Leerlingenstages, observatieactiviteiten en praktijklessen

advertisement
Omzendbrief: SO/2015/01 van 00:00:00:
Leerlingenstages, observatieactiviteiten en
praktijklessen op verplaatsing in het
voltijds gewoon secundair onderwijs en
BuSO OV4
http://dataonderwijs.vlaanderen.be/edulex/document.a
spx?docid=14891
Leerlingenstages, observatieactiviteiten en praktijklessen
op verplaatsing in het voltijds gewoon secundair onderwijs
en BuSO OV4

referentie
SO/2015/01

publicatiedatum
31/08/2015

datum laatste wijziging
25/02/2016

wettelijke basis
Koninklijk besluit van 21 september 2004 betreffende de bescherming van stagiairs

wettelijke basis
B.Vl.R. van 31 augustus 2001 houdende de organisatie van het schooljaar in het
secundair onderwijs

wettelijke basis
Codex secundair onderwijs



wettelijke basis
wettelijke basis
contactpersoon
Marc Van de Meirssche, 02/553.87.03

contactpersoon
Carl Lamote, 02/553.96.03

Omzendbrief inzake leerlingenstages, observatieactiviteiten en praktijklessen op
verplaatsing in het voltijds gewoon secundair onderwijs en BuSO OV4: overzicht van
vigerende regelgeving en aansprakelijkheid
Inhoudstafel



1. Opzet
2. Leerlingenstages, observatieactiviteiten en praktijklessen op verplaatsing: een
begripsbepaling
3. Reglementering
o 3.1. Onderwijsreglementering
 3.1.1. Onderwijsreglementering voor leerlingenstages
 3.1.2. Onderwijsreglementering voor observatieactiviteiten
 3.1.3. Onderwijsreglementering voor praktijklessen op verplaatsing
o 3.2. Welzijnswetgeving
 3.2.1. Welzijnswetgeving voor leerlingenstages
 3.2.2. Welzijnswetgeving voor observatieactiviteiten
 3.2.3. Welzijnswetgeving voor praktijkles op verplaatsing
o 3.3. Arbeidswetgeving (5)
 3.3.1. Arbeidswetgeving voor leerlingenstages (6)
 3.3.2. Arbeidswetgeving voor observatieactiviteiten
 3.3.3. Arbeidswetgeving voor praktijkles op verplaatsing
o 3.4. Aansprakelijkheden
 3.4.1. Aansprakelijkheden voor leerlingenstage
 3.4.1.1. Aansprakelijkheid voor schade die door de leerlingstagiair veroorzaakt wordt
 3.4.1.1.1. Aansprakelijkheid van de stagegever en de
leerling-stagiair
 3.4.1.1.2. Aansprakelijkheid van de stagementor




3.4.1.1.3. Aansprakelijkheid van het schoolbestuur en de
stagebegeleider
 3.4.1.2. Lichamelijk letsel van de leerling-stagiair
3.4.2. Aansprakelijkheden voor observatieactiviteiten
3.4.3. Aansprakelijkheid voor praktijkles op verplaatsing
4. Bijlagen
1. Opzet
Bij de organisatie van leerlingenstages, observatieactiviteiten en praktijklessen op
verplaatsing moeten onderwijsinstellingen rekening houden met de
onderwijsregelgeving, de welzijnswetgeving en de arbeidswetgeving. In deze
omzendbrief tonen we aan hoe deze samen moeten worden gelezen voor het gewoon
voltijds secundair onderwijs en BuSO OV4 (voor opleidingsvorm 1, 2 en 3 en voor
leerlingen met een verslag dat toegang verleent tot het buitengewoon onderwijs in het
gewoon voltijds secundair onderwijs, die een individueel aangepast curriculum volgen,
die nood hebben aan een individueel aangepaste stage: zie omzendbrief SO/2016/01
(BuSO) over leerlingenstages, observatieactiviteiten en praktijklessen op verplaatsing
in het buitengewoon secundair onderwijs van opleidingsvorm 1, 2 en 3). Bij leerlingen
met specifieke onderwijsbehoeften, die het gemeenschappelijk curriculum volgen, zijn
redelijke aanpassingen tijdens de stage eveneens mogelijk. Hoofdzakelijk gaat het dus
om federale materie (welzijns- en arbeidsregelgeving). Deze omzendbrief is bijgevolg
informatief van aard en treedt niet in de plaats van de federale regelgeving.
De omzendbrief bevat richtlijnen voor onderwijsinstellingen (en stagegevers) bij het
organiseren van leerlingenstages, observatieactiviteiten en praktijklessen op
verplaatsing. Specifiek voor leerlingenstages wil deze omzendbrief ook een instrument
aanreiken in de vorm van een modelovereenkomst (zie bijlage 1).
Deze omzendbrief doet, gezien de pedagogische vrijheid van de onderwijsinrichters,
geen uitspraak over de pedagogisch-didactische invulling van leerlingenstage,
observatieactiviteiten en praktijklessen op verplaatsing.
2. Leerlingenstages, observatieactiviteiten en praktijklessen op verplaatsing: een
begripsbepaling
De afstemming tussen onderwijs en arbeidsmarkt is een thema dat de laatste jaren
steeds meer aandacht geniet, zowel op het vlak van het onderwijsaanbod als bij de
uitwerking van de leerprogramma’s. In het kader van leerprogramma’s zien we dat
leerlingen meer en meer naar de werkvloer gebracht worden om daar te gaan leren.
Dit kan verschillende vormen aannemen. In deze omzendbrief concentreren we ons op
de meest courante: leerlingenstages, observatieactiviteiten en praktijklessen op
verplaatsing.

Leerlingen stages: dit is een vorm van opleiding, buiten een vestigingsplaats
van de school, in een reële arbeidsomgeving bij een werkgever, onder gezag van
een werkgever, onder gelijkaardige omstandigheden als reguliere werknemers
van die werkgever, waarbij effectieve arbeid verricht wordt, met de bedoeling
beroepservaring op te doen (Codex SO, art. 3, 17°/2 en Koninklijk besluit van
21 september 2004).
De leerlingenstage kan al dan niet in groep (wanneer in groep, spreekt men in
buitengewoon secundair onderwijs over "Praktijk op verplaatsing"). Leerlingenstages
kunnen zowel georganiseerd worden onder de vorm van alternerende stages als van
blokstages.

