rapport Zeven factoren van invloed op succes experiment wijkbudgetten Evaluatie experiment wijkbudgetten II 23 oktober 2006 Hiemstra & De Vries B.V. is gevestigd te Utrecht en ingeschreven bij de Kamer van Koophandel aldaar onder nummer 301 945 81. Inhoud Inleiding 3 1 Drie samenhangende elementen vormen denkkader 4 2 Effect experiment wijkbudgetten is positief 5 Sociale samenhang is toegenomen 5 Leefbaarheid verbetert door uitvoering fysieke projecten 6 Experiment draagt bij aan vertrouwen maar praktische zaken zijn cruciaal 8 Experiment leidt tot initiatief en inspireert 9 3 Combinatie van zeven factoren bepaalt succes experiment 11 Sociaal economische situatie heeft geen effect (1.) 11 Laag vertrouwen overheid heeft negatief effect (2.) 11 Lage binding heeft negatief effect (3.) 12 Diverse bevolkingssamenstelling die niet kan overbruggen heeft negatief 4 A effect (4.) 13 Sociale infrastructuur heeft positief effect (5.) 14 Ontbreken vaardigheden bewoners heeft negatief effect (6.) 14 Sleutelfiguren hebben positief effect (7.) 15 Van experiment naar instrument 16 Kiezen voor een gedifferentieerde aanpak 16 Kiezen voor een integrale benadering 17 Zoeken naar balans tussen gepaste afstand-dichtop 18 Overige instrumentele keuzes 19 Elementen van invloed op succes experiment en de onderliggende indicatoren 21 Type maatschappelijke effecten 21 Type wijken en burgers 22 Opzet instrument wijkbudgetten 24 2 Inleiding 1 Na het succes van het eerste experiment wijkbudgetten in Assendorp en Zwolle-Zuid heeft de gemeenteraad van Zwolle besloten om een tweede experiment wijkbudgetten uit te voeren. De evaluatie van het eerste experiment toonde aan dat het experiment een succes was en dat er zeven lessen waren. Deze lessen heeft de gemeente meegenomen bij de opzet van een tweede experiment. 2 Het tweede experiment is opgezet omdat de gemeente Zwolle een beperkt beeld heeft van de factoren die het succes van het experiment bepalen. Ook de literatuur en ervaring van andere gemeenten geven een beperkt beeld. De gemeente Zwolle heeft Hiemstra & De Vries gevraagd om een evaluatie uit te voeren die inzicht geeft in de onderliggende factoren die het succes van het experiment wijkbudgetten bepalen. De resultaten dienen als basis voor een discussie in Zwolle over het al dan niet structureel inzetten van het instrument wijkbudgetten (al dan niet in aangepaste vorm) in alle wijken in Zwolle. 3 Het tweede experiment vindt plaats in de wijken Zwolle-Zuid en Aalanden. In Zwolle-Zuid is het de tweede keer, in Aalanden wordt het experiment voor de eerste keer uitgevoerd. In Assendorp monitoren we resultaten een jaar na uitvoering van het experiment. 4 Ons onderzoek is verkennend en kwalitatief van aard. Het is hypothese vormend en niet hypothese toetsend. Ons oordeel over het experiment vormen we op basis van de volgende onderzoeksmethoden: • • • • • gesprekken met 10 betrokken professionals (wijkmanagers, wijkbeheerders en andere betrokkenen); gesprekken op locatie met 10 deelnemers; gesprekken met 4 afgevallen idee-indieners; data analyse; documentenanalyse. 5 De opbouw van deze rapportage is als volgt. In hoofdstuk 1 formuleren we het denkkader dat als basis heeft gediend voor het onderzoek. In hoofdstuk 2 beschrijven we de maatschappelijke effecten van het experiment wijkbudgetten in de vier genoemde wijken. In hoofdstuk 3 gaan we in op de onderliggende mechanismen die het succes van het instrument bepalen. In hoofdstuk 4 doen we ten slotte aanbevelingen voor de manier waarop de gemeente Zwolle het instrument in de toekomst zou kunnen inzetten. 3 1 Drie samenhangende elementen vormen denkkader 101 De veronderstelling is dat het succes van het instrument wijkbudgetten wordt bepaald door een aantal onderliggende factoren. Met name het WRR rapport Vertrouwen in de buurt leverde een bijdrage aan het idee dat het type wijk en burger van invloed is op het succes van het instrument wijkbudgetten. In dit onderzoek staat deze vraag centraal: wat voor invloed hebben het type wijk/burger en de opzet van het instrument op de beoogde maatschappelijke effecten? (zie figuur 1) Figuur 1.1: Drie elementen van het onderzoek die we in bijlage 1 operationaliseren 102 • • • De elementen weergegeven in figuur 1 hebben we als volgt gedefinieerd: instrument wijkbudgetten: de wijze waarop het instrument wordt opgezet waarbij bewoners opdrachtgever zijn voor het uitvoeren van door hen zelf bepaalde plannen. Deze worden mede mogelijk gemaakt door de gemeente en partners beschikbaar gestelde middelen; type wijken/burgers: de mate waarin bepaalde karakteristieken van de wijk en dominante burgerschapsstijlen in de wijk waarneembaar zijn; maatschappelijke effecten: de mate waarin inwoners verantwoordelijkheid nemen voor de leefbaarheid in de wijk en de mate waarin dit leidt tot toename van de sociale samenhang. 103 Het onderzoeken van de samenhang in de bovengenoemde elementen heeft als doel zicht te krijgen op de verschillende ‘knoppen’ waaraan Zwolle kan draaien om het succes van het experiment te vergroten. In bijlage 1 operationaliseren we de drie elementen. 4 2 Effect experiment wijkbudgetten is positief Sociale samenhang is toegenomen 201 Sociale samenhang definiëren we als de mate waarin bewoners met elkaar contact hebben, de frequentie van dat contact en de kwaliteit van het contact. In ons totaaloordeel zijn wij positief over de bijdrage van het experiment ten aanzien van de sociale samenhang. Dit is gebaseerd op de positieve reacties van wijkmanagers en wijkbeheerders. Enkele voorbeelden van reacties: ‘Het levert zulke mooie concrete resultaten op’ (wijkbeheerder) ‘Het is gewoon leuk en inspirerend om te doen’ (wijkbeheerder) ‘Bewoners zijn zeker wel in staat zelf zaken op te pakken; er zit meer in’ (wijkmanager). 202 In tabel 2.1 hebben we een aantal citaten van deelnemers opgenomen die een beeld geven van de geboekte positieve effecten op het gebied van de sociale samenhang. Effect het experiment leidt tot gemeenschappelijke gespreksstof, het is aanleiding tot contact in de wijk het experiment draagt bij aan meerdere vormen van sociaal maatschappelijk ondernemen Citaat ‘Het project draagt bij aan feitelijk basale dingen in de wijk: mensen zeggen elkaar weer goedendag.’ (deelnemer Assendorp, 2005) ‘Niets is zo bindend als het gezamenlijk oppakken van een project.’ (deelnemer Gerenlanden, 2006) ‘We hebben de uitvoering van het project opgepakt met Stichting voor Gehandicapten Philadelphia en het Agrarisch Opleidingscentrum de Groene Welle.’ (deelnemer Gerenlanden, 2005) ‘De uitvoering van het project heeft geleid tot stagemogelijkheden. We hebben onderdelen van het project gezamenlijk opgepakt met reïntegratieprojecten en projecten op het gebied van zinvolle dagbesteding en werkervaring.’ (deelnemer Assendorp, 2005) het experiment heeft ook die mensen kunnen bereiken die meer geïsoleerd zijn in de wijk ‘Bij het organiseren van de markt zijn studenten, vrijwilligers van Eureka en andere buurtbewoners betrokken, allemaal op vrijwillige basis.’ (deelnemer Assendorp, 2005) ‘Het experiment heeft mede geleid tot veel nieuwe leden voor onze buurtvereniging, waaronder ook allochtone families.’ (deelnemer Gerenlanden, 2005) ‘Tijdens de uitvoering van het project raakten we in gesprek met de moskee, en hebben we gezamenlijk ideeën ontwikkeld.’ (deelnemer Assendorp, 2005) 5 Effect het experiment vergroot het accepterend vermogen en geeft een gevoel van: dit is van ons Citaat ‘De wijkgroep ouderen was in eerste instantie geen voorstander van het initiatief, in een later stadium hebben zij ondersteund bij de voorbereiding en uitvoering.’ (deelnemer Assendorp, 2005) ‘Een paar buren waren niet enthousiast over onze plannen. In overleg met elkaar zijn we tot aangepaste ideeën gekomen’ (deelnemer Aalanden Oost) Tabel 2.1: Positieve effecten genoemd door deelnemers experiment 203 Naast de positieve punten, maken we enkele kanttekeningen: • de effecten blijven veelal beperkt tot een aantal straten, slechts in enkele gevallen zijn de effecten breder zichtbaar; • in vrijwel alle wijken (Assendorp, Aalanden en Zwolle-Zuid) en inliggende buurten zijn positieve effecten te zien, maar dit geldt niet voor alle buurten. In het volgende hoofdstuk gaan we nader in op bovenstaande punten. Leefbaarheid verbetert door uitvoering fysieke projecten 204 Met behulp van het experiment geven burgers een impuls aan de leefbaarheid door middel van het ontwikkelen en uitvoeren van projecten. In deze paragraaf geven we een antwoord op de vraag in hoeverre de uitvoering van de projecten daadwerkelijk een bijdrage heeft geleverd aan de leefbaarheid in de wijk. 205 Onderstaand een overzicht van de winnende ideeën in 2005 en 2006. In de tabel is weergegeven op welk aspect van leefbaarheid het ingediende project betrekking heeft: veiligheid, milieu, verkeer/parkeren, herinrichting openbare ruimte, beheer openbare ruimte, sociale activiteiten of voorzieningen (nieuw of aangepast). Ook de status van het project is opgenomen in de tabel. Wijk Assendorp Winnende ideeën 2005 herinrichting speeltuin Assendorp inrichten trapveld Fresiastraat doelpaaltjes, tafeltennistafel, basketbalnet en fietsenrekken. herinrichting van het Assendorperplein, oa verplaatsen en vernieuwen en opknappen muziektent frequente warenmarkt: groente en fruit, kleding en kaarten en een wijkwensenloket waar bewoners wensen kunnen uiten realiseren trapveldje en hangplek, plus aanleg snelheidsremmende maatregelen ter hoogte van Ten Busschekamp/ Bastertkamp Assendorp Assendorp Zuid Gerenlanden Aspect herinrichting voorziening herinrichting voorziening Status afgerond herinrichting vervolg sociale activiteit vervolg herinrichting verkeer afgerond afgerond 6 Wijk Winnende ideeën 2005 Zuid Gerenlanden Zuid Gerenlanden multifunctioneel maken van de Sportzaal in Gerenlanden realiseren van diverse voorzieningen jeugd in Gerenlanden (blokhut met oa pooltafel) realiseren van diverse voorzieningen Zuid Geren jeugd in Geren (project is niet gerealiseerd) Zuid opzetten vrijwilligerswerk door jongeren Ittersummer voor hulpbehoevenden (jongeren met landen inwoners van verpleegtehuis Zandhove naar Apenheul) Tabel 1 Winnende ideeën Assendorp en Zuid 2005 Wijk Winnende ideeën 2006 herinrichting plein OBS De Gerenhof voor de kinderen uit de buurt met diverse speelvoorzieningen. 1. ouderen actief Gerenlanden/ Zuid Ittersummerlanden (aanleg van een Ittersummer seniorenterras gekoppeld met een landen podium 2. multifunctioneel mobiel podium op de markt Zuid Knoppertkamp/Kadeneterkamp/GruitGerenlanden meesterlaan 1. aanpakken van leefbaarheid dmv realiseren speelplekken 2. Gruitmeesterslaan is geen racebaan acties om de snelheid te beperken Aalanden opbouwen van het schoolplein aan de Oost zuidzijde OBS de Wieden tot een aantrekkelijke speelplaats voor schoolen buurtkinderen Aalanden badmintonveld in straat voor Oost volwassenen ter stimulering van de sociale contacten omgeving Roelingsbeek Aalanden trapveldje Deuzerdiep/Fivel opknappen Noord egaliseren van het veld (ballenvangers/goals) Aalanden nieuwe speeltoestellen voor de jeugd Noord omgeving Morra Tabel 3 Winnende ideeën Zuid en Aalanden 2006 Zuid Geren Aspect Status voorziening afgerond voorziening afgerond voorziening niet uitgevoerd sociale activiteit afgerond Aspect Status herinrichting voorziening loopt voorziening sociaal loopt voorziening verkeer veiligheid loopt herinrichting voorziening loopt voorziening sociaal loopt voorziening loopt voorziening loopt 206 Kijkende naar het aantal projecten verdeeld over Zwolle ontstaat een positief beeld over de bijdrage aan de leefbaarheid. De ideeën zijn overwegend van fysieke aard en in de meeste gevallen is het een voorziening. Hieruit blijkt dat burgers vooral waarde hechten aan het opknappen/aanpassen van de fysieke leefomgeving. 7 Dit is ook naar voren gekomen uit gesprekken met deelnemers en afgevallen ideeindieners. Vooral inwoners uit Aalanden vinden het aantal voorzieningen in de wijk voor jongeren onvoldoende. Vergelijkbare opmerkingen worden ook gemaakt door inwoners van Zuid. 207 Vrijwel alle deelnemers geven aan dat het zelf realiseren van een project meerwaarde heeft boven het realiseren van een project door de gemeente. Onderstaand noemen we enkele positieve resultaten ten aanzien van de leefbaarheid: • • hogere acceptatie van veranderingen in de wijk omdat inwoners hun voorkeur kunnen uitspreken door middel van het uitbrengen van stemmen (op de ideeën van hun voorkeur), maar ook omdat de ideeën/projecten afkomstig zijn van inwoners en mede-inwoners initiatief van buurtbewoners waarderen; meer verantwoordelijkheidsgevoel bij inwoners voor de ‘blijvendheid’ van het gerealiseerde. Inwoners houden zelf controle op het tegengaan van vernieling. 208 De ideeën van het experiment 2006 zijn nog niet uitgevoerd. We kunnen daarom nog niet oordelen over de feitelijke bijdrage van de projecten aan de leefbaarheid in de wijk. Experiment draagt bij aan vertrouwen maar praktische zaken zijn cruciaal 209 De kloof tussen burgers en politiek/bestuur, is ook één van de op te lossen problemen vanuit de benadering van actief burgerschap, en is mede een van de secundaire doelen van het experiment. Van belang bij het vertrouwen in de overheid is: • het beeld over het functioneren van de ambtenaren en bestuurders; • mate van interesse in locale bestuurlijke berichtgeving; • het wel of niet benaderen van bestuurders/ambtenaren; • het wel of niet politiek actief zijn. Onderstaand geven we aan in hoeverre het experiment wijkbudgetten bijdraagt aan deze doelstelling. 210 Onze conclusie is dat een bijdrage aan dit doel niet eenvoudig te verwezenlijken is. Burgers onderschrijven het principe van het experiment en waarderen dat de gemeente ruimte geeft aan zeggenschap en verantwoordelijkheid van burgers. Tegelijkertijd zijn burgers kritisch over een aantal methodische aspecten van het experiment en worden sommige deelnemers hierdoor tijdens de uitvoering van hun project bevestigd in bestaande (negatieve) beelden van de gemeente. 