Blanke mannen zijn niet bang Kennislink.nl, december 2009 Bijna alle klimaatwetenschappers zijn het erover eens: de aarde warmt op door toedoen van de mens. Maar een kleine groep klimaatsceptici blijft zich tegen dit idee verzetten. Waarom zijn zij niet overtuigd, waar de meerderheid dat wel is? En wat heeft dat te maken met het feit dat er zo veel blanke mannen zijn onder de sceptici? Klimaatverandering staat deze week hoog op vrijwel elke agenda. De politici onderhandelen in Kopenhagen over maatregelen, de wetenschap heeft te maken met de naschokken van climategate en de media schrijven met plezier over allebei. Het debat tussen de mensen die denken dat de aarde opwarmt door toedoen van de mens en de sceptici die hier niets van geloven, loopt hoog op. Klimaatwetenschappers noemden de sceptici in één van de gehackte e-mails “idioten”. De sceptici beschuldigen het andere kamp weer van alarmisme en paniekzaaierij. Sceptische wetenschappers In het klimaatdebat zijn sceptici in de minderheid, zowel in de wetenschap als onder de rest van de mensen. Over hoezeer ze in der minderheid zijn, is wat discussie. Eerst de wetenschappers. Vorig jaar bleek nog dat 97% van de klimaatwetenschappers denkt dat de mens een significante bijdrage levert aan de temperatuursstijging van de afgelopen decennia. En wetenschappelijke publicaties die dit in twijfel trekken, zijn extreem zeldzaam. Zo zeldzaam, dat ze in het in Science gepubliceerde onderzoek van Naomi Oreskes niet eens voorkwamen. En zij had een steekproef van 928 papers. Twee Duitse klimaatwetenschappers – Bray en Von Storch – interviewden hun collega’s en kwamen op een iets lager percentage: 68% van de ondervraagden vond dat het IPCC de consensus goed weergaf. 84% vindt de opwarming van de aarde bovendien zo ernstig, dat ze pleiten voor onmiddellijke beleidsmaatregelen. Naomi Oreskes Sceptische Nederlanders Volgens een recente peiling van Maurice de Hond vindt bijna een kwart van de Nederlanders dat de mens geen schuld heeft aan de opwarming van de aarde. De Noorse wetenschapper Hanno Sandvik weet misschien waarom. Hij peilde de ongerustheid over klimaatverandering in 44 landen en vond dat gemiddeld zo’n 91% van de mensen zich zorgen maakt – de rest blijft sceptisch. Maar in Nederland is dat percentage veel lager: van Sandviks ondervraagden maakt slechts 64% zich zorgen. Dat is opmerkelijk, schrijft hij, omdat Nederland veel te vrezen heeft van zeespiegelstijging. Sandvik verklaart de scepsis zo: “Hoe ernstiger een probleem is, en hoe moeilijk het lijkt op te lossen, hoe ‘aanlokkelijker’ het is om de werkelijkheid cognitief te onderdrukken.” Op de vraag wie er nu gelijk heeft kunnen psychologen geen antwoord geven. Maar achter het klimaatdebat schuilt een interessante psychologische kwestie: hoe ‘besluiten’ we om iets te geloven of te vrezen? En waarom laat persoon A zich door het wetenschappelijke bewijs laat overtuigen, terwijl persoon B op basis van hetzelfde bewijs andere conclusies trekt? Niet door de feiten Het antwoord op die vraag zit hem niet in de wetenschappelijke feiten, weet politicoloog Myanna Lahsen. Zij bestudeerde de beweegredenen van drie vooraanstaande natuurkundigen en politiek actieve klimaatsceptici: Nierenberg, Seitz and de ondertussen oveleden Jastrow van het Marshall Institute. Haar conclusie: hun beslissing om actief klimaatsceptisch te zijn wordt vooral ingegeven door levenservaring, persoonlijkheid, cultuur en politiek. Wetenschappelijke factoren hebben er weinig mee te maken. Hetzelfde geldt, aldus Lahsen, voor onderzoekers die juist actief zijn in het alarmistenkamp. Dit alles “ongeacht waar men denkt dat het meest zwaarwegende bewijs ligt.” Je positie in het klimaatdebat hangt dus samen met je psychologische en culturele achtergrond, ontdekte Lahsen. Dat roept meteen een nieuwe vraag op: zou er een bepaald type achtergrond zijn dat samenhangt met scepsis of juist alarmisme? Die vraag stelde het team van politicoloog Paul Kellstedt zich ook. Hun onderzoek legde, weinig verrassend, bloot dat mensen met een ‘groen’ gedachtegoed zich erg veel zorgen maakten over klimaatverandering. Maar daarnaast bleken ook twee demografische variabelen significant samen te hangen met iemands houding ten opzichte van de opwarming van de aarde: geslacht en huidskleur. Het was niet de eerste keer dat dit verband opdook in de psychologie. Psycholoog Paul Slovic ontdekte eind jaren ’90 al dat blanke mannen gemiddeld genomen allerlei risico’s veel minder hoog inschatten dan vrouwen of etnische minderheden. Dat gold niet alleen voor klimaatverandering. Telkens als hij een groep mensen vroeg om aan te geven hoe hoog ze een risico inschatten – van roken tot röntgenstraling en van kernwapens tot klimaatverandering – bleek dat blanke mannen zich