Observatieactivit eiten: leerlingen volgen, al dan niet in groep, het
bedrijfsgebeuren zonder effectief aan de bedrijfsactiviteiten deel te nemen.
Voorbeelden zijn een bedrijfsbezoek of een observatie in een kleuterklas.
Hierbij verrichten de leerlingen dus geen arbeid.

P raktijklessen op verplaatsing (VDAB, RTC, lasschool, bedrijf, …):
onderwijsinstellingen maken gebruik van de lokalen, apparatuur, materialen en
eventueel de instructeurs van een andere opleidingsinstelling (maar geen
onderwijsinstelling) of van een bedrijf om praktijklessen te geven. De leerlingen
verrichten arbeid maar ze gaan niet in gelijkaardige omstandigheden aan de
slag gaan als de werknemers ter plaatse. Ze werken bijvoorbeeld aan een
productielijn onder toezicht van de leraar, onder een trager tempo, ... Er is bij
deze werkwijze geen interferentie met de werknemers ter plaatse, tenzij met
de instructeur. Verder volgt meer uitleg.
Andere vormen? Indien u als school een werkvorm uitwerkte die niet onmiddellijk past
in één van bovenstaande typemodellen, kan u de concrete casus – vooraleer deze met
leerlingen uit te voeren - voorleggen aan de begeleidingscommissie preventie en
bescherming in het Vlaams onderwijs. In deze commissie zitten ambtenaren en
inspectiediensten van zowel FOD WASO als het Departement Onderwijs en Vorming
samen met vertegenwoordigers van de verschillende netten om
uitvoeringsproblematieken rond de welzijnswetgeving te bespreken. U kan de
commissie bereiken op volgend mailadres: [email protected]. Deze
commissie vergadert vier maal per jaar maar kan in tussentijd via schriftelijke
procedure eveneens advies verstrekken.
3. Reglementering
Hieronder geven we per typevorm een overzicht van de toepasselijke reglementering.
3.1. Onderwijsreglementering
3.1.1. Onderwijsreglementering voor leerlingenstages
Stagevolume , –spreiding en inplanning
Een stage is slechts zinvol indien ze op schooljaarbasis een minimum volume bereikt.
Dit minimum is vastgelegd op ten minste negen halve dagen.
Daarnaast heeft de decreetgever de Vlaamse Regering gemachtigd om de verplichting
in te voeren van een stage ten belope van minimaal 18 halve dagen per schooljaar,
alternerend of in blok, en dat in volgende structuuronderdelen (codex SO art. 157 §6):

alle structuuronderdelen van zowel het eerste als het tweede leerjaar van de
derde graad TSO, ongeacht het doorstroom- of arbeidsmarktgericht karakter van
het structuuronderdeel in kwestie; de structuuronderdelen van het derde
leerjaar van de derde graad, ingericht als Se-n-Se, vallen buiten deze maatregel
omdat daar de verplichting van een substantieel aandeel werkplekleren sowieso
al geldt;

