kmo's
niet weten dat zij daadwerkelijk duurzaamheid, MVO en goede bedrijfsvoeringspraktijken
toepassen; verzoekt de Commissie daarom eerst te kijken naar de huidige praktijken van
kmo's alvorens speciaal voor hen MVO-strategieën te overwegen;
42. verzet zich tegen alle maatregelen die tot meer administratieve of financiële lasten voor
kmo's kunnen leiden; steunt daarentegen alle maatregelen die kmo's in staat stellen
gezamenlijk te opereren;
43. verzoekt de lidstaten en de regionale overheden slim gebruik te maken van het
Cohesiefonds, teneinde de bevordering van MVO door intermediaire organisaties van kmo's
te ondersteunen, waarbij deze organisaties zich bijvoorbeeld baseren op het belangrijkste
Duitse programma, dat door het Europees Sociaal Fonds wordt medegefinancierd;
44. verzoekt de Commissie om, in samenwerking met de lidstaten, de intermediaire organisaties
van kmo's en andere belanghebbenden, strategieën en maatregelen te ontwerpen om de
uitwisseling van goede MVO-praktijken tussen kmo's te bevorderen, bijvoorbeeld door
middel van een databank waarin informatie over door kmo's toegepast MVO-beleid wordt
verzameld, met gedetailleerde gegevens over projecten die in de diverse lidstaten worden
uitgevoerd;
45. dringt aan op het opstellen van gidsen en handleidingen over MVO, bestemd voor kmo's;
onderstreept in dit verband de dringende noodzaak van meer academisch onderzoek naar
methoden om de acceptatie van MVO onder kmo's te vergroten, en naar de economische,
sociale en milieueffecten van MVO-beleid op lokaal en regionaal niveau;
46. is van mening dat in de MVO-agenda, wil er een werkelijk effect van uitgaan voor de
armoedebestrijding, ook aandacht moet worden besteed aan kmo's, aangezien de
gezamenlijke sociale en milieueffecten daarvan aanzienlijk zijn;
47. dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan ontwikkelings- en
ondersteuningsstrategieën te ontwerpen voor de verspreiding van MVO onder kmo's; pleit
in het bijzonder voor specifieke maatregelen voor kleine en micro-ondernemingen;
329
Nalevingskwesties en betrekkingen met derde landen
48. benadrukt dat na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon het Europees Parlement
volledig dient te worden geïnformeerd over de wijze waarop de resultaten van
duurzaamheidseffectbeoordelingen van overeenkomsten worden geïntegreerd in de
onderhandelingen die voorafgaan aan de sluiting van deze overeenkomsten, alsook over de
hoofdstukken van die overeenkomsten die zijn gewijzigd om de in de
duurzaamheidseffectbeoordelingen in kaart gebrachte negatieve gevolgen te vermijden;
49. onderstreept dat toekomstige bilaterale investeringsovereenkomsten die door de EU worden
ondertekend een eerlijk evenwicht moeten waarborgen tussen de noodzaak investeerders te
beschermen enerzijds en de mogelijkheden voor staatsinterventie anderzijds, met name met
betrekking tot sociale, gezondheids- en milieunormen;
50. pleit ervoor het idee van sponsorschap onder ondernemers te promoten;
51. herinnert eraan dat voor het beslechten van handelsgeschillen en/of het eisen van
compensatie voor negatieve gevolgen van onverantwoorde of illegale
ondernemersactiviteiten nu reeds zowel gerechtelijke als niet-gerechtelijke mechanismen
voor geschillenbeslechting bestaan; dringt er in dit verband bij de Commissie op aan de
bekendheid van beide mechanismen zowel onder ondernemers als onder het brede publiek
te vergroten; brengt in herinnering dat de Internationale Kamer van Koophandel
geschillenbeslechtingsdiensten aanbiedt aan individuen, ondernemingen, landen, landelijke
entiteiten en internationale organisaties die alternatieven zoeken voor een gang naar de
rechtbank, en dat die kunnen bijdragen aan een daadwerkelijke toegang van slachtoffers tot
de rechter in het geval van inbreuken op de beginselen van verantwoord ondernemen met
negatieve economische, sociale en milieugevolgen in de EU en/of in derde landen;
52. onderstreept dat het vergroten van het bewustzijn, op het niveau van ondernemingen, van de
beginselen van MVO en van de gevolgen van niet-naleving ervan, als taak voor de
Commissie geflankeerd moet worden door vergroting van het bewustzijn en de opbouw van
capaciteit op het niveau van de regeringen van de gastlanden, teneinde een daadwerkelijke
toepassing van MVO-rechten en toegang tot de rechtsgang te waarborgen;
53. is van oordeel dat de Commissie en de lidstaten Europese ondernemingen moeten aansporen
initiatieven op het gebied van MVO te ontplooien en goede praktijken uit te wisselen met
hun partners in andere landen;
Conclusies
54. wijst erop dat regelgeving in een solide rechtskader en in overeenstemming met
internationale normen tot stand moet worden gebracht, teneinde afwijkende nationale
interpretaties en risico's van concurrentievoordelen en –nadelen op regionaal, nationaal en
macroregionaal niveau te voorkomen;
55. moedigt de Commissie aan haar inspanningen voort te zetten om MVO in de betrekkingen
met andere landen en regio's van de wereld te bevorderen; dringt in dit verband aan op
grotere inspanningen om het wederkerigheidsbeginsel als centrale norm in de
handelsbetrekkingen te verankeren;
56. herhaalt dat de ontwikkeling van MVO in eerste instantie moet worden aangedreven via een
330
aanpak waarbij meerdere belanghebbenden zijn betrokken, in het kader waarvan bedrijven
zelf een voortrekkersrol spelen en de mogelijkheid moeten krijgen om hun aanpak af te
stemmen op hun eigen specifieke situatie; benadrukt de noodzaak van specifieke
maatregelen en benaderingswijzen voor de ontwikkeling van MVO bij kmo's;
57. merkt op dat de huidige MVO-strategie van de Commissie het tijdvak 2011-2014 beslaat;
verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat er tijdig een ambitieuze strategie voor het
tijdvak na 2014 wordt vastgesteld;
o
o
o
58. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie en
de regeringen en parlementen van de lidstaten.
331
P7_TA-PROV(2013)0050
Maatschappelijk verantwoord ondernemen: het bevorderen van de belangen
in de samenleving en de weg naar duurzaam en inclusief herstel
Resolutie van het Europees Parlement van 6 februari 2013 over maatschappelijk
verantwoord ondernemen: het bevorderen van de belangen in de samenleving en de weg
naar duurzaam en inclusief herstel (2012/2097(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien de artikelen 5, 12, 14, 15, 16, 21, 23, 26, 27, 28, 29, 31, 32, 33, 34 en 36 van het
Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,
– gezien het Europees Sociaal Handvest, in het bijzonder de artikelen 5, 6 en 19,
– gezien de in 1998 aangenomen Verklaring over de fundamentele principes en rechten met
betrekking tot werk van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) en de verdragen van de
IAO tot vaststelling van universele fundamentele arbeidsnormen betreffende: de afschaffing
van gedwongen arbeid (nr. 29 (1930) en nr. 105 (1957)); vrijheid van vereniging en het
recht op collectieve onderhandelingen (nr. 87 (1948) en 98 (1949)); de afschaffing van
kinderarbeid (nr. 138 (1973) en nr. 182 (1999)); en non-discriminatie op het werk (nr.
100 (1951) en nr. 111 (1958)),
– gezien eveneens de verdragen van de IAO betreffende arbeidsvoorwaarden
(overheidscontracten) (nr. 94) en collectieve onderhandelingen (nr. 154),
– gezien de agenda van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) voor waardig werk en het
mondiale banenpact van de IAO dat op 19 juni 2009 tijdens de Conferentie van de IAO is
aangenomen,
– gezien de verklaring over sociale rechtvaardigheid voor een eerlijke globalisering die op 10
juni 2008 met algemene instemming van de 183 lidstaten van de IAO is goedgekeurd,
– gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens (1948) en andere VNinstrumenten over de mensenrechten, met name de internationale verdragen over de
burgerlijke en politieke rechten (1966) en over de economische, sociale en culturele rechten
(1966), het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van
rassendiscriminatie (1965), alsmede het Verdrag betreffende afschaffing van alle vormen
van discriminatie van de vrouw (1979), het Verdrag inzake de rechten van het kind (1989),
het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van de rechten van migrerende
werknemers en hun gezinsleden (1990) en het Verdrag inzake de rechten van personen met
een handicap (2006),
– gezien de in maart 2010 ingevoerde beginselen van de VN ter versterking van de positie van
vrouwen die richtsnoeren bieden met betrekking tot de wijze waarop vrouwen hun positie
op het werk, in de markt en in de gemeenschap kunnen versterken en die het resultaat zijn
van een samenwerking tussen UN Women en het United Nations Global Compact,
– gezien het "Consistency Project", een samenwerkingsproject tussen de Climate Disclosure
332
Standards Board (CDSB), het Global Reporting Initiative (GRI), de Organisatie voor
Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en de Conferentie van de Verenigde
Naties inzake handel en ontwikkeling (UNCTAD) dat is opgezet ter ondersteuning van
meer samenhang in de benadering van de vraag naar en het aanbod van aan
klimaatverandering gerelateerde bedrijfsinformatie,
– gezien de VN-richtsnoeren voor het bedrijfsleven en de mensenrechten en de conclusies van
de Raad Buitenlandse Zaken van 8 december 20091,
– gezien de in mei 2011 bijgewerkte OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen,
– gezien het Verdrag inzake bestrijding van omkoping van de OESO uit 1997,
– gezien het initiatief voor wereldwijde rapportage ("Global Reporting Initiative"),
– gezien de oprichting van de internationale geïntegreerde verslagleggingsraad (IIRC),
– gezien de Deense wet inzake financiële verslaglegging (2008),
– gezien het "Global Compact"-initiatief van de VN,
– gezien de in oktober 2010 voor de Commissie uitgevoerde studie inzake discrepanties
tussen internationale instrumenten en normen met betrekking tot maatschappelijk
verantwoord ondernemen en de bestaande Europese regelgeving (beter bekend als de
"Edinburgh-studie")2, waarvan de resultaten in 2011 werden bekendgemaakt in het
jaarlijkse verslag over de mensenrechten van het Europees Parlement3, en dat ten volle door
de Europese Raad werd onderschreven,
– gezien paragrafen 46 en 47 van het slotdocument van de in 2012 georganiseerde Rio+20
Wereldtop over Duurzame Ontwikkeling,
– gezien de VN-beginselen inzake verantwoord beleggen (UNPRI),
– gezien de op 1 november 2010 gepubliceerde internationale norm ISO 26 000, met daarin
richtsnoeren voor sociale verantwoordelijkheid,
– gezien "Green Winners", een in 2009 uitgevoerde studie van 99 bedrijven4,
– gezien de oprichting van het Europees Multistakeholderforum over maatschappelijk
verantwoord ondernemen, dat op 16 oktober 2002 is gelanceerd,
– gezien Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004
betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten
1
2
3
4
http://www.business-humanrights.org/SpecialRepPortal/Home/Protect Respect-RemedyFramework en http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/docs/
pressdata/EN/foraff/111819.pdf
http://ec.europa.eu/enterprise/policies/sustainable-business/files/business-humanrights/101025_ec_study_final_report_en.pdf
Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0126.