211 Deelnemers ervaren het opzetten van het experiment wijkbudgetten door de gemeente zeer positief. Het gaat om een project waarbij meer verantwoordelijkheid wordt neergelegd bij de burger en dat spreekt aan. Ook indieners van afgevallen 8 ideeën zijn zeer positief over het initiatief: ‘De gemeente luistert naar de burger’. Waar soms bij burgers het gevoel overheerst dat de gemeente te weinig doet voor de burgers, wordt nu het tegendeel bewezen. Afgevallen idee-indieners geven aan wéér deel te nemen aan het experiment als de kans zich voordoet. 212 Een ander positief aspect is dat deelnemers aan de projecten meer inzicht krijgen in de complexiteit van de werkzaamheden van de gemeente, de tijdrovendheid van projecten en de kosten die erbij komen kijken. Zo gaf een deelnemer in Aalanden Oost (2006) aan: We hadden geen idee dat het verlichten van een pad zo duur zou zijn’. Deelnemers krijgen daarnaast contact met de frontlinie van de gemeente wat in veel gevallen als positief wordt ervaren. Dit geeft aan dat het experiment ook van invloed is op het benaderen van ambtenaren (weliswaar lijkt dit effect zich alleen te beperken tot die inwoners die trekker zijn van een project). Wijkmanagers en wijkbeheerders zien het experiment vanuit hun rol als waardevol: ‘Het experiment leidt er mede toe dat we een gezicht krijgen voor de burgers’. 213 Naast het feit dat inwoners een beter beeld krijgen van ambtenaren en bestuurders zijn ze ook kritisch over het handelen van ambtenaren en bestuurders. Feitelijk geldt dit voor alle deelnemers uit alle buurten, al manifesteert de kritiek zich verschillend, afhankelijk van de buurt en het type burgers. Opvallend is dat de meeste punten van kritiek betrekking hebben op uitvoeringskwesties. Onderstaand geven we een aantal gevoeligheden in het project weer dat een barrière vormt voor het vergroten van het vertrouwen: • • • • • burger is kritisch over procesgang gedurende experiment (brieven te laat verstuurd, onduidelijke processtappen, onduidelijkheid over koppelding van ideeën, onduidelijke of deels ontbrekende communicatie); burger is kritisch over de keuze om instellingen (zeker die al overheidsgeld ontvangen) deel te laten nemen, dan wel burgers te laten deelnemen in direct partnerschap met een instelling. De burger twijfelt over de ‘eerlijkheid’ van de stemprocedure; burger die verliezer is van het experiment, is teleurgesteld en kritisch. Tendens kan ontstaan van: ‘We regelen het zelf wel’ (waarbij de afstand tot de overheid in plaats van kleiner juist groter kan worden) (deelnemer Gerenlanden, 2006); burger is kritisch ten aanzien van de rol van de gemeente en de verschillen tussen de wijze waarop de gemeenten vanuit verschillende rollen acteert (in sommige gevallen tegenstrijdig met elkaar); burger die bij de uitvoering van het project meer in contact komt met de gemeente ervaart de stroperigheid van de gemeente. Experiment leidt tot initiatief en inspireert 214 Bij dit neveneffect gaat het om (het aantal) nieuwe initiatieven dat inwoners oppakken, naast activiteiten binnen het experiment. Er is een aantal voorbeelden te noemen waarbij het experiment inderdaad tot nieuwe initiatieven leidt. In feite zijn er twee vormen: deelnemers van het experiment die zelf een nieuw initiatief oppakken en inwoners die door deelnemers van het experiment (passief of actief) 9 gemotiveerd worden om initiatieven op te pakken. Van beide vormen geven we hieronder een aantal voorbeelden. 215 • • • 216 • • Nieuwe initiatieven van deelnemers: gezamenlijk opzetten van een buurtvereniging. ‘In deze buurt zijn we met een aantal actieve burgers met gelijke wensen. Onze volgende stap is gezamenlijk een buurtvereniging op te zetten.’ (deelnemer Gerenlanden, 2006). het geven van een vervolg aan het project ‘Het project kan voorgezet worden in de vorm van stages’ (Assendorp, 2005). verbreden van het project. ‘We pakken nu met vele betrokkenen rond het plein de muziektent op’ (Assendorp, 2005). Inwoners geïnspireerd door deelnemers: oppakken van een project omdat inwoners zien dat inwoners van een andere wijk het ook voor elkaar krijgen; geïnspireerd worden door een idee uit een andere wijk. ‘Wij willen een blokhut zoals deze ook gerealiseerd is in...’. 217 Het is lastig in te schatten wat de precieze duurzaamheid is van de effecten van het experiment. Om dit daadwerkelijk te kunnen meten moet gekeken worden naar een langere periode. Sommige projecten worden nu pas gestart, over enkele jaren zal uitwijzen wat er nog ‘merkbaar’ is van de effecten die nu ontstaan. Sommige projecten zijn meer kwetsbaar dan andere, zo lijkt onder andere het project ‘blokhut’ in Geren, een project van jongeren, kwetsbaar te zijn. ‘De blokhut staat er nog wel maar wordt op dit moment niet meer zo actief gebruikt’ (wijkbeheerder). 10 3 Combinatie van zeven factoren bepaalt succes experiment 301 In dit hoofdstuk differentiëren we tussen wijken/buurten en burgerschapsstijlen in relatie tot het experiment wijkbudgetten. We proberen inzicht te geven in de relatie tussen de typen wijken/buurten en burgerschapsstijlen, het experiment wijkbudgetten en de resultaten van het experiment. Het gaat om een karakterisering en niet om een blauwdruk. De essentie van het hoofdstuk is aan te geven dat de wijze waarop het experiment toepasbaar is verschilt tussen de wijken/buurten en dat het experiment in de ene wijk/buurt geschikter is dan in de andere. Dit hoofdstuk geeft inzicht in de onderliggende factoren waarbij het samenspel tussen de factoren centraal staat. Sociaal economische situatie heeft geen effect (1.) 302 Of wijken/buurten zich nu kenmerken door een lager inkomen, leefbaarheidniveau, of opleidingsniveau of juist een hoger niveau ten aanzien van deze aspecten is ons inziens niet relevant voor het succes van het experiment. 303 We concentreren ons voor het onderbouwen van deze conclusie in eerste instantie op de buurten in Zwolle-Zuid. Uit gesprekken met professionals blijkt dat er geen duidelijk onderscheid bestaat tussen de sociaal economische gesteldheid in deze drie buurten, maar het effect in de buurten is wel verschillend. Zowel in Geren als in Gerenlanden levert het experiment positieve resultaten op, terwijl in Ittersumerlanden ook in het tweede jaar van het experiment nauwelijks ideeën gegenereerd worden. 304 Een gelijksoortige onderbouwing geldt voor de buurten Aalanden, Noord en Oost. De buurt Oost bevat enkele huizenblokken waar de sociaal economische gesteldheid lager is dan in enkele andere delen van de buurt. Uit het experiment blijkt dat in dit deel van Oost het experiment niet minder succesvol is dan in andere delen van de wijk Aalanden (zoals onder andere blijkt uit het aantal ingediende en winnende ideeën en uit het gesprek met professionals van Aalanden). Laag vertrouwen overheid heeft negatief effect (2.) 