alle structuuronderdelen van zowel het eerste, het tweede als het derde
leerjaar van de derde graad BSO; alle specialisatiejaren en het naamloos
leerjaar BSO vallen dus ook onder deze maatregel.
Het komt aan de Vlaamse Regering toe om te bepalen vanaf welk schooljaar deze
verplichting in voege treedt. Dit kan gedifferentieerd gebeuren per onderwijsvorm,
studiegebied, structuuronderdeel of leerjaar. In de feiten heeft de Vlaamse Regering
van deze mogelijkheid gebruik gemaakt om een eerste reeks structuuronderdelen aan
te duiden waarin de stageverplichting vanaf het schooljaar 2014-2015 van kracht wordt
(voor het schooljaar 2015-2016 blijft de lijst van het schooljaar 2014-2015
ongewijzigd). De lijst met deze structuuronderdelen gaat als bijlage 2 bij deze
omzendbrief.
Het is niet ondenkbaar dat een school geen of onvoldoende stageplaatsen kan vinden,
niettegenstaande de engagementen tussen de overheid en de socio-economische
partners op macro niveau en niettegenstaande de inspanningen die van elke school
worden verwacht om een lokaal stagebeleid concreet gestalte te geven en hiertoe een
netwerk uit te bouwen. In voorkomend geval zal de school, desgevraagd, ten aanzien
van de onderwijsinspectie moeten kunnen aantonen dat het niet of ontoereikend
vinden van stageplaatsen het gevolg is van factoren buiten haar wil om.
Er staat geen beperking op de stageomvang. Uiteraard blijft wel de absolute
voorwaarde dat het goedgekeurde leerplan volledig dient afgewerkt te worden.
Ook op de spreiding van de stage staan geen voorschriften. De stage kan zowel
alternerend worden opgezet (afwisselend leren op school en de werkplek) als in blok
(één ononderbroken periode). Ook een combinatie van beide is mogelijk.
Voor zover een alternerende stage tijdens de schooluren plaatsvindt, moet ze een
halve of -bij voorkeur- een volledige dag omvatten. Daarbij moet er rekening mee
worden gehouden, dat de combinatie van een halve lesdag met een halve dag stage
tijdens de schooluren, slechts verantwoord is indien de verplaatsing school/stageplaats
niet tijdrovend is, zodat het normale verloop van de lessen en de stage niet in het
gedrang komt.
Ongeacht de vorm van leerlingenstage waarvoor wordt gekozen, moeten de leerlingen
van eenzelfde leerlingengroep (= structuuronderdeel of klas) hun stage binnen
dezelfde periode lopen, tenzij bij overmacht (bv. inhaalstage) of tenzij eenzelfde
lessenreeks beurtelings voor de op dat ogenblik stagelopende leerlingen wordt
hernomen.
Vanuit de optiek dat de leerplandoelstellingen onverkort dienen gerealiseerd, kan de
school, in hoofde van een individuele leerling, al dan niet beslissen tot een inhaalstage
indien deze leerling omwille van ziekte of een andere reden de stage niet op het
voorziene tijdstip heeft kunnen verrichten.
Uiteraard dient rekening gehouden met de toegelaten stageperiodes zoals bepaald in
de omzendbrief SO 74. Zo een leerling op het einde van het jaar het vooropgesteld
stagevolume nog niet heeft bereikt, dan wordt hetzij onmiddellijk een eindbeslissing
over het al dan niet geslaagd zijn genomen, hetzij een eindbeslissing uitgesteld
teneinde aanvullende evaluatiegegevens te verzamelen op grond van inhaalstage. De
regelgeving op de organisatie van het voltijds secundair onderwijs (cfr. omzendbrief SO
64 van 25 juni 1999) bevat informatie over uitgestelde beslissingen.
Leerlingenstages zijn toegestaan tijdens vakantie- of verlofperiodes. Er wordt wel
verondersteld dat de school, wanneer ze stages tijdens vakantie- of verlofperiodes
organiseert, voorziet in een evenwichtige compensatieregeling, tenzij het gaat om
inhaalstages voor individuele leerlingen die de oorspronkelijke stage wegens ziekte of
andere reden niet hebben kunnen lopen. Indien zomerstages worden opgelegd, dan is
de school hoe dan ook steeds verplicht aan elke betrokken leerling-stagiair tijdens de
maanden juni/juli/augustus ten minste vier aaneensluitende weken vakantie toe te
kennen. Houd er rekening mee dat over deze periodes overleg binnen de schoolraad en
binnen het lokaal personeelsorgaan moet gebeuren en dat de stages en de
compenserende verlofregeling binnen eenzelfde schooljaar dienen plaats te vinden
(een stage gekoppeld aan een bepaald leerjaar dient dus ook af te lopen ten laatste op
31/08).
Leerling-stagiairs
Leerlingenstages mogen ingericht worden vanaf de tweede graad van het secundair
onderwijs, voor zover de leerling-stagiair de leeftijd van 15 jaar heeft bereikt én niet
meer voltijds leerplichtig is (dus een dubbele voorwaarde).
Alle leerlingen van het structuuronderdeel waarin leerlingenstages zijn voorzien,
moeten zonder onderscheid tot de stage worden toegelaten. Het principe dat
onderwijs een sociaal recht is en dat bijgevolg iedere - al dan niet als regelmatig
ingeschreven - leerling in een school kan worden ingeschreven, geldt ook voor stages.
Immers, ingevolge een koninklijk besluit van 6 februari 2003 tot wijziging van de
regelgeving betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers, is het
toegelaten dat ook personen die niet over een geldige verblijfstitel beschikken
("illegalen"), stage kunnen lopen indien die een essentieel onderdeel van het
leerprogramma is.
Stagegever – stageplaats
De stagegever kan een organisatie zijn uit zowel de profit-sector als de nonprofitsector. Het moet wel gaan om een organisatie die de sociale bijdrage voor
zelfstandige arbeid voor ten minste één persoon betaalt of ten minste één werknemer
tewerkstelt waarvoor werkgeversbijdrage in de rijkssociale zekerheid wordt betaald.
Een school voor secundair onderwijs kan niet fungeren als stagegever voor leerlingen
van een andere school voor secundair onderwijs, maar desgevallend wel als stageplaats
(bv. het bedrijf waaraan een leerling-stagiair is toegewezen, vervult de catering in een
school). Een uitzondering hierop zijn de scholen voor buitengewoon secundair
onderwijs OV1, OV2 en OV3, waar wel stage kan worden gelopen. In voorkomend geval
zal de school, desgevraagd, ten aanzien van de onderwijsinspectie moeten kunnen
aantonen dat het niet of ontoereikend vinden van stageplaatsen buiten het
buitengewoon secundair onderwijs enkel het gevolg is van overmacht.
Onderwijsinstellingen die zich richten naar een ander onderwijsniveau (basisscholen,
CVO, CBE,…) kunnen de rol vervullen van stagegever ten aanzien van het secundair
onderwijs ook wanneer ze onder hetzelfde schoolbestuur ressorteren als de secundaire
school waar de leerlingen-stagiairs zijn ingeschreven. Ze worden dan als een bedrijf of
onderneming beschouwd binnen de context van deze omzendbrief.
Elke vorm van belangenvermenging moet worden vermeden. Vandaar dat de
onderwijsreglementering stages verbiedt:

In organisaties uitgebaat of beheerd door een persoon die tevens lid is van het
bestuurs- of onderwijzend personeel van de school van de leerling-stagiair;

Ten huize van leden van het bestuurs- of onderwijzend personeel van de school
van de leerling-stagiair, van hun partners of van hun bloed- en aanverwanten
tot en met de tweede graad;

In een organisatie uitgebaat of beheerd door de wettige vertegenwoordigers
(vb. ouders, voogd) van de leerling-stagiair of door bloed- of aanverwanten van
de leerling-stagiair tot en met de tweede graad. Uitzondering hierop zijn
studierichtingen binnen het studiegebied land- en tuinbouw en de
studierichtingen vrachtwagenchauffeur en bijzonder transport, omwille van de
specificiteit van de sector. De school zal in deze gevallen zelf bepalen of de
organisatie van een deel van de stage in het familiebedrijf opportuun is.
Leerlingenstageovereenkomst
Een leerlingenstage wordt gebaseerd op een leerlingenstageovereenkomst (op papier
of digitaal). De stage kan niet gebaseerd zijn op een gewone arbeidsovereenkomst of
een overeenkomst voor tewerkstelling voor studenten (met uitzondering voor
leerlingen in een Se-n-Se TSO of Se-n-Se KSO).
De leerlingenstageovereenkomst wordt gesloten tussen drie partijen: de leerlingstagiair, de onderwijsinstelling en de stagegever. Deze overeenkomst kan slechts
betrekking hebben op één leerling in één schooljaar. De overeenkomst wordt door elke
partij of gevolmachtigde vertegenwoordiger ondertekend (in geval van een
minderjarige leerling-stagiair: door zijn wettige vertegenwoordigers) en wordt in drie
exemplaren, één voor elke partij, opgesteld vóór de aanvang van de stage.
In het geval een groot aantal leerlingen aan eenzelfde stagegever worden toegewezen,
is het toegelaten om als school één overeenkomst te sluiten met deze stagegever
waarop alle betrokken leerlingen met hun overeenkomstige gegevens worden vermeld.
Tussen de school en elke leerling wordt daarnaast een individuele overeenkomst
afgesloten, waarin naar de ene overeenkomst tussen de school en de stagegever wordt
verwezen. Beide luiken vormen dan de "globale" overeenkomst. Deze werkwijze moet
de administratieve last inperken. Nog een andere optie is om te werken met één
tripartite overeenkomst maar waarbij de leerlingen ieder afzonderlijk tekenen in een
gepersonaliseerde bijlage (zie voorstel in bijlage modelovereenkomst).
Een uniform model van leerlingenstageovereenkomst wordt niet voorgeschreven. Wel
dient iedere leerlingenstageovereenkomst verplicht volgende onderdelen te bevatten:

