Samenvatting H1 t/m H5 (Door Charlotte)

advertisement
Samenvatting (boek + aantekeningen) paragraaf 1.1
Het leven van jager-verzamelaars
KA: de levenswijze van jager-verzamelaars
10.000 v. Chr. = einde laatste ijstijd  temperatuur steeg, toendra’s maakten plaats
voor bossen en moerassen rendierkuddes trokken door smeltende ijskap naar het
noorden, ze waren hele ijstijd in Zuid-Europa gebleven  dierenwereld gevarieerder.
Jagen en verzamelen
We kunnen ons steeds meer een beeld vormen van de prehistorische mens door o.a.
fossielen, afval, voetafdrukken, potscherven & grotschilderingen. Men leefde in een
samenleving van jager-verzamelaars:
- Mannen  vis vangen, jagen op herten, kleine zoogdieren & vogels.
- Vrouwen  eetbare paddestoelen, bessen, knollen verzamelen & zorgen
voor de kinderen.
Men woonde en leefde in groepen van 10-25 personen in tenten of eenvoudige
hutten in tijdelijke kampementen. Ze bleven daar totdat het voedsel op was. Men had
door ervaring, die van generatie op generatie was doorgegeven, kennis van waar/ in
welk seizoen het meeste voedsel te vinden was  wisten welke vruchten & noten
eetbaar waren + wanneer ze geplukt konden worden.
Werktuigen en magie
Jager-verzamelaars maakten ook allerlei werktuigen. Van vuursteen maakten ze
krabbers, pijlpunten & messen. Van o.a. de botten en het gewei van een edelhert
maakten ze priemen & bijlen. Van vezels van brandnetels en moerasplanten
maakten ze touw, fuiken & manden. Met simpele middelen sneden ze kleine beeldjes
uit bot of ivoor en beschilderden ze wanden van grotten. De betekenis van de
tekeningen van o.a. de jacht weten we niet. Misschien geloofden de makers dat het
zou helpen bij de jacht of misschien waren de grotten heiligdommen waar magische
rituelen werden uitgevoerd.
Samenvatting (boek + aantekeningen) paragraaf 1.2
Het ontstaan van de landbouw
KA: het ontstaan van landbouw en landbouwsamenlevingen
± 10.000 v. Chr. = verandering levenswijze door ontwikkeling landbouw  men
stapte van jagen/ verzamelen over naar de landbouw  proces van duizenden jaren,
maar toch landbouwrevolutie genoemd door sterke gevolgen.
Brood en melk
Landbouwrevolutie begon in vruchtbare halvemaan (= gebied van Nijldal, over
Israël, Libanon, Jordanië, Syrië en Irak).  hier groeide granen als gerst en tarwe in
het wild, werden verzameld door nomaden. Men ging met hun kennis rond 10.000 v.
Chr. de zaden zelf planten. In het begin waren oogsten niet groot, dus waren de
agrarische producten een aanvulling op het verzamelde en gejaagde voedsel. Men
werd slimmer en ging doen aan gewasveredeling  granen werden belangrijkste
voedselbron. Naast de akkerbouw ontstond ook de veeteelt. Verzamelaars werden
boeren en waren niet meer afhankelijk van wat ze vonden. Ze brachten de omgeving
in cultuur. Op plaatsen als China en Afrika werd de landbouw later ‘uitgevonden’.
Uitvinders
Landbouwsamenleving (ten opzichte van samenleving jager-verzamelaars):
- Vaste woonplaatsen
- Dagindeling bepaald door werk op het land en verzorging van het vee
- Nieuwe uitvindingen (wiel/ ploeg/ aardewerk)
- Tijdsbesef
- Bewerken van metalen  brons (3500 v. Chr.)
- Ontstaan schrift (3300 v. Chr.)  eerst beeldschrift, later spijkerschrift =
einde prehistorie
De landbouw kon zich gemakkelijk verspreiden van vruchtbare halvemaan naar
India, Europa en Noord-Afrika  gunstig klimaat en geen barrières als woestijnen of
oceanen. Sommige jager-verzamelaars namen wel de veeteelt, maar niet de
akkerbouw over, omdat er genoeg voedsel in de natuur te vinden was. Ook stapten
sommigen van de landbouw later terug op het jagen-verzamelen. Boeren moesten
immers hard werken, terwijl ze ook het risico liepen op een mislukte oogst door bijv.
wateroverlast, droogte of plantenziektes. Toch had de landbouw uiteindelijk een
groot voordeel: succesvolle oogst hield in dat een grote groep mensen voor lange tijd
voedsel had.
Samenvatting (boek + aantekeningen) paragraaf 1.3
De eerste steden
KA: het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen
Tigris en Eufraat = natuurlijke grenzen van Mesopotamië en levensaders van een
van de oudste beschavingen van de wereld  Soemerië  groeiden tussen 35003000 v. Chr. boerendorpen uit to steden als Oer, Oeroek, Eridoe en Girsoe.
Stedelijke beschaving
Tigris en de Eurfraat traden elk jaar buiten hun oevers door vele smeltwater van
bergen uit het noorden. Hierdoor werd het land bedekt met vruchtbare slib en dus
werd de bodem uitstekend geschikt voor de landbouw. Boeren legden dijken aan om
vloed onder controle te krijgen en bouwden een irrigatiesysteem om akkers verder
van de rivier vandaan van water te voorzien. Hierdoor kregen boeren steeds grotere
oogsten en meer dan ze zelf nodig hadden. Door de overschotten kon een deel
andere beroepen gaan doen in de nijverheid en de handel. Men ging zich
specialiseren. Hierdoor kwamen er voor het eerst sociale verschillen en konden er
steeds meer mensen in een beperkt gebied gaan wonen. Dorpen werden langzaam
steden. Normale steden hadden ongeveer 400 bewoners, maar grote steden als
Jericho hadden er mogelijk al 2000.
In Soemerië (zuiden Mesopotamië), ontstond voor het eerst een stedelijke
beschaving. In het midden van de Soemerische steden lag een tempel voor een
plaatselijke godheid. Priesters waren belangrijk  zij voerden religieuze rituelen uit,
speelden een rol in het coördineren van de werkzaamheden aan de irrigatiesystemen
en hielden toezicht op de verdeling van het graan en op de handel. Rond 3000 v.
Chr.  Soemerië had 12 grote steden.
Samenvatting (boek + aantekeningen) paragraaf 2.1
Wetenschap en politiek in de Griekse stadstaat
KA: de ontwikkeling van het wetenschappelijk denken en het denken over
burgerschap en politiek in de Griekse stadstaat.
De staat, dat zijn wij
Hellas, de leefwereld van de Grieken, bestond uit heel veel stadstaten (poleis) met
een landbouwstedelijke (agrarisch-urbane) samenleving. In Athene woonden
vermoedelijk in de 5e eeuw v. Chr. al meer dan 25000 mensen. Iedere stadstaat had
zijn eigen leger, munt en onafhankelijk bestuur. Er waren verschillende
regeringsvormen: monarchie, tirannie, aristocratie, oligarchie of democratie.
Athene  eerst monarchie, daarna aristocratie, tiranne  toen Kleistenes aan de
macht. Hij voerde in 507 v. Chr. de democratie in. De bestaande volksvergadering
(ekklesia) kreeg de hoogste macht. Alleen vrije Atheense mannen kregen stemrecht,
de rest was van het burgerschap uitgesloten. De ekklesia besliste over wetten, koos
de militaire commandant en andere hoge functionarissen. Sommigen burgers gingen
in de leer bij een sofist = rondtrekkende filosoof die zich liet betalen voor zijn lessen
‘in wijsheid’.  speelden belangrijke rol ontwikkeling democratie.
Liefhebbers van de wijsheid
Atheense democratie  hield 200 jaar stand  Grieken vonden democratie niet het
beste politieke systeem  Duidelijkst Sparta, militaire aristocratie.
Filosofen hadden weinig waardering voor de democratie:
- Ze wantrouwden de massa, die zich in hun ogen meer door emoties dan
door verstand lieten leiden en gemakkelijk was te beïnvloeden door handige
demagogen.
- Waren meer voor aristocratie en oligarchie  macht in handen verstandige
mensen, die door traditie of persoonlijke kwaliteiten bewezen hadden dat ze
de staat konden leiden.
Socrates: democratisch politicus had geen andere keus dan zijn principes te
verloochenen en iedereen naar de mond te praten, i.p.v. de waarheid te vertellen.
Plato: democratie tot chaos en dictatuur van de lagere klassen met hun hebzuchtige
insecten. Bewonderde Sparta, was geordende, stabiele staat.
 Hun ideale staat: republiek waarin de filosofen totale macht hadden. Ze mochten
geen vrouw of kinderen hebben of wat voor andere binding  die staat is er nooit
gekomen.
