Oratie 24 maart 2006 Sinuhe’s geluk: het levensdoel van de oude Egyptenaren Mijnheer de Rector Magnificus, zeer gewaardeerde toehoorders, In mijn oratie wil ik u een weinig bekend aspect van het oude Egypte voorstellen. aan de hand van het verhaal van Sinuhe. Dit is een literair verhaal dat tegenwoordig algemeen als het meest geslaagde uit het oude Egypte geldt. Het is een tekst die in vele afschriften is overgeleverd uit een totale periode van zo’n 750 jaar, wat wel aangeeft dat ook de oude Egyptenaren dit verhaal op zijn waarde wisten te schatten. Sinuhe was een hoveling aan het hof van Amenemhet I, ongeveer 1962 v. Chr. Het verhaal beschrijft hoe deze Egyptenaar een succesvol bestaan wist op te bouwen in het buitenland, en hoe hij daarna toch besloot weer terug te keren naar zijn eigen land. Het is dit aspect van het verhaal dat mij persoonlijk raakt, omdat ik dit vanuit mijn eigen situatie ken, en mij hierin met de hoofdpersoon kan identificeren. Sinuhe is als een vluchteling hals over kop uit zijn land vertrokken, hier gaat de vergelijking met mijzelf niet verder op, en hij belandde uiteindelijk in Syrië, waar hij zich duurzaam vestigde omdat hij daar door de lokale autoriteiten hartelijk werd ontvangen. Dat dit alles niet vanzelf ging wordt in het verhaal geïllustreerd door een conflict met een lokale bendeleider, waarmee Sinuhe op de vuist gaat, waarna zijn vooruitzichten aanmerkelijk verbeterden. Ik weet uit mijn persoonlijke ervaring dat het wonen in een ander land niet onmiddellijk van een leien dakje gaat. Het leren omgaan met andere gewoonten, en het afleren van bepaalde eigen behoeftes en vooringenomenheden neemt zijn tijd. In het gastland is er niet te rekenen op begrip voor deze overgang, en mocht het de vreemdeling uiteindelijk lukken om een eigen bestaan op te bouwen, dan verdient deze prestatie wat mij betreft veel bewondering. Laten we eens in detail nagaan wat Sinuhe overkwam, en proberen te begrijpen wat voor hem de specifieke moeilijkheden waren en op welke manier hij zijn leven uiteindelijk tot een succes wist te maken. Ik laat de omstandigheden van Sinuhe’s vlucht hier achterwege, daarover is in de Egyptologie al voldoende geschreven, en val in het verhaal binnen op het moment dat hij in het buitenland arriveert na een lange reis met veel ontberingen. De voormalige hoveling komt aan in een regio bewoond door Syrische bedoeïenen. Één van hen was in Egypte geweest en hij ontving Sinuhe als gast van zijn stam. Vandaar reisde hij langs de kust naar het noorden, naar Byblos en nog verder. In elke locatie verbleef hij enige tijd om tenslotte weer verder te trekken. Uiteindelijk ontmoette hij enkele landgenoten die hem introduceerden bij een heerser in Noord-Syrië, die ook andere egyptenaren gastvrijheid had geboden. Deze heerser wist Sinuhe’s kwaliteiten op waarde te schatten en gaf hem een baan aan zijn eigen hof, en zelfs liet hij de buitenlandse gast zijn eigen dochter trouwen. Sinuhe kreeg er ook kinderen en hij verwierf land. We kunnen spreken van een succesvolle integratie van deze allochtone vluchteling. Maar hoe onderging Sinuhe zijn succes? Wat betekent zijn inburgering in het Syrische koninkrijk? Door het bekijken van de literaire weergave van Sinuhe’s avonturen komen we een interessant aspect van de oudegyptische visie op de wereld op het spoor. Het is opmerkelijk voor een moderne westerse lezer dat het huwelijk met de Syrische prinses slechts in een enkel kort zinnetje wordt afgedaan. Het stuit ons eigenlijk tegen de romantische borst dat het verhaal nergens rept van een gelukkig huwelijk met deze vrouw. Het feit van de echtverbintenis werd van groter van belang geacht dan de compatibiliteit van de echtelieden, en we krijgen de indruk dat het oudegyptische huwelijk louter in verband werd gezien met de kinderen die hiervan het gevolg zouden zijn. De naam van de vrouw in kwestie krijgen we niet eens te horen. Wel krijgen we uitgebreid te horen wat het nieuw verworven bezit was dat Sinuhe van de vorst als loon kreeg uitbetaald. Het land dat hij kreeg heette Iaa, hier horen we wél onmiddellijk een naam, en er werden verschillende soorten vruchten verbouwd, en er werd veel wijn geproduceerd. Graan en vee waren er in overvloed. Dankzij de opbrengst van deze landerijen genoot Sinuhe dagelijks van overvloedige maaltijden, begeleid door lokale wijnen. De materiële welstand waarin hij verkeerde wordt uitgebreid beschreven. Daarentegen werd het werk dat Sinuhe hiervoor