het ondernemingsnummer van de betrokken onderneming in de Kruispuntbank
van Ondernemingen. Het begrip "onderneming" slaat ook op de zachte sector.
Het bestaat uit 10 cijfers waarvan het eerste cijfer 0 of 1 is. Bij vermelding in
de leerlingenstageovereenkomst van de gegevens inzake de stagegever, dient
daarom het ondernemingsnummer, afgekort, toegevoegd: nr. KBO.
xxxx.xxx.xxx; na het ondernemingsnummer wordt vermeld: "eenmanszaak" of
"vennootschap"; bij stage in het buitenland wordt geen ondernemingsnummer
vermeld;

het nummer van het paritair comité van de betrokken onderneming (rekening
houdend met de aard van de stageactiviteiten) en indien mogelijk het RSZ-
werkgeverskengetal (code werkgeverscategorie) of, bij ontstentenis van dit
nummer of kengetal, de NACE-code. Deze nummers of codes moeten door de
onderneming aan de school worden meegedeeld. De geldige codes zijn hier te
vinden; bij stage in het buitenland (EU) wordt de NACE-code vermeld, bij stage
in het buitenland (niet-EU) wordt geen nummer, kengetal of code vermeld;

de stageperiode(s), niet uitgedrukt in een totaal aantal dagen/uren doch met
specificering van dag(en)/maand(en) + dagelijks begin- en einduur;
desgevallend wordt vermeld welke periodes plaatsvinden binnen de bezoldigde
arbeidstijd;

de stagebegeleider en de stagementor;

(in voorkomend geval) een raming van de kosten ten laste van de leerlingstagiair, m.i.v. een beschrijving van de kostenposten (bv. de
verplaatsingskosten);

de vermelding dat de stagegever het gezondheidstoezicht toevertrouwt aan de
externe preventiedienst van de school of er zelf voor instaat en bekostigt,
naargelang van het geval;

de vermelding dat de stagegever een werkpostfiche ter beschikking stelt van de
leerling-stagiair en de school;

de geplande lijst van stageactiviteiten, die gezamenlijk wordt opgesteld door
de stagebegeleider en de stagementor en die moet rekening houden zowel met
de genoten schoolse opleiding en vorming als met de fysische en psychische
maturiteit van de leerling;

een bijlage bevattende de resultaten van de risicoanalyse.
Een model voor een leerlingenstageovereenkomst vindt u als bijlage 1 bij deze
omzendbrief.
Stagebegeleider
De stagebegeleider is een leraar die de begeleiding van de leerling-stagiairs als
opdracht toegewezen kreeg. In die zin is de stagebegeleider, ongeacht het feit of hij
aan de betrokken leerling ook klassikaal onderricht verstrekt, automatisch
stemgerechtigd lid van de klassenraad. Op deze wijze zal zijn stagebeoordeling
onmiddellijk kunnen worden ingebracht als element bij de eindevaluatie door de
delibererende klassenraad over het al dan niet geslaagd zijn van de leerling voor het
leerjaar in kwestie.
De evaluatie van de leerlingenstage gebeurt in constructief overleg met de
stagementor, maar de eindverantwoordelijkheid voor de stagebeoordeling ligt bij de
stagebegeleider.
Een degelijke stage vereist een adequate stagebegeleiding door de school op de
stageplaats (dus niet op afstand). Bij de vastlegging van het organisatiemodel van het
nieuwe schooljaar, zal het schoolbestuur hier terdege rekening mee houden. Het
inrichten van stages in vakantieperiodes is dan ook pas zinvol indien niet
gehypothekeerd door de van kracht zijnde vakantieregeling voor het personeel van de
school.
Een efficiënte stagebegeleiding vergt op zijn beurt dat er een voldoende en redelijk
aantal uren-leraar wordt aan besteed. Leerlingenstages kunnen onder geen beding een
alibi vormen voor besparing bij aanwending van het urenpakket.
Het is niet toegelaten om stagebegeleidende opdrachten onbezoldigd te laten
uitoefenen. Ook op het vlak van stages geldt de bepaling dat "bij toewijzing van
opdrachten aan leden van het onderwijzend personeel die niet gebaseerd zijn op door
de overheid gefinancierde of gesubsidieerde uren of op reglementaire plage-uren, de
bezoldiging ten laste valt van het schoolbestuur".
Het feit dat in de meeste gevallen de stagebegeleider slechts op gespreide momenten
op de stageplaats aanwezig zal zijn, ontslaat de school tot slot niet van de verplichting
dat in het tijdsbestek dat de leerling-stagiair op de stageplaats aanwezig is,
respectievelijk dat hij zich - op normale wijze - verplaatst tussen deze stageplaats en
zijn woon- of verblijfplaats, steeds een verantwoordelijke van de school bereikbaar
moet zijn!
Administratieve documenten voor de stage
Alle administratieve documenten met betrekking tot stages die een school aanlegt,
moeten ter beschikking liggen van inspectie en verificatie.
Onbezoldigd karakter
De relatie tussen school en stagegever kan op geen enkele wijze op financiële
afspraken worden gebaseerd.
Ook de leerlingenstage zelf wordt niet bezoldigd.
Zogenaamde "vrijgevigheden" van de stagegever ten aanzien van de leerling-stagiair
kunnen uitsluitend gebeuren onder dezelfde voorwaarden als die waaronder
vrijgevigheden plaatsvinden ten aanzien van de gewone werknemers (bv. een
eindejaarsgeschenk).
Onkosten die voortvloeien uit de stage (in de meeste gevallen zal het om
verplaatsingskosten gaan) mogen daarentegen wel worden vergoed. Indien de leerlingstagiair deze kosten echter zelf moet dragen, dan dient dit - zoals eerder vermeld - in
de leerlingenstageovereenkomst te worden bepaald; de school zal er alsdan over
waken, onder meer door de keuze van de stageplaats, dat deze kosten beheersbaar
blijven.
Alle onkosten die het gevolg zijn van stagebegeleiding, vallen ten laste van het
schoolbestuur.

Hierbij wordt vooral gedacht enerzijds aan telecom- en briefwisselingskosten en
anderzijds aan vervoerskosten.

