Regionaal Crisisplan VRMWB - Het Instituut Fysieke Veiligheid

advertisement
REGIONAAL CRISISPLAN 2012-2016
REGIONAAL CRISISPLAN
2012 - 2016
Versie juli 2014
Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant
- Deze pagina is bewust leeg gelaten -
2
Voorwoord
De Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant omvat een gebied met veel uiteenlopende risico’s. Veel ramp- en
crisisscenario’s kunnen zich potentieel in onze regio voordoen. Deze risico’s zijn opgenomen in het Regionaal
Risicoprofiel. Het beperken en beheersen van risico’s is een belangrijk speerpunt in het Regionaal Beleidsplan van de
veiligheidsregio met de titel ‘verbinden en versterken’.
De grote brand van begin 2011 in Moerdijk geeft aan dat risico’s kunnen ontaarden in incidenten en dat de gevolgen
hiervan aanzienlijk kunnen zijn. Ook blijkt het incident in de praktijk anders te verlopen dan de scenario’s die vooraf
waren bedacht.
De Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant wil een stevige en flexibele crisisbeheersingsorganisatie neerzetten. Dit
Regionaal Crisisplan (RCP) vormt daarvoor een belangrijke basis. Het Regionaal Crisisplan beschrijft de organisatie, de
verantwoordelijkheden, de taken en de bevoegdheden met betrekking tot de maatregelen en voorzieningen inzake de
rampenbestrijding en de crisisbeheersing. Daarnaast omvat het de afspraken die zijn gemaakt met andere bij mogelijke
rampen en crises betrokken partijen. Het Regionaal Crisisplan geeft een antwoord op de vraag ‘wie doet wat’ en ‘wie
informeert wie’ in de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant bij rampenbestrijding en crisisbeheersing. Het
vervangt de gemeentelijke rampenplannen.
Bij het ontwerpen van het Regionaal Crisisplan is gekozen om zowel het Referentiekader Regionaal Crisisplan als de
Wet en het Besluit veiligheidsregio’s te volgen. Waar deze conflicteerden, is gekozen om de Wet of het Besluit te
volgen. Op 1 december 2012 is het Regionaal Crisisplan 2012-2016 operationeel geworden. Om de rampenbestrijdingsen crisisbeheersingsorganisatie hierop voor te bereiden is een implementatieplan opgesteld. Hierin staat beschreven
welke stappen moeten worden gezet om de rampenbestrijdings- en crisisbeheersingsorganisatie te laten functioneren
conform het Regionaal Crisisplan. In aanloop naar 1 december 2012 is aan de hand van het implementatieplan een
intensief traject gevolgd om alle betrokken medewerkers de inhoud van Regionaal Crisisplan bij te brengen, en de
organisatie fysiek hierop te laten aansluiten.
In juli 2014 heeft het Algemeen Bestuur van de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant ingestemd met een herziene
versie van het Regionaal Crisisplan 2012-2016. Aanleiding voor een tussentijdse herziening was het uitwerken en
implementeren van de fasen GRIP 5 en GRIP RIJK. Daarnaast hebben wijzigingen plaatsgevonden in de organisatie
omtrent Bevolkingszorg. In de vernieuwde versie is de Gecoördineerde Incidentenbestrijdingsprocedure (GRIP) en het
Regionaal Crisisplan samengevoegd tot één document.
Samenwerking, sturing en een goede ondersteuning zijn essentieel voor een goede rampenbestrijding en
crisisbeheersing. In dit crisisplan is daarvoor de basis gelegd. Het Regionaal Crisisplan zal de komende jaren verder
worden doorontwikkeld. Landelijk zijn per kolom ‘werkplaatsen’ actief om de processen en producten verder uit te
werken. Voor de processen rondom Informatiemanagement en Resourcemanagement zijn deze werkplaatsen
multidisciplinair vormgegeven. De komende jaren worden ook (verdere) afspraken gemaakt met externe crisispartners
en worden bestuurlijke netwerkkaarten opgesteld. Hiermee krijgt het ‘crisisnetwerk’ in de Veiligheidsregio Midden- en
West-Brabant steeds meer vorm wat resulteert in een robuuste crisisorganisatie.
3
Inhoudsopgave
1.
Inleiding .................................................................................................................................................... 6
1.1 Doel van het Regionaal Crisisplan .............................................................................................................. 7
1.2 Drie delen ................................................................................................................................................... 7
1.3 Multidisciplinair knoppenmodel ................................................................................................................ 7
1.4 Ontwerpkaders .......................................................................................................................................... 7
1.5 Strategische uitgangspunten ..................................................................................................................... 8
1.6 Implementatie en inwerkingtreding .......................................................................................................... 8
1.7 Leeswijzer .................................................................................................................................................. 8
2.
De basisvereisten crisismanagement....................................................................................................... 10
2.1 Melding en alarmering ............................................................................................................................. 10
2.2 Op- en afschaling ..................................................................................................................................... 10
2.3 Leiding en coördinatie.............................................................................................................................. 10
2.4 Informatiemanagement ........................................................................................................................... 10
2.5 Crisiscommunicatie .................................................................................................................................. 11
DEEL I - Opschalings- en organisatiestructuur
3.
Opschalings- en organisatiestructuur ...................................................................................................... 13
3.1 Gecoördineerde Regionale Incidentenbestrijdingsprocedure ................................................................. 13
3.1.1 Uitgangspunten ................................................................................................................................. 13
3.1.2 Organieke structuur ........................................................................................................................... 14
3.1.3 Opschalingscriteria ............................................................................................................................ 16
3.1.4 Evaluatie GRIP-incidenten .................................................................................................................. 17
3.2 Melden, alarmeren, op- en afschalen ...................................................................................................... 18
3.2.1 Melden en alarmeren ........................................................................................................................ 18
3.2.2 Opschalen .......................................................................................................................................... 18
3.2.3 Opkomst en aflossing......................................................................................................................... 19
3.2.4 Afschaling .......................................................................................................................................... 20
3.2.5 Uitwijklocaties ................................................................................................................................... 21
3.3 Bestuurlijke en operationele leiding ........................................................................................................ 22
3.3.1 Bestuurlijke leiding en opperbevel ..................................................................................................... 22
3.3.2 Operationele leiding .......................................................................................................................... 23
3.3.3 Nationale Crisisbeheersingsstructuur ................................................................................................ 23
3.4 Uitwerking GRIP-fasen ............................................................................................................................. 25
3.4.1 Routinefase (nog geen sprake van regionale opschaling).................................................................. 25
3.4.2 GRIP 1 ................................................................................................................................................ 27
3.4.3 GRIP 2 ................................................................................................................................................ 30
3.4.4 GRIP 3 ................................................................................................................................................ 37
3.4.5 GRIP 4 ................................................................................................................................................ 41
3.4.6 GRIP 5 ................................................................................................................................................ 46
3.4.7 GRIP RIJK ............................................................................................................................................ 49
DEEL II - Processen
4.
Processen................................................................................................................................................ 52
4.1 Generiek stuurproces ............................................................................................................................... 52
4.2 Toelichting op gemaakte keuzes .............................................................................................................. 53
4.2.1 BOB .................................................................................................................................................... 53
4.2.2 Vijf-paragrafenmodel ........................................................................................................................ 53
4.2.3 Crisis en recht ..................................................................................................................................... 53
4.3 Multidisciplinaire sturing ......................................................................................................................... 54
4.3.1 Factsheet multidisciplinaire sturing ................................................................................................... 54
4.3.2 (Bestrijdings)strategie bepalen .......................................................................................................... 55
4.3.3 Aanpak bepalen ................................................................................................................................. 56
4.3.4 Werk verdelen .................................................................................................................................... 57
4.3.5 Terugkoppelingen .............................................................................................................................. 58
4.3.6 Resourcemanagement ....................................................................................................................... 59
4.3.7 Informatiemanagement..................................................................................................................... 59
4.4 Processen Brandweer .............................................................................................................................. 60
4.4.1 Factsheet Brandweer ......................................................................................................................... 60
4.4.2 Taakorganisatie Bron- en Emissiebestrijding ..................................................................................... 61
4
4.4.3 Taakorganisatie Redding ................................................................................................................... 63
4.4.4 Taakorganisatie Ontsmetting ............................................................................................................ 64
4.4.5 Taakorganisatie Resourcemanagement ............................................................................................ 66
4.4.6 Taakorganisatie Informatiemanagement .......................................................................................... 67
4.5 Processen GHOR ...................................................................................................................................... 69
4.5.1 Factsheet GHOR ................................................................................................................................. 69
4.5.2 Taakorganisatie Spoedeisende Medische Hulpverlening ................................................................... 70
4.5.3 Taakorganisatie Publieke Gezondheidszorg ...................................................................................... 71
4.5.4 Taakorganisatie Resourcemanagement ............................................................................................ 75
4.5.5 Taakorganisatie Informatiemanagement .......................................................................................... 75
4.6 Processen Politie ...................................................................................................................................... 76
4.6.1 Factsheet Politie................................................................................................................................. 76
4.6.2 Taakorganisatie Ordehandhaving ..................................................................................................... 78
4.6.3 Taakorganisatie Mobiliteit................................................................................................................. 80
4.6.4 Taakorganisatie Bewaken en Beveiligen............................................................................................ 81
4.6.5 Taakorganisatie handhaven netwerken ............................................................................................ 82
4.6.6 Taakorganisatie Opsporing ................................................................................................................ 83
4.6.7 Taakorganisatie Opsporingsexpertise ................................................................................................ 85
4.6.8 Taakorganisatie (Speciale) Interventies ............................................................................................. 87
4.6.9 Taakorganisatie Resourcemanagement ............................................................................................ 88
4.6.10 Taakorganisatie Informatiemanagement .......................................................................................... 89
4.7 Processen Bevolkingszorg ........................................................................................................................ 90
4.7.1 Factsheet Bevolkingszorg................................................................................................................... 90
4.7.2 Taakorganisatie Communicatie ......................................................................................................... 92
4.7.3 Taakorganisatie Publieke Zorg........................................................................................................... 93
4.7.4 Taakorganisatie Evacuatie................................................................................................................. 95
4.7.5 Taakorganisatie Omgevingszorg ....................................................................................................... 96
4.7.6 Taakorganisatie Nafase ..................................................................................................................... 99
4.7.7 Taakorganisatie Ondersteuning....................................................................................................... 101
4.7.8 Taakorganisatie Informatiemanagement ........................................................................................ 102
4.8 Processen Water- en scheepvaartzorg .................................................................................................. 103
4.8.1 Factsheet Water- en scheepvaartzorg ............................................................................................. 103
4.8.2 Taakorganisatie Waterkeren en waterkwantiteitsbeheer ............................................................... 104
4.8.3 Taakorganisatie Waterkwaliteitsbeheer.......................................................................................... 105
4.8.4 Taakorganisatie Scheepvaartzorg ................................................................................................... 106
4.8.5 Taakorganisatie Nautische Verkeersmanagement .......................................................................... 107
4.8.6 Taakorganisatie Search and Rescue ................................................................................................ 108
4.8.7 Taakorganisatie Informatiemanagement ........................................................................................ 109
DEEL III - Partners in rampenbestrijding en crisisbeheersing
5.
Partners in rampenbestrijding en crisisbeheersing ................................................................................ 111
5.1 Afspraken met crisispartners ................................................................................................................. 111
5.2 Gemeentelijke gezondheidsdiensten (GGD-en) ..................................................................................... 111
5.3 Waterbeheer en scheepvaartzorg ......................................................................................................... 111
5.4 Openbaar Ministerie (OM) ..................................................................................................................... 112
5.5 Defensie ................................................................................................................................................. 112
5.6 Buurregio’s ............................................................................................................................................. 113
5.7 Nationale ramp of crisis ......................................................................................................................... 113
5.8 Internationale samenwerking ................................................................................................................ 114
5.9 Sector Vitale Infrastructuur.................................................................................................................... 114
5.10 Rijksheren .............................................................................................................................................. 114
5.11 Bestuurlijk netwerk ................................................................................................................................ 115
5.12 Overige partners .................................................................................................................................... 115
6.
Bijlagen ................................................................................................................................................. 116
6.1 Bijlage 1 – GRIP-schema ......................................................................................................................... 116
6.2 Bijlage 2 – Procesmodel Sturen Rampenbestrijding & Crisisbeheersing ............................................... 117
6.3 Bijlage 3 – Stroomgebieden Waterschappen ......................................................................................... 120
6.4 Bijlage 4 – Stroomgebieden Rijkswaterstaat.......................................................................................... 121
6.5 Bijlage 5 – Afkortingenlijst ..................................................................................................................... 122
6.6 Bijlage 6 – Verzendlijst ........................................................................................................................... 124
5
1.
Inleiding
De Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant vervult een actieve en coördinerende rol bij de bestrijding van rampen
en de beheersing van crises. Deze rol is vastgelegd in de Wet veiligheidsregio’s (Wvr). Het instellen van de
veiligheidsregio heeft tot doel: “…de brandweerzorg, de rampenbestrijding en de crisisbeheersing, met behoud van
lokale verankering bestuurlijk en operationeel op regionaal niveau te integreren, teneinde een doelmatige en
slagvaardige hulpverlening te verzekeren, mede op basis van een gecoördineerde voorbereiding”. Analoog aan de
1
Strategie Nationale Veiligheid heeft de werkwijze van Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant in de kern dus
betrekking op de volgende vragen:

Wat bedreigt de veiligheidsregio en hoe erg is dat?

Wat moet de veiligheidsregio dan kunnen wat hebben ze daarvoor nodig?

Wie doet wat, en wie informeert wie in de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant?
Het bestuur van de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant heeft voor het beantwoorden van de eerste twee
vragen een Regionaal Risicoprofiel en een Regionaal Beleidsplan vastgesteld. Het Regionaal Risicoprofiel geeft een
overzicht van risicovolle situaties in de veiligheidsregio die tot een brand, ramp of crisis kunnen leiden. Het Regionaal
Beleidsplan geeft - op basis van het Regionaal Risicoprofiel - een beschrijving van de te behalen operationele prestaties
van de diensten en organisaties van de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant in het kader van de
rampenbestrijding en crisisbeheersing.
Naast een Regionaal Risicoprofiel en Regionaal Beleidsplan dient de veiligheidsregio conform de Wet veiligheidsregio’s
ook een Regionaal Crisisplan en - waar voorgeschreven - ook een aantal rampenbestrijdingsplannen op te stellen. Een
Regionaal Crisisplan omvat een beschrijving van de organisatie, de verantwoordelijkheden, de taken en de
bevoegdheden met betrekking tot de maatregelen en voorzieningen inzake de rampenbestrijding en de
crisisbeheersing. Tevens omvat het de afspraken die zijn gemaakt met andere bij mogelijke rampen en crises betrokken
partijen. Het Regionaal Crisisplan heeft dan ook betrekking op de derde vraag ‘wie doet wat’ en ‘wie informeert wie’ in
de veiligheidsregio bij rampenbestrijding en crisisbeheersing?
Rampenbestrijdingsplannen zijn een verfijning van het Regionaal Crisisplan en richten zich specifiek op bij Algemene
Maatregel van Bestuur (het Besluit veiligheidsregio’s) voor bepaalde inrichtingen, bepaalde ramptypen en
luchtvaartterreinen. Op basis van dit besluit moeten in de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant 38
rampbestrijdingsplannen worden opgesteld. Het Regionaal Crisisplan kan gezien worden als kapstop bij het ontwerpen
van de rampbestrijdingsplannen.
1
Met de strategie nationale veiligheid legt de overheid verschillende typen rampen of crises langs eenzelfde meetlat. Zij kijkt daarbij
naar de waarschijnlijkheid dat een bepaalde crisis zich zal voordoen, hoe groot de impact van de crisis is als deze zich voordoet en wat
daar aan te doen is. In andere woorden: ‘Wat komt er op Nederland af, hoe erg is dat en wat kunnen we daaraan doen?’ (bron:
www.rijksoverheid.nl).
6
1.1 Doel van het Regionaal Crisisplan
Het Regionaal Crisisplan is een plan op hoofdlijnen en verwijst naar monodisciplinaire deelplannen en multidisciplinaire
handboeken. Het doel is te komen tot een uniforme aanpak van de organisatie van de regionale en multidisciplinaire
crisisbeheersing. Daarmee wordt door regionale samenwerking uitvoering gegeven aan rampenbestrijding en
crisisbeheersing op maat. Het Regionaal Crisisplan is gericht op de verdere professionalisering van de crisisbeheersing
waarbij de crisisbeheersingsorganisaties regionaal en eenduidig worden ingericht. Hierdoor is helder, wie, waarvoor
verantwoordelijk is en wordt geborgd dat alle betrokken instanties binnen de Veiligheidsregio Midden- en WestBrabant op een zelfde manier met de rampenbestrijding en crisisbeheersing om gaan. Het Regionaal Crisisplan is met
de buurregio’s en met België afgestemd met betrekking tot de verhouding van de daar aanwezige (operationele)
plannen en procedures op het gebied van crisisbeheersing.
1.2 Drie delen
Vanuit de regelgeving zijn eisen geformuleerd ten aanzien van de elementen die in een Regionaal Crisisplan
opgenomen moeten worden. De aangegeven elementen betreffen voornamelijk de opbouw en samenstelling van een
functiestructuur en richt zich daarmee vooral op de vraag ‘wie doet wat’. Deze elementen staan beschreven in Deel I
van dit Regionaal Crisisplan. Daarin worden de (stuur)organen beschreven, inclusief de functies daarbinnen. Het geeft
weer hoe de samenwerking tussen de verschillende diensten en organisaties bij de bestrijding van rampen en crises is
geregeld. Het biedt structuur en uniformiteit bij de samenwerking ten behoeve van het aanpakken en beheersen van
de ramp of crisis met behulp van een slagvaardige professionele crisisorganisatie. Om dat doel te bereiken beschrijft
het de inrichting van de regionale multidisciplinaire crisisorganisatie. De taken, verantwoordelijkheden en de
bevoegdheden van de organisatie in het kader van de rampenbestrijding en crisisbeheersing zijn hiermee vastgelegd.
De in het plan beschreven organisatie is generiek en past zich aan de aard en omvang van het incident aan. Het
Regionaal Crisisplan gaat uit van de vakinhoudelijke kennis van de professionals.
Met de invulling van Deel I is de vraag ‘wie informeert wie’, nog niet duidelijk. In Deel II van dit Regionaal Crisisplan
wordt deze vraag wel beantwoorden doordat de organisatie van de rampenbestrijding en crisisbeheersing is
beschreven op basis van de uit te voeren werkzaamheden (processen). Het heeft als doel het vastleggen van de
samenhang tussen deze processen, welke uitgevoerd moeten worden bij de besturing van de rampenbestrijding en
crisisbeheersing, inclusief de daarvoor benodigde informatie.
Het tweede deel kan gezien worden als een vervolg op Deel I. Tezamen met Deel III, waarin de afspraken met de
partners in rampenbestrijding en crisisbeheersing zijn opgenomen, vormt het Regionaal Crisisplan een compleet en
integraal plan voor de bestrijding van rampen en de beheersing van crises in de Veiligheidsregio Midden- en WestBrabant.
1.3 Multidisciplinair knoppenmodel
De beschrijving van de organisatie voor rampenbestrijding en crisisbeheersing is gebaseerd op de gedachte dat het
Regionaal Crisisplan voor alle mogelijke rampen en crisissituaties toepasbaar is. Bij een ramp of crisis wordt het
Regionaal Crisisplan toegepast op die specifieke situatie.
Het Regionaal Crisisplan is gebaseerd op het Referentieader Regionaal Crisisplan. In dit referentiekader is het
multidisciplinaire knoppenmodel uitgewerkt. De essentie van het knoppenmodel is dat het een operationele relatie
legt tussen de aard van het grootschalige of bijzondere incident en de daarop af te stemmen capaciteit. Het is mogelijk
om met dit model – in combinatie met de GRIP – de juiste werkprocessen te activeren (door op de juiste ‘knoppen te
drukken’) en de aansturing daarop af te stemmen. Anders gezegd; op basis van wat nodig is, bouwt zich flexibel een
organisatie op, die horizontaal wordt ondersteund door te zorgen van beschikbaarheid van middelen en informatie.
Crisismanagement is in dit kader functioneel en procesgericht van aard.
1.4 Ontwerpkaders
2
Bij het ontwerpen van het gehele Regionaal Crisisplan heeft het Referentiekader Regionaal Crisisplan het uitgangspunt
gevormd. Het referentiekader geeft een weerslag van de landelijke ontwikkelingen van de inzichten op het terrein van
de rampenbestrijding en crisisbeheersing. Daarmee is het een doorontwikkeling van de gedachten zoals die in de
wetgeving zijn vastgelegd. Naast het referentiekader zijn bij het vormgeven dit het Regionaal Crisisplan de volgende
documenten geraadpleegd:
2
Het referentiekader richt zich op een verdere professionalisering van rampenbestrijding en multidisciplinaire crisisbeheersing. Door
de landelijke uitgifte van dit instrument, wordt gewaarborgd dat iedere veiligheidsregio op eenzelfde manier haar crisisorganisatie
kan inrichten (bron: www.regionaalcrisisplan.nl).
7
















Wet veiligheidsregio’s;
3
Besluit veiligheidsregio’s ;
Besluit personeel veiligheidsregio’s;
Regeling personeel veiligheidsregio’s;
Wet publieke gezondheid;
Referentiekader Regionaal Crisisplan;
Crisis en recht, schema’s bevoegdheden en verplichtingen tijdens crises (2008);
Bestuurlijke Netwerkkaarten Crisisbeheersing;
Bestuurders en Netcentrisch Werken (0.5.1), TNO;
Netcentrisch Werken bij Crisisbeheersing (versie 5) (www.crisisplein.nl);
Werken met totaalbeeld in Landelijk Crisis Management Systeem (LCMS) 1.4;
Samenvatting workshops klankbordgroep project Doorontwikkeling LCMS, crisisplein.nl;
Functionele specificaties LCMS definitief, crisisplein.nl;
Start Architectuur LCMS 2.0, crisisplein.nl;
Eenheid in verscheidenheid, Veiligheidsberaad (2013);
Handboek Nationale Crisisbesluitvorming, NCTV (2013).
1.5 Strategische uitgangspunten
In het Regionaal Beleidsplan van de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant zijn de operationele prestaties
benoemd. Met het vaststellen van het Regionaal Crisisplan worden ook strategische uitgangspunten vastgelegd. Deze
strategische uitgangspunten vormen het bestuurlijke referentiekader voor een globale prioriteitstelling ten behoeve
van de bestrijdingsstrategie:

het redden van levens;

het voorkomen van escaleren van het incident;

het beperken van de gevolgen voor de getroffenen (verlichten van het lijden);

het beschermen van de omgeving (milieu);

het beschermen van eigendommen;

het faciliteren van justitieel onderzoek en andere onderzoeken (bijvoorbeeld naar de oorzaak);

het continueren van de normale dienstverlening op een gepast niveau;

het informeren van het publiek;

het bevorderen van zelfredzaamheid en herstel;

het zo snel mogelijk terugkeren naar de normale situatie;

het evalueren van de crisisbeheersing en het identificeren van leerpunten.
De eigen veiligheid van de hulpverleners wordt gezien als essentiële randvoorwaarde voor de rampenbestrijding en
crisisbeheersing. Indien niet aan deze randvoorwaarde wordt voldaan, zijn de hulpverleners niet of onvoldoende in
staat om invulling te geven aan bovenstaande doelen. Alle organisaties die betrokken zijn bij de rampenbestrijding en
crisisbeheersing werken, ongeacht hun specifieke verantwoordelijkheden, aan het bereiken van deze doelen. Tijdens
een ramp of crisis wordt de strategie nader bepaald op basis van de feitelijke situatie.
1.6 Implementatie en inwerkingtreding
Met de vaststelling van het Regionaal Crisisplan is een begin gemaakt met de opbouw van de gewenste
crisisorganisatie. Om als crisisorganisatie ook te werken conform hetgeen in het Regionaal Crisisplan is vastgelegd,
moet binnen de verschillende organisaties het plan eigen gemaakt worden en moeten de betrokken functionarissen
worden voorbereid op hun taak in de rampenbestrijding en crisisbeheersing. Om hiertoe te komen is in samenspraak
met de betrokken organisaties een implementatieplan opgesteld waarin is opgenomen welk onderdeel wanneer wordt
geïmplementeerd en wie hiervoor verantwoordelijk is. Deze implementatie is op 30 november 2012 afgerond waarna
het Regionaal Crisisplan op 1 december 2012 in werking is getreden.
In de vernieuwde versie van het Regionaal Crisisplan (juli 2014) zijn ook GRIP 5 en GRIP RIJK in de veiligheidsregio
geïntroduceerd. Ten behoeve van het bijscholen van functionarissen die een taak uitoefenen in de rampenbestrijding
en crisisbeheersing wordt een separaat implementatieplan opgesteld.
1.7 Leeswijzer
Zoals reeds opgemerkt bestaat dit Regionaal Crisisplan uit drie delen. Voorafgaand aan het eerste deel wordt in
hoofdstuk 2 stilgestaan bij de basisvereisten die bij de bestrijding of beheersing van iedere ramp of crisis
randvoorwaardelijk zijn. Vervolgens staat in hoofdstuk 3 (Deel I) de opschalings- en organisatiestructuur beschreven.
Per organisatieonderdeel wordt een beschrijving gegeven van de taken en de samenstelling van het team. Deel II van
3
Het Besluit veiligheidsregio’s codificeert o.a. de Basisvereisten Crisismanagement, de decentrale normen benoemd (LBCB, 2009).
8
het Regionaal Crisisplan is opgenomen in hoofdstuk 4. Het beschrijft de processen waarbij op de eerste plaats het
generieke, multidisciplinaire stuurproces aan de orde komt. Daarnaast zijn in dit hoofdstuk de monodisciplinaire
processen uitgewerkt. Hoofdstuk 5 bevat het derde deel van het Regionaal Crisisplan waarin de afspraken met de
partners in de rampenbestrijding en crisisbeheersing zijn opgenomen. Tenslotte wordt het document afgesloten met
een aantal bijlagen waarnaar vanuit de verschillende hoofdstukken wordt verwezen.
9
2.
De basisvereisten crisismanagement
De basisvereisten crisismanagement bestaan uit een viertal processen welke bij grootschalige incidenten voor
effectieve incidentbestrijding als randvoorwaarde altijd multidisciplinair beschikbaar moeten zijn. In dit hoofdstuk
worden de basisvereisten nader toegelicht en de onderlinge verbanden weergegeven. De basisvereisten
crisismanagement bestaan uit:

Melding en alarmering;

Op- en afschaling;

Leiding en coördinatie;

Informatiemanagement.
Daarnaast heeft de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant Crisiscommunicatie benoemd als kritische succesfactor
voor de effectiviteit van de rampenbestrijding en crisisbeheersing. De Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant kiest
er daarom voor om Crisiscommunicatie op gelijke hoogte te stellen met de basisvereisten.
2.1 Melding en alarmering
Het proces melding en alarmering zorgt voor het verkrijgen van de essentiële gegevens over een incident, de vertaling
van deze gegevens naar een eerste hulp- en inzetbehoefte en vervolgens het beschikbaar maken van die hulp. Het
proces melden en alarmeren is voor het merendeel ondergebracht bij de Gemeenschappelijke Meldkamer (GMK). Voor
de beschrijving van de GMK wordt verwezen naar paragraaf 3.4.
2.2 Op- en afschaling
Het doel van het proces op- en afschaling is het zo optimaal mogelijk inzetten van de eenheden voor het bestrijden van
een grootschalig incident. Het proces omvat het activeren van de benodigde mensen en middelen en het afstemmen
van de wijze van aansturing hiervan: de overgang van de dagelijkse situatie naar de crisisorganisatie. Ook het
waarschuwen van de relevante crisispartners en het activeren van bijstandsafspraken met aangrenzende regio’s
behoort tot dit proces. De GRIP-regeling vormt de basis voor de operationele en bestuurlijke opschaling en is in dit
document in Deel I geïntegreerd.
2.3 Leiding en coördinatie
Het proces leiding en coördinatie beschrijft de generieke wijze waarop het systeem van incidentbestrijding in de regio
is georganiseerd, de wijze waarop verantwoordelijkheden zijn verdeeld en gedelegeerd en hoe het opperbevel en de
operationele leiding zijn belegd. In de diverse onderdelen van de hoofdstructuur is per team een eenhoofdige leiding
benoemd. Het proces sturen rampenbestrijding en crisisbeheersing is uitgewerkt in paragraaf 4.1.
2.4 Informatiemanagement
Het doel van informatiemanagement is het zo snel mogelijk verkrijgen van alle informatie die relevant is voor de
rampenbestrijding en de crisisbeheersing en het actief beschikbaar stellen van die informatie aan de functionarissen in
de crisisorganisatie die de informatie nodig hebben. Dit doel wordt bevorderd als het informatienetwerk van de
crisisorganisatie is ingericht volgens de principes van het zogenoemde netcentrische informatiemanagement.
Het netcentrisch informatiemanagement gaat ervan uit dat centraal in het informatienetwerk een totaalbeeld van de
rampbestrijding of crisisbeheersing wordt bijgehouden en dat ieder onderdeel van de crisisorganisatie een eigen beeld
opbouwt van de situatie, dat complementair is aan het totaalbeeld. Alle onderdelen van de crisisorganisatie hebben
toegang tot het totaalbeeld. Zo heeft iedereen op elk moment de beschikking over de meest actuele informatie over
de ramp of crisis, de wijze waarop de bestrijding wordt aangepakt en kan ieder onderdeel binnen zijn eigen
bevoegdheden op basis van de beschikbare informatie de juiste beslissingen nemen.
Ter ondersteuning van de informatieprocessen, maakt de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant gebruik van het
landelijk ingestelde systeem ten behoeve van netcentrisch werken, LCMS.
10
2.5 Crisiscommunicatie
Het doel van crisiscommunicatie is om de bevolking feitelijk (juist) te informeren over de ramp of crisis en over oorzaak
en gevolg. Behalve de technische en fysieke implicaties speelt daarbij ook de maatschappelijke context een belangrijke
rol. Crisiscommunicatie wordt door de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant beschouwd als een vijfde
basisvereiste, omdat crisiscommunicatie een grote maatschappelijke impact heeft. Crisiscommunicatie is onderdeel
van het gemeentelijke proces Bevolkingszorg, welke nader is uitgewerkt in paragraaf 4.7.
11
DEEL I
Opschalings- en organisatiestructuur
12
3.
Opschalings- en organisatiestructuur
Als zich een ramp of crisis voordoet, is het van groot belang dat de rampenbestrijdings- en crisisbeheersingsorganisatie
vlot en als geheel start met de uitvoering van haar taken. Het Besluit veiligheidsregio’s stelt daarom eisen aan de
opschaling voor die situaties waarbij een onmiddellijke en totale opschaling noodzakelijk is om de gevolgen van de
ramp of crisis vanaf het eerste moment efficiënt en effectief te kunnen bestrijden. Opschalen door middel van GRIP
kan met de classificaties: 1 t/m 3 (lokale incidenten), 4 (regionale incidenten), 5 (bovenregionale incidenten) en RIJK
(landelijke incidenten). Afhankelijk van de fase komen één of meerdere crisisteams bij elkaar om het incident, de ramp
of crisis te managen.
3.1 Gecoördineerde Regionale Incidentenbestrijdingsprocedure
3.1.1 Uitgangspunten
Aan de uitwerking van deze Gecoördineerde Regionale Incidentenbestrijdingsprocedure (GRIP) liggen ten behoeve van
de multidisciplinaire operationele en bestuurlijke opschaling bij incidenten, rampen en crises, een aantal
uitgangspunten ten grondslag:
Van de dagelijkse situatie naar de rampenbestrijdings- en crisisbeheersingsorganisatie
GRIP beschrijft de systematiek om de coördinatiebehoefte af te stemmen, zowel in de dagelijkse situatie met
routinematige incidenten als in een volledig opgetuigde rampenbestrijdings- en crisisbeheersingsorganisatie.
De GRIP-fasen zijn aanvullend
Per hogere GRIP-fase worden nieuwe crisisteams actief. Bij elke hogere fase komt de algehele coördinatie op een
niveau hoger te liggen. De teams zelf veranderen qua samenstelling niet als een hogere GRIP-fase wordt afgekondigd.
De coördinatie tussen de verschillende teams kan wel veranderen. Bij het instellen van een Regionaal Beleidsteam
(RBT), komt het Gemeentelijk Beleidsteam (GBT) te vervallen.
De GRIP-fasen zijn niet perse opvolgend
Een GRIP-fase kan direct worden afgekondigd zonder dat het lagere niveau is ingesteld. In het geval van GRIP 3 of GRIP
4 dient de keuze weloverwogen te worden gemaakt om, indien mogelijk, een getrapte opschaling van GRIP 3 naar GRIP
4 te voorkomen.
‘De hoogste bieder wint’
Initiële opschalingsopdrachten staan niet ter discussie. Indien één van de hulpverleningsdiensten - inclusief
Bevolkingszorg - van mening is dat opschaling noodzakelijk is, volgen de overige diensten dit besluit. Is eenmaal een
team operationeel dan wordt op advies van het hoogst opererende team besloten tot eventuele verdere op- of
afschaling. Voor GRIP 3 en GRIP 4 geldt dat respectievelijk de burgemeester en de voorzitter van veiligheidsregio het
besluit formeel dient te bekrachtigen als hij deze GRIP-fase niet zelf heeft bepaald (bijvoorbeeld bij acute situaties).
Evaluatie achteraf wijst uit of de juiste GRIP-fase is afgekondigd.
De kernbezetting van een team komt altijd op
De kernbezetting ofwel de minimale bezetting van een crisisteam conform de GRIP reageert altijd op de GRIPalarmering en begeeft zich naar de opkomstlocatie van het desbetreffende team. Ook al lijkt op het eerste gezicht voor
een bepaalde discipline geen directe aanleiding om op te komen, de andere disciplines hebben voor de bestrijding van
de ramp of crisis behoefte aan multidisciplinaire afstemming en scenariodenken.
GRIP is een middel en geen doel
Indien de situatie dit vereist kunnen de Leider CoPI, de Regionaal Operationeel Leider, de voorzitter GBT
(burgemeester) en de voorzitter van de veiligheidsregio gemotiveerd van de regeling afwijken. GRIP is bedoeld als
hulpmiddel, dat een duidelijke structuur en standaardisering biedt in de rampenbestrijding en crisisbeheersing. GRIP
en de GRIP-fase zijn indicatief en vormen een leidraad. Het vakmanschap van de beslissers is bepalend.
13
Rolvastheid en vakmanschap zijn leidend en vormt de sleutel tot succes
Het respecteren van operationeel vakmanschap van het CoPI en rolvastheid van een ieder betrokken bij de
incidentbestrijding is leidend en vormt de sleutel tot succes. Kwaliteit van betrokkenen en de teams in samenhang met
vakmanschap, leiderschap, lef en authenticiteit zijn bepalend voor slagvaardige incidentbestrijding. De gecoördineerde
inzet van diensten en organisaties van verschillende disciplines voor het wegnemen van dreiging en/of beperken van
schadelijke gevolgen kan uitsluitend succesvol plaatsvinden door verbondenheid tussen de ketenpartners in de
crisisbeheersing.
3.1.2 Organieke structuur
In het Besluit veiligheidsregio’s is beschreven dat de regionale hoofdstructuur van de rampenbestrijding en
crisisbeheersing uit de volgende onderdelen bestaat:

De Gemeenschappelijke Meldkamer (GMK);

Een Commando Plaats Incident (CoPI) of afhankelijk van de aard van de ramp of crisis en de wijze waarop
deze zich ontwikkeld meerdere commando’s incident;

Indien er meer dan één commando plaats incident is, heeft het ROT de coördinerende taak;

Een Team Bevolkingszorg;

Een Regionaal Operationeel Team (ROT);

Een Gemeentelijk Beleidsteam (GBT) bij een lokale ramp of crisis OF;

Een Regionaal Beleidsteam (RBT) bij een bovenlokale ramp of crisis;
Naast bovenstaande onderdelen kent iedere discipline een eigen taakorganisatie. De onderdelen van de regionale
hoofdstructuur en de bijbehorende taakorganisaties kunnen dan als volgt worden weergegeven.
14
3.1.2.1 Crisisteams per GRIP-fase
Per GRIP-fase worden de onderstaande crisisteams actief:
Routinefase
GRIP 1
GRIP 2
GRIP 3
GRIP 4
GRIP 5
5
GRIP RIJK
GMK
GMK
CoPI
GMK
CoPI(‘s)
GMK
CoPI(‘s)
GMK
CoPI(‘s)
GMK
CoPI(‘s)
GMK
CoPI(‘s)
Operationeel niveau
(I)ROT
(I)ROT
ROT
IROT
(I)ROT
Tactisch niveau
GBT
RBT
4
IRBT
GBT
(I)RBT
Strategisch niveau
ICCb/MCCb
Rijksniveau
3.1.2.2 Sectie Bevolkingszorg
Het Besluit veiligheidsregio’s introduceert een nieuw onderdeel: Team Bevolkingszorg. De Veiligheidsregio Midden- en
West-Brabant heeft er voor gekozen om alle processen Bevolkingszorg op regionale schaal te organiseren onder de
naam Bevolkingszorg. Vanaf GRIP 1 zal Bevolkingszorg in persoon van de Officier van Dienst Bevolkingszorg (OvD-Bz)
worden geactiveerd en zitting nemen in het CoPI. Vanaf GRIP 2 neemt de Algemeen Commandant Bevolkingszorg (ACBz) deel aan de vergaderingen van het ROT. De AC-Bz stuurt alle gemeentelijke deelprocessen op zowel lokaal als
regionaal niveau aan.
4
Interregionale samenwerking en afstemming kan ook plaatsvinden als twee veiligheidsregio’s in GRIP 2 zitten. Er wordt dan geen BT
bijeen geroepen, maar wordt één van de ROT’s (uitgangspunt is bronregio) als IROT aangewezen.
5
Afhankelijk van de mate van regionale betrokkenheid bij GRIP RIJK, kunnen regionale crisisteams worden gealarmeerd. GRIP RIJK is
niet per definitie een starttrigger voor regionale opschaling naar GRIP 1, 2, 3, 4 of 5.
15
3.1.3 Opschalingscriteria
3.1.3.1 Een plotselinge gebeurtenis ontwikkelt zich tot een ramp of crisis
Afhankelijk van de aard en omvang van een incident wordt volgens vaste patronen opgeschaald naar de
rampenbestrijdings- en crisisbeheersingsorganisatie in volle omvang. De procedure kan worden gestart indien bij de
bestrijding van rampen of crises of een dreiging hiervan duidelijk behoefte is aan multidisciplinaire coördinatie en een
eenduidige aansturing van de inzet van de diensten door multidisciplinaire teams. Iedere GRIP-fase kent een
opschalingsbehoefte, zoals beschreven in de onderstaande tabel. Een nadere uitwerking van de GRIP-fasen is
opgenomen in paragraaf 3.4.
GRIP-fase
GRIP 1
GRIP 2
GRIP 3
GRIP 4
GRIP 5
GRIP RIJK
6
Opschalingscriteria (indicatief)
Multidisciplinaire incidentbestrijding ter plaatse (bronbestrijding), waarbij:

multidisciplinaire afstemming met eenhoofdige aansturing nodig is;
6

er noodzaak tot en behoefte aan coördinatie op operationele processen vanuit het brongebied
bestaat;

in een rampbestrijdingsplan is bepaald om bij specifieke incidenten GRIP 1 af te kondigen.
Grootschalige alarmering dan wel omvangrijke multidisciplinaire incidentbestrijding (bron- en/of
effectbestrijding), waarbij:

noodzaak tot en behoefte aan coördinatie (ook op tactische processen) vanuit het effectgebied
bestaat;

effectbestrijding te omvangrijk is voor één CoPI, waardoor het ROT taken van het CoPI moet
overnemen;

multidisciplinaire logistieke ondersteuning noodzakelijk is;

behoefte is aan het inzetten van meerdere CoPI’s;

behoefte is aan gecoördineerde informatievoorziening naar bestuur en bevolking;

uit aard en aantal van de binnenkomende meldingen duidelijk blijkt dat er sprake is van een
effectgebied en/of duidelijke uitstraling naar de omgeving;

in een rampbestrijdingsplan is bepaald om bij specifieke incidenten GRIP 2 af te kondigen.
Omvangrijke multidisciplinaire incidentenbestrijding op lokaal niveau, waarbij:

