Samenvatting (boek + aantekeningen) paragraaf 1.1 Het leven van jager-verzamelaars KA: de levenswijze van jager-verzamelaars 10.000 v. Chr. = einde laatste ijstijd temperatuur steeg, toendra’s maakten plaats voor bossen en moerassen rendierkuddes trokken door smeltende ijskap naar het noorden, ze waren hele ijstijd in Zuid-Europa gebleven dierenwereld gevarieerder. Jagen en verzamelen We kunnen ons steeds meer een beeld vormen van de prehistorische mens door o.a. fossielen, afval, voetafdrukken, potscherven & grotschilderingen. Men leefde in een samenleving van jager-verzamelaars: - Mannen vis vangen, jagen op herten, kleine zoogdieren & vogels. - Vrouwen eetbare paddestoelen, bessen, knollen verzamelen & zorgen voor de kinderen. Men woonde en leefde in groepen van 10-25 personen in tenten of eenvoudige hutten in tijdelijke kampementen. Ze bleven daar totdat het voedsel op was. Men had door ervaring, die van generatie op generatie was doorgegeven, kennis van waar/ in welk seizoen het meeste voedsel te vinden was wisten welke vruchten & noten eetbaar waren + wanneer ze geplukt konden worden. Werktuigen en magie Jager-verzamelaars maakten ook allerlei werktuigen. Van vuursteen maakten ze krabbers, pijlpunten & messen. Van o.a. de botten en het gewei van een edelhert maakten ze priemen & bijlen. Van vezels van brandnetels en moerasplanten maakten ze touw, fuiken & manden. Met simpele middelen sneden ze kleine beeldjes uit bot of ivoor en beschilderden ze wanden van grotten. De betekenis van de tekeningen van o.a. de jacht weten we niet. Misschien geloofden de makers dat het zou helpen bij de jacht of misschien waren de grotten heiligdommen waar magische rituelen werden uitgevoerd. Samenvatting (boek + aantekeningen) paragraaf 1.2 Het ontstaan van de landbouw KA: het ontstaan van landbouw en landbouwsamenlevingen ± 10.000 v. Chr. = verandering levenswijze door ontwikkeling landbouw men stapte van jagen/ verzamelen over naar de landbouw proces van duizenden jaren, maar toch landbouwrevolutie genoemd door sterke gevolgen. Brood en melk Landbouwrevolutie begon in vruchtbare halvemaan (= gebied van Nijldal, over Israël, Libanon, Jordanië, Syrië en Irak). hier groeide granen als gerst en tarwe in het wild, werden verzameld door nomaden. Men ging met hun kennis rond 10.000 v. Chr. de zaden zelf planten. In het begin waren oogsten niet groot, dus waren de agrarische producten een aanvulling op het verzamelde en gejaagde voedsel. Men werd slimmer en ging doen aan gewasveredeling granen werden belangrijkste voedselbron. Naast de akkerbouw ontstond ook de veeteelt. Verzamelaars werden boeren en waren niet meer afhankelijk van wat ze vonden. Ze brachten de omgeving in cultuur. Op plaatsen als China en Afrika werd de landbouw later ‘uitgevonden’. Uitvinders Landbouwsamenleving (ten opzichte van samenleving jager-verzamelaars): - Vaste woonplaatsen - Dagindeling bepaald door werk op het land en verzorging van het vee - Nieuwe uitvindingen (wiel/ ploeg/ aardewerk) - Tijdsbesef - Bewerken van metalen brons (3500 v. Chr.) - Ontstaan schrift (3300 v. Chr.) eerst beeldschrift, later spijkerschrift = einde prehistorie De landbouw kon zich gemakkelijk verspreiden van vruchtbare halvemaan naar India, Europa en Noord-Afrika gunstig klimaat en geen barrières als woestijnen of oceanen. Sommige jager-verzamelaars namen wel de veeteelt, maar niet de akkerbouw over, omdat er genoeg voedsel in de natuur te vinden was. Ook stapten sommigen van de landbouw later terug op het jagen-verzamelen. Boeren moesten immers hard werken, terwijl ze ook het risico liepen op een mislukte oogst door bijv. wateroverlast, droogte of plantenziektes. Toch had de landbouw uiteindelijk een groot voordeel: succesvolle oogst hield in dat een grote groep mensen voor lange tijd voedsel had. Samenvatting (boek + aantekeningen) paragraaf 1.3 De eerste steden KA: het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen Tigris en Eufraat = natuurlijke grenzen van Mesopotamië en levensaders van een van de oudste beschavingen van de wereld Soemerië groeiden tussen 35003000 v. Chr. boerendorpen uit to steden als Oer, Oeroek, Eridoe en Girsoe. Stedelijke beschaving Tigris en de Eurfraat traden elk jaar buiten hun oevers door vele smeltwater van bergen uit het noorden. Hierdoor werd het land bedekt met vruchtbare slib en dus werd de bodem uitstekend geschikt voor de landbouw. Boeren legden dijken aan om vloed onder controle te krijgen en bouwden een irrigatiesysteem om akkers verder van de rivier vandaan van water te voorzien. Hierdoor kregen boeren steeds grotere oogsten en meer dan ze zelf nodig hadden. Door de overschotten kon een deel andere beroepen gaan doen in de nijverheid en de handel. Men ging zich specialiseren. Hierdoor kwamen er voor het eerst sociale verschillen en konden er steeds meer mensen in een beperkt gebied gaan wonen. Dorpen werden langzaam steden. Normale steden hadden ongeveer 400 bewoners, maar grote steden als Jericho hadden er mogelijk al 2000. In Soemerië (zuiden Mesopotamië), ontstond voor het eerst een stedelijke beschaving. In het midden van de Soemerische steden lag een tempel voor een plaatselijke godheid. Priesters waren belangrijk zij voerden religieuze rituelen uit, speelden een rol in het coördineren van de werkzaamheden aan de irrigatiesystemen en hielden toezicht op de verdeling van het graan en op de handel. Rond 3000 v. Chr. Soemerië had 12 grote steden. Samenvatting (boek + aantekeningen) paragraaf 2.1 Wetenschap en politiek in de Griekse stadstaat KA: de ontwikkeling van het wetenschappelijk denken en het denken over burgerschap en politiek in de Griekse stadstaat. De staat, dat zijn wij Hellas, de leefwereld van de Grieken, bestond uit heel veel stadstaten (poleis) met een landbouwstedelijke (agrarisch-urbane) samenleving. In Athene woonden vermoedelijk in de 5e eeuw v. Chr. al meer dan 25000 mensen. Iedere stadstaat had zijn eigen leger, munt en onafhankelijk bestuur. Er waren verschillende regeringsvormen: monarchie, tirannie, aristocratie, oligarchie of democratie. Athene eerst monarchie, daarna aristocratie, tiranne toen Kleistenes aan de macht. Hij voerde in 507 v. Chr. de democratie in. De bestaande volksvergadering (ekklesia) kreeg de hoogste macht. Alleen vrije Atheense mannen kregen stemrecht, de rest was van het burgerschap uitgesloten. De ekklesia besliste over wetten, koos de militaire commandant en andere hoge functionarissen. Sommigen burgers gingen in de leer bij een sofist = rondtrekkende filosoof die zich liet betalen voor zijn lessen ‘in wijsheid’. speelden belangrijke rol ontwikkeling democratie. Liefhebbers van de wijsheid Atheense democratie hield 200 jaar stand Grieken vonden democratie niet het beste politieke systeem Duidelijkst Sparta, militaire aristocratie. Filosofen hadden weinig waardering voor de democratie: - Ze wantrouwden de massa, die zich in hun ogen meer door emoties dan door verstand lieten leiden en gemakkelijk was te beïnvloeden door handige demagogen. - Waren meer voor aristocratie en oligarchie macht in handen verstandige mensen, die door traditie of persoonlijke kwaliteiten bewezen hadden dat ze de staat konden leiden. Socrates: democratisch politicus had geen andere keus dan zijn principes te verloochenen en iedereen naar de mond te praten, i.p.v. de waarheid te vertellen. Plato: democratie tot chaos en dictatuur van de lagere klassen met hun hebzuchtige insecten. Bewonderde Sparta, was geordende, stabiele staat. Hun ideale staat: republiek waarin de filosofen totale macht hadden. Ze mochten geen vrouw of kinderen hebben of wat voor andere binding die staat is er nooit gekomen. Ondanks kritiek, werd