305 Wanneer het vertrouwen van het merendeel van de bevolking in de overheid laag is en de kloof tussen overheid en burger lastig te overbruggen, is de kans van slagen van het experiment gering. 306 Er is binnen de experimentwijken en buurten één buurt waar dit het geval is. Zoals al eerder is aangeven, heeft het experiment in Ittersumerlanden ook in het tweede jaar nauwelijks ideeën opgeleverd. Eén van de wijkmanagers stelt bijvoorbeeld: In Ittersummerlanden heeft Travers extra ondersteuning geboden door bewoners direct aan huis te informeren over het experiment, toch heeft dat 11 nauwelijks ideeën opgeleverd’. Ons beeld is dat een combinatie aan factoren hieraan heeft bijgedragen (zie ook de volgende paragrafen). Eén daarvan is het gebrek aan vertrouwen in de overheid, zoals dat zich in deze buurt manifesteert. Tijdens een interview met één van de indieners is dit beeld bevestigd. ‘In Ittursumerlanden staat men wantrouwend tegenover de gemeente. In feite kan de gemeente weinig goed doen, zelfs niet met het experiment wijkbudgetten (deelnemer Ittersummerlanden, 2006). 307 Wanneer we de relatie leggen met de vier burgerschapsstijlen, dan lijken vooral de afhankelijke en afzijdige burgers de overhand te hebben in Ittersumerlanden. Beide typen burgers hebben een laag vertrouwen in de overheid: de afhankelijke burger staat op grote afstand van de overheid en is gezagsgetrouw en de afzijdige burger is politiek cynisch en heeft weinig vertrouwen in de overheid. Lage binding heeft negatief effect (3.) 308 Wanneer er weinig binding is met de wijk/buurt is de kans van slagen van het experiment klein. Eén van de indicatoren voor binding is de woonduur. Wijken/buurten met een gemiddeld lage woonduur kenmerken zich door een minder sterke binding met de wijk/buurt. Vaak zijn dit wijken/buurten met een groot aantal huurwoningen. Een lage woonduur duidt erop dat mensen er voor een korte periode wonen en minder geneigd zijn of minder goed in staat zijn daadwerkelijk te investeren in de wijk/buurt. Een lage woonduur lijkt het welslagen van het experiment derhalve negatief te beïnvloeden. 309 De onderbouwing volgt uit onderstaande gegevens. Ittersumerlanden en Geren hebben een gemiddeld lage woonduur. Beide buurten hebben daarnaast een hoog percentage huurwoningen en Ittersumerlanden heeft bovendien het hoogste percentage inwoners dat wil verhuizen indien mogelijk. Wanneer we kijken naar het succes van het experiment in beide buurten, dan blijken beide buurten het laagst te scoren. Overigens blijkt het succes in Geren klein, maar wel iets groter te zijn dan in Ittersumerlanden (één van de redenen hiervoor kan zijn dat in Geren veel na elkaar gespeeld heeft, waaronder de Buit van Zuid. In het laatste hoofdstuk gaan we in op het mogelijke effect van meerdere vormen van ondersteuning). 310 De woonduur, en daarmee de mate van binding, lijkt op basis van het bovenstaande een belangrijke succesfactor voor het experiment. Wijken Gemiddelde woonduur op adres per 20-07-2006 in jaren Assendorp 8,6 Aalanden 12,1 - Aalanden Noord 13,55 - Aalanden Oost 13,24 Zuid 9,52 - Geren 7,68 - Gerenlanden 10,7 - Ittersumerlanden 7,74 Tabel 2 Gemiddelde woonduur in Geren en Ittersumerlanden is laag in 2006 12 Wijken Koopwoningen % Huurwoningen % Assendorp 53 47 Zuid 58 42 - Geren 3 97 66 15 38 34 85 62 - Aalanden Noord 56 44 - Aalanden Oost 50 50 - Gerenlanden - Ittersumerlanden Aalanden Tabel 3: Verhouding Koop tov Huur is groot in Geren en Ittersumerlanden in 2006 Wijken in % Assendorp 4 Aalanden 8 Ittersumerlanden 11 Geren 6 Tabel 4: Ittersumerlanden kent een groot percentage ‘Verhuizen indien mogelijk’ 311 Het positieve effect van minder huur- en meer koopwoningen is te zien in de buurt Gerenlanden in Zwolle-Zuid. Daar is een groot aantal huurwoningen in korte tijd verkocht. De buurtvereniging Babuti (project 2005) geeft aan direct de positieve effecten gemerkt te hebben van deze overgang van huur naar koop. Inwoners lijken meer open te staan voor elkaar en zijn meer bereid te investeren in de buurt. Hetzelfde constateerden deelnemers van een ander project in Gerenlanden in 2006. ‘Sinds een groot aantal woningen hier verkocht is, zien we dat de buurt opknapt; zo worden tuinen beter onderhouden en huizen geverfd’ (deelnemer Gerenlanden, 2006). Het positieve effect van de verkoop van huizen in Zwolle-Zuid wordt ook waar genomen door de wijkbeheerder. Diverse bevolkingssamenstelling die niet kan overbruggen heeft negatief effect (4.) 312 De diversiteit in bevolkingssamenstelling kan een negatief effect hebben op het succes van het instrument wanneer deze burgers niet in staat zijn tot overbrugging. Daarnaast bestaat er samenhang met de eerder genoemde factoren als type burgerschapstijl (vertrouwen) en mate van binding. 313 Het voorbeeld in dit verband is wederom Ittersumerlanden. In deze buurt is de diversiteit groot: ouderen, studenten, diverse groeperingen, autochtonen, allochtonen. De inwoners vinden op straatniveau weinig aansluiting en lijken vanuit hun burgerschapstijl niet in staat tot overbruggen. Zij weten het denken vanuit eigen problemen niet om te zetten in het denken vanuit buurtproblemen. 314 Een voorbeeld dat aangeeft dat diversiteit niet altijd tot negatieve effecten leidt is Assendorp. Ook hier is de diversiteit groot (studenten, starters, senioren), 13 echter daar hebben we voor een deel te maken met burgers die mondig en betrokken zijn. De wijk Assendorp kenmerkt zich door een groot aantal zogenaamde actieve burgers dat het vermogen heeft tot overbrugging. In de wijk Assendorp zijn inwoners in staat om ook vanuit het gemeenschappelijke te acteren, iets wat in Ittersummerlanden nauwelijks tot niet het geval lijkt te zijn. Sociale infrastructuur heeft positief effect (5.) 315 De inzet van het instrument is het meest succesvol, wanneer een wijk of buurt een bestaande sociale infrastructuur heeft. We onderstrepen dat de sociale infrastructuur geen voorwaarde is voor succes. Wel helpt de aanwezige sociale infrastructuur het succes te vergroten. Het sterkste voorbeeld hiervan is de wijk Assendorp. Assendorp is een wijk met een centraal plein waaraan zich vele voorzieningen bevinden zoals een school, wijkcentrum, en enkele andere sociale voorzieningen. Dit plein is de kern van de wijk. Het plein is een ontmoetingsplaats, een kristallisatiepunt. Initiatieven in Assendorp komen voort uit of sluiten aan bij reeds bestaande netwerken, en zorgen hierdoor voor een nog grotere impact. ‘In Assendorp kan je spreken over het hart van de wijk, het plein is een centrale ontmoetingsplek’. Hetzelfde geldt voor de projecten die gezamenlijk met scholen worden opgezet. Het netwerk van de school is groot, het bestaande netwerk wordt vergroot en geïntensiveerd. Als er een kristallisatiepunt is zijn de duurzame effecten gemiddeld gezien groter; een voorbeeld is Assendorp waar een aantal projecten een jaar na het experiment zelfs nog doorlopen/vervolg hebben gekregen. 