(naar verwachting) sprake is van maatschappelijke en politiek-bestuurlijke impact, veelal met
belangstelling van regionale en landelijke media;

noodzaak tot en behoefte aan coördinatie op strategische processen op bestuurlijk niveau bestaat;

sprake is van een bedreiging van het welzijn en/of veiligheid van (grote groepen van) de bevolking en
acute voorlichting aan de bevolking belangrijk is;

strategische besluitvorming op bestuurlijk niveau noodzakelijk is;

de burgemeester behoefte heeft aan ondersteuning van een strategische staf (GBT);

waarschuwing van de bevolking noodzakelijk is (bijvoorbeeld d.m.v. sirenes, burgernet, enz.);

indien duidelijk is dat het gaat om een bedrijf of inrichting met een zeer groot risico, waarbij een groot
incident ter plaatse vrijwel per definitie vraagt om bestuurlijke acties;

in een rampbestrijdingsplan is bepaald om bij specifieke incidenten GRIP 3 af te kondigen.
Omvangrijke multidisciplinaire incidentenbestrijding op bovenlokaal niveau, waarbij:

(naar verwachting) sprake is van maatschappelijke en politiek-bestuurlijke impact, veelal met
belangstelling van regionale en landelijke media;

noodzaak tot en behoefte aan gecoördineerde bestuurlijke leiding bestaat;

strategische afwegingen op bovengemeentelijk niveau noodzakelijk zijn;

de voorzitter van de veiligheidsregio ondersteuning behoeft van een strategische staf (RBT);

in een rampbestrijdingsplan is bepaald om bij specifieke incidenten GRIP 4 af te kondigen.
Omvangrijke interregionale multidisciplinaire incidentbestrijding, waarbij:

behoefte is aan multidisciplinaire en bestuurlijke coördinatie bij een ramp of crisis van meer dan
plaatselijke betekenis in meerdere regio’s of ernstige vrees voor het ontstaan daarvan;

de betrokken voorzitters van de veiligheidsregio’s in gezamenlijkheid besluiten over het overgaan van
het gezag (uitgangspunt hierbij is dat de bronregio leidend is, maar de voorzitter van de bronregio
neemt de bevoegdheden van de overige betrokken voorzitters VR niet over).
Omvangrijke incidenten met een landelijke uitstraling waarbij de nationale veiligheid in het geding is (daarvan is
sprake als de vitale belangen van de Nederlandse Staat en/of samenleving zodanig bedreigd worden dat er
sprake is van (potentiële) maatschappelijke ontwrichting) en waarbij behoefte is aan sturing door het Rijk;
Niet perse het ‘brongebied’; dit kunnen ook plaatsen zijn in het ‘effectgebied’.
16
3.1.3.2 Bovenregionale en nationale rampen en crises
In geval van een bovenregionale of nationale ramp of crisis wordt de GRIP-structuur aangevuld met de interregionale
en landelijke coördinatiestructuur: GRIP 5 en GRIP RIJK.
GRIP 5
Bij GRIP 5 is behoefte aan multidisciplinaire en bestuurlijke coördinatie bij een ramp of crisis van meer dan plaatselijke
betekenis in meerdere regio’s of ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, waartoe de betrokken voorzitters van de
betrokken veiligheidsregio’s in gezamenlijkheid besluiten omdat het bestuurlijk noodzakelijk wordt gevonden. De
voorzitters wijzen samen één coördinerend ROT aan (Interregionaal Operationeel Team). Het uitgangspunt is dat de
bronregio coördineert. Het bevoegd gezag ligt bij elke voorzitter voor zich (Wvr 39 in werking in alle betrokken regio’s,
na een besluit van elke betrokken individuele voorzitter). Voorzitters maken samen afspraken over het coördinerend
voorzitterschap. Het NCC spreekt het operationeel crisisteam initieel aan via de CaCo, daarna volgens afspraak. De
minister van Veiligheid en Justitie of de NCTV benadert de voorzitter die conform de afspraak coördineert.
GRIP RIJK
In geval van een GRIP RIJK is behoefte aan sturing door het Rijk bij situaties waarbij de nationale veiligheid in het
geding is of kan zijn. Het operationele crisisteam is het ROT van de coördinerende veiligheidsregio (ook wel IROT)
onder leiding van de Coördinerend Operationeel Leider. Het bevoegd gezag ligt bij de vakministers of de Ministeriële
Commissie Crisisbeheersing (MCCb). Deze krijgen ondersteuning en adviezen van het Interdepartementale Commissie
Crisisbeheersing (ICCb) en het Adviesteam (AT).
In Nederland is bij een ramp van enige omvang al snel sprake van nationale betrokkenheid. Uitgangspunt is dat een
(dreigende) ramp of crisis in eerste instantie wordt opgepakt door het departement op wiens beleidsterrein de ramp of
crisis zich voordoet. Betrokken ministeries richten daartoe een Departementaal Coördinatiecentrum (DCC) in. Ook
wordt het Nationaal Crisiscentrum (NCC) operationeel. Het NCC heeft een coördinerende rol in bijvoorbeeld de
informatievoorziening en het leveren van bijstand aan de regio via het Landelijk Operationeel Coördinatiecentrum
(LOCC). Tevens kan de Landelijke Operationele Staf (LOS) worden ingesteld. De LOS is een opschaling van het LOCC.
De opschaling op nationaal niveau is overigens niet afhankelijk van de vraag of een incident bovenregionaal of landelijk
is. Ook bij lokale incidenten kan het NCC operationeel zijn, zoals bij de poldercrash. In geval van rampen of crises van
meer dan regionale betekenis of de ernstige vrees voor het ontstaan ervan, kan de commissaris van de Koning (CdK) de
voorzitter veiligheidsregio aanwijzingen geven over het te voeren beleid.
3.1.4 Evaluatie GRIP-incidenten
Bij alle incidenten met de classificatie GRIP 2 en hoger vindt door de directeur van de veiligheidsregio en/of
burgemeester van de getroffen gemeente en/of voorzitter van de veiligheidsregio, een afweging plaats of het incident
moet worden geëvalueerd. Het doel hiervan is het trekken van lering uit de betreffende incidenten met het oog op
optimaliseren van de uitvoering van de basisvereisten en kolomspecifieke deelprocessen als beschreven in het
Regionaal Crisisplan en deze GRIP-regeling. Wanneer besloten wordt tot evaluatie, wordt deze uitgevoerd conform de
door de veiligheidsdirectie vastgestelde evaluatiesystematiek. Naast het evalueren van de basisvereisten en de aan de
verschillende kolommen toegekende deelprocessen kunnen in de afweging ook specifieke aandachtspunten worden
meegegeven waarop geëvalueerd moet worden.
De evaluatiesystematiek is nader uitgewerkt in het ‘Handboek evaluatie Incidenten & Rampen’.
17
3.2 Melden, alarmeren, op- en afschalen
3.2.1 Melden en alarmeren
Melding en alarmering heeft tot doel om de eenheden die nodig zijn voor de rampenbestrijding en crisisbeheersing
binnen zeer korte tijd te activeren en naar de juiste plaats te dirigeren. Binnen twee minuten nadat is vastgesteld dat is
voldaan aan de criteria voor grootschalige alarmering, begint de meldkamer met de alarmering van de onderdelen van
de hoofdstructuur van de rampenbestrijding en crisisbeheersing en wordt de burgemeester, of in geval artikel 39 Wvr
van toepassing is, de voorzitter van de veiligheidsregio en betrokken burgemeesters geïnformeerd. Afhankelijk van de
aard en omstandigheden van de ramp of crisis, alarmeert de meldkamer andere functionarissen en eenheden die nodig
zijn voor de rampenbestrijding en crisisbeheersing.
3.2.1.1 Grootschalig alarmeren
De verantwoordelijkheid voor het opstellen van criteria voor grootschalig alarmeren van de hoofdstructuur is bij het
bestuur van de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant belegd, en zijn uitgewerkt in paragraaf 3.2.2.1.
3.2.1.2 Vaste bereikbaarheden
Voor een snelle en adequate alarmering beschikt ieder teamlid uit de kernbezetting van een crisisteam, over een vaste
bereikbaarheid in de vorm van een pager of mobiele telefoon. Alarmering van de functionarissen ten behoeve van het
GBT en RBT, alsmede ten behoeve van de secties, kan geschieden in twee fasen. De GMK alarmeert een
verantwoordelijk functionaris van het betreffende organisatieonderdeel, welke op zijn/haar beurt zorg draagt voor
alarmering van de noodzakelijke functionarissen binnen die betreffende kolom.
3.2.2 Opschalen
Zodra zich een ramp of crisis voordoet of dreigt voor te doen, wordt de rampenbestrijdings- en
crisisbeheersingsorganisatie opgeschaald. Het doel van het proces opschaling is om steeds de juiste aantallen mensen
en middelen beschikbaar te hebben voor de rampenbestrijding en crisisbeheersing in de acute fase. Het proces omvat
het activeren van de benodigde mensen en middelen en het afstemmen van de wijze van aansturing hiervan: de
overgang van de dagelijkse situatie naar de rampenbestrijdings- en crisisbeheersingsorganisatie. Ook het waarschuwen
van de relevante crisispartners en het activeren van bijstandsafspraken met andere, meestal aangrenzende
veiligheidsregio’s behoort tot dit proces.
3.2.2.1 Bevoegdheid tot opschaling
Bij de afkondiging van een GRIP-fase door één van de diensten zijn de overige diensten gehouden de afkondiging van
de GRIP-fase te volgen. De leidinggevenden plegen vóór het afgeven van een GRIP-fase daarom zo mogelijk onderling
overleg. De afgekondigde GRIP-fase wordt zo spoedig mogelijk door de leiding van het hoogst aanwezige GRIP-niveau
formeel bekrachtigd.
GRIP-fase
GRIP 1 &
GRIP 2
Bevoegd tot opschalen
De CaCo, OvD’s, Leider CoPI of de Regionaal Operationeel Leider.

GRIP 3
GRIP 4
GRIP 5
GRIP RIJK
De burgemeester van de gemeente (is tevens de voorzitter van het GBT) waar het incident
plaatsvindt, eventueel na advies van de vaste leden van het GBT;

De CaCo van de meldkamer mag bij de vastgestelde starttriggers GRIP 3 maken, na overleg met
een leidinggevende ter plaatse van het incident of de Regionaal Operationeel Leider. Het formele
besluit voor GRIP 3 moet achteraf door de bevoegd burgemeester bekrachtigd worden.

De voorzitter van de veiligheidsregio al dan niet op verzoek van één van de betrokken
burgemeesters of op advies van een van de vaste leden van de RBT;

De CaCo mag bij vastgestelde starttriggers GRIP 4 maken, na overleg met een leidinggevende ter
plaatse van het incident of de Regionaal Operationeel Leider. Het formele besluit voor GRIP 4 moet
achteraf door de voorzitter van de veiligheidsregio bekrachtigd worden.
De voorzitters van de bij het incident betrokken veiligheidsregio’s besluiten gezamenlijk tot opschaling naar
GRIP 5.
De Ministeriële Commissie Crisisbeheersing onder voorzitterschap van de minister van VenJ, tenzij de
minister-president, de minister van Algemene Zaken, beslist dat hij voorzitter is.
De burgemeester van de betrokken gemeente wordt via de AOV geïnformeerd over het besluit tot opschaling. Bij
opschaling naar GRIP 2 en hoger wordt tevens de voorzitter van de veiligheidsregio in kennis gesteld.
18
3.2.2.2 Facultatieve bezetting
Naast de standaardbezetting, kunnen in de verschillende teams ook facultatief partners worden uitgenodigd om deel
te nemen aan de overleggen van het betreffende team. De alarmering van de facultatieve leden is per team op
7
onderstaande wijze belegd :
Team
CoPI
ROT / IROT
GBT
RBT / IRBT
Bevoegd tot alarmering facultatieve bezetting
Alarmeren van de facultatieve leden van het CoPI gebeurt in opdracht van de Leider CoPI.
Alarmeren van de facultatieve leden ROT gebeurt in opdracht van de Regionaal Operationeel Leider.
Alarmeren van de facultatieve leden GBT gebeurt in opdracht van de voorzitter GBT.
Alarmeren van de facultatieve leden RBT gebeurt in opdracht van de voorzitter RBT.
3.2.2.3 Monodisciplinaire opschaling
Naast multidisciplinair opschalen kunnen de hulpverleningsdiensten en gemeenten (Bevolkingszorg) ook
monodisciplinair opschalen. Iedere kolom is verantwoordelijk voor een alerte en adequate opschaling van de eigen
organisatie. De leidinggevenden van Brandweer, Politie, GHOR, Bevolkingszorg en Water- en scheepvaartzorg bepalen
per incident de omvang van hun eigen organisatie (aantal en soort eenheden). Monodisciplinaire opschaling kan ook
plaats vinden zonder dat het incident zich in een GRIP-fase bevindt. Wanneer een kolom besluit op te schalen en de
sectie te activeren zonder dat er sprake is van GRIP, wordt de dienstdoende Regionaal Operationeel Leider hierover
geïnformeerd.
3.2.3 Opkomst en aflossing
3.2.3.1 Opkomsttijden
Vanaf het moment dat is vastgesteld dat is voldaan aan de criteria voor grootschalige alarmering beginnen de
onderdelen of functionarissen van de hoofdstructuur binnen de gestelde tijd met de uitvoering van hun taken. Deze
normtijden zijn opgenomen in het Besluit veiligheidsregio’s met als doel dat op het juiste moment, juiste aantallen
mensen en middelen van de crisisorganisatie – efficiënt en effectief – beschikbaar zijn voor de rampenbestrijding en
crisisbeheersing in de acute fase. Om te voldoen aan de gestelde opkomsttijden zijn bereikbaarheidregelingen (o.a.
hard of zacht piket) ingesteld. De volgende normtijden worden gehanteerd:
Crisisteam
CoPI
ROT
GBT
RBT / IRBT
Onderdeel/functionaris
Alle leden
Regionaal Operationeel Leider en
Algemeen Commandanten
Informatiemanager ROT en
Communicatieadviseur ROT
Secties ROT
Sectie Informatiemanagement
Hoofd Communicatie Sectie Bevolkingszorg
Sectie Bevolkingszorg
Alle leden
Alle leden
Opkomsttijd
< 30 minuten
< 45 minuten
< 30 minuten
< 60 minuten
< 40 minuten
< 30 minuten
90 minuten
60 minuten
8
60 minuten
3.2.3.2 Aflossing
De Leider CoPI en de Regionaal Operationeel Leider zijn verantwoordelijk voor de continuïteit van de bezetting van
respectievelijk het CoPI en ROT. In overleg met het eigen team wordt bekeken hoe en wanneer aflossing van eenieder
plaatsvindt. De wijze van aflossing van het GBT en RBT wordt door de burgemeester(s) en/of de voorzitter van de
veiligheidsregio in hun team ter sprake gebracht. Er kan globaal uit twee systemen worden gekozen: de functionarissen
in zijn geheel of gefaseerd aflossen. Laatst genoemd systeem heeft als voordeel dat het ‘collectief geheugen’ in stand
blijft. De Algemeen Commandanten zijn verantwoordelijk voor de aflossing binnen hun eigen sectie en taakorganisatie.
7
8
Uitzonderingen op deze paragraaf zijn mogelijk. Deze zijn dan specifiek in de planvorming uitgewerkt.
De tijd voor het RBT is regionaal vastgesteld. Er is hiervoor geen tijd opgenomen in het Besluit veiligheidsregio’s.
19
3.2.4 Afschaling
Als blijkt dat de ramp of crisis met minder multidisciplinaire coördinatie kan worden bestreden en ook de directe
effecten minder operationele aansturing behoeven, wordt met de afschaling van de ingezette bestuurlijke en
operationele teams begonnen. In tegenstelling tot de opschaling, vindt het afschalen trapsgewijs per GRIP-fase plaats,
te beginnen bij het hoogst ingestelde regionale crisisteam. Uitzondering hierop betreft het afschalen van GRIP 4.
Hierbij kan men besluiten GRIP 3 over te slaan.
Afschaling van een team vindt niet eerder plaats dan dat daarover afstemming heeft plaatsgevonden bij het
onderliggende team (RBT/GBT bij ROT, ROT bij CoPI). Wanneer besloten wordt een team op te heffen, zijn alle
functionarissen van het betreffende team, zelf verantwoordelijk om hun collegae in het onderliggende team op de
hoogte te stellen van de laatste stand van zaken en dragen zij de lopende zaken over.
Ook zijn situaties denkbaar waarbij een GRIP-fase wel in stand blijft, maar bepaalde teams of functionarissen niet
langer nodig blijken te zijn. Het kan zo zijn dat voor een CoPI geen werk meer is, terwijl het ROT nog volop bezig is met
de coördinatie van het effectgebied. Om te voorkomen dat kolommen afschalen zonder onderlinge samenspraak, is
het opheffen van team alleen mogelijk als de leiding van het bovengelegen GRIP-niveau daar toestemming voor geeft
(bijvoorbeeld het ROT geeft toestemming dat het CoPI opgeheven kan worden).
Tijdens het afschalen zal tevens een onderscheid moeten worden gemaakt tussen de afschaling zoals hiervoor bedoeld
en de opbouw van de nazorgfase, die al start wanneer nog niet volledig is afgeschaald. Voordat bestuurlijke en
operationele teams geheel worden ontbonden, moet de burgemeester of de voorzitter van de veiligheidsregio zeer
nadrukkelijk beleidsbeslissingen over de nazorg nemen.
3.2.4.1 Bevoegdheid tot afschaling
De Regionaal Operationeel Leider of Leider CoPI zal in overleg met de leden van het eigen team en in overleg met
eventueel andere geactiveerde teams afschalen of de procedure beëindigen. De voorzitter van het GBT of RBT bepaalt
de bestuurlijke afschaling van het eigen team.
Alle mededelingen over het stopzetten van de alarmering en opheffen van de GRIP-teams geschieden via de GMK.
Deze stelt hiervan alle betrokken diensten en organisaties in kennis.
GRIP-fase
GRIP RIJK
GRIP 5
GRIP 4
GRIP 3
GRIP 2
GRIP 1
Bevoegd tot afschalen
De Ministeriële Commissie Crisisbeheersing onder voorzitterschap van de Minister van VenJ, tenzij de
minister-president, de Minister van Algemene Zaken, beslist dat hij voorzitter is.
De voorzitters van de betrokken veiligheidsregio’s besluiten gezamenlijk over afschaling naar lagere GRIPfasen.
De voorzitter van de veiligheidsregio besluit tot afschaling naar GRIP 3 of bestuurlijke afschaling naar GRIP 2.
Hij laat zich hierbij adviseren door de leden van het RBT.
De burgemeester besluit tot bestuurlijke afschaling naar GRIP 2. Hij laat zich hierbij adviseren door de leden
van het GBT.
De Regionaal Operationeel Leider besluit tot operationele afschaling vanuit GRIP 2 naar GRIP 1. Hij stemt
daartoe af met de leden van het ROT en de Leider CoPI.
De Leider CoPI besluit tot operationele afschaling vanuit GRIP 1 naar de routinefase.
De burgemeester van de betrokken gemeente wordt bij een afschaling van GRIP 4 naar een lager GRIP-fase, via de AOV
geïnformeerd over het besluit tot afschaling. Bij afschaling van GRIP 3 naar GRIP 2 en GRIP 2 naar GRIP 1, wordt tevens
de voorzitter van de veiligheidsregio in kennis gesteld.
3.2.4.2 Monodisciplinaire afschaling
Naast het multidisciplinair afschalen kunnen de hulpverleningsdiensten en gemeenten ook monodisciplinair afschalen.
Iedere kolom is verantwoordelijk voor het afschalen van de eigen organisatie. Het is denkbaar dat bepaalde specifieke
organisatieonderdelen (teams) eerder of juist later worden afgeschaald dan andere onderdelen. Alvorens
monodisciplinair wordt afgeschaald, vindt hierover afstemming plaats in het CoPI en/of ROT.
20
3.2.5 Uitwijklocaties
Bij rampen en crises kan het voorkomen dat de vooraf aangewezen en voorbereide ruimte van een onderdeel van de
hoofdstructuur van de rampenbestrijding en crisisbeheersing in het bron- of effect gebied ligt. Voor functionarissen is
het dan niet veilig meer de werkzaamheden op die locatie uit te voeren. Om de continuïteit van de werkzaamheden te
waarborgen, zijn uitwijklocaties aangewezen.
Crisisteam
GMK
ROT / RBT
GBT
Uitwijklocatie
In het geval dat de GMK (Tilburg) moet uitwijken, worden de taken van de meldkamer gecontinueerd in
het politiebureau aan de Ringbaan Zuid te Tilburg. Op deze uitwijklocatie is slechts beperkt radioverkeer
mogelijk en zijn de overige middelen en werkplekken beperkt. De aanname van 112 meldingen geschied
door de meldkamer in Zeeland.
In het geval dat het ROT en het RBT (Tilburg) uit moet wijken wordt voorgesteld – afhankelijk van het
incident – uit te wijken naar het stadkantoor in Tilburg of Breda.
In het geval een GBT moet uitwijken, wordt uitgeweken naar een GBT van een naburige gemeente, welke
buiten het effectgebied van het incident is gelegen.
21
3.3 Bestuurlijke en operationele leiding
Binnen de rampenbestrijding en crisisbeheersing zijn in hoofdlijnen twee vormen van leiding en coördinatie te
onderscheiden, namelijk bestuurlijke en operationele leiding. Beide begrippen worden in dit hoofdstuk toegelicht.
3.3.1 Bestuurlijke leiding en opperbevel
De bestuurlijke leiding bij en de eindverantwoordelijkheid voor (de afhandeling van) incidenten, rampen en crises ligt
bij de burgemeester van de getroffen gemeente. De burgemeester heeft het opperbevel, wat inhoudt dat degenen die
aan de bestrijding van een ramp of crisis deelnemen, onder zijn bevel staan. Het opperbevel is tweeledig: enerzijds
gaat het om de politieke en bestuurlijke verantwoordelijkheid, anderzijds om de zeggenschap over ieder die aan de
bestrijding van de ramp of crisis deelneemt, in het bijzonder met het oog op een goede coördinatie.
De burgemeester heeft als bevoegd gezag in het kader van de openbare orde en veiligheid de brandweer en politie ter
beschikking. In normale situaties bestaat geen gezagsverhouding met de GHOR (bij rampen of de ernstige vrees voor
het ontstaan ervan heeft de burgemeester wel het opperbevel over de GHOR). De burgemeester kan de
ambulancevervoerders in de regio waarvan zijn gemeente deel uitmaakt aanwijzingen geven indien dat naar zijn
oordeel uit oogpunt van openbare orde noodzakelijk is. De burgemeester laat zich ondersteunen door een GBT. De
mate van betrokkenheid van een burgemeester hangt nauw samen met de impact die de ramp of crisis met zich mee
brengt en de invloed hiervan op de maatschappij en de politiek. Een signaal hiervoor kan bijvoorbeeld zijn de
bovenmatige aandacht voor het incident vanuit regionale en landelijke media.
In geval van een ramp of crisis van meer dan plaatselijke betekenis of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, is
de voorzitter van de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant voor de rampenbestrijding en crisisbeheersing in de
betrokken gemeenten bevoegd toepassing te geven aan een aantal taken van de betrokken burgemeesters. De
belangrijkste hierbij is het opperbevel en het informeren van de bevolking en de bij de rampenbestrijding en
crisisbeheersing betrokken personen over de ramp of crisis . De voorzitter laat zich hierbij ondersteunen door een RBT.
3.3.1.1 Algemene en functionele keten
Rampenbestrijding en handhaving van de openbare orde vormen tezamen de algemene keten. Kenmerkend daarvoor
is dat het algemene bevolkingszorg betreft. Daarentegen wordt in een functionele keten één specifiek terrein
bestreken, zoals elektriciteit, sociale zekerheid, financieel verkeer, voedselveiligheid of een milieucomponent als
bodem. Alleen in de algemene keten worden maatregelen getroffen jegens de bevolking in het algemeen, zoals een
besluit tot evacuatie. Partijen in de functionele ketens doen dat niet. Afstemming tussen de ketens vindt op twee
niveaus plaats: regionaal (veiligheidsregio) en nationaal (tussen ministeries). Vertegenwoordigers van ministeries
(rijksheren) kunnen daarom deelnemen aan de vergadering van een Regionaal Beleidsteam (RBT) en er kan
operationele afstemming plaatsvinden in het Regionaal Operationeel Team (ROT). De positie van de rijksheren ten
aanzien de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden, worden uitgewerkt in de bestuurlijke netwerkkaarten.
3.3.1.2 Rol Openbaar Ministerie en het Regionaal Driehoeksoverleg
Als het gaat om een situatie waarin opsporingsbelangen in het geding zijn, heeft de hoofdofficier van justitie het gezag
over de politie en kan hij aan de politie de nodige aanwijzingen geven voor het optreden bij de strafrechtelijke
handhaving van de rechtsorde. Er zijn nauwelijks rampen of crises denkbaar waarbij de strafrechtelijke handhaving niet
aan de orde is. Ook als de strafechtelijke component pas in tweede instantie een belangrijke rol gaat spelen,
bijvoorbeeld omdat eerst levensreddende werkzaamheden uitgevoerd moeten worden, is het de taak van de
hoofdofficier van justitie om de belangen van het strafrechtelijk onderzoek zoveel mogelijk veilig te stellen.
De burgemeester (of voorzitter veiligheidsregio) stemt af met de officier van justitie vanwege het opsporingsbeleid, de
tweehoofdige leiding over de politie, tolerantiegrenzen en afspraken over het elkaar informeren. Deze afstemming
vindt plaats in de driehoek, naast een eventueel RBT. Naast de burgemeester en hoofdofficier van justitie, sluit de
leidinggevende van de politie aan in de driehoek. Een duidelijk criterium om in driehoeksverband te vergaderen is de
vertrouwelijkheid van informatie, zoals:

De vertrouwelijke informatie van de criminele inlichtingeneenheid (CIE), de algemene of militaire
inlichtingen- en veiligheidsdiensten (AIVD of MIVD);

De bespreking van vertrouwelijke inzetscenario’s van de Dienst speciale Interventies (DSI).
In beide gevallen zal uiteraard de vraag spelen in hoeverre deze vertrouwelijke informatie gedeeld ‘vertaald’ kan
worden, zodat andere betrokkenen wel voldoende geïnformeerd kunnen worden. De vertrouwelijke informatie kan
namelijk van vitaal belang zijn voor de hulpverleningsdiensten bij de uitvoering van de werkzaamheden. De eventuele
betrokken gezagsdriehoek kan op verzoek van de gezagsdriehoek of op advies, ter advisering, worden uitgebreid.
22
3.3.2 Operationele leiding
Operationele leiding houdt in: de bevoegdheid tot het in opdracht van de burgemeester of de voorzitter van de
veiligheidsregio geven van bindende aanwijzingen van de bij de rampenbestrijding en crisisbeheersing samenwerkende
zelfstandige diensten, zonder daarbij te treden in de bevoegdheden van de afzonderlijke diensthoofden aangaande de
wijze van uitvoeren van de taken. De operationele leiding wordt primair ingevuld door de hoogst operationeel
leidinggevende van iedere kolom. Ieder grootschalig incident, ramp of crisis kent echter ook een eenhoofdige
operationele leiding:

Bij GRIP 1 is sprake van coördinatie van Brandweer, Politie, GHOR, Bevolkingszorg en eventueel Water- en
scheepvaartzorg op operationeel niveau door het CoPI en ligt de eenhoofdige leiding bij de Leider CoPI.

Bij GRIP 2, 3 en 4 en 5 is sprake van coördinatie van Brandweer, Politie, GHOR, Bevolkingszorg en eventueel
Water- en scheepvaartzorg op operationeel niveau (CoPI), op tactisch niveau (ROT) en ligt de eenhoofdige
operationele leiding in de handen van de Regionaal Operationeel Leider in het ROT.

Wanneer sprake is van een crisis zonder duidelijke aanwijsbare plaats incident, kan een ROT zonder CoPI
worden ingesteld.
3.3.2.1 Leider CoPI en (Coördinerend) Regionaal Operationeel Leider
De Leider CoPI leidt het overleg van de operationele staf ter plaatse en bewaakt het besluitvormingsproces in het CoPI.
Afhankelijk van de GRIP-fase waarin het incident zich bevindt informeert deze door tussenkomst van de AOV de
burgemeester of rapporteert hij aan de Regionaal Operationeel Leider. Laatst genoemde is door het bevoegd gezag
aangewezen om de operationele leiding uit te oefenen vanuit het ROT. Hij informeert en adviseert de burgemeester of
de voorzitter van de veiligheidsregio over strategische aangelegenheden en dilemma’s. De door de burgemeester of
voorzitter van de veiligheidsregio genomen beleidsbeslissingen vertaalt hij binnen het ROT in operationele opdrachten
en hij coördineert de uitvoering daarvan.
3.3.3 Nationale Crisisbeheersingsstructuur
Wanneer tijdens een crisis verschillende ministeries zijn betrokken bij de aanpak daarvan, treedt de nationale
crisisstructuur in werking. De hoofdlijnen van het crisisbeheersingsbeleid en van het stelsel met betrekking tot de
crisisorganisatie van de overheid op rijksniveau zijn vastgelegd in het voorliggende Nationaal Handboek
Crisisbesluitvorming. Het Handboek legt op hoofdlijnen de bevoegdheden, verantwoordelijkheden en kerntaken vast
van de belangrijkste actoren binnen de nationale crisisstructuur. Deze structuur bestaat uit drie interdepartementale
gremia:het Adviesteam (AT), de Interdepartementale Commissie Crisisbeheersing (ICCb) en de Ministeriële Commissie
Crisisbeheersing (MCCb). Deze structuur wordt zo nodig flexibel toegepast. In beginsel geldt de volgorde AT-ICCbMCCb, tenzij de situatie anderszins vereist. Het Nationaal Crisiscentrum ondersteunt deze crisisteams met
informatiemanagement, zijn netwerk, expertise en faciliteiten en fungeert tevens als één loket voor de veiligheidsregio
als het gaat om informatie-uitwisseling, contactpunten en advisering en middelen op het gebied van
crisiscommunicatie.
3.3.3.1 Adviesteam
Dit team adviseert over maatregelen aan de Interdepartementale Commissie Crisisbeheersing (ICCb) en zorgt voor de
uitvoering van besluiten. Dit team is veelal samengesteld uit adviseurs van verschillende ministeries en het NCC,
aangevuld met experts.
3.3.3.2 Interdepartementale Commissie Crisisbeheersing (ICCb)
Deze bestaat uit Directeuren Generaal van de verschillende ministeries. De ICCb adviseert de voorzitter van de
Ministeriële Commissie Crisisbeheersing (MCCb) per situatie met betrekking tot het bijeenkomen van de MCCb en
adviseert vervolgens over de voorbereiding, respons en nafase bij crises en rampen. De ICCb nemen ook besluiten,
bijvoorbeeld over het instellen van het Nationaal Voorlichtingscentrum.
3.3.3.3 Ministeriële Commissie Crisisbeheersing (MCCb)
De MCCb besluit (bij meerderheid van stemmen) over een samenhangende aanpak van het geheel van maatregelen en
voorzieningen, dat het Rijk treft in samenwerking met andere organisaties ter voorbereiding op, ten tijde van en met
betrekking tot de nafase van intersectorale crises waarbij de nationale veiligheid in het geding is.
23
3.3.3.4 Crisisbeheersingsstelsel op hoofdlijnen
24
3.4 Uitwerking GRIP-fasen
3.4.1 Routinefase (nog geen sprake van regionale opschaling)
Omschrijving Routinefase
Na melding van een incident rukken de hulpverleningsdiensten uit. Afhankelijk van het incident zullen eenheden van politie,
brandweer, ambulancedienst, Bevolkingszorg en eventueel water- en scheepvaartzorg meewerken aan de
incidentenbestrijding. Bij een dergelijk incident coördineert de meldkamer hierbij en is er (nog) geen sprake van
georganiseerde multidisciplinaire (opgeschaalde) afstemming. De hulpverleningsdiensten beginnen op routinematige wijze
en volgens de eigen (monodisciplinaire) regels en procedures met de bestrijding van het incident. Indien nodig voeren de
diensten ad hoc en op basis van gelijkwaardigheid operationeel overleg, ook wel motorkapoverleg genoemd. Deelnemers
zijn in ieder geval de functionarissen die leiding geven aan de operationele eenheden ter plaatse. Daar waar nodig kan dit
overleg worden aangevuld met functionarissen die vanuit hun specialisme een toegevoegde waarde hebben, bijvoorbeeld
externe partners (Rijkswaterstaat, waterschap, nutsbedrijven, enz.) of een bedrijfsspecialist.
Starten en eindigen routinefase
Alarmering

De betrokkenen worden door de GMK gealarmeerd.
Opkomst

Locatie: Incidentterrein .

Tijd: Conform monodisciplinaire procedures .
Leiding en coördinatie
Leiding

Hanteren eigen monodisciplinaire bevelsstructuren.
Reikwijdte

Routinematig; de bestrijding van het incident valt binnen de normale dagelijkse
werkwijzen van de betrokken hulpverleningsdiensten;

Multidisciplinaire afstemming door middel van motorkapoverleg.
Taken

Afstemmen en afspraken maken;

Collegiaal overleg en samenwerking.
Leidinggevenden
Processen
Functionaris
Brandweer

Bevelvoerder, of

Officier van Dienst Brandweer (OvD-B).
GHOR

Verpleegkundige eerste ambulance, of

Officier van Dienst GHOR (OvD-G).
Politie

Medewerker basiseenheid, of

Officier van Dienst Politie (OvD-P).
Bevolkingszorg

Officier van Dienst Bevolkingszorg (OvD-Bz)
Voorlichting

Via de eigen organisatie
Informatiemanagement

Calamiteitencoördinator (CaCo)
Kernbezetting GMK
GMK

CaCo (als eenhoofdige leidinggevende);

Plotter;

Brandweercentralist;

Verpleegkundig centralist;

Politiecentralist.
Taken GMK

Zodra is vastgesteld dat is voldaan aan de criteria voor grootschalige alarmering wordt de meldkamer door één
leidinggevende aangestuurd: de calamiteitencoördinator (CaCo).

Binnen twee minuten na vaststelling dat is voldaan aan de criteria voor grootschalige alarmering, begint de GMK
met de alarmering van het CoPI en ROT.

Afhankelijk van de aard en omstandigheden van de ramp of crisis, alarmeert de meldkamer andere relevante
externe functionarissen en eenheden die nodig zijn voor de bestrijding van de ramp of crisis.

Binnen twee minuten na vaststelling dat is voldaan aan de criteria voor grootschalige alarmering informeert de
GMK de burgemeester. In geval van bovenlokale rampen en crises worden de voorzitter van Veiligheidsregio
Midden- en West-Brabant en de betrokken burgemeesters geïnformeerd.

Binnen vijf minuten na vaststelling dat is voldaan aan de criteria voor grootschalige alarmering geeft de
meldkamer, op grond van de beschikbare gegevens, een zo volledig mogelijke beschrijving van het incident aan de
alle betrokken onderdelen van de hoofdstructuur van de rampenbestrijding en crisisbeheersing en externe
betrokken eenheden en functionarissen.
25
Meldkamer & Informatiemanagement
Een incident dat naar oordeel van de meldkamer multidisciplinaire coördinatie vraagt of kan gaan vragen, wordt
aangemaakt in LCMS. Het criterium hiervoor is ‘vanaf groot incident’ of een incident wat naar verwachting opgeschaald gaat
worden.
Voorlichting
Hulpverleningsdiensten werken conform monodisciplinaire protocollen (ook aangaande communicatie/voorlichting). Indien
extra (crisis)communicatie inspanningen noodzakelijk zijn, kan men via de lokale AOV een beroep doen op de inzet van de
lokale afdeling Communicatie. Woordvoering wordt verzorgd door de persvoorlichter Politie m.u.v. woordvoering bij
branden (dit doet de Brandweer zelf), tenzij het een (vermoeden tot) misdrijf betreft zoals bijvoorbeeld brandstichting,
zwaar gewonden of dodelijke slachtoffers te betreuren zijn, of wanneer overgegaan moet worden tot evacuatie van de
omgeving.
26
3.4.2 GRIP 1
Omschrijving GRIP 1 - CoPI
Als blijkt (indicatief) dat door de aard van het incident de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden met betrekking
tot de bestrijding veranderen en de situatie vraagt om een multidisciplinair gecoördineerde aanpak, wordt opgeschaald naar
GRIP 1 en daarmee het CoPI opgestart. De oorzaken voor deze verandering kunnen, niet limitatief, zijn: de behoefte aan
eenhoofdige operationele leiding, de vraag om gestructureerde coördinatie, de behoefte aan meer materieel en de
complexiteit van het incident. Het CoPI verzorgt de aansturing en uitvoering van operationele processen ter plaatse.
Het CoPI staat onder leiding van een Leider CoPI. De Leider CoPI werkt ontkleurd, wat inhoudt dat deze handelt en besluit in
de belangen van alle diensten. De functie kan niet gecombineerd worden met een andere functie binnen of buiten het CoPI.
Naast de Leider CoPI wordt het CoPI gevormd door een kernteam van functionarissen die leiding geven aan de operationele
eenheden van Politie, Brandweer, GHOR, Bevolkingszorg, een Voorlichter, een Informatiemanager en een Plotter. Op
verzoek van de Leider CoPI of op aangeven van de CoPI-leden kan het team worden aangevuld met functionarissen die
vanuit hun specialisme een toegevoegde waarde hebben voor het functioneren van het CoPI. Bijvoorbeeld een adviseur
gevaarlijke stoffen (AGS), veiligheidsfunctionaris, specialisten water- en scheepvaartzorg, liaison van een externe partner
(bijvoorbeeld Defensie) of een bedrijfsspecialist.
Starten en eindigen GRIP 1
Bevoegd tot opschalen naar GRIP 1
Alarmering





Opkomst CoPI
Bevoegd tot afschalen van GRIP 1
Leiding en coördinatie
Leiding
Reikwijdte









Leidinggevende functionarissen op officiersniveau van Brandweer, Politie,
GHOR, Bevolkingszorg en Water- en scheepvaartzorg die zijn gealarmeerd
voor of ingezet bij het incident;
CaCo.
De kernbezetting wordt door de GMK gealarmeerd;
Alarmeren van de facultatieve leden CoPI gebeurt in opdracht van de
Leider CoPI door de GMK;
De burgemeester van de betrokken gemeente wordt via zijn of haar AOV
geïnformeerd over het besluit tot opschaling naar GRIP 1 of afschaling
naar de routinefase.
Locatie: Incidentterrein (hiervan kan afgeweken worden).
Tijd: < 30 minuten.
Leider CoPI.
Leider CoPI geeft leiding aan de leden van het CoPI;
OvD’s sturen hun eenheden aan;
Alle leden nemen op basis van gelijkwaardigheid deel aan het overleg.
Multidisciplinaire incidenten met eenhoofdige operationele aansturing
die ter plaatse worden bestreden;
Multidisciplinaire coördinatie op operationele processen van
incidentbestrijding vanuit het brongebied;
Wanneer in een rampbestrijdingsplan is bepaald om bij specifieke
incidenten GRIP 1 af te kondigen.
Taken CoPI
9

Het CoPI is belast met de operationele leiding ter plaatse ;

Het CoPI staat onder leiding van de leider CoPI;

Het CoPI Is belast met de afstemming met alle bij de rampenbestrijding of crisisbeheersing betrokken partijen;
10

Het CoPI werkt conform de methodiek sturen rampenbestrijding & crisisbeheersing :
o het bepalen van de bestrijdingsstrategie;
o het bepalen van de aanpak;
o het verdelen van het werk;
o het geven van een terugkoppeling.

Het CoPI houdt een eigen beeld bij over:
o de ontwikkeling en effecten van een incident;
o de risico’s voor de veiligheid van de hulpverleners en de personen in het getroffen gebied;
o de aanpak van het incident en de daarvoor benodigde mensen en middelen.

Het CoPI is belast met het adviseren van het ROT;

Bij meerdere CoPI’s op de plaats van één incident, treedt het ROT op als coördinerend orgaan (GRIP 2).
9
Niet perse het ‘brongebied’; dit kunnen ook plaatsen zijn in het ‘effectgebied’.
Zie paragraaf 4.1 en verder voor een uitgebreide weergave van het proces sturen rampenbestrijding en crisisbeheersing.
10
27
Kernbezetting CoPI
Processen
Leiding
Brandweer
GHOR
Politie
Bevolkingszorg
Crisiscommunicatie
Informatiemanagement
Facultatief
Water- en scheepvaartzorg
Openbaar Ministerie
Overigen
Kernbezetting GMK
GMK
Functionaris
Leider CoPI
OvD Brandweer
OvD GHOR
OvD Politie
OvD Bevolkingszorg
Voorlichtingsfunctionaris CoPI

Informatiemanager CoPI

Plotter CoPI

OvD Waterschap

OvD Rijkswaterstaat
Officier van justitie
AGS, veiligheidsfunctionaris, liaison(s) van publiek/private organisatie c.q.
crisispartners, (externe) deskundigen, bedrijfsspecialist, enz.