moest verrichten minder breed uitgemeten. Hij opereerde blijkbaar als hoofd van een militie die naburige stammen moest terroriseren en hun vee roven. Er wordt beschreven hoe succesvol Sinuhe was in deze taak, en ook zijn kinderen worden allen als helden beschreven, wat blijkbaar gunstig afstraalde op hun vader. Sinuhe onderscheidde zich door zijn onvoorwaardelijke gehoorzaamheid jegens zijn meerderen, wat in Egypte als een positieve houding in de maatschappij werd gezien. In een conflict met een andere bendeleider weet Sinuhe te overwinnen en hierdoor werd hij nog rijker dan hij reeds was, omdat hij zijn tegenstander van al zijn bezittingen beroofde. Eigenlijk geen prettig heerschap deze Sinuhe, lijkt het mij, maar toch vertelt hij hoe hij zich in deze situatie als een door God begenadigd man beschouwde. Het lezende publiek in het oude Egypte, dat dit verhaal gretig las, was het daarin beslist met de hoofdpersoon eens. We moeten echter nog verder lezen in het verhaal om te horen wat het leven van Sinuhe pas echt compleet zou maken. Hij is inmiddels van hoge leeftijd, en ondanks de grote rijkdom en kinderen die hem het leven aangenaam maken, verlangt hij nog naar iets anders, namelijk om terug te keren naar zijn vaderland, Egypte. Dit is geen karakterzwakte van een oude man, geen sentimentaliteit, maar een wens die voortkwam uit een puur praktische overweging: namelijk die van zijn begrafenis. Hij verzucht: “Wat is er belangrijker dan dat ik wordt begraven in het land waar ik geboren ben?”. Hij weet de dood nabij te zijn, en hij weet dat hij de eeuwigheid alleen in Egypte zou kunnen bereiken, onder de bescherming van de farao. Het verhaal van Sinuhe last op dat moment een brief in die hij van de Egyptische koning Sesostris I ontving, en waarin deze hem aanspoorde om naar Egypte terug te keren. Sesostris weet precies wat hij moet zeggen om zijn doel te bereiken: hij geeft namelijk een uitgebreide beschrijving van de begrafenis zoals die in Egypte gebruikelijk was. Hij noemt de nachtwake, de mummiewindsels, een gouden lijkkist en dito masker, de begrafenisprocessie en alle offers die nodig zijn om in het hiernamaals verder te kunnen leven. Daarbij voegt hij nog als waarschuwing toe: ‘Aziaten zullen je niet begraven, en je zult niet in een ramshuid begraven worden ... Denk aan je lijk en kom terug!’ Blijkbaar ontbrak er nog iets aan Sinuhe’s geslaagde leven in Syrië, en dat was iets dat niet in het buitenland beschikbaar was. Het eeuwige leven was alleen in Egypte te verkrijgen, omdat het specifiek Egyptische rituelen vereiste en een grafkapel. Het is een typisch Egyptische gedachte om de wens voor het voortbestaan na de dood als één van de streefdoelen van het leven te beschouwen. In het verhaal keert Sinuhe inderdaad terug naar Egypte, waar hij door de farao wordt beloond met een grafmonument in de koninklijke begraafplaats. Hij laat zijn kinderen en zijn bezittingen achter in Syrië en over zijn vrouw horen we hier al geheel niets meer. De gelukkige Sinuhe heeft waarschijnlijk het verslag van zijn avonturen op de wanden van zijn grafkapel laten aanbrengen, al dan niet identiek aan de versie die ons op papyri en ostraka is overgeleverd. Dit vermoeden is gerezen omdat het verslag de structuur heeft van een autobiografie. Een Amerikaanse expeditie heeft onlangs vastgesteld dat er een andere hoveling was in de tijd van Sesostris III die een literaire versie van zijn autobiografie op de buitenwand van zijn graf op de koninklijke begraafplaats in Dahsjoer had laten aanbrengen. Deze ontdekking maakt het opeens veel waarschijnlijker dat het levensverhaal van Sinuhe op feiten berust. Voor mijn verhaal hier is dit echter niet van groot belang, omdat ik wil bekijken welke ideeën in het verhaal zijn uitgedrukt. Als we het verhaal van Sinuhe bekijken, kunnen we drie of misschien vier ijkpunten vinden waartegen een geslaagd leven kon worden beoordeeld: rijkdom, kinderen en een Egyptische begrafenis na het bereiken van een hoge leeftijd. Het verhaal is een zorgvuldig gecomponeerd literair werk, en de denkbeelden die erin staan uitgedrukt zullen zonder twijfel voor het lezerspubliek herkenbaar zijn geweest. Toch komt deze visie op succes ons vreemd over, en het is belangrijk om hierbij stil te staan, omdat het een wezenlijk verschil aangeeft tussen de oudegyptische cultuur en de onze. Ik wil allereerst vaststellen hoe algemeen deze opvatting over succes was. Zijn er nog andere Egyptische teksten te vinden die