316 Daarnaast lijkt het erop dat in wijken waar veel sociale activiteiten plaatsvinden, trekkers van een project (zie onderstaand: sleutelfiguren) meer aanwezig zijn, of zich eerder aandienen dan in wijken/buurten waar dit niet het geval is. Wij constateren dat de gemeente in wijken/buurten met een beperkt aanwezige infrastructuur meer aandacht moet besteden aan het ontwikkelen dan wel bereiken van deze zogenaamde sleutelfiguren. Een van de vormen om dit te ondersteunen is te blijven herhalen aan burgers dat er ruimte is voor inspraak en inititiatief van burgers (op wijkplatform, d.m.v. communicatiemiddelen). Uiteraard zijn er andere vormen, wij vinden het van belang voor de gemeente om de mogelijkheden te verkennen. Ontbreken vaardigheden bewoners heeft negatief effect (6.) 317 In principe is een sterk punt van het experiment dat het voor iedereen toegankelijk is. Echter, het is niet gezegd dat iedere inwoner in staat is om het experiment tot een positief resultaat te brengen. Door meerdere deelnemers is aangegeven dat er toch wel wat op je afkomt in het experiment. ‘We waren heel enthousiast om mee te doen, na het indienen van het idee kwamen we er achter dat we veel zelf moesten oppakken. Lastig maar een leuke uitdaging’ (deelnemer Aalanden Oost). Een van de andere deelnemers: ‘Ik wil het project heel graag realiseren in de buurt, maar ik weet niet goed waar te beginnen’ (deelnemer 14 Ittersumerlanden). Ondanks dat de deelnemers verschillend tegen het experiment aankijken constateren ze allen dat het echt wel wat vraagt van een deelnemer. 318 Professionals en deelnemers van het experiment noemen meerdere vaardigheden waarover deelnemers zouden moeten beschikken: • • • • • zelfstandigheid en lef. Zo geeft een van de deelnemers aan: ‘Het budget dat ontvangen wordt van de gemeente is een directe ingang om in aanmerking te komen voor geld uit fondsen’ (deelnemer Aalanden, 2006) Om ‘van geld, geld te maken’ vraagt het nodige van de deelnemers; vaardigheid om samen te werken. We hebben gezien dat vooral georganiseerde verbanden met een eigen achterban goed in staat zijn een project zelfstandig op te pakken (project speeltuinvereniging 2004/2005); vaardigheid om te communiceren; het vermogen te bezitten tot overbrugging. De deelnemer moet in staat zijn te denken vanuit algemeen belang (in bezit zijn van groepscompetenties); initiatief. Meerdere deelnemers geven aan veel geïnvesteerd te hebben in het onder de aandacht brengen van het project en het werven van stemmen. Naar eigen inzicht werden flyers gemaakt en werden deur aan deur inwoners geïnformeerd over het project en gevraagd naar hun oordeel. Sleutelfiguren hebben positief effect (7.) 319 Een kleine groep burgers of in sommige gevallen zelfs een aantal individuen, wil en kan veel in werking stellen in de buurt. Het experiment is een middel om deze inwoners aan te zetten tot (verdere of potentiële) actie. Deze bewoners ervaren een gevoel van urgentie dat er iets met hun wijk/buurt moet gebeuren. Tijdens de gesprekken bleek dat dit gevoel voor urgentie verschillende aanleidingen kan hebben. Sommige burgers vinden dat de afstand in de wijk/buurt tussen inwoners steeds groter wordt waarbij inwoners zich steeds individualistischer gedragen (project Zwolle-Zuid). Anderen vinden dat de jeugd op moet groeien in een prettige omgeving (project Assendorp). In verschillende wijken/buurten kunnen andere redenen bestaan voor inwoners om zelf actie te willen ondernemen en een steentje bij te dragen aan de samenleving. Uiteenlopend van inwoners die handelen vanuit idealen tot inwoners die het leuk vinden een project te trekken, tot inwoners die puur gaan voor het praktische resultaat: bijvoorbeeld het nieuwe trapveldje voor de hele buurt. Kortom, inwoners moeten de wil hebben het anders of beter met elkaar te gaan doen. Als inwoners de urgentie niet zien om met elkaar aan de slag te gaan zal de slagingskans van het instrument een stuk kleiner zijn. Een van de deelnemers geeft aan: ‘Bewoners zijn welwillend, mits iemand het initiatief neemt’ (deelnemer Assendorp). Volgens een andere deelnemer: ‘Onze bewonersvereniging heeft een extra impuls gekregen door het experiment, maar andersom was de bewonersvereniging van groot belang voor het behalen van de resultaten met het experiment’ (Gerenlanden, 2005) 320 Tenslotte kunnen we ook aangeven dat het instrument een ondersteunend middel is om sleutelfiguren op te sporen. Gedurende het experiment zijn meerdere bewoners opgestaan die hebben laten blijken een steentje bij te willen dragen aan de samenleving. 15 4 Van experiment naar instrument Kiezen voor een gedifferentieerde aanpak 401 De resultaten van het onderzoek maken duidelijk dat een gedifferentieerde aanpak op zijn plaats is. In beginsel zijn wijken/buurten geschikt om het instrument wijkbudgetten toe te passen. Als een wijk/buurt zich kenmerkt door onderstaande factoren, is het instrument wijkbudgetten minder geschikt, omdat er vanuit het perspectief van wijk/buurt of burger onvoldoende binding en betrokkenheid kan worden gemobiliseerd om het instrument tot een succes te maken. • • • • wijken/buurten met een groot aandeel afhankelijke en afzijdige burgers (en dus onvoldoende vertrouwen); wijken/buurten met een hoge doorstroom (en dus onvoldoende binding); wijken/buurten waarvan men de indruk heeft dat er veel mensen wonen zonder de nodige vaardigheden; wijken/buurten waarvan men de indruk heeft dat er weinig dragende sleutelfiguren wonen. 402 Veeleer ligt het bij deze wijken/buurten voor de hand aansluiting te zoeken bij bestaande plan- en beleidsontwikkeling, waarbij de overheid het beleid bepaald, en waarbij bewoners worden geïnformeerd en geraadpleegd. Dit onderscheid in aanpak sluit aan bij het onderscheid dat de WRR maakt, namelijk: sociale herovering voor aandachtswijken (met instrumenten als buurtwerk, sociale activering en opbouwwerk, zoals het project ‘De Buit van Zuid’).1 403 Overigens merken we ook op dat het experiment in wijken/buurten met bovenstaande kenmerken wel kans kan hebben. Echter vraagt dat om meer dan het inzetten van alleen het experiment. Het experiment dient dan samen te gaan met andere initiatieven. Een citaat van één van de wijkbeheerders: ‘Hoe meer commotie er in deze wijken/buurten ontstaat, hoe groter de kans op slagen’. Een voorbeeld van een buurt waar bijvoorbeeld een hoge doorstroom bestaat is Geren (en deze buurt lijkt daarom dus minder geschikt voor het experiment). In Geren hebben naast het experiment meerdere initiatieven gespeeld die elkaar hebben versterkt. Dit effect is (in positieve zin)van invloed op de resultaten van het experiment. 