http://www.atkearney.com/documents/10192/6972076a-9cdc-4b20-bc3a-d2a4c43c9c21
333
voor werken, leveringen en diensten1,
– gezien het voorstel van de Commissie voor een richtlijn van het Europees Parlement en de
Raad betreffende het gunnen van overheidsopdrachten (COM(2011)0896),
– gezien Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de
rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in
burgerlijke en handelszaken2, die het Verdrag van Brussel van 1968 vervangt, behalve wat
de betrekkingen tussen Denemarken en de andere lidstaten betreft,
– gezien de resolutie van de Raad van 3 december 2001 betreffende de follow-up van het
Groenboek over de maatschappelijke verantwoordelijkheid van ondernemingen3,
– gezien de resolutie van de Raad van 6 februari 2003 inzake maatschappelijk verantwoord
ondernemen4,
– gezien de mededeling van de Commissie met als titel "Bevordering van waardig werk voor
iedereen - Bijdrage van de Europese Unie aan de uitvoering van de agenda voor waardig
werk over de hele wereld" (COM(2006)0249) (mededeling van de Commissie betreffende
waardig werk),
– gezien de mededeling van de Commissie met als titel "Modernisering van het
vennootschapsrecht en verbetering van de corporate governance in de Europese Unie - Een
actieplan" (COM(2003)0284) (Actieplan corporate governance),
– gezien de mededeling van de Commissie met als titel "Handel, groei en
wereldvraagstukken: Handelsbeleid als kernelement van de Europa 2020-strategie"
(COM(2010)0612),
– gezien de mededeling van de Commissie met als titel "'Pakket verantwoordelijke
ondernemingen'" (COM(2011)0685),
– gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Naar een banenrijk herstel"
(COM(2012)0173),
– gezien de mededeling van de Commissie getiteld "Initiatief voor sociaal ondernemerschap –
Bouwen aan een gezonde leefomgeving voor sociale ondernemingen in een kader van
sociale economie en innovatie" (COM(2011)0682),
– gezien de mededeling van de Commissie aan de Europese Raad met als titel "Europa 2020,
een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" (COM(2010)2020),
– gezien de mededeling van de Commissie "Strategie voor de gelijkheid van vrouwen en
mannen 2010-2015" (COM(2010)0491),
– gezien zijn resolutie van 30 mei 2002 over het Groenboek van de Commissie over de
1
2
3
4
PB L 134 van 30.4.2004, blz. 114.
PB L 12 van 16.1.2001, blz. 1.
PB C 86 van 10.4.2002, blz. 3.
PB C 39 van 18.2.2003, blz. 3.
334
bevordering van de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven1,
– gezien zijn resolutie van 13 mei 2003 over de mededeling van de Commissie over de sociale
verantwoordelijkheid van bedrijven: een bijdrage van het bedrijfsleven aan duurzame
ontwikkeling2,
– gezien zijn resolutie van 13 maart 2007 over maatschappelijk verantwoord ondernemen: een
nieuw partnerschap3,
– gezien zijn resolutie van 25 november 2010 over maatschappelijk verantwoord ondernemen
in het kader van internationale handelsovereenkomsten4,
– gezien zijn resolutie van 16 juni 2010 over EU 2020, waarin wordt gewezen op het
onlosmakelijke verband tussen de verantwoordelijkheid van bedrijven en corporate
governance5,
– gezien zijn resolutie van 20 november 2012 over het initiatief voor sociaal
ondernemerschap - Bouwen aan een gezonde leefomgeving voor sociale ondernemingen in
een kader van sociale economie en innovatie6,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 24 mei 2012 over de
mededeling van de Commissie met als titel "een vernieuwde EU-strategie 2011-2014 voor
maatschappelijk verantwoord ondernemen"7,
– gezien de mededeling van de Commissie met als titel "Een vernieuwde EU-strategie 20112014 voor maatschappelijk verantwoord ondernemen" (COM(2011)0681),
– gezien artikel 48 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de adviezen van
de Commissie juridische zaken, de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie
ontwikkelingssamenwerking, de Commissie internationale handel en de Commissie cultuur
en onderwijs (A7-0023/2013),
A. overwegende dat de term maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) niet mag
worden aangewend om internationaal aanvaarde minimumnormen opnieuw te definiëren,
doch wel om te trachten de uitvoering ervan te meten en beter inzicht te krijgen in de
manier waarop deze normen gemakkelijk en rechtstreeks kunnen worden toegepast op
bedrijven van alle grootten;
B. overwegende dat het standaard in de EU-instellingen gebruikte concept "maatschappelijk
verantwoord ondernemen" (MVO) nagenoeg niet is te onderscheiden van verwante
concepten van verantwoord of ethisch ondernemen, "milieu, maatschappij en governance",
duurzame ontwikkeling en verantwoordingsplicht van bedrijven;
1
2
3
4
5
6
7
PB C 187 E van 7.8.2003, blz. 180.
PB C 67 E van 17.3.2004, blz. 73.
PB C 301 E van 13.12.2007, blz. 45.
PB C 99 E van 3.4.2012, blz. 101.
PB C 236 E van 12.8.2011, blz. 57.
Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0429.
PB C 229 van 31.7.2012, blz. 77.
335
C. overwegende dat de multistakeholderbenadering de hoeksteen van alle door de EU
gesteunde initiatieven met betrekking tot MVO moet blijven, alsook de grondslag voor
geloofwaardig MVO door het bedrijfsleven zelf, te beginnen op lokaal niveau;
D. overwegende dat het Global Reporting Initiative heeft gezorgd voor de internationaal
verreweg breedst aanvaarde methode voor transparante bedrijfsvoering en overwegende dat
de oprichting van de internationale geïntegreerde verslagleggingsraad (IIRC), waaraan de
belangrijkste wereldwijde instellingen voor boekhoudnormalisatie deelnemen, erop duidt
dat in financiële rekeningen geïntegreerde rapportage over duurzaam ondernemen over
minder dan tien jaar de wereldwijde norm wordt;
E. overwegende dat bedrijven dankzij baanbrekend werk van het Prince's Accounting for
Sustainability Project, TEEB (The Economics of Ecosystems and Biodiversity) for
Business en het milieuprogramma van de Verenigde Naties nu volledig en nauwkeurig
inzicht hebben in de monetaire waarde van hun externe milieu- en sociale effecten, en dat
het nu dus mogelijk is deze in het financieel beheer van bedrijven op te nemen;
F. overwegende dat er in de beleggingsgemeenschap een ommekeer heeft plaatsgevonden
waarbij 1 123 beleggers (met in het totaal 32 biljoen dollar aan beheerd vermogen) de VNbeginselen inzake verantwoord beleggen (UNPRI) hebben onderschreven; overwegende
dat volgens schattingen van het Europees Forum voor duurzaam investeren de wereldwijde
MVO-markt sinds september 2010 goed was voor circa 7 biljoen euro, en overwegende dat
82 beleggers onder aanvoering van Aviva Global Investors die in het totaal
50 biljoen dollar aan beheerd vermogen vertegenwoordigen het voortouw hebben genomen
bij de oproep op de VN-Wereldtop over duurzame ontwikkeling om de verslaglegging over
duurzaam ondernemen verplicht te maken;
G. overwegende dat de oprichting van het Europees Multistakeholderplatform over MVO, de
uitvoering van een reeks proef- en onderzoeksprojecten alsook de werkzaamheden van de
voormalige Alliance for Business goede prestaties hebben opgeleverd ten aanzien van
Europese actie op het gebied van MVO, in combinatie met een permanente waardevolle
bijdrage door een "kring" van Europese MVO-organisaties, waaronder CSR Europe, de
European Academy of Business in Society (EABIS), het European Social Investment
Forum (Eurosif) en de European Coalition for Corporate Justice (ECCJ);
H. overwegende dat bepaalde gemeenschappelijke normen voor MVO van essentieel belang
zijn, dat verschillende belangen ook gedifferentieerde benaderingen van het bedrijfsleven
vragen, en dat MVO, in een vrije samenleving, er nooit toe mag leiden dat liefdadig
handelen een verplichting wordt, aangezien dit de bereidheid van mensen om te geven zou
kunnen verminderen;
I.
overwegende dat gedragscodes van bedrijven een belangrijke rol hebben gespeeld bij de
opkomst van en de bewustwording met betrekking tot MVO, doch geen afdoende antwoord
bieden gezien het veelvuldige gebrek aan specificiteit, de inconsistentie ten aanzien van
bestaande internationale normen, de voorbeelden van het uit de weg gaan van belangrijke
kwesties en het gebrek aan vergelijkbaarheid en transparantie wat toepassing betreft;
J.