het succesvolle leven beschrijven in de termen van het verhaal van Sinuhe? De meest voor de hand liggende plaats om hiernaar te zoeken zijn de talrijke wijsheidsleren die uit oud-Egypte zijn overgeleverd uit vrijwel alle periodes. Deze teksten waren erop gericht om rijksambtenaren goed te laten functioneren door ze manieren bij te brengen. In tegenstelling tot de zuiver literaire teksten staan de levensleren vaak op naam van een bekende schrijver uit het verleden. Het zijn de Egyptische equivalenten van Amy Groskamp-ten Have. Ze onderrichten hoe men zich in het sociale leven dient te gedragen, maar ze vertellen niet in zulke duidelijke bewoordingen wat de uiteindelijke doelen in het leven zijn. De wijze Ani zegt bijvoorbeeld “gedraag je elke dag volgens de normen, want dat telt voor de anderen”. Het is daarom moeilijk om een algemene beschrijving van succes te vinden in deze teksten, omdat ze zo specifiek op het functioneren van de ambtenaren zijn gericht. We kunnen wel individuele punten terugvinden die Sinuhe’s leven tot zulk een succes hadden gemaakt, zoals de raadgeving dat men zich zijn graf moet laten maken tijdens het leven. Ani zegt daar over: ‘Bereid je plaats in de dodenstad, de onderaardse wereld waarin je lichaam verborgen wordt. Doe dit als eerste van alle zaken die je bezig houden’. De wijsgeren geven algemene raadgevingen vanuit een praktisch oogpunt, maar geen algemeenheden over het verkrijgen van materiële goederen, of de wenselijkheid van het krijgen van kinderen. Dergelijke onderwerpen waren te universeel om ze tot voorwerp van wijze lessen te kunnen maken. Hierbij moet men zich ook bedenken dat in de oudegyptische opvatting een succesvol leven niet te plannen viel, omdat het als de gift van de goden gold. Wanneer de ambtenaar zich gehoorzaam jegens zijn meerdere gedroeg, dan was zijn maatschappelijk succes in principe al gegarandeerd. Het is een typisch Egyptisch idee dat de mens moet leven in overeenstemming met algemene maatschappelijke en sociale regels, die bekend stonden onder de term Maat. Dit woord wordt doorgaans met ‘orde’ vertaald, maar hierachter gaat een complex wereldbeeld schuil waarin de menselijke machtsverhoudingen op aarde onderdeel waren van de schepping die door de goden was gewild. We zagen al dat Sinuhe sprak van de goddelijke genade die hem ten deel was gevallen. Het is om deze redenen dat we in de religieuze teksten moeten zoeken om weer op het spoor te komen van de oudegyptische opvattingen over succes. Vanaf de tijd van Achnaton, de grote godsdiensthervormer en revolutionaire koning die rond 1350 v.Chr. de gevestigde orde in Egypte op zijn kop zette, werd het gebruikelijk voor het individu om in teksten gewag te doen van een persoonlijke relatie met de goden. Deze belijdende beweging is in de Egyptologie dankzij James Henry Breasted in 1912 bekend geworden onder de term ‘personal piety’. Veel tekstvoorbeelden zijn gevonden in het dorp Deir el-Medina, een van de zwaartepunten van het onderzoek van de Leidse Egyptologie sinds het professoraat van mijn voorganger Janssen. Laat ik eerst een voorbeeld citeren van het type tekst waarover het hier gaat. Een beschreven stuk kalksteen, of ostrakon in Boston bevat een gebed van de vizier Hori aan Amon-Re, de grote god van Karnak. Hij zegt: ‘U bent het leven, de zegeningen zijn te uwer beschikking; kracht en een lange levenstijd, respect en een begrafenis, zijn aan u om te bevelen.’ De zegeningen die Hori hier opsomt zijn vergelijkbaar met de beschrijving van het complete leven van Sinuhe. De lange levenstijd en begrafenis worden in beide genoemd, terwijl de vermelding van fysieke kracht hier de blijvende gezondheid aangeeft die bij een hoge leeftijd wenselijk is. Het woord dat ik modieus met ‘respect’ heb vertaald is in het Egyptisch imAx, een term die enerzijds samenhangt met de beschikbaarheid van een graf en offers, en anderzijds met de eerbiedwaardigheid die het gevolg is van moreel correct handelen. Wat er bij Hori ontbreekt is de materiële welstand die bij Sinuhe zo omstandig wordt beschreven, maar waarschijnlijk had de vizier Hori wat dat betreft niet veel meer te wensen. Dit type gebeden is over het algemeen strikt persoonlijk van inhoud, en de wensen zijn toegespitst op het individu. Daarom ontbreekt waarschijnlijk ook de kinderwens, omdat Hori allang kinderen had. De vizier wenst alleen nog een lange levenstijd in goede gezondheid en een begrafenis. Wat hier nieuw is, is dat de zegeningen van het