Personeelsleden die in opdracht van het schoolbestuur verplaatsingen met hun
eigen wagen, moto of bromfiets maken, hebben recht op een vergoeding per
kilometer (zie de artikelen 12septies en 17septies van de decreten
rechtspositie). Het schoolbestuur kan dit bedrag met maximum 10 %
verminderen, op voorwaarde dat ze daarnaast een omniumverzekering heeft
afgesloten voor dienstverplaatsingen.

Personeelsleden die in opdracht van het schoolbestuur verplaatsingen maken
met het openbaar vervoer genieten, bij de inlevering van het vervoerbewijs, de
volledige betaling van de erop vermelde bedragen. De verplaatsingen per trein
worden terugbetaald aan het tarief van een standaardbiljet tweede klas.

De fietsvergoeding bedraagt 0,21 euro per kilometer.

Deze bepalingen gelden niet als het schoolbestuur een gunstiger systeem van
kilometervergoeding voor dienstverplaatsingen hanteert.
Opname in lessentabel
Op de lessentabel van een school wordt een leerlingenstage aangeduid door een
vakbenaming, voorafgegaan door het woord "stage". Alle geijkte algemene, technische,
kunst- en praktische vakbenamingen, zoals opgenomen in de omzendbrief SO 69 van 21
juni 2000, komen hiervoor in aanmerking, bv. AV stage Nederlands, KV stage
fotografie, TV stage toegepaste economie, PV stage schrijnwerkerij. De classificatie
van het vak waaraan stage wordt gekoppeld (AV, TV, KV of PV) heeft rechtstreekse
repercussies voor de leraar die met stage-uren wordt belast, ondermeer op het vlak
van bekwaamheidsbewijzen, bezoldiging en prestatienoemer! Voor wat evenwel de
vaststelling van de globale puntenenveloppe betreft, blijft de regelgeving dat vakken
(ook dus die voorafgegaan door het woord stage), gerubriceerd als AV, TV of KV, niet
in aanmerking worden genomen. In opleidingsvorm 4 kan in het kader van de
individuele handelingsplanning van de opname in de lessentabel afgeweken worden
voor individuele leerlingen.
3.1.2. Onderwijsreglementering voor observatieactiviteiten
Extramurosactiviteit
Voor de onderwijsreglementering zijn observatieactiviteiten te beschouwen als een
extramurosactiviteit (cf. omzendbrief SO/2004/06). Uitgangspunt is dat alle
leerlingen aan de activiteit deelnemen. Het schoolbestuur zal er over waken dat,
indien het dit nodig acht, de leerlingen worden begeleid door een personeelslid van de
school. Deze begeleiding is afhankelijk van de omgeving, aard van de activiteit en
leeftijd van de doelgroep. De activiteit dient aangepast te worden aan het profiel van
de leerlingen en heeft een onderwijzende en opvoedende meerwaarde.
Onbezoldigd karakter
Aan leerlingen die observatieactiviteiten uitvoeren, wordt geen vergoeding gegeven.
Overeenkomst
Het is aangeraden tussen school en bedrijf schriftelijk een aantal afspraken te maken,
ook al is dit niet verplicht: bv. over het tijdstip waarop de observatieactiviteit
plaatsvindt, de begeleiding vanuit school en bedrijf, de na te leven afspraken, de
toepassing van eventuele veiligheidsmaatregelen, etc.
3.1.3. Onderwijsreglementering voor praktijklessen op verplaatsing
Extramurosactiviteit
Voor de onderwijsregelgeving worden praktijklessen op verplaatsing beschouwd als een
extramurosactiviteit (omzendbrief SO/2004/06).
De grens tussen praktijklessen op verplaatsing en stages is niet steeds scherp te
trekken. Belangrijk is de aftoetsing te maken aan de definitie van stage volgens het KB
van 21/09/2004. Indien u twijfelt of een activiteit die u wil organiseren onder de
noemer stage valt of niet, kan u deze vraag steeds voorleggen aan de
begeleidingscommissie preventie en bescherming in het Vlaams onderwijs (zie hoger).
Overeenkomst
Onderwijsinstellingen wordt aangeraden om ook voor dergelijke praktijklessen met de
betrokken organisatie een overeenkomst te sluiten, ook al is dit niet verplicht. Daarin
kunnen dan aspecten geregeld worden zoals het moment waarop de activiteit zal
plaatsvinden, de begeleiding van de leerlingen, de toepassing van eventuele
veiligheidsmaatregelen, afspraken inzake aansprakelijkheid, etc. Van belang voor
aansprakelijkheden is duidelijk te zijn in wie het toezicht over de leerlingen draagt.
We gaan hier verder op in, zie 3.4.3.
Onbezoldigd karakter
Aan leerlingen die praktijklessen bijwonen, wordt geen vergoeding gegeven.
Organisatie
Praktijklessen op verplaatsing worden steeds in een opleidingsinstelling die geen
school is of in een bedrijf georganiseerd. Wat de begeleiding vanuit de school betreft,
zijn er drie mogelijke situaties:

De leerlingen worden begeleid door een leraar van de school, aangeduid door de
school rekening houdend met de op locatie onderwezen leerstof (van belang
voor het vak/rubricering waarin de leraar is aangesteld en zijn overeenkomstige
bekwaamheidsbewijzen);

De leerlingen worden begeleid door een personeelslid van de school, aangeduid
door de school louter vanuit het begeleidingsaspect;