overwegende dat de VN-richtsnoeren betreffende het bedrijfsleven en mensenrechten
binnen de Verenigde Naties unaniem werden goedgekeurd met de volledige steun van de
EU-lidstaten, de internationale werkgeversorganisatie en de Internationale Kamers van
Koophandel, met inbegrip van steun voor een "slimme combinatie" van regelgeving en
336
vrijwillige maatregelen;
K. overwegende dat de voormalige speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van
de VN John Ruggie de EU-lidstaten, in het kader van de door het toen Zweedse
voorzitterschap bijeengeroepen conferentie over MVO, heeft opgeroepen tot
verduidelijking en ondersteuning van de kwestie van extraterritoriale rechtsmacht voor
schendingen door bedrijven in kwetsbare derde landen; overwegende dat deze oproep
vervolgens in conclusies van de Europese Raad werd ondersteund, maar dat tot op heden
geen desbetreffende maatregelen zijn genomen;
L. overwegende dat de studie van de Commissie naar lacunes inzake bestuur tussen
internationale MVO-instrumenten en -normen en bestaande Europese wetgeving, bekend
als de "Edinburgh Study", die in oktober 2010 werd gepubliceerd en waarvan de resultaten
in het jaarverslag over de mensenrechten van 2011 werden vastgelegd, ten volle door de
Europese Raad en het Europees Parlement werd onderschreven;
M. overwegende dat de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen de meest
geloofwaardige internationale MVO-norm vormen en dat de in mei 2011 overeengekomen
actualisering ervan een belangrijke kans biedt om de toepassing van MVO te bevorderen;
N. overwegende dat tal van internationale initiatieven op touw zijn gezet om te zorgen voor
rapportage over duurzaamheid door bedrijven, met inbegrip van de rapportagevereiste voor
Chinese staatsbedrijven, de vereiste voor bedrijven te rapporteren over de
tenuitvoerlegging van door de regering van India ontwikkelde MVO-richtsnoeren en de
vereiste voor bedrijven hun duurzaamheidsprestaties openbaar te maken als voorwaarde
voor notering aan de effectenbeurs in Brazilië, Zuid-Afrika en Maleisië hetgeen ook wordt
geëist door de Securities and Exchange Commission van de Verenigde Staten;
O. overwegende dat de Deense wet inzake financiële overzichten (2008) betreffende
rapportage over duurzaamheid, waarin specifieke aanvullende rapportagevereisten zijn
opgenomen over klimaatverandering en gevolgen voor de mensenrechten, uitermate
populair is gebleken bij Deense bedrijven, aangezien 97 procent ervan voor rapportage
kiest ondanks de "naleven of motiveren"-bepaling ("comply or explain") die in de eerste
drie jaar van de toepassing ervan gold;
P. overwegende dat Frankrijk en Denemarken twee van de vier VN-lidstaten zijn die ermee
hebben ingestemd het voortouw te nemen bij de tenuitvoerlegging van de VN Rio +20toezeggingen inzake rapportage over duurzaamheid;
Q. overwegende dat de door Nederland geleide actualisering van de OESO-richtsnoeren voor
multinationale ondernemingen een gelegenheid heeft geboden om de zichtbaarheid en de
status van deze richtlijnen via het systeem van "nationale contactpunten" te verbeteren, de
"investeringsnexus" waardoor de volledige toepassing ervan op de toeleveringsketen werd
belemmerd, heeft beëindigd en tot slot de VN-richtsnoeren betreffende het bedrijfsleven en
mensenrechten ten volle in de OESO-richtsnoeren heeft geïntegreerd;
R. overwegende dat er volgens zijn resolutie over Europa 2020 sprake is van een
onlosmakelijk verband tussen verantwoord ondernemen en corporate governance;
S. overwegende dat de in 2009 uitgevoerde studie van 99 bedrijven "Green Winners" heeft
aangetoond dat bedrijven met MVO-strategieën in 16 afzonderlijke industriële sectoren ten
337
minste 15 procent beter presteerden dan hun sectorgemiddelde, hetgeen neerkwam op extra
marktkapitalisatie van 498 miljoen euro (650 miljoen dollar) per bedrijf;
T. overwegende dat de Global CEO Survey van 2012 uitwijst dat bedrijven erkennen dat om
te kunnen groeien een nauwe samenwerking met de lokale bevolking is vereist;
overwegende dat bijvoorbeeld meer dan 60% van de onderzochte bedrijven van plan was
om hun investeringen in de komende drie jaar te vergroten teneinde de gezondheid van het
personeel te waarborgen;
1.
erkent dat de mededeling van de Commissie deel uitmaakt van een reeks
beleidsverklaringen die ertoe dienen maatschappelijk verantwoord ondernemen verder te
bevorderen, te integreren in het beleid van de EU en tot een grondbeginsel van Europese
maatregelen te maken; verzoekt de Commissie en de lidstaten de MVO-strategie voor de
periode 2014-2020 als basis te gebruiken om concrete maatregelen te treffen die erop zijn
gericht ondernemingen aan te moedigen zich meer op MVO toe te leggen;
2.
benadrukt dat een actief bewustzijn van de beginselen van maatschappelijke
verantwoordelijkheid ervoor zorgt dat ondernemingen meer vertrouwen en
maatschappelijke aanvaarding genieten;
3.
onderschrijft evenwel de in de mededeling opgenomen analyse dat MVO-praktijken nog
steeds grotendeels beperkt blijven tot een minderheid van grote bedrijven, ondanks de in de
mededelingen van de Commissie van 2001 en 2006 opgenomen oproep aan meer bedrijven
om MVO te omarmen; is niettemin van mening dat bedrijven altijd betrokken zijn geweest
bij de samenleving waarin zij opereren en dat MVO in bedrijven van alle grootten kan
worden toegepast; wijst tevens op de noodzaak om kmo´s in het debat over
maatschappelijk verantwoord ondernemen te betrekken, aangezien veel kmo´s MVO
omarmen op grond van een meer informele en intuïtieve benadering, die slechts zeer
geringe administratieve lasten en geen extra kosten met zich meebrengt;
4.
wijst op de strategische rol die kmo's kunnen spelen bij de bevordering van MVO, dankzij
hun nauwe betrokkenheid bij de sector waarin zij opereren; vraagt de Commissie om, in
overleg met de nationale autoriteiten en de multistakeholderplatformen, sectorspecifieke
samenwerkingsverbanden tussen kmo's te ontwikkelen, die hen in staat stellen sociale en
milieuproblemen gezamenlijk aan te pakken;
5. betreurt dat maatschappelijk verantwoord ondernemen nog steeds voornamelijk is gericht
op milieunormen en in mindere mate op sociale normen, terwijl die laatste van essentieel
belang zijn om een sociaal klimaat te creëren waarin economische groei en sociale
convergentie tot stand kunnen komen;
6. is van mening dat de wereldwijde financiële crisis het reële risico met zich meebrengt dat
beleidsvormers, ook in de EU, de nadelige gevolgen zullen ondervinden van hun eigen
fatale kortetermijndenken, waarbij ze zich uitsluitend richten op maatregelen inzake
nauwkeurig omschreven transparantie en verantwoordingsplicht op financiële markten en
negeren dat zowel de financiële als de industriële sectoren zich dringend op geïntegreerde
wijze bezig moeten gaan houden met urgente en prioritaire uitdagingen met betrekking tot
de aantasting van het milieu en sociale desintegratie;
7. waarschuwt dat bedrijven in de toekomst alleen duurzaam kunnen zijn indien zij deel
uitmaken van een duurzame economie en dat er geen alternatief kan zijn voor de overgang
338
naar een koolstofarme toekomst waarin onder meer het behoud van het sociaal en natuurlijk
kapitaal van de wereld centraal staat, een proces waarin MVO een doorslaggevende rol
moet spelen;
8. is van mening dat de volgende factoren een belangrijke rol zullen spelen bij het op grotere
schaal toepassen van maatschappelijk verantwoord ondernemen: meer nadruk op
wereldwijde MVO-instrumenten, een nieuwe impuls van toonaangevende bedrijven voor
andere bedrijven, de bekendmaking van sociale en milieu-informatie door bedrijven, het
gebruik van passende richtsnoeren, overheidssteun voor het creëren van passende
voorwaarden voor samenwerking op het gebied van MVO en de ontwikkeling van geschikte
hulpmiddelen en instrumenten, zoals een stimuleringsregeling, een robuuste
effectbeoordeling van de bestaande MVO-initiatieven, steun voor nieuwe initiatieven op
sociaal gebied, aanpassing van MVO aan de behoeften van kmo´s, en een grotere
bewustwording binnen het bedrijfsleven en in de bredere samenleving ten aanzien van de
omvang van de mondiale en Europese uitdagingen op sociaal en milieugebied;
9. steunt het voornemen van de Commissie om MVO in Europa te verdiepen door richtsnoeren
op te stellen en initiatieven met verschillende belanghebbenden voor afzonderlijke
industriële sectoren te steunen, en roept vooraanstaande bedrijven en verenigingen op dit
initiatief te omarmen;
10. herhaalt dat MVO geen proces meer moet zijn maar tot resultaten moet leiden;
11. is verheugd over het feit dat de in de mededeling van de Commissie opgenomen definitie
van MVO, die een weerspiegeling is van de nieuwe aanpak die voor het eerst door de
Commissie werd omarmd in het kader van het Multistakeholderforum in 2009, een
onmisbare kans biedt voor inclusie en consensusvorming, en een correcte weergave is van
de nieuwe consensus die is bereikt tussen bedrijven en andere belanghebbenden over deze
kwestie, dankzij de unanieme goedkeuring van de VN-richtsnoeren en andere instrumenten
zoals de norm ISO 26 000, met daarin richtsnoeren voor sociale verantwoordelijkheid;
verwelkomt de integratie van sociale, milieu-, ethische en mensenrechtenvraagstukken in
bedrijfsactiviteiten; benadrukt nogmaals dat de Commissie een onderscheid moet maken
tussen 1) het liefdadig handelen door bedrijven, 2) het maatschappelijk verantwoord
handelen van ondernemingen op grond van wetten, regels en internationale normen, en 3)
het asociaal handelen van ondernemingen waarbij wetten, regels en internationale normen
worden geschonden en uitbuiting plaatsvindt, bv. kinderarbeid of dwangarbeid, hetgeen ten
strengste moet worden veroordeeld;
12. herhaalt dat de maatschappelijke verantwoordelijkheid van ondernemingen zich ook moet
uitstrekken tot hun handelen ten aanzien van en in derde landen;
13. verneemt met belangstelling dat de Commissie is begonnen met het opnemen van
verwijzingen naar MVO in door de EU gesloten handelsovereenkomsten; is, in het licht van