menselijk leven rechtstreeks in de handen van een specifieke god worden gelegd. Sinuhe liet geheel in het midden aan welke god hij zijn geluk te danken had, en daarmee toonde hij zich een kind van zijn tijd. Ik geef nog een ander voorbeeld uit de personal piety beweging: Een stenen stèle in Cairo, toebehorend aan twee mannen die een gebed richten tot de vergoddelijkte koning Amenhotep I en diens moeder Ahmose Nefertari. Één van hen, de Thebaanse priester Sementawy vraagt op de stèle om de volgende zaken: “De adem die Amon geeft, een goede vrouw, gehoorzame kinderen, vele bezittingen, een mooie begrafenis na een hoge leeftijd en een graf in het westen van Thebe”. In deze tekst vinden we zowel de kinderen, de materiële welstand en de begrafenis zoals in Sinuhe, en bovendien wenst Sementawy een goede vrouw, wat overigens een zeldzaam thema is. Zoals de meeste mensen, waren ook de oude Egyptenaren niet dagelijks bezig met de grote lijnen in hun leven. In de autobiografieën die op de grafwanden staan geschreven vinden we dan ook voornamelijk meer directe levensbehoeften genoemd, zoals goed eten en drinken. Er is een groep Egyptische teksten die specifiek het vieren van een feestdag tot onderwerp heeft, en hiervoor verwijs ik graag naar de oratie van mijn promotor Herman te Velde. In de autobiografieën wordt hoge waarde toegekend aan het correcte gedrag en gehoorzaamheid jegens de meerdere, wat Jan Assmann verticale solidariteit heeft genoemd. De autobiografieën verbinden het onberispelijke gedrag van de overledene met zijn succesvolle carrière, net zoals dat in de wijsheidaleren het geval was. We vinden er slechts zeer zelden een aanduiding van het materiële bezit of een snoevende opmerking over het aantal kinderen dat de overledene naliet. Een voorbeeld van dat laatste staat wel op het tempelbeeld van de priester Nebnetjeroe dat in de tempel van Karnak werd opgesteld rond 900 v.Chr. Prominent op de voorzijde van het beeld staat een beschrijving van de carrière van Nebnetjeroe, die in dienst was van de god Amon-Re en van de koning. Hij zegt: “Mijn zorg gold de tempel van de god. Hij beloonde mij met zijn gunsten, en overlaadde mij naar hartelust. Hij voorzag mij van een zoon die mijn ambt kan uitoefenen wanneer ik de eeuwigheid binnenga. ... Ik zag mijn zonen grote priesters worden; de ene na de andere die door mij verwekt waren. Ik bereikte de leeftijd van 96 jaar in gezondheid en zonder gebreken. Wanneer men zo oud wil worden als ik, dan moet men God loven voor iemand anders in mijn naam”. Deze beschrijving van de weldaden die Amon-Re verleende kunnen we weer verbinden met het levensideaal zoals dat door Sinuhe werd verwoord. De twee zegens van een hoge leeftijd in goede gezondheid en een grote kinderschaar komen in deze context niet vaak voor. Het beeld is echter wel op meer terreinen uitzonderlijk, omdat er ook beschreven wordt hoe Nebnetjeroe zijn leven doorbracht zonder zorgen of ziekte: “ik maakte mijn dagen tot een feest met wijn en mirre, en ik bande luiheid uit mijn hart”. ... Blijkbaar had Nebnetjeroe een epicurische levensopvatting, die hij graag met anderen wilde delen. In de tijd dat Alexander de Grote Egypte bevrijdde van de Perzische overheersing leefde er in de stad Hermopolis een hogepriester van Thoth met de naam Petosiris. In diens autobiografie, op de wanden van zijn mooie grafmonument, is er sprake van de zegeningen die Petosiris van zijn god ontving: “Mijn heer Thoth onderscheidde mij van al mijn gelijken als beloning voor mijn verrijking van hem, met alle goede dingen: zilver en goud, oogsten en opbrengsten in de silo’s, met velden, vee, wijngaarden en tuinen met alle soorten van vruchtbomen, met schepen op het water en alle goede zaken uit de magazijnen. ... Moge deze zaken mij geschonken worden als beloning: Lengte van dagen in vreugde, een goede begrafenis na een hoge leeftijd, ... mijn huis in stand gehouden door mijn kinderen, terwijl de ene zoon de andere opvolgt”. In deze autobiografie zien we weer eens een uitgebreide opsomming van het levensgeluk, waarin rijkdom, een lang leven, kinderen, en een begrafenis bepalend zijn. De aardse verlangens staan niet vaak zo duidelijk geëtaleerd in een grafinscriptie, maar in deze kapel is het levensgeluk een belangrijk thema, en we vinden elders ook een carpe diem inscriptie, waarin de lezer wordt aangespoord om “te drinken tot dronkenschap bij het genieten van een feestdag”. De nadruk op het aardse genot is nog eens extra