CaCo
Centralisten
Meldkamer & Informatiemanagement

De GMK geeft binnen vijf minuten nadat is vastgesteld dat is voldaan aan de criteria voor grootschalige
alarmering, op grond van de beschikbare gegevens, een zo volledig mogelijke beschrijving van het incident aan de
onderdelen van de hoofdstructuur.

De volgende informatielijnen worden gebruikt:
o De OvD-B informeert de hoofdofficier van dienst (HOvD), die informeert vervolgens de Regionaal
Commandant van Dienst (RCvD);
o De OvD-G informeert de AC GHOR, die informeert vervolgens de Directeur Publieke Gezondheid;
o De OvD-P informeert de leidinggevende van politie, die informeert vervolgens de korpsleiding;
o De OvD-Bz informeert de burgemeester van de betrokken gemeente;
o De CaCo informeert de Informatiemanager CoPI.

De Informatiemanager CoPI is verantwoordelijk voor het multidisciplinaire totaalbeeld van het incident, dat is
gebaseerd op het startbeeld van de GMK.

De Leider CoPI en de OvD’s leveren en ontvangen van de Informatiemanager CoPI relevante multidisciplinaire
informatie.

De operationele diensten en Bevolkingszorg zijn ieder verantwoordelijk voor hun monodisciplinaire eigen beeld.

Het totaalbeeld en het eigen beeld wordt langs geautomatiseerde weg zo spoedig mogelijk en voor zover dat
redelijkerwijs mogelijk is, geverifieerd en beschikbaar gesteld aan de onderdelen van de hoofdstructuur en andere
bij de ramp of crisis betrokken partijen (voor zover zij deze gegevens nodig hebben voor de uitvoering van hun
taken en bevoegdheden).

Het NCC spreekt initieel een operationeel crisisteam aan via de CaCo, daarna volgens afspraak.
Crisiscommunicatie
De voorlichtingsfunctionaris adviseert het CoPI over het proces crisiscommunicatie en geeft hier invulling aan. Indien extra
(crisis)communicatie inspanningen noodzakelijk zijn, kan men via de OvD BZ een beroep doen op de lokale afdeling
communicatie. Afhankelijk van de invulling en omvang van het proces crisiscommunicatie kan daarnaast de regionale
voorlichterspool, op aangeven van voorlichtingsfunctionaris ingezet worden. De alarmering van de regionale
voorlichterspool gebeurt via de OvD BZ/AOV. Indien aanvullend aan de regionale voorlichterspool, het piketteam
crisiscommunicatie geactiveerd moet worden, is dit aanleiding om op te schalen naar GRIP 2 of hoger.
Bijzonderheden
Bij de alarmering van een CoPI worden gelijktijdig de Mobiele Commando Unit (MCU) samen met het bedienend personeel
van de brandweer gealarmeerd. Deze eenheden zijn mobiel en bevatten de vergaderfaciliteiten op locatie.
28
3.4.2.1 Schematische weergave GRIP 1
29
3.4.3 GRIP 2
Omschrijving GRIP 2 - ROT
Als een incident een duidelijke uitstraling heeft naar de omgeving, dus ook effecten buiten de plaats incident heeft, wordt
naast een CoPI ook een ROT ingesteld (indicatief). De Regionaal Operationeel Leider is eindverantwoordelijk voor de
operationele bestrijding van een ramp of crisis en geeft als zodanig kaders aan waarbinnen de Leider CoPI zelfstandig
opereert. De Regionaal Operationeel Leider vertaalt beleidsbeslissingen in samenhangende uitvoeringsopdrachten en
draagt zorg voor een gecoördineerde uitvoering van de rampenbestrijding en crisisbeheersing door deelnemende
organisaties en disciplines. Nadruk ligt op het sturen van de tactische processen met betrekking tot het effectgebied en het
coördineren van de informatievoorziening voor de bevolking en het bestuur.
Bron- en effectgebied
Bij de taakverdeling van CoPI en ROT dient (uitzonderingen zijn mogelijk) onderscheid gemaakt te worden tussen het bronen effectgebied. CoPI en ROT dienen hierover overeenstemming te bereiken. Het CoPI is verantwoordelijk voor het
brongebied, het ROT voor het effectgebied. Onder brongebied wordt verstaan: het gebied waar alles, waaronder het
betrokken object, zich bevindt dat te maken heeft met de directe incidentbestrijding en is de daarmee het ‘werkveld’ van de
hulpverleningsdiensten. We spreken van een effectgebied indien een incident effecten heeft naar de omgeving en deze van
een zodanige aard en omvang zijn, dat sprake is van een bedreigende situatie voor de bevolking (bijvoorbeeld het vrijkomen
van gevaarlijke stoffen, instorting van gebouwen, stroomuitval). Wanneer sprake is van een crisis zonder duidelijke
aanwijsbare plaats incident, kan een ROT (zonder CoPI) worden ingesteld. Dit is bijvoorbeeld het geval bij grootschalige en
langdurige stroomstoring.
Samenstelling ROT
Het ROT staat onder leiding van een Regionaal Operationeel Leider. Deze functie kan niet gecombineerd worden met een
andere functie binnen of buiten het ROT. De Regionaal Operationeel Leider is ontkleurd, wat wil zeggen dat uit de
taakuitvoering blijkt dat deze in het belang van alle afzonderlijke diensten handelt. Het ROT wordt naast de Regionaal
Operationeel Leider gevormd door de secties Brandweer, GHOR, Politie, Bevolkingszorg, Sectie Informatiemanagement,
Sectie Resourcemanagement, een liaison Defensie en ondersteunende functies. Een Sectie bestaat uit minimaal twee
functionarissen: een Algemeen Commandant, die aan de vergaderingen van het ROT deelneemt en een sectiemedewerker,
die de sectie bemant. Daar waar nodig kan het ROT worden aangevuld met een Algemeen Commandant t.b.v. water- en
scheepvaartzorg, liaisons van externe partners (o.a. nutsbedrijven) of functionarissen die vanuit hun specialisme een
toegevoegde waarde hebben. Indien een rijksheer een rol vervult in het ROT dient de CdK hierover te worden geïnformeerd.
Starten en eindigen GRIP 2
Bevoegd tot opschalen naar GRIP 2



Alarmering




Opkomst ROT


Bevoegd tot afschalen van GRIP 2

Leidinggevende functionarissen op officiersniveau van Brandweer, GHOR,
Politie, Bevolkingszorg en water- en scheepvaartzorg die zijn gealarmeerd
voor of ingezet bij het incident;
Leider CoPI;
Als de meetplanorganisatie van de regionale waarschuwings- en
verkenningsdienst (WVD) wordt opgestart, geldt automatisch opschaling
naar GRIP 2;
CaCo.
De kernbezetting wordt binnen twee minuten, nadat is vastgesteld dat
aan de criteria voor grootschalige alarmering is voldaan, door de GMK
gealarmeerd.;
Alarmeren van de facultatieve leden ROT gebeurt in opdracht van de ROL
door de leden ROT, leden secties ROT en/of de GMK;
De burgemeester van de betrokken gemeente en de voorzitter van de
veiligheidsregio worden via hun AOV geïnformeerd over het besluit tot
opschaling naar GRIP 2 of afschaling naar GRIP 1.
Locatie: RCC Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant, Ringbaan-West
232 te Tilburg.
Tijd: Kernbezetting < 45 minuten, met uitzondering van:
o Informatiemanager ROT < 30 min.
o Communicatieadviseur ROT < 30 min.
o Secties: < 60 min.
o Sectie infomanagement: < 40 min.
o Hoofd Communicatie Sectie Bevolkingszorg < 30 min.
Regionaal Operationeel Leider, na overleg met de Leider CoPI.
30
Leiding en coördinatie
Leiding






Reikwijdte




Leider CoPI geeft leiding aan de leden van het CoPI;
OvD’s sturen hun eenheden aan en zijn zelfsturend binnen de door de
Algemeen Commandanten aangegeven operationele kaders;
Regionaal Operationeel Leider stuurt de Leider CoPI aan, de Leider CoPI is
zelfsturend binnen de operationele kaders die worden aangegeven door
de Regionaal Operationeel Leider;
Regionaal Operationeel Leider geeft leiding aan de ROT-leden;
Algemeen Commandanten geven leiding aan hun secties;
Informatiemanager ROT stuurt de sectiemedewerker(s)
Informatiemanagement, Plotter(s) en ondersteunende functies aan;
Alle leden nemen op basis van gelijkwaardigheid deel aan het overleg.
Omvangrijke incidentbestrijding, waarbij:
o sprake is van een effectgebied waarbij gevaarlijke stoffen
11
vrijkomen en de meetplanorganisatie wordt opgestart;
o effecten in bredere zin van het woord bestaan waarbij behoefte
is aan intensieve communicatie naar de bevolking (bijvoorbeeld
bij langdurige stroomuitval) of
o het ROT taken van het CoPI moet overnemen
o het ROT meerdere CoPI’s inzet;
o multidisciplinaire logistieke ondersteuning noodzakelijk is.
In situaties waarbij er sprake is van effectgebied zonder brongebied
binnen de veiligheidsregio (bijvoorbeeld ‘een ramp op afstand’)
Wanneer in een rampbestrijdingsplan is bepaald om bij specifieke
incidenten GRIP 2 af te kondigen
Taken ROT

Het ROT is verantwoordelijk voor de operationele leiding;

Het ROT staat onder leiding van de Regionaal Operationeel Leider;

Het ROT is belast met de afstemming met alle bij de rampenbestrijding of crisisbeheersing betrokken partijen.
12

Het ROT werkt conform de methodiek sturen rampenbestrijding & crisisbeheersing :
o het bepalen van de bestrijdingsstrategie;
o het bepalen van de aanpak;
o het verdelen van het werk;
o het geven van een terugkoppeling.

De Regionaal Operationeel Leider adviseert de burgemeester of de voorzitter van de veiligheidsregio inzake de
bestuurlijk te nemen maatregelen;

De Regionaal Operationeel Leider is belast met het adviseren van het GBT of RBT;

De Regionaal Operationeel Leider ontvangt bevelen van de voorzitter GBT (niet zijnde bovenlokale rampen en
crisis);

De Regionaal Operationeel Leider ontvangt bevelen van de voorzitter van de veiligheidsregio i.v.m. de uitvoering
van de door hem (voorzitter) genomen besluiten in het geval van bovenlokale rampen en crisis;

De Regionaal Operationeel Leider stelt bij bovenregionale incidenten de Regionaal Operationeel Leider van de
aangrenzende betrokken veiligheidsregio(’s) in kennis;

Het ROT treedt bij meerdere CoPI’s op de plaats van één incident, op als coördinerend orgaan.
Kernbezetting ROT
Processen
Functionaris
Leiding
Regionaal Operationeel Leider
Brandweer
AC Brandweer
GHOR
AC GHOR
Politie
AC Politie
Bevolkingszorg
AC Bevolkingszorg
Crisiscommunicatie
Communicatieadviseur ROT
Defensie
Liaison Defensie
Informatiemanagement

Informatiemanager ROT

Informatiecoördinator ROT

Plotter ROT
11
De meetplanorganisatie adviseert het CoPI en ROT over te ondernemen acties in het effectgebied bij het vrijkomen van gevaarlijke
stoffen.
12
Zie paragraaf 4.1 van het Regionaal Crisisplan 2012-2016 en verder voor een uitgebreide weergave van het proces sturen
rampenbestrijding en crisisbeheersing.
31
Resourcemanagement
Facultatief
Water- en scheepvaartzorg
Openbaar Ministerie
Rijksheren / Overigen
Kernbezetting GMK
GMK
Sectie Brandweer
Taken
Samenstelling kernbezetting
Facultatief
Sectie GHOR
Taken
13
Hoofd Resourcemanagement

AC Waterschap

AC Rijkswaterstaat
Rechercheofficier van justitie
Liaison(s) van publiek/private organisatie c.q. crisispartners en (externe)
13
deskundigen, Rijksheren .


CaCo
Centralisten
Op tactisch niveau gaat het over de volgende kernactiviteiten:

Met ketenpartners verzamelen en verwerken van veiligheidsinformatie:
het sturen op het verwerven, verwerken, veredelen en verstrekken van
informatie op het terrein van de Brandweer in de regio;

signaleren, adviseren en met ketenpartners bepalen van de aanpak: het
maken van afspraken over ieders bijdrage in het behalen van bepaalde
operationele prestaties binnen de regio, binnen een bepaalde tijd en
continueren daarvan over een bepaalde periode. Daaronder wordt ook
begrepen het adviseren van ketenpartners;

met ketenpartners kiezen en monitoren van het uitvoerend en
ondersteunend werk: bepalen welke uitvoerende en ondersteunende
werkzaamheden dienen te worden verricht op het terrein van de
Brandweer in de regio en welke personele en facilitaire voorzieningen
daaraan worden toegekend. Ook het monitoren daarvan maakt hier deel
van uit.
Op operationeel niveau gaat het over de volgende kernactiviteiten:

Het selecteren, doorgeleiden en afhandelen van verzoeken voor
uitvoerend en ondersteunend werk.

verdelen en monitoren van het uitvoerend werk:
o Bron- en emissiebestrijding.

verdelen en monitoren van ondersteunend werk:
o Resourcemanagement

Personele voorzieningen (sturen) Brandweer;

Facilitaire voorzieningen (sturen) Brandweer.
o Informatiemanagement

Informatievoorzieningen (sturen) Brandweer.

Algemeen Commandant

Hoofd Bron- en Emissiebestrijding

Hoofd Informatie (Informatiemanagement)

Hoofd Ondersteuning (Resourcemanagement)

Hoofd Redding

Hoofd Ontsmetting

Adviseurs Sectie brandweer, zoals: veiligheidscoördinator Brandweer (o.a.
arbo en opvang en nazorg personeel), adviseur gevaarlijke stoffen
(regionaal officier).
Op tactisch niveau gaat het over de volgende kernactiviteiten:

Met ketenpartners verzamelen en verwerken van veiligheidsinformatie:
het sturen op het verwerven, verwerken, veredelen en verstrekken van
informatie op het terrein van de geneeskundige zorg in de regio;

signaleren, adviseren en met ketenpartners bepalen van de aanpak: het
maken van afspraken over ieders bijdrage in het behalen van bepaalde
operationele prestaties binnen de regio, binnen een bepaalde tijd en
continueren daarvan over een bepaalde periode. Daaronder wordt ook
begrepen het adviseren van ketenpartners;

met ketenpartners kiezen en monitoren van het uitvoerend en
ondersteunend werk: bepalen welke uitvoerende en ondersteunende
Indien een rijksheer een rol vervult in het ROT dient de CdK te worden geïnformeerd.
32
werkzaamheden dienen te worden verricht op het terrein van de
geneeskundige zorg in de regio en welke personele en facilitaire
voorzieningen daaraan worden toegekend. Ook het monitoren daarvan
maakt hier deel van uit.
Samenstelling kernbezetting
Facultatief
Sectie Politie
Taken
Samenstelling kernbezetting
Facultatief
Op operationeel niveau gaat het over de volgende kernactiviteiten:

Het selecteren, doorgeleiden en afhandelen van verzoeken voor
uitvoerend en ondersteunend werk;

verdelen en monitoren van het uitvoerend werk:
o Acute gezondheidszorg;
o Publieke gezondheidszorg.

verdelen en monitoren van ondersteunend werk:
o Resourcemanagement;

Personele voorzieningen (sturen) GHOR

Facilitaire voorzieningen (sturen) GHOR
o Informatiemanagement;

Informatievoorzieningen (sturen) GHOR

Algemeen Commandant

Hoofd Acute gezondheidszorg

Hoofd Informatie (Informatiemanagement)

Hoofd Ondersteuning (Resourcemanagement)
Adviseurs Sectie brandweer, zoals: veiligheidscoördinator GHOR (o.a. arbo en
opvang en nazorg personeel), gezondheidskundige adviseur gevaarlijke stoffen,
adviseur hygiëne- en infectiepreventie, adviseur gezondheidsonderzoeken.
Op tactisch niveau gaat het over de volgende kernactiviteiten:

Met ketenpartners verzamelen en verwerken van veiligheidsinformatie:
het sturen op het verwerven, verwerken, veredelen en verstrekken van
informatie op het terrein van de politiezorg in de regio;

signaleren, adviseren en met ketenpartners bepalen van de aanpak: het
maken van afspraken over ieders bijdrage in het behalen van bepaalde
operationele prestaties binnen de regio, binnen een bepaalde tijd en
continueren daarvan over een bepaalde periode. Daaronder wordt ook
begrepen het adviseren van ketenpartners;

met ketenpartners kiezen en monitoren van het uitvoerend en
ondersteunend werk: bepalen welke uitvoerende en ondersteunende
werkzaamheden dienen te worden verricht op het terrein van de
politiezorg in de regio en welke personele en facilitaire voorzieningen
daaraan worden toegekend. Ook het monitoren daarvan maakt hier deel
van uit.
Op operationeel niveau gaat het over de volgende kernactiviteiten:

Het selecteren, doorgeleiden en afhandelen van verzoeken voor
uitvoerend en ondersteunend werk;

verdelen en monitoren van het uitvoerend werk:
o Ordehandhaving;
o Opsporing.

verdelen en monitoren van ondersteunend werk:
o Resourcemanagement;

Personele voorzieningen (sturen) Politie

Facilitaire voorzieningen (sturen) Politie
o Informatiemanagement;

Informatievoorzieningen (sturen) Politie

Algemeen Commandant

Hoofd Ordehandhaving

Hoofd Opsporing

Hoofd Informatie (Informatiemanagement)

Hoofd Ondersteuning (Resourcemanagement)

Hoofd Mobiliteit

Hoofd Bewaken en Beveiligen

Hoofd Opsporingsexpertise

Hoofd Handhaven netwerken
33


Sectie Bevolkingszorg
Taken
Samenstelling kernbezetting
Facultatief
Sectie Informatiemanagement
Taken
Samenstelling kernbezetting
Hoofd (speciale) Interventie
Adviseurs Sectie Politie, zoals veiligheidscoördinator Politie (o.a. arbo en
opvang en nazorg personeel)
Op tactisch niveau gaat het over de volgende kernactiviteiten:

Met ketenpartners verzamelen en verwerken van veiligheidsinformatie:
het sturen op het verwerven, verwerken, veredelen en verstrekken van
informatie op het terrein van de bevolkingszorg in de regio;

signaleren, adviseren en met ketenpartners bepalen van de aanpak: het
maken van afspraken over ieders bijdrage in het behalen van bepaalde
operationele prestaties binnen de regio, binnen een bepaalde tijd en
continueren daarvan over een bepaalde periode. Daaronder wordt ook
begrepen het adviseren van ketenpartners;

met ketenpartners kiezen en monitoren van het uitvoerend en
ondersteunend werk: bepalen welke uitvoerende en ondersteunende
werkzaamheden dienen te worden verricht op het terrein van de
bevolkingszorg in de regio en welke personele en facilitaire voorzieningen
daaraan worden toegekend. Ook het monitoren daarvan maakt hier deel
van uit.
Op operationeel niveau gaat het over de volgende kernactiviteiten:

Selecteren, doorgeleiden en afhandelen verzoeken voor uitvoerend en
ondersteunend werk;

verdelen en monitoren van het uitvoerend werk:
o Communicatie;
o Publieke zorg;
o Omgevingszorg;
o Informatie & ondersteuning.

verdelen en monitoren van ondersteunend werk:
o Resourcemanagement;

Personele voorzieningen (sturen) Bevolkingszorg

Facilitaire voorzieningen (sturen) Bevolkingszorg
o Informatiemanagement;

Informatievoorzieningen (sturen) Bevolkingszorg

Algemeen Commandant

Communicatieadviseur ROT

Hoofd Sectie Publieke Zorg (ondersteund door sectielid)

Hoofd Omgevingszorg (ondersteund door sectielid)

Hoofd Sectie Informatie & Ondersteuning (ondersteund door sectielid)

Hoofd Sectie Nazorg (ondersteund door sectielid)

Hoofd Sectie Evaluatie (ondersteund door sectielid)

Overige adviseurs Sectie Bevolkingszorg
De Sectie Informatiemanagement voert de volgende kerntaken uit:

opstellen totaalbeeld incident;

beheren, monitoren en up-to-date houden totaalbeeld;

monitoren landelijk beeld;

opstellen, beheren, monitoren en up-to-date houden eigen beelden CoPI,
GBT en RBT;

monitoren beelden secties ROT.

Hoofd Sectie Informatiemanagement

Informatiecoördinator ROT

Plotter ROT

Informatiemanager CoPI

Plotter CoPI

Informatiecoördinator BT
De CaCo van de GMK levert een belangrijke bijdrage aan het vullen en up-to-date
houden van het totaalbeeld. Deze functionaris maakt echter geen deel uit van de
Sectie Informatiemanagement.
De Sectie Informatiemanagement werkt samen met de hoofden
Informatiemanagement van de secties in het ROT
34
Sectie Resourcemanagement
Taken
Samenstelling kernbezetting
De Sectie Resourcemanagement is belast met de volgende taken:

Coördineren van bijstandsaanvragen;

monitoren van en adviseren over capaciteitsproblemen (personeel en
materieel).

Hoofd Sectie Resourcemanagement
De Sectie Resourcemanagement werkt samen met de functionarissen in de Secties
ROT die zijn belast met Resourcemanagement.
Meldkamer & Informatiemanagement

Bij een rechtstreekse opschaling naar GRIP 2 geeft de GMK binnen vijf minuten nadat is vastgesteld dat is voldaan
aan de criteria voor grootschalige alarmering, op grond van de beschikbare gegevens, een zo volledig mogelijke
beschrijving van het incident aan de onderdelen van de hoofdstructuur. In geval van een getrapte opschaling (van
GRIP 1) vormt het totaalbeeld van de Informatiemanager CoPI de basis voor het totaalbeeld van de
Informatiemanager ROT.

Het CoPI, de operationele diensten, Bevolkingszorg en de eventueel aanwezige betrokken externe
partners/overheden zijn ieder verantwoordelijk voor hun monodisciplinaire eigen beeld.

De OvD’s en de Leider CoPI leveren relevante informatie aan bij, en ontvangen relevante informatie van de
Informatiemanager CoPI.

De Informatiemanager CoPI en sectiemedewerkers Informatiemanagement leveren relevante informatie aan bij,
en ontvangen relevante informatie van de Informatiemanager ROT.

Bij een GRIP 2 is de Informatiemanager ROT verantwoordelijk voor het multidisciplinair totaalbeeld, gebaseerd op
het startbeeld.

Het totaalbeeld wordt langs geautomatiseerde weg zo spoedig mogelijk en voor zover dat redelijkerwijs mogelijk
is geverifieerd en beschikbaar gesteld aan de onderdelen van de hoofdstructuur van de rampenbestrijding en
crisisbeheersing en andere bij de ramp of crisis betrokken partijen, voor zover zij deze gegevens nodig hebben
voor de uitvoering van hun taken en bevoegdheden. Gegevens worden nadat zij beschikbaar zijn binnen tien
minuten verwerkt in het eigen beeld en voor zover mogelijk geverifieerd.

Het NCC spreekt initieel een operationeel crisisteam aan via de CaCo, daarna volgens afspraak.
De volgende informatielijnen worden gebruikt:

OvD’s gebruiken hun eigen monodisciplinaire informatielijnen zoals beschreven onder GRIP 1.

De Leider CoPI informeert de ROL;

De ROL informeert en adviseert de voorzitter van het GBT;

De AC’s gebruiken hun monodisciplinaire informatielijnen, waarbij:
o de AC Brandweer informeert de Regionaal Commandant Brandweer;
o de AC GHOR informeert de Directeur Publieke Gezondheid;
o de AC Politie informeert het korpspiket van politie en de officier van justitie;
o de AC Bevolkingszorg informeert de voorzitter hoofden taakorganisaties van de betrokken gemeente;

De Informatiemanager ROT informeert het NCC en LOCC.
Crisiscommunicatie
Door de AC-Bz wordt invulling gegeven aan het proces crisiscommunicatie. Relevante informatie, strategie en proces wordt
afgestemd en uitgewisseld met de voorlichtingsfunctionaris in het CoPI. De Communicatieadviseur ROT neemt zitting in ROT
en ondersteunt hierbij de AC-Bz. De Communicatieadviseur ROT ontvangt de omgevingsanalyse en het communicatieadvies
vanuit de taakorganisatie.
Indien relevant stemt de Communicatieadviseur ROT de communicatieboodschap en –strategie af met de persofficier van
het Openbaar Ministerie.
Bijzonderheden

Afhankelijk van de aard en de wijze waarop de ramp of crisis zich ontwikkelt, kunnen meerdere CoPI’s worden
ingericht, waarbij het ROT als coördinerend onderdeel fungeert. Worden meerdere CoPI’s ingezet, dan is dus altijd
sprake van een GRIP 2.

Het OM kan naar aanleiding van het scenario bepalen een liaison af te vaardigen naar het ROT. Het is echter meer
voorstelbaar dat het OM aansluit bij de Sectie Politie.
35
3.4.3.1 Schematische weergave GRIP 2
36
3.4.4 GRIP 3
Omschrijving GRIP 3 - GBT
Als bij de bestrijding van een ramp op crisis (naar verwachting) sprake is van maatschappelijke en politiek-bestuurlijke
impact en/of besluitvorming is vereist, schaalt de burgemeester op naar GRIP 3 (indicatief). Indien (tijdige) afstemming met
de burgemeester niet mogelijk is, kunnen de (operationeel) leidinggevenden van Brandweer, GHOR, Politie, Bevolkingszorg
en water- en scheepvaartzorg na onderling overleg ook besluiten tot opschaling. In die gevallen bekrachtigt de
burgemeester achteraf. In een GRIP 3 situatie is het incident van een dermate grote omvang, of bestaat ernstige vrees voor
het ontstaan ervan, dat de gevolgen voor de samenleving ingrijpend zijn. In deze fase is naast operationele en tactische ook
eenhoofdige strategische aansturing noodzakelijk. Hiertoe wordt het GBT bijeen geroepen. Het ROT ondersteunt en
adviseert het GBT. Het GBT ondersteunt de burgemeester in de rol van Voorzitter GBT. De operationele leiding over de
uitvoering van de rampenbestrijding en crisisbeheersing ligt ook nu bij de Regionaal Operationeel Leider.
Samenstelling GBT
De burgemeester van de betrokken gemeente is voorzitter van het GBT. Het GBT ondersteunt de burgemeester bij de
rampenbestrijding en crisisbeheersing en bestaat uit de ROL, de hoofdofficier van justitie, voorzitter van het waterschap
(indien een water gerelateerd incident) de strategisch adviseurs Brandweer, Politie, en Bevolkingszorg (d.w.z. de Regionaal
Commandant Brandweer, de districtschef Politie, Directeur Publieke Gezondheid, gemeentesecretaris van de getroffen
gemeente of hun vervangers). Aan het GBT worden ook een strategisch communicatieadviseur, een informatiecoördinator
en een bestuurlijk adviseur toegevoegd. Daar waar nodig kan het GBT worden aangevuld met liaisons van externe partners
of functionarissen die vanuit hun specialisme een toegevoegde waarde hebben. Indien een Rijksheer een rol vervult in het
GBT dan dient de CdK te worden geïnformeerd.
Burgemeester
De bevoegdheden van de burgemeester als Voorzitter GBT (zoals zijn bevelsbevoegdheid en noodverordeningbevoegdheid)
zijn in de Gemeentewet (artikelen 172, 175 en 176) en de Wet veiligheidsregio’s (artikelen 2 t/m 7) beschreven. Tijdens en
na afloop van het incident is de burgemeester tevens verantwoordelijk voor informatievoorziening aan de bevolking en de
in zijn gemeente bij de rampenbestrijding en crisisbeheersing betrokken personen. Na een incident legt hij verantwoording
af aan de gemeenteraad.
Starten en eindigen GRIP 3
Bevoegd tot opschalen naar GRIP 3


Alarmering



Opkomst GBT
Bevoegd tot afschalen van GRIP 3
Leiding en coördinatie
Leiding









De burgemeester van de gemeente waar het incident plaatsvindt schaalt
op naar GRIP 3, eventueel na advies van de vaste leden van het GBT.
De CaCo van de meldkamer mag bij de vastgestelde starttriggers GRIP 3
maken, na overleg met een leidinggevende ter plaatse van het incident of
de Regionaal Operationeel Leider. Het formele besluit voor GRIP 3 moet
achteraf door de bevoegd burgemeester bekrachtigd worden.
De kernbezetting wordt door de GMK gealarmeerd (dit kan geschieden in
twee fasen: de GMK alarmeert een verantwoordelijk functionaris van het
betreffende organisatieonderdeel, welke op zijn/haar beurt zorg draagt
voor alarmering van de noodzakelijke functionarissen binnen die
betreffende kolom).
Alarmeren van de facultatieve leden GBT gebeurt in opdracht van de
burgemeester door de GMK.
De voorzitter van de veiligheidsregio wordt via zijn of haar AOV
geïnformeerd over het besluit tot opschaling naar GRIP 3 of afschaling
naar GRIP 2.
Locatie: Gemeentehuis betrokken gemeente
Tijd: Kernbezetting < 60 minuten
De voorzitter van het GBT besluit tot bestuurlijke afschaling naar GRIP 2.
Hij laat zich hierbij adviseren door de leden van het GBT.
De Leider CoPI geeft leiding aan de leden van het CoPI.
De OvD’s sturen hun eenheden aan. De OvD’s zijn zelfsturend binnen de
door de AC’s aangegeven operationele kaders.
De Regionaal Operationeel Leider stuurt de Leider CoPI aan. De Leider
CoPI is zelfsturend binnen de operationele kaders die worden aangegeven
door de Regionaal Operationeel Leider.
De Regionaal Operationeel Leider geeft leiding aan de leden van het ROT.
De AC’s geven leiding aan hun secties.
De voorzitter van het GBT bepaalt het beleid en laat zich hierbij
ondersteunen door het GBT.
37

Reikwijdte
De voorzitter van het GBT stuurt de Regionaal Operationeel Leider aan.
De Regionaal Operationeel Leider is zelfsturend binnen de kaders die door
de burgemeester worden aangeven.

Alle leden nemen op basis van gelijkwaardigheid deel aan het overleg.
Omvangrijke multidisciplinaire incidenten met bestuurlijke impact. De redenen voor
opschaling naar GRIP 3 zijn:

(naar verwachting) sprake van maatschappelijke en politiek-bestuurlijke
impact, veelal met veel belangstelling van de media;

strategische besluitvorming op bestuurlijk niveau noodzakelijk;

de burgemeester behoeft gevraagd (en ongevraagd) ondersteuning van
een strategische staf;

wanneer in een rampbestrijdingsplan is bepaald om bij specifieke
incidenten GRIP 3 af te kondigen.
Taken GBT

De burgemeester roept een GBT bijeen.

De burgemeester heeft het gezag bij brand alsmede bij ongevallen anders dan bij brand voor zover de brandweer
daarbij een taak heeft en hierbij de bevoegdheid heeft bevelen te geven die met het oog op het voorkomen,
beperken en bestrijden van gevaar nodig zijn.

De burgemeester heeft het opperbevel in geval van een ramp of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan.
Degenen die aan de bestrijding van een ramp deelnemen, staan onder zijn bevel.

In lokale crisissituaties heeft de burgemeester het gezag over de meldkamer, ten aanzien van alle disciplines,
waarbij echter ook de (hoofd)officier van justitie gezagsdrager is indien er opsporingsbelangen in het geding zijn.

De burgemeester kan de ambulancevervoerders in de regio waarvan zijn gemeente deel uitmaakt, aanwijzingen
geven indien dat naar zijn oordeel noodzakelijk is uit het oogpunt van openbare orde.

De burgemeester geeft – op basis van artikel 6, derde lid van de Wet publieke gezondheid – leiding aan de
bestrijding van een epidemie van een infectiezieke, behorend tot groep B1, B2 of C, alsook de directe
voorbereiding daarvan. De burgemeester draagt zorg voor de toepassing van de maatregelen bedoeld in
14
hoofdstuk V van de Wet publieke gezondheid .

De burgemeester draagt er zorg voor dat de bevolking informatie wordt verschaft over de oorsprong, de omvang
en de gevolgen van een ramp of crisis die de gemeente bedreigt of treft, alsmede over de daarbij te volgen
gedragslijn (handelingsperspectief).

De burgemeester zorgt ervoor dat aan personen die in zijn gemeente zijn betrokken bij de rampenbestrijding of de
crisisbeheersing, informatie wordt verschaft over die ramp of crisis, de risico’s die hun inzet daarbij heeft voor hun
gezondheid en de voorzorgsmaatregelen die in verband daarmee zijn of zullen worden getroffen.

De burgemeester stemt zijn informatievoorziening, zoals hiervoor beschreven, af met de informatievoorziening
door of onder verantwoordelijkheid van Onze bij rampen en crises betrokken Ministers.

De Commissaris van de Koning wordt geïnformeerd indien een rijksheer een rol vervult in het ROT en/of GBT.

De burgemeester neemt besluiten.

De burgemeester informeert, adviseert en voert overleg met de voorzitter van de veiligheidsregio.

Het GBT ondersteunt de burgemeester bij de rampenbestrijding en crisisbeheersing.

Het GBT wordt geadviseerd door het ROT.

De burgemeester ontbindt het GBT.
Besluiten worden door het GBT niet genomen. Aan het GBT als zodanig zijn geen bevoegdheden toegekend. De deelnemers die in
het kader van de ontstane situatie bevoegdheden uitoefenen, maken in het GBT enerzijds melding van besluiten die zij hebben
genomen en kunnen anderzijds in het GBT sonderen of voorgenomen besluiten passen in het geheel van genomen en te nemen
maatregelen.
Kernbezetting GBT
Processen
Leiding
ROT
Brandweer
GHOR
Politie
Bevolkingszorg
Openbaar Ministerie
Crisiscommunicatie
Informatiemanagement
14
15
Functionaris
Voorzitter GBT (burgemeester)
Regionaal Operationeel Leider
Strategisch adviseur Brandweer
Strategisch adviseur GHOR
Strategisch adviseur Politie
15
Strategisch adviseur Bevolkingszorg
(hoofd)officier van justitie
Strategisch communicatieadviseur
Informatiecoördinator BT
Actuele wettekst is te raadplegen op: www.wetten.nl.
De functie van strategisch adviseur Bevolkingszorg wordt ingevuld door een functionaris van de betreffende gemeente.
38
Resourcemanagement
Facultatief
Water- en scheepvaartzorg
Provincie
Rijksheren / Overigen
Kernbezetting GMK
GMK


Bestuurlijk adviseur
17
Verslaglegger
16

Voorzitter Waterschap

HID Rijkswaterstaat
Strategisch adviseur provincie
Liaison(s) van publiek/private organisatie c.q. crisispartners en (externe)
18
deskundigen, Rijksheren


CaCo
Centralisten
Meldkamer & Informatiemanagement

Vanaf GRIP 2 is de Informatiemanager ROT verantwoordelijk voor het multidisciplinair totaalbeeld.

Het CoPI, de operationele diensten, Bevolkingszorg, het GBT en de eventueel aanwezige externe
partners/overheden zijn ieder verantwoordelijk voor hun monodisciplinaire eigen beeld.

De OvD’s en de Leider CoPI leveren relevante informatie aan bij, en ontvangen relevante informatie van de
Informatiemanager CoPI.

De Informatiemanager CoPI, hoofden Informatiemanagement binnen de secties en de Informatiecoördinator BT,
leveren relevante informatie aan bij, en ontvangen relevante informatie van de Informatiemanager ROT.

Het totaalbeeld wordt langs geautomatiseerde weg zo spoedig mogelijk en voor zover dat redelijkerwijs mogelijk
is geverifieerd en beschikbaar gesteld aan de onderdelen van de hoofdstructuur van de rampenbestrijding en
crisisbeheersing en andere bij de ramp of crisis betrokken partijen, voor zover zij deze gegevens nodig hebben
voor de uitvoering van hun taken en bevoegdheden.

Gegevens worden nadat zij beschikbaar zijn binnen tien minuten verwerkt in het eigen beeld en voor zover
mogelijk geverifieerd.

Het NCC spreekt initieel een operationeel crisisteam aan via de CaCo, daarna volgens afspraak.