404 Toch willen wij aangeven dat de gemeente kritisch moet zijn bij het inzetten van het experiment. Sommige wijken/buurten zijn minder geschikt, en de vraag is of het de wens is het experiment te combineren met andere initiatieven om het tot een succes te maken. Wij veronderstellen dat het experiment in deze wijken/buurten minder geschikt is en dat het beter is het experiment niet in te zetten. 1 voor middenstandswijken en voorstandswijken is kansgedreven buurtbeleid passend (met instrumenten als wijkbudgetten en budgetten ter ondersteuning van vrijwilligerswerk). 16 405 De genoemde opsomming om tot een onderscheid in aanpak te komen, moet vooral worden gezien als leidraad. Een wijk/buurt met bijvoorbeeld grotendeels afwachtende burgers biedt meer kansen, omdat bij deze mensen maatschappelijke betrokkenheid bestaat (alleen vooralsnog passief) en tevens de nodige vaardigheden om het experiment tot een succes te maken. Ook andere factoren dragen eraan bij om bij twijfel juist wél voor het experiment wijkbudgetten te kiezen: • • • wijken/buurten die al een sociale infrastructuur hebben; gevoel van urgentie om een bepaalde ontwikkeling in de wijk/buurt te keren of te stimuleren; wijken/buurten waarvan men de indruk heeft dat er sleutelfiguren wonen die een belangrijke dragende rol kunnen vervullen bij de uitvoering van het experiment. 406 Een gedifferentieerde aanpak kent zowel een dilemma als een risico. Het dilemma is dat het bestuur de beginselen van gelijke toegang moet combineren met een gedifferentieerde benadering. Dit is een dilemma waaraan het bestuur zelf een invulling dient te geven. Daarnaast kleeft een risico aan een gedifferentieerde aanpak, waarbij een nieuwe vorm van coproduceren wordt geïntroduceerd. De gemeente motiveert en biedt ruimte aan burgers zodat zij meer verantwoordelijkheid nemen voor de eigen leefomgeving. Tegelijk is er nog steeds de reguliere plan- en beleidsontwikkeling met, afhankelijk van het onderwerp, meer of minder invloed van bewoners. Dit kan leiden tot onduidelijkheid bij bewoners. Kiezen voor een integrale benadering 407 Wij vinden het van groot belang om de basisprincipes van een experiment als wijkbudgetten breder te onderschrijven. Burgers kunnen en willen verantwoordelijkheid nemen voor de eigen leefomgeving. De principes van het experiment wijkbudgetten kunnen vertaald worden naar reguliere werkwijzen. Een burger kan volwaardig aan de slag in de stad. Dit vraagt iets van de manier waarop de gemeente onderhoudswerkzaamheden, reguliere planontwikkeling en andere zaken oppakt. Hierbij is een belangrijk verband te leggen met ‘Samen maken we de Stad’: partnergericht werken in een gemeentelijke organisatie. 408 In de gesprekken is de suggestie gedaan om het experiment wijkbudgetten in de toekomst om te bouwen naar een instrument dat thema-gewijs (sectoraal) bewoners de mogelijkheid geeft om binnen bepaalde budgettaire kaders mee te beslissen over de invulling en uitvoering van beleid. In feite is deze suggestie een voorbeeld van een verdergaande vorm van coproductie van bestaande beleidsprocessen. Een dergelijke ontwikkeling kunnen wij ons dus goed voorstellen. 409 De kracht van het experiment wijkbudgetten zit in de impuls die het geeft aan het stimuleren van sociale samenhang van de buurt. Wat ons betreft dient de insteek daarbij integraal van aard te zijn. Bewoners moeten de ruimte krijgen om zelf te bepalen op welk aspect van leefbaarheid zij een voorstel of project ontwikkelen (en dus niet van te voren ingeperkt zijn). Een bijkomend voordeel van deze aanpak is dat de ingediende voorstellen en projecten een goed beeld geven 17 van wat de buurt zelf nodig acht voor een betere leefbaarheid. Dergelijke signalen kunnen voor wijkmanagers en wijkbeheerders extra input zijn om de prioriteiten voor de wijk voor de komende jaren te bepalen. Zoeken naar balans tussen gepaste afstand-dichtop 410 Uitgangspunt bij het instrument wijkbudgetten is dat bewoners ruimte krijgen om zelf met voorstellen te komen en deze ook uit te voeren. Bij sommige bewoners betekent het dat ze zelfstandig zaken oppakken, andere burgers hebben meer ondersteuning nodig. 411 Sommige burgers lopen voorop, zijn bereid (belangeloos) te investeren en komen met nieuwe ideeën. Ze kenmerken zich door een hoge mate van zelfstandigheid en zijn zeer goed op de hoogte van ontwikkelingen en zijn ook in staat een initiatief op te pakken zonder overheidsinbreng. Veelal zijn het de afwachtende of actieve burgers. In dit verband is er sprake van 3e generatie burgerinitiatieven; het zogenaamde autonome bewonersinitiatief. 412 Deze bewoners willen een steentje bijdragen aan de maatschappij. Tegelijkertijd zijn zij kritisch over het handelen van de overheid. Hierbij gaat het onder andere over de kritiek op het overnemen of opschalen door de overheid. In Assendorp vertoont een van de projecten kenmerken van een 3e generatie burgerinitiatief. De deelnemers zijn een loket gestart waar alle burgers dromen, wensen en ideeën op maatschappelijk en sociaal gebied kunnen neerleggen. Vervolgens worden door middel van het loket burgers bij elkaar gebracht. Een waardevol initiatief, maar het vraagt wel het nodige van de gemeente zoals: het durven afstand te bewaren en het niet overnemen maar ondersteunen. De gemeente moet voorkomen dat door regels en vertragingen deze burgers ontmoedigd worden in hun initiatief. 413 Daarnaast zijn er burgers die niet in staat zijn om zelfstandig een project te trekken. Voor een deel zit dat in de houding en vaardigheid van bewoners (en deze groep is dan ook minder geschikt voor het instrument; zie eerdere opmerkingen). Voor een ander deel gaat het om specifieke kennis om tot een geslaagd project te komen, zoals procedurele kennis van bestemmingsplannen, richtlijnen bij veiligheidsaspecten, het vinden van geschikte aannemer of het afsluiten van contracten. Kortom, ondersteuning van de gemeente is in alle gevallen nodig, maar voor sommige inwoners geldt dit in sterkere mate dan voor anderen. 414 De gemeente moet er ook voor waken om niet te dichtop te raken. Ons beeld is dat sommige wijkmanagers en beheerders vanuit hun enthousiasme meer tijd in begeleiding hebben gestoken dan de bedoeling was. Volgens een van de wijkbeheerders: ‘Pas tijdens het tweede experiment lukte het afstand te bewaren, in het eerste experiment jaar vond ik het moeilijk om vanuit mijn betrokkenheid deelnemers ‘los’ te laten’. Het lastige is dat we zien dat dit een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan het welslagen van het instrument, maar dat het tegelijkertijd haaks staat op het zojuist geformuleerde uitgangspunt. 18 Overige instrumentele keuzes 415 De inzet van het instrument kan voor sommige wijken zoals Assendorp beperkt blijven tot één keer per wijk gedurende een collegeperiode. Dit heeft enerzijds te maken met de aard van het instrument, namelijk het geven van een impuls aan de sociale cohesie en leefbaarheid in de wijk. Anderzijds blijkt uit de gesprekken dat een herhaling van het instrument in dezelfde wijk niet snel nodig is: • • • voor wijkmanagers zijn voldoende ideeën overgebleven vanuit verkiezingen om de opvolgende jaren in te vullen; er lijkt geen verdere toename te zijn van het bereikte niveau van sociale cohesie en leefbaarheid; bestaande initiatieven leiden tot nieuwe impulsen. Wellicht wel nazorg van gemeente nodig in de vorm van een financiële impuls voor wijkmanagers/beheerders (bijvoorbeeld door kleine geldbedragen beschikbaar te stellen voor nog niet uitgevoerde ideeën à la premie op actie). 