onderstreept door de realisatie dat de dood aan dat alles voorgoed een einde zal maken. Petosiris zegt: “Wanneer een man sterft verdwijnen ook zijn bezittingen. Degene die ze erft doet ermee wat hij wil. Er is geen extra zonlicht voor de rijken, en Magere Hein neemt geen steekpenningen aan zodat hij vergeet wat zijn opdracht was”. Tijdens de Grieks-Romeinse periode verschijnt het thema van het levensgeluk opnieuw in het genre van de biografieën, maar er blijkt zich nu een ontwikkeling in de denkbeelden over het geluk te hebben voorgedaan. Al tijdens het Nieuwe Rijk was het complete leven een gift uit de hand van de goden. Tegelijkertijd bestond er een traditie dat de scheppersgod, met name Re, zijn weldaden aan de wereld kenbaar maakte in de vorm van veertien ka’s of personificaties van zijn krachten. Het begrip ka gaf daarbij de creatieve krachten van de god aan die specifiek met zijn activiteiten als schepper van de wereld samenhingen. In aansluiting hierop werd nu het individuele levenslot ook benoemd als een serie ka’s, en wel specifiek in de vorm van de vier begrippen die we kennen uit het verhaal van Sinuhe. Het oudste voorbeeld van de vier ka’s vinden we op een beeld waarvan een deel zich in Turijn bevindt en een deel nog altijd in Karnak, waar het oorspronkelijk was opgericht. Het dateert uit de regeringsperiode van Ptolemeus IV, rond 200 v.Chr. Het beeld bevat de biografie van een zekere Petimouthes, die vertelt dat hij een magazijn voor Amon-Re had laten bouwen ten behoeve van de dagelijkse offers. Hij zegt: “De vergoeding hiervoor was dat ik werd beloond tijdens mijn leven met de vier ka’s: een lang leven in vreugde, mijn huis duurzaam, een mooi nakomelingschap in voorspoed en stabiliteit in (de gunst?) van de goden. Dit komt mij toe want ik ben rechtschapen.” De tekst vermeldt geen begrafenis, maar dit ligt in het feit dat er expliciet wordt gezegd dat het om giften tijdens het leven gaat. Vanaf dit moment verschijnt de vermelding van de vier ka’s als aanduiding van het levensgeluk ook zonder nadere uitleg. Een voorbeeld hiervan staat op het standbeeld van de architect Ahmose, die ten tijde van Ptolemeus III verantwoordelijk was voor de decoratie van de toegangspoort tot het complex van Chonsoe in Karnak. Hier wordt de god Amenope vermeld “die de 4 ka’s toebedeelt aan wie in zijn gunst staat”. Dankzij het andere beeld uit Karnak weten we wat hiermee precies wordt bedoeld. Onder Ptolemeus VIII verschijnt er vervolgens ook een afbeelding van de vier ka’s, en het is misschien geen toeval dat dit in de tempel van Opet in Karnak gebeurt. De twee eerdere vermeldingen van de vier ka’s waren immers ook uit Karnak afkomstig. Op de zuidelijke wand van de offerzaal, boven de deur naar kamer IX staat een afbeelding van Ptolemeus VIII, die wierook en water aanbiedt aan de acht goden van de Ogdoade, een groep die de gezegende oertijd symboliseert, toen er nog geen kwaad in de wereld bestond. Zij worden gevolgd door de vier ka’s die zijn afgebeeld met mummievormige lichamen gezeten op een troon. De ka’s hebben individuele namen gekregen, en deze zijn: “Degene die zich verheft”, “Degene wiens leven aangenaam is”, “Degene met gewiste tranen”, en “Degene die met wierook gekalmeerd is”. Bij elke ka staat een zegening geschreven waarvoor hij verantwoordelijk is: Bij de eerste staat: een jongeman in leven; bij de tweede: voedsel; bij de derde: een hoge leeftijd in geluk; en bij de vierde: het blijven van de naam op aarde. In plaats van een begrafenis die de koning wordt toegewenst, wat ongepast zou zijn, wordt Ptolemeus door de vier ka’s een duurzame herinnering op aarde beloofd. Wat kunnen we zeggen over deze namen van de ka’s, en wat is hun relatie met de vier weldaden? De Franse Egyptoloog Dimitri Meeks heeft dit probleem onderzocht en hij kwam in 1963 tot de conclusie dat de oorsprong van de namen in Memfis moet worden gezocht. Al in het Nieuwe Rijk, in de beroemde Osiris tempel van Seti I in Abydos uit ongeveer 1280 v.Chr., staan namelijk dezelfde vier godennamen genoemd in verband met de god Ptah van Memfis, al staan ze niet alle vier in dezelfde volgorde als later. De termen zijn ook al genoemd op de zogenaamde “Shabaka steen”, maar helaas is de context van de namen daarop verdwenen. Meeks concludeerde uit deze vermeldingen van de namen dat het concept van de vier ka’s moet worden gedateerd in het Nieuwe Rijk, maar daarvoor zie ik weinig reden. Het lijkt mij dat de vier ka’s relatief laat zijn