Uitzonderlijk, de leerlingen worden niet begeleid door de school (maar worden
sowieso op de locatie opgevangen). Let wel, leerlingen blijven in essentie
steeds toevertrouwd aan de school. Van belang is daarom dat de school steeds
een zorgvuldige afweging maakt of de begeleiding toevertrouwd kan worden aan
een derde, rekening houdend met het leerlingenprofiel, de inhoud van de
praktijkles en de locatie waar de praktijkles wordt gegeven. Indien dit het geval
is, moeten de school en de organisatie waar de praktijkles wordt gevolgd
duidelijke afspraken maken over het toezicht en de begeleiding door een derde,
die dan de onderwijzersaansprakelijkheid draagt.
Indien praktijklessen niet doorgaan in de eigen maar in een andere school, dan spreekt
men niet van praktijklessen op verplaatsing. Er zijn wel procedurele gevolgen voor. In
het geval de leraar van de eigen school de praktijkles geeft, dan wordt de locatie van
die andere school als een vestigingsplaats van de eigen school beschouwd en is een
melding van ingebruikname van een nieuwe vestigingsplaats noodzakelijk (Codex
Secundair Onderwijs en omzendbrief SO 42). In het geval de leraar van de ontvangende
secundaire school de lessen geeft, dan valt de praktijkles onder "lesbijwoning in een
andere school" (Codex Secundair Onderwijs en omzendbrief SO 64)
Op basis van de geldende regelgeving in de Codex SO, omzendbrief SO 42 en
omzendbrief SO 64 komen we tot volgend overzicht voor de praktijklessen die niet in
de eigen school doorgaan:
Praktijkles in andere
school
praktijkles in opleidingsinstelling
of bedrijf(geen school)
Instructies door eigen = vestigingsplaats van
leraar
eigen school
= extramuros activiteiten
Instructies door
externe instructeur
= extramuros activiteiten
= lesbijwoning in
andere school
3.2. Welzijnswetgeving
3.2.1. Welzijnswetgeving voor leerlingenstages
KB betreffende de bescherming van stagiairs
Het KB van 21/09/2004 betreffende de bescherming van stagiairs definieert een
stagiair als elke leerling of student die in het kader van een leerprogramma
georganiseerd door een onderwijsinstelling, daadwerkelijk arbeid verricht bij een
werkgever, in gelijkaardige omstandigheden als de werknemers in dienst van die
werkgever, en dit met het oog op het opdoen van beroepservaring.
Op basis van dit KB moeten onderstaande verplichtingen nageleefd worden:

De stagegever (de aanbieder van de werkplek) zal een risicoanalyse moeten
maken van de werkposten en het resultaat hiervan moeten aanleveren aan de
school. Op basis hiervan dienen preventiemaatregelen te worden genomen. Zo
zal in het bijzonder moeten worden nagegaan of gezondheidstoezicht hetzij
overbodig is, hetzij passend of specifiek toezicht nodig is. Bovendien moet
gemeld worden of en zo ja welke verplichte inentingen moeten gebeuren. Tot
slot zal het resultaat moeten vermelden welke andere preventiemaatregelen
moeten worden genomen (bv. geven van specifieke instructies voor het werken
met een machine, dragen van werkkledij of persoonlijke
beschermingsmiddelen) en of er onmiddellijke preventiemaatregelen moeten
worden getroffen die verband houden met de moederschapsbescherming.

De stagegever zal, vooraleer leerling-stagiairs aan het werk te stellen op een
werkpost waarvoor een type van gezondheidstoezicht noodzakelijk is aan de
leerlingen én aan de onderwijsinstelling een werkpostfiche moeten bezorgen.

Een voorafgaande gezondheidsbeoordeling is overbodig:
1) wanneer de leerling-stagiair jonger is dan 18 jaar én uit de risicoanalyse blijkt dat
gezondheidstoezicht overbodig is;
2) of wanneer het gaat om een activiteit die er hoofdzakelijk in bestaat
beeldschermwerk te verrichten;
Een vrijstelling van gezondheidstoezicht voor de bovenstaande gevallen is enkel
mogelijk indien de stagiair beschikt over een attest waaruit blijkt dat hij/zij minder
dan 5 jaar geleden werd onderworpen aan medisch schooltoezicht (1)
Wanneer er wel een gezondheidstoezicht nodig is, onderscheiden we twee vormen: een
passend gezondheidstoezicht en een specifiek gezondheidstoezicht. Het passend
gezondheidstoezicht is het toezicht dat ook wordt uitgeoefend op gewone werknemers
voor zover die analoge arbeidsprestaties verrichten. Het specifiek gezondheidstoezicht
is het toezicht indien de leerling-stagiair zich in één van de drie volgende gevallen
bevindt:

Jonger dan 18 jaar;

Stage tussen 20u ‘s avonds en 06u ’s ochtends, zijnde nachtarbeid;

Prestaties die een verhoogd risico inhouden en waarvoor er normaliter een
verbod tot tewerkstelling geldt, zoals het werken met bepaalde gevaarlijke
machines of producten (een afzonderlijke regelgeving geeft hiervan een nietlimitatieve opsomming; zie Koninklijk besluit van 3 mei 1999 betreffende de
bescherming van de jongeren op het werk).
Het spreekt voor zich dat, wanneer uit de vermelde risicoanalyse blijkt dat er een type
van gezondheidstoezicht vereist is, de stagegever ervoor zorgt dat dit ook effectief
gebeurt. Hiervoor kan de stagegever zijn/haar interne of externe dienst voor preventie
en bescherming op het werk inschakelen. Hij/zij kan dit ook overlaten aan de externe
dienst voor preventie en bescherming van de school. In dit laatste geval kan deze
externe dienst de kosten terugvorderen bij het Fonds voor de Beroepsziekten.
Van belang hierbij is dat de eerste stagegever (de eerste plaats waar leerlingen stage
doen) ervoor zorgt dat de leerling-stagiair waarop een type van gezondheidstoezicht
vereist is, de voorafgaande gezondheidsbeoordeling ondergaat. Bij elke volgende
stageplaats wordt deze gezondheidsbeoordeling enkel herhaald indien de leerlingstagiair wordt blootgesteld aan een nieuw risico waarvoor nog geen
gezondheidsbeoordeling gebeurde. Het bewijs dat een leerling-stagiair een
voorafgaande gezondheidsbeoordeling onderging, blijkt uit het formulier voor de
gezondheidsbeoordeling dat door de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer aan de
leerling-stagiair werd bezorgd en dat hij/zij ter beschikking moet houden van elke
nieuwe stageplaats waar hij/zij leerlingenstage zal doen.

Vooraleer tot slot de leerling-stagiairs effectief aan de slag gaan, neemt de
stagegever de nodige maatregelen inzake onthaal en begeleiding met het oog
op een vlotte integratie in de werkomgeving én zorgt hij/zij ervoor dat de
leerling-stagiairs in staat zijn hun leerlingenstage naar behoren uit te oefenen.
Stapsgewijs betekent dit dat bij een leerlingenstage waarbij de leerling-stagiair
daadwerkelijk arbeid zal verrichten bij de stagegever:
1) de stagegever aan de school de resultaten van de risicoanalyses doorgeeft;
2) er nagegaan wordt of er sprake is van een nieuw risico waarvoor nog geen
voorafgaande gezondheidsbeoordeling is gebeurd en zo ja, dit wordt uitgevoerd, hetzij
door de interne of externe dienst voor preventie op het werk van de stagegever, hetzij
door de externe dienst voor preventie en bescherming van de school;
3) de leerling-stagiair op de werkplaats wordt onthaald door de stagegever en onder
meer de werkpostfiche overlopen wordt.