416 Voor andere wijken zoals Zwolle-Zuid is gebleken dat een tweede maal geholpen heeft om het effect, dat na het eerste jaar ontstaan was, te versterken. Het effect na het tweede jaar is vergelijkbaar als het effect dat in Assendorp na het eerste jaar ontstond. De collectieve burgerschapscompetenties in deze wijk lijken gegroeid. 417 Het aantal wijken waar het experiment tegelijkertijd uitgevoerd kan worden is vooral afhankelijk van de beschikbaarheid van de wijkmanagers, wijkbeheerders en partners. In het tweede jaar van het experiment is gebleken dat de professionals efficiënter hun tijd hebben besteed. Tegelijkertijd vraagt het experiment de nodige precisie en aandacht, niet alleen van wijkbeheerders en wijkmanagers, maar van het gehele gemeente-apparaat dat in de ‘front-linie’ opereert (zie constateringen hoofdstuk 2). Daarmee blijft het aantal wijken waarin het experiment tegelijkertijd kan worden opgezet beperkt. 418 De intensiteit van communicatiemiddelen kan beperkt ingezet worden in wijken waar het vertrouwen in de overheid groot is en de sociale binding sterk is, zoals in Assendorp. In sommige wijken, zoals Ittersumerlanden waar het experiment minder succesvol is, lijkt het extra inzetten van ondersteuning in de vorm van instrumenten of uren niet altijd een oplossing te zijn. In Ittersumerlanden heeft Travers in 2006 extra ondersteuning geboden, wat echter niet heeft geleid tot meer initiatieven. We merken op dat ondersteuning van Travers in Aalanden wel heeft geleid tot een aantal gegenereerde ideeën. 419 De kwantiteit van communicatiemiddelen is van minder belang dan de helderheid en juistheid van de communicatie, met name over de spelregels van het experiment. Zoals Travers Aalanden aangaf waren de stembiljetten in 2006 niet altijd herkenbaar doordat ze te joviaal waren opgezet (er werd geen link met de gemeente gelegd, vooral niet door allochtonen). Onze aanbeveling is daarom: communiceer een aantal maal helder en duidelijk en steek niet te veel geld in ludieke zaken. Wat wel zeer zinvol is, is het persoonlijk communiceren. Uit de 19 evaluatie blijkt dat persoonlijk aanspreken van inwoners zeker leidt tot extra ideeën (60 bewoners aangesproken, 6 ideeën gegenereerd). 420 Daarnaast is het zeer belangrijk om burgers duidelijk te informeren over alle feiten rondom het project zoals de herkomst van het geld. Ook is het belangrijk om burgers andere mogelijkheden te bieden om hun idee tot uitvoering te brengen, wanneer ze niet winnen. Beloof echter niet te veel op voorhand. Tenslotte geldt ook: ‘Winnen is winnen en verliezen is verliezen’ (wijkmanager). 421 Enkele andere onderwerpen die nog relevant zijn voor het welslagen en waar door de gemeente keuzes over gemaakt zouden moeten worden: • • • • uitspraak doen over budgetverdeling en grootte budgetten. Toch kiezen voor twee categorieën? vaststellen of het gerechtvaardigd is dat een instelling als een school, of een partner van een instelling, deelneemt aan het project. Is er onderscheid tussen een de school die initiatiefnemer is of een van de ouders? vaststellen hoe om te gaan met reguliere onderhoudskosten. In de spelregels is aangegeven dat er geen onderhoudskosten aan een project gekoppeld mogen zijn, in de praktijk lijkt dit niet mogelijk en draait de gemeente er voor op. Hoe ga je hiermee om? hoe om te gaan met de verkiezingen en dan met name de stemprocedures? 20 A Elementen van invloed op succes experiment en de onderliggende indicatoren Type maatschappelijke effecten 1 Wij onderscheiden directe en indirecte maatschappelijke effecten. Het directe maatschappelijke effect is de sociale samenhang of sociale kwaliteit. 2 Het gebrek aan sociale samenhang, alsmede de verdeeldheid tussen bevolkingsgroepen worden breed onderschreven als enkele van de problemen die opgelost moeten worden binnen de samenleving2. De Stichting Actief Burgerschap legt de nadruk op actief burgerschap. Hierbij gaat het om de mate waarin een burger bijdraagt aan de publieke zaak, waarbij de sociale samenhang een van de belangrijke aspecten is. 3 Onder sociale samenhang of kwaliteit verstaan we in navolging van Dijk e.a. (2000) de mate waarin bewoners met elkaar contact hebben en de kwaliteit van het contact. De indicator om dit effect te meten is het contact tussen de inwoners van de wijk. Het contact is te beoordelen aan de hand van: • • • de frequentie van het contact; de kwaliteit van het contact (beperkt het contact zich tot goedemorgen/ goedemiddag, of worden ook gezamenlijk activiteiten ondernomen); de duurzaamheid van het contact. 4 Een eerste indirect maatschappelijk effect is dat de uitvoering van door bewoners bedachte projecten een bijdrage leveren aan de leefbaarheid van de wijk. Onder leefbaarheid verstaan we het samenspel tussen fysieke kwaliteit, sociale kwaliteit, sociale kenmerken en veiligheid van de omgeving (De Hart, 2002). Indicatoren om dit indirecte maatschappelijke effect te meten zijn: • • • • • • • veiligheid; milieu; verkeer/parkeren; herinrichting openbare ruimte; beheer openbare ruimte; sociale activiteiten; voorzieningen (nieuw of aangepast). 5 Een tweede indirect maatschappelijk effect is het vertrouwen in de overheid. Dekker (2001) geeft aan dat vertrouwen in de overheid aan de ene kant gebaseerd 2 Stichting Actief Burgerschap, Evelien Tonkens/VNG magazine 24 juni 2005, geïnterviewd door Paul van der Zwan, ‘WMO is kans om burgers te activeren’. 21 kan zijn op de veronderstelling dat politici die herkozen willen worden, responsief en effectief proberen te zijn, en dat ambtenaren die carrière willen maken, zich aan de regels zullen houden. Aan de andere kant kan vertrouwen juist iets zijn wat speelt als we het gedrag van die politici en ambtenaren niet kunnen voorspellen uit hun eigenbelang: we gaan er vanuit dat ze in principe het beste voor hebben met ons, ‘ons soort mensen’, de hele samenleving (of desnoods alleen de nationale economie). Indicatoren waarop wij het vertrouwen in de overheid meten zijn: • • • • het beeld over het functioneren van de ambtenaren en bestuurders; de mate van interesse in locale bestuurlijke berichtgeving; het wel of niet benaderen van bestuurders/ambtenaren; het wel of niet politiek actief zijn. 6 Het derde en laatste indirecte maatschappelijke effect dat wij onderscheiden is bewonersinitiatief. Hieronder verstaan wij de mate waarin bewoners zelfstandig in staat zijn om, naast de activiteiten behorende tot het experiment, andere activiteiten op te pakken. Indicator voor dit effect is: • (aantal) nieuwe initiatieven door inwoners opgepakt naast activiteiten binnen het experiment. Type wijken en burgers 1 Voor de wijkkarakteristieken hanteren we een aantal feitelijke beschrijvingen van een wijk. Voor de burgerschapstijlen hebben we de indeling gebruikt zoals die is gemaakt in het WRR-rapport ‘Vertrouwen in de buurt’. 