geconcipieerd, en dat de hier beschreven betekenis pas in de Ptolemeïsche periode aan vier bestaande Memfitische goden werd toegekend. Het ontbreken van iedere vermelding van de ka’s voorafgaand aan de Ptolemeïsche periode, die toch in de talrijke biografische en religieuze inscripties verwacht had kunnen worden, is eigenlijk al een duidelijke aanwijzing hiervoor. Daarbij komen ook de onbegrijpelijke vertalingen van drie van de vier namen, die geen relatie hebben met de weldaden van het levensgeluk. Tenslotte zijn ook de vier zegeningen die zij vertegenwoordigen op een vrij willekeurige manier gekoppeld aan de vier ka’s. Er was geen vaste relatie tussen de individuele ka-figuren en de giften die zij aanbieden. De ka die in het egyptisch Sjoe genoemd wordt is vaak met de gift van het nageslacht verbonden, wat goed bij hem past omdat er ook een grote god Sjoe bestond die de zoon was van de scheppersgod Atoem, en de eerste zoon in de mythologie. Er is echter een opvallende terminologische variatie. De ene inscriptie heeft het over het bestendigen van de zoon op de positie van de vader, terwijl de andere de gift van de ka neutraal als ‘nageslacht’ omschrijft, en in twee gevallen wordt er daadwerkelijk een meisje zowel als een jongetje genoemd of afgebeeld. We zagen al dat de auteur van de Opet tempelteksten specifiek een mannelijke baby op het oog had, terwijl een tekst in Esna spreekt van “zoete kinderen” in het meervoud. Een andere tekst op een grafstèle in Berlijn vermeldt als gift van Sjoe een lang leven. Deze verwarring over de exacte giften van de vier ka’s moet volgens mij worden toegeschreven aan hun relatief recente codificatie. Ook in de Romeinse periode zijn er nog verschillende vermeldingen van de vier ka’s. Dit is met name op de wanden van de tempels in Kom Ombo, Esna, El-Qal’a, Dendera en Kellis. In Kellis was er een bijzondere afbeelding van de vier ka’s die ikzelf heb opgegraven en gereconstrueerd. In deze tempel, die met beschilderd pleisterwerk was versierd, hielden de ka’s zelf hun giften in de hand en ze boden deze aan de god van de tempel Toetoe aan. In iedere tempel was het de lokale godheid voorbehouden om de gift van de vier ka’s aan de mensheid te schenken. De vier ka’s zijn in Kellis weergegeven met manden in hun handen waarop de weldaden zijn afgebeeld. De eerste ka draagt de hiërogliefen van “lang leven” en voor “leven, voorspoed en gezondheid”. De tweede ka is het meest interessant, omdat er hier kinderen zijn afgebeeld in de handen van de ka, zowel een jongetje als een meisje, maar daarboven staat ook het hiëroglief voor akker weergegeven. De kinderwens is hier uitgebreid met de wens voor vruchtbaarheid in de landbouw, een aspect dat elders ontbreekt. Aan de voeten van de tweede ka is nog een jongetje toegevoegd die het geschenk duidelijker gestalte moet geven. De daaropvolgende ka geeft rijkdom in de vorm van goud, zilver en kostbare stenen en de laatste geeft een begrafenis, die als een lijkkist en mummiewindsels wordt afgebeeld. Ik wil als laatste voorbeeld nog een stèle in Berlijn noemen, die door een zekere Petarbeschenis in Achmim was opgericht ten tijde van keizer Hadrianus. Het is een belangrijk stuk omdat het een privé-document is met vermelding van de vier ka’s uit een periode waaruit niet veel vergelijkbare teksten bewaard zijn. Hij zegt: “Ik ben een man die verknocht was aan zijn vader, zonder disrespect jegens zijn god, overal handelend voor het goede. Ik werd beloond met de ka van een lang leven; de ka van materiële bezittingen blijvend in vreugde; de ka van familie; zoon en dochter zonder gebreken; de ka van een mooie begrafenis na het bereiken van ouderdom …”. Net zoals er geen vaste formuleringen bestaan, is er ook geen vaste volgorde in de opsomming van de vier weldaden, behalve dat de begrafenis altijd als laatste wordt genoemd. Er is dan ook geen reden om aan te nemen dat de vier ka’s te maken hebben gehad met bepaalde rituelen in het dagelijks leven. Het is voorstelbaar, en in verschillende culturen is het ook bekend, dat er in het oude Egypte overgangsrituelen waren die de verschillende fasen van het leven markeerden, met name de momenten van geboorte, huwelijk en dood. Dit is echter op grond van de wisselende samenstelling en volgorde van de vier zegeningen niet waarschijnlijk. Er is echter wel een ander aanknopingspunt voor een interpretatie, en dat is de plaats van de vier ka’s in de tempeldecoratie van de Grieks-Romeinse periode. De locatie