Bovendien moet de stagegever, indien dit blijkt uit de werkpostfiche en de
resultaten van de risicoanalyse, gratis persoonlijke beschermingsmiddelen (bv.
handschoenen, helm, oorbeschermers,…) ter beschikking stellen om de leerlingstagiairs te beschermen tegen bepaalde risico’s. De stagegever is tevens
verplicht deze beschermingsmiddelen te onderhouden en het consequent
gebruik ervan te verplichten. De leerling-stagiairs van hun kant zijn verplicht de
persoonlijke beschermingsmiddelen te gebruiken volgens de informatie en
voorschriften die ze van de stagegever ontvingen (2).
Welzijnsbepalingen voor stagebegeleiders
Het schoolbestuur blijft verantwoordelijk om de welzijnsverplichtingen na te leven
voor wat betreft haar eigen personeelsleden. Het is daarom van belang niet actief te
participeren aan het arbeidsproces op de stageplaats (bijvoorbeeld door mee te
werken en/of instructies te geven aan de leerling-stagiair).
Bijkomende voorschriften
Per sector gelden specifieke bepalingen inzake welzijns- en arbeidswetgeving. Gelieve
hiervoor contact op te nemen met een sectorverantwoordelijke (sociale partners,
vormingsfonds, …)
Buitenland se leerlingenstages
Leerlingenstage is ook toegelaten in het buitenland. In dat geval dient men rekening
te houden met het gegeven dat de regelgeving rond arbeids- en welzijnsaspecten in
het buitenland anders kan zijn dan in België. Hoewel de welzijnswetgeving van het
buitenland van toepassing is, kan hier contractueel van afgeweken worden in de
leerlingenstageovereenkomst. Dit is wenselijk indien de buitenlandse
welzijnswetgeving minder bescherming biedt dan de Belgische wetgeving. Het is
onontbeerlijk u eerst te informeren over de geldende regels.
Verboden arbeid
Het is verboden jongeren arbeid te laten verrichten welke:

jongeren objectief gezien (lichamelijk of psychisch) niet aankunnen;

waardoor jongeren worden blootgesteld aan giftige of carcinogene stoffen;

blootstelling inhoudt aan ioniserende straling;

risicofactoren inhoudt voor ongevallen waarvan men vermoedt dat jongeren die
niet beseffen of niet kunnen voorkomen;

jongeren kunnen blootstellen aan extreme koude, hitte, lawaai, trillingen.
Gevaarlijke werkzaamheden zijn verboden voor leerling-stagiairs. Dit is in elk geval zo
voor bepaalde agentia waarmee gewerkt wordt (bv. kwikverbindingen, benzeen,
arseenverbindingen,…), procedés die gehanteerd worden (bv. vervaardiging van
springstoffen, besturen van machines voor het heien van palen, gebruik van
schiethamers,…) of plaatsen waar het werk verricht wordt (bv. lokalen voor
autopsiediensten, lokalen waar asbestvezels kunnen worden vrijgemaakt).
Als bijlage 4 bij het model van leerlingenstageovereenkomst bij deze omzendbrief
wordt de niet-limitatieve lijst van agentia, procedés en werkzaamheden en plaatsen
als beschreven in artikel 3, §2 en artikel 8 van het KB van 3 mei 1999 betreffende de
bescherming van jongeren op het werk opgenomen.
Enkel en alleen onder de voorwaarden van artikel 10 van hetzelfde KB kan van dit
verbod afgeweken worden. Dit artikel bepaalt dat aan elk van de volgende
voorwaarden moet worden voldaan opdat leerling-stagiairs toch gevaarlijk werk
kunnen verrichten:

Het moet gaan om arbeid, betrokkenheid of aanwezigheid die onontbeerlijk is
voor de beroepsopleiding van de leerling-stagiairs

De stagegever moet zich ervan vergewissen dat de in toepassing van het KB
getroffen preventiemaatregelen effectief zijn. Dit moet door een lid van de
hiërarchische lijn (3) gecontroleerd worden. Die persoon wordt aangewezen
door de stagegever