de belangrijke rol die ondernemingen, hun dochterondernemingen en hun
toeleveringsketens in de internationale handel spelen, van oordeel dat de maatschappelijke
en milieuverantwoordelijkheid van bedrijven een integraal onderdeel moet uitmaken van de
hoofdstukken over duurzame ontwikkeling in door de EU gesloten handelsovereenkomsten;
vraagt de Commissie concrete voorstellen te ontwikkelen voor de tenuitvoerlegging van
deze MVO-beginselen in het handelsbeleid;
14. is van mening dat "maatschappelijke verantwoordelijkheid" ook de eerbiediging van
339
grondbeginselen en -rechten zoals degene die door de IAO zijn gespecificeerd, moet
behelzen, waaronder met name de vrijheid van vereniging, het recht op collectieve
onderhandelingen, het verbod op gedwongen arbeid, de afschaffing van kinderarbeid en de
uitbanning van discriminatie op het werk;
15. prijst de commissarissen voor werkgelegenheid, ondernemerschap en de interne markt en
hun medewerkers voor hun bijdrage aan de toekomstgerichte en constructieve aanpak zoals
vervat in de mededeling van de Commissie; erkent de bijdrage van andere delen van de
Commissie via de interdepartementale werkgroep over MVO; verzoekt de voorzitter van de
Commissie desalniettemin op het gebied van MVO persoonlijk leiderschap te tonen en de
volledige inzet van de Commissie ten aanzien van MVO te waarborgen, met name door de
directoraten-generaal Milieu en Buitenlandse Betrekkingen;
16. is van mening dat MVO ook sociale maatregelen moet omvatten die met name gericht zijn
op beroepsopleidingen, de combinatie van werk en gezin, en aangepaste
arbeidsomstandigheden; herhaalt te geloven in economische argumenten voor MVO, maar
wijst er opnieuw op dat wanneer deze argumenten niet op korte termijn van toepassing zijn
op een situatie of bedrijf, ze niet als excuus kunnen worden aangewend voor asociaal en
onverantwoord handelen; is van mening dat er voldoende bestaand onderzoeksmateriaal is
om de economische argumenten te staven en dat verspreiding van dat onderzoeksmateriaal
prioriteit moet krijgen; dringt erop aan dat nieuw onderzoek naar MVO wordt gewijd aan
het beoordelen van de cumulatieve effecten van dankzij MVO gewijzigd gedrag van
bedrijven bij de aanpak van algemene Europese en wereldwijde uitdagingen zoals
koolstofemissies, waterverzuring, extreme armoede, kinderarbeid of ongelijkheid, en
benadrukt dat de getrokken lessen moeten worden meegenomen in de toekomstige bijdragen
van Europa aan de ontwikkeling van wereldwijde MVO-initiatieven;
17. erkent dat MVO-initiatieven ernstige gebreken vertonen wanneer bedrijven die zich erop
laten voorstaan MVO in praktijk te brengen erin slagen cruciale belangengroepen of
gevoelige kwesties die van belang zijn voor hun activiteiten en hun mondiale
toeleveringsketen, te omzeilen; roept de Commissie op om, in samenwerking met de
financiële autoriteiten en de sociale partners, voort te bouwen op het eerdere werk van
MVO-"laboratoria" om zo beter te vast te stellen hoe bedrijven en hun belanghebbenden op
een objectieve manier sociale en milieukwesties kunnen onderscheiden die van wezenlijk
belang zijn voor het bedrijf in kwestie, en ervoor te zorgen dat een eerlijke en evenwichtige
selectie van belanghebbenden wordt betrokken bij MVO-initiatieven;
18. gelooft dat consumenten zich in steeds grotere mate laten leiden door de MVO-activiteiten
van ondernemingen en spoort ondernemingen daarom aan tot transparantie, met name in
bedrijfsactiviteiten die verband houden met ethische, maatschappelijke en milieukwesties;
19. benadrukt dat er slechts sprake kan zijn van maatschappelijk verantwoord ondernemen
wanneer de geldende wettelijke bepalingen en de lokale cao's van de sociale partners
worden nageleefd;
20. wijst erop dat de maatschappelijke verantwoordelijkheid van een onderneming mede moet
worden beoordeeld aan de hand van het gedrag van haar toeleveranciers en eventuele
onderaannemers;
Duurzaam herstel
340
21. ondersteunt de constatering in de mededeling van de Commissie dat "het verzachten van de
sociale effecten van de huidige crisis" en het vinden van duurzame bedrijfsmodellen
onderdeel zijn van de maatschappelijke verantwoordelijkheid van ondernemingen; dringt er
bij de Commissie en de lidstaten op aan bedrijven te helpen om, in samenwerking met
vertegenwoordigers van werknemers, betrokken te raken bij MVO; verzoekt bedrijven om
initiatieven te overwegen die zijn gericht op het behoud en het scheppen van banen, met
name voor jongeren en vrouwen, op alle werkterreinen (beheer en opleiding, markten,
personeelsbeleid, milieu en maatschappij), met speciale aandacht voor personen die op
meerdere gebieden met achterstand te maken hebben, zoals Roma en gehandicapten; roept
hen tevens op bij deze initiatieven niet alleen gewone werknemers in dienst te nemen, maar
ook hogere leidinggevenden afkomstig van de lokale arbeidsmarkt aan te stellen en
bijvoorbeeld een systeem in te voeren waarbij universitair afgestudeerden een
hoogwaardige stage kunnen volgen teneinde de werkervaring op te doen waar werkgevers
in de private sector om vragen;
22. is van mening dat bedrijven moeten worden betrokken bij de oplossing van sociale
problemen die door de economische crisis zijn verergerd, zoals woningnood en armoede, en
bij de ontwikkeling van de gemeenschappen waarin zij opereren;
23. erkent dat de economische crisis een groeiende onzekerheid op de arbeidsmarkt teweeg
heeft gebracht, met name voor vrouwen, als gevolg van veranderde arbeidsomstandigheden,
deels door meer onderaanneming, als gevolg van gedwongen deeltijdwerk voor velen die
een voltijdbaan ambiëren, en als gevolg van de toename van uitbuitende arbeidspraktijken
en de nieuwe opkomst van de informele sector; verzoekt de Commissie en het
Multistakeholderforum met name de toename van onderaanneming onder de loep te nemen;
dringt erop aan dat deze werkzaamheden worden doordrongen van de toepasselijkheid van
de VN-richtsnoeren op de toeleveringsketen en met name op het concept
"effectbeoordeling" ongeacht verschillende leveranciersniveaus;
24. merkt op dat de naleving van wetgeving inzake arbeidsvoorwaarden voor fysieke arbeid, de
ontwikkeling van indienstnemings- en ontslagprocedures en -beleid, bescherming van de
persoonlijke gegevens en de privacy van werknemers, en het tijdig uitbetalen van salarissen
en andere uitkeringen eveneens deel uitmaken van MVO en dringt aan op eerbiediging van
deze aspecten;
25. erkent dat de crisis gevolgen heeft voor het maatschappelijk bestel; verwelkomt de reeks
maatregelen die bepaalde ondernemingen hebben genomen om kwetsbare en benadeelde
groeperingen een kans te bieden op de arbeidsmarkt; vraagt bedrijven dit soort initiatieven
omarmen; erkent evenwel dat de sluiting van bedrijven en bezuinigingen sommige van de
door middel van MVO geboekte vorderingen in gevaar brengen, zoals indienstneming van
gemarginaliseerde groepen in de samenleving, met name van gehandicapten, verbetering
van de opleiding en status voor deze werknemers, bevordering van innovatieve vormen van
productie en diensten voor maatschappelijke doeleinden, bijvoorbeeld via
kredietcoöperaties, en bevordering van nieuwe werkgelegenheidsmodellen via sociale
ondernemingen, coöperaties en eerlijke handel; is van mening dat het daarom van groot
belang is op criteria vast te stellen voor sociale maatregelen; roept de Commissie op een
grootschalig onderzoek uit te voeren naar de sociale gevolgen van de crisis voor deze
initiatieven, op grond van een op gender gebaseerde benadering en met aandacht voor de
Zuid-Europese landen, en uitvoerig overleg te plegen met sociale partners en MVObelanghebbenden over de uitkomsten van dit onderzoek;
341
26. meent dat maatschappelijk verantwoord ondernemen niet alleen de hele maatschappij ten
goede komt, maar ook de onderneming helpt haar imago te verbeteren en de waardering bij
potentiële consumenten te vergroten, waardoor ze haar economische perspectieven op de
lange termijn verbetert;
27. merkt op dat het opstellen van programma's voor vaardigheidsontwikkeling en permanente
educatie van werknemers, regelmatige individuele beoordeling van werknemers en
talentmanagementprogramma's, alsook het vaststellen van individuele werk- en
ontwikkelingsdoelstellingen voor werknemers, de motivatie en betrokkenheid van
werknemers doen toenemen en een essentieel onderdeel van MVO vormen;
28. wijst erop dat met name in crisistijd ondernemingen die de MVO-richtsnoeren toepassen
een bijdrage dienen te leveren aan de ontwikkeling van innovatieve competenties van hun
regio door innovatieve en milieuvriendelijke technologische oplossingen bij
productiefaciliteiten in te voeren, alsook door middel van nieuwe investeringen en
modernisering; benadrukt dat de integratie van milieuvraagstukken, zoals biodiversiteit,
klimaatverandering, efficiënt gebruik van hulpbronnen en de gezondheid van het milieu, in
bedrijfsactiviteiten mogelijkheden biedt voor de bevordering van een duurzaam herstel;
29. is van oordeel dat de financiële crisis in enkele gevallen het vertrouwen van werknemers in
de plicht van bedrijven om hun particuliere pensioenrechten op lange termijn na te komen,
heeft aangetast, waarbij de verschillen in de pensioenstelsels van de Europese Unie in
aanmerking moeten worden genomen; verzoekt verantwoordelijke bedrijven dit probleem in
samenwerking met de Commissie en de sociale partners aan te pakken, onder meer door
open, inclusieve en op regels gebaseerde regelingen voor het beheer van
pensioenbeleggingen te treffen, en door zich, in het kader van de bredere uitdaging
betreffende MVO, te richten op actief ouder worden in een tijdperk van demografische
verandering; wijst erop dat het herstel van het vertrouwen tussen werknemers en bedrijven
van cruciaal belang is voor een duurzaam economisch herstel;
Internationale organisatie en multistakeholderbenaderingen
30. is zeer lovend over de nadruk die in de mededeling van de Commissie wordt gelegd op de
versterking en tenuitvoerlegging van internationale normen, en is - met het oog op de