De volgende informatielijnen worden gebruikt:
o OvD’s gebruiken hun eigen monodisciplinaire informatielijnen zoals beschreven onder GRIP 1;
o De Leider CoPI informeert de Regionaal Operationeel Leider;
o De ROL informeert en adviseert de burgemeester van de betrokken gemeente;
o De Algemeen Commandanten (AC’s) gebruiken hun monodisciplinaire informatielijnen zoals beschreven
onder GRIP 2;
o De Informatiemanager CoPI en Informatiecoördinator BT informeren de Informatiemanager ROT;
o De Informatiemanager ROT informeert het NCC en het LOCC;
o De burgemeester draagt zorg voor het informeren van de bevolking, de CdK en zo nodig de Minister van
VenJ of andere betrokken ministers, burgemeesters van buurgemeenten, externe partners en
overheden.
Crisiscommunicatie
De Communicatieadviseur GBT neemt zitting in het overleg en adviseert de voorzitter en leden van het GBT. De
Communicatie adviseur GBT en de adviseur ROT ontvangen en delen (inhoudelijke) informatie met de adviseur
taakorganisatie in de taakorganisatie.
16
De functie van bestuurlijk adviseur wordt ingevuld door een functionaris van de betreffende gemeente.
De functie van verslaglegger wordt ingevuld door een functionaris van de betreffende gemeente.
18
Indien een rijksheer een rol vervult in het ROT dient de CdK te worden geïnformeerd.
17
39
3.4.4.1 Schematische weergave GRIP 3
40
3.4.5 GRIP 4
Omschrijving GRIP 4 - RBT
Als bij de bestrijding van een ramp op crisis van meer dan plaatselijke betekenis, of ernstige vrees voor het ontstaan
daarvan, (naar verwachting) sprake is van maatschappelijke en politiek-bestuurlijke impact en/of besluitvorming is vereist,
zal worden opgeschaald naar GRIP 4. Een ramp of crisis van meer dan plaatselijke betekenis is een gebeurtenis of situatie
die meer dan één gemeente treft respectievelijk gevolgen heeft voor meer dan één gemeente en daarom maatregelen
vraagt die zich niet tot het grondgebied van één gemeente beperken. Deze opschaling vindt uitsluitend op bestuurlijk niveau
plaats en voorziet in de afstemming tussen de verschillende gemeenten en eventuele externe overheden en partners. In
deze fase wordt naast het CoPI en ROT opgeschaald naar een RBT dat op bestuurlijk niveau strategische beslissingen neemt
(alleen de voorzitter van de veiligheidsregio neemt beslissingen) ten aanzien van de bestrijding van het incident. In een GRIP
4 situatie bestaan geen GBT’s meer.
Samenstelling RBT
De samenstelling van het RBT is vastgelegd in de Wet veiligheidsregio’s en bestaat uit de burgemeesters van de gemeenten
die betrokken zijn of dreigen te worden bij de ramp of crisis en de (hoofd)officier van justitie. De voorzitter van elk direct
betrokken waterschap wordt uitgenodigd deel uit te maken van het Beleidsteam. De Regionaal Operationeel Leider neemt
deel aan de vergaderingen van het RBT. Voor de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant is gekozen ook de strategisch
adviseurs van de Brandweer, GHOR, Politie en Bevolkingszorg (d.w.z. Regionaal Commandant Brandweer, Directeur
Publieke Gezondheid, politiechef regionale eenheid en gemeentesecretaris uit de gemeente waar de voorzitter
veiligheidsregio uit afkomstig is) te laten plaats nemen in het RBT. Het RBT wordt ondersteund door de
Informatiecoördinator BT. Vanuit Bevolkingszorg wordt een strategisch communicatieadviseur toegevoegd. De Directeur
Veiligheidsregio sluit aan en onderhoud de externe contacten op landelijk niveau. Afhankelijk van de aard van het incident
kunnen aan het RBT op ad hoc basis externe deskundigen worden toegevoegd, zoals diverse rijksheren (o.a. landelijke
inspecteurs van bijvoorbeeld RWS, VROM of LNV) of directeuren van nutsbedrijven.
Voorzitter Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant
De voorzitter van de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant neemt bij een GRIP 4 het opperbevel over van de lokale
19
burgemeesters en heeft daarmee het gezag over de brandweer, politie en geneeskundige hulpverlening . De voorzitter van
de veiligheidsregio zit het RBT voor en draagt zorg voor het informeren van de CdK en de Minister van VenJ. In principe
neemt de voorzitter geen besluiten zonder het RBT daarover te raadplegen. Een betrokken burgemeester kan schriftelijk
bezwaar doen aantekenen indien hij van mening is dat een voorgenomen besluit het belang van zijn gemeente onevenredig
schaadt. Na afloop van een ramp of crisis van meer dan plaatselijke betekenis brengt de voorzitter van de veiligheidsregio,
in overeenstemming met de betrokken burgemeesters, schriftelijk verslag uit aan de raden van de getroffen gemeenten.
Starten en eindigen GRIP 4
Bevoegd tot opschalen naar GRIP 4


Alarmering


Opkomst RBT

Bevoegd tot afschalen van GRIP 4


Leiding en coördinatie
Leiding
19


De voorzitter van de veiligheidsregio schaalt op naar GRIP 4, al dan niet op
verzoek van één van de betrokken burgemeesters of op advies van een
van de vaste leden van de RBT.
De CaCo mag bij vastgestelde starttriggers GRIP 4 maken, na overleg met
een leidinggevende ter plaatse van het incident of de Regionaal
Operationeel Leider. Het formele besluit voor GRIP 4 moet achteraf door
de voorzitter van de veiligheidsregio bekrachtigd worden.
De kernbezetting wordt door de GMK gealarmeerd (dit kan geschieden in
twee fasen: de GMK alarmeert een verantwoordelijk functionaris van het
betreffende organisatieonderdeel, welke op zijn/haar beurt zorg draagt
voor alarmering van de noodzakelijke functionarissen binnen die
betreffende kolom)
Alarmeren van de facultatieve leden RBT gebeurt in opdracht van de
voorzitter door de GMK
Locatie: RBT Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant: Ringbaan-West
232 te Tilburg
Tijd: Kernbezetting < 60 minuten
De voorzitter van de veiligheidsregio besluit tot afschaling naar GRIP 3 of
bestuurlijke afschaling naar GRIP 2. Hij laat zich hierbij adviseren door de
leden van het RBT.
de Leider CoPI geeft leiding aan de leden van het CoPI;
de OvD’s sturen hun eenheden aan. De OvD’s zijn zelfsturend binnen de
door de AC’s aangegeven operationele kaders;
Bij afwezigheid van de voorzitter, wordt deze vervangen conform een vooraf opgesteld vervangingsschema.
41

Reikwijdte
de Regionaal Operationeel Leider stuurt de Leider CoPI aan. De Leider
CoPI is zelfsturend binnen de operationele kaders die worden aangegeven
door de Regionaal Operationeel Leider;

de Regionaal Operationeel Leider geeft leiding aan leden van het ROT;

de AC’s geven leiding aan hun secties;

de voorzitter van de veiligheidsregio bepaald het beleid en laat zich hierbij
ondersteunen door het RBT;

de voorzitter van de veiligheidsregio geeft leiding aan het RBT;

de voorzitter van de veiligheidsregio stuurt de Regionaal Operationeel
Leider aan. De Regionaal Operationeel Leider is zelfsturend binnen de
kaders die door de burgemeester worden;

alle leden nemen op basis van gelijkwaardigheid deel aan het overleg.
De fase GRIP 4 wordt gekenmerkt door:

omvangrijke multidisciplinaire incidenten van meer dan plaatselijke
betekenis;

de noodzaak tot het nemen van strategische beslissingen op
bovengemeentelijk niveau voor de effecten van de bestrijding van het
incident;

strategische leiding door de voorzitter veiligheidsregio;

bestuurlijke coördinatie vanuit Regionaal Beleidsteam voor meerdere
gemeenten;

wanneer in een rampbestrijdingsplan is bepaald om bij specifieke
incidenten GRIP 4 af te kondigen;
Taken RBT

In geval van een ramp of crisis van meer dan plaatselijke betekenis (bovenlokaal), of van ernstige vrees voor het
ontstaan daarvan, is de voorzitter van de veiligheidsregio (hierna te noemen voorzitter) ten behoeve van de
rampenbestrijding en crisisbeheersing in betrokken gemeenten bij uitsluiting bevoegd toepassing te geven aan:
o Het gezag bij brand alsmede bij ongevallen anders dan bij brand voor zover de brandweer daarbij een
taak heeft en hierbij de bevoegdheid heeft bevelen te geven die met het oog op het voorkomen,
beperken en bestrijden van gevaar nodig zijn.
o Het opperbevel in geval van een ramp of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan. Ieder die aan de
bestrijding van een ramp deelnemen, staan onder zijn bevel waarbij echter ook de hoofdofficier van
justitie gezagsdrager is indien er opsporingsbelangen in het geding zijn.
o Het geven van aanwijzingen aan de ambulancevervoerders in de regio indien dat naar zijn oordeel
noodzakelijk is uit het oogpunt van openbare orde.
o Het zorg dragen voor de bestrijding van een epidemie van een infectieziekte behorend tot groep A, of
een directe dreiging daarvan. De voorzitter is dan ten behoeve van deze bestrijding bij uitsluiting
bevoegd om toepassing te geven aan de artikelen 34, vierde lid, 47, 51,54, 55 of 56 Wet publieke
gezondheid.
o Ervoor zorg draagt dat de bevolking informatie wordt verschaft over de oorsprong, de omvang en de
gevolgen van een ramp of crisis die de gemeente(n) bedreigt of treft, alsmede over de daarbij te volgen
gedragslijn.
o Ervoor zorg draagt dat aan personen die in betrokken gemeente(n) zijn betrokken bij de
rampenbestrijding of crisisbeheersing, informatie wordt verschaft over die ramp of crisis, de risico’s die
hun inzet daarbij heeft voor hun gezondheid en de voorzorgsmaatregelen die in verband daarmee zijn of
zullen worden getroffen.
o Het afstemmen van zijn informatievoorziening, zoals hiervoor beschreven, met de informatievoorziening
door of onder verantwoordelijkheid van onze bij rampen en crises betrokken ministers.
o Artikel 172 t/m 177 van de Gemeentewet, m.u.v. artikel 176, 3e t/m 6e lid.
o Artikel 12, 15 lid 1, 54 lid 1, 57 lid 1 en 60b lid 1 van de Politiewet 1993.
o Artikel 5 t/m 9 van de Wet openbare manifestaties.

De voorzitter roept een RBT bijeen dat minimaal bestaat uit de voorzitter van de veiligheidsregio, burgemeesters
van de gemeenten die betrokken zijn of dreigen te worden bij de ramp of crisis, alsmede de hoofdofficier van
justitie. De voorzitter van elk betrokken waterschap wordt uitgenodigd deel uit te maken van het RBT
(burgemeesters van de bij de ramp of crisis betrokken gemeenten kunnen zich laten blijven ondersteunen).

De voorzitter wijst een regionaal operationeel leider aan, die is belast met de leiding van een ROT. De regionaal
operationeel leider neemt deel aan de vergaderingen van het RBT.

De voorzitter nodigt voorts de functionarissen uit van wie de aanwezigheid i.v.m. de omstandigheden van belang
is, deel te nemen aan de vergaderingen.

M.u.v. spoedgevallen, neemt de voorzitter niet eerder besluiten met toepassingen onder de eerste bullet
genoemd, dan nadat het RBT daarover is geraadpleegd.

De voorzitter kan besluiten nemen waarover in het RBT geen overeenstemming kan worden bereikt.
42












De voorzitter geeft de regionaal operationeel leider de bevelen die hij nodig acht i.v.m. de uitvoering van de door
hem genomen besluiten.
De Commissaris van de Koning wordt geïnformeerd (aanwijzingsbevoegdheid).
Zodra de omstandigheden het toelaten, ontbindt de voorzitter het RBT.
De voorzitter brengt na afloop van een ramp of crisis van meer dan plaatselijke betekenis, in overeenstemming
met de burgemeesters die deel uitmaakten van het RBT, schriftelijk verslag uit aan de raden van de getroffen
gemeenten over het verloop van de gebeurtenissen en de besluiten die hij heeft genomen.
De voorzitter beantwoordt, in overeenstemming met de burgemeesters die deel uitmaakten van het RBT,
schriftelijk vragen die de raden na ontvangst van voornoemd verslag stellen.
De voorzitter verstrekt in een raad van een gemeente uit deze veiligheidsregio mondelinge inlichtingen over de
besluiten voornoemd, indien de betreffende raad daarom verzoekt.
Behoeft de voorzitter in geval van en brand, ramp of crisis of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan
bijstand, dan richt hij een verzoek daartoe aan Onze Minister. Hij stelt de commissaris van de Koning van het
verzoek in kennis.
Het RBT is het gremium voor advisering en coördinatie tussen de voorzitter en de betrokken crisispartners over
door hem te nemen besluiten met betrekking tot de bestrijding van de ramp of crisis, ieder vanuit de eigen
verantwoordelijkheden en bevoegdheden.
Het RBT wordt geadviseerd door het ROT.
Het RBT neemt als zodanig geen besluiten, noch over inhoudelijke maatregelen noch over maatregelen ter zake
van de openbare orde.
De voorzitter dient in het RBT in ieder geval met de burgemeesters van de betrokken gemeenten te overleggen
over het beleid en de besluiten die nodig zijn in het kader van de uitoefening van het bovenlokaal gezag.
De samenstelling van het RBT vraagt telkens maatwerk, toegesneden op het type incident.
Besluiten worden door het RBT niet genomen. Aan het RBT als zodanig zijn geen bevoegdheden toegekend. Alleen de voorzitter van de
veiligheidsregio neemt besluiten. De voorzitter heeft het ‘opperbevel’ en neemt strategische beslissingen. Hij laat zich daarbij adviseren door
het RBT. Het RBT onderzoekt of de genomen besluiten in het totaal van de genomen operationele, tactische en strategische maatregelen
passen.
Kernbezetting RBT
Processen
Leiding
Aansluitende bestuurders
ROT
Brandweer
GHOR
Politie
Bevolkingszorg
Openbaar Ministerie
Crisiscommunicatie
Informatiemanagement
Resourcemanagement
Facultatief
Water- en scheepvaartzorg
Openbaar Ministerie
Provincie
Rijksheren / overigen
Kernbezetting GMK
GMK
Functionaris
20
Voorzitter veiligheidsregio
Burgemeesters betrokken gemeenten
Regionaal Operationeel Leider
Strategisch adviseur Brandweer
Strategisch adviseur GHOR
Strategisch adviseur Politie
21
Strategisch adviseur Bevolkingszorg
(hoofd)officier van justitie
Strategisch communicatieadviseur
Informatiecoördinator BT
22

Bestuurlijk adviseur
23

Verslaglegger

Voorzitter Waterschap

HID Rijkswaterstaat
(hoofd) officier van justitie
Strategisch adviseur provincie
Liaison(s) van publiek/private organisatie c.q. crisispartners en (externe)
24
deskundigen, Rijksheren
CaCo
Centralisten
20
Indien de voorzitter van de veiligheidsregio niet in de gelegenheid is de functie van voorzitter RBT te vervullen, wordt deze functie
ingevuld op basis van een van te voren opgesteld vervangingsschema.
21
De functie van strategisch adviseur Bevolkingszorg wordt ingevuld door een functionaris van de gemeente waar de voorzitter RBT
uit afkomstig is.
22
De functie van bestuurlijk adviseur wordt ingevuld door een functionaris van de gemeente waar de voorzitter RBT uit afkomstig is.
23
De functie van verslaglegger wordt ingevuld door een functionaris van de gemeente waar de voorzitter RBT uit afkomstig is.
24
Indien een rijksheer een rol vervult in het ROT dient de CdK te worden geïnformeerd.
43
Meldkamer & Informatiemanagement

Vanaf GRIP 2 is de Informatiemanager ROT verantwoordelijk voor het multidisciplinair totaalbeeld.

Het CoPI, de operationele diensten, Bevolkingszorg, het RBT en de eventueel aanwezige externe
partners/overheden zijn ieder verantwoordelijk voor hun monodisciplinaire eigen beeld.

De OvD’s en de Leider CoPI leveren relevante informatie aan bij, en ontvangen relevante informatie van de
Informatiemanager CoPI.

De Informatiemanager CoPI, hoofden Informatiemanagement binnen de secties en de Informatiecoördinator BT,
leveren relevante informatie aan bij, en ontvangen relevante informatie van de Informatiemanager ROT.

Het totaalbeeld wordt langs geautomatiseerde weg zo spoedig mogelijk en voor zover dat redelijkerwijs mogelijk
is geverifieerd en beschikbaar gesteld aan de onderdelen van de hoofdstructuur van de rampenbestrijding en
crisisbeheersing en andere bij de ramp of crisis betrokken partijen, voor zover zij deze gegevens nodig hebben
voor de uitvoering van hun taken en bevoegdheden.

Gegevens worden nadat zij beschikbaar zijn binnen tien minuten verwerkt in het eigen beeld en voor zover
mogelijk geverifieerd.

Het NCC spreekt initieel een operationeel crisisteam aan via de CaCo, daarna volgens afspraak.

De volgende informatielijnen worden gebruikt:
o OvD’s gebruiken hun eigen monodisciplinaire informatielijnen zoals beschreven onder GRIP 1
o De Leider CoPI informeert de Regionaal Operationeel Leider
o De ROL informeert en adviseert de burgemeester van de betrokken gemeente
o De Algemeen Commandanten (AC’s) gebruiken hun monodisciplinaire informatielijnen zoals beschreven
onder GRIP 2
o De Informatiemanager CoPI en Informatiecoördinator BT informeren de Informatiemanager ROT
o De Informatiemanager ROT informeert het NCC en het LOCC
o De burgemeester draagt zorg voor het informeren van de bevolking, de CdK en zo nodig de Minister van
VenJ of andere betrokken ministers, burgemeesters van buurgemeenten, externe partners en
overheden
Crisiscommunicatie
De Communicatieadviseur RBT neemt zitting in het overleg en adviseert de voorzitter en leden van het RBT.
De Communicatie adviseur GBT en de adviseur ROT ontvangen en delen (inhoudelijke) informatie met de adviseur
taakorganisatie in de taakorganisatie.
Bijzonderheden
De Dijkgraaf/Watergraaf (waterschap) en HID (Rijkswaterstaat) in Midden- en West-Brabant worden uitgenodigd deel uit te
maken van het RBT. De dijkgraaf beslist aan de hand van de aard van het incident of dit wenselijk of noodzakelijk is.
44
3.4.5.1 Schematische weergave GRIP 4
45
3.4.6 GRIP 5
Omschrijving interregionale opschaling
Als bij de bestrijding van een ramp op crisis van meer dan regionale betekenis, of ernstige vrees voor het ontstaan daarvan,
(naar verwachting) sprake is van maatschappelijke en politiek-bestuurlijke impact en/of besluitvorming is vereist, zal
worden opgeschaald naar GRIP 5. Een ramp of crisis van meer dan regionale betekenis is een gebeurtenis of situatie die
meer dan één veiligheidsregio treft respectievelijk gevolgen heeft voor meer dan één veiligheidsregio en daarom
maatregelen vraagt die zich niet tot het grondgebied van één veiligheidsregio beperken. Deze opschaling vindt uitsluitend
op bestuurlijk niveau plaats en voorziet in de afstemming tussen de betrokken veiligheidsregio’s en eventuele externe
overheden en partners.
Operationele leiding en coördinatie
De voorzitters wijzen samen één coördinerend ROT aan (Interregionaal Operationeel Team) dat onder leiding staat van een
Coördinerend Operationeel Leider (COL). Het uitgangspunt is dat de bronregio coördineert. Het NCC spreekt het
operationeel crisisteam initieel aan via de CaCo, daarna volgens afspraak. De minister van Veiligheid en Justitie of de NCTV
benadert de voorzitter die conform de afspraak coördineert.
Bevoegd gezag
Omdat de Wet veiligheidsregio’s geen voorziening treft voor het overgaan van het gezag dienen de betrokken voorzitters
van de veiligheidsregio’s gezamenlijk te besluiten over het coördinerend voorzitterschap. Uitgangspunt hierbij is dat de
bronregio leidend is. De voorzitter van de bronregio neemt de bevoegdheden van de overige betrokken voorzitteers VR niet
over, maar zij nemen juist de besluiten van de bronregio over. Wanneer de bron onduidelijk is of de betrokken voorzitters
hier gezamenlijk toe besluiten kan van bovenstaand uitgangspunt worden afgeweken. De coördinerend voorzitter is ook het
door de minister van Veiligheid en Justitie of NCTV te benaderen bevoegd gezag.
Ondersteuning en advisering van/aan het bevoegd gezag
In principe houden alle Regionaal Operationeel Leiders en Beleidsteams hun adviestaken ten opzichte van hun eigen
bevoegd gezag. De ROL en het RBT uit de regio waarvan de voorzitter coördineert hebben daarmee een bijzondere positie.
Ook hier geldt het uitgangspunt dat de ROL van de bronregio, net als het RBT van de van de bronregio, coördinerend
optreedt.
Samenstelling crisisteams
De samenstelling van de crisisteams is identiek aan de teams die bij een GRIP 4 zijn ingesteld. Echter, besluiten de
voorzitters van de betrokken veiligheidsregio’s gezamenlijk over een coördinerend ROT (ook wel Interregionaal
Operationeel Team genoemd) en RBT (ook wel Interregionaal Beleidsteam genoemd). Aanvullend schuiven liaisons namens
de Operationeel Leiders van de betrokken veiligheidsregio’s aan in het IROT.
Starten en eindigen interregionale opschaling
Bevoegd tot opschalen naar GRIP 5
De voorzitters van de betrokken veiligheidsregio’s besluiten gezamenlijk tot het
opschalen naar GRIP-5
Alarmering

De kernbezetting wordt door de GMK gealarmeerd (dit kan geschieden in
twee fasen: de GMK alarmeert een verantwoordelijk functionaris van het
betreffende organisatieonderdeel, welke op zijn/haar beurt zorg draagt
voor alarmering van de noodzakelijke functionarissen binnen die
betreffende kolom)

Alarmeren van de facultatieve leden gebeurt in opdracht van de voorzitter
door de GMK
Opkomst (I)RBT

Locatie: RBT Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant: Ringbaan-West
232 te Tilburg

Tijd: Kernbezetting < 60 minuten
Bevoegd tot afschalen van GRIP 5
De voorzitters van de betrokken veiligheidsregio’s besluiten gezamenlijk tot het
afschalen naar een lager GRIP-niveau, waarbij de coördinerende taak van het IROT,
CRBT en de COL komt te vervallen.
Leiding en coördinatie
Leiding

De Coördinerend Operationeel Leider (COL) heeft de operationele leiding
over het gehele incident.

De voorzitter van het Interregionale Beleidsteam (IRBT) heeft de
bestuurlijke leiding over het gehele incident.
46
Reikwijdte
De fase GRIP 5 wordt gekenmerkt door:

omvangrijke multidisciplinaire incidenten van meer dan regionale
betekenis;

de noodzaak tot het nemen van strategische beslissingen op
interregionaal niveau voor de effecten van de bestrijding van het incident;
Taken Interregionaal Operationeel Team (IROT)

De operationele coördinatie richt zicht primair op het verkrijgen, veredelen en delen van operationeel relevante
informatie, het duiden van en besluiten omtrent gezamenlijke acties en het analyseren van de mogelijke
ontwikkeling van de ramp of crisis.
Taken Interregionaal Beleidsteam (IRBT)
De taak van het IRBT is het op bestuurlijk niveau samenwerken en afstemmen over een te volgen strategie met betrekking
tot de ramp of crisis.
Kernbezetting IROT
Processen
Functionaris
Operationele coördinatie
Coördinerend Operationeel Leider
Operationele processen
Idem als bij regulier ROT (vanaf GRIP 2)
Operationele vertegenwoordiging
Liaisons namens de Operationeel Leider van de betrokken veiligheidsregio’s
regio’s
Kernbezetting IRBT
Bestuurlijke coördinatie
Coördinerend voorzitter veiligheidsregio (na gezamenlijk besluit)
Informatiemanagement
Informatiecoördinator BT
Processen
Idem als bij regulier RBT bij GRIP 4
Facultatief IRBT
Water- en scheepvaartzorg

Voorzitter Waterschap

HID Rijkswaterstaat
Provincie
Strategisch adviseur provincie
Rijksheren / overigen
Liaison(s) van publiek/private organisatie c.q. crisispartners en (externe)
25
deskundigen, Rijksheren
Kernbezetting GMK
GMK

CaCo

Centralisten
Meldkamer & Informatiemanagement

De Informatiemanager ROT van de regio waarvan de voorzitter coördineert, informeert de Informatiemanagers
ROT van de betrokken veiligheidsregio’s, het NCC en het LOCC door het actuele multidisciplinaire totaalbeeld te
delen.

De Informatiecoördinator BT presenteert het totaalbeeld en de grafische plot in het IRBT.

De Informatiecoördinator BT voert de besluiten en actiepunten van het IRBT in het netcentrisch
informatiesysteem.

De voorzitter van de coördinerende veiligheidsregio draagt zorg voor het informeren van de bevolking, de CdK en
zo nodig de Minister van VenJ of andere betrokken ministers, burgemeesters van buurgemeenten, externe
partners en overheden.

Het NCC spreekt initieel een operationeel crisisteam aan via de CaCo, daarna volgens afspraak.
Crisiscommunicatie
Het RBT van de coördinerende (bron)regio stuurt de crisiscommunicatie aan. Alle communicatie, van partners binnen en
buiten de regio en op rijksniveau, dient in lijn te liggen met de communicatie vanuit het brongebied en dus aldaar
afgestemd te worden. Het halen en brengen is een verantwoordelijkheid van iedere betrokken partij. Als het Rijk op
deelaspecten een sturende rol aanneemt, is dat altijd inclusief de crisiscommunicatie over dat deelaspect. Het NCC kan de
veiligheidsregio/gemeente ondersteunen met expertise, netwerk en middelen. Andere regio’s faciliteren en ondersteunen
de betreffende regio desgewenst met capaciteit en expertise.
Bijzonderheden
Bij het bijeenroepen van een IRBT staat het de voorzitter van de veiligheidsregio vrij om al dan niet artikel 39 Wvr toe te
passen.
25
Indien een rijksheer een rol vervult in het ROT dient de CdK te worden geïnformeerd.
47
3.4.6.1 Schematische weergave GRIP 5
48
3.4.7 GRIP RIJK
Omschrijving interregionale opschaling
Omvangrijke incidenten met een landelijke uitstraling waarbij de nationale veiligheid in het geding is (daarvan is sprake als
de vitale belangen van de Nederlandse Staat en/of samenleving zodanig bedreigd worden dat er sprake is van (potentiële)
maatschappelijke ontwrichting) en waarbij behoefte is aan sturing door het Rijk. De Ministeriële Commissie
Crisisbeheersing (MCCb) – voorgezeten door de Minister van Veiligheid en Justitie of de Minister-president –op rijksniveau
is belast met de coördinatie van de intersectorale crisisbeheersing en besluitvorming over de samenhangende aanpak
daarvan. Het Rijk neemt de operationele uitvoering niet over maar stelt de betrokken partijen in staat uitvoering te geven
aan aanwijzingen.
GRIP RIJK kan in alle situaties van kracht worden verklaard (routinefase t/m GRIP 5). Indien noodzakelijk, en onder
26
buitengewone omstandigheden , kunnen maatregelen worden genomen op basis van ongeschreven noodrecht.
Starten en eindigen interregionale opschaling
Bevoegd tot opschalen naar GRIP 5
De Ministeriële Commissie Crisisbeheersing onder voorzitterschap van de
Minister van VenJ, tenzij de minister-president, de Minister van Algemene Zaken,
beslist dat hij voorzitter is.
Alarmering
De MCCb informeert, via het NCC, het bevoegd gezag in de algemene of
functionele kolom met de verbonden consequenties.
Opkomst
Voor GRIP RIJK is geen specifieke opkomst geformuleerd. Deze is
incidentspecifiek.
Bevoegd tot afschalen van GRIP 5
De Ministeriële Commissie Crisisbeheersing onder voorzitterschap van de
Minister van VenJ, tenzij de minister-president, de Minister van Algemene Zaken,
beslist dat hij voorzitter is.
Leiding en coördinatie
Leiding

De operationele leiding verloopt zoals dat ook bij de routinefase t/m
GRIP 5 verloopt.

De betrokken vakminister en de MCCb hebben de bestuurlijke leiding.

De voorzitters van het RBT hebben de bestuurlijke leiding over het
gehele incident voor zover dit niet onder de vakminister en de MCCb
valt.
Reikwijdte
De fase GRIP RIJK wordt gekenmerkt door:

De MCCb voert de regie zolang het incident een landelijke uitstraling
heeft.

De regio waar de bron van de ramp of crisis zich bevindt, voert in
principe de regie met betrekking tot de strategische en operationele
coördinatie van de afhandeling van het incident in zowel de acute, als
de nafase (tenzij anders wordt besloten door de voorzitters van de
betrokken veiligheidsregio’s).

De operationele uitvoering valt onder de veiligheidsregio die, gezien de
aard van het incident en afhankelijk van de situatie, het best
geëquipeerd is.
Taken ROT of IROT

Indien het ROT bijeenkomt, richt de operationele coördinatie zich primair op het verkrijgen, veredelen en delen
van operationeel relevante informatie, het duiden van en besluiten omtrent gezamenlijke acties en het
analyseren van de mogelijke ontwikkeling van de ramp of crisis.

Voorbereiden van bestuurlijke besluitvorming (BT, MCCb of minister).
Taken RBT of IRBT
De taak van het BT is het op bestuurlijk niveau samenwerken en afstemmen over een te volgen strategie met betrekking
tot de ramp of crisis.
Kernbezetting ROT of IROT
Processen
Functionaris
Operationele coördinatie
Coördinerend Operationeel Leider
Operationele processen
Idem als processen regulier ROT bij GRIP 2
Operationele vertegenwoordiging
Liaisons namens de Operationeel Leider van de betrokken veiligheidsregio’s
regio’s
26
Buitengewone omstandigheden zijn omstandigheden waarin een vitaal belang van de samenleving wordt bedreigd of aangetast en
waardin de normale bevoegdheden niet toereikend zijn.
49
Kernbezetting RBT of IRBT
Bestuurlijke coördinatie
Informatiemanagement
Facultatief
Water- en scheepvaartzorg
Provincie
Rijksheren / overigen
Coördinerend voorzitter veiligheidsregio (na gezamenlijk besluit)
Informatiecoördinator BT

Voorzitter Waterschap

HID Rijkswaterstaat
Strategisch adviseur provincie
Liaison(s) van publiek/private organisatie c.q. crisispartners en (externe)
27
deskundigen, Rijksheren
Informatiemanagement

De Informatiemanager ROT van de regio waarvan de voorzitter coördineert, is verantwoordelijk voor het
multidisciplinaire totaalbeeld (inclusief het beeld van de eventuele betrokken veiligheidsregio’s).

De Informatiemanager ROT van de regio waarvan de voorzitter coördineert, informeert de Informatiemanagers
ROT van de betrokken veiligheidsregio’s, het NCC, het LOCC en vice versa.

De Informatiecoördinator BT presenteert het totaalbeeld en de grafische plot in het BT.

De Informatiecoördinator BT is voert de besluiten en actiepunten van het BT in het netcentrisch
informatiesysteem.

De voorzitter van de coördinerende veiligheidsregio draagt zorg voor het informeren van de bevolking, de CdK
en zo nodig de Minister van VenJ of andere betrokken ministers, burgemeesters van buurgemeenten, externe
partners en overheden.

Het NCC spreekt een operationeel crisisteam aan via de CaCo.
Crisiscommunicatie
De crisiscommunicatie wordt aangestuurd vanuit het RBT van de bronregio. In situaties waarin de coördinerende
(bron)regio de leiding heeft over de crisiscommunicatie, dient alle communicatie, van partners binnen en buiten de regio
en op rijksniveau, in lijn te liggen met de communicatie vanuit het brongebied en dus aldaar afgestemd te worden. Het
halen en brengen is een verantwoordelijkheid van iedere betrokken partij.
Als het Rijk op deelaspecten een sturende rol aanneemt, is dat altijd inclusief de crisiscommunicatie over dat deelaspect.
Het NCC kan de veiligheidsregio/gemeente ondersteunen met expertise, netwerk en middelen. Andere regio’s faciliteren
en ondersteunen de betreffende regio desgewenst met capaciteit en expertise.
Bijzonderheden

Bij expliciete behoefte is het mogelijk één van de actieve ROT’s aan te wijzen als IROT, waarbij de Regionaal
Operationeel Leider van dat ROT fungeert als COL, en waarbij andere ROT’s liaisons naar het IROT kunnen
afvaardigen.

Bij het bijeenroepen van een IRBT staat het de voorzitter van de veiligheidsregio vrij om al dan niet artikel 39
Wvr toe te passen.
27
Indien een rijksheer een rol vervult in het ROT dient de CdK te worden geïnformeerd.
50
DEEL II
Processen
51
4.
Processen
4.1 Generiek stuurproces
De opvatting dat de betrokken (hulp)diensten en organisaties in tijden van rampen en crises over het algemeen hun
reguliere kerntaken uitvoeren in een opgeschaalde situatie is ook hier aangehouden. In die zin ‘meer van hetzelfde’ in
een dreigende, urgente en onzekere situatie. Om die reden focust het Regionaal Crisisplan van de Veiligheidsregio
Midden- en West-Brabant zich op het sturen c.q. faciliteren van deze professionals in die situaties. We gaan daarbij uit
van drie niveaus van sturing: strategisch, tactisch en operationeel. Het stuurproces: leidinggeven en coördineren,
waaronder begrepen informatie- en resourcemanagement wordt uitgewerkt in dit hoofdstuk.
Het beschrijven van een generiek stuurproces is uitgangspunt geweest. Hiermee wordt bedoeld dat het stuurproces in
alle (opgeschaalde) situaties geldig moet zijn; strategisch, tactisch en operationeel sturen komt in iedere
opschalingsituatie voor. Bij de toedeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden zijn er uiteraard verschillen per
opschalingsituatie; het proces blijft echter gelijk.
Dit sturen richt zich vervolgens op de volgende uitvoerende en ondersteunende processen:

Brandweer
o Bron- en Emissiebestrijding
o Redding
o Ontsmetting

GHOR
o Acute Gezondheidszorg
o Publieke Gezondheidszorg

Politie
o Ordehandhaving
o Opsporing
o Mobiliteit
o Bewaken en Beveiligen
o Handhaven Netwerken
o Opsporingsexpertise
o (Speciale) Interventies

Bevolkingszorg
o Communicatie
o Publieke zorg
o Evacuatie
o Omgevingszorg

Resourceproces
o Personele voorzieningen (sturen) rampenbestrijding/crisisbeheersing
o Facilitaire voorzieningen (sturen) rampenbestrijding/crisisbeheersing

Informatieproces
o Informatievoorzieningen (sturen) rampenbestrijding/crisisbeheersing
In onderstaand figuur is de relatie tussen de diverse hierboven vermelde onderdelen en daarmee samenhangende
uitgangspunten weergegeven.
52
4.2 Toelichting op gemaakte keuzes
4.2.1 BOB
De systematiek van beeldvormen, oordeelvormen en besluitvormen (BOB) is gehanteerd, omdat deze aansluit bij
andere ontwikkelingen binnen het domein rampenbestrijding en crisisbeheersing.
Met de termen beeldvormen, oordeelvormen en besluitvormen worden in de praktijk vaak vergadermomenten
aangeduid. In dit document gaat het niet om de vorm (vergaderen) maar wel om de functie van deze werkwoorden. In
die zin hoeft bijvoorbeeld ‘beeldvorming’ niet (geheel) in een bijeenkomst plaats te vinden.
In combinatie met netcentrisch werken (een altijd actueel totaalbeeld) kan iedere betrokkene geïnformeerd zijn,
waarbij in een vergadering in de beeldvormingfase dan nog slechts vastgesteld hoeft te worden of men ook eenzelfde
interpretatie heeft van de situatie. Daarmee komt er meer tijd en ruimte voor oordeelsvorming, hetgeen kan leiden tot
efficiëntere en effectievere besluitvorming.
4.2.2 Vijf-paragrafenmodel
Bij het opstellen van productbeschrijvingen is gebruikt gemaakt van (delen van) het vijf-paragrafenmodel gehanteerd,
aangezien dat inmiddels een ‘best practice’ is geworden in het domein ‘veiligheid’. Een beschrijving van de achtergrond
van dit model en de gekozen indeling is als bijlage opgenomen.
4.2.3 Crisis en recht
Binnen 'Crisis en recht, Schema's bevoegdheden en verplichtingen tijdens crises' worden veel informatieproducten
aangeduid, in de vorm van aanwijzingen, voorzieningen en bevelen. Het informatieproduct
‘Verzoek/aanwijzingen/voorzieningen’ is in dit document niet nader gespecificeerd vanwege de grote diversiteit en het
gegeven dat dit binnen het hiervoor genoemde document ‘Crisis en recht’ al is afgehandeld.
53
4.3 Multidisciplinaire sturing
Het doel van het hoofdproces sturen van rampenbestrijding en crisisbeheersing is dat de multidisciplinaire bestrijding
van een ramp- of crisissituatie zo effectief mogelijk gestuurd wordt. Dit proces zorgt ervoor dat er een optimale
strategie gekozen wordt en dat een passende aanpak voor die strategie ontwikkeld en uitgezet wordt. Veelal zal het
daarbij gaan om het zo snel mogelijk herstellen van de normale situatie.
Het kenmerk van dit proces is dat dit een zichzelf continu herhalend proces is.
Resourcemanagement en Informatiemanagement zijn ondersteunende processen ten behoeve van het sturingsproces.
4.3.1 Factsheet multidisciplinaire sturing
Hoofdproces
Proces
(Bestrijdings)strategie
bepalen
Aanpak bepalen
Sturen rampenbestrijding
en crisisbeheersing
Werk verdelen
Terugkoppelingen
Resourcemanagement
-
Informatiemanagement
-
Doel
In dit proces wordt bepaald wat er bereikt moet worden bij de
beheersing van de crisis c.q. de bestrijding van de ramp (te
realiseren prestaties) en welke beleids- en tolerantiegrenzen
daarbij in acht moeten worden genomen.
Er wordt een efficiënte en veilige aanpak gekozen c.q.
ontwikkeld waarmee aangegeven wordt hoe de
(bestrijding)strategie integraal gerealiseerd moet worden,
inclusief de door betrokken partijen in te zetten capaciteiten.
De aanpak wordt tenslotte vertaald in concrete
werkopdrachten naar de betrokken uitvoerende en
ondersteunende organisaties.
Vanuit de uitvoerende en ondersteunende organisaties wordt
informatie teruggekoppeld. Op basis van deze informatie
kunnen stuurbesluiten worden genomen of bijgesteld, al dan
niet voorafgegaan door een advies hiervoor.
Het tijdig en in de juiste kwaliteit en kwantiteit verwerven en
ter beschikking stellen van personele en facilitaire
voorzieningen, zoals huisvesting, services & middelen en ICT.
Het tijdig en in de juiste kwaliteit verwerven, verwerken,
veredelen en verstrekken van informatie. Daaronder worden
begrepen de interne communicatie en integrale advisering.
54
4.3.2 (Bestrijdings)strategie bepalen
Proces
Doel
Kernvragen
Activiteiten
(Bestrijdings)strategie bepalen
Bepalen wat er bereikt moet worden bij de beheersing van de crisis c.q. de bestrijding van de
ramp (te realiseren prestaties) en welke beleids- en tolerantiegrenzen daarbij in acht moeten
worden genomen.

Wat is er aan de hand?

Wat hebben we daar eerder voor bedacht?

Welke aanpassingen op die plannen moeten we maken?

Wat moet er bereikt worden?
Beeldvormen
De eerste stap in het proces is het eigen maken van de (gewijzigde) situatie: beeldvorming.
Dat gebeurt in eerste instantie door iedere betrokkene persoonlijk op basis van de aangereikte
informatie in de alarmeringsboodschap, de informatie die via netcentrisch werken beschikbaar
is gekomen, eigen waarneming(en) en het geïnformeerd worden door collega’s.
In een multidisciplinaire vergadering wordt vervolgens getoetst of ieder eenzelfde perceptie
heeft van de actuele situatie.
Oordeelvormen
Een vergelijking van de actuele toestand met voor soortgelijke situaties ontwikkelde plannen
en scenario’s, in combinatie met een inschatting van benodigde en beschikbare capaciteiten,
levert zicht op mogelijke strategieën die aangewend kunnen worden.
Besluitvormen
In onderling overleg wordt een strategie vastgesteld, waarin aangegeven wordt wat er bereikt
moet worden, inclusief de daarvoor geldende (beleids)kaders. Tenslotte wordt deze strategie
gecommuniceerd.
Zo nodig wordt tevens actie ondernomen om aanvullende capaciteiten te verwerven.
Belangrijkste
informatieproduct
Besluit bestrijdingstrategie
Brongebied
Verantwoordelijken
Effectgebied
Afnemers
Brongebied
Effectgebied
Leider CoPI, met inachtneming van door andere organen (ROT, GBT/RBT,
andere regio’s) gemaakte strategieën.

Operationeel leider (c.q. leider CoPI bij GRIP 1).

Voorzitter GBT/RBT bij respectievelijk GRIP 3/4.
Leden CoPI c.q. leider CoPI voor door andere organen (ROT, GBT/RBT, andere
regio’s) gemaakte strategieën bij GRIP 2 t/m 4.
Leden ROT c.q. regionaal operationeel leider bij GRIP 3/4.
55
4.3.3 Aanpak bepalen
Proces
Doel
Kernvragen
Activiteiten
Aanpak bepalen
Kiezen c.q. ontwikkelen van een aanpak waarmee aangegeven wordt hoe de
(bestrijding)strategie integraal gerealiseerd moet worden, inclusief de door betrokken partijen
in te zetten capaciteiten.

Waar wijkt de strategie af van de (eerdere) plannen?

Welke capaciteiten staan ter beschikking?

Met welke samenhangende aanpak kan de strategie het beste gerealiseerd worden?

Welke processen moeten opgestart worden?
Beeldvormen
Op basis van de gecommuniceerde bestrijdingstrategie wordt bekeken waar deze afwijkt van:

De geplande (en geoefende) strategieën op basis van het crisisplan en eventuele
rampenbestrijdingsplannen;

De voorgaande versie (bij herijking van de strategie).
In eerste instantie zal dit gebeuren vanuit ieders eigen verantwoordelijkheid, waarna in een
multidisciplinair overleg een nieuw gezamenlijk beeld van de situatie wordt gevormd.
Oordeelvormen
De vraag hoe de gewenste resultaten doelmatig en veilig bereikt kunnen worden met behulp
van de beschikbare (en op korte termijn beschikbaar komende) capaciteit en binnen de
gegeven kaders staat nu centraal. Meerdere aanpakken c.q. varianten op een aanpak worden
ontwikkeld.
Besluitvormen
De aanpak, die het beste voldoet, wordt gekozen en gecommuniceerd middels een inzetplan.
Belangrijkste
informatieproduct
Verantwoordelijken
Afnemers
Inzetplan.
Brongebied
Effectgebied
Brongebied
Effectgebied
Leider CoPI; bij aanwezigheid ROT na afstemming met regionaal operationeel
leider
Regionaal operationeel leider (c.q. leider CoPI bij GRIP 1)
Leden CoPI
Leden ROT
56
4.3.4 Werk verdelen
Proces
Doel
Kernvragen
Activiteiten
Werk verdelen
Vertalen van de aanpak in concrete werkopdrachten naar de betrokken uitvoerende en
ondersteunende organisaties.

Welke maatregelen moeten uitgevoerd worden om het gewenste resultaat te
bereiken?

Wat is de onderlinge afhankelijkheid/samenhang tussen de netwerkpartners?

Welke opdracht(en) geven we?

Hoe ver zijn we gevorderd met de uitvoering?
Beeldvormen
Op basis van het gecommuniceerde inzetplan wordt bekeken waar dit afwijkt van:

De geplande (en geoefende) inzetplannen op basis van het crisisplan en eventuele
rampenbestrijdingsplannen;

De voorgaande versie (bij herijking van het inzetplan).
In eerste instantie zal dit gebeuren vanuit ieders eigen verantwoordelijkheid, waarna in een
multidisciplinair overleg een nieuw gezamenlijk beeld van de situatie wordt gevormd.
Oordeelvormen
In samenhang (multidisciplinair) bepalen welke maatregelen door welke taakorganisatie
uitgevoerd zouden moeten worden om het gewenste resultaat te bereiken. Daarbij kunnen
‘beste oplossingen’ vanuit één discipline negatieve gevolgen hebben voor andere disciplines.
Hier wordt dan ook gezocht naar een voor het collectief optimale set maatregelen.
Daarnaast wordt de voortgang bewaakt en worden zo nodig aanvullende maatregelen
bepaald.
Besluitvormen
De ontwikkelde set maatregelen wordt vertaald in inzetopdrachten en naar de
taakorganisaties gecommuniceerd.
Belangrijkste
informatieproduct
Verantwoordelijken
Afnemers
Inzetopdracht.
Brongebied
Effectgebied
Brongebied
Effectgebied
Leider en leden CoPI
Leden ROT (c.q. leden CoPI bij GRIP 1)
Uitvoerende en ondersteunende eenheden
Uitvoerende en ondersteunende eenheden
57
4.3.5 Terugkoppelingen
Proces
Doel
Kernvragen
Informatieproducten
Terugkoppelingen
De stuurorganen voorzien van actuele informatie.