Athene in 5e eeuw v.c. culturele centrum van Hellas. Sophokles en Euripides schreven er hun tragedies. Plato stichtte er de Academie, waar hij les gaf in wiskunde, natuurkunde en filosofie. Aristoteles stichtte er zijn Lyceum. Mensen gingen nadenken over de natuur = filosofen ‘liefhebbers van de wijsheid’ Zochten rationele i.p.v. mythologische verklaringen voor verschijnselen in de wereld. Hielden zich bezig met wat later wetenschap werd: biologie, wiskunde, astronomie en natuurkunde. Archimedes en Pythagoras ontwierpen natuurkundige wetten en wiskundige stellingen die nu nog steeds geldig zijn. Hippokrates legde de basis voor medische wetenschap. Samenvatting (boek + aantekeningen) paragraaf 2.2 Het Romeinse imperium KA: de groei van het Romeins imperium waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich in Europa verspreidde. Basisgedachte van de Romeinen De aanval is de beste verdediging. De groei van het rijk Rome werd volgens de overlevering in 754 v. Chr. gesticht. Vanuit stadstaat veroverden de Romeinen Italië. Na 264 v. Chr. begon de expansie buiten Italië. Men veroverde o.a. Spanje en Portugal. De Romeinen vochten met Carthago drie oorlogen uit. In de tweede trok Hannibal (leider Carthago) met olifanten over de Alpen en ontkwam Rome net aan een verwoesting. Na een eeuw werd Carthago toch verslagen, in 146 v. Chr. de grond werd omgeploegd en volgestopt met zout, zodat er niets meer kon groeien en de bevolking werd weggevoerd in slavernij. In diezelfde tijd veroverden de Romeinen Macedonië en Griekenland veel invloed op Romeinse cultuur combinatie Romeinse hardheid en Griekse fijnzinnigheid. In Europa vormden Rijn en Donau natuurlijke grens: in het noorden van Brittannië liet keizer Hadrianus een muur bouwen om het rijk te beschermen tegen Keltische ‘Barbaren’. Rome was eeuwenlang republiek, waarin aristocratische senaat de dienst utimaakte, maar ook gekozen volksvertegenwoordigers invloed hadden. Later trokken krijgsheren steeds meer macht naar zich toe. De succesvolste was Julius Caeser, die in 58-52 v. Chr. Gallië veroverde. In 48 v. Chr. verwierf hij de alleenheerschappij. Na zijn dood, 4 jaar later, weer machtsstrijd Octavianus won. Octavianus: - Stichtte in 27 v. Chr. het Romeinse keizerrijk Imperium Romanum. - Senaat gaf hem Imperium maior (opperbevel) en titel Augustus (verhevene) . - Zelf voegde hij naam van oom Caesar aan toe = keizer of tsaar. - Augustus: lange periode van welvaart en vrede binnen grenzen Romeinse rijk: Pax Romana. Romeinen en Grieken Romeinen blonken uit door hardheid, taaiheid en discipline + goede organisatoren maakten rijk (geregeerd vanuit Rome) geordend en stabiel. Bevolking werd gevoed met graan uit Sicilië en Afrika. In de rest van het rijk regeerden gouverneurs vanuit de provinciehoofdsteden die de Romeinen speciaal voor dat doel hadden gesticht. Gouverneurs hieven belastingen hiermee werd Romeins leger betaald en infrastructuur tot stand gebracht. Na verovering Hellas ontstond Grieks-Romeinse cultuur, waarin Romeinse hardheid en Griekse smaak werden gecombineerd. invloed gehad op Europa. In 2e eeuw v. Chr. kwamen Griekse schrijvers, artsen, beeldhouwers en bouwmeesters naar Rome en bootsten alles van de Grieken na. vb. komedies, meubilair, tempels, godennamen, beelden. Romanisering Grieks-Romeinse cultuur verspreidde zich door het hele rijk. Romeinen bouwden aquaducten, amfitheaters, bruggen en triomfbogen. Op kruispunten van wegen stichtten ze steden (met een marktplein = forum, tempels in Griekse stijl en straten in schaakbordpatroon zo ontstond Keulen in 12 v. Chr.) Alles werd overgenomen van de Grieken. In en rondom steden kwam een landbouwstedelijke samenleving met een geldeconomie. Langs noordgrenzen bouwden de Romeinen castra = legerplaatsen voor legioensoldaten. In buurt daarvan ontstonden nederzettingen waar kooplieden, ambachtslieden en veteranen woonden, vb. Wenen (Vindobona) en Nijmegen (Noviomagus). Romeinen waren tolerant tegenover andere volkeren. Onderworpen volken mochten eigen cultuur en godsdienst behouden, maar ze werden wel beïnvloed. Vooral het Romeinse leger bevorderde romanisering. Uit soldatentalen ontstonden later Romeinse talen. De huidige grens tussen Romaanse en Germaanse talen komt grotendeels overeen met de grens van het Romeinse Rijk. Samenvatting (boek + aantekeningen) paragraaf 2.3 De Grieks-Romeinse cultuur KA: de klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur Romeinen wilden graag de Griekse beelden hebben nadat ze Griekenland veroverd hadden. Je kunt ook wel zeggen: ‘het overwonnen Griekenland nam bezit van de veroveraar’. Strakke lijnen en sierlijke krullen Griekse architectuur en beeldhouwkunst waren sterk beïnvloed door Egyptische kunst. De beelden waren eerst stijf en plat, maar later gingen Grieken de beelden beweeglijker maken en gingen ze de menselijke anatomie nauwkeuriger bestuderen. De beeldwerken waren afbeeldingen van goden, daarom waren ze perfecter en mooier gemaakt dan een mens ooit kan zijn perfectie = teken van goddelijkheid. Beeldhouwkunst van primitief en statisch naar verfijnd en beweeglijk. Hoogtepunt is beeldhouwwerken die gemaakt werden in de tweede helft van de 5e eeuw = klassieke periode. In de bouwkunst was er ook ontwikkeling. Vanaf 7e eeuw v.C. tempels in Dorische stijl strakke lijnen en robuuste en sobere zuilen. Later = Ionische stijl tempels ranker en zuilen aan onder- en bovenkant mooie versiering. In 447 v.Chr. werd in Athene een project gestart. Atheense volk besloot op initiatief van Perikles tot wederopbouw van tempels en gebouwen in stad. 30 jaar later verwoest door Perzen, met wie de Grieken langdurig in oorlog waren. 432 v.Chr.: tempel af voor godin Athena Parthenos (maagd) gebouwd door Phidias, Kallikrates en Ictinos. Architraaf: dwarsbalk waar dakconstructie op rustte. Fries: horizontale band met schilder- en beeldhouwwerk. aan begin 19e eeuw voor habbekrats verkocht aan Engelse Lord Elgin, bracht ze over naar Londen. Elgin marbles zijn nog altijd inzet van een diplomatieke strijd tussen de Britse en Griekse regering. Romeinse ateliers Romeinse kooplieden konden in 1e eeuw v. Chr. vraag Griekse beelden nauwelijks aan. Waarschijnlijk zakenlieden die op idee kwamen in Rome ateliers in te richten waar getalenteerde beeldhouwers Griekse ‘originelen’ konden produceren. Na periode van kopiëren Romeinse beeldhouwkunst eigen stijl. Ze gingen realistische portretten uit steen houwen. Zo kreeg men een goed beeld van Augustus en Nero. Colosseum in Rome, typisch Romeins gebouw, Griekse invloeden door Dorische en Ionische zuilen. Architecten verwerken nu nog steeds Griekse vormentaal in gebouwen. Samenvatting (boek + aantekeningen) paragraaf 2.4 Romeinen en Germanen KA: de confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de Germaanse cultuur van Noordwest-Europa. Woeste, blauw ogen, roodblond haar en een groot postuur kenmerken Germanen. Zij kunnen hitte en dorst niet verdragen, maar aan honger en kou zijn zij gewend. De Romeinen vonden Germanen enerzijds barbaars, maar er was ook bewondering. De limes Germaanse stammen kregen halverwege de 1e eeuw voor het eerst te maken met de Romeinen. Caesar begon in 58 v. Chr. oorlog met Gallië. Zeven jaar later maakten de provincie Gallia en deel Germania deel uit van Romeinse Rijk Gallia = Frankrijk, België, delen Nederland, Duitsland en Zwitserland Bevolking = Keltische stammen – Galliërs genoemd door de Romeinen. Germania land andere kant van de Rijn Bevolking = Germanen. 