actualisering van de OESO-richtsnoeren en de goedkeuring van de VN-richtsnoeren in 2011
- van mening dat de maatregelen van de EU voornamelijk moeten worden toegespitst op de
ondersteuning en tenuitvoerlegging van deze richtsnoeren en beginselen in het Europese
bedrijfsleven; onderstreept dat deze OESO-beginselen op internationaal niveau gedefinieerd
en erkend zijn om gelijke concurrentievoorwaarden te creëren en te handhaven, en
tegelijkertijd op mondiaal niveau open, eerlijke en verantwoorde ondernemerspraktijken te
bevorderen; stelt de Commissie voor jaarlijks verslag uit te brengen aan het Europees
Parlement en de Raad over de tenuitvoerlegging van de OESO-richtsnoeren;
31. benadrukt dat het van belang is om het MVO-beleid van de Unie te ontwikkelen in
overeenstemming met de internationale normen, teneinde uiteenlopende nationale
interpretaties en mogelijke concurrentiële voor- of nadelen op nationaal of internationaal
niveau te vermijden;
32. benadrukt dat alle 27 lidstaten vaart moeten maken met de herziening van hun nationale
actieplannen inzake MVO, en met de ontwikkeling van nationale plannen voor de
tenuitvoerlegging van de desbetreffende OESO-richtsnoeren en VN-richtsnoeren, die
342
uiterlijk in december 2013 gereed moeten zijn; is van oordeel dat de lidstaten ervoor moeten
zorgen dat deze plannen worden opgesteld met medewerking van alle betrokken
belanghebbenden, waaronder ngo's, het maatschappelijk middenveld, vakbonden,
werkgeversorganisaties en nationale mensenrechteninstellingen; verzoekt de EU ervoor te
zorgen dat er gemakkelijker kan worden geprofiteerd van de ervaringen van de lidstaten die
dit proces momenteel ondergaan; moedigt de lidstaten aan voort te bouwen op de in de
norm ISO 26 000 vervatte richtsnoeren, de meest recente versie van het Global Reporting
Initiative en de door de Europese Groep van nationale mensenrechteninstellingen
ontwikkelde handleiding;
33. dringt aan op grotere beleidscoherentie op EU-niveau door openbare aanbestedingen,
exportkredieten, goed bestuur, concurrentie, ontwikkeling, handel, investeringen en andere
beleidsterreinen en overeenkomsten in overeenstemming te brengen met de internationale
sociale, milieu- en mensenrechtennormen die zijn verankerd in de desbetreffende
richtsnoeren en beginselen van de OESO en de VN; pleit in dit verband voor inspanningen
om samen te werken met de vertegenwoordigers van werknemers, werkgevers en
consumenten en voor het opvolgen van het desbetreffende adviezen van de NMI, zoals het
verslag over mensenrechten en aanbestedingen dat de Europese Groep van nationale
mensenrechteninstellingen bij de Commissie heeft ingediend; dringt aan op een
betekenisvolle en adequate effectbeoordeling van wetgevingsvoorstellen om eventuele
incoherentie met de VN-richtsnoeren tijdig op te sporen, en dringt aan op coördinatie met de
werkgroep voor het bedrijfsleven en de mensenrechten van de VN om verschillende en
tegenstrijdige interpretaties van de VN-richtsnoeren te vermijden;
34. juicht met name de opname van de ICT-sector in specifieke Europese richtsnoeren over het
bedrijfsleven en de mensenrechten toe; erkent de serieuze dilemma's die ontstaan door de
noodzaak de privacy te beschermen en strafbare inhoud te bestrijden enerzijds en de
doelstelling om de vrijheid van meningsuiting te verdedigen anderzijds, zoals is aangetoond
door de recente controverse die werd veroorzaakt door de op YouTube geplaatste antiislamitische video; roept nog veel meer Europese bedrijven op deel te nemen aan het
toonaangevende multistakeholderinitiatief op dit gebied, het Global Network Initiative
(GNI), waar momenteel voornamelijk in de VS gevestigde bedrijven bij zijn aangesloten;
35. staat erop dat alle "financiering voor handel en ontwikkeling" die door
investeringsfaciliteiten van de EU, de Europese Investeringsbank en de Europese Bank voor
Wederopbouw en Ontwikkeling aan particuliere actoren wordt toegekend, gepaard gaat met
contractbepalingen die overeenstemming met de OESO-richtsnoeren voor multinationale
ondernemingen en de VN-richtsnoeren voor het bedrijfsleven en de mensenrechten
verplicht stellen, inclusief bepalingen inzake verantwoordingsplicht en een duidelijk
klachtenmechanisme; dringt er nogmaals bij de lidstaten op aan hetzelfde te doen ten
aanzien van de verlening van exportkredieten aan bedrijven;
36. is ingenomen met het initiatief van de Commissie inzake nationale actieplannen voor de
tenuitvoerlegging van de VN-richtsnoeren betreffende het bedrijfsleven en mensenrechten;
roept de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) op een veel grotere rol te spelen bij
het leiden van de tenuitvoerlegging op hoog niveau en bij het aansporen tot effectief
toezicht en effectieve verslaglegging; dringt aan op de uitvoering van een "peer review"procedure tussen de lidstaten teneinde de tenuitvoerlegging te bevorderen; verzoekt de
Commissie en de EDEO om de tenuitvoerlegging van de actieplannen te evalueren en de op
EU-niveau genomen maatregelen te beoordelen, en hierover voor het einde van 2014 aan de
343
Europese Raad en het Parlement verslag uit te brengen;
37. erkent dat bedrijven steeds vaker in kwetsbare landen opereren en dat zij een zorgplicht
hebben om hun personeel tegen conflicten, terrorisme en georganiseerde criminaliteit te
beschermen; benadrukt niettemin dat bedrijven eveneens de plicht hebben ervoor te zorgen
dat veiligheidsmaatregelen geen afbreuk doen aan de vredessituatie of de veiligheid van
anderen op de plaatsen waar zij opereren, aangezien dit hen zou kunnen blootstellen aan
beschuldigingen van medeplichtigheid aan schending van mensenrechten; verzoekt de
Commissie en de lidstaten te zorgen voor een veel wijder verspreide onderschrijving van de
internationale beginselen op het gebied van vrijwillige veiligheid en te streven naar de
goedkeuring van een internationaal regelgevingskader inzake de regulering van en de
controle en het toezicht op de activiteiten van particuliere militaire en
beveiligingsondernemingen;
38. roept ondernemingen en andere belanghebbenden op constructief deel te nemen aan de
procedure van de Commissie voor de ontwikkeling van sectorspecifieke
mensenrechtenrichtsnoeren en deze, na voltooiing ervan, toe te passen;
39. roept de Commissie, en met name DG Justitie, op om voorstellen in te dienen om de
toegang tot de rechter in EU-rechtbanken beter te faciliteren in geval van de meest extreme,
schandelijke gevallen van mensenrechten- en arbeidsrechtenschendingen door in Europa
gevestigde bedrijven, hun dochterondernemingen, onderaannemers of handelspartners, zoals
aanbevolen door de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de
Verenigde Naties voor het bedrijfsleven en de mensenrechten;
40. merkt tevens op dat er behoefte bestaat aan uitgewerkte rapportagemechanismen voor
schendingen van mensenrechten in individuele ondernemingen;
41. is van oordeel dat de studie "Green Matters" ondubbelzinnig het positieve verband aantoont
tussen bedrijven die MVO nastreven en het behalen van betere financiële prestaties
gedurende de periode dat zij de crisis te boven komen; onderschrijft het concept van
"verantwoorde concurrentie" en benadrukt dat de potentiële markt voor sociaal en
ecologisch verantwoorde goederen en diensten een cruciale afzetmogelijkheid voor
bedrijven biedt en tegelijkertijd tegemoet komt aan maatschappelijke behoeften;
42. deelt de in de Global CEO Survey van 2012 geïdentificeerde zakenvisie dat een duurzame
bedrijfsgroei nauwe samenwerking met de lokale bevolking, overheden en zakenpartners
alsook investeringen in lokale gemeenschappen vereist; is voorstander van en roept op tot
intensivering van bedrijfsinitiatieven met betrekking tot het scheppen van banen, opleiding,
hulp bij het beheer van schaarse middelen en bevordering van gezondheidsoplossingen;
43. roept de Commissie, en met name DG Handel, op om te opteren voor een "actieve" in plaats
van een "passieve" benadering van de OESO-richtsnoeren, met name door zich te houden
aan de OESO-verklaring inzake internationale investeringen en multinationale
ondernemingen, waar de OESO-richtsnoeren onderdeel van zijn, en te zorgen voor de
bevordering van en voortdurende steun voor de OESO-richtsnoeren door middel van de EUdelegaties in derde landen, capaciteitsopbouwende initiatieven in samenwerking met
bedrijven, vakbonden en het maatschappelijk middenveld in derde landen voor de
tenuitvoerlegging van de richtsnoeren te financieren, en ervoor te zorgen dat de richtsnoeren
nadrukkelijk worden vermeld in alle nieuwe overeenkomsten tussen de EU en derde landen,
met inbegrip van alle handels- en investeringsverdragen; dringt er bij de EU op aan grote
344
diplomatieke inspanningen te leveren om wereldwijd meer landen te overtuigen zich aan te
sluiten, en concrete steun te verlenen aan organisaties van het maatschappelijk middenveld
voor het aan de orde stellen van "concrete gevallen" van vermeende schendingen, in
samenwerking met de lidstaten;
44. is van mening dat MVO een belangrijk hulpmiddel is om de EU in staat te stellen de
tenuitvoerlegging van verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) wereldwijd
te steunen; verzoekt de Commissie steun te verlenen aan de Europese organisaties en sociale
partners die projecten willen ondernemen die in overeenstemming zijn met de OESOrichtsnoeren en andere internationale MVO-normen, met het oog op het opbouwen van
capaciteit in derde landen; verzoekt de Commissie een specifieke doelstelling te bepalen
voor de onderhandeling en sluiting van nieuwe kaderovereenkomsten inzake aan MVOgerelateerde kwesties en de sociale partners aan te moedigen deze overeenkomsten te
sluiten in het kader van hun nieuwe sectorspecifieke benadering van MVO; verzoekt de
Commissie, en met name DG Werkgelegenheid, arbeidsnormen in MVO te integreren door
in samenwerking met regeringen van derde landen proefprojecten met betrekking tot
"fatsoenlijk werk" uit te voeren;
45. staat achter de mededeling van de Commissie getiteld "Een vernieuwde EU-strategie 20112014 ter bevordering van maatschappelijk verantwoord ondernemen" waarin staat dat