Welke maatregelen zijn uitgevoerd en wat is het effect daarvan? (Voortgang)

Waarom kunnen prestaties niet gehaald kunnen worden c.q. reden waarom opdracht
niet/deels uitgevoerd kan worden? Inclusief een voorstel voor aanpassingen van de
maatregelen of condities. (Afwijkingsinformatie)

Hoe kan de inzet of strategie het beste aangepast worden? (Adviezen)

Voortgangsinformatie (in totaalbeeld)

Afwijkingsinformatie.

Inzetadvies.

Strategieadvies
Voortgang:
Uitvoerende en ondersteunende eenheden, leden CoPI.
Afwijking:
Uitvoerende en ondersteunende eenheden, leden CoPI.
Brongebied
Inzetadvies:
Leden CoPI, leider CoPI vanaf GRIP 2.
Strategieadvies:
Leden CoPI, leider CoPI vanaf GRIP 2.
Voortgang:
Uitvoerende en ondersteunende eenheden.
Verantwoordelijken
Afwijking:
Uitvoerende en ondersteunende eenheden.
Effectgebied
Inzetadvies:
Leden CoPI bij GRIP 1, leden ROT vanaf GRIP 2.
Strategieadvies:
Leden CoPI bij GRIP 1, Leden ROT bij GRIP 2, Operationeel leider bij GRIP 3/4.
Voortgang:
Leden CoPI, leider CoPI.
Afwijking:
Leden CoPI, leider CoPI.
Brongebied
Inzetadvies:
Leider CoPI, regionaal operationeel leider vanaf GRIP 2.
Strategieadvies:
Leider CoPI, Operationeel leider vanaf GRIP 2.
Voortgang:
Leider en leden CoPI, leden ROT vanaf GRIP 2.
Afnemers
Afwijking:
Leden CoPI bij GRIP 1, leden ROT vanaf GRIP 2.
Effectgebied
Inzetadvies:
Leider CoPI bij GRIP 1, regionaal operationeel leider vanaf GRIP 2.
Strategieadvies:
Leider CoPI bij GRIP 1, regionaal operationeel leider bij GRIP 2, Voorzitter
GBT/RBT bij GRIP 3/4.
58
4.3.6 Resourcemanagement
Proces
Doel
Proceseisen
Verantwoordelijken
Afnemers
Resourcemanagement
Het tijdig en in de juiste kwaliteit en kwantiteit verwerven en ter beschikking stellen van
personele en facilitaire voorzieningen, zoals huisvesting, services & middelen en ICT.
Het proces Resourcemanagement moet bruikbaar zijn om mensen, middelen en expertise
regionaal te managen. Hetzelfde proces moet bruikbaar zijn wanneer een incident de
capaciteiten in een regio overstijgen. Dan moet naadloos geschakeld kunnen worden naar
nationaal niveau voor bijstand.
Daarnaast moet het de bijstandsverlening kunnen faciliteren.
De specificatie van dit proces wordt opgesteld door een landelijke werkplaats
Resourcemanagement, waarna de regionale implementatie plaats kan vinden. Defensie wordt
opgenomen in de Sectie Resourcemanagement.
Brongebied
Leider en leden CoPI.
Effectgebied
Hoofd Sectie Resourcemanagement.
Brongebied
Uitvoerende en ondersteunende eenheden.
Effectgebied
Uitvoerende en ondersteunende eenheden.
4.3.7 Informatiemanagement
Proces
Doel
Informatiemanagement
Het tijdig en in de juiste kwaliteit verwerven, verwerken, veredelen en verstrekken van
informatie. Daaronder worden begrepen de interne communicatie en integrale advisering.
Het proces Informatiemanagement moet bruikbaar zijn om een optimale informatievoorziening
voor alle betrokkenen te realiseren.
Proceseisen
Verantwoordelijken
Afnemers
De specificatie van dit proces wordt opgesteld door een landelijke werkplaats
Informatiemanagement, waarna een nadere regionale invulling plaats kan vinden.
Brongebied
Informatiemanager CoPI.
Effectgebied
Informatiemanager ROT (c.q. informatiemanager CoPI bij GRIP 1).
Brongebied
Uitvoerende en ondersteunende eenheden.
Effectgebied
Uitvoerende en ondersteunende eenheden.
59
4.4 Processen Brandweer
De brandweer is verantwoordelijk voor de operationele uitvoering van de brandweerprocessen. De brandweertaken
zijn onderverdeeld in de hoofdprocessen: Bron- en Emissiebestrijding, Redding en Ontsmetting. Deze hoofdprocessen
kunnen ondersteunend zijn aan andere processen die plaatsvinden bij de bestrijding van rampen, zware ongevallen en
andere crises.
De Regionaal Commandant heeft de leiding en eindverantwoordelijkheid over de brandweer en de multidisciplinaire
afstemming daarvan. Deze bedient zich daarbij van een crisisorganisatie. De crisisorganisatie bestaat uit een Sectie
Brandweer met een Algemeen Commandant aan het hoofd. Bij een crisis geeft de sectie leiding aan alle
brandweerprocessen en de totale inzet van brandweereenheden. De Algemeen Commandant bepaalt de omvang en
de samenstelling van de sectie waarbij in ieder geval de processen Bron- en Emissiebestrijding, Resourcemanagement
en Informatiemanagement worden geactiveerd. Indien noodzakelijk wordt de sectie uitgebreid met de processen
Redding en Ontsmetting.
4.4.1 Factsheet Brandweer
Hoofdproces
Bron- en
emissiebestrijding
Proces
Doel
Brandbestrijding
Bestrijding van brand en emissie van gevaarlijke stoffen gaat over
het voorkomen van uitbreiding en het terugdringen van de fysische
oorzaak en de daarmee samenhangende fysische effecten van een
ramp. Hiermee wordt de toename van het aantal slachtoffers en van
schade voorkomen of beperkt.
Ongevalbestrijding
gevaarlijke stoffen
Decontaminatie
Redding
(Specialistische)
redding
Technische
hulpverlening
Hulpbehoevende mensen en dieren zo spoedig mogelijk bevrijden
uit levensbedreigende of benarde situaties en slachtoffers zo snel
als mogelijk toegang geven tot geneeskundige hulpverlening, waar
zo nodig (eerste) hulp geboden wordt. Hieronder valt het ook het
zoeken en redden naar en van ingesloten of bedolven slachtoffers
bij rampen.
Ontsmetting
Ontsmetting mens
en dier
Ontsmetting
voertuigen
Ontsmetting
infrastructuur
Het na emissie van chemische, biologische en/of nucleaire stoffen
coördineren en uitvoeren van een zo spoedig mogelijk uitwendige
ontsmetting van hulpverleners, burgers, dieren, infrastructuur,
objecten en hulpverleningsmaterieel en materiaal om verdere
verspreiding en besmetting te voorkomen of te beperken.
Resourcemanagement
-
Het beschikbaar stellen- in de vereiste hoeveelheden en kwaliteitvan mensen, middelen en diensten.
Waarnemen en
meten
Informatiemanagement
Waarschuwen
bevolking
Het verkennen, georganiseerd verzamelen en analyseren van
(meet)gegevens en monsters over de aard, ernst en omvang van een
gevaartoestand om beslissingen over de veiligheid van de bevolking
en de hulpverleners te kunnen nemen. Dit vormt de basis voor de
gevaarinschatting.
Waarnemen en meten levert feitelijke informatie op waarmee
veronderstellingen over de situatie in zowel het bron- als het
effectgebied geverifieerd kunnen worden of een beter beeld kan
worden opgebouwd. Dit is van groot belang voor de directe
bestrijding van het incident en de strategiebepaling. Op basis van de
analyse kan de bevolking worden gewaarschuwd.
60
4.4.2 Taakorganisatie Bron- en Emissiebestrijding
Taakorganisatie
Taken, verantwoordelijkheden
en bevoegdheden
Functionaris/rol
Teams
Bron- en Emissiebestrijding

Maakt deel uit van de Sectie Brandweer.

Ontvangt leiding van en legt verantwoording af aan de Algemeen
Commandant Brandweer.

Is verantwoordelijk voor het plannen, uitvoeren, controleren en bijsturen
van de taakorganisaties op basis van de aangereikte strategische kaders
(vertaling van beleid en beleidsbeslissingen naar uitvoering en het
informeren en adviseren van het strategisch niveau / bevoegd gezag), het
bewaken van de samenhang tussen de verschillende operationele
eenheden en de afstemming met het tactische niveau van de
ketenpartners.
Hoofd Bron- en Emissiebestrijding
De Taakorganisatie Bron- en Emissiebestrijding bestaat uit de teams:

Brandbestrijding

Ongevalbestrijding gevaarlijke stoffen

Decontaminatie
4.4.2.1 Brandbestrijding
Team
Doel
Doelgroep
Taken, verantwoordelijkheden
en bevoegdheden
Functionarissen/rollen
Brandbestrijding
Het bestrijden van, en voorkomen van uitbreiding van een incident waardoor de
toename van het aantal slachtoffers en de toename van schade wordt voorkomen of
beperkt.
Alle personen in en rondom het relevante gebied bestaande uit de bevolking en alle
bij de hulpverlening betrokken organisaties en hun medewerkers.

Uitbreiding voorkomen en het bestrijden en beperken van de bron.

Voorkomen, beperken en bestrijden van samenhangende effecten.

Het inzetten van de beschikbare middelen op een zodanige wijze dat binnen
aanvaardbare risico's dit efficiënt, veilig en op een doeltreffende wijze
gebeurt.

In het beheer c.q. op het grondgebied van private ondernemingen of (semi)
overheidsinstellingen maakt de brandweer gebruik van de eventueel daar
aanwezige expertise en/of middelen, of laat deze waar nodig aanwenden.

Daar waar de brandweer behoefte heeft aan specialistisch materieel ten
behoeve van de brandbestrijding kan zij een beroep doen op het Landelijk
Operationeel Coördinatiecentrum (LOCC) of zelf specialistische hulp in
roepen ter ondersteuning van de bestrijding.

In overleg met andere partners uit de rampenbestrijdings- en
crisisorganisatie bepalen van het veilige en onveilige gebied en vaststellen
wanneer andere hulpverleners zich in het ‘onveilige’ gebied mogen
begeven.

Officier van Dienst – Brandweer (OvD)

Pelotonscommandant

Compagniescommandant

Plv. Compagniescommandant

Veiligheidsfunctionaris
61
4.4.2.2 Ongevalbestrijding Gevaarlijke Stoffen
Team
Doel
Doelgroep
Taken,
verantwoordelijkheden en
bevoegdheden
Functionarissen/rollen
Ongevalbestrijding Gevaarlijke Stoffen
Het bestrijden en het voorkomen van uitbreiding en het terugdringen van de fysische
oorzaak en de daarmee samenhangende fysische effecten bij een incident waarbij
gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Hiermee wordt de toename van het aantal
slachtoffers en van schade voorkomen of beperkt.
Alle personen in en rondom het relevante gebied bestaande uit de bevolking en alle
bij de hulpverlening betrokken organisaties en hun medewerkers.

Uitbreiding voorkomen en het bestrijden en beperken van de bron.

Voorkomen, beperken en bestrijden van samenhangende effecten.

Het inzetten van de beschikbare middelen op een zodanige wijze, dat binnen
aanvaardbare risico's dit efficiënt, veilig en op een doeltreffende wijze
gebeurt.

In het beheer c.q. op het grondgebied van private ondernemingen of (semi)
overheidsinstellingen maakt de brandweer gebruik van de eventueel daar
aanwezige expertise en/of middelen, of laat deze waar nodig aanwenden.

Daar waar de brandweer behoefte heeft aan specialistisch materieel ten
behoeve van de brandbestrijding kan zij een beroep doen op het Landelijk
Operationeel Coördinatie Centrum (LOCC) of zelf specialistische hulp in
roepen ter ondersteuning van de bestrijding. Deze specialistische hulp kan
ook bestaan uit het inwinnen van extra kennis van experts zoals
bijvoorbeeld DCMR, RIVM, BOTMI, enz.

Opstarten van het regionaal meetplan (er kunnen ook metingen worden
verricht in en om het brongebied zonder het in werking stellen van het
regionaal meetplan).

In overleg met andere partners uit de rampenbestrijdings- en
crisisorganisatie bepalen van het veilige en onveilige gebied en vaststellen
wanneer andere hulpverleners zich in het ‘onveilige’ gebied mogen begeven.

OvD Brandweer

Pelotonscommandant

Compagniescommandant

Plv. Compagniescommandant

Adviseur Gevaarlijke Stoffen

Veiligheidsfunctionaris
4.4.2.3 Decontaminatie
Team
Doel
Doelgroep
Taken,
verantwoordelijkheden en
bevoegdheden
Functionarissen/rollen
Decontaminatie
Het ontsmetten van eigen eenheden.
Ingezette eenheden van de brandweer in of in de nabijheid van de gevaarlijke stof.

Ontsmetten van eigen eenheden.

Het vaststellen van de aard, omvang en graad van de besmetting.

Voorkomen/beperken van verdere ontsmetting.

Het nemen van ontsmettingsmaatregelen.

OvD Brandweer

Ontsmettingsleider

Adviseur Gevaarlijke Stoffen

Veiligheidsfunctionaris
62
4.4.3 Taakorganisatie Redding
Taakorganisatie
Taken, verantwoordelijkheden
en bevoegdheden
Functionaris/rol
Teams
Redding

Maakt deel uit van de Sectie Brandweer.

Ontvangt leiding van en legt verantwoording af aan de Algemeen
Commandant Brandweer.

Verantwoordelijk voor het plannen, uitvoeren, controleren en bijsturen van
de taakorganisaties op basis van de aangereikte strategische kaders
(vertaling van beleid en beleidsbeslissingen naar uitvoering en het
informeren en adviseren van het strategisch niveau / bevoegd gezag), het
bewaken van de samenhang tussen de verschillende operationele
eenheden en de afstemming met het tactische niveau van de
ketenpartners.
Hoofd Redding
De Taakorganisatie Redding kan bestaat uit de teams:

(Specialistische) Redding

Technische Hulpverlening
4.4.3.1 (Specialistische) redding
Team
Doel
Doelgroep
Taken, verantwoordelijkheden
en bevoegdheden
Functionarissen/rollen
(Specialistische) Redding
Hulpbehoevende mensen en dieren zo spoedig mogelijk bevrijden uit
levensbedreigende of benarde situaties en slachtoffers zo snel als mogelijk toegang
geven tot geneeskundige hulpverlening, waar zo nodig (eerste) hulp geboden wordt.
Hieronder valt het ook het zoeken en redden naar en van ingesloten of bedolven
slachtoffers bij rampen.
Organisaties en personen die bij dit proces betrokken zijn, inclusief slachtoffers.

Het opsporen, redden, bevrijden en in veiligheid brengen van slachtoffers
(specialistisch materieel).

Het zo nodig zelf zorg dragen voor de eerste levensreddende handelingen.

Bijstand van de specialismen van andere regio’s (bijvoorbeeld het team
Redden op hoogte).

Het gecoördineerd zoeken, bevrijden en redden naar en/of van ingesloten
of bedolven slachtoffers bij incidenten en rampen is bijstand mogelijk van
landelijke teams zoals USAR of de reddingshondenteams.

Geredde slachtoffers worden overgedragen aan de ambulancedienst.

OvD Brandweer

Pelotonscommandant (Specialistische) Redding

Veiligheidsfunctionaris
4.4.3.2 Technische hulpverlening
Team
Doel
Doelgroep
Taken, verantwoordelijkheden
en bevoegdheden
Functionarissen/rollen
Technische Hulpverlening
Hulpbehoevende mensen en dieren zo spoedig mogelijk bevrijden uit
levensbedreigende of benarde situaties en slachtoffers zo snel als mogelijk toegang
geven tot geneeskundige hulpverlening, waar zo nodig (eerste) hulp geboden wordt.
Organisaties en personen die bij dit proces betrokken zijn, inclusief slachtoffers.

Stabiliseren van incident en toegankelijk en begaanbaar maken van de
incidentlocatie voor de overige hulpverleners. Dit schept de voorwaarden
voor een snelle bron- en effectbestrijding en geneeskundige hulpverlening.

In overleg met andere partners uit de rampenbestrijdings- en
crisisorganisatie bepalen van het veilige en onveilige gebied en vaststellen
wanneer andere hulpverleners zich in het ‘onveilige’ gebied mogen
begeven.

OvD Brandweer

Pelotonscommandant (Specialistische) Redding

Veiligheidsfunctionaris
63
4.4.4 Taakorganisatie Ontsmetting
Taakorganisatie
Doel
Taken, verantwoordelijkheden
en bevoegdheden
Functionaris/rol
Teams
Ontsmetting
Het na emissie van chemische, biologische en/of nucleaire stoffen het coördineren en
(gedeeltelijk) uitvoeren van het zo snel mogelijk uitwendig ontsmetten van
hulpverleners, burgers, dieren, infrastructuur, objecten, hulpverleningsmateriaal en
voertuigen om de verdere verspreiding van besmetting te voorkomen of te beperken.

Maakt deel uit van de Sectie Brandweer;

Ontvangt leiding van en legt verantwoording af aan de Algemeen
Commandant Brandweer;

Is verantwoordelijk voor het plannen, uitvoeren, controleren en bijsturen
van de taakorganisaties op basis van de aangereikte strategische kaders
(vertaling van beleid en beleidsbeslissingen naar uitvoering en het
informeren en adviseren van het strategisch niveau/bevoegd gezag), het
bewaken van de samenhang tussen de verschillende operationele eenheden
en de afstemming met het tactische niveau van de ketenpartners.
Hoofd Ontsmetting
De Taakorganisatie Redding kan bestaan uit de teams:

Ontsmetting mens en dier

Ontsmetting voertuigen

Ontsmetting infrastructuur
4.4.4.1 Ontsmetting mens en dier
Team
Doel
Doelgroep
Taken,
verantwoordelijkheden en
bevoegdheden
Functionarissen/rollen
Ontsmetting mens en dier
Het zo spoedig mogelijk ontsmetten van hulpverleners, burgers en dieren, om de
verdere verspreiding van chemische, biologische en/of nucleaire besmetting te
voorkomen of te beperken.
Alle besmet geraakte mensen en dieren.

De brandweer is alleen uitgerust voor kleinschalige ontsmettingen. Bij
grotere ontsmettingen zal bijstand noodzakelijk zijn van de landelijke
pelotons CBRN, Defensie, LOCC en het BOT-MI;

Het vaststellen van de aard, omvang en graad van de besmetting
(chemisch, biologisch, radioactief);

Verzamelen/opvang van besmette (afval)producten. (kleding, water e.d.)
om te voorkomen dat besmetting zich uit kan breiden;

Voorkomen/beperken van besmetting door chemische, biologische en/of
radioactieve stoffen, met name door gerichte bronbestrijding en
voorlichting;

Het nemen van ontsmettingsmaatregelen, waar mogelijk;

In overleg met communicatie informeren van de bevolking en de
hulpverleningsketen betreffende de hiervoor genoemde taken;

Adviseren van de bevolking via gerichte voorlichting over voorkomen van
besmetting;

Beperken en afscherming van het gevarengebied;

Uitgangspunt bij ontsmetting van mensen is dat de betrokkenen niet
gewond zijn. Als dit wel het geval is, wordt per individu beoordeeld of
medische hulpverlening voorrang krijgt boven ontsmetting;

De Adviseur Gevaarlijke Stoffen (AGS) vervult een vooraanstaande rol bij
de uitvoering van dit proces;

Bij het ontsmetten van slachtoffers en of dieren wordt samengewerkt
met de GHOR. Er vindt ter plaatse zowel afstemming plaats met de
Geneeskundig Adviseur Gevaarlijke Stoffen (GAGS) en de OvD GHOR. De
AGS stemt zijn manier van ontsmetting af met de GAGS.

Adviseur Gevaarlijke Stoffen

Ontsmettingsleider

Veiligheidsfunctionaris
64
4.4.4.2 Ontsmetting voertuigen
Team
Doel
Doelgroep
Taken,
verantwoordelijkheden en
bevoegdheden
Functionarissen/rollen
Ontsmetting voertuigen
Het zo spoedig mogelijk ontsmetten van hulpverleningsmateriaal en voertuigen om de
verdere verspreiding van chemische, biologische en/of nucleaire besmetting te
voorkomen of te beperken.
Al het besmet geraakte hulpverleningsmaterieel.

Inrichten van ontsmettingslocaties voor hulpverleningsmaterieel door
speciale teams (ter plaatse geformeerd) op de uitgangsstelling of in het
rampterrein;

De brandweer is alleen uitgerust voor kleinschalige ontsmettingen. Bij
grotere ontsmettingen zal bijstand noodzakelijk zijn van de landelijke
pelotons CBRN, Defensie, LOCC en diverse ministeries gecoördineerd door
het Nationaal Crisiscentrum (NCC);

Het vaststellen van de aard, omvang en graad van de besmetting (chemisch,
biologisch, radioactief);

Verzamelen/opvang van besmette (afval)producten. (kleding, water e.d.) om
te voorkomen dat besmetting zich uit kan breiden;

Voorkomen/beperken van besmetting door chemische, biologische en/of
radioactieve stoffen, met name door gerichte bronbestrijding;

Het nemen van ontsmettingsmaatregelen, waar mogelijk;

Beperken en afscherming van het gevarengebied;

Adviseur Gevaarlijke Stoffen

Ontsmettingsleider

Veiligheidsfunctionaris
4.4.4.3 Ontsmetting infrastructuur
Team
Doel
Doelgroep
Taken,
verantwoordelijkheden en
bevoegdheden
Functionarissen/rollen
Ontsmetting infrastructuur
Het zo spoedig mogelijk ontsmetten infrastructuur en of objecten om de verdere
verspreiding van chemische, biologische en/of nucleaire besmetting te voorkomen of
te beperken.
Alle besmet geraakte objecten en infrastructuur.

De taak van de brandweer is het in kaart brengen van de omvang en soort
besmetting. De brandweer is niet uitgerust voor infrastructurele
ontsmettingen. Bijstand is bijvoorbeeld nodig van professionele bedrijven,
Defensie, LOCC en BOT-MI;

Het vaststellen van de aard, omvang en graad van de besmetting (chemisch,
biologisch, radioactief);

Verzamelen/opvang van besmette (afval)producten. (kleding, water e.d.) om
te voorkomen dat besmetting zich uit kan breiden;

Voorkomen/beperken van besmetting door chemische, biologische en/of
radioactieve stoffen, met name door gerichte bronbestrijding;

Het nemen van ontsmettingsmaatregelen, waar mogelijk;

Beperken en afscherming van het gevarengebied;

Adviseur Gevaarlijke Stoffen

Ontsmettingsleider

Veiligheidsfunctionaris
65
4.4.5 Taakorganisatie Resourcemanagement
Taakorganisatie
Doel
Doelgroep
Taken, verantwoordelijkheden
en bevoegdheden
Functionaris/rol
Resourcemanagement
Het beschikbaar stellen - in de vereiste hoeveelheid en kwaliteit - van mensen,
middelen en diensten.
Alle bij de hulpverlening betrokken operationele en bestuurlijke diensten.

Maakt deel uit van de Sectie Brandweer;

Ontvangt leiding van en legt verantwoording af aan de Algemeen
Commandant Brandweer;
Taken bij dit proces zijn o.a.:

Het vraaggericht faciliteren van het veld met betrekking tot het incident;

Zorg dragen voor de restdekking;

Zorg dragen voor de aflossing van personeel en materieel;

Zorg dragen voor externe bijstand (contacten LOCC en andere regio’s);

Organiseren van de logistiek van onder andere klassemiddelen I t/m V;
Hoofd Ondersteuning
66
4.4.6 Taakorganisatie Informatiemanagement
Taakorganisatie
Doel
Doelgroep
Taken,
verantwoordelijkheden en
bevoegdheden
Functionaris/rol
Teams
Informatiemanagement
Het vergaren, veredelen, ontsluiten en uitgeven van benodigde informatie aan
relevante partijen. Dit zowel binnen de Sectie Brandweer als aan het
Informatiemanagement ROT.
Alle bij de hulpverlening betrokken operationele en bestuurlijke diensten.

maakt deel uit van de Sectie Brandweer;

ontvangt leiding van en legt verantwoording af aan de Algemeen
Commandant Brandweer;

relevante partijen binnen de Sectie Brandweer en het
Informatiemanagement ROT voorzien van de benodigde informatie
Hoofd Informatie

Waarnemen en meten

Waarschuwen bevolking
4.4.6.1 Waarnemen en meten
Team
Doel
Doelgroep
Taken, verantwoordelijkheden
en bevoegdheden
Functionarissen/rollen
Waarnemen en Meten
Het verkennen, georganiseerd verzamelen en analyseren van (meet)gegevens en
monsters over de aard, ernst en omvang van een incident om beslissingen over de
veiligheid van de bevolking en de hulpverleners te kunnen nemen.
Hulpverleners en de bevolking die bij dit proces betrokken zijn.

Het in kaart brengen van het risicogebied door gespecialiseerde
eenheden/deskundigen, zoals:
o Meetplanorganisatie van de regionale brandweer (meetploegen
regionaal meetplan);
o Stationaire- en mobiele meetnetten van andere meetdiensten,
zoals o.a. RIVM en NRG;
o Laboratoria van milieu- en keuringsdiensten, zoals o.a.
Keuringsdienst van Waren en RIVM.

Het adviseren aan het bevoegd gezag betreffende:
o De grootte en de effecten van het risicogebied;
o De te nemen maatregelen om de risico's voor de bevolking en de
bij de hulpverlening betrokken organisaties en personen tot een
minimum te beperken;

Op basis van de meetresultaten en in voorkomende gevallen op basis van
een klachtenplot in combinatie met de vrijgekomen stof, adviseert de MPL
de Algemeen Commandant Brandweer over de te nemen maatregelen in
het effectgebied. Hierbij vindt ook overleg plaats met de GAGS.

Deze maatregelen kunnen bestaan uit het waarschuwen van de bevolking
middels het waarschuwing – en alarmeringsstelsel (WAS), evacuatie van
bepaalde delen van het effectgebied, etc..

Verdere voorlichting en informatie richting de bevolking, over te nemen
maatregelen en het tijdstip van ontalarmering, wordt aangestuurd vanuit
het ROT, G(R)BT, afhankelijk van het niveau van opschaling. De MPL heeft
hierbij een adviserende rol aan het ROT via de Algemeen Commandant
Brandweer.

De brandweer bepaalt het veilige en onveilige gebied in overleg met de
GHOR en Politie en stelt vast wanneer andere hulpverleners zich in het
“onveilige” gebied mogen begeven.

Adviseur Gevaarlijke Stoffen

Algemeen Commandant Brandweer

GAGS-GHOR.

Leider meetplanorganisatie (Meetplanleider).

WVD meetploegen

Externe deskundigen (RIVM, nationaal meetnet radioactiviteit, voedsel en
waren autoriteit)
67
4.4.6.2 Waarschuwen en alarmeren van de bevolking
Team
Doel
Doelgroep
Taken, verantwoordelijkheden
en bevoegdheden
Functionarissen/rollen
Waarschuwen en alarmeren van de bevolking
Het ten tijde van een incident/calamiteit/crisis (of dreiging daarvan), op een snelle
wijze waarschuwen van de bevolking ingeval er acuut gevaar dreigt. Het is van belang
dat de bevolking van het getroffen gebied snel en doelmatig geïnformeerd wordt
(waarschuwingsberichten). Het tijdig alarmeren van de bevolking zodat maatregelen
kunnen worden getroffen ter bescherming tegen de vrijgekomen stoffen en
gezondheid bedreigende gevaren.
Voorkomen/beperken materiële en immateriële schade voor zowel mens als dier
De bevolking van het bedreigde gebied.

Gericht alarmeren (van beperkte gebieden) op basis van de door de
operationele diensten gemaakte gevaarsinschatting;

Het waarschuwen van de bevolking d.m.v. het WAS;

Het waarschuwen en informeren van de bevolking door middel van
bijvoorbeeld geluidswagens, burgernet (via politie), etc.;

Nader informeren van de bevolking via de calamiteitenzender (radio/tv
middels het standaard bericht);

Afstemmen met de Taakorganisatie Communicatie;

Het ontalarmeren van de bevolking.
Bevoegdheden:

Burgemeester is bevoegd voor het inwerkingstellen van WAS;

HOvD-B (Algemeen Commandant Brandweer ROT) heeft ondermandaat (via
de Regionaal Commandant) om bij acute situaties WAS in werking te
stellen.

Meetplanleider

HOvD Brandweer (Algemeen Commandant Brandweer ROT)

Hoofd Sectie Ondersteuning, Brand-en Ongevalbestrijding

Centralist brandweer GMK
68
4.5 Processen GHOR
Het onderdeel GHOR Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant richt zich vooral op de gezondheid van de bewoners
en bezoekers van deze regio. Gezondheid vormt ons kostbaarste ‘bezit’ en we doen al het mogelijke om
gezondheidsschade te voorkomen of beperken en gezondheidswinst te bereiken. Dat is de missie van de GHOR en
daartoe heeft de overheid een aantal taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden toegewezen Veiligheidsregio
Midden- en West-Brabant.
4.5.1 Factsheet GHOR
Hoofdproces
Spoedeisende Medische
Hulpverlening
Proces
Doel
Triage
Minimaliseren van ziekte, blijvend letsel en sterfte
van ongevalslachtoffers. Het garanderen van snelle
en adequate geneeskundige hulp aan gewonden,
direct na het ontstaan van een ramp of zwaar
ongeval. Hierbij wordt uitgegaan van een keten van
samenhangende en georganiseerde geneeskundige
handelingen, vanaf het opsporen/redden van
gewonden, eerste hulp en transport, tot het moment
dat verdere behandeling (in een ziekenhuis) niet
meer nodig is.
Behandelen
Vervoeren / Verwijzen
Psychosociale Hulpverlening
Publieke
Gezondheidszorg
Medische Milieukunde:
Gezondheidskundige Advisering
risico’s gevaarlijke Stoffen
Advies Gezondheidsonderzoek na
rampen
Getroffenen helpen zo snel mogelijk het gevoel van
zelfcontrole terug te krijgen: als personen door een
plotselinge, levensbedreigende gebeurtenis worden
overvallen, wordt een groot beroep gedaan op hun
probleemoplossende vaardigheden als ze daarna de
draad van hun leven weer op willen pakken. Hoe
sneller zij het gevoel van zelfcontrole terugkrijgen,
des te groter is de kans op een goede verwerking van
de gebeurtenis. Collectieve opvang van getroffenen
direct na een incident in gemeentelijke
opvangcentra met als doel:
bevorderen herstel van het psychische evenwicht
van getroffenen vroegtijdige herkenning van
verwerkings- stoornissen en het bevorderen van
adequate behandeling hiervan identificatie van
getroffenen die dringend psychiatrische hulp nodig
hebben en deze hulp verlenen of regelen.
Het proces is gericht op:
Bescherming van de volksgezondheid bij ongevallen
of rampen met een gevaar voor mens en milieu, om
(extra) gewonden of verergering van letsel te
voorkomen het proactief voorkómen van incidenten,
het beoordelen van nadelige invloeden op de
gezondheid van incidenten door verspreiding via
voedsel, drinkwater en leefomgeving en het (laten)
treffen van maatregelen de beheersing van
resterende omgevingsrisico’s/effecten na een
incident.
Infectieziektebestrijding:
Bron- en contactopsporing
Beschermende maatregelen
Hygiënemaatregelen
Isolatie en quarantaine
Infectieziektebestrijding, gericht op het voorkomen
en het beperken van de effecten van besmetting met
virussen en bacteriën via lucht, voedsel en
lichamelijk contact.
Gezondheidsonderzoek:
Individueel onderzoek
Onderzoek bij groepen
Monitoring publieke gezondheid
Gezondheidsonderzoek, gericht op het bijdragen aan
het herstel van de lichamelijke en psychische
gevolgen van degenen die bij een ramp zijn
betrokken
69
Resourcemanagement
Informatiemanagement
-
Het beschikbaar stellen- in de vereiste hoeveelheden
en kwaliteit- van mensen, middelen en diensten.
-
Het vergaren, veredelen, ontsluiten en uitgeven van
benodigde informatie aan relevante partijen. Dit
zowel binnen de Sectie GHOR als aan het
Informatiemanagement ROT.
4.5.2 Taakorganisatie Spoedeisende Medische Hulpverlening
Taakorganisatie
Doel
Doelgroep
Taken,
verantwoordelijkheden en
bevoegdheden
Functionarissen/rollen
Teams
Spoedeisende Medische Hulpverlening (SMH)
Minimaliseren van ziekte, blijvend letsel en sterfte van incidentslachtoffers. Het gaat
om het realiseren van snelle en adequate geneeskundige hulp ten behoeve van
gewonden direct na het ontstaan van een ramp of zwaar ongeval. Hierbij wordt
uitgegaan van een keten van samenhangende en georganiseerde geneeskundige
handelingen, vanaf het opsporen/redden van gewonden, eerste hulp en transport tot
het moment dat verdere behandeling (in een ziekenhuis) niet meer nodig is. Het
proces SMH tijdens incidenten of rampen omvat regie op en coördinatie van:

Triage;

Behandelen;

Vervoeren / Verwijzen.
Gewonde slachtoffers en andere betrokkenen bij het proces SMH.

Verantwoordelijkheid voor voorbereiding en uitvoering van het proces ligt
bij de directeur GHOR.

Zorgverlenende instellingen blijven zelf verantwoordelijk voor de door hen
uitgevoerde inhoudelijke medische zorg.

Met elke geneeskundige partner is een convenant gesloten om de
onderlinge relatie vast te leggen.

De GHOR is bij incidenten en rampen verantwoordelijk voor coördinatie en
regie van triage, behandelen en vervoeren.

Taken, functies en verantwoordelijkheden van de sleutelfuncties zijn
omschreven in de procesbeschrijving Spoedeisende Medische hulpverlening
GHOR Midden- en West-Brabant.
Hoofd SMH is lid van de Sectie GHOR. Naast de reguliere hulpverleners kunnen de
volgende sleutelfuncties binnen het proces SMH worden genoemd:

Coördinator Gewonden Vervoer (CGV);

Hoofd Gewondennest (HGN);

Lid Sectie GHOR in ROT;

Hoofd Actiecentrum GHOR;
e

Ambulanceverpleegkundige en – chauffeur 1 ambulance;

Ambulanceverpleegkundige Geneeskundige Combinatie;

Ambulancechauffeur Geneeskundige Combinatie;

Mobiel Medisch Team (MMT);

Snel Inzetbare Groep ter Medische Assistentie (SIGMA).
De regio beschikt over vier Geneeskundige Combinaties (GNK-C),
standplaatsen:

Roosendaal/Bergen op Zoom;

Breda;

Tilburg;

Woudrichem.
70
4.5.3 Taakorganisatie Publieke Gezondheidszorg
4.5.3.1 Psychosociale hulpverlening
Team
Doel
Doelgroep
Psychosociale hulpverlening
Collectieve opvang van getroffenen (direct) na een incident met als doel:

Bevorderen natuurlijk herstel van het psychische evenwicht van
getroffenen en bevorderen zelfredzaamheid;

Signaleren getroffenen en vroegtijdige herkenning verwerkingsstoornissen
en bevorderen van adequate behandeling hiervan;

Verwijzen getroffenen en identificatie van getroffenen die dringend
psychiatrische hulp nodig hebben en deze verlenen of regelen.
Er zijn twee categorieën te onderscheiden:

Direct getroffenen: personen die de crisis/ramp hebben meegemaakt (aan
den lijve hebben ondervonden) en in een (levens)bedreigende situatie
hebben verkeerd;

Indirect getroffenen: personen die de crisis/ramp niet zelf hebben
meegemaakt, maar daar door de relatie met de direct getroffenen –
beroepsmatig of anderszins – betrokken of getroffen worden door de ramp.

Verantwoordelijkheid voor voorbereiding en uitvoering van het proces ligt
bij de directeur Publieke Gezondheid.

Zorgverlenende instellingen blijven zelf verantwoordelijk voor inhoudelijke
psychosociale zorg.
Naast de GHOR is een belangrijke rol weggelegd voor de GGD. De
verantwoordelijkheid voor de coördinatie tussen de uitvoerende instellingen ligt bij
de GGD. Het proces Psychosociale Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen (PSHOR)
is opgedeeld in drie fasen:
Taken, verantwoordelijkheden
en bevoegdheden

Acute fase:
Beslaat de periode direct na de gebeurtenis en duurt in principe niet langer
dan 3x24 uur met een verlengingsmogelijkheid tot maximaal 7x24 uur. Na
afloop van deze fase worden de opvangteams afgeschaald.

1e Nazorgfase:
Na sluiting van de (gemeentelijke) opvangcentra wordt het Kernteam – na
opdracht van de directeur Publieke Gezondheid – belast met de uitvoering
van de voortgezette opvang en begeleiding van getroffenen. In deze
periode worden door het Kernteam voorbereidingsmaatregelen getroffen
voor overdracht van getroffenen die extra hulp nodig hebben. Tijdsduur
van deze fase is 2 tot 12 weken. De directeur Publieke Gezondheid neemt
initiatief om partijen voor de hulpverlening bij elkaar te roepen en de
overdracht van verantwoordelijkheden naar de reguliere hulpverlening te
regelen. Deze activiteiten dienen ingebed te worden in het gemeentelijk
proces nazorg. Hierbij heeft de GGD een belangrijke rol. Na afloop van deze
fase wordt het Kernteam afgeschaald;

2e Nazorgfase:
De start van deze fase is afhankelijk van de behoefte van de getroffenen en
wordt waar mogelijk al voorbereid. Deze fase kan jarenlang duren. De
verantwoordelijkheid ligt bij de GGD.
De PSHOR is onder normale omstandigheden een lege organisatie. Wanneer sprake is
van een ramp wordt de organisatie opgeschaald in opdracht van de Directeur
Publieke Gezondheid. In welke mate de opschaling plaatsvindt, is afhankelijk van de
aard en omvang van de ramp.
Functionarissen/rollen
Operationele fase
Om vorm te geven aan de PSHOR zijn door de Directeur Publieke Gezondheid
convenanten afgesloten met de GGZ instellingen, Slachtofferhulp en de instellingen
voor Maatschappelijk Werk in de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant . De
psychosociale opvang wordt door medewerkers van deze organisaties ingevuld.
71
De PSHOR wordt ingevuld door de volgende sleutelfuncties. Taken, functies en
bevoegdheden zijn beschreven in de Procesbeschrijving proces PSHOR.

Leider Kernteam PSHOR

Lid Kernteam PSHOR

Leider Opvangteam PSHOR

Lid Opvangteam PSHOR
Nazorg

De PSHOR draagt zorg voor de follow-up van de psychische hulpverlening
van getroffenen in de reguliere zorgsector.
4.5.3.2 Medische Milieukunde
Team
Doel
Doelgroep
Taken, verantwoordelijkheden
en bevoegdheden
Functionarissen/rollen
Operationele fase
28
Gezondheid Milieu en Veiligheid
Gezondheidskundige Advisering Gevaarlijke Stoffen (GAGS) is gericht op:

Bescherming van de volksgezondheid bij ongevallen of rampen met een gevaar
voor mens en milieu;

Het geven van behandelingsadviezen aan hulpverleners en artsen;

Het proactief voorkómen van incidenten op dit terrein;

Op het beoordelen van nadelige invloeden op de gezondheid tijdens incidenten
en de beheersing van resterende omgevingsrisico’s / effecten na een incident.
Blootgestelde en/of besmette slachtoffers, hulpverleners, omwonenden, burgers in het
effectgebied van een incident en andere betrokkenen

Verantwoordelijkheid voor voorbereiding en uitvoering van het proces ligt bij de
directeur Publieke Gezondheid.

Taken en verantwoordelijkheden tussen GHOR en GGD zijn vastgelegd in een
convenant.