2 De indicatoren ten aanzien van de wijkkarakteristieken zijn: • • • • • • opleidingsniveau; bevolkingssamenstelling; leefbaarheidcijfers (omnibusenquête); woningvoorraad /verhouding huur-koop; woonduur; inkomen. 3 Ten aanzien van de burgerschapsstijlen is een aantal meer beschrijvende indicatoren van belang: • • • houding tov overheid en maatschappij. Onder te verdelen naar: − afhankelijk en volgzaam − afzijdig en inactief − afwachtend en conformistisch − actief en betrokken; binding met de buurt. De mate waarin inwoners netwerken binnen of buiten de buurt onderhouden; individueel vs collectief. De mate waarin inwoners denken vanuit eigen belang of gezamenlijk belang. 4 Wat betreft de burgerschapstijlen maakt de WRR, op basis van een categorisering van Motivaction, de volgende beschrijvende indeling. Bij deze 22 indeling zijn bovengenoemde indicatoren van belang: mate van binding met de buurt en sociaal vertrouwen, die samen leiden tot een houding ten opzichte van overheid en maatschappij. Deze houding zegt vervolgens weer iets over de wijze waarop de typen burgers het beste betrokken kunnen worden bij hun buurt: • • • • de afhankelijke burger (ofwel plichtsgetrouwen: geen sociale netwerkers, lokaal maatschappelijk betrokken, gevoel van afstand tot de overheid), ongeveer een kwart van de bevolking behoort tot deze categorie (bestaat uit de relatief oudere burger): − bij voorkeur volgzame en gezagstrouwe houding (in plaats van veeleisend en kritisch); − buurt blijft veelal beperkt tot naaste buren en buurtvoorzieningen (‘binding door nabijheid’, Van der Laan (2003); − in het contact met overheid en sociale partners sterke behoefte aan persoonlijk contact en toegankelijke informatie; − geen behoefte aan meebeslissen; − buurt blijft beperkt tot naaste buur en buurtvoorzieningen; − te betrekken bij de buurt in vorm van o.a. buurtwacht en schoonmaakactie. de afzijdige burger (ofwel buitenstaanders: geen sociale netwerkers, lage sociale participatie, politiek afzijdig), ongeveer 30% van de bevolking behoort tot deze categorie: − grote afstand tot de overheid en politiek; − maakt zich zorgen om hun economische posities en sociale vooruitzichten; − beperkte sociale engagement en culturele geslotenheid; − hebben moeite hun weg te vinden in complexe en overvloedige informatieaanbod dat interactie met overheid en sociale spelers mede bepaalt; − sterk lokaal georiënteerd (‘binding door nabijheid’); − schaal van buurt is groter dan die van afhankelijke burger; − te betrekken bij basisschool of het mee-organiseren van een buurtbarbecue of manifestatie. de afwachtende burger (ofwel pragmatici: sociale netwerkers, maatschappelijk actief, politiek reactief), iets minder dan een kwart van de bevolking bestaat uit de relatief jonge, afwachtende burger: − ongeïnteresseerd in traditionele, democratische instituties; − kritisch en veeleisende houding; − consumentistische houding ten aanzien van de overheid; − buurt bestaat uit eigen huis met sociale knooppunten op verschillende afstand (‘binding door consumptie’); − redelijk onverschillig tegenover de publieke zaak; − op zichzelf gericht, eigen identiteit staat voorop; − te betrekken wanneer zij hierover zelf kunnen meebeslissen en zelf organisatorische activiteiten kunnen uitvoeren (betrokkenheid met heel concrete, aanwijsbare plekken, mensen, beelden of dingen). de actieve burger (ofwel verantwoordelijken: sociale netwerkers, maatschappelijk en politiek actief), 20% van de bevolking behoort tot deze categorie, waarvan een groot deel babyboomers: − vertrouwen in overheid en coproductie van beleid; 23 − kritisch doch welwillende houding tegenover de overheid, waarbij communicatie over en weer en reflectie centraal staat; − ziet buurt als onderdeel van de stad (‘binding door participatie’); − betrokkenheid door actief meedenken, meebeslissen en samen uitvoeren (onderwerpen als inrichting, aansturing, beveiliging), relatief hoog lidmaatschap van buurtverenigingen. Opzet instrument wijkbudgetten 5 De wijze waarop de overheid beleidsinstrumenten inzet kan verschillend zijn. De volgende vier dimensies spelen daarbij een rol (bron: Vertrouwen in de buurt; zie figuur 2): • • • • een gedifferentieerde of uniforme aanpak? Kan de overheid op basis van de verschillende vraag of situatie per wijk, een gedifferentieerd aanbod op maat leveren? integrale of functionele (sectorale) aanpak? Maakt een complex van met elkaar verbonden leefbaarheidsproblemen het noodzakelijk om te kiezen voor een integrale aanpak in plaats van de georganiseerde sectorale werkwijze? coproductie of opgelegd beleid? Moet de overheid fungeren als ‘bepaler’ van beleid of deze in samenwerking met buurten coproduceren? In relatie tot WRR rapport is coproductie geschikt bij kansgedreven wijken/buurten en opgelegd beleid bij sociale heroveringswijken/buurten. gepaste afstand houden of er dicht op zitten? Moet de overheid zeer direct betrokken zijn dan wel meer afstand houden om ruimte te bieden aan bewoners voor initiatieven? Figuur 2: vier dimensies bij de inzet van beleid (beleidsinstrumentarium) 6 Kijkende naar bovengenoemde dimensies (figuur 2) kenmerkt het experiment wijkbudgetten zich door de dimensies: uniform, integraal, gericht op coproductie en een combinatie van ruimte geven en opleggen. Uit de hoofdstukken 2 en 3 zal blijken in hoeverre het instrument vanuit deze optiek gewerkt heeft. In hoofdstuk 4 zullen we op basis van de resultaten aanbevelingen doen over de toekomstige inzet van het instrument, inclusief een nadere invulling van de vier genoemde dimensies en de precieze invulling van de werkwijze. 24 7 Onderstaand een overzicht van de keuzemogelijkheden bij het concreet invulling geven aan deze werkwijze: • • • • • • • wijze van indienen van ideeën (volledigheid van de ideeën en spelregels waaraan voldaan moet worden); wijze van stemmen (inleveren stembiljetten/verkiezingsavond); type communicatie-instrumenten en intensiteit communicatie; budgetverdeling en grootte budgetten; wijze van, en beschikbare tijd voor het opstellen van projectplannen; inzet en rolinvulling adviseurspool; inzet en rolinvulling wijkmanagers en wijkbeheerders. 8 Aanvullend definiëren we onderstaand nog een aantal begrippen, dat we hanteren in deze rapportage. • • • • binding: mate waarin een burger zich gebonden voelt aan de buurt, zich verantwoordelijk voelt voor de omgeving en de mensen om zich heen; overbrugging: mate waarin burgers zich verdiepen in de beweegredenen van anderen, een open houding aannemen; homogeniteit: gelijksoortigheid; heterogeniteit: ongelijksoortigheid. 25