van een afbeelding op de muren van de late tempels heeft in principe altijd een directe relatie gehad tot de functie van het vertrek en de daarin voltrokken rituelen. Zowel in Dendera als in El-Qal’a zijn de vier ka’s afgebeeld in relatie tot de open hof die bij de viering van de jaarwisseling werd gebruikt. De betekenis van de jaarwisseling is door mijn voorganger Borghouts in zijn oratie besproken, en ik herhaal hier zijn formulering dat het doel van de tempelrituelen ter gelegenheid van het nieuwe jaar “het herstel [was] van de scheppende krachten in de natuur”. De aanwezigheid van de Ogdoade in dezelfde omgeving is hier van belang, omdat zij deze kosmische verjonging gestalte geven. We hebben al gezien dat de oudst bekende afbeelding van de vier ka’s in de Opet tempel in Karnak deze ook met de Ogdoade combineert. De vier ka’s vertegenwoordigen hier het positieve potentieel van de god van de tempel dat zich in het nieuwe jaar kan openbaren. De relatie van de ka’s met de verjonging in de natuur is ook treffend gestalte gegeven in de schildering in Kellis waar de gift van kinderen vergezeld gaat van een akker. Ik heb willen laten zien dat het levensideaal van Sinuhe, dat aanvankelijk éénmalig leek te zijn temidden van de overgeleverde autobiografische inscripties, toch deel blijkt uit te maken van een discours wanneer we de religieuze inscripties erbij betrekken van zo’n tweeduizend jaar later. Het levensideaal van de Egyptenaar is met name in de late teksten kort en bondig als vierledig gedefinieerd, al is de exacte formulering ervan niet vastgelegd. Ondanks het dramatische verschil in datering geven de late inscripties onveranderd de denkbeelden weer die in het verhaal van Sinuhe al tot uiting komen. Ik heb enkele voorbeelden genoemd van teksten die de tussenliggende eeuwen helpen te overbruggen. De tempelinscripties en afbeeldingen uit de hellenistische en Romeinse perioden zijn in de Egyptologie nog altijd slechts op zeer beperkte schaal benut. Toch heeft de literaire activiteit in de scriptoria van de late tempels vele teksten en denkbeelden op de tempelmuren bewaard die niet uit oudere periodes overgeleverd zijn. De lange adem van ideeën en culturele producten in Egypte, die tot over drieduizend jaren reikt, maken het de Egyptoloog ook niet altijd makkelijker, omdat er linguïstische en culturele ontwikkelingen zijn die de overeenkomsten kunnen maskeren. Het concept van de vier ka’s is daarvan een goed voorbeeld omdat de definitie van het levensgeluk is ingepast in een exclusief religieuze context en is gepresenteerd als vier manifestaties, of ka’s, van de god. Deze religieuze uitleg verschijnt voor het eerst in Hellenistische periode, maar het idee van het individuele geluk als een gift van de goden is veel verder terug te voeren. Laat mij tenslotte nog even stil staan bij de implicaties van het Egyptische geluksideaal zoals we dat nu hebben leren kennen. De wens voor een lang leven is goed te begrijpen, en in het oude Egypte meer nog dan bij ons. De gemiddelde levensverwachting van de Egyptenaar was minder hoog, omdat er zich meer dodelijke ziekten voordeden. Toch bereikten sommige mensen een hoge leeftijd, en ik heb al aangegeven dat dit als zegen van de goden werd beschouwd. Kinderen als levensdoel is een bekend fenomeen in alle culturen, en deze wens mag daarom ook geen verwondering wekken. De derde wens, die van de materiële welstand, is echter minder vanzelfsprekend. In de moderne maatschappij is ons levensdoel vaak ook materialistisch. Wat bij ons telt is een goed salaris, luxe goederen zoals een tweede huis, en verre vakanties. Geld is het symbool en de maat van het succes in de moderne geldeconomie. Het is eigenlijk wel verrassend dat ditzelfde sentiment zo sterk naar voren treed in de oudegyptische cultuur, terwijl toch de geldeconomie pas in de Hellenistische periode zijn invloed deed gelden. Uit de Egyptische literatuur en de wijsheidsteksten komt een beeld naar voren van een sterk sociaal voelende maatschappij die de zwakkeren in bescherming nam. Dit beeld is, denk ik, sterk ideologisch bepaald geweest, en de realiteit was misschien minder rooskleurig. Waarin de Egyptische cultuur het meeste verschilde van de onze en van vele andere culturen is de nadruk die op een goede begrafenis werd gelegd. Om de verzorgdheid na de dood als een levensdoel te definiëren is een typisch Egyptisch fenomeen. Geachte toehoorders, De Leidse Egyptologie heeft een traditie van filologie zowel