gemiddeld veel minder zorgen maakten dan andere groepen. Slovic noemde dit het white male effect. Samen met zijn collega Flynn kwam hij er later achter dat dit gemiddelde verschil wordt veroorzaakt door een vrij kleine groep blanke mannen, die geen enkel risico serieus nemen: de sceptici. Blanke mannen (zie de oranje lijn) schatten risico’s veel minder hoog in dan vrouwen of zwarte mannen. “Angst discrimineert,” zei Slovic hier zelf over. Maar waarom eigenlijk? Die vraag bleef lang onbeantwoord, terwijl ondertussen onderzoek na onderzoek het effect blootlegde. Langzaam maar zeker bleek dat je cultuur en je wereldbeeld van grote invloed zijn op wat je vreest. De supersceptici bleken niet alleen een bijzonder gebrek aan angst ten opzichte van risico’s als alcohol drinken of klimaatverandering te hebben, maar ook veel vaker dan normaal een zeer individualistisch en anti-egalitair wereldbeeld te hebben. Ze ‘geloofden’ niet in risico’s, niet in gelijkheid, maar wel in zichzelf. Op de schaal van egalitarisme en individualiteit is de sceptische zakenman precies het tegenovergestelde van een hippie. Kom je aan mijn sociale status, dan kom je aan mij Paul Slovic (University of Oregon) is een van de grondleggers van de risicopsychologie. Waarom leidt zo’n wereldbeeld tot scepticisme? Volgens Slovic werkt dat zo. In het leven van deze sceptici, in ‘hun’ wereld, zijn activiteiten die bijvoorbeeld het klimaat schaden een integraal onderdeel van hun sociale rol. Denk aan zakenmannen die in een grote, benzineslurpende auto rijden en wel erg van borrelen houden. Zouden ze toegeven dat hier risico’s aan vast zitten, voor respectievelijk het klimaat en hun lever, dan is dat voor hen hetzelfde als toegeven dat er iets mis is met hun hele bestáán. De enige manier om hun identiteit te beschermen, is door de scepticus uit te hangen. Dit alles uiteraard volledig onbewust. Twee jaar geleden testten Slovic en collega’s die theorie uit op 1844 proefpersonen die willekeurig uit het telefoonboek werden geplukt. En het bleek te kloppen. Natuurlijk zaten er ook anti-egalitaire individualisten onder de vrouwen en de AfroAmerikanen, maar het was bij de blanke mannen dat hun identiteit en kijk op de wereld hen echt milieurisico’s en de gevaren van wapenbezit deed onderschatten. Hun wereldbeeld speelde zelfs een belangrijkere rol dan hun opleiding, hun geloof of hun politieke voorkeur. En het was trouwens niet waar dat ze helemaal nergens bang voor waren: ze vonden abortus bijvoorbeeld erg riskant. Maar ja, het erkennen van dat risico leverde dan ook geen bedreiging voor hun identiteit op. Hoe hoog schat je milieurisico’s als klimaatverandering in? Hier zie je twee keer het antwoord. In het groen is die uitgesplitst naar sekse en huidskleur, in het rood naar wereldbeeld. De staafdiagrammen komen bijna overeen, wat duidt op een sterk verband tussen de ‘rode’ en ‘groene’ factoren. Onbewuste effecten en individuele factoren Op Wikipedia staat een lijst van veertig invloedrijke klimaatsceptische wetenschappers: onder hen zijn één vrouw (Sallie Baliunas), twee Aziaten (Syun-Ichi Akasofu en Willie Soon) en zevenendertig blanke mannen. (Op de foto: klimaatscepticus Fred Singer) Deze ‘supersceptici’ zijn zich er niet van bewust dat hun houding zijn zich er niet van bewust dat hun houding en handelen voor een deel samenhangt met hun sekse, huidskleur en wereldbeeld: het effect is onbewust. En het is ongemakkelijk. We zouden allemaal vast graag in een wereld leven waarin deze factoren zodanig niet uitmaken, dat ze geen rol spelen in ons doen en denken. Die wereld is momenteel niet de onze. Denk maar aan het onderzoek waarin twee groepen meisjes exact dezelfde test voorgelegd kregen, met als enige verschil dat de ene helft werd verteld dat het een tekentoets was, en de andere helft te horen kreeg dat het om een geometrietoets ging. De eerst groep scoorde veel beter dan de tweede, omdat zij geen last hadden van het onbewuste vooroordeel dat meisjes niet zo goed zijn in wiskunde. Bovendien spelen individuele factoren ook een belangrijke rol – een rol die we overschatten omdat we ons van deze factoren vaak wel bewust zijn. Lahsen merkte al op dat persoonlijke ervaringen iemands positie in het klimaatdebat helpen bepalen. Geen enkel psychologisch onderzoek kan alle scepsis (of alarmisme) bij elk persoon verklaren. Dat is de psychologie eigen: elk mens heeft zo zijn eigen overwegingen en beweegredenen, die zo uniek zijn dat ze niet in grote steekproefonderzoeken naar voren komen. Klimaatsceptici zijn dus niet sceptisch omdát ze blank zijn en een man. Maar dit wil niet zeggen dat het white male effect niet bestaat, of geen rol speelt in ons dagelijks leven of het klimaatdebat. Daar is het wetenschappelijk bewijs te overtuigend voor.