Ondanks kritiek, werd Athene in 5e eeuw v.c. culturele centrum van Hellas.
Sophokles en Euripides schreven er hun tragedies. Plato stichtte er de Academie,
waar hij les gaf in wiskunde, natuurkunde en filosofie. Aristoteles stichtte er zijn
Lyceum. Mensen gingen nadenken over de natuur = filosofen  ‘liefhebbers van de
wijsheid’  Zochten rationele i.p.v. mythologische verklaringen voor verschijnselen in
de wereld. Hielden zich bezig met wat later wetenschap werd: biologie, wiskunde,
astronomie en natuurkunde. Archimedes en Pythagoras ontwierpen natuurkundige
wetten en wiskundige stellingen die nu nog steeds geldig zijn. Hippokrates legde de
basis voor medische wetenschap.
Samenvatting (boek + aantekeningen) paragraaf 2.2
Het Romeinse imperium
KA: de groei van het Romeins imperium waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich
in Europa verspreidde.
Basisgedachte van de Romeinen  De aanval is de beste verdediging.
De groei van het rijk
Rome werd volgens de overlevering in 754 v. Chr. gesticht. Vanuit stadstaat
veroverden de Romeinen Italië. Na 264 v. Chr. begon de expansie buiten Italië. Men
veroverde o.a. Spanje en Portugal. De Romeinen vochten met Carthago drie
oorlogen uit. In de tweede trok Hannibal (leider Carthago) met olifanten over de
Alpen en ontkwam Rome net aan een verwoesting. Na een eeuw werd Carthago
toch verslagen, in 146 v. Chr.  de grond werd omgeploegd en volgestopt met zout,
zodat er niets meer kon groeien en de bevolking werd weggevoerd in slavernij.
In diezelfde tijd veroverden de Romeinen Macedonië en Griekenland  veel invloed
op Romeinse cultuur  combinatie Romeinse hardheid en Griekse fijnzinnigheid.
In Europa vormden Rijn en Donau natuurlijke grens: in het noorden van Brittannië liet
keizer Hadrianus een muur bouwen om het rijk te beschermen tegen Keltische
‘Barbaren’. Rome was eeuwenlang republiek, waarin aristocratische senaat de dienst
utimaakte, maar ook gekozen volksvertegenwoordigers invloed hadden. Later
trokken krijgsheren steeds meer macht naar zich toe. De succesvolste was Julius
Caeser, die in 58-52 v. Chr. Gallië veroverde. In 48 v. Chr. verwierf hij de
alleenheerschappij. Na zijn dood, 4 jaar later, weer machtsstrijd  Octavianus won.
Octavianus:
- Stichtte in 27 v. Chr. het Romeinse keizerrijk  Imperium Romanum.
- Senaat gaf hem Imperium maior (opperbevel) en titel Augustus (verhevene) .
- Zelf voegde hij naam van oom Caesar aan toe = keizer of tsaar.
- Augustus: lange periode van welvaart en vrede binnen grenzen Romeinse
rijk: Pax Romana.
Romeinen en Grieken
Romeinen  blonken uit door hardheid, taaiheid en discipline + goede organisatoren
 maakten rijk (geregeerd vanuit Rome) geordend en stabiel. Bevolking werd
gevoed met graan uit Sicilië en Afrika. In de rest van het rijk regeerden gouverneurs
vanuit de provinciehoofdsteden die de Romeinen speciaal voor dat doel hadden
gesticht. Gouverneurs hieven belastingen  hiermee werd Romeins leger betaald en
infrastructuur tot stand gebracht. Na verovering Hellas ontstond Grieks-Romeinse
cultuur, waarin Romeinse hardheid en Griekse smaak werden gecombineerd. 
invloed gehad op Europa. In 2e eeuw v. Chr. kwamen Griekse schrijvers, artsen,
beeldhouwers en bouwmeesters naar Rome en bootsten alles van de Grieken na. 
vb. komedies, meubilair, tempels, godennamen, beelden.
Romanisering
Grieks-Romeinse cultuur verspreidde zich door het hele rijk. Romeinen bouwden
aquaducten, amfitheaters, bruggen en triomfbogen. Op kruispunten van wegen
stichtten ze steden (met een marktplein = forum, tempels in Griekse stijl en straten in
schaakbordpatroon  zo ontstond Keulen in 12 v. Chr.) Alles werd overgenomen
van de Grieken. In en rondom steden kwam een landbouwstedelijke samenleving
met een geldeconomie. Langs noordgrenzen bouwden de Romeinen castra =
legerplaatsen voor legioensoldaten. In buurt daarvan ontstonden nederzettingen
waar kooplieden, ambachtslieden en veteranen woonden, vb. Wenen (Vindobona) en
Nijmegen (Noviomagus). Romeinen waren tolerant tegenover andere volkeren.
Onderworpen volken mochten eigen cultuur en godsdienst behouden, maar ze
werden wel beïnvloed. Vooral het Romeinse leger bevorderde romanisering. Uit
soldatentalen ontstonden later Romeinse talen. De huidige grens tussen Romaanse
en Germaanse talen komt grotendeels overeen met de grens van het Romeinse Rijk.
Samenvatting (boek + aantekeningen) paragraaf 2.3
De Grieks-Romeinse cultuur
KA: de klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur
Romeinen wilden graag de Griekse beelden hebben nadat ze Griekenland veroverd
hadden. Je kunt ook wel zeggen: ‘het overwonnen Griekenland nam bezit van de
veroveraar’.
Strakke lijnen en sierlijke krullen
Griekse architectuur en beeldhouwkunst waren sterk beïnvloed door Egyptische
kunst. De beelden waren eerst stijf en plat, maar later gingen Grieken de beelden
beweeglijker maken en gingen ze de menselijke anatomie nauwkeuriger bestuderen.
De beeldwerken waren afbeeldingen van goden, daarom waren ze perfecter en
mooier gemaakt dan een mens ooit kan zijn  perfectie = teken van goddelijkheid.
Beeldhouwkunst van primitief en statisch naar verfijnd en beweeglijk. Hoogtepunt is
beeldhouwwerken die gemaakt werden in de tweede helft van de 5e eeuw =
klassieke periode. In de bouwkunst was er ook ontwikkeling. Vanaf 7e eeuw v.C.
tempels in Dorische stijl  strakke lijnen en robuuste en sobere zuilen. Later =
Ionische stijl  tempels ranker en zuilen aan onder- en bovenkant mooie versiering.
In 447 v.Chr. werd in Athene een project gestart. Atheense volk besloot op initiatief
van Perikles tot wederopbouw van tempels en gebouwen in stad.  30 jaar later
verwoest door Perzen, met wie de Grieken langdurig in oorlog waren.
432 v.Chr.: tempel af voor godin Athena Parthenos (maagd)  gebouwd door
Phidias, Kallikrates en Ictinos.
Architraaf: dwarsbalk waar dakconstructie op rustte.
Fries: horizontale band met schilder- en beeldhouwwerk.  aan begin 19e eeuw
voor habbekrats verkocht aan Engelse Lord Elgin, bracht ze over naar Londen.
Elgin marbles zijn nog altijd inzet van een diplomatieke strijd tussen de Britse en
Griekse regering.
Romeinse ateliers
Romeinse kooplieden konden in 1e eeuw v. Chr. vraag Griekse beelden nauwelijks
aan. Waarschijnlijk zakenlieden die op idee kwamen in Rome ateliers in te richten
waar getalenteerde beeldhouwers Griekse ‘originelen’ konden produceren.
Na periode van kopiëren  Romeinse beeldhouwkunst eigen stijl. Ze gingen
realistische portretten uit steen houwen. Zo kreeg men een goed beeld van Augustus
en Nero. Colosseum in Rome, typisch Romeins gebouw, Griekse invloeden  door
Dorische en Ionische zuilen. Architecten verwerken nu nog steeds Griekse
vormentaal in gebouwen.
Samenvatting (boek + aantekeningen) paragraaf 2.4
Romeinen en Germanen
KA: de confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de Germaanse cultuur
van Noordwest-Europa.
Woeste, blauw ogen, roodblond haar en een groot postuur  kenmerken Germanen.
Zij kunnen hitte en dorst niet verdragen, maar aan honger en kou zijn zij gewend. De
Romeinen vonden Germanen enerzijds barbaars, maar er was ook bewondering.
De limes
Germaanse stammen kregen halverwege de 1e eeuw voor het eerst te maken met de
Romeinen. Caesar begon in 58 v. Chr. oorlog met Gallië. Zeven jaar later maakten
de provincie Gallia en deel Germania deel uit van Romeinse Rijk  Gallia =
Frankrijk, België, delen Nederland, Duitsland en Zwitserland  Bevolking = Keltische
stammen – Galliërs genoemd door de Romeinen. Germania land andere kant van de
Rijn  Bevolking = Germanen.