12 v. Chr. Romeinse troepen Nederland in. Keizer Augustus wil rijk uitbreiden tot de Elbe, maar in 9 na. Chr. werd een Romeinse legermacht van bijna 20000 man in het Teutoburgerwoud in de pan gehakt door verbond Germaanse stammen. Romeinen trokken zich terug achter de Rijn Bleef 400 jaar de limes = grens. Grensgebied wat nu Nederland is Bevolking = Bataven en Canninefaten, waren trouwe Romeinse bondgenoten. Na vertrek Romeinen uit Nederland, raakten hun forten en steden aan de Rijn in verval, maar juist daar ontstonden nederzettingen die later uitgroeiden tot dorpen en steden. Germanen leefden in een landbouwsamenleving. Romeinen noemden hen barbaren deden ze bij alle volken waarvan ze de taal niet verstonden of de cultuur niet begrepen. Barbaren = van Grieken, die naar vreemde talen verwezen als ‘bar-bar’ en alle andere volkeren als onbeschaafde woestelingen zagen. Maar Romeinen hadden ook ontzag. Bataven goede ruiters en dominant. Grens raakte zo in verval dat Germanse krijgsheren en volgelingen in groten getale over de Rijn het rijk konden binnentrekken. Stichtten eigen koninkrijken, overheerste oorspronkelijke bevolking, maar namen wel Romeinse talen en gewoonten over. Germanen waren er niet op uit om de cultuur te vernietigen, maar wilde hem overnemen. Samenvatting (boek + aantekeningen) paragraaf 2.5 Jodendom en christendom KA: de ontwikkeling van het jodendom en het christendom als de eerste monotheïstische godsdiensten. In Romeinse Rijk werd verwacht dat ze de Romeinse keizer als god vereerden, maar Joden deden dit niet: hun god was Jahweh. Joden Geschiedenis Joden en ontwikkeling van hun monotheïstisch geloof is beschreven in de Tenach. Abraham: - Was eerste die tot overtuiging kwam dat er maar één almachtige God was die hemel en aarde, mensen en dieren had geschapen. - Nomade die op aanwijzing God terechtkwam in Kanaän. - God deed belofte: Hij beloofde het land aan zijn volk. - Nakomelingen trokken, vanwege hongersnood, naar Egypte. Woonden en werkten daar tot farao hen tot slavernij dwong. Met Mozes trokken ze in 13 eeuw v. Chr. naar Kanaän. Op berg Sinaï, ontving hij joodse wetten waaronder 10 geboden gelden later ook voor christenen. Rond 1000 v. Chr. Verenigden de joodse stammen zich in het koninkrijk Israël, onder koningen Saul, David en Salomo. Koninkrijk viel in 926 v. Chr. uiteen. Ene deel heet Judea Inwoners = Judeërs = joden vanaf geleid. Toen Romeinse overheersing in 63 v. Chr. begon, raakten ze verstrooid over hele Rijk. Messias zou ooit komen heilsprofeet die hen zou verlossen van vreemde overheersers. Messias = grieks voor Christus. Christenen Volgens Bijbel trok tussen 26 en 30 na Chr. in Judea en het noordelijker gelegen Galilea een man rond die naastenliefde predikte en het opnam voor armen en zieken. Volgelingen waren overtuigd dat deze man, Jezus van Nazareth, de Messias was. In 30 na Chr. werd hij door Romeinen gearresteerd, vreesde voor opstand. Volgens Bijbel vroegen joodse priesters en schriftgeleerden om arrestatie, omdat hij hun gezag ondergroef. Pontius Pilatus romeinse bestuurder Judea veroordeelde hem tot kruisiging. Deze overwinning op dood, de wederopstanding, neemt centrale plaats in binnen christendom. Volgens christendom had Jezus met zijn lijden, sterven en opstanding de verzoening van mensheid met God mogelijk gemaakt en de weg naar het eeuwige leven gewezen.Volgelingen noemden Jezus, Christus, de gezalfde. Christenen stroming binnen jodendom. Prediker Paulus speelde belangrijke rol verspreiding geloof onder niet- joden. Verhalen Jezus eerst doorvertelt, later opgeschreven in evangeliën hiermee begint Nieuwe Testament = 2e deel Bijbel. Tenach voor christenen heilig en werd Oude Testament 1e deel Bijbel. Christenen in Romeinse Rijk vervolgt, omdat ze net al joden weigerden keizer te vereren. In 312 keizer Constantijn gaf christenen godsdienstvrijheid; later staatsgodsdienst. Ketters = mensen die opvattingen maken die het mens zijn van Christus benadrukken, of hem juist alleen als God zagen werden hiertoe veroordeeld. Samenvatting (boek + aantekeningen) paragraaf 3.1 De opkomst van de islam KA: het ontstaan en de verspreiding van de islam 610 Arabische koopman Mohammed wil zich in wanhoop van bergtop afwerpen hoorde de stem van Gabriël overal waar hij keek, zag hij hem begin nieuwe godsdienst die in korte tijd grote delen van de wereld zou veroveren. De profeet Mekka staat bekend om de Ka’Ba (grote zwarte kubus steen) hierheen kwamen de Arabieren om hun god te vereren. Ook was Mekka een handelscentrum, eromheen waren strijden tussen rondtrekkende stammen. Hier woonde Mohammed toen hij in 610 op de berg Hira een visioen kreeg. Volgens de Koran omklemde een engel hem en beval hem Gods woord door te geven. Mohammed weigerde drie keer, maar de woorden stroomden vanzelf uit zijn mond. De angstige Mohammed vluchtte een grot in en rende vervolgens weer de berg op om zichzelf te doden, Gabriël hield hem tegen. vanaf toen tot zijn dood in 632 kreeg Mohammed visioenen. Hij was analfabeet en reciteerde alles hardop aan zijn volgelingen in verzen zij schreven ze later op = ontstaan Koran = ontstaan Islam. De godsdienst had belangrijke overeenkomsten met het Jodendom en het christendom: - 1 almachtige god - Kan worden gekend via een in heilig boek vastgelegde openbaring. - Geloof in individueel leven na de dood, waar goeden en slechten gescheiden worden. - Alleen wie geloofde, kon in de hemel of het paradijs komen. - Het geloof gaf normen voor goed en kwaad. - God ook eren door te leven in overeenstemming met zijn wil. Volgens Koran overtuigde een christelijke neef Mohammed na zijn 1 e visioen ervan dat de god van Jezus en Mozes, van Joden en Christenen, aan hem was verschenen. Diezelfde god zou zich nu via Mohammed aan de Arabieren openbaren. De Joden leerden de profeet dat Arabieren en Joden beiden afstamden van Abraham Joden van Abrahams zoon, Izak en Arabieren via Abrahams zon, Ismaïl. Ook zouden de geloven verbonden zijn door de ervaring van Mohammed een magisch paard zou met Mohammed naar Jeruzalem zijn gevlogen daar zou hij begroet zijn door Abraham, Mozes en Jezus. Islamitische veroveringen Jihad = inspanning om de Islam op aarde te verbreiden. Begin Islamitische jaartelling 622: Mohammed wordt uit Mekka verdreven en vestigt zich in Medina Daar kreeg hij politieke macht (1e islamitische staat), vanaf toen geestelijke en politieke leiding in 1 hand. Mohammed verovert Mekka, na z’n dood verovert Arabië nog meer gebieden, waardoor Islam verspreidt drongen ook door tot in Europa. Toen ze weer uit Europa verdreven werden, kwam een ander tot de Islam bekeerd volk, de Turken zij namen het Byzantische Rijk in en Islam werd verspreid op de Balkan. Tolerantie Bevorderingen expansie van Arabieren: - Verbonden door geloof keerden ze zich met een heilige opdracht tegen ongelovigen. - Arabieren vernietigden de cultuur van onderworpen volken niet, maar namen die over. - Waren vooruitstrevend (vormden overal politiek-militaire toplaag met bestaande bestuursinstellingen en lieten belangrijke filosofische, wetenschappelijke en literaire werken van Grieken en perzen vertalen, ook vernieuwden ze de architectuur). - Ze waren in tegenstelling tot Europa economisch succesvol. - Perzische en Oost-Romeinse Rijk waren verzwakt door onderlinge en interne oorlogen. - Volkeren hadden niets te vrezen van de Arabieren. De moslims waren tolerant tegenover ‘de volkeren van het boek’. Samenvatting (boek + aantekeningen) paragraaf 3.2 Hofstelsel en horigheid. KA = de vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarisch-urbane cultuur door een zelfvoorzienende agrarische cultuur, georganiseerd via hofstelsel en horigheid Het verval van de steden Meeste mensen woonde op het platteland. Hoogstens 20% in de steden. Meeste steden niet meer dan 10.000 inwoners. Grote provincie