Taken, functies en verantwoordelijkheden van de sleutelfuncties zijn omschreven
in het GGD Rampenopvangplan (GROP) en de 24-uurs
bereikbaarheidsovereenkomst GAGS.
Gezondheidskundige Advisering Gevaarlijke Stoffen:

De OvD-GHOR is de eerste geneeskundige operationele en coördinerende
functionaris met inzicht in en kennis van ongevallen met gevaarlijke stoffen. De
OvD-G, Algemeen Commandant GHOR of Directeur Publieke Gezondheid kunnen
zich laten adviseren door de GAGS. De AGS informeert de GAGS over aard en
hoeveelheid stof, bronsterkte, meetresultaten en concentraties. De aard van de
28
gevaarlijke stoffen kan worden onverdeeld conform de CBRNE systematiek.
Onder de C-categorie vallen ook incidenten met brandbare of explosieve stoffen.
Daarnaast zijn er niet CBRNE rampen te noemen waar de GHOR een rol heeft;
extreme weersomstandigheden en uitval van nutsvoorzieningen.
Chemisch, Biologisch, Radiologisch en Nucleair.
72
4.5.3.3 Infectieziektebestrijding
Team
Doel
Doelgroep
Taken,
verantwoordelijkheden en
bevoegdheden
Functionarissen/rollen
Operationele fase
Infectieziekten
Infectieziektebestrijding bestaat uit de deelprocessen:

Bron en Contactopsporing;

Beschermende maatregelen;

Hygiënemaatregelen;

Isolatie en Quarantaine.
Blootgestelde en/of besmette slachtoffers, hulpverleners, omwonenden, burgers in
het effectgebied van een incident en andere betrokkenen

Verantwoordelijkheid voor voorbereiding en uitvoering van het proces ligt
bij de directeur Publieke Gezondheid.

Taken en verantwoordelijkheden tussen GHOR en GGD zijn vastgelegd in een
convenant.

Taken, functies en verantwoordelijkheden van de sleutelfuncties zijn
omschreven in het GROP.
Als er sprake is van een grootschalige uitbraak van een infectieziekte, of als sprake is
van een pandemie, kan het GROP in werking treden. In geval van opschaling vanwege
een grootschalige uitbraak infectieziekte of pandemie heeft de GHOR tijdens de
repressieve fase een coördinerende rol bij beschermende en medische maatregelen
en taken als:

Isolatie, quarantaine en bewegingsbeperking van grote aantallen mensen;

Diagnostiek, medicatie en vaccinatie;

Griepspreekuren.
Als er sprake is van een bedreiging van de volksgezondheid door een infectieziekteuitbraak, ligt de verantwoordelijkheid in eerste instantie bij de GGD op basis van de
Wet Publieke Gezondheid. Wanneer sprake is van opschaling door (dreiging van) een
ziektegolf – waarbij verstoring van de Openbare Orde en Veiligheid is te verwachten –
ligt de verantwoordelijkheid en regie bij de voorzitter Veiligheidsregio Midden- en
West-Brabant op grond van de Wet veiligheidsregio’s. De directeur Publieke
Gezondheid rapporteert en adviseert de voorzitter betreffende de multidisciplinaire
geneeskundige hulpverlening. De directeur GHOR is ambtelijk verantwoordelijk voor
het verloop van het proces, waarbij de uitvoerende diensten/zorgverleners hun
medisch professionele verantwoordelijkheid blijven behouden. In geval van een
multidisciplinaire inzet is de GHOR de link naar de overige diensten die betrokken zijn
bij het proces Publieke Gezondheidszorg.
73
4.5.3.4 Gezondheidsonderzoek (na rampen)
Team
Doel
Doelgroep
Taken,
verantwoordelijkheden en
bevoegdheden
Functionarissen/rollen
Operationele fase
Gezondheidsonderzoek (na rampen)
Het bijdragen aan het herstel van de lichamelijke en psychische gevolgen van een
ramp bij betrokkenen. Bestaande uit de deelprocessen:

Monitoren Publieke Gezondheid;

Onderzoek bij groepen;

Onderzoek individueel.
Dit proces wordt uitgevoerd door de GGD. Ook kan het onderzoek worden uitgevoerd
door landelijke instituten, zoals het CGOR van het RIVM.
Blootgestelde en/of besmette slachtoffers, hulpverleners, omwonenden, burgers in
het effectgebied van een incident en andere betrokkenen.

Verantwoordelijkheid voor voorbereiding en uitvoering van het proces ligt
bij de directeur Publieke Gezondheid;

Taken en verantwoordelijkheden tussen GHOR en GGD zijn vastgelegd in
een convenant;

Taken, functies en verantwoordelijkheden van de sleutelfuncties zijn
omschreven in het GROP.
De burgemeester neemt na een ramp de beslissing over de uitvoering van een
gezondheidsonderzoek. Hierbij adviseert de Directeur Publieke Gezondheid (GHOR en
GGD), de burgemeester, of de voorzitter veiligheidsregio bij grootschalige alarmering,
of een gezondheidsonderzoek noodzakelijk is. Zij kunnen hierover advies inwinnen bij
het Centrum voor Gezondheid en Milieu van het RIVM en bij de GAGS. Het RIVM kan
ook overgaan tot ongevraagde advisering. De GHOR faciliteert een eventueel te
starten gezondheidsonderzoek en creëert de randvoorwaarden hiervoor en de GGD
verzorgt het uitvoerende deel.
74
4.5.4 Taakorganisatie Resourcemanagement
Taakorganisatie
Doel
Doelgroep
Taken,
verantwoordelijkheden en
bevoegdheden
Functionarissen/rollen
Operationele fase
Resourcemanagement
De met de incidentbestrijding belaste diensten en organisaties dragen in principe zelf
zorg voor de verzorging van het personeel en de bevoorrading en aanvulling van
gebruiks- en verbruiksgoederen. Dit geldt ook voor de aan hen toegevoegde hulp en
bijstandverlenende eenheden. Voor een effectieve en efficiënte aanpak van de
verzorging en in verband met een mogelijke schaarste is het noodzakelijk dat bij
langdurige incidentbestrijdingsacties het proces van verzorging en logistiek wordt
gecoördineerd (zie proces Ondersteuning Brandweer).
Het proces Ondersteuning onderscheidt ondersteuning op het gebied van facilitaire
voorzieningen, personele voorzieningen, informatie voorzieningen en draagt zorg voor
zorgcontinuïteit in relatie tot ziekenhuizen en zorginstellingen.
Het beschikbaar stellen, beheren, verzorgen en op peil houden van persoonlijke en
materiële middelen die noodzakelijk zijn voor het bestrijden van het incident, de ramp
of het zware ongeval.
Een verbijzondering betreft de verbindingen ten behoeve van informatievoorzieningen
en interne communicatie. Daarnaast draagt het proces Ondersteuning zorg voor
continuïteit van zorg.
Alle bij de hulpverlening betrokken operationele en bestuurlijke diensten en de
ziekenhuizen en overige zorginstellingen met betrekking tot continuïteit van zorg.
De procesverantwoordelijkheid ligt bij de directeur Publieke Gezondheid.
Taken bij dit proces zijn o.a.:

Zorg dragen voor planning, uitvoering en bewaking van de logistieke en
facilitaire ondersteuning zoals materiaal, voeding en veiligheidsmateriaal;

Zorg dragen voor aflossing van het personeel;

Bijhouden van informatieoverzichten over het aantal gewonden van het
gewondenspreidingsplan;

Acties afstemmen met de calamiteitencoördinator meldkamer
ambulancezorg;

Informeren van ziekenhuizen over aard en omvang van het incident, het
aantal te verwachten slachtoffers en eventuele behandelprotocollen

Toezien op alarmering en informatie verstrekking;

Zorg dragen voor logboeken en rapportages.
Bij de procesondersteuning moet een aantal specifieke activiteiten worden verricht. In
het handboek Actiecentrum GHOR zijn activiteiten, taken en bevoegdheden van
operationele functionarissen beschreven.
Er is altijd een ondersteuner aanwezig in de Sectie GHOR in het ROT. Dit kan worden
uitgebreid.
4.5.5 Taakorganisatie Informatiemanagement
Taakorganisatie
Functionaris/rol
Teams
Informatiemanagement
De HIN vult het eigen beeld in het LCMS en monitort de acties voor de eigen discipline
in het totaalbeeld.
Er is altijd een ondersteuner aanwezig in de Sectie GHOR in het ROT. Dit kan worden
uitgebreid.
75
4.6 Processen Politie
De politie is verantwoordelijk voor de operationele uitvoering van de politieprocessen.
Vanuit haar wettelijke taak is de politie verantwoordelijk voor de voorbereiding op en de uitvoering van haar taken in
de drie domeinen: openbare orde, rampenbestrijding en grootschalige justitiële opsporing. De politietaken zijn
onderverdeeld in de hoofdprocessen: Mobiliteit, Bewaken en Beveiligen, Ordehandhaving, Handhaven Netwerken,
Opsporing, Opsporingsexpertise en Speciale Interventies.
Deze hoofdprocessen kunnen ondersteunend zijn aan andere processen die plaatsvinden bij de bestrijding van
rampen, zware ongevallen en andere crises.
De politiechef van de regionale eenheid heeft de leiding en de eindverantwoordelijkheid over de politiële inzet en de
multidisciplinaire afstemming daarvan. Deze bedient zich daarbij van de projectorganisatie staf grootschalig en
bijzonder optreden (SGBO) onder leiding van een Algemeen Commandant Politie. De SGBO is de “wakende”
organisatievorm binnen de politie, die kan worden geactiveerd voor het (ketengeoriënteerd) besturen en afstemmen
van grootschalige en bijzondere politiemaatregelen. De SGBO is een instrument binnen de politie dat in de drie
domeinen, openbare orde, rampenbestrijding en grootschalige justitiële opsporing, de kwaliteit waarborgt voor een
doelmatig en doeltreffend politieoptreden.
4.6.1 Factsheet Politie
Hoofdproces
Proces
Crowdmanagement en
crowdcontrol
Ordehandhaving
Riotcontrol
Dynamische
verkeersgeleiding
Mobiliteit
Statische
verkeersgeleiding
Persoonsbeveiliging
Bewaken en Beveiligen
Beveiliging objecten /
diensten
Handhaven Netwerken
Handhaven netwerken
Doel
Alle grootschalige of bijzondere maatregelen die zijn gericht op
het scheppen, handhaven van de orde en veiligheid, inclusief
de voorbereidingen daarop. Rondom grote groepen
mensen/menigten.
De grootschalige of bijzondere politiemaatregelen gericht op
het herstellen van de orde en veiligheid tijdens of na het
ontstaan van rellen.
Dynamische maatregelen voor het scheppen en in stand
houden van de gewenste mobiliteit en/of herstellen van de
niet bestaande mobiliteit op de weg, op het water, op het
spoor en in de lucht. Tevens de begeleiding van de bij de
hulpverlening betrokken organisaties en personen, ter
voorkoming van stagnatie in de hulpverlening.
Statische maatregelen voor het scheppen en in stand houden
van de gewenste mobiliteit en/of herstellen van de niet
bestaande mobiliteit op de weg, op het water, op het spoor en
in de lucht. Tevens het voorkomen van stagnatie in de
hulpverlening
De grootschalige of bijzondere (ketengeoriënteerde)
politiemaatregelen, gericht op het bewaken en beveiligen van
personen. Het omvat het observeren, signaleren en de daaraan
verbonden maatregelen tot het afslaan van de (dreigende)
aantasting van de integriteit van de te beveiligen persoon.
De grootschalige of bijzondere (ketengeoriënteerde)
politiemaatregelen, gericht op het bewaken en beveiligen van
objecten en/of diensten.
Het omvat het observeren, signaleren en de daaraan
verbonden maatregelen tot het afslaan van de (dreigende)
aantasting van de integriteit van objecten en/of diensten
(inclusief de daarin/bij behorende personen, inclusief het
geven van advies aan daartoe geëigende personen/instanties.
Het bundelen van kennis van publieke en private netwerken en
het actief onderhouden van relevante netwerken ter
voorkoming van maatschappelijke escalatie met betrekking tot
een bepaald (dreigend) incident.
76
Tactische opsporing
Opsporing
Technisch/ forensische
opsporing
Toepassen
Recherchemaatregelen
Explosieven-verkenning
Politioneel
onderhandelen
Specialistische
observatie
Opsporingsexpertise
Toepassen
specialistische
recherchetoepassingen
Specialistische
forensische opsporing
(bijv. branden,
identificatie lichamen,
digitaal onderzoek)
(Speciale) interventies
Gebruiken van
Aanhoudings- en
ondersteuningseenheden
(AOE)
Speciale Interventies
Resourcemanagement (ondersteuning)
Informatiemanagement
29
De aanpak c.q. oplossing van complexe (strafrechtelijke)
rechercheonderzoeken, vaak met grote maatschappelijke
impact als gevolg, door middel van tactisch onderzoek
(Regionaal georganiseerd) Specialistisch onderzoek met behulp
van technisch/ forensische opsporingsmethoden , leidend naar
de toedracht van het incident, ongeval, ramp of aanslag.
Niet gespecialiseerd rechercheonderzoek en -ondersteuning,
het toepassen van plaats delict management (PDM) en/of
arrestantenafhandeling.
Opsporen en onderkennen van, alsmede advisering rondom
het behandelen van (de melding van) verdachte objecten,
29
waaronder ook CBRN -objecten vallen
Met onderhandelen een levensbedreigende situatie keren.
Onderhandelingen, onder meer met gijzelnemers, vinden
daarom in principe alleen plaats door daartoe aangewezen
politieonderhandelaars. Het doel van de onderhandelaar is
altijd het redden van levens.
Het waarnemen respectievelijk volgen van een of meer
personen, objecten en/of situaties met als doel
informatievergaring.
Met hoogwaardige tactische en technische expertise, vaak in
de vorm van integrale inzetconcepten, ondersteuning bieden
in de bestrijding van de zware, georganiseerde criminaliteit en
het terrorisme
Deskundigen op het gebied van forensische opsporing en
slachtofferidentificatie die zoeken naar sporen die kunnen
leiden naar de toedracht van het incident, ongeval, ramp of
aanslag. Bijvoorbeeld: onderzoek explosieven, branden,
technisch ongeval, CBRNE middelen, PD onder water, digitaal
onderzoek en berging en identificatie lichamen en
lichaamsdelen.
Ingesteld om bij aanhoudingen te zorgen voor de veiligheid van
de burger, de politieambtenaar en de verdachte. De inzet van
een AOE is erop gericht om geweld te voorkomen of te
beheersen, onder andere door snel en vooral verrassend op te
treden.
Bestrijden van alle voorkomende vormen van grof geweld dan
wel terrorisme over het gehele geweldsspectrum en het
uitvoeren van specifiek door de minister van Justitie
opgedragen taken
Het beschikbaar stellen - in de vereiste hoeveelheid en
kwaliteit - van mensen, middelen en diensten.
Het vergaren, veredelen, ontsluiten en uitgeven van benodigde
informatie aan relevante partijen. Dit zowel binnen de Sectie
Politie als aan het Informatiemanagement ROT.
Chemisch, Biologisch, Radiologisch en Nucleair
77
4.6.2 Taakorganisatie Ordehandhaving
Taakorganisatie
Indeling
Taken verantwoordelijkheden
en bevoegdheden
Functionaris/rol
Teams
Ordehandhaving
Het proces ordehandhaving omvat de taakorganisaties Ordehandhaving, Handhaving
Mobiliteit, Bewaken en Beveiligen en Handhaving Netwerken. Deze taakorganisaties
staan onder leiding van het Hoofd Ordehandhaving.
Naar het oordeel van de Algemeen Commandant Politie kunnen voor de
taakorganisaties Handhaving Mobiliteit, Bewaken en Beveiligen en Handhaving
Netwerken eigen hoofden worden aangesteld. Deze hoofden maken dan naast het
Hoofd Ordehandhaving ook deel uit van de Sectie Politie.

Maakt deel uit van de Sectie Politie;

Ontvangt leiding van en legt verantwoording af aan de Algemeen
Commandant Politie;

Geeft, afhankelijk van de aard en grootte van het incident, leiding aan een
Taakcommandant Crowdmanagement en Crowdcontrol en/of
Taakcommandant Riotcontrol;

Is verantwoordelijk voor het plannen, uitvoeren, controleren en bijsturen
van de taakorganisaties op basis van de aangereikte strategische kaders
(vertaling van beleid en beleidsbeslissingen naar uitvoering en het
informeren en adviseren van het strategisch niveau / bevoegd gezag), het
bewaken van de samenhang tussen de verschillende operationele eenheden
en de afstemming met het tactische niveau van de ketenpartners.
Hoofd Taakorganisatie Ordehandhaving (HOha)
De Taakorganisatie Ordehandhaving kan bestaan uit de teams:

Crowdmanagement en Crowdcontrol

Riotcontrol
Als de Taakorganisatie Opsporing niet geactiveerd is dan staat het Team
Recherchemaatregelen (bijvoorbeeld arrestantenafhandeling) onder leiding van het
Hoofd Ordehandhaving.
Teams uit de taakorganisaties Mobiliteit, Bewaken en Beveiligen, Handhaven
netwerken en het Team Recherchemaatregelen worden verderop afzonderlijk
beschreven.
4.6.2.1 Crowdmanagement en crowdcontrol
Team
Doel
Doelgroep
Taken,
verantwoordelijkheden en
bevoegdheden
Functionarissen/rollen
Crowdmanagement en Crowdcontrol
Alle grootschalige of bijzondere maatregelen die zijn gericht op het scheppen,
handhaven van de orde en veiligheid, inclusief de voorbereidingen daarop
Alle personen in en rondom het relevante gebied. Hierbij kan nader onderscheid
gemaakt worden tussen:

Kijkers/ramptoeristen;

Ordeverstoorders/plunderaars;

Bijzondere doelgroepen: de slachtoffers en familie van slachtoffers.

Overig aanwezig publiek

Ontvangt leiding van en legt verantwoording af aan het Hoofd
Taakorganisatie Ordehandhaving;

Geeft leiding aan één of meer teams binnen de organisatie
Crowdmanagement en Crowdcontrol en is verantwoordelijk voor het
realiseren van de taakstelling ervan;

Is verantwoordelijk voor het plannen, uitvoeren, controleren en bijsturen
van de operationele activiteiten binnen de tactische kaders;
Taakcommandant Crowdmanagement (zoals Officier van Dienst – Politie (OvD-P)) en
Taakcommandant Crowdcontrol (zoals Commandant Horeca-eenheden)
78
4.6.2.2 Riotcontrol
Team
Doel
Doelgroep
Taken,
verantwoordelijkheden en
bevoegdheden
Functionaris/rol
Riotcontrol
De grootschalige of bijzondere politiemaatregelen gericht op het herstellen van de
orde en veiligheid.
Alle personen in en rondom het relevante gebied. Hierbij kan nader onderscheid
gemaakt worden tussen:

Kijkers/ramptoeristen;

Ordeverstoorders/plunderaars;

Bijzondere doelgroep: de slachtoffers.

Overig aanwezig publiek

Ontvangt leiding van en legt verantwoording af aan het Hoofd
Taakorganisatie Ordehandhaving;

Geeft leiding aan één of meer teams binnen de organisatie Riotcontrol en is
verantwoordelijk voor het realiseren van de taakstelling ervan;

Is verantwoordelijk voor het plannen, uitvoeren, controleren en bijsturen
van de operationele activiteiten binnen de tactische kaders;
Taakcommandant Riotcontrol (denk hierbij aan een ME-commandant)
79
4.6.3 Taakorganisatie Mobiliteit
Taakorganisatie
Taken,
verantwoordelijkheden en
bevoegdheden
Functionaris/rol
Teams
Mobiliteit

Maakt deel uit van de Sectie Politie;

Ontvangt leiding van en legt verantwoording af aan de Algemeen
Commandant Politie;

Geeft, afhankelijk van de aard en grootte van het incident, leiding aan een
Taakcommandant Dynamisch Verkeersmanagement en/of Taakcommandant
Statisch Verkeersmanagement;

Is verantwoordelijk voor het plannen, uitvoeren, controleren en bijsturen
van de taakorganisaties op basis van de aangereikte strategische kaders
(vertaling van beleid en beleidsbeslissingen naar uitvoering en het
informeren en adviseren van het strategisch niveau / bevoegd gezag), het
bewaken van de samenhang tussen de verschillende operationele eenheden
en de afstemming met het tactische niveau van de ketenpartners.
Hoofd Taakorganisatie Mobiliteit (HMob) (indien door de Algemeen Commandant
Politie aangewezen) en anders Hoofd Taakorganisatie Ordehandhaving.

Dynamische verkeersgeleiding

Statische verkeersgeleiding
4.6.3.1 Dynamische verkeersgeleiding
Team
Doel
Doelgroep
Taken, verantwoordelijkheden
en bevoegdheden
Functionaris/rol
Dynamische Verkeersgeleiding
Dynamische maatregelen voor het scheppen en in stand houden van de gewenste
mobiliteit en/of herstellen van de niet bestaande mobiliteit op de weg, op het water,
op het spoor en in de lucht. Tevens de begeleiding van de bij de hulpverlening
betrokken organisaties en personen, ter voorkoming van stagnatie in de
hulpverlening.
De bij de hulpverlening betrokken organisaties en personen, de bevolking en overige
belanghebbenden. Denk daarbij aan zowel de publieke en private sector, zoals
ambulances, brandweervoertuigen, takelbedrijven, verkeersregelaars, etc.

Ontvangt leiding van en legt verantwoording af aan het Hoofd
Taakorganisatie Mobiliteit;

Geeft leiding aan één of meer teams binnen de organisatie Dynamisch
Verkeersmanagement en is verantwoordelijk voor het realiseren van de
taakstelling ervan;

Is verantwoordelijk voor het plannen, uitvoeren, controleren en bijsturen
van de operationele activiteiten binnen de tactische kaders;
Taakcommandant Dynamisch Verkeersmanagement (zoals Commandant
motorrijders)
4.6.3.2 Statische verkeersgeleiding
Team
Doel
Doelgroep
Taken,
verantwoordelijkheden en
bevoegdheden
Functionaris/rol
Statische Verkeersgeleiding
Statische maatregelen voor het scheppen en in stand houden van de gewenste
mobiliteit en/of herstellen van de niet bestaande mobiliteit op de weg, op het water,
op het spoor en in de lucht, waaronder bedoelt wordt het vrijhouden van aan- en
afvoerwegen ten behoeve van de hulpverlening.
De bij de hulpverlening betrokken organisaties en personen, de bevolking en overige
belanghebbenden. Denk daarbij aan zowel de publieke en private sector, zoals
ambulances, brandweervoertuigen, takelbedrijven etc.

Ontvangt leiding van en legt verantwoording af aan het Hoofd
Taakorganisatie Mobiliteit;

Geeft leiding aan één of meer teams binnen de organisatie Statisch
Verkeersmanagement en is verantwoordelijk voor het realiseren van de
taakstelling ervan;

Is verantwoordelijk voor het plannen, uitvoeren, controleren en bijsturen
van de operationele activiteiten binnen de tactische kaders;
Taakcommandant Statisch Verkeersmanagement (Commandant Afzettingen)
80
4.6.4 Taakorganisatie Bewaken en Beveiligen
Taakorganisatie
Taken, verantwoordelijkheden
en bevoegdheden
Functionaris/rol
Teams
Bewaken en Beveiligen

Maakt deel uit van de Sectie Politie;

Ontvangt leiding van en legt verantwoording af aan de Algemeen
Commandant Politie;

Geeft, afhankelijk van de aard en grootte van het incident, leiding aan een
Taakcommandant Persoonsbeveiliging en/of een Taakcommandant
Beveiliging van objecten;

Is verantwoordelijk voor het plannen, uitvoeren, controleren en bijsturen
van de taakorganisaties op basis van de aangereikte strategische kaders
(vertaling van beleid en beleidsbeslissingen naar uitvoering en het
informeren en adviseren van het strategisch niveau / bevoegd gezag), het
bewaken van de samenhang tussen de verschillende operationele eenheden
en de afstemming met het tactische niveau van de ketenpartners.
Hoofd Taakorganisatie Bewaken en Beveiligen (HBB) (indien door de Algemeen
Commandant Politie aangewezen) en anders Hoofd Takorganisatie Ordehandhaving.

Persoonsbeveiliging (dynamische beveiliging)

Beveiliging van objecten, diensten en/of evenementen (statische beveiliging)
4.6.4.1 Persoonsbeveiliging
Team
Doel
Doelgroep
Taken, verantwoordelijkheden
en bevoegdheden
Functionaris/rol
Persoonsbeveiliging
De grootschalige of bijzondere (ketengeoriënteerde) politiemaatregelen, gericht op
het bewaken en beveiligen van personen. Het omvat het observeren, signaleren en de
daaraan verbonden maatregelen tot het afslaan van de (dreigende) aantasting van de
integriteit van de te beveiligen persoon.
Alle te beveiligen personen en belanghebbende personen

Ontvangt leiding van en legt verantwoording af aan het Hoofd
Taakorganisatie Bewaken en Beveiligen ;

Geeft leiding aan één of meer teams binnen de organisatie Bewaken en
Beveiligen subjecten en is verantwoordelijk voor het realiseren van de
taakstelling ervan;

Is verantwoordelijk voor het plannen, uitvoeren, controleren en bijsturen
van de operationele activiteiten binnen de tactische kaders;
30
Taakcommandant Persoonsbeveiliging (denk hierbij aan Commandant DKDB )
4.6.4.2 Beveiliging objecten, diensten en/of evenementen
Team
Doel
Doelgroep
Taken, verantwoordelijkheden
en bevoegdheden
Functionaris/rol
30
Beveiliging objecten, diensten en/of evenementen
De grootschalige of bijzondere (ketengeoriënteerde) politiemaatregelen, gericht op het
bewaken en beveiligen van objecten en/of diensten. Het omvat het observeren,
signaleren en de daaraan verbonden maatregelen tot het afslaan van de (dreigende)
aantasting van de integriteit van objecten en/of diensten.
Het te beveiligen object, dienst en/of evenement waaronder de daarbij behorende
personen en/of goederen.

Ontvangt leiding van en legt verantwoording af aan het Hoofd Taakorganisatie
Bewaken en Beveiligen ;

Geeft leiding aan één of meer teams binnen de organisatie Bewaken en
Beveiligen objecten/diensten en is verantwoordelijk voor het realiseren van de
taakstelling ervan;

Is verantwoordelijk voor het plannen, uitvoeren, controleren en bijsturen van de
operationele activiteiten binnen de tactische kaders;
Taakcommandant Beveiliging objecten, diensten en/of evenementen (denk hierbij aan de
Commandant van de eenheid Bewaken en Beveiligen).
Dienst Koninklijke en Diplomatieke Beveiliging
81
4.6.5 Taakorganisatie handhaven netwerken
Taakorganisatie
Taken verantwoordelijkheden
en bevoegdheden
Functionaris/rol
Teams
Handhaven netwerken

Maakt deel uit van de Sectie Politie;

Ontvangt leiding van en legt verantwoording af aan de Algemeen
Commandant Politie;

Geeft, afhankelijk van de aard en grootte van het incident, leiding aan één of
meer Taakcommandant(en) Handhaven Netwerken;

Is verantwoordelijk voor het plannen, uitvoeren, controleren en bijsturen
van de taakorganisaties op basis van de aangereikte strategische kaders
(vertaling van beleid en beleidsbeslissingen naar uitvoering en het
informeren en adviseren van het strategisch niveau / bevoegd gezag), het
bewaken van de samenhang tussen de verschillende operationele eenheden
en de afstemming met het tactische niveau van de ketenpartners.
Hoofd Taakorganisatie Handhaven Netwerken (HHN) (indien door de Algemeen
Commandant Politie aangewezen) en anders Hoofd Taakorganisatie Ordehandhaving.
Handhaven netwerken
4.6.5.1 Handhaven netwerken
Team
Doel
Doelgroep
Taken, verantwoordelijkheden
en bevoegdheden
Functionaris/rol
Handhaven netwerken
Het bundelen van kennis van publieke en private netwerken en het actief
onderhouden van relevante netwerken ter voorkoming van maatschappelijke
escalatie met betrekking tot een bepaald (dreigend) incident.
De getroffen/betrokken bevolkingsgroepen en/of bewoners van de directe omgeving
van het incident en/of bewoners van het effectgebied van het incident.

Ontvangt leiding van en legt verantwoording af aan het Hoofd
Taakorganisatie Handhaven Netwerken;

Geeft leiding aan één of meer teams binnen de Organisatie Handhaving
Netwerken en is verantwoordelijk voor het realiseren van de taakstelling
ervan;

Is verantwoordelijk voor het plannen, uitvoeren, controleren en bijsturen
van de operationele activiteiten binnen de tactische kaders;
Taakcommandant Handhaven Netwerken (denk hierbij aan een [expert-]wijkagent)
82
4.6.6 Taakorganisatie Opsporing
Taakorganisatie
Indeling
Taken, verantwoordelijkheden
en bevoegdheden
Functionaris/rol
Teams
Opsporing
Het proces Opsporing omvat de taakorganisaties Tactische Opsporing,
Technisch/Forensische Opsporing en Recherchemaatregelen. deze taakorganisaties
staan onder leiding van het Hoofd Opsporing (HOps).
Naar het oordeel van de Algemeen Commandant Politie kunnen voor de
Taakorganisatie Opsporingsexpertise en (Speciale) Interventies eigen hoofden worden
aangesteld. Bij de inzet van de Dienst Speciale Interventies van de Landelijke Eenheid
van de Nationale Politie is altijd sprake van de inzet van een Hoofd (Speciale)
Interventies.
Deze hoofden maken naast het Hoofd Ordehandhaving ook deel uit van de Sectie
Politie.

Maakt deel uit van de Sectie Politie;

Ontvangt leiding van en legt verantwoording af aan de Algemeen
Commandant Politie;

Geeft, afhankelijk van de aard en grootte van het incident, leiding aan een
Taakcommandant Tactische Opsporing en/of Technisch/Forensische
Opsporing en/of Taakcommandant Intelligence ;

Is verantwoordelijk voor het plannen, uitvoeren, controleren en bijsturen
van de taakorganisaties op basis van de aangereikte strategische kaders
(vertaling van beleid en beleidsbeslissingen naar uitvoering en het
informeren en adviseren van het strategisch niveau / bevoegd gezag), het
bewaken van de samenhang tussen de verschillende operationele eenheden
en de afstemming met het tactische niveau van de ketenpartners.
Hoofd Taakorganisatie Opsporing (HOps)

Tactische Opsporing

Technische / Forensische Opsporing

Recherchemaatregelen
4.6.6.1 Tactische Opsporing
Team
Indeling
Doel
Doelgroep
Taken, verantwoordelijkheden
en bevoegdheden
Functionaris/rol
Tactische opsporing
Het Team Tactische Opsporing wat een verschijningsvorm kan hebben van een Team
Grootschalige Opsporing (TGO) is een organisatie die bestaat uit een vaste kern en uit
een variabel contingent. Het is een snel inzetbare en eenduidige opvolgorganisatie,
voorbereid op onderlinge samenwerking in (inter-)regionaal en (inter-)nationaal
verband, met de mogelijkheid mensen en materiaal uit te wisselen tussen
politiekorpsen.
de aanpak c.q. oplossing van complexe (strafrechtelijke) rechercheonderzoeken, vaak
met grote maatschappelijke impact als gevolg , door middel van tactisch onderzoek
Veroorzakers van een ramp of ongeval en andere crises enerzijds en slachtoffers,
nabestaanden, overige benadeelden anderzijds en instanties belast met opsporing,
vervolging en berechting van strafbare feiten.

Ontvangt leiding van en legt verantwoording af aan het Hoofd
Taakorganisatie Opsporing;

Geeft leiding aan één of meer teams binnen het Tactisch Opsporingsproces
en is verantwoordelijk voor het realiseren van de taakstelling ervan;

Is verantwoordelijk voor het plannen, uitvoeren, controleren en bijsturen
van de operationele activiteiten binnen de tactische kaders;
Taakcommandant Tactische Opsporing (zoals Leider Team Grootschalige Opsporing
(TGO))
83
4.6.6.2 Technische/Forensische Opsporing
Team
Doel
Doelgroep
Taken,
verantwoordelijkheden en
bevoegdheden
Functionaris/rol
Technisch / forensische opsporing
(Regionaal georganiseerd) Specialistisch onderzoek met behulp van technische/
forensische opsporingsmethoden , leidend naar de toedracht van het incident,
ongeval, ramp of aanslag.
Bijvoorbeeld: technisch onderzoek PD bij moord/doodslag, (on)natuurlijke dood,
identiteit slachtoffer achterhalen, zedenzaken, brand, verkeersongevallenanalyse en
schietincidenten.
Veroorzakers van een ramp of ongeval en andere crises enerzijds en slachtoffers,
nabestaanden, overige benadeelden anderzijds en instanties belast met opsporing,
vervolging en berechting van strafbare feiten.

Ontvangt leiding van en legt verantwoording af aan het Hoofd
Taakorganisatie Opsporing;

Bij de aanwezigheid van een Taakcommandant Specialistische Forensische
Opsporing valt dit team onder die taakcommandant en dus ook onder het
Hoofd Opsporingsexpertise

Geeft leiding aan één of meer teams binnen de organisatie Technische /
Forensische Opsporing en is verantwoordelijk voor het realiseren van de
taakstelling ervan;

Is verantwoordelijk voor het plannen, uitvoeren, controleren en bijsturen
van de operationele activiteiten binnen de tactische kaders;
Taakcommandant Technische / Forensische Opsporing (denk hierbij aan leidend
technisch rechercheur)
4.6.6.3 Recherchemaatregelen
Team
Doel
Doelgroep
Taken, verantwoordelijkheden
en bevoegdheden
Functionaris/rol
Recherchemaatregelen
Niet gespecialiseerd rechercheonderzoek en -ondersteuning, het toepassen van PDM
en/of arrestantenafhandeling.
Veroorzakers van een ramp of ongeval en andere crises enerzijds en slachtoffers,
nabestaanden, overige benadeelden anderzijds en instanties belast met opsporing,
vervolging en berechting van strafbare feiten.

Ontvangt leiding van en legt verantwoording af aan het Hoofd
Taakorganisatie Opsporing. Indien de Taakorganisatie Opsporing niet
geactiveerd is aan het Hoofd van de Taakorganisatie Ordehandhaving;

Geeft leiding aan één of meer teams binnen de taakorganisatie en is
verantwoordelijk voor het realiseren van de taakstelling ervan;

Is verantwoordelijk voor het plannen, uitvoeren, controleren en bijsturen
van de operationele activiteiten binnen de tactische kaders;
Taakcommandant Recherchemaatregelen (denk hierbij aan Coördinator
Arrestantenafhandeling- en vervoer of Leider Plaats Delict (PD))
84
4.6.7 Taakorganisatie Opsporingsexpertise
Taakorganisatie
Taken,
verantwoordelijkheden en
bevoegdheden
Functionaris/rol
Teams
Opsporingsexpertise

Maakt deel uit van de Sectie Politie;

Ontvangt leiding van en legt verantwoording af aan de Algemeen
Commandant Politie;

Geeft, afhankelijk van de aard en grootte van het incident, leiding aan een
Taakcommandant Explosievenverkenning, Politioneel Onderhandelen,
Specialistische Observatie, Specialistische Recherchetoepassingen en/of
Specialistische Forensische Opsporing.

Is verantwoordelijk voor het plannen, uitvoeren, controleren en bijsturen
van de taakorganisaties op basis van de aangereikte strategische kaders
(vertaling van beleid en beleidsbeslissingen naar uitvoering en het
informeren en adviseren van het strategisch niveau / bevoegd gezag), het
bewaken van de samenhang tussen de verschillende operationele eenheden
en de afstemming met het tactische niveau van de ketenpartners.
Hoofd Taakorganisatie Opsporingsexpertise (HOpex)

Explosievenverkenning

Politioneel Onderhandelen

Specialistische Observatie

Specialistische Recherchetoepassingen

Specialistische Forensische Opsporing
4.6.7.1 Explosievenverkenning
Team
Doel
Doelgroepen
Explosievenverkenning
Opsporen en onderkennen van, alsmede advisering rondom het behandelen van (de
31
melding van) verdachte objecten, waaronder ook CBRN -objecten vallen
Melder van bommelding, dader van plaatsing verdacht object, omstanders




Taken,
verantwoordelijkheden en
bevoegdheden


Functionaris/rol
Analyse en evaluatie bommelding, inschatten van de risico’s en gevaren;
Initiëren van de veiligheids- en beschermende maatregelen;
Opstellen van expert advies aan bevoegd gezag;
Op basis van expertise t.a.v. explosieven het opsporingsonderzoek
ondersteunen;
Onderzoek n.a.v. een bommelding;
Onderzoek van verdachte objecten;
Teamleiders Explosievenverkenning (TEV)
4.6.7.2 Politioneel Onderhandelen
Team
Doel
Doelgroep
Taken,
verantwoordelijkheden en
bevoegdheden
Functionaris/rol
31
Politioneel Onderhandelen
Met onderhandelen een levensbedreigende situatie keren. Onderhandelingen, onder
meer met gijzelnemers, vinden daarom in principe alleen plaats door daartoe
aangewezen politieonderhandelaars. Het doel van de onderhandelaar is altijd het
redden van levens.
Terroristen, gijzelnemers, suïcidale personen en andere personen waarmee te
onderhandelen zou kunnen zijn.

Ontvangt leiding van en legt verantwoording af aan het Hoofd
Taakorganisatie Opsporingsexpertise;

Geeft leiding aan één of meer teams binnen de organisatie Politioneel
Onderhandelen en is verantwoordelijk voor het realiseren van de
taakstelling ervan;

Is verantwoordelijk voor het plannen, uitvoeren, controleren en bijsturen
van de operationele activiteiten binnen de tactische kaders.
Taakcommandant Politioneel Onderhandelen. (denk hierbij aan Commandant
Onderhandelaarscel)
Chemisch, Biologisch, Radiologisch en Nucleair
85
4.6.7.3 Specialistische observatie
Team
Doel
Doelgroep
Taken,
verantwoordelijkheden en
bevoegdheden
Functionaris/rol
Specialistische Observatie
Het (heimelijk) waarnemen respectievelijk volgen van een of meer personen, objecten
en/of situaties met als doel informatievergaring.
Te waarnemen personen of objecten

Statische observatie; het waarnemen vanuit een min of meer vast punt,
bijvoorbeeld vanuit een woonhuis met een verrekijker en/of videocamera
nagaan wie een bepaald pand in- en uitgaan;

Mobiele/dynamische observatie; het volgend waarnemen van personen of
goederen;

Persoonsobservatie; het waarnemen van verdachten en andere personen;

Objectobservatie; het waarnemen van goederen, bijvoorbeeld op een loods,
container, vaartuig, voertuig om de aanwezigheid of verplaatsing van zulke
voorwerpen vast te stellen, bijvoorbeeld door plaatsing van een peilbaken.
Taakcommandant Specialistische Observatie (denk hierbij aan Chef OT)
4.6.7.4 Specialistische recherchetoepassingen
Team
Doel
Doelgroep
Taken,
verantwoordelijkheden en
bevoegdheden
Functionaris/rol
Specialistische Recherchetoepassingen
Met hoogwaardige tactische en technische expertise, vaak in de vorm van integrale
inzetconcepten, ondersteuning bieden in de bestrijding van de zware, georganiseerde
criminaliteit en het terrorisme.
Te waarnemen personen, objecten of diensten

Ontvangt leiding van en legt verantwoording af aan het Hoofd
Taakorganisatie Opsporingsexpertise;

Geeft leiding aan één of meer teams binnen de organisatie Politioneel
Onderhandelen en is verantwoordelijk voor het realiseren van de
taakstelling ervan;

Is verantwoordelijk voor het plannen, uitvoeren, controleren en bijsturen
van de operationele activiteiten binnen de tactische kaders.
Taakcommandant Specialistische Recherchetoepassingen (denk aan Chef DSRT)
4.6.7.5 Specialistische forensische opsporing
Team
Doel
Doelgroep
Taken,
verantwoordelijkheden en
bevoegdheden
Functionaris/rol
Specialistische Forensische Opsporing
(Nationaal georganiseerde) deskundigheid op het gebied van forensische opsporing en
slachtofferidentificatie die zoeken naar sporen die kunnen leiden naar de toedracht
van het incident, ongeval, ramp of aanslag. Bijvoorbeeld: onderzoek explosieven,
branden, technisch ongeval, CBRNE middelen, PD onder water, digitaal onderzoek en
berging en identificatie lichamen en lichaamsdelen.
Veroorzakers van een ramp of ongeval, andere crises en verdachten van strafbare
feiten enerzijds en slachtoffers, nabestaanden, overige benadeelden en instanties
belast met opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten anderzijds.