12 v. Chr.  Romeinse troepen Nederland in. Keizer Augustus wil rijk uitbreiden tot
de Elbe, maar in 9 na. Chr. werd een Romeinse legermacht van bijna 20000 man in
het Teutoburgerwoud in de pan gehakt door verbond Germaanse stammen.
Romeinen trokken zich terug achter de Rijn  Bleef 400 jaar de limes = grens.
Grensgebied wat nu Nederland is  Bevolking = Bataven en Canninefaten, waren
trouwe Romeinse bondgenoten. Na vertrek Romeinen uit Nederland, raakten hun
forten en steden aan de Rijn in verval, maar juist daar ontstonden nederzettingen die
later uitgroeiden tot dorpen en steden.
Germanen leefden in een landbouwsamenleving. Romeinen noemden hen barbaren
 deden ze bij alle volken waarvan ze de taal niet verstonden of de cultuur niet
begrepen. Barbaren = van Grieken, die naar vreemde talen verwezen als ‘bar-bar’
en alle andere volkeren als onbeschaafde woestelingen zagen. Maar Romeinen
hadden ook ontzag. Bataven  goede ruiters en dominant. Grens raakte zo in verval
dat Germanse krijgsheren en volgelingen in groten getale over de Rijn het rijk
konden binnentrekken. Stichtten eigen koninkrijken, overheerste oorspronkelijke
bevolking, maar namen wel Romeinse talen en gewoonten over. Germanen waren er
niet op uit om de cultuur te vernietigen, maar wilde hem overnemen.
Samenvatting (boek + aantekeningen) paragraaf 2.5
Jodendom en christendom
KA: de ontwikkeling van het jodendom en het christendom als de eerste
monotheïstische godsdiensten.
In Romeinse Rijk werd verwacht dat ze de Romeinse keizer als god vereerden, maar
Joden deden dit niet: hun god was Jahweh.
Joden
Geschiedenis Joden en ontwikkeling van hun monotheïstisch geloof is beschreven
in de Tenach.
Abraham:
- Was eerste die tot overtuiging kwam dat er maar één almachtige God was die
hemel en aarde, mensen en dieren had geschapen.
- Nomade die op aanwijzing God terechtkwam in Kanaän.
- God deed belofte: Hij beloofde het land aan zijn volk.
- Nakomelingen trokken, vanwege hongersnood, naar Egypte. Woonden en werkten
daar tot farao hen tot slavernij dwong.
Met Mozes trokken ze in 13 eeuw v. Chr. naar Kanaän. Op berg Sinaï, ontving hij
joodse wetten  waaronder 10 geboden  gelden later ook voor christenen.
Rond 1000 v. Chr.  Verenigden de joodse stammen zich in het koninkrijk Israël,
onder koningen Saul, David en Salomo. Koninkrijk viel in 926 v. Chr. uiteen.
Ene deel heet Judea  Inwoners = Judeërs = joden vanaf geleid. Toen Romeinse
overheersing in 63 v. Chr. begon, raakten ze verstrooid over hele Rijk. Messias zou
ooit komen  heilsprofeet die hen zou verlossen van vreemde overheersers.
Messias = grieks voor Christus.
Christenen
Volgens Bijbel trok tussen 26 en 30 na Chr. in Judea en het noordelijker gelegen
Galilea een man rond die naastenliefde predikte en het opnam voor armen en
zieken. Volgelingen waren overtuigd dat deze man, Jezus van Nazareth, de Messias
was. In 30 na Chr. werd hij door Romeinen gearresteerd, vreesde voor opstand.
Volgens Bijbel vroegen joodse priesters en schriftgeleerden om arrestatie, omdat hij
hun gezag ondergroef. Pontius Pilatus  romeinse bestuurder Judea veroordeelde
hem tot kruisiging. Deze overwinning op dood, de wederopstanding, neemt centrale
plaats in binnen christendom. Volgens christendom had Jezus met zijn lijden,
sterven en opstanding de verzoening van mensheid met God mogelijk gemaakt en
de weg naar het eeuwige leven gewezen.Volgelingen noemden Jezus, Christus, de
gezalfde. Christenen stroming binnen jodendom. Prediker Paulus speelde
belangrijke rol verspreiding geloof onder niet- joden. Verhalen Jezus eerst
doorvertelt, later opgeschreven in evangeliën  hiermee begint Nieuwe Testament =
2e deel Bijbel. Tenach voor christenen heilig  en werd Oude Testament  1e deel
Bijbel. Christenen in Romeinse Rijk vervolgt, omdat ze net al joden weigerden keizer
te vereren. In 312  keizer Constantijn gaf christenen godsdienstvrijheid; later
staatsgodsdienst. Ketters = mensen die opvattingen maken die het mens zijn van
Christus benadrukken, of hem juist alleen als God zagen werden hiertoe veroordeeld.
Samenvatting (boek + aantekeningen) paragraaf 3.1
De opkomst van de islam
KA: het ontstaan en de verspreiding van de islam
610  Arabische koopman Mohammed wil zich in wanhoop van bergtop afwerpen 
hoorde de stem van Gabriël  overal waar hij keek, zag hij hem  begin nieuwe
godsdienst die in korte tijd grote delen van de wereld zou veroveren.
De profeet
Mekka staat bekend om de Ka’Ba (grote zwarte kubus steen)  hierheen kwamen
de Arabieren om hun god te vereren. Ook was Mekka een handelscentrum,
eromheen waren strijden tussen rondtrekkende stammen. Hier woonde Mohammed
toen hij in 610 op de berg Hira een visioen kreeg. Volgens de Koran omklemde een
engel hem en beval hem Gods woord door te geven. Mohammed weigerde drie keer,
maar de woorden stroomden vanzelf uit zijn mond. De angstige Mohammed vluchtte
een grot in en rende vervolgens weer de berg op om zichzelf te doden, Gabriël hield
hem tegen.  vanaf toen tot zijn dood in 632 kreeg Mohammed visioenen. Hij was
analfabeet en reciteerde alles hardop aan zijn volgelingen in verzen  zij schreven
ze later op = ontstaan Koran = ontstaan Islam.
De godsdienst had belangrijke overeenkomsten met het Jodendom en het
christendom:
- 1 almachtige god
- Kan worden gekend via een in heilig boek vastgelegde openbaring.
- Geloof in individueel leven na de dood, waar goeden en slechten gescheiden
worden.
- Alleen wie geloofde, kon in de hemel of het paradijs komen.
- Het geloof gaf normen voor goed en kwaad.
- God ook eren door te leven in overeenstemming met zijn wil.
Volgens Koran overtuigde een christelijke neef Mohammed na zijn 1 e visioen ervan
dat de god van Jezus en Mozes, van Joden en Christenen, aan hem was
verschenen. Diezelfde god zou zich nu via Mohammed aan de Arabieren openbaren.
De Joden leerden de profeet dat Arabieren en Joden beiden afstamden van
Abraham  Joden van Abrahams zoon, Izak en Arabieren via Abrahams zon, Ismaïl.
Ook zouden de geloven verbonden zijn door de ervaring van Mohammed  een
magisch paard zou met Mohammed naar Jeruzalem zijn gevlogen  daar zou hij
begroet zijn door Abraham, Mozes en Jezus.
Islamitische veroveringen
Jihad = inspanning om de Islam op aarde te verbreiden.
Begin Islamitische jaartelling  622: Mohammed wordt uit Mekka verdreven en
vestigt zich in Medina  Daar kreeg hij politieke macht (1e islamitische staat), vanaf
toen geestelijke en politieke leiding in 1 hand.
Mohammed verovert Mekka, na z’n dood verovert Arabië nog meer gebieden,
waardoor Islam verspreidt  drongen ook door tot in Europa. Toen ze weer uit
Europa verdreven werden, kwam een ander tot de Islam bekeerd volk, de Turken 
zij namen het Byzantische Rijk in en Islam werd verspreid op de Balkan.
Tolerantie
Bevorderingen expansie van Arabieren:
- Verbonden door geloof keerden ze zich met een heilige opdracht tegen
ongelovigen.
- Arabieren vernietigden de cultuur van onderworpen volken niet, maar namen
die over.
- Waren vooruitstrevend (vormden overal politiek-militaire toplaag met
bestaande bestuursinstellingen en lieten belangrijke filosofische,
wetenschappelijke en literaire werken van Grieken en perzen vertalen, ook
vernieuwden ze de architectuur).
- Ze waren in tegenstelling tot Europa economisch succesvol.
- Perzische en Oost-Romeinse Rijk waren verzwakt door onderlinge en interne
oorlogen.