hoofdsteden hadden er 50.000. Alleen Rome had er meer dan een miljoen. Steden van levensbelang, het waren de centra van waaruit het rijk werd georganiseerd, van waaruit de handel en de nijverheid werden bedreven en waar de cultuur bloeide. In het Oost-Romeinse rijk bleef deze landbouwstedelijke samenleving bestaan (agrarisch-urbane samenleving). In het westen alleen de restanten. Bisschoppen voorkwamen dat ze helemaal verdwenen. West-Europese economie in jaren 500-1000 vrijwel volledig agrarisch. Opbrengst land zo laag, dat overgrote deel in de landbouw moest werken. Geestelijken en adel waren vrijgesteld hiervan. Gemeenschappen waren autarkisch: ze leefden van de opbrengst van het eigen land en consumeerden het grootste deel zelf. Boeren maakten zelf wat ze nodig hadden. Er was veel ruilhandel, nauwelijks geld. Boeren werden overheerst, onderdrukt of zelfs geterroriseerd door de adellijke heren van wie ze afhankelijk waren. Halfvrije boeren en heren In de jaren 500-1000 bleven vrije boeren en slaven bestaan, maar de meeste boeren in West-Europa gingen deel uitmaken van een nieuwe klasse: halfvrije horigen. Horigen waren niet rechteloos en hadden vaak grond, maar waren niet vrij hun land zonder toestemming van de heer van hun gebied te verlaten (horigheid). Hofstelsel ontstond toen de boeren bescherming wilden en zochten bij een grootgrondbezitter, en daarvoor allerlei verplichtingen aangingen. Hofstelsel: Grootgrondbezitter heeft op zijn landgoed (domein) een centrum, het hof, van waaruit hij zijn gebied beheerste. Het domein was in tweeën gesplitst. Het vroonland; hier stonden een hoofdgebouw en bijgebouwen (molen, weverij, brouwerij etc.). Ook opslagschuren en woongebouwen voor slaven en ander personeel. Onderverdeeld in akkers, weiden en woeste gronden. Vaak ook moestuin en wijngaard. Hoevenland; was van de boeren. Ze hadden een hoeve (boerderij met land) en mochten de omliggende bos-, heide- en moeras-gebieden gebruiken om vee te laten lopen, hout te sprokkelen enzovoort. Hiertegenover stonden verplichtingen meestal in de vorm van herendiensten. Boeren moesten bijvoorbeeld één of meer dagen op het land van de heer werken, of diensten leveren als smid of timmerman. Vrouwen moesten nogal eens spinnen of weven. Ook kwam het vaak voor dat boeren hun heer eieren of graan gaven of andere betalingen in natura. Soms ook geld betalen. Samenvatting (boek + aantekeningen) paragraaf 3.3 Het feodale stelsel KA = het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur Vazallentrouw De Romeinse staat zorgde in Europa met zijn enorme leger en zijn ambtenarenapparaat drie eeuwen lang voor vrede, orde en veiligheid. Maar rond 500 was er nog weinig van over. Koningen werden afhankelijk van lagere heren en de lagere heren waren afhankelijk van de koningen. Zo ontstond het feodalisme (het feodale stelsel). Het feodale stelsel of leenstelsel kwam erop neer dat een heer een stuk grond of een ambt in leen gaf aan een dienaar, de vazal of leenman. In ruil zwoer de vazal dat hij zijn leenheer zijn leven lang trouw met raad en daad zou dienen. Karolingers Feodale stelsel kwam voor het eerst tot volle ontplooiing in het Frankische rijk van Karel de Grote. Toen Karel de Grote koning werd bestond het rijk uit Frankrijk, België, Nederland en een stukje Duitsland. In een reeks oorlogen en veldslagen breidde hij het uit met heel Duitsland en stukken Slavisch gebied ten oosten daarvan, het Pyreneeën- en Alpengebied, Noord-Italië en delen van de Balkan. Door technische verbeteringen ontstonden de ridders. De ruiters kregen lansen en zwaarden, een maliënkolder en een stijgbeugel. Deze dingen waren allemaal erg duur en konden alleen betaald worden door edelen. Karel bond hen aan zich door grond in leen te geven. Hij verdeelde zijn land in een paar honderd delen, die elk een graaf of hertog aan het hoofd kregen. Dit werden zijn vazallen. Ze moesten namens hem recht spreken, mannen onder de wapenen roepen etc. Na Karel’s dood ging het niet goed meer met het feodale stelsel. In principe werd de grond geleend totdat de heer dood ging. Maar de vazallen gingen het zien als hun erfelijk bezit en probeerden het aan hun kinderen door te geven. Graven en hertogen gingen zich steeds meer als zelfstandige heersers gedragen, in de 9e eeuw gingen zij zelf ook land in leen geven. Rond het jaar 1000 waren in grote delen van Europa de feitelijke macht in handen van kleinere kasteelheren. Samenvatting (boek + aantekeningen) paragraaf 3.4 Christendom in Europa KA = de verspreiding van het christendom in geheel Europa Na het jaar 1000 leek in Europa een nieuwe lente aangebroken: ‘Het leek alsof de wereld wakker werd’. Zeven eeuwen na de bekering van keizer Constantijn was uit de ruïnes van het Romeinse rijk het christelijke Europa verrezen. Hoe had het christendom zich in Europa verspreid. Naar de heidenen Christendom staatsgodsdienst in 394 In het oosten was het dieper geworteld dan in het westen. Het westen kwam in de verdrukking door Germaanse invasies Aan noordelijke en oostelijke randen verdween het zelfs geheel. Keerpunt was bij bekering van de Frankische krijgsheer Clovis. Hij zou in 496 in een veldslag met een andere Germaanse stam in nood de God van zijn christelijke vrouw hebben aangeroepen. Vanaf 450 Monniken christendom naar Ierland verbreid = eerste gekerstende gebied buiten Romeinse rijk. De Ierse monniken brachten het in 600 naar Brittannië, terwijl paus Gregorius de missie vanuit Rome op gang bracht. De Angelsaksische monnik Willibrord stak in 690 met helpers over naar de Lage Landen om de Friezen te bekeren. In Utrecht kerk gebouwd door Franken in 630 verwoest door Friezen. Willibrord vestigde er zijn aartsbisdom. Hij was erg afhankelijk van Frankische bescherming. Ten oosten van de Rijn verliep de bekering moeilijk. Paus zond in 722 de Angelsaksische monnik Bonifatius (‘Apostel der Duitsers’). Hij had eerder succes in Beieren. De islam uit het zuiden drong op Karel Martel sloeg in 732 terug. Bonifatius en Willibrord hadden nooit gedwongen bekeringen, maar Lebuïnus wel hij dreigde dat Karel het gebied van de Saksen zou verwoesten als ze zich niet bekeerden. Toen in 772 Lebuïnus’ kerk in Deventer in brand gestoken werd, viel Karel aan = 30 jaar oorlog. Karel liet 4500 Saksen onthoofden. In 804, toen hij de Saksische leider Widukind versloeg, behaalde hij de overwinning. verplichting = Widukind liet zich dopen. Naar het oosten en noorden Onder Karel christendom ver buiten grenzen Romeinse rijk doorgedrongen. Vikingen teisterden Europa met plundertochten. Vanuit oostelijke steppen drongen Hongaarse ruiters op. Het christendom sloeg in de 10e eeuw terug met steun van sterke Duitse keizers. Het drong verder voor van voorheen in noorden en oosten. In Slavische gebieden stuitte het westerse op het oosterse christendom, dat na nederlagen tegen de islam aan een opmars bezig was. Oost en west zagen zichzelf als onderdeel van één christenheid, maar waren uit elkaar gegroeid in het westen Grieks (taal Byzantijnse kerk) verloren gegaan. In het westen was paus onbetwiste leider westerse kerk en in het oosten keizer en patriarch van Constantinopel. Het kwam tot breuk omdat paus eiste in 1054 dat hij ook in Byzantium werd gehoorzaamd. Confrontatie met het heidendom Voor christentenen, was net als voor moslims, geloofsverbreiding een heilige plicht. Het was opdracht van Christus en missionarissen zagen het als naastenliefde missionarissen waren afhankelijk van wereldlijke machthebbers. zonder hun toestemming en bescherming konden ze hun werk niet doen. Kerstening slaagde meestal na brute onderwerping Germaans heidendom = geen morele eisen, geen universele pretenties, geen