"sociaal verantwoord ondernemen respect voor de wetgeving en de collectieve
arbeidsovereenkomsten tussen sociale partners veronderstelt"; is van oordeel dat MVO een
aanvulling moet vormen op, doch geenszins een vervanging moet zijn voor, wetgeving,
collectieve onderhandelingen of dialoog met in vakbonden georganiseerde werknemers; is
van mening dat bedrijven zich ertoe moeten verbinden hun MVO-beleid - en elementen
daarvan zoals een jaarlijks bedrijfsverslag over de sociale en milieueffecten van hun
activiteiten - met de werknemers en hun vertegenwoordigers te bespreken; is van mening
dat een optioneel regelgevingskader voor EFA's moet worden goedgekeurd op grond van de
mogelijke inhoud van een dergelijk kader, zoals beschreven in het werkdocument van de
diensten van de Commissie over dat onderwerp;
46. Dringt er bij de EU en met name bij de Commissie op aan:
(1) ervoor te zorgen dat de thema's maatschappelijk verantwoord ondernemen en
mensenrechten in het nieuwe meerjarig financieel kader (MFK) voor de periode 20142020 deel uitmaken van de prioriteiten van de afzonderlijke financiële instrumenten; en
tevens
(2) specifieke steun te ontwikkelen in het kader van het EIDM voor opleiding en algemene
capaciteitsopbouw op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen en
mensenrechten voor maatschappelijke organisaties, NMI, mensenrechtenbeschermers,
vakbonden en andere mensenrechtenorganisaties;
47. is ingenomen met het feit dat het bedrijfsleven de VN-topconferentie Rio+20 heeft benut
om te pleiten voor een nieuwe globale conventie inzake de verantwoordelijkheid van
bedrijven binnen het VN-systeem; is van oordeel dat de EU, hoewel het waarschijnlijk nog
enkele jaren duurt voordat een dergelijke conventie wordt gerealiseerd, op constructieve
wijze aan het debat moet deelnemen; is niettemin van mening dat dergelijke discussies
beleidsmakers in de bedrijfs- en overheidswereld er niet van mogen weerhouden dringend
over te gaan tot de tenuitvoerlegging van bestaande MVO-instrumenten; vestigt de aandacht
op het feit dat er verschillende modellen bestaan met betrekking tot de vraag hoe nieuwe
345
vormen van mondiale governance in verband met MVO tot stand kunnen komen in
aanvulling op het VN-systeem, bijvoorbeeld door bevordering van de verspreiding van de
OESO-richtsnoeren onder niet-lidstaten of via een afzonderlijk initiatief van gelijkgestemde
overheden; roept de EU, de Commissie en de lidstaten op tot het ontwikkelen en promoten
van specifieke voorstellen voor overeenstemming over een concrete en verifieerbare
bijdrage van het bedrijfsleven aan de voorgestelde VN-doelstellingen inzake duurzame
ontwikkeling na 2015;
Overheidsbeleid voor MVO
48. onderschrijft het standpunt, kenbaar gemaakt in het eerste verslag van het
Multistakeholderforum van juni 2004, dat overheidsinstanties een belangrijke rol kunnen
spelen door hun bindende en stimulerende functies aan te wenden om MVO te bevorderen,
onder meer bij aanbestedingen voor overheidsopdrachten, en roept de lidstaten op deze
inspanningen, via de Groep op hoog niveau en andere kanalen, een nieuw elan te geven;
49. dringt erop aan dat, wanneer de EU of haar lidstaten optreden als zakenpartner (bijv. in
verband met openbare aanbestedingen, staatsbedrijven, joint ventures,
exportkredietgaranties en grootschalige projecten in derde landen), zij de eerbiediging van
de richtsnoeren en beginselen van de OESO en de VN als een prioriteit beschouwen en dit
tot uiting laten komen in specifieke bepalingen die consequenties omvatten voor bedrijven
die sociale, milieu- en mensenrechtennormen onmiskenbaar overtreden;
50. benadrukt hoe belangrijk het VN-raamwerk "Protect, Respect and Remedy" (beschermen,
respecteren en herstellen) is, en is van mening dat er passende maatregelen moeten worden
genomen om de drie pijlers hiervan, namelijk de taak van de overheid om tegen
mensenrechtenschendingen te beschermen, de verantwoordelijkheid van ondernemingen om
de mensenrechten te eerbiedigen, en de noodzaak van een doeltreffendere toegang tot
rechtsmiddelen, ten uitvoer te kunnen leggen;
51. onderstreept dat Europese ondernemingen, hun dochterondernemingen en toeleveranciers,
gezien hun gewicht in het internationale handelsverkeer, een fundamentele rol spelen in de
mondiale bevordering en verspreiding van sociale en arbeidsnormen; erkent dat het vaak
zinvoller is om klachten over EU-bedrijven die actief zijn in het buitenland ter plekke op te
lossen; is ingenomen met de nationale contactpunten van de OESO als staatgebonden nietwettelijke mechanismen die bij een breed scala aan zakelijke en mensenrechtengeschillen
kunnen bemiddelen; dringt echter aan op grotere inspanningen van bedrijven voor het
ontwikkelen van geschillenmechanismen die in overeenstemming zijn met de in de VNrichtsnoeren vervatte doeltreffendheidscriteria, en op aanvullende sturing op grond van
gezaghebbende internationaal erkende beginselen en richtsnoeren, met name de onlangs
bijgewerkte OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen, de tien beginselen van
het United Nations Global Compact, de ISO-norm 26 000 voor maatschappelijke
verantwoordelijkheid van organisaties en de Tripartiete Verklaring van de Internationale
Arbeidsorganisatie over beginselen inzake multinationale ondernemingen en sociaal beleid;
52. dringt aan op de ontwikkeling van doeltreffendere normen inzake transparantie en
verantwoordingsplicht voor EU-technologiebedrijven met betrekking tot de uitvoer van
technologieën die kunnen worden gebruikt om de mensenrechten te schenden of om de
veiligheidsbelangen van de EU te schaden;
53. dringt aan op de toepassing van het "ken uw eindgebruiker"-beginsel om voor beter toezicht
346
te zorgen en stroomopwaartse en stroomafwaartse mensenrechtenschendingen in
toeleveringsketens en productie- of handelsstromen te voorkomen;
54. is van oordeel dat de lidstaten bedrijven verantwoordelijk moeten houden voor het
goedkeuren van beginselen en proactief beleid, teneinde discriminatie en sociale uitsluiting
tegen te gaan, gendergelijkheid te bevorderen en de grondrechten van iedereen te
eerbiedigen;
55. verzoekt de Commissie en de lidstaten om, gezien de multistakeholderbenadering van
MVO, te overwegen meer waarnemers de tweejaarlijkse bijeenkomsten van de groep
deskundigen op hoog niveau te laten bijwonen, waaronder waarnemende
vertegenwoordigers bestaande uit de twee rapporteurs van de relevante commissies van het
Europees Parlement, vertegenwoordigers van het Milieuprogramma van de Verenigde
Naties, de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties en de Internationale
Arbeidsorganisatie, en telkens een aangewezen waarnemer namens het Europese
bedrijfsleven, vakbonden en het maatschappelijk middenveld waarover overeenstemming
moet worden bereikt door de coördinerende commissie van het Multistakeholderforum;
56. erkent dat de noodzaak om de EU-instellingen dichter bij de burgers van de Unie te
brengen, zoals uiteengezet in de Verklaring van Laken van 2001, nog steeds actueel is;
ondersteunt derhalve een officiële bestudering van het "Solidarité-voorstel" voor een
interinstitutioneel programma voor menselijk potentieel in de EU-instellingen, teneinde de
maatschappelijke betrokkenheid van personeel en stagiairs van de instellingen te bevorderen
via vrijwillige humanitaire en positieve sociale activiteiten, zowel in het kader van
personeelsopleiding als in de vorm van vrijwilligerswerk; benadrukt dat het voorgestelde
programma kostenbesparend is, een hoge toegevoegde waarde biedt en helpt het beleid en
de programma's van de EU te promoten en uit te voeren; roept alle lidstaten dringend op om
vrijwilligerswerk van werknemers in hun nationale actieplannen op te nemen; dringt aan op
de ondertekening van een "contract" via het Europees Ontwikkelingsfonds voor
vrijwilligerscentra teneinde maatschappelijke organisaties in heel Europa bij de
verwezenlijking van deze doelstelling te betrekken;
57. dringt er bij de bedrijven op aan om internationaal vrijwilligerswerk onder werknemers aan
te moedigen, teneinde de synergie tussen de publieke en private sector met betrekking tot
ontwikkelingssamenwerking te bevorderen; vraagt de Commissie om dergelijke
bedrijfsinitiatieven via het toekomstig Europees vrijwilligerskorps voor humanitaire
hulpverlening te steunen;
58. is van mening dat de lidstaten bedrijven moeten aansporen beleid te ontwikkelen en
maatregelen te nemen ten aanzien van de noodzaak om het privé- en gezinsleven van al hun
werknemers te eerbiedigen; is van mening dat deze beleidslijnen en maatregelen in
overeenstemming moeten zijn met het beginsel van gelijkheid en moeten resulteren in
onderhandelingen over de duur en organisatie van arbeidstijden, loonniveaus, de
beschikbaarheid van bepaalde praktische voorzieningen voor werknemers en flexibele
arbeidsomstandigheden, met inbegrip van de aard van arbeidsovereenkomsten en de
mogelijkheid van loopbaanonderbrekingen;
59. erkent dat in veel MVO-initiatieven sociale indicatoren achterblijven bij milieu-indicatoren
voor wat betreft economische waardering en algemene specificiteit; is van mening dat,
ondanks het handboek inzake sociale aanbestedingen, de EU zelf op dit gebied te
terughoudend is geweest; dringt aan op een studie naar de "benutting van sociaal kapitaal"
347
ten behoeve van een breed, door Europa geleid debat over het beter integreren van sociale
effecten in duurzaam ondernemingsbeheer; ondersteunt de financiering van proefprojecten
ter ontwikkeling van sociale indicatoren, sociale ratingbureaus en de uitvoering van sociale
audits in een aantal lidstaten en bedrijfssectoren;
60. verwelkomt de erkenning van de rol die de aanbesteding van overheidsopdrachten moet
spelen bij de bevordering van MVO in de praktijk, met inbegrip van de toegang tot
scholing, gelijkheid, eerlijke handel, evenals de maatschappelijke integratie van kansarme
werknemers en van mensen met een beperking, teneinde bedrijven te stimuleren om hun