- Volkeren hadden niets te vrezen van de Arabieren. De moslims waren
tolerant tegenover ‘de volkeren van het boek’.
Samenvatting (boek + aantekeningen) paragraaf 3.2
Hofstelsel en horigheid.
KA = de vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarisch-urbane cultuur
door een zelfvoorzienende agrarische cultuur, georganiseerd via hofstelsel en
horigheid
Het verval van de steden
Meeste mensen woonde op het platteland. Hoogstens 20% in de steden. Meeste
steden niet meer dan 10.000 inwoners. Grote provincie hoofdsteden hadden er
50.000. Alleen Rome had er meer dan een miljoen. Steden van levensbelang, het
waren de centra van waaruit het rijk werd georganiseerd, van waaruit de handel en
de nijverheid werden bedreven en waar de cultuur bloeide.
In het Oost-Romeinse rijk bleef deze landbouwstedelijke samenleving bestaan
(agrarisch-urbane samenleving). In het westen alleen de restanten. Bisschoppen
voorkwamen dat ze helemaal verdwenen.
West-Europese economie in jaren 500-1000 vrijwel volledig agrarisch. Opbrengst
land zo laag, dat overgrote deel in de landbouw moest werken. Geestelijken en adel
waren vrijgesteld hiervan. Gemeenschappen waren autarkisch: ze leefden van de
opbrengst van het eigen land en consumeerden het grootste deel zelf. Boeren
maakten zelf wat ze nodig hadden. Er was veel ruilhandel, nauwelijks geld.
Boeren werden overheerst, onderdrukt of zelfs geterroriseerd door de adellijke heren
van wie ze afhankelijk waren.
Halfvrije boeren en heren
In de jaren 500-1000 bleven vrije boeren en slaven bestaan, maar de meeste boeren
in West-Europa gingen deel uitmaken van een nieuwe klasse: halfvrije horigen.
Horigen waren niet rechteloos en hadden vaak grond, maar waren niet vrij hun land
zonder toestemming van de heer van hun gebied te verlaten (horigheid).
Hofstelsel ontstond toen de boeren bescherming wilden en zochten bij een
grootgrondbezitter, en daarvoor allerlei verplichtingen aangingen.
Hofstelsel: Grootgrondbezitter heeft op zijn landgoed (domein) een centrum, het hof,
van waaruit hij zijn gebied beheerste. Het domein was in tweeën gesplitst. Het
vroonland; hier stonden een hoofdgebouw en bijgebouwen (molen, weverij, brouwerij
etc.). Ook opslagschuren en woongebouwen voor slaven en ander personeel.
Onderverdeeld in akkers, weiden en woeste gronden. Vaak ook moestuin en
wijngaard.
Hoevenland; was van de boeren. Ze hadden een hoeve (boerderij met land) en
mochten de omliggende bos-, heide- en moeras-gebieden gebruiken om vee te laten
lopen, hout te sprokkelen enzovoort.
Hiertegenover stonden verplichtingen meestal in de vorm van herendiensten. Boeren
moesten bijvoorbeeld één of meer dagen op het land van de heer werken, of
diensten leveren als smid of timmerman. Vrouwen moesten nogal eens spinnen of
weven. Ook kwam het vaak voor dat boeren hun heer eieren of graan gaven of
andere betalingen in natura. Soms ook geld betalen.
Samenvatting (boek + aantekeningen) paragraaf 3.3
Het feodale stelsel
KA = het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur
Vazallentrouw
De Romeinse staat zorgde in Europa met zijn enorme leger en zijn
ambtenarenapparaat drie eeuwen lang voor vrede, orde en veiligheid. Maar rond 500
was er nog weinig van over.
Koningen werden afhankelijk van lagere heren en de lagere heren waren afhankelijk
van de koningen. Zo ontstond het feodalisme (het feodale stelsel).
Het feodale stelsel of leenstelsel kwam erop neer dat een heer een stuk grond of een
ambt in leen gaf aan een dienaar, de vazal of leenman. In ruil zwoer de vazal dat hij
zijn leenheer zijn leven lang trouw met raad en daad zou dienen.
Karolingers
Feodale stelsel kwam voor het eerst tot volle ontplooiing in het Frankische rijk van
Karel de Grote. Toen Karel de Grote koning werd bestond het rijk uit Frankrijk,
België, Nederland en een stukje Duitsland. In een reeks oorlogen en veldslagen
breidde hij het uit met heel Duitsland en stukken Slavisch gebied ten oosten daarvan,
het Pyreneeën- en Alpengebied, Noord-Italië en delen van de Balkan.
Door technische verbeteringen ontstonden de ridders. De ruiters kregen lansen en
zwaarden, een maliënkolder en een stijgbeugel. Deze dingen waren allemaal erg
duur en konden alleen betaald worden door edelen. Karel bond hen aan zich door
grond in leen te geven. Hij verdeelde zijn land in een paar honderd delen, die elk een
graaf of hertog aan het hoofd kregen. Dit werden zijn vazallen. Ze moesten namens
hem recht spreken, mannen onder de wapenen roepen etc.
Na Karel’s dood ging het niet goed meer met het feodale stelsel. In principe werd de
grond geleend totdat de heer dood ging. Maar de vazallen gingen het zien als hun
erfelijk bezit en probeerden het aan hun kinderen door te geven.
Graven en hertogen gingen zich steeds meer als zelfstandige heersers gedragen, in
de 9e eeuw gingen zij zelf ook land in leen geven.
Rond het jaar 1000 waren in grote delen van Europa de feitelijke macht in handen
van kleinere kasteelheren.
Samenvatting (boek + aantekeningen) paragraaf 3.4
Christendom in Europa
KA = de verspreiding van het christendom in geheel Europa
Na het jaar 1000 leek in Europa een nieuwe lente aangebroken:  ‘Het leek alsof de
wereld wakker werd’.  Zeven eeuwen na de bekering van keizer Constantijn was
uit de ruïnes van het Romeinse rijk het christelijke Europa verrezen. Hoe had het
christendom zich in Europa verspreid.
Naar de heidenen
Christendom staatsgodsdienst in 394  In het oosten was het dieper geworteld dan
in het westen. Het westen kwam in de verdrukking door Germaanse invasies  Aan
noordelijke en oostelijke randen verdween het zelfs geheel. Keerpunt was bij
bekering van de Frankische krijgsheer Clovis.  Hij zou in 496 in een veldslag met
een andere Germaanse stam in nood de God van zijn christelijke vrouw hebben
aangeroepen. Vanaf 450  Monniken christendom naar Ierland verbreid  = eerste
gekerstende gebied buiten Romeinse rijk. De Ierse monniken brachten het in 600
naar Brittannië, terwijl paus Gregorius de missie vanuit Rome op gang bracht. De
Angelsaksische monnik Willibrord stak in 690 met helpers over naar de Lage Landen
om de Friezen te bekeren. In Utrecht  kerk gebouwd door Franken in 630 
verwoest door Friezen. Willibrord vestigde er zijn aartsbisdom. Hij was erg afhankelijk
van Frankische bescherming.
Ten oosten van de Rijn verliep de bekering moeilijk. Paus zond in 722 de
Angelsaksische monnik Bonifatius (‘Apostel der Duitsers’). Hij had eerder succes in
Beieren. De islam uit het zuiden drong op  Karel Martel sloeg in 732 terug.
Bonifatius en Willibrord hadden nooit gedwongen bekeringen, maar Lebuïnus wel 
hij dreigde dat Karel het gebied van de Saksen zou verwoesten als ze zich niet
bekeerden. Toen in 772 Lebuïnus’ kerk in Deventer in brand gestoken werd, viel
Karel aan = 30 jaar oorlog. Karel liet 4500 Saksen onthoofden. In 804, toen hij de
Saksische leider Widukind versloeg, behaalde hij de overwinning.  verplichting =
Widukind liet zich dopen.
Naar het oosten en noorden
Onder Karel  christendom ver buiten grenzen Romeinse rijk doorgedrongen.
Vikingen teisterden Europa met plundertochten. Vanuit oostelijke steppen drongen
Hongaarse ruiters op. Het christendom sloeg in de 10e eeuw terug met steun van
sterke Duitse keizers. Het drong verder voor van voorheen in noorden en oosten. In
Slavische gebieden stuitte het westerse op het oosterse christendom, dat na
nederlagen tegen de islam aan een opmars bezig was. Oost en west zagen zichzelf
als onderdeel van één christenheid, maar waren uit elkaar gegroeid  in het westen
Grieks (taal Byzantijnse kerk) verloren gegaan. In het westen was paus onbetwiste
leider westerse kerk en in het oosten keizer en patriarch van Constantinopel. Het
kwam tot breuk omdat paus eiste in 1054 dat hij ook in Byzantium werd
gehoorzaamd.