één vastgesteld geloof. Kon weinig tegen christendom inbrengen maar was wel taai, godenverering en waarzeggerij verboden, lagere religie toegestaan. Het christendom ging heidense elementen overnemen goden, feesten, relikwieën. Samenvatting (boek + aantekeningen) paragraaf 4.1 De opkomst van steden KA: de opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor het herleven van een agrarisch-urbane samenleving. Na 1000 In Europa einde invallen agressieve volkeren (vb. hunnen) leidde tot stabiliteit bevolking in 3 eeuwen verdubbeld naar ongeveer 75 miljoen mensen in Europa ontwikkeling economie en nieuwe opkomst steden. Verstedelijking Bevolkingsgroei ging gepaard met terugdringing van woeste gronden ook met belangrijke verbeteringen in landbouwmethoden weidegrond werd akkergrond. De akkers werden nu 1x in de 3 jaar braak gelegd i.p.v. om het jaar. Overschotten werden verhandeld. Men ging zich specialiseren in o.a. vlees en in wijn. Ze verkochten het op markten = knooppunten bij (water)wegen en machtscentra (kloosters en kastelen). Hier ontstonden nieuwe steden. Er kwam een opleving van Romeinse steden. De middeleeuwse steden leken totaal niet op ordelijke Romeinse steden (nauwe straten – rechte straten). Opkomst steden opkomst landbouwstedelijke samenleving. Steden waren afhankelijk van boeren. Romeinse wegennet was weg, alleen steden aan water konden doorgroeien. Stad en handel waren onlosmakelijk verbonden. Kooplieden vormden de kern van de 1 e stadsgemeenschappen. Later ook specialistische producenten, maakten producten om te verhandelen. = ambachten. Ambachtslieden: bakkers, wever, smeden, slagers, timmerlui waren onmisbaar! Tussen 1300-1500: Europese bevolking neemt af door honger en pest toch bleven steden groeien. Meeste steden niet groter dan paar 100/1000 inwoners. Noord-Italië Venetië en Milaan werden zo rijk en groot, dat ze staten op zich werden = stadsstaten. Rond 1000 werd de houten ploeg vervangen door ijzeren ploegschaar om aarde te keren Risterploeg ipv 2 ossen = 1 paard voor de ploeg = wendbaar + zakte dieper in de natte grond weg. Ook was de risterploeg sterker, kon in hoogte versteld worden en kon zware grond bewerken. Samenvatting (boek + aantekeningen) paragraaf 4.2 De stedelijke burgerij KA = de opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden. Op 11 juli 1302 werd bij Kortrijk een leger van Franse ridders in de pan gehakt door een Vlaamse legermacht van burgers en boeren, aangevoerd door de leden va de ambachten. Het was de eerste keer dat een groot ridderleger verloor van burgers uit de nieuwe steden. Stadsrechten De eerste stadsbewoners hadden een unieke vrijheid. De oude feodale heerser had niets meer over hen te zeggen. Ze hadden van de graaf of hertog toestemming gekregen om een aparte gemeenschap te vormen, met een eigen bestuur en eigen rechtspraak. In ruil betaalde ze belasting. Wel hield een schout of baljuw toezicht in de stad. Doordat de steden steeds zelfstandiger werden nam de macht van de adel af. In steden gingen door slechte hygiëne meer mensen dood dan dat er geboren werden. Er waren dodelijke ziektes, grote branden en er dreigde nogal eens honger. Daarom moest de stadsbevolking voortdurend aangevuld worden met nieuwe burgers van het platteland. Dat was geen probleem want velen wilde de vrijheid van de stad, dan de onvrijheid aan het hof van de ridder. Ook deze afhankelijkheid verdween snel. De horigheid verdween geleidelijk. De heren hielden wel meer zeggenschap over de boeren dan over de burgers. Achter de stadsmuren Burgerschap was iets om trots op te zijn en dat lieten ze zien door onder meer stadsmuren te bouwen. Stad leek door de muur een kasteel, maar dan groter. Het was ook noodzaak om aanvallen van vijandelijke heren en steden tegen te gaan. In de middeleeuwse steden ontstonden samenwerkingsverbanden. Ambachtslieden vormden per beroepsgroep een gilde. Gildes namen een belangrijke plaats in binnen de stad. Binnen een gilde waren de meesters de baas. Als een leerling zijn opleiding had voltooid dan werd hij gezel. De meeste bleven dat levenslang. Door het maken van een ‘meesterstuk’ konden ze bewijzen dat ze goed genoeg waren om meester te worden, maar dat konden vaak alleen de zonen van de gevestigde meesters. Een eigen werkplaats kosten veel geld en een nieuwe meester moest vaak veel betalen om lid te worden van het gilde. In veel steden vielen inwoners pas onder het recht van de stad als ze een jaar en een dag binnen de stadsmuren woonden. Dan mochten ze zich burger noemen en hadden ze burgerrechten. De kooplieden waren het rijkst en het machtigst. Zij zaten in het stadsbestuur en de rechtbank en bepaalde wat er gebeurde. Ze werden net als de Romeinse stadselite patriciërs genoemd. Tussen deze families was vaak rivaliteit, die de stad kon verdelen in vijandige clans van rijke families en van hen afhankelijke burgers. Dit veranderde pas toen de gilden een deel van de macht gingen op eisen. De patriciërs gingen toen meer letten op het algemeen belang. In een aantal steden kwamen gildemeesters in het stadsbestuur en de rechtbank, maar dat waren uitzonderingen. Eind van de middeleeuwen macht in handen van de handelsfamilies. Samenvatting (boek + aantekeningen) paragraaf 4.3 Staatsvorming en centralisatie KA = het begin van staatsvorming en centralisatie 1247 Hollandse graaf Willem ll gekozen als koning van Duitsland sneuvelde voor de kroning in gevecht met Westfriezen De vorming van staten in Europa ging met vallen en opstaan. Centralisatie Koningen trokken voortduren van hof naar hof om hun macht te bevestigen. Daar kwam verandering in toen vorsten een stad kozen als centrale plaats, en probeerden van daaruit steeds meer macht te krijgen in hun koninkrijk: centralisatie. Door de opkomst van het geld werd het makkelijker voor de koning om op afstand macht uit te oefenen. Eerst konden alleen geestelijken ambtenaar worden, maar later kon dat ook als burger. Koning maakten samen met zijn ambtenaren regels voor alle inwoners van zijn rijk, en ook traden zij op als hoogste rechter: begin staatsvorming (ontwikkeling waarbij een gebied steeds meer wordt bestuurd, door één overheid, vanuit en hoofdstad). Drie voorbeelden Duitsland was de eerste die zijn macht wou centraliseren. De hertogen hadden recht om een koning te kiezen. Deze koning probeerde gezag te vergroten door zich te laten kronen als keizer. Maar alleen de sterkste keizers konden de macht van de hertogen beperken. Omdat een hertogstitel erfelijk was, waren ze niet afhankelijk van de koning. Daarom benoemde de keizers bisschoppen als hertog of graaf. Die mocht geen kinderen krijgen, dus dan kon de keizer gewoon een nieuwe bisschop benoemen. Dat ging ook niet altijd goed, en daarom is het Duitsland niet gelukt om tot een Duitse staat te komen. In 1066 stad de Normandische hertog Willem de Veroveraar het Kanaal over en versloeg de Angelsaksen in de Slag bij Hastings. Engeland had een stevig bestuurssysteem, en als koning van Engeland hield hij die stand. Zijn Normandische volgelingen kregen hoge posities, en hij voorkwam dat de lenen van vader op zoon overgingen. Hij stelde sheriffs in loondienst aan om recht te spreken en belasting te heffen. Eerst hadden de Franse koningen alleen maar iets te zeggen over de omgeving bij Parijs, maar door huwelijken, erfenissen en veroveringen breidden zij hun gebied uit. In 1200 versloeg de Franse koning Filips Augustus zijn omliggende leenmannen in een oorlog. Hij plaatste vertrouwelingen op hoge betaalde functies in zijn nieuwe gebeden. Zo kon de lenen niet meer van vader op zoon gaan. De adel kreeg minder macht, maar omdat de koning geld nodig had was hij naast de steden