Ontvangt leiding van en legt verantwoording af aan het Hoofd
Taakorganisatie Opsporingsexpertise;

Geeft leiding aan één of meer teams binnen de organisatie Forensische
Opsporing en is verantwoordelijk voor het realiseren van de taakstelling
ervan;

Is verantwoordelijk voor het plannen, uitvoeren, controleren en bijsturen
van de operationele activiteiten binnen de tactische kaders;
Taakcommandant Specialistische Forensische Opsporing (denk hierbij aan
Commandant LTFO)
86
4.6.8 Taakorganisatie (Speciale) Interventies
Taakorganisatie
Taken verantwoordelijkheden
en bevoegdheden
Functionaris/rol
Teams
(Speciale) Interventies

Maakt deel uit van de Sectie Politie;

Ontvangt leiding van en legt verantwoording af aan de Algemeen
Commandant Politie (behalve indien de functie Hoofd Interventies wordt
uitgeoefend door het Hoofd DSI, omdat deze gelijke bevoegdheid heeft als
de Algemeen Commandant Politie);

Geeft, afhankelijk van de aard en grootte van het incident, leiding aan één of
meer taakcommandanten binnen de taakorganisatie;

Is verantwoordelijk voor het plannen, uitvoeren, controleren en bijsturen
van de taakorganisaties op basis van de aangereikte strategische kaders
(vertaling van beleid en beleidsbeslissingen naar uitvoering en het
informeren en adviseren van het strategisch niveau / bevoegd gezag), het
bewaken van de samenhang tussen de verschillende operationele eenheden
en de afstemming met het tactische niveau van de ketenpartners.
Hoofd Taakorganisatie Speciale interventies (HInt) (indien de Dienst Speciale
Interventies van de Landelijke Eenheid van de Nationale Politie wordt ingezet of indien
door de Algemeen Commandant Politie aangewezen) en anders Hoofd
Taakorganisatie Opsporing.

Aanhouding- en Ondersteuningseenheden (AOE)

Dienst Speciale Interventies (DSI)
4.6.8.1 Aanhoudings- en ondersteuningseenheden (AOE)
Team
Doel
Doelgroep
Taken,
verantwoordelijkheden en
bevoegdheden
Functionaris/rol
Aanhouding- en Ondersteuningseenheden (AOE)
De AOE is ingesteld om bij aanhoudingen er voor te zorgen dat de veiligheid van de
burger, de politieambtenaar en de verdachte niet in het geding komt. De inzet van een
AOE is erop gericht om geweld te voorkomen of te beheersen. Door snel en vooral
verrassend op te treden wordt bij de aanhouding het gevaar voor derden tot een
minimum beperkt.
Type verdachten waarvan redelijkerwijs mag worden aangenomen dat er
levensbedreigende omstandigheden dreigen voor de politie of anderen.

Ontvangt leiding van en legt verantwoording af aan het Hoofd
Taakorganisatie Interventies;

Geeft leiding aan één of meer teams binnen de organisatie Aanhouding en
Ondersteuning en is verantwoordelijk voor het realiseren van de taakstelling
ervan;

Is verantwoordelijk voor het plannen, uitvoeren, controleren en bijsturen
van de operationele activiteiten binnen de tactische kaders;
Taakcommandanten Aanhouding en Ondersteuning
4.6.8.2 Dienst Speciale Interventies (DSI)
Team
Doel
Doelgroep
Taken, verantwoordelijkheden
en bevoegdheden
Functionarissen/rollen
Dienst Speciale Interventies (DSI)
De DSI heeft tot taak het bestrijden van alle voorkomende vormen van grof geweld
dan wel terrorisme over het gehele geweldsspectrum en het uitvoeren van specifiek
door de minister van Justitie opgedragen taken.
Terroristen en verdachten die alle vormen van grof (levensbedreigend) geweld
(zullen) gebruiken.

Ontvangt leiding van en legt verantwoording af aan het Hoofd
Taakorganisatie Speciale Interventies;

Geeft leiding aan één of meer teams binnen de organisatie Speciale
Interventies en is verantwoordelijk voor het realiseren van de taakstelling
ervan;

Is verantwoordelijk voor het plannen, uitvoeren, controleren en bijsturen
van de operationele activiteiten binnen de tactische kaders.
Hoofd DSI. Als de DSI geactiveerd wordt, vervult het Hoofd DSI automatisch de functie
van Hoofd Taakorganisatie Speciale Interventies. Onder leiding van de Hint kan er een
Taakcommandant (Speciale) Interventies werkzaam zijn.
87
4.6.9 Taakorganisatie Resourcemanagement
Taakorganisatie
Doel
Doelgroep
Taken,
verantwoordelijkheden en
bevoegdheden
Functionaris/rol
Teams
Resourcemanagement
Het beschikbaar stellen - in de vereiste hoeveelheid en kwaliteit - van mensen,
middelen en diensten.
De relevante hoofden van de eerder genoemde taakorganisaties
Alle bij de hulpverlening betrokken operationele en bestuurlijke diensten

Maakt deel uit van de Sectie Politie;

Ontvangt leiding van en legt verantwoording af aan de Algemeen
Commandant Politie;
Taken bij dit proces zijn o.a.:

Zorg dragen voor planning, uitvoering en bewaking van de logistieke en
facilitaire ondersteuning zoals materiaal, voeding en financiën ;

Zorg dragen voor aflossing van het personeel;

Zorg dragen voor logboeken en rapportages en regierol bij het tot stand
komen van draaiboeken.

(preparatie) nazorg politiemedewerkers

Zorg dragen voor veilige werkomgeving

Verslaglegging journaal en evaluatie,
Hoofd Taakorganisatie Ondersteuning (HON)

BackOffice ondersteuning

Team Logistieke coördinatie

Veiligheidscoördinator
88
4.6.10 Taakorganisatie Informatiemanagement
Taakorganisatie
Doel
Doelgroep
Taken,
verantwoordelijkheden en
bevoegdheden
Functionaris/rol
Teams
Informatiemanagement
Het vergaren, veredelen, ontsluiten en uitgeven van benodigde informatie aan
relevante partijen. Dit zowel binnen de Sectie Politie als aan het
Informatiemanagement ROT.

De relevante hoofden van de eerder genoemde taakorganisaties

Alle bij de hulpverlening betrokken operationele en bestuurlijke diensten

Maakt deel uit van de Sectie Politie;

Ontvangt leiding van en legt verantwoording af aan de Algemeen
Commandant Politie;

Relevante partijen binnen de Sectie Politie en het Informatiemanagement
ROT voorzien van de benodigde informatie
Hoofd Taakorganisatie Informatie (HIN)

Verkenningseenheid

Waarnemingseenheid
4.6.10.1 Verkenningseenheid
Team
Doel
Doelgroep
Taken,
verantwoordelijkheden en
bevoegdheden
Functionaris/rol
Verkenningseenheid
Het (heimelijk) waarnemen respectievelijk volgen van een of meer personen, objecten
en/of situaties met als doel informatievergaring
Te observeren personen, objecten en/of situaties

Mobiele/dynamische observatie; het volgend waarnemen van personen of
goederen.

Persoonsobservatie; het waarnemen van verdachten en andere personen;
Taakcommandanten Verkenningseenheid (denk hierbij aan groepscommandant VE)
4.6.10.2 Waarnemingseenheid
Team
Doel
Doelgroep
Taken,
verantwoordelijkheden en
bevoegdheden
Functionaris/rol
Waarnemingseenheid
Het herkenbaar waarnemen respectievelijk vastleggen van groepen personen,
objecten en/of situaties met als doelen informatievergaring en bewijsvoering
Te observeren groepen personen, objecten en/of situaties

Statische observatie; het waarnemen vanuit een min of meer vast punt,
bijvoorbeeld vanuit een voertuig door middel van videocamera nagaan wie
deel is van een bepaalde groepering;

Dynamische observatie, het mobiel waarnemen en vastleggen van
groeperingen en/of situaties.
Taakcommandanten Waarnemingseenheid (denk hierbij aan commandant
videowagen)
89
4.7 Processen Bevolkingszorg
De gemeenten in Midden- en West-Brabant zijn verantwoordelijk voor de operationele uitvoering van de processen
binnen Bevolkingszorg. In een opgeschaalde situatie conform de GRIP-regeling neemt de Algemeen Commandant
Bevolkingszorg (AC-Bz) vanaf GRIP 2 plaats in het ROT. De AC-Bz stuurt in de warme fase de processen binnen
Bevolkingszorg aan.
4.7.1 Factsheet Bevolkingszorg
Hoofdproces
Communicatie
Proces
Pers- en publieksvoorlichting
Opvang
Voorzien in primaire
levensbehoeften
Publieke Zorg
Registreren gedupeerden
Registratie schademeldingen
Verplaatsen mens en dier
(kleinschalig)
Verwanteninformatie
Milieubeheer
Omgevingszorg
Ruimtebeheer
Bouwbeheer
Doel
Strategisch:
Betekenisgeving: duiding, dat wil zeggen duidelijk maken
wat de crisis betekent voor de samenleving. Dit is expliciet
een taak voor de verantwoordelijk burgemeester: de
burgemeester als boegbeeld en burgervader.
Operationeel:
Schadebeperking: waarschuwen voor dreigende situaties en
het voorkomen van materiële, milieu- en of
gezondheidsschade of de gevolgen hiervan beperken door
het geven van gedrags- en handelingsadviezen / -instructies
aan burgers en het verstrekken van communicatie adviezen
aan het Beleidsteam.
Informatieverstrekking: feitelijk over situatie, het verloop
van het incident, de genomen en de te treffen maatregelen,
openbaarmaking, verklaring en toelichting van het beleid
van de burgemeester over de bestrijding van de crisis.
Het opvangen en verzorgen van daklozen, evacués,
behandelde gewonden en dieren.
Het nemen van maatregelen om voedsel, drinkwater,
kleding, geld en medicijnen te verstrekken en tijdelijke
huisvesting te regelen. Het treffen van maatregelen in geval
van (collectieve/grootschalige) uitval van
nutsvoorzieningen, gas- of telecomvoorzieningen.
Het opstarten van het proces en het organiseren van de
personele inzet hierbij.
Het opstarten van het proces en het organiseren van de
personele inzet hierbij.
Het nemen van maatregelen ten aanzien van het evacueren
van mens en dier. De organisatie en uitvoering van de
evacuatie uit een bepaald gebied.
Het verstrekken van geautoriseerde informatie aan
familieleden en verwanten over personen en dieren die
door een crisis zijn getroffen.
Het nemen van maatregelen met als doel het milieu te
beschermen. Hieronder vallen toezicht- en
handhavingstaken maar ook afvalverwerkingstaken
(waaronder het inzamelen van besmette waren) en andere
taken op het gebied van bodembescherming en
luchtkwaliteit.
Het nemen van maatregelen met als doel de leefbaarheid
en de sociale veiligheid van de openbare ruimte te
beschermen. Het gaat om taken op het gebied van
openbare verlichting, rioleringen, wegen, water, groen, et
cetera.
Het waarborgen van een veilige bebouwde omgeving. Het
gaat hierbij om toezicht- en handhavingstaken op het
gebied van bouw- en woning toezicht, maar ook over het
beheer van monumenten, cultureel erfgoed, openbare
gebouwen, kunstwerken.
90
Evacuatie
Verplaatsen mens en dier
( grootschalig)
Bijzondere
uitvaartverzorging
Nafase
Nazorg
Algemene ondersteuning
Ondersteuning
Bestuurs- en juridische
ondersteuning
Informatiemanagement
Ondersteuning Informatie
Het nemen van maatregelen ten aanzien van het evacueren
van mens en dier. De organisatie en uitvoering van de
evacuatie uit een bepaald gebied.
Het nemen van maatregelen ten aanzien van bijzondere
uitvaartverzorging, al zorgen voor de mogelijkheid tot
(gemeenschappelijke) rouwverwerking,
herdenkingsdiensten, stille tochten, en uitvaartdiensten. Bij
grote aantallen doden valt hieronder ook het organiseren
van de (nood-) begrafenis en teraardebestelling.
Het voorbereiden van maatregelen om na de ramp of crisis
zo snel mogelijk terug te keren naar een "genormaliseerde"
situatie. Daartoe hoort ook het voorbereiden en primair
inrichten van een Informatie en Advies Centrum (IAC). Deze
organisatie bouwt op als de crisisorganisatie afschaalt.
Het organiseren van faciliteiten en infrastuctuur voor
taakuitvoering van taken plus bijbehorende personele
ondersteuning.
Bieden van personele capaciteit en expertise t.b.v.
bestuurlijk- juridische advisering op gemeentelijke
producten en processen.
Verzamelen en doorgeleiden van informatie.
91
4.7.2 Taakorganisatie Communicatie
Taak organisatie
Doel
Doelgroep
Taken,
verantwoordelijkheden
en bevoegdheden
Functionarissen / rollen
Communicatie
In de communicatie staan, ongeacht het type crisis, in essentie drie basisdoelstellingen
centraal:

Informatievoorziening: Mensen informeren over de situatie, het verloop daarvan,
de stand van zaken van de hulpverlening en de genomen maatregelen, e.d..

Schadebeperking: Handelingsperspectief bieden. Instructies die vanuit de overheid
worden gegeven aan burgers om hun voorbereidingen te treffen en schade voor
henzelf te beperken.

Betekenisgeving: Het duiden van de crisis. Betekenis geven aan de feiten, vanuit de
behoeften die de samenleving agendeert. Hiermee wordt een brug geslagen tussen
de crisisorganisatie en de getroffen bevolking.

Media

getroffenen (gedupeerden) en hun verwanten;

mensen in de directe omgeving van het getroffen gebied;

belangstellenden

Snelle opbouw van een slagvaardige communicatie waarbij mensen gemobiliseerd
worden en goed toegerust aan de slag gaan met communicatieadvisering,
omgevingsanalyse en pers- en publieksvoorlichting.

Aansluiting op eerdere communicatieactiviteiten richting media en op
informatiestroom en -uitwisseling vanuit media via adequate
communicatiemiddelen.

Communicatieprofessionals stellen binnen hun mandaat eigenstandig vast welke
communicatiemiddelen het meest doeltreffend zijn om de
communicatiedoelstellingen te bereiken.

Multidisciplinaire samenwerking tussen communicatieprofessionals
Communicatie:

haalt de buitenwereld naar binnen om een informatiepositie op te bouwen en om
een communicatieaanpak te ontwikkelen;

brengt de binnenwereld weer naar buiten om gericht te voorzien in
informatiebehoeften.

Hoofd Taakorganisatie Crisiscommunicatie

Assistent Manager Actiecentrum Crisiscommunicatie

Logger

Omgevingsanalist

Coördinator Persvoorlichting

Persvoorlichter

Coördinator Publieksvoorlichting

Publieksvoorlichter

Contactpersoon rampenzender

Webredacteur
92
4.7.3 Taakorganisatie Publieke Zorg
Taakorganisatie
Teams
Functionarissen / rollen
Publieke zorg

Directe Zorg (Opvang & Primaire levensbehoeften )

Registeren gedupeerden

Registreren schademeldingen

Verplaatsing van mens en dier (kleinschalig)

Verwanteninformatie
Hoofd Taakorganisatie Publieke Zorg:

maakt deel uit van de staf van de Sectie Bevolkingszorg;

ontvangt leiding van en legt verantwoording af aan de Algemeen Commandant
Bevolkingszorg;

geeft, afhankelijk van de aard en grootte van het incident, leiding aan één of meer
Teamleiders binnen de Taakorganisatie Publieke Zorg en de Taakorganisatie
Omgevingszorg en de Taakorganisatie Evacuatie.
Wanneer de Algemeen Commandant Bevolkingszorg hiertoe besluit, neemt een tweede
Hoofd Taakorganisatie Publieke Zorg de aansturing van de teams van de Taakorganisatie
Omgevingszorg en/of Evacuatie over.

Teamleider Opvang

Teamleider Primaire levensbehoeften

Teamleider Registratie Gedupeerden

Teamleider Registratie Schade

Teamleider verplaatsing van mens en dier
Afhankelijk van de situatie kunnen taakorganisaties, teams en/of functies gecombineerd
worden.
4.7.3.1 Directe zorg
Team
Doel
Doelgroep
Taken,
verantwoordelijkheden
en bevoegdheden
Functionarissen / rollen
Opvang &Voorzien in primaire levensbehoeften
Het opvangen en verzorgen van daklozen, evacués, behandelde gewonden en dieren en het
nemen van maatregelen om voedsel, drinkwater, kleding, geld en medicijnen te verstrekken
en tijdelijke huisvesting te regelen. Het treffen van maatregelen in geval van
(collectieve/grootschalige) uitval van nutsvoorzieningen, gas- of telecomvoorzieningen.
Een ieder die betrokken is bij een incident of crisis:

Daklozen;

Evacués;

Behandelde gewonden;

Huisdieren;

Vee.

Inrichten van opvangcentra voor mensen die als gevolg van een crisis hun
verblijfplaats moeten verlaten;

Het opvangen en verzorgen van deze mensen;

Het (laten) inrichten van opvanglocaties voor huisdieren en vee;

Het (laten) opvangen en verzorgen van deze dieren;

Zorgdragen voor (her)huisvesting en het verstrekken van voedsel, kleding, geld en
medicijnen;

Zorgdragen voor (gedeeltelijk) herstellen van energievoorziening;

Zorgdragen voor distributie van nood(drink) water.

Teamleider Opvang

Teamleider Primaire levensbehoeften
93
4.7.3.2 Registreren gedupeerden
Team
Doel
Doelgroep
Taken,
verantwoordelijkheden
en bevoegdheden
Functionarissen / rollen
Registratie Gedupeerden
Het registreren op locatie van alle van belang zijnde gegevens over getroffenen van een crisis
ten behoeve van het bevoegd gezag, de verwanteninformatie en de nazorg.

Slachtoffers

Betrokkenen

Mensen en dieren die worden opgevangen
Het verzamelen van gegevens over getroffenen van een incident en deze informatie
verwerken in een centraal (digitaal) systeem en waar nodig aanvullen op basis van de
gemeentelijke basisadministratie.

Teamleider Registratie Gedupeerden
4.7.3.3 Registratie Schade
Team
Doel
Doelgroep
Taken,
verantwoordelijkheden
en bevoegdheden
Functionarissen / rollen
Registratie Schade

Verkrijgen van inzicht in de totale omvang van de schade.

Registratie en coördinatie van schademeldingen
Gedupeerden met schade

Het registeren van schademeldingen die door particulieren en bedrijven of
instellingen bij de gemeente worden gedaan.

Het registreren en zo mogelijk vaststellen van schade aan gemeentelijke
eigendommen.

Het registreren van experts en taxateurs en hun opdrachtgevers.

Het registreren van de schademeldingen en bevindingen van experts en taxateurs,
alsmede het aansturen van experts en taxateurs.

Zorgdragen voor een quick damage assessment op basis waarvan (nood)reparaties
uitgevoerd kunnen worden om onnodige vervolgschade te voorkomen.

Teamleider Registratie Schade
4.7.3.4 Verplaatsen mens en dier (kleinschalig)
Team
Doel
Doelgroep
Taken,
verantwoordelijkheden
en bevoegdheden
Functionarissen / rollen
Verplaatsen van mens en dier
Het nemen van maatregelen ten aanzien van het evacueren van mens en dier. De organisatie
en uitvoering van de evacuatie uit een bepaald gebied.
Na een beslissing door het bevoegd gezag moeten ten minste de bewoners voor korte of
langere tijd een gebied verlaten. Dit om de mogelijke schadelijke gevolgen van een incident
/calamiteit (of dreiging daarvan) zoveel mogelijk te voorkomen en te beperken. Evacuatie
betreft dus een door de overheid (al dan niet gedwongen en meestal onder begeleiding)
gelaste verplaatsing van groepen personen en dieren. De politie kan bij dit proces een
belangrijke rol spelen en dient hierbij betrokken te worden. Ook het veiligstellen van
bijzondere (kunst)objecten en cultureel erfgoed valt binnen dit proces .
Mensen en dieren die in een bepaald gebied (al dan niet tijdelijk) verblijven, evacueren .

Advisering over de (on)mogelijkheden van evacuatie in specifieke situaties;

Na besluitvorming maatregelen treffen om een evacuatie uit te voeren;

Coördinatie van uitvoering maatregelen evacuatie.

Teamleider Verplaatsen mens en dier
94
4.7.4 Taakorganisatie Evacuatie
Taakorganisatie
Team
Functionarissen / rollen
Evacuatie
Verplaatsing van mens en dier (grootschalig)

Hoofd Taakorganisatie Evacuatie:
o maakt deel uit van de staf van de Sectie Bevolkingszorg;
o ontvangt leiding van en legt verantwoording af aan de Algemeen
Commandant Bevolkingszorg;
o geeft, afhankelijk van de aard en grootte van het incident, leiding aan één
of meer Teamleiders binnen Taakorganisatie Evacuatie.

Teamleider Evacuatie
4.7.4.1 Evacuatie
Team
Doel
Doelgroep
Taken,
verantwoordelijkheden
en bevoegdheden
Functionarissen / rollen
Evacuatie
Het opvangen en verzorgen van daklozen, evacués, behandelde gewonden en dieren.
Mensen en dieren die in een bepaald gebied (al dan niet tijdelijk) verblijven, evacueren.

Advisering over de (on)mogelijkheden van evacuatie in specifieke situaties;

Na besluitvorming maatregelen treffen om een evacuatie uit te voeren;

Coördinatie van uitvoering maatregelen evacuatie.

Teamleider Evacuatie
95
4.7.5 Taakorganisatie Omgevingszorg
Taakorganisatie
Teams
Rollen binnen de
Taakorganisatie
Omgevingszorg
Omgevingszorg

Milieubeheer

Ruimtebeheer

Bouwbeheer

Hoofd Taakorganisatie Omgevingszorg:
o maakt, wanneer de Algemeen Commandant Bevolkingszorg hiertoe
besluit, deel uit van de staf van de Sectie Bevolkingszorg;
o ontvangt leiding van en legt verantwoording af aan de Algemeen
Commandant Bevolkingszorg;
o geeft, afhankelijk van de aard en grootte van het incident, leiding aan één
of meer Teamleiders binnen de Taakorganisatie Omgevingszorg.

Teamleider milieubeheer,

Teamleider ruimtebeheer,

Teamleider bouwbeheer:
o ontvangen leiding van en leggen verantwoording af aan het hoofd
Omgevingszorg;
o geven leiding aan één of meer Teams binnen de Taakorganisatie
Omgevingszorg en zijn verantwoordelijk voor het realiseren van de
taakstelling er van.

Afhankelijk van de situatie kunnen taakorganisaties, teams en/of functies
gecombineerd worden.
4.7.5.1 Milieubeheer
Team
Doel
Doelgroep
Taken,
verantwoordelijkheden en
bevoegdheden
Functionarissen / rollen
Milieubeheer
Het nemen van maatregelen met als doel het milieu te beschermen. Hieronder vallen
toezicht- en handhavingstaken maar ook afvalverwerkingstaken (waaronder het inzamelen
van besmette waren) en andere taken op het gebied van bodembescherming en
luchtkwaliteit.

Hulpverleners;

Burgers;

Bedrijven;

Grond- en waterbeheerders.
Het nemen van maatregelen met als doel het milieu te beschermen. Hieronder vallen:

Toezichts- en handhavingstaken;

Afvaltaken (waaronder het inzamelen van besmette waren);

Taken voortvloeiend uit wet- en regelgeving.

Teamleider Milieubeheer
96
4.7.5.2 Ruimtebeheer
Team
Doel
Doelgroep
Taken,
verantwoordelijkheden en
bevoegdheden
Functionarissen / rollen
Ruimtebeheer
Tijdens een ramp of crisis maatregelen nemen voor het beheer van de openbare ruimte van
de gemeente. Het gaat om taken op het gebied van openbare verlichting, rioleringen,
wegen, water, groen, etc..

Burgers van de getroffen gemeente(n)

Beheerders infrastructuur (wegen, spoor, water)

Gebruikers infrastructuur (hulpdiensten, transporteurs, particulieren)

Grondeigenaren en gebruikers
Algemeen

Het nemen van maatregelen op het gebied van het beheer van de openbare
ruimte van de gemeente. Het betreft taken op het gebied van openbare
verlichting, rioleringen, wegen, groen, bodem, etc.
Beeldvorming

Het in kaart brengen van de gevolgen van het incident in de fysieke leefomgeving
om te kunnen bepalen welke maatregelen genomen moeten worden en welke
instanties betrokken moeten worden.

Het beoordelen van de staat van wegen en openbare ruimten.

Het verzamelen van meldingen van apparatuur (rioleringsignalering).
Beheer openbare ruimte

Het zo nodig afsluiten van riolen, met het oog op het vrijkomen van gevaarlijke
stoffen.

Het ondersteunen bij het gebruik en/of de afzetting van de openbare ruimte.

Beheer openbare ruimte (groen, verlichting, etc.).

Teamleider Ruimtebeheer
97
4.7.5.3 Bouwbeheer
Team
Doel
Doelgroep
Taken,
verantwoordelijkheden en
bevoegdheden
Bouwbeheer
Het waarborgen van een veilige en gezonde bebouwde omgeving. Dit door het nemen van
maatregelen op het gebied van het beheer van gebouwen. Het gaat hierbij om toezicht- en
handhavingstaken op het gebied van bouwregelgeving, maar ook over het beheer van
monumenten, cultureel erfgoed, openbare gebouwen, kunstwerken, enz.

Gebouweigenaren en bewoners;

Beheerders gemeentelijke gebouwen, musea, archieven en monumenten.
Algemeen

Het nemen van maatregelen op het gebied van het beheer van gebouwen. Het
gaat hierbij om toezichts- en handhavingstaken op het gebied van
bouwregelgeving, maar ook het beheer van monumenten, cultureel erfgoed,
openbare gebouwen, kunstwerken e.d..

Het behartigen van de belangen van de gemeente als eigenaar van bouwwerken
die schade hebben opgelopen of voor opvang of herstelwerk noodzakelijk zijn.

Het nemen van maatregelen voor monumenten en cultureel erfgoed.

Het verzorgen van noodmaatregelen om gevaarlijke situaties aan bouwwerken
aan te pakken of verdergaande schade te voorkomen (noodsloop, stutten).

Het veiligstellen en herstellen van distributienetten voor nutsvoorzieningen en
communicatie.
Beeldvorming

Het in kaart brengen van de gevolgen van het incident voor wat betreft de staat
van bebouwing om te kunnen bepalen welke maatregelen genomen moeten
worden en welke instanties erbij betrokken moeten worden.

Beoordelen bouwkundige staat bouwwerken.
Functionarissen / rollen
Wettelijke basis

Woningwet

Wabo

Monumentenwet

Teamleider Bouwbeheer
98
4.7.6 Taakorganisatie Nafase
Taakorganisatie
Teams
Rollen binnen de
Taakorganisatie Nafase
Omgevingszorg

Bijzondere uitvaartverzorging

Nazorg

Hoofd Taakorganisatie Nafase:
o maakt, wanneer de Algemeen Commandant Bevolkingszorg hiertoe
besluit, deel uit van de staf van de Sectie Bevolkingszorg;
o ontvangt leiding van en legt verantwoording af aan de Algemeen
Commandant Bevolkingszorg;
o geeft, afhankelijk van de aard en grootte van het incident, leiding aan
één of meer Teamleiders binnen de Taakorganisatie Nafase.

Teamleider Bijzondere uitvaartverzorging;

Teamleider Nazorg:
o ontvangen leiding van en leggen verantwoording af aan het hoofd
Nafase;
o geven leiding aan één of meer Teams binnen de Taakorganisatie Nafase.

Afhankelijk van de situatie kunnen taakorganisaties, teams en/of functies
gecombineerd worden.
4.7.6.1 Bijzondere uitvaartverzorging
Team
Doel
Doelgroep
Taken,
verantwoordelijkheden en
bevoegdheden
Functionarissen / rollen
Bijzondere uitvaartverzorging
Het nemen van maatregelen ten aanzien van bijzondere uitvaartverzorging

Overledenen

Nabestaanden

Betrokkenen

Hulpverleners

Het coördineren van het totale proces rondom de bijzondere uitvaartzorg.

In geval van één of meerdere dodelijke slachtoffer(s) zorgen voor de mogelijkheid
tot (gemeenschappelijke) rouwverwerking, herdenkingsdiensten, stille tochten en
het opvangen van nabestaanden van overledenen.

De regie voeren over de organisatie van een stille tocht en/of
herdenkingsdienstbijeenkomst.

Het bij grote aantallen doden organiseren van een (nood-)begrafenis en een
(nood-) begraafplaats (in samenwerking met lokale uitvaartondernemers)

Teamleider Bijzondere uitvaartverzorging
99
4.7.6.2 Nazorg
Team
Doel
Doelgroep
Taken,
verantwoordelijkheden en
bevoegdheden
Functionarissen / rollen
Nazorg
Het voorbereiden van maatregelen om na de ramp of crisis zo snel mogelijk terug te keren
naar een "genormaliseerde" situatie. Daartoe hoort ook het voorbereiden en primair
inrichten van een Informatie en Adviescentrum (IAC).
In deze fase wordt een (project-) organisatie ingericht voor het halen van bepaalde
prestaties c.q. het continueren daarvan. De activiteiten zijn gericht op specifieke
behoeften aan nazorg bij de slachtoffers. Deze organisatie bouwt op als de crisisorganisatie
afschaalt.

Getroffenen

Familieleden

Hulpverleners / betrokken medewerkers

Gemeenteraad (in het kader van de verantwoording)

Bedrijven

Inzicht krijgen in de omvang en gevolgen van de ramp waarbij in ieder geval
aandacht bestaat voor psychosociale, medische, materiële en financiële schade
en de wijze waarop deze kan worden hersteld en indien van toepassing vergoed.

Het opstellen van een advies, plan van aanpak of projectplan met betrekking tot
de Nafase ten behoeve van bestuur en/of management.
Het IAC draagt zorg voor:

één informatiepunt naar de bevolking;

het verstrekken van informatie aan betrokkenen;

het verzamelen van vragen en peilen van gevoelens van bevolking;

het faciliteren, ondersteunen van organisaties werkzaam in het IAC (bijvoorbeeld
RIAGG, Sociale zaken, woningbouwcorporaties).

Teamleider Nazorg
Voor het IAC zijn nodig:

Teamleider Informatiecentrum
Op de juiste tijd, juiste plaats en in de juiste kwaliteit en kwantiteit (ver)werven,
verwerken en leveren van personele en facilitaire voorzieningen.

Klantmanager
Is verantwoordelijk voor de klantcontacten.

Medewerkers Informatie- en adviescentrum
Uitvoeren van de werkzaamheden tot het leveren van personele en facilitaire
voorzieningen.
100
4.7.7 Taakorganisatie Ondersteuning
Taakorganisatie
Teams
Functionarissen / rollen
Ondersteuning

Algemene ondersteuning

Bestuurs- juridische ondersteuning
Wordt nader ingevuld in taakorganisatieplan.
4.7.7.1 Algemene Ondersteuning
Team
Doel
Doelgroep
Taken,
verantwoordelijkheden en
bevoegdheden
Functionarissen / rollen
Algemene ondersteuning
Het organiseren van faciliteiten en infrastructuur voor taakuitvoering en taken plus
bijbehorende personele onderst ondersteunen van de crisisorganisatie ten tijde van een
ramp of crisis.
Crisisorganisatie
Advisering en ondersteuning op het gebied van juridische, facilitaire, personele financiële
en protocollaire zaken.
Wordt nader ingevuld in taakorganisatieplan.
4.7.7.2 Bestuurs- en juridische ondersteuning
Team
Doel
Doelgroep
Taken,
verantwoordelijkheden en
bevoegdheden
Functionarissen / rollen
Bestuurs- en juridische ondersteuning
Het ondersteunen van de crisisorganisatie ten tijde van een ramp of crisis.
Crisisorganisatie
Bieden van personele capaciteit en expertise t.b.v. bestuurs -juridische ondersteuning op
gemeentelijke producten en processen.
Wordt nader ingevuld in taakorganisatieplan.
101
4.7.8 Taakorganisatie Informatiemanagement
Taakorganisatie
Teams
Functionarissen / rollen
Informatiemanagement

Ondersteuning Informatie
Wordt nader ingevuld in taakorganisatieplan.
4.7.8.1 Ondersteuning Informatie
Team
Doel
Doelgroep
Taken,
verantwoordelijkheden en
bevoegdheden
Functionarissen / rollen
Ondersteuning Informatie
Verzamelen en doorgeleiden van informatie.
Crisisorganisatie
Wordt nader ingevuld in taakorganisatieplan.
Wordt nader ingevuld in taakorganisatieplan.
102
4.8 Processen Water- en scheepvaartzorg
Waterbeheer en scheepvaartzorg is in de regio Midden- en West-Brabant de verantwoordelijkheid van meerdere
organisaties. In de regio zijn de waterschappen Brabantse Delta, Rivierenland en De Dommel en Rijkswaterstaat (RWS)
Noord-Brabant, RWS Zuid-Holland, RWS Zeeland en de provincie Noord-Brabant, de organisaties die waterbeheertaken
behartigen.
De waterschappen zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van het oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater, de
waterkwantiteit, dijken en scheepvaart:

Waterschap Rivierenland is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het oppervlaktewater, het zuiveren van
afvalwater, de waterkwantiteit, en keringen in de gemeenten Aalburg, Woudrichem, Werkendam en
gedeeltelijk Drimmelen.

Waterschap De Dommel is verantwoordelijk voor de waterkwaliteit, het zuiveren van afvalwater, de
waterkwantiteit, en keringen in de gemeenten Hilvarenbeek, Goirle en gedeeltelijk Tilburg en Alphen en
Chaam.

Waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor de scheepvaart op de Markvlietboezem, de
waterkwaliteit, het zuiveren van afvalwater, de waterkwantiteit, keringen in de overige gemeenten van
Midden- en West-Brabant.
Rijkswaterstaat is verantwoordelijk voor de waterkwaliteit, waterkwantiteit, scheepvaart en nautisch beheer van de
volgende rivieren:

RWS Zeeland is verantwoordelijk voor het Volkerak-Zoommeer, de Westerschelde en de
Schelderijnverbinding;

RWS Zuid Holland is verantwoordelijk voor de Maas, het Hollands Diep, de insteekhavens Moerdijk, Nieuwe
Merwede en de Waal;

RWS Noord-Brabant is verantwoordelijk voor het Oude Maasje, het Markkanaal, het Wilhelminakanaal, de
Donge en de Amertak.
Een overzicht van de stroomgebieden van het Waterschap en Rijkswaterstaat, is opgenomen als bijlage 3 (paragraaf
6.3) en 4 (paragraaf 6.4).
4.8.1 Factsheet Water- en scheepvaartzorg
Proces
Waterbeheer:
Waterkeren en
waterkwantiteitsbeheer
Waterbeheer:
Waterkwaliteitsbeheer
Scheepvaartzorg:
Nautisch
verkeersmanagement
Scheepvaartzorg:
Search and Rescue
Informatiemanagement
Doel
De zorg voor de regulatie van de waterhoeveelheden en het peilbeheer in het
waterhuishoudkundige systeem.
De zorg voor de kwaliteit van het oppervlaktewater en het behoud van het
afgesproken niveau of herstel naar dat niveau, inclusief het opruimen van
(opdrijvende) stoffen of objecten op water of oevers die het waterbeheer en/of het
nautisch beheer hinderen.
Het proces vindt zowel plaats tijdens ‘normale’ omstandigheden als bij incidenten en
kent twee doelen:

Verkeersopstoppingen of verkeersstremmingen te voorkomen en op te
lossen, zowel binnen als buiten het rampterrein, om de hulpverlening en
bestrijdingsactiviteiten zo min mogelijk te belemmeren en een vlotte
verkeersafwikkeling te bevorderen;

Economische schade zoveel mogelijk beperken door het scheepvaartverkeer
zo spoedig mogelijk weer doorgang te laten vinden, eventueel via een
alternatieve route.
Opsporing en redding van in nood verkerende mensen en dieren op/onder water in de
periode dat er nog overlevingskansen zijn.
Relevante partijen binnen de regionale crisisorganisatie voorzien van de benodigde
informatie.
103
4.8.2 Taakorganisatie Waterkeren en waterkwantiteitsbeheer
Taakorganisatie
Doel
Doelgroep
Taken, verantwoordelijkheden
en bevoegdheden
Functionarissen/rollen
Waterkeren en waterkwantiteitsbeheer

Het beheren en in stand houden van waterkeringen om veiligheid te bieden
tegen overstromingen vanuit rijks- en regionale wateren.

De zorg voor het reguleren van waterhoeveelheden (peilbeheer) in rijks- en
regionale wateren, alsmede het grondwater.
Alle instanties die betrokken zijn bij het beheer van waterkeringen en bij het
waterkwantiteitsbeheer. Specifiek zijn dit: Rijkswaterstaat, de waterschappen, de
Provincie Noord-Brabant, de gemeenten en de Veiligheidsregio Midden- en WestBrabant.
Taken:

Waterkeren: het in stand houden van waterkeringen volgens de
veiligheidsnormen zoals bepaald in de Wet op de waterkeringen en
Provinciale Verordening op Regionale Waterkeringen.

Waterkwantiteitsbeheer: het handhaven van de vastgestelde peilen in de
rijkswateren, zoals vastgelegd in de Wet beheer rijkswateren. Voor de
regionale wateren is dit vastgelegd in de door de waterschappen
vastgelegde Peilbesluiten.

Zorgen voor droge voeten en voor voldoende water (niet te veel en niet te
weinig).
Verantwoordelijkheden:

Waterbeheerders zorgen voor het beheersen en het verminderen van
bestaande risico’s op overstromingen, wateroverlast en watertekort.

In buitengewone omstandigheden nemen de waterbeheerders maatregelen
om de effecten (schade en slachtoffers) voor mens, dier en milieu te
beperken. Hierbij moet onderscheid worden gemaakt tussen binnendijkse
en buitendijkse gebieden. In het buitendijkse gebied zijn de gemeenten
verantwoordelijk voor bestrijdingsmaatregelen.
Bevoegdheden:

In de Bestuurlijke Netwerkkaarten worden de bevoegdheden voor het
beheer van waterkeringen en wateren beschreven.

In het boek ‘Crisis en Recht’ (Ministerie van BZK) worden deze
bevoegdheden schematisch nader toegelicht.

Burgemeesters;

Commissaris van de Koning;

Voorzitter bestuur veiligheidsregio;

Voorzitter waterschap;

Hoofdingenieur-directeur Rijkswaterstaat (HID);

Minister van Infrastructuur en Milieu;

Havenmeester.
104
4.8.3 Taakorganisatie Waterkwaliteitsbeheer
Taakorganisatie
Doel
Doelgroep
Taken,
verantwoordelijkheden en
bevoegdheden
Functionarissen/rollen
Waterkwaliteitsbeheer
De zorg voor de kwaliteit van het oppervlaktewater en het behoud van het
afgesproken niveau of herstel naar dat niveau, inclusief het opruimen van
(opdrijvende) stoffen of objecten op water of oevers die het waterbeheer en/of het
nautisch beheer hinderen.
Onder waterkwaliteitsbeheer valt ook het zuiveren van het afvalwater. De zorg voor
de kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen behelst het zuiveren van het afvalwater
van gemeentelijke rioleringen en van bedrijven, het reguleren van lozingen en het
nemen van andere maatregelen in het oppervlaktewaterlichaam. De risico’s die aan
het uitvoeren van deze taak verbonden zijn betreffen verontreiniging van een
oppervlaktewaterlichaam, door lozing van afvalstoffen of door een natuurlijke
oorzaak, en uitval van een zuiveringstechnisch werk.
Alle instanties die betrokken zijn bij het waterkwaliteitsbeheer. Als
waterkwaliteitsbeheerders worden aangemerkt: Rijkswaterstaat, de Provincie NoordBrabant, waterschappen, gemeenten, Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant en
bedrijven.
Taken:

De waterkwaliteitsbeheerder draagt zorg voor het toezicht op de kwaliteit
van het oppervlakte- en grondwater. Verontreiniging van deze wateren kan
veroorzaakt worden door bijvoorbeeld: het lozen van olie, verontreinigd
bluswater, thermische verontreiniging, nucleaire besmetting, uitval of
storing waterzuiveringsinstallatie, botulisme en blauwalg.
Verantwoordelijkheden:

De waterkwaliteitsbeheerders in rijkswateren (Rijkswaterstaat) of de
regionale wateren (de waterschappen) zijn verantwoordelijk voor het
beheer van de kwaliteit van water.

Binnen het gebied van de regio ligt het opperbevel in geval van een ramp
dan wel zwaar ongeval bij de burgemeester(GRIP 3) of voorzitter van de
veiligheidsregio (GRIP 4 en 5).

De provincie heeft bijzondere bevoegdheden en kan bijvoorbeeld een acute
sluiting van zwemwater gelasten.

De gemeente en de provincie zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van
de Wet Milieubeheer (toelichten)
Bevoegdheden:

De Bestuurlijke Netwerkkaarten beschrijven de bevoegdheden voor het
waterkwaliteitsbeheer.

In ‘Crisis en Recht’ (Ministerie van BZK) worden deze bevoegdheden
schematisch toegelicht.