Confrontatie met het heidendom
Voor christentenen, was net als voor moslims, geloofsverbreiding een heilige plicht.
Het was opdracht van Christus en missionarissen zagen het als naastenliefde 
missionarissen waren afhankelijk van wereldlijke machthebbers.  zonder hun
toestemming en bescherming konden ze hun werk niet doen. Kerstening slaagde
meestal na brute onderwerping
Germaans heidendom = geen morele eisen, geen universele pretenties, geen één
vastgesteld geloof. Kon weinig tegen christendom inbrengen maar was wel taai,
godenverering en waarzeggerij verboden, lagere religie toegestaan. Het christendom
ging heidense elementen overnemen  goden, feesten, relikwieën.
Samenvatting (boek + aantekeningen) paragraaf 4.1
De opkomst van steden
KA: de opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor het herleven van
een agrarisch-urbane samenleving.
Na 1000  In Europa einde invallen agressieve volkeren (vb. hunnen)  leidde tot
stabiliteit  bevolking in 3 eeuwen verdubbeld naar ongeveer 75 miljoen mensen in
Europa  ontwikkeling economie en nieuwe opkomst steden.
Verstedelijking
Bevolkingsgroei ging gepaard met terugdringing van woeste gronden  ook met
belangrijke verbeteringen in landbouwmethoden  weidegrond werd akkergrond. De
akkers werden nu 1x in de 3 jaar braak gelegd i.p.v. om het jaar. Overschotten
werden verhandeld. Men ging zich specialiseren in o.a. vlees en in wijn. Ze
verkochten het op markten = knooppunten bij (water)wegen en machtscentra
(kloosters en kastelen). Hier ontstonden nieuwe steden. Er kwam een opleving van
Romeinse steden. De middeleeuwse steden leken totaal niet op ordelijke Romeinse
steden (nauwe straten – rechte straten). Opkomst steden  opkomst
landbouwstedelijke samenleving. Steden waren afhankelijk van boeren. Romeinse
wegennet was weg, alleen steden aan water konden doorgroeien. Stad en handel
waren onlosmakelijk verbonden. Kooplieden vormden de kern van de 1 e
stadsgemeenschappen. Later ook specialistische producenten, maakten producten
om te verhandelen.  = ambachten. Ambachtslieden: bakkers, wever, smeden,
slagers, timmerlui waren onmisbaar! Tussen 1300-1500: Europese bevolking neemt
af door honger en pest  toch bleven steden groeien. Meeste steden niet groter dan
paar 100/1000 inwoners. Noord-Italië  Venetië en Milaan werden zo rijk en groot,
dat ze staten op zich werden = stadsstaten. Rond 1000 werd de houten ploeg
vervangen door ijzeren ploegschaar om aarde te keren  Risterploeg  ipv 2 ossen
= 1 paard voor de ploeg = wendbaar + zakte dieper in de natte grond weg. Ook was
de risterploeg sterker, kon in hoogte versteld worden en kon zware grond bewerken.
Samenvatting (boek + aantekeningen) paragraaf 4.2
De stedelijke burgerij
KA = de opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van
steden.
Op 11 juli 1302 werd bij Kortrijk een leger van Franse ridders in de pan gehakt door
een Vlaamse legermacht van burgers en boeren, aangevoerd door de leden va de
ambachten. Het was de eerste keer dat een groot ridderleger verloor van burgers uit
de nieuwe steden.
Stadsrechten
De eerste stadsbewoners hadden een unieke vrijheid. De oude feodale heerser had
niets meer over hen te zeggen. Ze hadden van de graaf of hertog toestemming
gekregen om een aparte gemeenschap te vormen, met een eigen bestuur en eigen
rechtspraak. In ruil betaalde ze belasting. Wel hield een schout of baljuw toezicht in
de stad. Doordat de steden steeds zelfstandiger werden nam de macht van de adel
af.
In steden gingen door slechte hygiëne meer mensen dood dan dat er geboren
werden. Er waren dodelijke ziektes, grote branden en er dreigde nogal eens honger.
Daarom moest de stadsbevolking voortdurend aangevuld worden met nieuwe
burgers van het platteland. Dat was geen probleem want velen wilde de vrijheid van
de stad, dan de onvrijheid aan het hof van de ridder. Ook deze afhankelijkheid
verdween snel. De horigheid verdween geleidelijk. De heren hielden wel meer
zeggenschap over de boeren dan over de burgers.
Achter de stadsmuren
Burgerschap was iets om trots op te zijn en dat lieten ze zien door onder meer
stadsmuren te bouwen. Stad leek door de muur een kasteel, maar dan groter. Het
was ook noodzaak om aanvallen van vijandelijke heren en steden tegen te gaan.
In de middeleeuwse steden ontstonden samenwerkingsverbanden. Ambachtslieden
vormden per beroepsgroep een gilde. Gildes namen een belangrijke plaats in binnen
de stad. Binnen een gilde waren de meesters de baas. Als een leerling zijn opleiding
had voltooid dan werd hij gezel. De meeste bleven dat levenslang. Door het maken
van een ‘meesterstuk’ konden ze bewijzen dat ze goed genoeg waren om meester te
worden, maar dat konden vaak alleen de zonen van de gevestigde meesters. Een
eigen werkplaats kosten veel geld en een nieuwe meester moest vaak veel betalen
om lid te worden van het gilde.
In veel steden vielen inwoners pas onder het recht van de stad als ze een jaar en
een dag binnen de stadsmuren woonden. Dan mochten ze zich burger noemen en
hadden ze burgerrechten.
De kooplieden waren het rijkst en het machtigst. Zij zaten in het stadsbestuur en de
rechtbank en bepaalde wat er gebeurde. Ze werden net als de Romeinse stadselite
patriciërs genoemd. Tussen deze families was vaak rivaliteit, die de stad kon
verdelen in vijandige clans van rijke families en van hen afhankelijke burgers. Dit
veranderde pas toen de gilden een deel van de macht gingen op eisen. De patriciërs
gingen toen meer letten op het algemeen belang. In een aantal steden kwamen
gildemeesters in het stadsbestuur en de rechtbank, maar dat waren uitzonderingen.
Eind van de middeleeuwen macht in handen van de handelsfamilies.
Samenvatting (boek + aantekeningen) paragraaf 4.3
Staatsvorming en centralisatie
KA = het begin van staatsvorming en centralisatie
1247  Hollandse graaf Willem ll gekozen als koning van Duitsland  sneuvelde
voor de kroning in gevecht met Westfriezen  De vorming van staten in Europa ging
met vallen en opstaan.
Centralisatie
Koningen trokken voortduren van hof naar hof om hun macht te bevestigen. Daar
kwam verandering in toen vorsten een stad kozen als centrale plaats, en probeerden
van daaruit steeds meer macht te krijgen in hun koninkrijk: centralisatie. Door de
opkomst van het geld werd het makkelijker voor de koning om op afstand macht uit te
oefenen. Eerst konden alleen geestelijken ambtenaar worden, maar later kon dat ook
als burger. Koning maakten samen met zijn ambtenaren regels voor alle inwoners
van zijn rijk, en ook traden zij op als hoogste rechter: begin staatsvorming
(ontwikkeling waarbij een gebied steeds meer wordt bestuurd, door één overheid,
vanuit en hoofdstad).
Drie voorbeelden
Duitsland was de eerste die zijn macht wou centraliseren. De hertogen hadden recht
om een koning te kiezen. Deze koning probeerde gezag te vergroten door zich te
laten kronen als keizer. Maar alleen de sterkste keizers konden de macht van de
hertogen beperken. Omdat een hertogstitel erfelijk was, waren ze niet afhankelijk van
de koning. Daarom benoemde de keizers bisschoppen als hertog of graaf. Die mocht
geen kinderen krijgen, dus dan kon de keizer gewoon een nieuwe bisschop
benoemen. Dat ging ook niet altijd goed, en daarom is het Duitsland niet gelukt om
tot een Duitse staat te komen.
In 1066 stad de Normandische hertog Willem de Veroveraar het Kanaal over en
versloeg de Angelsaksen in de Slag bij Hastings. Engeland had een stevig
bestuurssysteem, en als koning van Engeland hield hij die stand. Zijn Normandische
volgelingen kregen hoge posities, en hij voorkwam dat de lenen van vader op zoon
overgingen. Hij stelde sheriffs in loondienst aan om recht te spreken en belasting te
heffen. Eerst hadden de Franse koningen alleen maar iets te zeggen over de
omgeving bij Parijs, maar door huwelijken, erfenissen en veroveringen breidden zij
hun gebied uit. In 1200 versloeg de Franse koning Filips Augustus zijn omliggende
leenmannen in een oorlog. Hij plaatste vertrouwelingen op hoge betaalde functies in
zijn nieuwe gebeden. Zo kon de lenen niet meer van vader op zoon gaan.