ook afhankelijk van de adel. Om daarover afspraken te maken, ontstond de parlementen of Staten-Generaal. Parlement is een volksvertegenwoordiging van de drie standen: adel, geestelijkheid, burgers. Staten-Generaal is een door de koning opgeroepen vergadering met de drie standen. Er waren natuurlijk ook nog stadsstaten en landen die zich nergens iets van aantrokken. Samenvatting (boek + aantekeningen) paragraaf 4.4 Kerk en staat KA = het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke, dan wel de geestelijke macht het primaat moest hebben. In 1303 werd paus Bonifatius VIII in zijn vakantieoord overmeesterd door een commando-eenheid van de Franse koning. Bonifatius werd na een dag bevrijd, maar hij was zo geschrokken dat hij even later overleed. Het was niet de eerste keer dat een conflict tussen kerk en staat helemaal uit de hand liep. Investituurstrijd In de westerse christenheid werd sinds de 5e eeuw aangenomen dat God twee gescheiden machten had ingesteld, die elk werden gesymboliseerd door een zwaard. Volgens deze tweezwaardenleer hadden de wereldlijke en de geestelijke macht beide hun eigen machtssfeer. Er waren conflicten tussen kerk en staat. Zo ook tussen de Duitse keizer en de paus. Ze dachten dat ze alle twee de opvolger zouden worden. De paus zag het zo: Als opvolger van Petrus die was aangewezen door Jezus, had de paus het laatste woord. Als hij vond dat ze tegen de wil van God ingingen, mocht hij de keizer afzetten. En vorsten en leken (= mensen die niet tot de geestelijkheid horen mochten zich niet met de kerk bemoeien. De keizer was het daarmee oneens. Hij had flink wat invloed in de kerk en dat wilde hij zo houden. Zo gaf hij de bisschoppen in zijn rijk bij hun benoeming de bijbehorende straf en een ring. Hij had hun benoeming in feite in handen. Bovendien gaf hij ze wereldlijke mach als hertog of graaf. Daardoor waren ze steunpilaren van zijn macht. In 1075 barstte de bom. Hendrik (de keizer) benoemde zijn eigen aartsbisschop van Milaan, terwijl de kerk zelf al een ander had gekozen. De paus zei dat hij zijn ongelijk moest erkennen. Maar Hendrik hield vol. Toen deed de paus hem in de ban. Hij verbande de keizer uit de kerk. Ook zei hij dat Hendrik niet langer keizer was en verbood iedereen hem te gehoorzamen. De vorsten eisten dat de keizer om verzoening vroeg. Hij ging naar Gregorius om vergeving te vragen hartje winter door een 2000 meter hoge pas in de Alpen. De paus liet hem 3 dagen buiten wachten. Daarna liet hij hem binnen en hief de ban op. Maar de investituurstrijd (strijd over de vraag wie besliste over de benoeming). Zodra Hendrik weer zeker van zijn zaak was, was het met zijn gehoorzaamheid gedaan. Gregorius benoemde daarom een tegenkoning waarop Hendrik een tegenpaus aanstelde. Tientallen jaren bleef het Heilige Roomse rijk diep verdeeld. Pas in 1122 bereikten de opvolgers een compromis. Bisschoppen zouden alleen nog gekozen worden door de priesters van hun bisdom. De keizer mocht nog wel bisschoppen aanstellen als graaf of hertog De macht van Rome De strijd om de hoogste macht laaide nog vaak op niet alleen tussen de paus en de keizer maar ook steeds vaker tussen de paus en de Franse Koning. Vanaf de 12e eeuw was het college van kardinalen in Rome het hoogste geestelijk orgaan binnen de geestelijkheid. De paus stuurde zijn kardinalen regelmatig in heel Europa om zijn macht te tonen. De kerk slaagde er steeds beter in om in heel Europa belastingen te heffen en het geld naar Rome te sluizen. Daardoor werden ze steenrijk. Maar de koningen aan hem onder te schikken lukte niet. De koningen op hun beurt probeerden niet langer de paus ondergeschikt te maken. Hij bleef de geestelijke leiden van de Christelijke wereld. Zo liep de strijd tussen pausen & koningen uit op een wereldlijke scheiding tussen kerk en staat. Later zou het nog erger worden. Het was een kenmerkend ontwikkeling voor West-Europa. De kracht van het geloof In de jaren 1000-1500 gingen ook leken steeds intensiever in op het geloof. De mensen waren voortduren bezig met hun zielenheil en zagen overal de hand van God in. Ze bouwden tientallen, soms honderden jaren aan indrukwekkende kathedralen. Maria en andere heiligen werden alom vereerd. Er ontstonden massale bewegingen die zich verzetten tegen misstanden inde kerk en tegen onderdelen van de kerkelijke leer. De kerk op haar beurt vervolgde ‘ketters’ die van het volgens haar juiste pad afweken. Aan het einde van de 12e eeuw werden de katharen daar de eerste slachtoffers van. Ze kregen te maken met een nieuwe kerkinstelling; de inquisitie. Via een speciale kerkelijke rechtbank werden ze op de brandstapel gedood. Zodat het vuur de wereld zou zuiveren van hun zonden. Samenvatting (boek + aantekeningen) paragraaf 4.5 Christelijk Europa en de buitenwereld KA = de expansie van de christelijke wereld naar buiten toe, onder meer in de vorm van kruistochten. Op het concilie van Clermont in 1095 riep paus Urbanus II de christelijke wereld op om het onderlinge geweld te staken. ‘Wijd je liever aan de bescherming van de geloofsgenoten in het Heilige land, in Palestina’, zei Urbanus. Wie naar Jeruzalem ging, hoefde geen boete meer te doen voor zijn zonden. Het was het begin van de kruistochten. Kruistochten Toen paus Urbanus de christelijke ridders opriep naar Palestina te gaan, was het niet allen om bescherming te geven aan de geloofsgenoten in het Heilige land, in Palestina maar ook had het te maken met de sociaal economische situatie. Europa groeide. Er werd steeds meer land ontgonnen en de Europeanen begonnen over hun grenzen heen te kijken. Italiaanse handelaren handelden in hout en ijzer met het Midden-Oosten, en haalde er oosterse luxegoederen zoals zijde en specerijen vandaan. Vanaf de 11de eeuw beheersten de christelijke handelaren de zeevaart op de Middellandse Zee, dit was onder meer te danken omdat er onderlinge verdeeldheid was in het Midden-Oosten. Rond 1500 hadden Turkmenen gebieden ingenomen van het Byzantische Rijk, maar omdat deze Turkmenen niet goed konden besturen, werd er veel gevochten in de gebieden. De keizer van Byzantium vroeg paus Urbanus II om christelijke ridders te sturen. Deelnemers aan deze heilige oorlog tegen de islam, moesten een kruis dragen, en als ze zouden sneuvelen, zouden ze direct het paradijs ingaan. Kruistochten zijn gewapende tochten van christelijke ridders die het heilige land wil beschermen. In 1096 trokken 100.000 kruisvaarders onder leiding van vooral Noord-Franse en Normandische ridders over land richting Palestina. Al plunderend bereikten ze het Midden-Oosten. In 1099 veroverde het kruisleger Jeruzalem en moordde een groot deel van de inwoners uit, zowel moslims als joden. Een deel van het leger had zich vooraf al ergens gevestigd in rijke steden zoals Edessa. Sommige ridders waren met dat doel vertrokken, omdat er in Europa niks is om te veroveren. Deze kruisvaarderstaten die werden gesticht, raakten later hun macht kwijt omdat de Turkmenen ook Egypte onderwierpen en de islamitische verdeeldheid beëindigden. In Spanje was al eeuwenlang een strijd aan de gang met de moslims. In de 12de en 13de eeuw werden er meerdere kruistochten opgezet, maar zonder succes. In 1291 viel Akko, de laatste christelijke stad in Palestina. Kolonisatie De christelijke herovering van het Iberische schiereiland, de reconquista, eindigde in 1492 met de verdrijving van het laatste Arabische leger uit Granada. Ook Duitsland breidde zich nog naar het oosten, maar dat was voor een economisch doel, deze gebieden werden veroverd en omgevormd tot akkerland, en nieuwe steden. Vanaf de 12de eeuw werd de handel over zee intensievere en uitgestrekter. Rond de Noord- en Oost