maatschappelijke verantwoordelijkheid te vergroten; is evenwel van mening dat het
onduidelijk blijft in hoeverre opeenvolgende wijzigingen van de EU-aanbestedingsregels
daadwerkelijk door overheidsinstanties ter hand zijn genomen en welke algehele effecten
zijn bereikt in de zin van betere milieu- of sociale prestaties van bedrijven en bevordering
van MVO; dringt aan op verder onderzoek en effectbeoordelingen om tot duidelijke
aanbevelingen te komen, teneinde bedrijven begrijpelijke stimulansen te bieden; verzoekt in
dit kader tevens een studie uit te voeren naar de toenemende praktijk van bedrijven om
MVO-clausules in hun eigen private aankoopactiviteiten in te bouwen, d.w.z. in
overeenkomsten tussen ondernemingen, en roept op tot het identificeren van goede
praktijken op dit gebied;
61. steunt het gebruik van informatie- en communicatietechnologieën en de sociale media om
belangstellenden wereldwijd aan te moedigen actiever deel te nemen aan overleg tussen de
verschillende belanghebbenden;
62. prijst de lidstaten voor hun grote inspanningen om nationale actieplannen inzake MVO te
ontwikkelen en uit te voeren in overleg met nationale multistakeholderplatformen in tal van
EU-landen; is evenwel bezorgdheid over het feit dat een groot aantal publieke
beleidsmaatregelen nog geen significante, zichtbare effecten heeft gehad ten aanzien van de
bevordering van MVO; dringt aan op meer onderzoek naar en evaluatie van publieke
beleidsmaatregelen die verband houden met MVO op Europees niveau; roept de Commissie
op om zelf het goede voorbeeld als verantwoordelijk werkgever te geven door haar eigen
MVO-rapport overeenkomstig het supplement voor de publieke sector van het GRI
openbaar te maken, het personeel van de Commissie "gepast verlof" te geven om zich op
initiatieven voor vrijwilligerswerk van werknemers te richten, en het gebruik van
pensioenfondsbeleggingen volgens ethische criteria te herzien;
63. dringt er op aan dat het Europees Jaar van het burgerschap 2013 een specifiek onderdeel
over burgerschap van bedrijven omvat, waarbij ondernemers en zakenmensen worden
aangemoedigd om deel te nemen aan bestaande MVO-initiatieven in de lidstaten en om op
EU-niveau het concept van een "goede bedrijfsburger" te bevorderen en te ontwikkelen;
64. is verheugd over het voornemen van de Commissie om in haar nieuwe prijzenprogramma
voort te bouwen op bestaande praktijken op dit gebied; is van mening dat de prijzen MVO
kunnen stimuleren, maar alleen als winnaars daadwerkelijk een voorbeeld van beste
praktijken representeren op nationaal, Europees en wereldwijd niveau; verzoekt de
Commissie een onafhankelijk panel van deskundigen samen te stellen om dit te beoordelen
en het programma zowel dit jaar als de komende jaren permanent te controleren; dringt erop
aan dat de publiciteit rondom de prijzen de echte complexiteit van de desbetreffende
uitdagingen weerspiegelt en de nadruk legt op lering voor alle bedrijven en niet uitsluitend
de winnaars;
348
65. acht het van essentieel belang dat de Commissie de aangekondigde gemeenschappelijke op
de levenscycluskosten gebaseerde methode om milieuprestaties te meten, zo snel mogelijk
ontwikkelt; is van mening dat een dergelijke methode nuttig zou zijn om zowel de
transparantie van bedrijfsinformatie als de beoordeling door de overheid van de
milieuprestaties van bedrijven te bevorderen;
66. roept de Commissie op haar inspanningen te intensiveren om, in haar werkprogramma, met
nieuwe voorstellen te komen om lacunes in het bestuur met betrekking tot internationale
MVO-normen aan te pakken, zoals aanbevolen in de op haar verzoek uitgevoerde
"Edinburgh-studie";
67. verzoekt de lidstaten actie te ondernemen om de effectiviteit van het MVO-beleid te
versterken door bijvoorbeeld het belonen van verantwoord gedrag van ondernemingen in de
vorm van stimulansen voor investeringsbeleid en toegang tot overheidsinvesteringen;
68. prijst de plannen van de Commissie om initiatieven te ontplooien op het gebied van
verantwoorde productie en consumptie; is van oordeel dat de EU kan voortbouwen op de
ervaring die is opgedaan met MVO-initiatieven inzake specifieke opleiding en
capaciteitsopbouw voor inkopers in bedrijven; is van mening dat het geplande initiatief
inzake transparantie een belangrijke drijfveer kan vormen voor de ethische
consumentenbeweging; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan te overwegen of
het haalbaar en wenselijk is om een Europees sociaal keurmerk te introduceren voor alle
bedrijven die MVO toepassen, teneinde hun inspanningen zichtbaarder te maken voor
consumenten en investeerders, en om, door voort te bouwen op bestaande
keurmerkinitiatieven, voortdurend de bottom-upsamenwerking te bevorderen onder de
auspiciën van de internationale alliantie voor accreditering en etikettering op sociaal en
milieugebied (ISEAL); stelt voor dat ondernemingen met een dergelijk keurmerk regelmatig
worden gecontroleerd voor wat betreft de naleving van de in het keurmerk vastgelegde
sociale bepalingen op het gebied van MVO;
Verbinden van maatschappelijk verantwoord beleggen en bekendmaking
69. wijst erop dat de vraag van institutionele investeerders een belangrijke stimulans voor
maatschappelijk en duurzaam verantwoord investeren blijft, maar dat de nadruk niet primair
op milieuaspecten moet blijven liggen; merkt in dit verband op dat bekendmaking aan
investeerders en consumenten een belangrijke motor is voor MVO en dat deze
bekendmaking moet zijn gebaseerd op gemakkelijk toepasbare en meetbare sociale en
milieubeginselen; is verheugd over de stappen van de Commissie om samen met de
investeerdersgemeenschap aan MVO-kwesties te werken; dringt erop aan dat deze
samenwerking stevig wordt gegrondvest op steun voor de VN-beginselen inzake
verantwoord investeren en het beginsel van geïntegreerde verslaglegging;
70. merkt op dat begunstigden van langertermijninvesteerders, zoals pensioenfondsen, belang
hebben bij duurzame rendementen en verantwoord gedrag van ondernemingen; acht het van
belang dat de stimulansen voor investeringsagenten effectief worden afgestemd op de
belangen van de begunstigden en dat deze niet beperkt blijven tot een nauwe interpretatie
van die belangen, waarbij alleen wordt gekeken naar het maximaliseren van de
kortetermijnrendementen; onderschrijft een rechtskader ter ondersteuning van deze
doelstelling; is verheugd dat de Commissie voorstellen uitwerkt over
langetermijninvesteringen en over corporate governance aan de hand waarvan deze
vraagstukken kunnen worden aangepakt;
349
71. ondersteunt het voornemen van de Commissie een voorstel in te dienen over de
bekendmaking van niet-financiële informatie door bedrijven; is ingenomen met het feit dat
dit voorstel wordt gebaseerd op een brede openbare raadpleging en op een reeks workshops
met relevante belanghebbenden; waarschuwt dat het gebruik van de term 'niet-financieel' de
zeer reële financiële gevolgen voor ondernemingen van sociale, milieu- en
mensenrechteneffecten, niet mag verhullen; is van mening dat dit voorstel de EU in de
gelegenheid stelt om Europese ondernemingen aan te bevelen de VN-richtsnoeren
betreffende het bedrijfsleven en mensenrechten toe te passen en te voldoen aan de normen
inzake geïntegreerde verslaglegging zoals die momenteel worden ontwikkeld door de
internationale geïntegreerde verslagleggingsraad (IIRC); benadrukt dat eventuele
oplossingen flexibel moeten zijn en geen buitensporige administratieve lasten en kosten met
zich mee mogen brengen;
72. wijst erop dat de geloofwaardigheid van ondernemingsactiviteiten zou worden vergroot
indien de beoordeling van de sociale verslaglegging door een extern instituut plaatsvindt;
Het vooruithelpen van MVO
73. steunt een verdere leidinggevende rol van het Europees Multistakeholderforum bij de
ondersteuning van de tenuitvoerlegging van de voorstellen die zijn opgenomen in de
mededeling van de Commissie; herinnert eraan dat MVO in Europa op veel grotere schaal
zou kunnen worden verspreid, indien het beter wordt afgestemd op kmo´s; verzoekt alle
deelnemers de werkzaamheden van het forum op een flexibele, ruimdenkende manier
tegemoet te treden met de bereidheid om tot consensus te komen, overeenkomstig de ware
geest van MVO;
74. wijst er nogmaals op dat de vakbondsrechten en -vrijheden en de vertegenwoordiging van
democratisch gekozen representatieve werknemersorganen centraal staan in iedere MVOstrategie; prijst het uitgebreide EU-kader voor sectorale en sectoroverschrijdende
socialedialoogstructuren en roept op tot volledige en actieve raadpleging en betrokkenheid
van representatieve organisaties en vakbonden, met name bij de ontwikkeling en uitvoering
van en het toezicht op MVO-processen en -structuren van bedrijven, waarbij in een oprecht
partnerschap wordt samengewerkt met werkgevers; verzoekt de Commissie om vakbonden
en werknemersvertegenwoordigers, die cruciale actoren zijn, uitdrukkelijk als partners te
betrekken bij de dialoog over MVO-gerelateerde onderwerpen, naast ondernemingen en
andere belanghebbenden; is van oordeel dat de sociale partners een belangrijke rol kunnen
vervullen bij de bevordering van maatschappelijke verantwoordelijkheid van bedrijven en
stelt vast dat MVO bijdraagt aan de sociale dialoog en deze faciliteert;
75. dringt erop aan in het MVO-beleid specifieke maatregelen op te nemen tegen onwettige
praktijken met zwarte lijsten waarmee werkers van de arbeidsmarkt worden geweerd, vaak
wegens hun vakbondslidmaatschap en -activiteiten of hun rol als
personeelsvertegenwoordiger in gezondheids- en veiligheidskwesties;
76. dringt erop aan dat bedrijven waarvan is aangetoond dat zij werknemers op een zwarte lijst
zetten of mensenrechten en arbeidsnormen schenden, geen EU-subsidies en -financiering
mogen ontvangen en niet mogen deelnemen aan aanbestedingen voor andere
overheidsopdrachten op EU-, nationaal of ander overheidsniveau;
77. merkt op dat MVO-beleid niet alleen door de hoofdonderneming of -aannemer moet worden
nageleefd, maar ook door de onderaannemers of toeleveringsketens waarvan gebruik wordt
350