De adel kreeg minder macht, maar omdat de koning geld nodig had was hij naast de
steden ook afhankelijk van de adel. Om daarover afspraken te maken, ontstond de
parlementen of Staten-Generaal. Parlement is een volksvertegenwoordiging van de
drie standen: adel, geestelijkheid, burgers. Staten-Generaal is een door de koning
opgeroepen vergadering met de drie standen. Er waren natuurlijk ook nog
stadsstaten en landen die zich nergens iets van aantrokken.
Samenvatting (boek + aantekeningen) paragraaf 4.4
Kerk en staat
KA = het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke, dan wel de
geestelijke macht het primaat moest hebben.
In 1303 werd paus Bonifatius VIII in zijn vakantieoord overmeesterd door een
commando-eenheid van de Franse koning. Bonifatius werd na een dag bevrijd, maar
hij was zo geschrokken dat hij even later overleed. Het was niet de eerste keer dat
een conflict tussen kerk en staat helemaal uit de hand liep.
Investituurstrijd
In de westerse christenheid werd sinds de 5e eeuw aangenomen dat God twee
gescheiden machten had ingesteld, die elk werden gesymboliseerd door een zwaard.
Volgens deze tweezwaardenleer hadden de wereldlijke en de geestelijke macht
beide hun eigen machtssfeer. Er waren conflicten tussen kerk en staat. Zo ook
tussen de Duitse keizer en de paus. Ze dachten dat ze alle twee de opvolger zouden
worden. De paus zag het zo: Als opvolger van Petrus die was aangewezen door
Jezus, had de paus het laatste woord. Als hij vond dat ze tegen de wil van God
ingingen, mocht hij de keizer afzetten. En vorsten en leken (= mensen die niet tot de
geestelijkheid horen mochten zich niet met de kerk bemoeien. De keizer was het
daarmee oneens. Hij had flink wat invloed in de kerk en dat wilde hij zo houden. Zo
gaf hij de bisschoppen in zijn rijk bij hun benoeming de bijbehorende straf en een
ring. Hij had hun benoeming in feite in handen. Bovendien gaf hij ze wereldlijke mach
als hertog of graaf. Daardoor waren ze steunpilaren van zijn macht.
In 1075 barstte de bom. Hendrik (de keizer) benoemde zijn eigen aartsbisschop van
Milaan, terwijl de kerk zelf al een ander had gekozen. De paus zei dat hij zijn ongelijk
moest erkennen. Maar Hendrik hield vol. Toen deed de paus hem in de ban. Hij
verbande de keizer uit de kerk. Ook zei hij dat Hendrik niet langer keizer was en
verbood iedereen hem te gehoorzamen. De vorsten eisten dat de keizer om
verzoening vroeg. Hij ging naar Gregorius om vergeving te vragen hartje winter door
een 2000 meter hoge pas in de Alpen. De paus liet hem 3 dagen buiten wachten.
Daarna liet hij hem binnen en hief de ban op. Maar de investituurstrijd (strijd over
de vraag wie besliste over de benoeming). Zodra Hendrik weer zeker van zijn zaak
was, was het met zijn gehoorzaamheid gedaan. Gregorius benoemde daarom een
tegenkoning waarop Hendrik een tegenpaus aanstelde. Tientallen jaren bleef het
Heilige Roomse rijk diep verdeeld.
Pas in 1122 bereikten de opvolgers een compromis. Bisschoppen zouden alleen nog
gekozen worden door de priesters van hun bisdom. De keizer mocht nog wel
bisschoppen aanstellen als graaf of hertog
De macht van Rome
De strijd om de hoogste macht laaide nog vaak op niet alleen tussen de paus en de
keizer maar ook steeds vaker tussen de paus en de Franse Koning. Vanaf de 12e
eeuw was het college van kardinalen in Rome het hoogste geestelijk orgaan binnen
de geestelijkheid. De paus stuurde zijn kardinalen regelmatig in heel Europa om zijn
macht te tonen. De kerk slaagde er steeds beter in om in heel Europa belastingen te
heffen en het geld naar Rome te sluizen. Daardoor werden ze steenrijk.
Maar de koningen aan hem onder te schikken lukte niet. De koningen op hun beurt
probeerden niet langer de paus ondergeschikt te maken. Hij bleef de geestelijke
leiden van de Christelijke wereld. Zo liep de strijd tussen pausen & koningen uit op
een wereldlijke scheiding tussen kerk en staat. Later zou het nog erger worden. Het
was een kenmerkend ontwikkeling voor West-Europa.
De kracht van het geloof
In de jaren 1000-1500 gingen ook leken steeds intensiever in op het geloof. De
mensen waren voortduren bezig met hun zielenheil en zagen overal de hand van
God in. Ze bouwden tientallen, soms honderden jaren aan indrukwekkende
kathedralen. Maria en andere heiligen werden alom vereerd. Er ontstonden massale
bewegingen die zich verzetten tegen misstanden inde kerk en tegen onderdelen van
de kerkelijke leer. De kerk op haar beurt vervolgde ‘ketters’ die van het volgens haar
juiste pad afweken. Aan het einde van de 12e eeuw werden de katharen daar de
eerste slachtoffers van. Ze kregen te maken met een nieuwe kerkinstelling; de
inquisitie. Via een speciale kerkelijke rechtbank werden ze op de brandstapel
gedood. Zodat het vuur de wereld zou zuiveren van hun zonden.
Samenvatting (boek + aantekeningen) paragraaf 4.5
Christelijk Europa en de buitenwereld
KA = de expansie van de christelijke wereld naar buiten toe, onder meer in de vorm
van kruistochten.
Op het concilie van Clermont in 1095 riep paus Urbanus II de christelijke wereld op
om het onderlinge geweld te staken. ‘Wijd je liever aan de bescherming van de
geloofsgenoten in het Heilige land, in Palestina’, zei Urbanus. Wie naar Jeruzalem
ging, hoefde geen boete meer te doen voor zijn zonden. Het was het begin van de
kruistochten.
Kruistochten
Toen paus Urbanus de christelijke ridders opriep naar Palestina te gaan, was het niet
allen om bescherming te geven aan de geloofsgenoten in het Heilige land, in
Palestina maar ook had het te maken met de sociaal economische situatie. Europa
groeide. Er werd steeds meer land ontgonnen en de Europeanen begonnen over hun
grenzen heen te kijken. Italiaanse handelaren handelden in hout en ijzer met het
Midden-Oosten, en haalde er oosterse luxegoederen zoals zijde en specerijen
vandaan. Vanaf de 11de eeuw beheersten de christelijke handelaren de zeevaart op
de Middellandse Zee, dit was onder meer te danken omdat er onderlinge
verdeeldheid was in het Midden-Oosten.
Rond 1500 hadden Turkmenen gebieden ingenomen van het Byzantische Rijk, maar
omdat deze Turkmenen niet goed konden besturen, werd er veel gevochten in de
gebieden. De keizer van Byzantium vroeg paus Urbanus II om christelijke ridders te
sturen. Deelnemers aan deze heilige oorlog tegen de islam, moesten een kruis
dragen, en als ze zouden sneuvelen, zouden ze direct het paradijs ingaan.
Kruistochten zijn gewapende tochten van christelijke ridders die het heilige land wil
beschermen.
In 1096 trokken 100.000 kruisvaarders onder leiding van vooral Noord-Franse en
Normandische ridders over land richting Palestina. Al plunderend bereikten ze het
Midden-Oosten. In 1099 veroverde het kruisleger Jeruzalem en moordde een groot
deel van de inwoners uit, zowel moslims als joden. Een deel van het leger had zich
vooraf al ergens gevestigd in rijke steden zoals Edessa. Sommige ridders waren met
dat doel vertrokken, omdat er in Europa niks is om te veroveren. Deze
kruisvaarderstaten die werden gesticht, raakten later hun macht kwijt omdat de
Turkmenen ook Egypte onderwierpen en de islamitische verdeeldheid beëindigden.
In Spanje was al eeuwenlang een strijd aan de gang met de moslims.
In de 12de en 13de eeuw werden er meerdere kruistochten opgezet, maar zonder
succes. In 1291 viel Akko, de laatste christelijke stad in Palestina.
Kolonisatie
De christelijke herovering van het Iberische schiereiland, de reconquista, eindigde in
1492 met de verdrijving van het laatste Arabische leger uit Granada. Ook Duitsland
breidde zich nog naar het oosten, maar dat was voor een economisch doel, deze
gebieden werden veroverd en omgevormd tot akkerland, en nieuwe steden.