zee ontstond een dicht netwerk van zelfstandige steden dat vanaf de 13de eeuw de Duitse Hanze heet: een verband met handelsposten (Zwolle, Kampen en Hasselt). In 1200 begon Venetië met het opzetten van kolonies op Kreta, waar slaven aan het werk werden gezet op suikerplantages. Samenvatting (boek + aantekeningen) paragraaf 5.1 De renaissance KA = het veranderende mens- en wereldbeeld van de renaissance en het begin van een nieuwe wetenschappelijke belangstelling. In de 16e eeuw werden de middeleeuwen als een donkere tussenperiode tussen glorieuze oudheid en nieuwe tijd waarin de oudheid herleefde. Carpe diem Met de renaissance (= wedergeboorte) eindigen de middeleeuwen (rond 1500) en begint de vroegmoderne tijd. Deze grens was niet scherp. De renaissance was in de 15e eeuw al begonnen in Italiaanse steden. Dit kwam door economische en politieke ontwikkelingen. De Italiaanse stadstaten maakten zich van de Duitse keizer en de paus los, terwijl in andere delen van Europa nationale staten ontstonden. Economisch ging het voor de wind. Er werd volop handel gedreven met het MiddenOosten en rijke steden in Vlaanderen. In de Italiaanse steden ontstond een machtige bovenlaag van handelaren en bankiers. Ze bouwden riante huizen en villa’s en lieten de beste kunstenaars voor zich werken om hun rijkdom te tonen. Er was meer oog voor de goede en mooie kanten van het leven. Het levensmotto veranderde van ‘memento mori’ (= latijn voor: gedenk te sterven) in ‘carpe diem’ (= latijn voor: pluk de dag). Er ontstond belangstelling voor het klassieke erfgoed (= wat is geërfd van eerdere generaties). De universele mens Humanistische (= geleerden die studie deden naar klassieke filosofie, literatuur en kunst) geleerden speelden een belangrijke rol bij de herontdekking van de klassieke oudheid. Monniken hadden in de middeleeuwen klassieke teksten vertaald. Zij deden dat volledig in dienst van het christendom. Humanisten deden dit los van het christendom. Ze ontdekten dat er veel fouten in de gekopieerde teksten zaten en probeerden ze in originele staat te herstellen. Ook werden deze van commentaar voorzien. In 1453 kreeg het humanisme een extra impuls door de verovering van Constantinopel door de Turken. De geleerden uit die stad vluchtten naar Italië en namen veel oorspronkelijke Griekse manuscripten en kennis van de Griekse oudheid mee. Ook de gegoede burgerij ging zich met het humanisme bezig houden. Als ideale mens gold de universele mens (uomo universalis) die zich op de meest uiteenlopende terreinen had ontplooid. Door de uitvinding van de boekdrukkunst verspreidde het werk van de Italiaanse humanisten zich naar het noorden. Erasmus propageerde een christelijk humanisme. Volgens hem moest de studie van oude teksten er juist toe leiden dat het christendom werd verdiept en gezuiverd. Door natuurwetenschappelijk denken ontstond een wetenschappelijke revolutie in de 17e eeuw, die het wereldbeeld grondig zou veranderen: niet de aarde, maar de zon zou het stilstaande middelpunt zijn. Beeldhouwers, architecten en beeldende kunstenaars gingen het werk van de Grieken en Romeinen bestuderen. Beeldende kunstenaars probeerden alles zo realistisch mogelijk weer te geven. Ze schilderden niet meer alleen Bijbelse voorstellingen, maar ook portretten, landschappen en mythologische figuren. Desondanks bleef de kerk wel een rijke en belangrijke opdrachtgever en de Bijbel bleef een grote inspiratiebron. Maar de anoniem middeleeuwse meester-schilder maakte plaats voor de zelfbewuste kunstenaar die zijn kunstwerk signeerde. Samenvatting (boek + aantekeningen) paragraaf 5.2 De Europese expansie KA = het begin van de overzeese expansie In 1493 verdeelde Paus Alexander VI De wereld in tweeën. Door de Atlantische Oceaan trok hij een denkbeeldige lijn. Alles ten westen daarvan was van Spanje, alles ten oosten daarvan van Portugal. Portugese pioniers In 1493 was een groot deel van de aarde onbekend voor Europeanen. Het MiddenOosten was bekenden van Afrika waren de noordkust en een stukje van de westkust in kaart gebracht. Verder hadden ze van Azië en Afrika maar een flauwe voorstelling. Amerika was wel net ontdekt. Van Australië hadden ze helemaal geen idee. Wel gingen over de onbekende gebieden fantastische verhalen de ronde. Exotische producten uit het verre oosten waren in de middeleeuwen al wel verkrijgbaar in Europa. Maar de handel was stevig in handen van de Arabieren. De prijzen konden door de vele tussenhandelaren hoog oplopen. Vooral specerijen waren erg geliefd omdat er goud mee was te verdienen, gingen de Europese handelaren zelf de ‘Indische’ specerijen halen. Ze gingen via de zee, omdat de Arabieren en Turken de weg over land blokkeerden. De Portugezen waren hiervan de eersten. De zoon van de Portugese koning, Hendrik de Zeevaarder, financierde in de 15e eeuw zeereizen langs de Afrikaanse westkust. Hij stichtte een school voor de zeevaarders, waar les werd gegeven in navigatie, astronomie en kaartlezen. De Portugezen durfden steeds zuidelijker te gaan en in 1488 rondde Bartholomeo Diaz Kaap de Goede Hoop. Aan de westkust van Afrika stichtten de Portugezen handelsposten waar ze textiel en ijzerwaren ruilden tegen slaven en goud. In 1493 vond Columbus Indië door naar het westen te varen. Hij had niet door dat hij een nieuw continent ontdekt had. Pas in 1507, een jaar naar Columbus’ dood, lanceerde Amerigo Vespucci het idee dat tussen Europa en Azië een ander onbekend continent lag. Dit werd continent werd naar Vespucci genoemd: Amerika. Spaanse veroveraars In 1498 bereikten de Portugezen als eerst Europeanen over zee Indië. Vasco da Gama stak met vier schepen de Indische Oceaan over. In 1510 ontdekten ze in de Indonesische archipel de Molukken, de geheimzinnige eilanden met de ‘gouden’ vruchten. Daar groeiden de gewilde fijne specerijen. De Portugezen stichtten versterkte handelsposten aan de Aziatische kusten en dreven in het verre oosten handel met Chinezen en Japanners. Hernando Cortés veroverde in 1519 het rijk van de Azteken in Mexico. Francisco Pizarro nam in 1530 het Incarijk in Peru in bezit. Bevangen door goudkoorts en overtuigt dat God hun optreden tegen de ‘heidenen’ steunde, traden de Spanjaarden wreed op. Ze vernietigde de indiaanse samenlevingen en dwongen de bevolking voor zich te werken. De Azteken en Inca’s stieren binnen een eeuw grotendeels uit, omdat ze niet waren bestand tegen ziekten als pokken en mazelen. Engelsen, Fransen en Nederlanders moesten alternatieve zeeroutes zoeken omdat de Portugezen en Spanjaarden geen concurrenten wilden op ‘hun’ zeeroutes. Jacob van Heemskerck en Willem Barentz probeerden via het noordoosten naar Azië te varen, maar stranden in het poolijs van Nova Zembla. Ook bereikten rond die zelfde tijd de baai van Bantam op Java, omdat zij de route ‘om de zuid’ voeren. Samenvatting (boek + aantekeningen) paragraaf 5.3 De kerkhervorming KA = de protestantse reformatie die splitsing van de christelijke kerk in West-Europa tot gevolg had. Erasmus werd ervan beschuldigd dat hij het ei had gelegd dat Luther uitbreidde Erasmus was wel degelijk een wegbereider van de godsdienstige revolutie die Luther ontketende Een nieuwe vertaling Als humanist leerde Erasmus Grieks en gebruikte die kennis om het Nieuwe Testament te bestuderen. Hij vergleek dit met het de Latijnse Vulgaat (al 1000 jaar de meest gebruikte versie van de Bijbel) en daaruit bleek dat deze vol met fouten stond. Hij maakte toen een nieuwe vertaling. Erasmus versterkte met zijn Bijbelonderzoek zijn kritiek op de kerk, hij schreef een boek Lof der Zotheid. Hij schreef over heiligen: ‘Ze mesten zichzelf vet en leiden een lekker leventje’. Erasmus meende dat het