Burgemeesters;

Commissaris van de Koning;

Voorzitter bestuur Veiligheidsregio;

Dijkgraaf /watergraaf waterschap;

Hoofdingenieur-directeur Rijkswaterstaat;

Minister van Infrastructuur en Milieu;

Havenmeester.
105
4.8.4 Taakorganisatie Scheepvaartzorg
Taakorganisatie
Inleiding
Achtergrondinformatie en
wettelijk kader
Organisatie
Rijkswaterstaat
(Rijks-)Havenmeester
Waterschappen
Scheepvaartzorg
Het hoofdproces Scheepvaartzorg heeft betrekking op de integrale scheepvaartzorg in
crisissituaties. Er wordt onderscheid gemaakt in:

Nautisch verkeersmanagement;

Search and Rescue.
Ten aanzien van Scheepvaartzorg gelden verschillende bevoegdheden. Per proces
worden deze verantwoordelijkheden en bevoegdheden nader gespecificeerd.

Bestuurlijke netwerkkaarten Crisisbeheersing;

Handboek incidentbestrijding Waterrand;

Scheepvaartverkeerswet;

Wet beheer Rijkswaterstaatwerken;

Wet veiligheidsregio’s;

Wrakkenwet.
Verantwoordelijkheid
Buiten het beheergebied van het Havenbedrijf op rijkswateren.
Binnen het beheergebied van de (Rijks)havenmeester (havens binnen de gemeenten).
Binnen het beheergebied van de waterschappen op regionale wateren.
106
4.8.5 Taakorganisatie Nautische Verkeersmanagement
Taakorganisatie
Doel
Doelgroep
Taken,
verantwoordelijkheden en
bevoegdheden
Functionarissen/rollen
Nautisch verkeersmanagement
Een vlotte en veilige doorstroming van de scheepvaart op vaarwegen en
binnenwateren.
Primaire doelgroep is het scheepvaartverkeer.
Het waterschap en Rijkswaterstaat kunnen beide optreden in het kader van nautisch
verkeersmanagement. Waterschappen treden in het kader van nautisch
verkeersmanagement op in regionale wateren.
Taken:

Verkeersbegeleiding;

Verkeersplanning;

Regulering in geval van wijzigingen en toegangsbeperking.
Verantwoordelijkheden:

De nautisch beheerder is verantwoordelijk voor de zorg voor de veilige en
vlotte afwikkeling van het scheepvaartverkeer buiten het plaats incident.

Naast het waterschap, Rijkswaterstaat en het Havenbedrijf kunnen de
Provincie en gemeenten het beheer hebben over bruggen en sluizen in
regionale wateren.

Binnen het gebied van de regio is het opperbevel in geval van een ramp dan
wel zwaar ongeval toegekend aan de burgemeester (GRIP 3) of de voorzitter
van de veiligheidsregio (GRIP 4).
Bevoegdheden:

De bevoegdheden zijn opgenomen in de Scheepvaartverkeerswet en
aanverwante wetgeving.

Burgemeesters;

Commissaris van de Koning Noord-Brabant;

Voorzitter bestuur Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant;

Dijkgraaf /watergraaf waterschap;

Hoofdingenieur-directeur Rijkswaterstaat;

Minister van Infrastructuur en Milieu;

Inspectie leefomgeving en transport ;

Landelijke Eenheid van de Nationale Politie (voor handhaving buiten
beheergebied);

Provincie;

Havenmeester.
107
4.8.6 Taakorganisatie Search and Rescue
Taakorganisatie
Doel
Doelgroep
Taken,
verantwoordelijkheden en
bevoegdheden
Functionarissen/rollen
Search and Rescue
Opsporing en redding van in nood verkerende bemanningen en passagiers van
schepen.
Een ieder die op of in het betreffende water gezocht en/of gered moet
worden.
Taken:

Bij een incident op het water kunnen slachtoffers en/of letsel ontstaan.
Slachtoffers en gewonden krijgen door middel van Search and Rescue
toegang tot de geneeskundige hulpverleningsketen.

Redding van personen kan vanuit het water, reddingsvlotten of vanuit een
(veer)boot plaatsvinden. In alle gevallen moeten de geredde personen naar
een veilige plek, de aanlandingsplaats, om aan land te geraken.
Verantwoordelijkheden:

In eerste instantie dienen er aan boord van het betrokken (lucht)vaartuig
voldoende reddingsmiddelen aanwezig te zijn voor alle opvarenden;

In tweede instantie dient er een beroep te worden gedaan op de capaciteit
van in de nabijheid van het incident aanwezige scheepvaart;

In derde instantie zal een beroep worden gedaan op de aanwezige
reddingscapaciteit van hulpverleningsdiensten zoals helikopters en
reddingboten.
SAR is een specialistische vorm van redden en is op verschillende
wateren verschillend geregeld:

Op de Noordzee is de Directeur Kustwacht verantwoordelijk voor de SARtaak, op basis van internationale regelgeving;

Op de ruime binnenwateren is ook de Directeur Kustwacht verantwoordelijk
gesteld met de uitvoering van SAR, op basis van de Regeling inzake de SARdienst 1994. Deze regeling (tussen de minister van V&W en de minister van
Defensie) betreft een uitbreiding van de internationale
verantwoordelijkheid;

Op de overige wateren (waar de Kustwacht geen verantwoordelijkheid
heeft), is de brandweer belast met het redden van mens en dier, op basis
van de Wet veiligheidsregio’s.

Burgemeester;

Hoofdingenieur-directeur Rijkswaterstaat;

Dijkgraaf /watergraaf waterschap;

Directeur Kustwacht;

Brandweer;

Korps Landelijke Politiediensten;

Havenmeester.
108
4.8.7 Taakorganisatie Informatiemanagement
Taakorganisatie
Doel
Doelgroep
Taken,
verantwoordelijkheden en
bevoegdheden
Informatiemanagement

Koppeling van informatiebronnen en -systemen ten behoeve van eenduidige
beeldvorming in de algemene kolom en in de waterkolom;

Optimale ontsluiting en beschikbaarheid van informatie in de voorbereiding
op en ten tijde van een incident ten behoeve van de crisisbeheersing;

Afstemming over welke informatie door alle partijen gedeeld moet worden
en hoe kolomspecifieke informatie verwerkt moet worden om buiten de
kolom gebruikt te kunnen worden;

Vastlegging van gegevens ten behoeve van evaluatie.

Alle in de preparatie betrokken partijen;

De besluitvormende overleggroepen en operationele actiecentra die
betrokken zijn bij de bestrijding van een aan deze processen gerelateerd
incident.
Taken:

Realiseren van mogelijkheden tot uitwisseling van informatie tussen de
verschillende systemen;

In beide kolommen benoemen van een functionaris die verantwoordelijk is
voor de verwerking van informatie tussen de algemene kolom en
waterkolom;

Vertalen van gedetailleerde, kolomspecifieke informatie in hoofdlijnen of
eindconclusies die noodzakelijk zijn voor de beeldvorming en/of
besluitvorming in de andere kolom en/of de eigen kolom;

Zorgen voor verslaglegging van de overleggen, waarbij genomen besluiten
expliciet worden gemaakt en met alle andere partijen in het proces worden
gedeeld;

Zorgen voor het bijhouden van een logboek per betrokken functionaris,
liaison en/of actiecentrum;

Zorgen voor archivering van documenten, bestanden, beeldmaterialen en
andere gegevens met betrekking tot een incident.
Verantwoordelijkheden:

Betrokken organisaties dragen zorg voor opleiding van de functionarissen
die in de voorbereiding op of ten tijde van een incident een rol vervullen (dit
kan binnen de eigen organisatie of multidisciplinair plaatsvinden);

Betrokken organisaties dragen zorg voor de organisatorische inrichting van
de genoemde taken, zoals bijvoorbeeld het beschikbaar maken en/of
koppelen van systemen.
Functionarissen/rollen
Bevoegdheden:

Betrokken functionarissen krijgen toegang tot alle voor hun taakvervulling
relevante systemen en bestanden.

De sleutelfunctionaris in de informatie-uitwisseling tussen de algemene
kolom en de waterkolom zijn de liaisons van de Waterschappen,
Rijkswaterstaat en het Havenbedrijf Moerdijk.

De liaisons van de bij het proces Waterbeheer & Scheepvaartzorg betrokken
partijen nemen plaats in het CoPI en ROT; zij brengen hun specifieke
informatie in, hetzij mondeling in het overleg, hetzij op afstand via de
Informatiemanager in het besluitvormingsproces.

In de backoffices van het ROT neemt een coördinator van de betrokken
organisaties plaats die de informatie-uitwisseling met de eigen organisatie
onderhoudt.

Betrokken organisaties benoemen binnen de eigen ondersteuningsgroepen,
operationele teams en/of besluitvormende overleggen een functionaris die
belast is met het informatiemanagement en als aanspreekpunt fungeert
voor de liaison in het CoPI en/of ROT.
109
DEEL III
Partners in rampenbestrijding en
crisisbeheersing
110
5.
Partners in rampenbestrijding en crisisbeheersing
In elke crisis moet de crisisorganisatie haar activiteiten afstemmen met de activiteiten van tal van andere overheden
en externe partners. Met welke partijen moet worden samengewerkt, hangt direct samen met de aard en omvang van
het incident. In de Wet veiligheidsregio’s is vastgelegd dat in het Regionaal Crisisplan afspraken met crisispartners over
risico- en crisisbeheersing worden opgenomen.
De Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant heeft met een aantal partners afspraken gemaakt. In het kader van de
implementatie van het Regionaal Crisisplan zullen deze afspraken worden geactualiseerd en verder worden uitgewerkt.
Voor andere partners geldt dat de afspraken nog moeten worden gemaakt. In dit hoofdstuk wordt een overzicht
gegeven van de bestaande en nog te maken afspraken met crisispartners.
5.1 Afspraken met crisispartners
Met de crisispartners maakt de regio in convenanten, rampbestrijdingsplannen en overige plannen afspraken over de
aansluiting in de crisisorganisatie van de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant. Dit heeft betrekking op de
aansluiting op:

Sturende processen: hiermee worden afspraken bedoeld over leidinggevende functionarissen of liaisons die
aansluiten in een CoPI of ROT.

Ondersteunende processen: hiermee worden afspraken bedoeld over het uitwisselen van informatie tijdens
een incident ten behoeve van het totaalbeeld over het incident.
In de samenwerking met andere overheden en externe partners hanteren de samenwerkende partijen de volgende
uitgangspunten:

Alle partijen zijn zich bewust van de eigen (wettelijke) verantwoordelijkheden en bevoegdheden en van die
van de andere betrokken partijen.

Alle partijen tonen zich bereid om in geval van conflicterende verantwoordelijkheden en bevoegdheden
keuzes te maken en geschillen te beslechten vanuit het maatschappelijk belang.
5.2 Gemeentelijke gezondheidsdiensten (GGD-en)
Op het gebied van publieke gezondheid werkt de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant samen met de regionale
GGD-en van West-Brabant en Hart voor Brabant. De afstemming met de GGD vindt plaats binnen de geneeskundige
keten, onder regie van de GHOR.
Met betrekking tot (voorbereiding op) de bestrijding van infectieziekten behorend tot de categorie A is in de Wet
Publieke Gezondheid een aantal bevoegdheden neergelegd bij de voorzitter van de veiligheidsregio. De
veiligheidsregio en de GGD-en zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de voorbereiding op de infectieziektebestrijding.
Het deel van het crisisplan dat betrekking heeft op infectieziektebestrijding wordt daarom ook ter vaststelling
voorgelegd aan de besturen van de GGD-en.
De taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden met betrekking tot infectieziektebestrijding zijn uitgewerkt in
paragraaf 4.5.3.3.
5.3 Waterbeheer en scheepvaartzorg
De Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant werkt bij de bestrijding van incidenten en calamiteiten op, in en door het
water samen met de relevante ‘waterpartners’:

Waterschap Brabantse Delta (coördinerend waterschap in met name de planvorming en OTO);

Waterschap Rivierenland;

Waterschap De Dommel;

Waterschap Aa en Maas;

Rijkswaterstaat, dienstonderdelen Zee en Delta, Zuid-Nederland en West-Nederland Zuid.
In bijlage 3( paragraaf 6.3) is een grafisch overzicht opgenomen van de verschillende stroomgebieden van de
waterschappen.
De waterpartners zullen er zorg voor dragen dat er bij water gerelateerde incidenten en calamiteiten er een
vertegenwoordiging aanwezig zal zijn ter advisering in het CoPI, ROT, GBT en RBT. Deze vertegenwoordiger zal mogelijk
worden bijgestaan door een assistent liaison.
De afspraken met de waterpartners worden vastgelegd in een convenant. In Deel II zijn de processen met betrekking
tot waterbeheer en scheepvaartzorg opgenomen.
111
5.4 Openbaar Ministerie (OM)
In situaties van gijzeling, ontvoering, terrorisme, continuïteit strafrechtspleging en – uitvoering is het OM het bevoegde
gezag dat primair aan zet is bij de crisisbeheersing. In deze situaties is de gezagrol van de hoofdofficier van justitie op
basis van art. 13 Politiewet leidend. De burgemeester (GRIP 3) of de voorzitter van de veiligheidsregio (GRIP 4) stemt
maatregelen ter handhaving van de openbare orde af met de hoofdofficier van justitie. Desgewenst vindt de
afstemming plaats in een apart (regionaal) driehoeksoverleg. Het OM houdt rekening met de maatschappelijke impact
en de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de (lokale) overheid.
Bij opschaling naar GRIP 3 en GRIP 4 maakt een vertegenwoordiger van het OM deel uit van de kernbezetting van het
GBT c.q. RBT.
5.5 Defensie
Defensie kent een aantal vormen van ondersteuning aan de civiele autoriteiten.

Militaire bijstand op grond van de Politiewet 1993
Onder militaire bijstand wordt verstaan: de door de bestuurlijke of justitiële autoriteiten gevraagde
hulpverlening door de krijgsmacht ter handhaving van de openbare orde of strafrechtelijke handhaving van
de rechtsorde, evenals de hulpverlening van de krijgsmacht in het geval van een ramp of zwaar ongeval of bij
de ernstige vrees voor het ontstaan daarvan. Bij militaire bijstand wordt defensiepersoneel op basis van de
artikelen 58, 59 en 60 van de Politiewet 1993 onder gezag van een civiele autoriteit geplaatst. De handhaving
van de openbare orde geschiedt onder gezag van de burgemeester, terwijl de strafrechtelijke handhaving
van de rechtsorde en het verrichten van taken ten dienste van de justitie geschiedt onder gezag van de
officier van justitie. Van belang is dat deze inzet een getrapte systematiek heeft: wanneer er een behoefte is
aan bijstand, zal eerst in de behoefte moeten worden voorzien door andere regiokorpsen. Wanneer niet in
deze behoefte kan worden voorzien, kan een beroep worden gedaan op de krijgsmacht.

Militaire bijstandbij rampen of zware ongevallen op grond van de Wet veiligheidsregio’s
In de Wet veiligheidsregio’s is de militaire bijstand geregeld in artikel 51. Dit artikel bepaalt dat de voorzitter
van de veiligheidsregio een verzoek tot bijstand kan doen aan de Minister van Veiligheid en Justitie.
Aanvragen voor militaire bijstand worden uitgevoerd volgens de procedure, omschreven in het Handboek
32
Bijstand van het Landelijk Operationeel Coördinatie Centrum (LOCC) . Toetsing van aanvragen alsmede het
stellen van eventuele prioriteiten worden uitgevoerd door het NCC/LOCC.

Militaire Steunverlening in het openbaar belang
Onder militaire steunverlening wordt verstaan: de steun door de krijgsmacht –niet zijnde militaire bijstandin situaties waarbij openbare belangen in het geding zijn. Het betreft goederen of diensten die dringend
benodigd zijn en waarin niet, niet afdoende of niet tijdig door het aanvragende bestuursorgaan kan worden
voorzien. Het operationeel bevel over de eenheden belast met de uitvoering van de steunverlening berust bij
de door de minister van Defensie aangewezen commandant. De commandant handelt op aanwijzing en
onder verantwoordelijkheid van het aanvragende bestuursorgaan. Naast inzet van Defensie bij
crisisbeheersing en rampenbestrijding, worden er structureel een aantal nationale taken uitgevoerd voor
civiele overheden. Voor deze taken hoeft geen apart verzoek te worden ingediend. Voorbeelden van deze
taken zijn kustwachttaken, explosieve opruiming en de bestrijding van luchtvaartterrorisme.
Defensie stelt gegarandeerde en niet gegarandeerde capaciteiten ter beschikking, daar waar de civiele kolommen niet
tijdig kwalitatief en/of kwantitatief in eigen middelen kunnen voorzien . Hierbij moet benadrukt worden dat dit
landelijke capaciteiten zijn en daarom niet regionaal gegarandeerd worden. Defensie beschikt verder over unieke en
specifieke capaciteiten die niet in de Catalogus ICMS zijn opgenomen. Bij behoefte kunnen deze Defensiecapaciteiten
worden aangevraagd. Zij zijn echter niet gegarandeerd. Aanvragen worden uitgevoerd volgens de procedure,
omschreven in het Handboek Bijstand van het LOCC Toetsing van aanvragen alsmede het stellen van eventuele
prioriteiten worden uitgevoerd door het NCC/LOCC.
De Officier Veiligheidsregio (OVR) is de militair adviseur binnen de veiligheidsregio. In de warme fase is de OVR lid van
de Sectie Resourcemanagement in het ROT. De OVR wordt gealarmeerd vanaf GRIP 2. Hij adviseert over en
ondersteunt bij de aanvraag van (specifieke) defensiecapaciteiten. Daarnaast zorgt hij ervoor dat de daadwerkelijke
inzet van de gevraagde capaciteiten zo veel als mogelijk bespoedigd wordt.
32
Het Handboek Bijstand staat op de website van het LOCC: www.hetlocc.nl
112
De burgemeester of voorzitter van de veiligheidsregio kan een liaison van Defensie uitnodigen voor het GBT en RBT bij
opschaling naar respectievelijk GRIP 3 en GRIP 4.
In Deel II zijn de taken van Defensie opgenomen onder het proces Resourcemanagement. De afspraken met Defensie
worden nader uitgewerkt in navolging op de resultaten van de landelijke werkplaats Resourcemanagement.
In de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant liggen twee militaire vliegvelden, de vliegbasis Gilze-Rijen en de
vliegbasis Woensdrecht. De afspraken met Defensie voor de bestrijding van calamiteiten op deze vliegvelden zijn
vastgelegd in rampbestrijdingsplannen.
5.6 Buurregio’s
Voor risico- en crisisbeheersing op bovenregionale schaal en voor interregionale bijstand sluit de regio convenanten
over samenwerking af met de volgende buurregio’s:

Veiligheidsregio Brabant-Noord

Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost

Veiligheidsregio Gelderland-Zuid

Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond

Veiligheidsregio Zeeland

Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid
5.7 Nationale ramp of crisis
In situaties waarin de nationale veiligheid in het geding is doordat één of meer vitale belangen worden aangetast en
waarin de reguliere structuren en/of hulpmiddelen niet toereikend zijn om de stabiliteit te handhaven, is sprake van
een nationale crisis en wordt de crisisbeheersing aangestuurd en gecoördineerd door de landelijke crisisorganisatie.
Voor de veiligheidsregio is het Nationaal Crisis Centrum (NCC) een belangrijke partner. Het Landelijk Operationeel
Coördinatie Centrum (LOCC) is verantwoordelijk voor de afhandeling van bijstandsverzoeken van de veiligheidsregio’s.
Het NCC vervult de functie van interdepartementaal facilitair communicatiecentrum en knooppunt van en voor de
bestuurlijke informatievoorziening. Het NCC ondersteunt de (inter)departementale crisisbesluitvorming
Interdepartementale Commissie Crisisbeheersing (ICCB) en Ministeriële Commissie Crisisbeheersing (MCCB), op
ambtelijk als op politiek-bestuurlijk niveau.
Daarnaast zijn in Nederland ongeveer twintig instanties betrokken bij terrorismebestrijding. De
Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTV) is aangesteld om de samenwerking tussen al deze instanties te
verbeteren. De coördinator is verantwoordelijk voor:

Analyse van (inlichtingen-)informatie;

Beleidsontwikkeling;

Regie over te nemen beveiligingsmaatregelen bij de bestrijding van terrorisme.
De NCTV en zijn medewerkers vallen onder de verantwoordelijkheid van de minister van Veiligheid en Justitie.
Organisatorisch en beheersmatig is de organisatie van de NCTV ondergebracht bij het ministerie van Veiligheid en
Justitie, op vergelijkbare wijze als een directoraat-generaal. De taken van de NCTV zijn:

Combineren, analyseren en integreren van informatie van inlichtingenverschaffende diensten, bestuurlijke,
wetenschappelijke en overige bronnen. Zo kunnen integrale analyses, dreigingsbeelden en andere
kennisproducten worden gemaakt inzake terrorisme en radicalisering. Deze vormen de inhoudelijke basis
voor beleidsontwikkeling.

Ontwikkeling van een helder, samenhangend en eenduidig beleid op het vlak van terrorismebestrijding. Dit
geldt ook voor strategische en internationale beleidsontwikkeling;

Regie op samenwerking van de verschillende partijen die betrokken zijn bij terrorismebestrijding. Dit geldt
zowel voor structurele en incidentele samenwerking.

Regie op voorlichting, woordvoering en communicatiestrategie op het vlak van terrorismebestrijding.

Onderhouden, uitvoeren en vernieuwen van het nationaal stelsel van bewaken en beveiligen.

Toezien op beveiliging van de burgerluchtvaart.
Bij de beveiliging van de burgerluchtvaart en het stelsel bewaken en beveiligen gaat het niet alleen om terroristische
dreigingen maar ook om andere soorten dreigingen, zoals gewelddadige actievoerders en verwarde personen. Met het
bundelen van deze taken wordt de slagvaardigheid van de overheid vergroot.
Het LOCC ondersteunt de veiligheidsregio’s namens de minister van Veiligheid en Justitie in alle (multidisciplinaire)
operationele aspecten in geval van dreigende of acute crises, rampen, grootschalige incidenten en evenementen
113
(nationaal en internationaal). Het LOCC coördineert de bovenregionale inzet en bijstand van politie- en
veiligheidsregio’s, en krijgsmacht in de voorbereidings- en responsfase.
Op verzoek van de voorzitter van de MCCB kan de Landelijk Operationele Staf (LOS) worden geactiveerd. De LOS
bestaat uit een voorzitter en vertegenwoordigers afkomstig vanuit de brandweer-, GHOR-, politie- en
Defensieorganisatie. De LOS heeft tot taak het leveren van operationeel advies over de beschikbaarheid van mensen
en middelen ten behoeve van nationale rampenbestrijding en crisisbeheersing in het kader van openbare orde.
Om dit te kunnen doen is de LOS opgebouwd uit vier secties: Planning en Advies, Operaties en Bijstandscoördinatie,
Informatiemanagement en Facilitaire Ondersteuning. Deze secties worden bemand door personeel van het LOCC. In
geval van langdurig en intensief optreden bij een ramp van nationale omvang kan het Staf Detachement Nationale
Operaties van het Ministerie van Defensie aansluiten bij het LOCC, met name voor het leveren van planningscapaciteit.
Het advies van de LOS verloopt alleen via de nationale besluitvormingsstructuur. De LOS draagt verder zorg voor de
communicatie over en de afstemming van de in de nationale crisisbesluitvormingsstructuur genomen besluiten richting
de operationele diensten via het NCC.
5.8 Internationale samenwerking
De Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant ligt aan de Belgische grens. Voor risico- en crisisbeheersing op
bovenregionale schaal maakt de regio met de Belgische overheden afspraken over samenwerking bij
grensoverschrijdende incidenten, rampen en crises.
5.9 Sector Vitale Infrastructuur
Bij rampen en crises waarbij de vitale infrastructuur is getroffen of wordt bedreigd werkt de veiligheidsregio samen
met externe partners die verantwoordelijk zijn voor de vitale voorzieningen. Het gaat om de volgende partners:

Drinkwatervoorziening;

Gas en elektra (netbeheerders en energiemaatschappijen);

Telecom;

Openbaar vervoer (vervoerders en spoorbeheerder).
Het Regionaal Risicoprofiel wordt verder uitgewerkt voor het scenario ‘uitval nutsvoorzieningen’. Hierin worden
mogelijk andere relevante externe partners geïdentificeerd. De veiligheidsregio zal convenanten afsluiten met de
partners uit de sector vitale infrastructuur.
5.10 Rijksheren
Rijksheren zijn rechtstreeks bestuurlijk vertegenwoordiger van de vakminister in hun eigen territoriaal gebied. Zij
mogen bij een crisis tijdelijk bestuurlijke noodbevoegdheden van hun minister uitoefenen. Aan twee voorwaarden
moet er zijn voldaan:

de desbetreffende noodbevoegdheden zijn ten tijde van de concrete crisis door de Minister-president in
werking gesteld, en

de vakminister verleent ten tijde van die crisis een speciaal noodmandaat voor het gebruik van een of meer
van de inwerkinggestelde noodbevoegdheden.
De vakminister bepaalt of hij het noodzakelijk vindt dat in een concrete crisis een of meer van zijn eigen rijksheren
optreden. Pas als hij besluit dat ‘het nuttig en nodig is’ en als gevolg hiervan een noodmandaat verleent, is de rijksheer
gelegitimeerd tot optreden. Het is dus niet vanzelfsprekend dat de rijksheer noodbevoegdheden mag gebruiken in een
crisis. De minister kan zo’n mandaat ook clausuleren door aan te geven in welk geval de noodbevoegdheid mag
worden uitgeoefend. De rijksheren leggen na de crisis rekening en verantwoording af aan hun eigen minister.
Veel departementen hebben hun eigen rijksheren, elk voor hun eigen gebied. Binnen de Veiligheidsregio Midden- en
West-Brabant zijn de volgende rijksheren relevant:
Ministerie
Rijksheer
Binnenlandse Zaken
Commissaris van de Koning
Veiligheid en Justitie
Buitenlandse Zaken
Infrastructuur en Milieu
Hoofdingenieur-directeur van Rijkswaterstaat
Economische Zaken, Landbouw en Innovatie Directeur Kamer van Koophandel en fabrieken
Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Regionaal Geneeskundig Inspecteur
Defensie
Regionaal Militair Commandant Zuid
De Commissaris van de Koning is tevens de coördinerend rijksheer voor alle rijksheren.
114
5.11 Bestuurlijk netwerk
Bestuurlijke netwerkkaarten maken inzichtelijk wie in een crisis verantwoordelijk is op bestuurlijk niveau. Hierin
worden ook de positie van de rijksheren ten aanzien de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden uitgewerkt.
Voor de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant worden de bestuurlijke netwerkkaarten uitgewerkt en bestuurlijk
vastgesteld .
5.12 Overige partners
Naast bovengenoemde partners zijn er op dit moment ook convenanten afgesloten met Omroep Brabant ten aanzien
van het fungeren als rampenzender. Het BOT-mi, de Kustwacht en de Koninklijke Nederlandse Reddingsmaatschappij.
115
6.
Bijlagen
6.1 Bijlage 1 – GRIP-schema33
33
Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming, NCTV, april 2013.
116
6.2 Bijlage 2 – Procesmodel Sturen
Rampenbestrijding & Crisisbeheersing
Het proces sturen rampenbestrijding en crisisbeheersing wordt weergegeven in het processchema hieronder en levert
drie producten op:

besluit bestrijdingsstrategie;

inzetplan;

inzetopdracht.
Het volledige procesmodel Sturen Rampenbestrijding & Crisisbeheersing is beschikbaar op de website van Infopunt
Veiligheid (www.infopuntveiligheid.nl).
Besluit bestrijdingstrategie
Doel:
Bereiken dat bekend wordt wat er bereikt moet worden bij de beheersing van de crisis c.q. de bestrijding van de ramp
(te realiseren prestaties) en welke beleids- en tolerantiegrenzen daarbij in acht moeten worden genomen.
Minimale inhoud van het Besluit bestrijdingsstrategie:
1 Toestand (omgevingsinformatie, condities)
1.1 Totaalbeeld: incidentbeschrijving
1.2 Regionaal Risicoprofiel incidentscenario:
1.2.1 Waarschijnlijkheid
1.2.2 Impact
2 Beleid
2.1 Beleiduitgangspunten (uit Regionaal Beleidsplan)
2.2 Afspraken bestuurlijke ketenpartners
2.3 Verzoek/aanwijzingen/voorzieningen
3 Maatregelen
3.1 Te behalen bestuurlijke en operationele prestaties (in incident-/herstelfase): te bereiken effecten
3.2 Te hanteren beleiduitgangspunten (o.a. risico’s voor hulpverleners)
3.3 Te hanteren tolerantiegrenzen
3.4 Bestuurlijke condities: toepassing (nood)bevoegdheden
3.5 Toelichting / onderbouwing
4 Ondersteuning
Bereikbare en beschikbare

Personele voorzieningen

Facilitaire voorzieningen

Mate van bijstand
117
Inzetplan
Doel:
Bereiken dat bekend wordt hoe de (bestrijdings)strategie integraal gerealiseerd moet worden, inclusief de door
betrokken partijen in te zetten capaciteiten.
Minimale inhoud:
1 Toestand (omgevingsinformatie, condities)
1.1 Totaalbeeld: incidentbeschrijving
1.2 Regionaal Risicoprofiel incidentscenario:
1.2.1 Waarschijnlijkheid
1.2.2 Impact
1.2.3 Beïnvloedingsmogelijkheden
2 Beleid (bestrijdingstrategie)
2.1 Te behalen operationele prestaties (in incident-/herstelfase)
2.2 Te hanteren beleiduitgangspunten
2.3 Te hanteren tolerantiegrenzen
2.4 Bestuurlijke condities: toepassing (nood)bevoegdheden
2.5 Toelichting / onderbouwing
2.6 Bereikbare en beschikbare personele en facilitaire voorzieningen, mate van bijstand
2.7 Wijzigingen t.o.v. eerdere versie bestrijdingstrategie
3 Maatregelen
3.1 Maatregelen en voorzieningen: start van processen / knoppen
3.1.1 Brandweer
3.1.2 GHOR
3.1.3 Bevolkingszorg
3.1.4 Politie
3.1.5 Overige sectoren
4 Ondersteuning
4.1 Personele voorzieningen
4.1.1 Dienstroosters
4.1.2 Opvang en briefing
4.1.3 Nazorg
4.1.4 Alarmering (op- en afschalen)
4.2. Facilitaire voorzieningen
4.2.1 Huisvesting
4.2.1.1 Locatie aansturingniveaus
4.2.1.2 Opkomstlocaties
4.2.2. Middelen
4.2.2.1 Uitrusting en kleding
4.2.2.2 Catering
4.2.2.3 Materieel en vervoersdiensten
4.2.2.4 Communicatiemiddelen (C2000)
4.2.3. ICT
4.2.3.1 Crisismanagementsysteem (LCMS)
4.2.4. Financiën
4.2.4.1 Kosten maatregelen en voorzieningen
4.2.4.2 Verrekening van kosten
5. Organisatieaspecten
5.1 Organisatiestructuur
5.1.1 Organogram
5.1.2 Functiestructuur leiding & coördinatie
5.2 Verbindingsschema
118
Inzetopdracht
Doel:
Bereiken dat het werk kan worden uitgevoerd.
Minimale inhoud:
1 Toestand (omgevingsinformatie, condities)
1.1 Totaalbeeld: incidentbeschrijving
1.2 Context ten behoeve van specifieke uitvoering
2 Beleid (bestrijdingstrategie)
2.1 Beleiduitgangspunten
2.2 Tolerantiegrenzen
2.3 Bestuurlijke condities: toepassing (nood)bevoegdheden
2.4 Toelichting / onderbouwing
2.5 Wijzigingen t.o.v. eerdere inzetopdracht
3 Maatregelen
3.1 Te realiseren prestatie / uit te voeren maatregelen
Zo nodig nadere invulling door werkplaatsen.
4 Ondersteuning
4.1 Personele voorzieningen
4.1.1 Dienstroosters
4.1.2 Opvang en briefing
4.1.3 Nazorg
4.1.4 Alarmering (op- en afschalen)
4.2 Facilitaire voorzieningen
4.2.1 Huisvesting
4.2.1.1 Locatie aansturingniveaus
4.2.1.2 Opkomstlocaties
4.2.2 Middelen
4.2.2.1 Uitrusting en kleding
4.2.2.2 Catering
4.2.2.3 Materieel en vervoersdiensten
4.2.2.4 Communicatiemiddelen (C2000)
4.2.3 ICT
4.2.3.1 Crisismanagementsysteem (LCMS)
4.2.4 Financiën
4.2.4.1 Kosten maatregelen en voorzieningen
4.2.4.2 Verrekening van kosten
5 Organisatieaspecten
5.1 Organisatiestructuur
5.1.1 Organogram
5.1.2 Functiestructuur leiding & coördinatie
5.2 Verbindingsschema
119
6.3 Bijlage 3 – Stroomgebieden Waterschappen
120
6.4 Bijlage 4 – Stroomgebieden Rijkswaterstaat
121
6.5 Bijlage 5 – Afkortingenlijst
AC
Ac-Bz
AGS
AIVD
AOE
AOV
AT
BOB
BOT
BOT-mi
BT
Bvr
BZK
CaCo
CBRN€
CdK
CGOR
CGV
CIE
COL
CoPI
DCC
DCMR
DKDB
DPG
DSI
DSRT
EL&I
GAGS
GBT
GGD
GGZ
GHOR
GMK
GNK-C
GRIP
GROP
HBB
HGN
HHN
HID
HIN
HMob
HOha
HON
HOpex
HOps
HOvD
HOvJ
IAC
ICCB
IRBT
IROT
LCMS
LNV
LOCC
LOS
LTFO
MCCB
MCU
ME
Algemeen Commandant
Algemeen Commandant Bevolkingszorg
Adviseur Gevaarlijke Stoffen
Algemene Inlichten- en Veiligheidsdienst
Aanhoudings en ondersteuningseenheid
Ambtenaar Openbare Veiligheid
Adviesteam
Beeldvormen, oordeelsvormen en besluitvormen
Beleids Ondersteunend Team
Beleidsondersteunend Team Milieu Incidenten
Beleidsteam
Besluit veiligheidsregio’s
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Calamiteitencoördinator
Chemisch, Biologisch, Radiologisch, Nucleair, (Explosief)
Commissaris van de Koning
Centrum voor Gezondheidsonderzoek bij Rampen
Coördinator Gewondenvervoer
Criminele Inlichtingen Eenheid
Coördinerend Operationeel Leider
Commando Plaats Incident
Departementaal Coördinatie Centrum
Milieudienst Rijnmond
Dienst Koninklijke en Diplomatieke Beveiliging
Directeur Publieke Gezondheid
Dienst Speciale Interventies
Dienst Specialistische Recherche Toepassingen
Economische Zaken, Landbouw en Infrastructuur
Gezondheidskundig Adviseur Gevaarlijke Stoffen
Gemeentelijk Beleidsteam
Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst
Geestelijke Gezondheidszorg
Geneeskundige Hulpverleningsorganisatie in de Regio
Gemeenschappelijke Meldkamer
Geneeskundige Combinatie
Gecoördineerde Regionale Incidentenbestrijdingsprocedure
GGD Rampen Opvangplan
Hoofd Taakorganisatie Bewaken en Beveiligen
Hoofd Gewondennest
Hoofd Taakorganisatie Handhaven Netwerken
Hoofdingenieur-directeur
Hoofd Taakorganisatie Informatie
Hoofd Taakorganisatie Mobiliteit
Hoofd Taakorganisatie Handhaving
Hoofd Taakorganisatie Ondersteuning
Hoofd Taakorganisatie Opsporingsexpertise
Hoofd Taakorganisatie Opsporing
Hoofdofficier van Dienst
Hoofdofficier van justitie
Informatie Advies Centrum
Interdepartementale Commissie Crisisbeheersing
Interregionaal Beleidsteam
Interregionaal Operationeel Team
Landelijk Crisis Management Systeem
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Landelijk Operationeel Coördinatie Centrum
Landelijke Operationele Staf
Landelijk Team Forensische Opsporing
Ministeriële Commissie Crisisbeheersing
Mobiele Commando Unit
Mobiele Eenheid
122
MIVD
MMT
MPL
NCC
NCTV
NRG
OM
OvD
OvD-B
OvD-Bz
OvD-GHOR
OvD-P
OvD-RWS
OvJ
OVR
PD
PDM
PSHOR
RAV
RBT
RCC
RCP
RCvD
RIVM
ROL
ROT
RRCP
RWS
SAR
SGBO
SIGMA
SMH
TEV
TGO
V&W
VE
VenJ
VRMWB
VROM
Vz
WABO
WAS
WVD
Wvr
Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst
Mobiel Medisch Team
Meetplanleider
Nationaal Crisiscentrum
Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid
Nucleaire dienstverlening voor Energie, Milieu en Gezondheid
Openbaar Ministerie
Officier van Dienst
Officier van Dienst Brandweer
Officier van Dienst Bevolkingszorg
Officier van Dienst GHOR
Officier van Dienst Politie
Officier van Dienst Water- en Scheepvaartzorg
Officier van justitie
Officier Veiligheidsregio
Plaats Delict
Plaats Delict Management
Psychosociale Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen
Regionale Ambulance Voorziening
Regionaal Beleidsteam
Regionaal Coördinatie Centrum
Regionaal Crisisplan
Regionaal Commandant van Dienst
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu
Regionaal Operationeel Leider
Regionaal Operationeel Team
Referentiekader Regionaal Crisisplan
Rijkswaterstaat
Search and Rescue
Staf Grootschalig en Bijzonder Optreden
Snel Inzetbare Groep ter Medische Assistentie
Spoedeisende Medische Hulp
Team Explosievenverkenning
Team Grootschalige Opsporing
Verkeer & Waterstaat
Verkenningseenheid
Veiligheid en Justitie
Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
Voorzitter
Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht
Waarschuwings- en Alarmeringsstelsel
Waarschuwings- en Verkenningsdienst
Wet veiligheidsregio’s
123
6.6 Bijlage 6 – Verzendlijst
De commissaris van de Koning van de provincie Noord-Brabant
De burgemeesters en locoburgemeesters van de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant
De colleges van burgemeester en wethouders
De gemeentesecretarissen van de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant
De gemeenteraden van de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant
De ambtenaren rampenbestrijding van de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant
De algemeen directeur Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant
De Regionaal Commandant Brandweer
De directeur Publieke Gezondheid
De directeur Gemeenschappelijke Meldkamer
De Ondernemingsraad van de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant
De leden van het Multiteam
De leden van de Werkgroep MDBO en de Werkgroep MDP van het Veiligheidsbureau
De eenheidschef van de Politie Eenheid Zeeland West-Brabant
De hoofdofficier en de plv. van justitie arrondissement Zeeland – West-Brabant
De directeur van het Havenschap Moerdijk
De directeur van de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant
De dijkgraaf van Waterschap Rivierenland
De dijkgraaf van Waterschap Aa en Maas
De dijkgraaf van Waterschap Brabantse Delta
De watergraaf van Waterschap De Bommel
De hoofdingenieur-directeur van Rijkswaterstaat Zuid-Nederland
De calamiteitencoördinatoren van de Waterschappen in de regio Midden- en West-Brabant
De algemeen directeur van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond
De algemeen directeur van de Veiligheidsregio Zeeland
De algemeen directeur van de Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid
De algemeen directeur van de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid
De algemeen directeur van de Veiligheidsregio Brabant-Noord
De algemeen directeur van de Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost
De raden van bestuur van ziekenhuizen in de regio Midden- en West-Brabant
De commissaris van de Koning van de provincie Zuid-Holland
De commissaris van de Koning van de provincie Zeeland
De commissaris van de Koning van de provincie Gelderland
De Gouverneur van Antwerpen
De directeuren van de (Brzo-)bedrijven met rampbestrijdingsplan
De Officier Veiligheidsregio van de veiligheidsregio Midden- en West-Brabant
De Regionaal Militair Commandant van 13 Gemechaniseerde Brigade van Defensie
De Koninklijke Marechaussee
De commandant van de vliegbasis Gilze-Rijen
De commandant van de vliegbasis Woensdrecht
De directie van Veolia
De directie van de NS
De directie van Prorail
De directeur van de Gasunie
De directeur van Netbeheer Nederland
De directeur van Enexis
De directeur van Brabant Water
De directie van Evides
De directie van Omroep Brabant
De directeur van de KNRM
De directeur Kustwacht
De algemeen directeur van het Nederlandse Rode Kruis
De minister van Veiligheid en Justitie
De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid
De korpschef van de Nationale Politie
Het Nationaal CrisisCentrum
Het Landelijk Operationeel Coördinatie Centrum
De algemeen directeur van de Kamer van Koophandel
Het hoofd van de Inspectie Veiligheid en Justitie
124
De Inspecteur-generaal van de Inspectie voor de Gezondheidszorg
De Inspecteur-generaal van de Inspectie Leefomgeving en Transport
De algemeen directeur van het Instituut Fysieke Veiligheid
Het bureau Veiligheidsberaad
125
Download