Vanaf de 12de eeuw werd de handel over zee intensievere en uitgestrekter. Rond de
Noord- en Oost zee ontstond een dicht netwerk van zelfstandige steden dat vanaf de
13de eeuw de Duitse Hanze heet: een verband met handelsposten (Zwolle, Kampen
en Hasselt). In 1200 begon Venetië met het opzetten van kolonies op Kreta, waar
slaven aan het werk werden gezet op suikerplantages.
Samenvatting (boek + aantekeningen) paragraaf 5.1
De renaissance
KA = het veranderende mens- en wereldbeeld van de renaissance en het begin van
een nieuwe wetenschappelijke belangstelling.
In de 16e eeuw werden de middeleeuwen als een donkere tussenperiode tussen
glorieuze oudheid en nieuwe tijd waarin de oudheid herleefde.
Carpe diem
Met de renaissance (= wedergeboorte) eindigen de middeleeuwen (rond 1500) en
begint de vroegmoderne tijd. Deze grens was niet scherp. De renaissance was in de
15e eeuw al begonnen in Italiaanse steden. Dit kwam door economische en politieke
ontwikkelingen. De Italiaanse stadstaten maakten zich van de Duitse keizer en de
paus los, terwijl in andere delen van Europa nationale staten ontstonden.
Economisch ging het voor de wind. Er werd volop handel gedreven met het MiddenOosten en rijke steden in Vlaanderen. In de Italiaanse steden ontstond een machtige
bovenlaag van handelaren en bankiers. Ze bouwden riante huizen en villa’s en lieten
de beste kunstenaars voor zich werken om hun rijkdom te tonen. Er was meer oog
voor de goede en mooie kanten van het leven. Het levensmotto veranderde van
‘memento mori’ (= latijn voor: gedenk te sterven) in ‘carpe diem’ (= latijn voor: pluk de
dag). Er ontstond belangstelling voor het klassieke erfgoed (= wat is geërfd van
eerdere generaties).
De universele mens
Humanistische (= geleerden die studie deden naar klassieke filosofie, literatuur en
kunst) geleerden speelden een belangrijke rol bij de herontdekking van de klassieke
oudheid. Monniken hadden in de middeleeuwen klassieke teksten vertaald. Zij deden
dat volledig in dienst van het christendom. Humanisten deden dit los van het
christendom. Ze ontdekten dat er veel fouten in de gekopieerde teksten zaten en
probeerden ze in originele staat te herstellen. Ook werden deze van commentaar
voorzien. In 1453 kreeg het humanisme een extra impuls door de verovering van
Constantinopel door de Turken. De geleerden uit die stad vluchtten naar Italië en
namen veel oorspronkelijke Griekse manuscripten en kennis van de Griekse oudheid
mee. Ook de gegoede burgerij ging zich met het humanisme bezig houden. Als
ideale mens gold de universele mens (uomo universalis) die zich op de meest
uiteenlopende terreinen had ontplooid. Door de uitvinding van de boekdrukkunst
verspreidde het werk van de Italiaanse humanisten zich naar het noorden. Erasmus
propageerde een christelijk humanisme. Volgens hem moest de studie van oude
teksten er juist toe leiden dat het christendom werd verdiept en gezuiverd. Door
natuurwetenschappelijk denken ontstond een wetenschappelijke revolutie in de 17e
eeuw, die het wereldbeeld grondig zou veranderen: niet de aarde, maar de zon zou
het stilstaande middelpunt zijn.
Beeldhouwers, architecten en beeldende kunstenaars gingen het werk van de
Grieken en Romeinen bestuderen. Beeldende kunstenaars probeerden alles zo
realistisch mogelijk weer te geven. Ze schilderden niet meer alleen Bijbelse
voorstellingen, maar ook portretten, landschappen en mythologische figuren.
Desondanks bleef de kerk wel een rijke en belangrijke opdrachtgever en de Bijbel
bleef een grote inspiratiebron. Maar de anoniem middeleeuwse meester-schilder
maakte plaats voor de zelfbewuste kunstenaar die zijn kunstwerk signeerde.
Samenvatting (boek + aantekeningen) paragraaf 5.2
De Europese expansie
KA = het begin van de overzeese expansie
In 1493 verdeelde Paus Alexander VI De wereld in tweeën. Door de Atlantische
Oceaan trok hij een denkbeeldige lijn. Alles ten westen daarvan was van Spanje,
alles ten oosten daarvan van Portugal.
Portugese pioniers
In 1493 was een groot deel van de aarde onbekend voor Europeanen. Het MiddenOosten was bekenden van Afrika waren de noordkust en een stukje van de westkust
in kaart gebracht. Verder hadden ze van Azië en Afrika maar een flauwe voorstelling.
Amerika was wel net ontdekt. Van Australië hadden ze helemaal geen idee. Wel
gingen over de onbekende gebieden fantastische verhalen de ronde. Exotische
producten uit het verre oosten waren in de middeleeuwen al wel verkrijgbaar in
Europa. Maar de handel was stevig in handen van de Arabieren. De prijzen konden
door de vele tussenhandelaren hoog oplopen. Vooral specerijen waren erg geliefd
omdat er goud mee was te verdienen, gingen de Europese handelaren zelf de
‘Indische’ specerijen halen. Ze gingen via de zee, omdat de Arabieren en Turken de
weg over land blokkeerden. De Portugezen waren hiervan de eersten. De zoon van
de Portugese koning, Hendrik de Zeevaarder, financierde in de 15e eeuw zeereizen
langs de Afrikaanse westkust. Hij stichtte een school voor de zeevaarders, waar les
werd gegeven in navigatie, astronomie en kaartlezen. De Portugezen durfden steeds
zuidelijker te gaan en in 1488 rondde Bartholomeo Diaz Kaap de Goede Hoop. Aan
de westkust van Afrika stichtten de Portugezen handelsposten waar ze textiel en
ijzerwaren ruilden tegen slaven en goud. In 1493 vond Columbus Indië door naar het
westen te varen. Hij had niet door dat hij een nieuw continent ontdekt had. Pas in
1507, een jaar naar Columbus’ dood, lanceerde Amerigo Vespucci het idee dat
tussen Europa en Azië een ander onbekend continent lag. Dit werd continent werd
naar Vespucci genoemd: Amerika.
Spaanse veroveraars
In 1498 bereikten de Portugezen als eerst Europeanen over zee Indië. Vasco da
Gama stak met vier schepen de Indische Oceaan over. In 1510 ontdekten ze in de
Indonesische archipel de Molukken, de geheimzinnige eilanden met de ‘gouden’
vruchten. Daar groeiden de gewilde fijne specerijen. De Portugezen stichtten
versterkte handelsposten aan de Aziatische kusten en dreven in het verre oosten
handel met Chinezen en Japanners. Hernando Cortés veroverde in 1519 het rijk van
de Azteken in Mexico.
Francisco Pizarro nam in 1530 het Incarijk in Peru in bezit. Bevangen door
goudkoorts en overtuigt dat God hun optreden tegen de ‘heidenen’ steunde, traden
de Spanjaarden wreed op. Ze vernietigde de indiaanse samenlevingen en dwongen
de bevolking voor zich te werken. De Azteken en Inca’s stieren binnen een eeuw
grotendeels uit, omdat ze niet waren bestand tegen ziekten als pokken en mazelen.
Engelsen, Fransen en Nederlanders moesten alternatieve zeeroutes zoeken omdat
de Portugezen en Spanjaarden geen concurrenten wilden op ‘hun’ zeeroutes. Jacob
van Heemskerck en Willem Barentz probeerden via het noordoosten naar Azië te
varen, maar stranden in het poolijs van Nova Zembla. Ook bereikten rond die zelfde
tijd de baai van Bantam op Java, omdat zij de route ‘om de zuid’ voeren.
Samenvatting (boek + aantekeningen) paragraaf 5.3
De kerkhervorming
KA = de protestantse reformatie die splitsing van de christelijke kerk in West-Europa
tot gevolg had.
Erasmus werd ervan beschuldigd dat hij het ei had gelegd dat Luther uitbreidde 
Erasmus was wel degelijk een wegbereider van de godsdienstige revolutie die Luther
ontketende
Een nieuwe vertaling
Als humanist leerde Erasmus Grieks en gebruikte die kennis om het Nieuwe
Testament te bestuderen. Hij vergleek dit met het de Latijnse Vulgaat (al 1000 jaar
de meest gebruikte versie van de Bijbel) en daaruit bleek dat deze vol met fouten
stond. Hij maakte toen een nieuwe vertaling. Erasmus versterkte met zijn
Bijbelonderzoek zijn kritiek op de kerk, hij schreef een boek Lof der Zotheid. Hij
schreef over heiligen: ‘Ze mesten zichzelf vet en leiden een lekker leventje’.