zuivere christendom door Bijbelstudie te vinden was. Zo werd hij de voorloper van de reformatie (herstel van de oorspronkelijke betere toestand) of kerkhervorming (veranderen en verbeteren). Vooral in Holland had hij veel invloed op de ontwikkelde elite. Dit leidde er mede toe dat Holland zich tientallen jaren later losmaakte van de katholieke kerk. Hij wilde geen kerkscheuring maar wilde dat de kerk zich zou hervormen. Luther Er was al heel lang kritiek op de kerk. Veel mensen ergerden zich aan de rijkdom en de corruptie. Maar de kerk kon alle bewegingen die zich tegen haar keerden als ketterij vernietigen. Maar dat konden ze niet met de hervormingsbeweging die in 1517 begon met een actie van de Duitse monnik Maarten Luther. Zijn reformatie scheurde het christendom in West-Europa uiteen in 2 vijandige kampen: de protestanten die met de kerk van Rome hadden gebroken en de katholieken die trouw bleven aan de paus. Luther hing een pamflet op de deur van de Slotkerk in Wittenberg met daarop 95 stellingen. Zijn kritiek ging vooral uit naar de handel in aflaten. Wie ‘goede werken’ deed kon een aflaat krijgen. Daarmee werden zijn zonden geheel of gedeeltelijk kwijtgescholden. Op den duur ging de kerk ze ook verkopen! er ontstond een levendige handel. De paus en de kerk waren woedend en begonnen een proces tegen hem. Dit spoorde hem aan om zijn ideeën uit te werken. Kern van zijn leer was dat de zondige mens de genade van god niet kon verdienen met goede werken maar alleen via het geloof (Bijbelstudie en bidden).in 1520 dreigde de paus hem uit de kerk te zetten, maar Luther verbrande het stuk waarin het dreigement stond demonstratief. Hij werd de kerk uitgestoten, maar hij had in het duitse rijk zoveel aanhangers onder vorsten, priesters en gewoon kerkvolk dat een complete kerkscheuring dreigde. Paus gaf hem nog één kans, maar die weigerde hij en werd vogelvrij verklaard. De vorst van Saksen bood hem onderdak en daar vertaalde hij de bijbel in het Duits. Hierdoor werd de bijbel voor iedereen leesbaar. In 1525 trouwde hij met een non. Dit kon aangezien hij het priesterambt overbodig had verklaard en dus niet celibaat meer hoefde te zijn. Intussen werd Duitsland door de reformatie verscheurd. Tussen Karel V en de protestantse duitse vorsten ontbrandde een godsdienstoorlog die jaren duurde en pas in 1555 eindigde met de godsdienstvrede van Angsburg. Elke vorst mocht in zijn gebied de godsdienst bepalen. Calvijn Na Luther kwamen er meer hervormers. De belangrijkste was Johannes Calvijn. Calvijn was opgegroeid tot humanistisch geleerde. Voor Calvijn werd de Bijbel de enige bron van Waarheid. Maria verering en ander ‘bijgeloof’ was hij nog feller tegen al Luther. Calvijn geloofde dat vanaf het begin der tijden was voorbestemd wie verdoemd waren tot de hel, en wie verkozen waren tot de hemel. God bepaalde, de mens had daar geen invloed op. Alleen wie een volkomen vroom leven leidde, kon door God worden uitgekozen. Daarom waren overtuigde Calvinisten sobere mensen die vol zelfbeheersing hun leven wijdden aan gebed, Bijbelstudie, kerkgang en arbeid. In 1541 organiseerde Calvijn zijn eigen kerk in Genève. Vanuit daar verspreidde het Calvinisme zich verder over West -, Noord- en Midden - Europa. In Nederland verdrong het calvinisme de protestantse bewegingen. In het diepste geheim werden Calvijns geschriften in Nederland verspreid en werden bijeenkomsten georganiseerd. Toen het calvinisme in 1566 bovengronds kwam bleek het veel aanhangers te hebben. Er was nog een belangrijk verschil tussen Luther en Calvijn: Luther had zich tot de Duitse vorsten gericht. Zij mochten van hem het geloof in hun gebied regelen. Calvijn vond dat geen vorst of overheid wat over de kerk mocht zeggen. Samenvatting (boek + aantekeningen) paragraaf 5.4 De Europese expansie KA = het conflict in de Nederlanden dat resulteerde in de stichting van de Nederlandse staat. Augustus 1559 landsheer van de Nederlanden, Filips ll, vertrok naar Spanje om zich te laten huldigen als koning keerde nooit meer terug Willem van Oranje leider onder hem een opstand leidde in het noorden tot een onafhankelijke staat. De macht van de gewesten De vader van Filips II was Karel V. De Nederlanden vielen sinds de 15e eeuw onder een landsheer. Alle gewesten hadden eigen gewoontes en rechtsregels en binnen die gewesten ook weer eigen rechtsregels of privileges in steden. In elk gewest had de vorst een stadhouder (plaatsvervanger) die voerde bijvoorbeeld overleg met de Stadstaten. In 1522 richtte hij zijn eigen inquisitie op (een speciale rechtbank tegen misdrijven tegen het geloof). Onvrede Filips II zette de politiek van zijn vader voort. Ook hij probeerde het bestuur in Nederland te centraliseren en het protestantisme te bestrijden. Zijn vader kreeg daar wel voldoende steun voor, maar Filips stuitte op veel verzet. Toen Filips in 1559 de Nederlanden verliet stelde hij zijn halfzus aan als landvoogdes. Ze kreeg direct problemen met de hoge adel. Het hoge adellijke verzet werd geleid door Willem van Oranje, stadhouder in Holland, Zeeland en Utrecht. Willem vroeg in 1564 om godsdienstvrijheid, dat lukte niet. In 1566 trokken honderden lagere edelen naar het paleis om te vragen om afschaffing van inquisitie. De landvoogdes schrok van deze geuzen (schooiers) en ze matigde de kettervervolging. De calvinisten durfde in 1566 openlijk een bijeenkomst te houden. Na een krachtige preek tegen beeldenverering trok de menigte naar het klooster en vernietigde alles. Daarna volgde vele beeldenstormen door de Nederlanden. De slag bij Heiligerlee Filips reageerde woedend en stuurde de Hertog van Alva om orde op zaken te stellen. De Hertog van Alva werd de ijzeren hertog genoemd en was landvoogd. In 1567 arriveerde Alva met een leger in Brussel. Duizenden mensen vluchtte, ook Willem van Oranje. Deze begon toen vanuit Duitsland een invasie voor te bereiden. Alva was erg gehaat niet alleen vanwege de geloofsvervolging maar ook doordat hij voor het eerst permanente belastingen oplegde. Dat werd gezien als een ongehoorde schending van de privileges. De geuzen veroorzaakten onder leiding van lage edelen onrust. Zij erkende Oranje als hun leider, Oranje zag zelf de geuzen niet echt zitten.Op 1 april 1572 namen de geuzen Den Briel in, daarna liepen bijna alle Hollandse en Zeeuwse steden over naar de Opstand. Alva nam sommige steden weer over en nam daar gruwelijk wraak. In Narden liet hij alle mannen bijeendrijven in een kerk en liet die in de brand steken. Daarna werden de vrouwen en kinderen afgeslacht. In 1576 sloegen de soldaten uit Spanje massaal aan het muiten nadat ze maanden geen soldij hadden gekregen. Ze trokken met ze allen al moordend en plunderend naar Gent waar ze vrede sloten met Holland en Zeeland. Ze eiste het vertrek van de Spaanse troepen en de geloofsvervolging. Filips was woedend en de hertog van Parma werd landvoogd. Deze wist een verbond te sluiten met de zuidelijke gewesten. Kort daarop sloten andere gewesten een bondgenootschap: de Unie van Utrecht. Filips verklaarde Oranje vogelvrij, de Unie zwoeren Filips af als landsheer. De opstand kwam in diepe crisis toen Oranje in 1584 werd vermoord en Parma in 1585 Antwerpen innam. Parma kreeg steeds meer gebieden in handen. Maar toen kreeg Parma de opdracht een invasie voor te bereiden op Engeland. Hij moest daarvoor de aanval op de Unie van Utrecht afbreken. Parma ging ten onder toen hij Engeland wilde veroveren in 1588, de Nederlanden wilde in dat zelfde jaar een Republiek zijn. Maurits (Oranjes zoon) kreeg de Republiek na 1588 het hele noorden in handen. 60 jaar later werd er vrede gesloten, de grens is nog altijd de Nederlands-Belgische grens.