als archeologie. De eerste bekleder van deze leerstoel, Adriaan de Buck, ging strikt filologisch te werk, terwijl zijn opvolger, Adolf Klasens, de grondlegger is geweest van de Nederlandse archeologie in Egypte. Mijn twee directe voorgangers, Koos Janssen en Joris Borghouts, hebben zich beide moeite getroost om de Egyptologie in haar volledige breedte vertegenwoordigd te zien in Leiden, en de huidige verbanden met de faculteit Archeologie zijn hiervan een resultaat, maar ook de bloei van de Koptologie in Leiden. In de loop van de tijd heeft de Leidse opleiding Egyptische taal en cultuur een brede expertise opgebouwd, waarin het mogelijk is om het vak in al haar facetten te beoefenen en te onderwijzen. Ik heb aan de hand van mijn verhaal willen illustreren hoe verschillende tekstgenres uit verschillende periodes met iconografisch materiaal kunnen worden gecombineerd om een aspect van de oudegyptische cultuur beter te kunnen beschrijven. Het is voor de egyptoloog van belang om alle fasen van de ontwikkeling van de taal en de cultuur te beheersen om vruchtbaar onderzoek te kunnen doen. Deze diepgang van de Leidse Egyptologie heeft ook in het buitenland zijn aantrekkingskracht, en in een tijd waarin de universiteiten over de grenzen heen kijken op zoek naar mobiele studenten heb ik het volste vertrouwen dat de Leidse Egyptologie daarin zal kunnen meespelen. Ook de bijdrage van het Leids Papyrologisch Instituut aan het studieprogramma is van groot belang, mede vanwege de plaats van de Grieks-Romeinse periode als sleutelperiode voor de studie van de oudere zowel als de jongere periodes van de Egyptische geschiedenis. Tenslotte spreek ik hier ook nog graag mijn waardering uit voor de belangrijke rol van het Nederlands Instituut voor het Nabije Oosten (NINO), dat onder meer de onmisbare Annual Egyptological Bibliography uitgeeft, en dat zich inspant om een gunstige werkomgeving te scheppen voor de studie van het nabije oosten in alle periodes. Waarde leden van het College van Bestuur en van het bestuur van de Faculteit der Letteren Allereerst bedank ik u hartelijk voor het in mij gestelde vertrouwen. Ik zie uit naar een periode van bestendiging van het zo langdurig hervormde onderwijsmodel en tegelijkertijd naar een toenemende internationalisering van het onderwijs en onderzoek waarbij de hoge kwaliteit en de wetenschappelijke productiviteit van de Leidse opleiding behouden blijven. In verband met deze internationalisering onderstreep ik graag nog de belangrijke rol die volgens mij het Nederlands-Vlaams Instituut in Cairo kan spelen als een steunpunt voor studenten en onderzoekers in ons doelland. Hooggeleerde Janssen, beste Koos, Tijdens mijn eerste jaren als student in Leiden was jij het die mij op het pad van de Egyptologie hebt gezet, ondanks je herhaaldelijke verzekering die je aan iedere student gaf dat ik er nooit een baan in zou weten te vinden. Het doet me bijzonder veel genoegen dat je vandaag bij mijn oratie aanwezig kunt zijn, en dat je dat zelf ook net zo bijzonder vind als ik. Beste leden van het onderwijsinstituut Talen en Culturen van het Midden-Oosten We zijn met elkaar verbonden door de geografische nabijheid van onze doellanden, maar ook omdat we culturen bestuderen die met elkaar in contact hebben gestaan en die elkaar in meer of mindere mate hebben beïnvloed. Ikzelf heb altijd de overtuiging gehad dat de bestudering van zowel de oude en moderne culturen van het Nabije Oosten vruchtbaar is en ik hoop dat we onze studenten meer in die richting kunnen stimuleren. Beste collega’s van de opleiding Egyptische taal en cultuur, Velen van u ken ik al lange tijd, soms al vanuit de collegebanken, en het is een groot genoegen om met jullie samen nu het vakgebied gestalte te kunnen geven. Ik hoop op jullie kennis en ervaring te kunnen steunen bij de ontwikkeling van ons vak. Dames en heren studenten, De Egyptologie is een breed vakgebied, dat voor iedereen met een gezonde intellectuele belangstelling veel te bieden heeft. Het is voor mij een genoegen om jullie daarbij te helpen en de benodigde kennis en vaardigheden aan te leren. Hoewel het altijd een keuze blijft die in de maatschappij verdedigd moet worden, geloof ik vast dat er vele mogelijkheden zijn voor degene die werkelijk gemotiveerd is om in het vak door te gaan. De grote belangstelling voor Egypte onder het publiek is een feit, en daarmee bestaat er een breed draagvlak in de maatschappij waar ons vak op steunen kan. Ik heb gezegd.