Erasmus meende dat het zuivere christendom door Bijbelstudie te vinden was. Zo
werd hij de voorloper van de reformatie (herstel van de oorspronkelijke betere
toestand) of kerkhervorming (veranderen en verbeteren). Vooral in Holland had hij
veel invloed op de ontwikkelde elite. Dit leidde er mede toe dat Holland zich tientallen
jaren later losmaakte van de katholieke kerk. Hij wilde geen kerkscheuring maar
wilde dat de kerk zich zou hervormen.
Luther
Er was al heel lang kritiek op de kerk. Veel mensen ergerden zich aan de rijkdom en
de corruptie. Maar de kerk kon alle bewegingen die zich tegen haar keerden als
ketterij vernietigen. Maar dat konden ze niet met de hervormingsbeweging die in
1517 begon met een actie van de Duitse monnik Maarten Luther. Zijn reformatie
scheurde het christendom in West-Europa uiteen in 2 vijandige kampen: de
protestanten die met de kerk van Rome hadden gebroken en de katholieken die
trouw bleven aan de paus.
Luther hing een pamflet op de deur van de Slotkerk in Wittenberg met daarop 95
stellingen. Zijn kritiek ging vooral uit naar de handel in aflaten. Wie ‘goede werken’
deed kon een aflaat krijgen. Daarmee werden zijn zonden geheel of gedeeltelijk
kwijtgescholden. Op den duur ging de kerk ze ook verkopen! er ontstond een
levendige handel. De paus en de kerk waren woedend en begonnen een proces
tegen hem. Dit spoorde hem aan om zijn ideeën uit te werken. Kern van zijn leer was
dat de zondige mens de genade van god niet kon verdienen met goede werken maar
alleen via het geloof (Bijbelstudie en bidden).in 1520 dreigde de paus hem uit de kerk
te zetten, maar Luther verbrande het stuk waarin het dreigement stond
demonstratief. Hij werd de kerk uitgestoten, maar hij had in het duitse rijk zoveel
aanhangers onder vorsten, priesters en gewoon kerkvolk dat een complete
kerkscheuring dreigde. Paus gaf hem nog één kans, maar die weigerde hij en werd
vogelvrij verklaard. De vorst van Saksen bood hem onderdak en daar vertaalde hij de
bijbel in het Duits. Hierdoor werd de bijbel voor iedereen leesbaar. In 1525 trouwde
hij met een non. Dit kon aangezien hij het priesterambt overbodig had verklaard en
dus niet celibaat meer hoefde te zijn. Intussen werd Duitsland door de reformatie
verscheurd. Tussen Karel V en de protestantse duitse vorsten ontbrandde een
godsdienstoorlog die jaren duurde en pas in 1555 eindigde met de godsdienstvrede
van Angsburg. Elke vorst mocht in zijn gebied de godsdienst bepalen.
Calvijn
Na Luther kwamen er meer hervormers. De belangrijkste was Johannes Calvijn.
Calvijn was opgegroeid tot humanistisch geleerde. Voor Calvijn werd de Bijbel de
enige bron van Waarheid. Maria verering en ander ‘bijgeloof’ was hij nog feller tegen
al Luther. Calvijn geloofde dat vanaf het begin der tijden was voorbestemd wie
verdoemd waren tot de hel, en wie verkozen waren tot de hemel. God bepaalde, de
mens had daar geen invloed op. Alleen wie een volkomen vroom leven leidde, kon
door God worden uitgekozen. Daarom waren overtuigde Calvinisten sobere mensen
die vol zelfbeheersing hun leven wijdden aan gebed, Bijbelstudie, kerkgang en
arbeid. In 1541 organiseerde Calvijn zijn eigen kerk in Genève. Vanuit daar
verspreidde het Calvinisme zich verder over West -, Noord- en Midden - Europa. In
Nederland verdrong het calvinisme de protestantse bewegingen. In het diepste
geheim werden Calvijns geschriften in Nederland verspreid en werden bijeenkomsten
georganiseerd. Toen het calvinisme in 1566 bovengronds kwam bleek het veel
aanhangers te hebben.
Er was nog een belangrijk verschil tussen Luther en Calvijn:
Luther had zich tot de Duitse vorsten gericht. Zij mochten van hem het geloof in hun
gebied regelen. Calvijn vond dat geen vorst of overheid wat over de kerk mocht
zeggen.
Samenvatting (boek + aantekeningen) paragraaf 5.4
De Europese expansie
KA = het conflict in de Nederlanden dat resulteerde in de stichting van de
Nederlandse staat.
Augustus 1559  landsheer van de Nederlanden, Filips ll, vertrok naar Spanje om
zich te laten huldigen als koning  keerde nooit meer terug  Willem van Oranje
leider  onder hem een opstand  leidde in het noorden tot een onafhankelijke
staat.
De macht van de gewesten
De vader van Filips II was Karel V. De Nederlanden vielen sinds de 15e eeuw onder
een landsheer. Alle gewesten hadden eigen gewoontes en rechtsregels en binnen
die gewesten ook weer eigen rechtsregels of privileges in steden. In elk gewest had
de vorst een stadhouder (plaatsvervanger) die voerde bijvoorbeeld overleg met de
Stadstaten. In 1522 richtte hij zijn eigen inquisitie op (een speciale rechtbank tegen
misdrijven tegen het geloof).
Onvrede
Filips II zette de politiek van zijn vader voort. Ook hij probeerde het bestuur in
Nederland te centraliseren en het protestantisme te bestrijden. Zijn vader kreeg daar
wel voldoende steun voor, maar Filips stuitte op veel verzet. Toen Filips in 1559 de
Nederlanden verliet stelde hij zijn halfzus aan als landvoogdes. Ze kreeg direct
problemen met de hoge adel. Het hoge adellijke verzet werd geleid door Willem van
Oranje, stadhouder in Holland, Zeeland en Utrecht. Willem vroeg in 1564 om
godsdienstvrijheid, dat lukte niet. In 1566 trokken honderden lagere edelen naar het
paleis om te vragen om afschaffing van inquisitie. De landvoogdes schrok van deze
geuzen (schooiers) en ze matigde de kettervervolging.
De calvinisten durfde in 1566 openlijk een bijeenkomst te houden. Na een krachtige
preek tegen beeldenverering trok de menigte naar het klooster en vernietigde alles.
Daarna volgde vele beeldenstormen door de Nederlanden.
De slag bij Heiligerlee
Filips reageerde woedend en stuurde de Hertog van Alva om orde op zaken te
stellen. De Hertog van Alva werd de ijzeren hertog genoemd en was landvoogd. In
1567 arriveerde Alva met een leger in Brussel. Duizenden mensen vluchtte, ook
Willem van Oranje. Deze begon toen vanuit Duitsland een invasie voor te bereiden.
Alva was erg gehaat niet alleen vanwege de geloofsvervolging maar ook doordat hij
voor het eerst permanente belastingen oplegde. Dat werd gezien als een
ongehoorde schending van de privileges. De geuzen veroorzaakten onder leiding
van lage edelen onrust. Zij erkende Oranje als hun leider, Oranje zag zelf de geuzen
niet echt zitten.Op 1 april 1572 namen de geuzen Den Briel in, daarna liepen bijna
alle Hollandse en Zeeuwse steden over naar de Opstand. Alva nam sommige
steden weer over en nam daar gruwelijk wraak. In Narden liet hij alle mannen
bijeendrijven in een kerk en liet die in de brand steken. Daarna werden de vrouwen
en kinderen afgeslacht. In 1576 sloegen de soldaten uit Spanje massaal aan het
muiten nadat ze maanden geen soldij hadden gekregen. Ze trokken met ze allen al
moordend en plunderend naar Gent waar ze vrede sloten met Holland en Zeeland.
Ze eiste het vertrek van de Spaanse troepen en de geloofsvervolging.
Filips was woedend en de hertog van Parma werd landvoogd. Deze wist een verbond
te sluiten met de zuidelijke gewesten. Kort daarop sloten andere gewesten een
bondgenootschap: de Unie van Utrecht. Filips verklaarde Oranje vogelvrij, de Unie
zwoeren Filips af als landsheer. De opstand kwam in diepe crisis toen Oranje in 1584
werd vermoord en Parma in 1585 Antwerpen innam. Parma kreeg steeds meer
gebieden in handen. Maar toen kreeg Parma de opdracht een invasie voor te
bereiden op Engeland. Hij moest daarvoor de aanval op de Unie van Utrecht
afbreken. Parma ging ten onder toen hij Engeland wilde veroveren in 1588, de
Nederlanden wilde in dat zelfde jaar een Republiek zijn. Maurits (Oranjes zoon)
kreeg de Republiek na 1588 het hele noorden in handen. 60 jaar later werd er vrede
gesloten, de grens is nog altijd de Nederlands-Belgische grens.
Download