gemaakt, ongeacht of het levering van goederen, werknemers of diensten betreft en of de
activiteiten in de EU of in een derde land plaatsvinden, waarbij wordt gezorgd voor gelijke
concurrentievoorwaarden op grond van een rechtvaardig loon en fatsoenlijke
arbeidsomstandigheden, en waarbij vakbondsrechten en -vrijheden worden gewaarborgd;
78. onderschrijft de richtlijn van de Commissie over minimumnormen voor slachtoffers en
dringt erop aan dat in het MVO-beleid van bedrijven in de desbetreffende sectoren (zoals
reizen, verzekeringen, huisvesting en telecommunicatie) positieve en praktische strategieën
en constructies worden opgenomen ter ondersteuning van slachtoffers van een misdrijf en
hun gezinnen gedurende een crisis, en dat specifiek beleid wordt ontwikkeld voor
werknemers die het slachtoffer van een misdrijf worden, of dat nu op het werk of erbuiten
is;
79. deelt de mening dat er geen "one size fits all"-benadering van MVO kan bestaan, maar
erkent dat een overvloed aan verschillende MVO-initiatieven weliswaar bewijst dat het
belang van MVO-beleid wordt onderkend, doch extra kosten met zich mee kan brengen, een
belemmering kan vormen voor de tenuitvoerlegging ervan en het vertrouwen en de
rechtvaardigheid kan ondermijnen; is van mening dat er bij de tenuitvoerlegging van MVOrichtsnoeren voldoende speelruimte moet bestaan voor de specifieke eisen van de
afzonderlijke lidstaten en regio´s, met speciale aandacht voor de capaciteit van kmo´s;
verwelkomt niettemin de actieve samenwerking van de Commissie, het Parlement en de
Raad met andere internationale organen teneinde op de lange termijn een fundamentele
convergentie van MVO-initiatieven te verwezenlijken, de uitwisseling en bevordering van
goede bedrijfspraktijken met betrekking tot MVO, alsook de bevordering van de in de
internationale ISO norm ISO 26 000 vastgelegde richtsnoeren, teneinde tot één
allesomvattende, coherente en transparante definitie van MVO te komen; dringt er bij de
Commissie op aan een doeltreffende bijdrage te leveren aan de begeleiding en coördinatie
van het beleid van de EU-lidstaten om aldus het risico dat er als gevolg van divergente
benaderingen extra kosten ontstaan voor in meerdere lidstaten actieve ondernemingen, zo
veel mogelijk te beperken;
80. is van oordeel dat de veronderstelling dat MVO een "luxegoed" is dat alleen in tijden van
voorspoed door bedrijven wordt gesteund definitief is weerlegd door de toenemende
toepassing van MVO door het bedrijfsleven; is van mening dat dit een achterhaalde
aanname was waarbij het belang van reputatie en de mate van externe risico's voor de
winstgevendheid van moderne bedrijven over het hoofd werden gezien; roept alle Europese
beleidsmakers op om op hun beurt MVO op alle niveaus van economisch beleid te
integreren en de rol van MVO in de Europa 2020-strategie te versterken;
81. onderstreept dat MVO moet gelden voor de gehele toeleveringsketen overal ter wereld, met
inbegrip van alle niveaus van onderaanneming, en dat er, ongeacht of het gaat om levering
van goederen, werknemers of diensten, bepalingen in moeten worden opgenomen om de
bescherming ook voor migrerende, uitgezonden en gedetacheerde werknemers te laten
gelden; benadrukt tevens dat MVO moet zijn gebaseerd op eerlijke beloning en behoorlijke
arbeidsomstandigheden, terwijl de vakbondsrechten en –vrijheden moeten worden
gewaarborgd; is van mening dat het begrip ‘verantwoord toeleveringsbeheer’ nader moet
worden uitgewerkt als mechanisme voor de bevordering van MVO;
82. prijst de inspanningen van bepaalde business schools om MVO te bevorderen, maar erkent
dat zij slechts een minderheid vormen; verzoekt de groep op hoog niveau en de lidstaten
351
om, in samenwerking met de Commissie en, indien van toepassing, universiteiten, manieren
uit te werken om MVO, verantwoord beheer en verantwoord burgerschap te integreren in
het onderwijs en in beroepsopleidingen met betrekking tot bedrijfsbeheer, om zo MVO tot
een sleutelelement van strategisch bedrijfsbestuur te maken en het concept van duurzame
consumptie te bevorderen; is van mening dat ook kinderen moeten worden betrokken bij
regelingen voor jonge ondernemers; roept de Commissie op om verdere financiële steun
beschikbaar te stellen voor onderwijs- en opleidingsprojecten met betrekking tot MVO in
het kader van de EU-programma´s "Een leven lang leren" en "Jeugd in actie";
83. herhaalt dat MVO toepasbaar moet zijn voor alle ondernemingen met het oog op eerlijke en
gelijke concurrentievoorwaarden; wijst er evenwel op dat de manier waarop
mijnbouwondernemingen in ontwikkelingslanden te werk gaan, noopt tot een aanpak die
niet alleen op vrijwilligheid is gebaseerd; onderstreept dat investeringen van oliebedrijven
in Nigeria een goede illustratie vormen van de beperkingen van MVO zoals er op dit
moment invulling aan wordt gegeven, waarbij ondernemingen hebben nagelaten MVOinitiatieven te nemen om duurzame bedrijfspraktijken tot stand te brengen of om bij te
dragen aan de ontwikkeling van hun gastlanden; geeft zijn volledig steun aan het
wetgevingsvoorstel voor een rapportageplicht van land tot land overeenkomstig de normen
van het initiatief inzake transparantie van winningsindustrieën (Extractive Industries
Transparency Initiative), waarbij verkopen en winsten, evenals belastingen en inkomsten
moeten worden gemeld, om corruptie tegen te gaan en belastingontwijking te voorkomen;
vraagt de Europese mijnbouwondernemingen die in ontwikkelingslanden actief zijn het
goede voorbeeld te geven op het punt van maatschappelijke verantwoordelijkheid en de
bevordering van behoorlijke arbeid;
84. dringt aan op normen op EU-niveau inzake de eerbiediging van mensenrechten en het
zorgvuldigheidsbeginsel met betrekking tot de toeleveringsketens, die onder meer moeten
voldoen aan de zorgvuldigheidsrichtsnoeren van de OESO voor verantwoorde
toeleveringsketens van mineralen uit risicovolle en conflictgebieden, en die onder andere
gericht moeten zijn op terreinen waar de kans op potentiële negatieve of positieve effecten
op de mensenrechten het hoogst is, bijvoorbeeld mondiale en lokale leveringsketens,
conflictmineralen, uitbesteding en landroof, en regio´s waar het arbeidsrecht en de
bescherming van werknemers ontoereikend zijn of waar producten worden geproduceerd
die gevaarlijk zijn voor het milieu en de volksgezondheid; is ingenomen met de reeds door
de EU opgezette programma's, met name het programma voor wetshandhaving, governance
en handel in de bosbouw (FLEGT), en ondersteunt particuliere initiatieven zoals het
initiatief inzake transparantie van winningsindustrieën (EITI);
85. vraagt de Commissie om verdere initiatieven te ontplooien ter ontsluiting en versterking van
het MVO-potentieel om de klimaatverandering tegen te gaan (door het te koppelen aan
hulpbronnen- en energie-efficiëntie), bijvoorbeeld met betrekking tot de procedures die
ondernemingen hanteren om hun grondstoffen in te kopen;
86. onderstreept dat EU-hulp aan regeringen van derde landen bij de invoering van sociale en
milieuregelgeving en werkzame inspectieregelingen een noodzakelijke aanvulling vormt op
de inspanningen om het door het Europese bedrijfsleven betrachte MVO wereldwijd uit te
dragen;
87. is van oordeel dat de regeringen van de lidstaten de EIB moeten vragen een clausule met
betrekking tot MVO in haar overeenkomsten op te nemen;
352
88. verzoekt de Commissie MVO in multilaterale fora te bevorderen door steun te geven aan
nauwere samenwerking tussen de WTO en andere multilaterale gremia die zich met MVO
bezighouden, zoals de IAO en de OESO;
89. dringt erop aan een stelsel van transnationale juridische samenwerking op te zetten tussen
de EU en derde landen die bilaterale handelsovereenkomsten ondertekenen, om ervoor te
zorgen dat slachtoffers van inbreuken op sociale of milieuwetgeving, of van het in gebreke
blijven bij de inachtneming van MVO-regels, door multinationals en hun dochterbedrijven
effectief toegang tot de rechter hebben in het land waar de inbreuk heeft plaatsgevonden, en
steunt internationale juridische procedures die het mogelijk maken om, in voorkomend
geval, overtredingen van de wettelijke regels door ondernemingen te bestraffen;
90. benadrukt dat nieuwe technologieën reeds in de onderzoeks- en ontwikkelingsfase moeten
worden beoordeeld voor wat betreft hun effect op de mensenrechten, en dringt erop aan in
dergelijke beoordelingen ook scenariostudies op te nemen en na te denken over normen
voor het integreren van mensenrechten in het ontwerp van deze technologieën
(mensenrechten 'by design');
91. merkt op dat MVO een mechanisme is waarmee werkgevers hun werknemers en
plaatselijke gemeenschappen in ontwikkelingslanden kunnen ondersteunen, dat eerbiediging
van de MVO-beginselen en van arbeidsnormen die landen kan helpen de vruchten te
plukken van meer internationale handel, en dat MVO ervoor kan zorgen dat winsten eerlijk
worden verdeeld, met het oog op de totstandbrenging van duurzame economische en sociale
welvaart, en de bestrijding van armoede, met name in tijden van financiële crises;
92. moedigt de EU aan een actieve rol te spelen bij het geven van voorlichting over de bijdrage
die het bedrijfsleven kan leveren aan de samenleving door middel van MVO op het gebied
van cultuur, onderwijs, sport en jeugdzaken;
93. moedigt mediabedrijven aan om transparante journalistieke normen in hun MVO-beleid op
te nemen, met inbegrip van waarborgen voor bronbescherming en de rechten van
klokkenluiders;
94. roept de Commissie op om gevestigde, goed werkende MVO-initiatieven veilig te stellen
door een MVO-test in te voeren waarmee het effect van toekomstige wetgevings- en
administratieve initiatieven op MVO-maatregelen wordt beoordeeld, en om relevante
resultaten in aanmerking te nemen bij het opstellen van voorstellen;
95. verwelkomt, met het oog op de duurzaamheid, verplichtingen voor marktdeelnemers en
verzoekt de Commissie MVO-initiatieven te volgen en te evalueren;
o
o
o
96. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de
regeringen en parlementen van de lidstaten.
353
Download