De stagegever moet erop toezien dat de arbeid wordt uitgevoerd in het bijzijn
van een ervaren werknemer.
Er kan dus van de bepalingen van de verboden arbeid worden afgeweken indien wordt
voldaan aan alle bovenstaande voorwaarden. Dit maakt het uitvoeren van
stageactiviteiten, waarbij gebruikt wordt gemaakt van bepaalde agentia of procedés
mogelijk (bijvoorbeeld in een Seveso-bedrijf waar de leerling wordt ingeschakeld in
een productieproces). De uitkomsten van de risicoanalyse moeten echter wel aantonen
dat het te nemen risico verantwoord is.
3.2.2. Welzijnswetgeving voor observatieactiviteiten
Leerlingen die deelnemen aan observatieactiviteiten, verrichten volgens de
welzijnswetgeving geen arbeid. Zij zijn bijgevolg in beginsel niet rechtstreeks
onderworpen aan de welzijnswetgeving.
Indien de observatieactiviteiten plaatsvinden bij een bedrijf, blijft dat bedrijf echter
wel onderworpen aan de welzijnswetgeving voor zijn eigen werknemers. De leerlingen
en de begeleidende leraren moeten in hun hoedanigheid van bezoeker daarom de
instructies volgen van de verantwoordelijke van het bedrijf en het bezoekersreglement
naleven. Ingevolge de welzijnswetgeving en op basis van de door het bedrijf
uitgevoerde risicoanalyse, zullen de leerlingen bijvoorbeeld de persoonlijke
beschermingsmiddelen moeten dragen die het bedrijf voor bezoekers ter beschikking
stelt. Daarnaast moeten de leerlingen door het bedrijf geïnformeerd worden over de
risico’s in het bedrijf en over de noodprocedures en evacuatiewegen.
3.2.3. Welzijnswetgeving voor praktijkles op verplaatsing
Indien u praktijklessen op verplaatsing organiseert, is het belangrijk om weten dat de
leerlingen die een vorm van arbeid verrichten in de school gelijk gesteld worden met
werknemers en dat derhalve de welzijnswetgeving van toepassing is. De school zal
bijgevolg over een risicoanalyse moeten beschikken. Hiervoor kan de school in
voorkomend geval gebruik maken van de risicoanalyse van het bedrijf waar de
praktijkles plaatsvindt.
Hoewel een praktijkles op verplaatsing in een andere locatie wordt gegeven, is de
school verantwoordelijk voor het geven van deze les (die in realiteit niet enkel door
een leraar, maar door een derde (werknemer van een andere instelling) kan worden
gegeven). Het is dan ook de onderwijsinstelling die ervoor verantwoordelijk is dat
preventiemaatregelen worden genomen, zoals bv. de verplichting voor de leerlingen
om persoonlijke beschermingsmiddelen te dragen. In de praktijk zal de
onderwijsinstelling vaak zelf persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking
stellen, voor zover zij deze al aan de leerlingen ter beschikking heeft gesteld voor de
lesactiviteiten die op school plaats vinden (bv. veiligheidsbril, veiligheidsschoenen,…).
Het bedrijf dat de opleiding verzorgt of faciliteert, zal in de praktijk vaak de
aanvullende persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking stellen die specifiek
zijn voor de aard van de activiteiten van het bedrijf. Op dat vlak kunnen dus
praktische afspraken gemaakt worden tussen het bedrijf en de school. Het blijft
uiteraard wel de verantwoordelijkheid van de school om ervoor te zorgen dat de
geschikte persoonlijke beschermingsmiddelen worden gedragen door de leerlingen.
Er is nog geen wettelijke regeling die bepaalt wie de kostprijs van de persoonlijke
beschermingsmiddelen moet dragen. In de praktijk worden de persoonlijke
beschermingsmiddelen die ook op school worden gebruikt, gedeeltelijk of volledig door
de school en/of de leerlingen gefinancierd.
Wat betreft het ter beschikking stellen van werkkledij geldt, net als voor het ter
beschikking stellen van persoonlijke beschermingsmiddelen, dat de school
verantwoordelijk is voor het ter beschikking stellen en het dragen van de werkkledij.
3.3. Arbeidswetgeving (5)
3.3.1. Arbeidswetgeving voor leerlingenstages (6)
Bij leerlingenstages leveren leerling-stagiairs arbeid onder gezag. Dit betekent dat een
aantal aspecten van de arbeidswetgeving van toepassing zijn. Bij deze activiteit is er
interferentie met andere werknemers, doordat er een stagementor (werknemer van de
stagegever belast met de begeleiding van de leerling-stagiair op de werkplek) wordt
aangesteld en gewerkt wordt tussen de andere werknemers. Voor de arbeidswetgeving
zijn de leerlingen duidelijk te beschouwen als gelijkgestelde werknemers.
Arbeidsduur
De arbeidsduur van leerling-stagiairs mag niet meer bedragen dan 8 uren (van 60
minuten) per dag en 38 uren per week.
Voor het berekenen van de totale arbeidsduur per week, wordt de tijd die aan het
volgen van lessen wordt gespendeerd, meegeteld. Indien m.a.w. leerlingen 4 dagen les
volgen in de school en 1 dag op leerlingenstage gaan, wordt de tijd van de vier
‘schooldagen’ samengeteld met de dag leerlingenstage voor wat betreft de berekening
van de maxima. Let er wel op dat het hier gaat om uren van 60 minuten, terwijl
lesuren maar 50 minuten duren. (7)
Rusttijden
1/ Bij leerlingenstages mogen leerling-stagiairs die jonger zijn dan 18 jaar niet meer
dan 4½ uren ononderbroken arbeid verrichten:

wanneer de arbeidstijd meer dan 4½ uren bedraagt, hebben zij recht op een
half uur rust;

wanneer de arbeidstijd meer dan zes uren bedraagt, duurt de rusttijd een uur,
waarvan een half uur ineens moet worden genomen (bv. 2 x 15 minuten pauze
en een half uur als lunchpauze).
De rusttijd tussen twee "dagen" in, moet minstens 12 opeenvolgende uren bedragen
(bv. een leerling-stagiair die om 19 uur het werk beëindigt, zal 's anderendaags ten
vroegste om 7 uur opnieuw aan de slag kunnen gaan). Op deze regel zijn geen
afwijkingen mogelijk. Hij geldt ook wanneer leerling-stagiairs de ene dag aan
leerlingenstage doen en de andere dag op school aanwezig moeten zijn. Ook hier moet
een minimumrustperiode voorzien worden van 12 opeenvolgende uren.
Aan deze leerling-stagiairs moet, buiten de zondagsrust, een bijkomende rustdag
worden toegekend, onmiddellijk volgend op of voorafgaand aan een zondag (dus een
maandag - ook wanneer dit een lesdag is - of een zaterdag). Zij kunnen dus ten minste
aanspraak maken op een wekelijkse onderbreking van 48 uren.
2/ Voor meerderjarige leerling-stagiairs gelden de rusttijden van de reguliere
werknemers conform de Arbeidswet van 16 maart 1971.
Arbeid op zon- en feestdagen
In de regel mogen leerling-stagiairs geen arbeid verrichten op zondag of op de tien
wettelijke feestdagen.
Hierop bestaan evenwel afwijkingen:

Meerderjarige leerling-stagiairs mogen op die dagen toch leerlingenstage lopen
in die gevallen en onder die omstandigheden dat dat kan voor reguliere
werknemers (8)

Minderjarige leerling-stagiairs mogen op die dagen toch leerlingenstage lopen in
die opleidingen en onder die voorwaarden die zijn opgenomen in de bijlage bij
omzendbrief SO 74.
Zelfs in het geval van een afwijking, mogen minderjarige leerling-stagiairs geenszins
meer dan één zondag op twee arbeid verrichten, behalve met voorafgaande toelating
van de bevoegde inspecteur van de Algemene Directie Toezicht op de Sociale Wetten
(9).
Alle leerling-stagiairs hebben, in het geval van arbeid op zondagen, bijkomende
rustdagen of feestdagen, recht op inhaalrust, onder dezelfde voorwaarden en met
dezelfde duur als de volwassen werknemers.
In het geval van arbeid op een zondag of op een bijkomende rustdag, zal de
minderjarige leerling-stagiair niet altijd twee opeenvolgende rustdagen toegekend
krijgen, maar dikwijls twee niet-opeenvolgende. Hij/zij zal wel inhaalrust moeten
krijgen die niet minder mag bedragen dan 36 opeenvolgende uren (d.w.z. dat één van
die rustdagen een werkonderbreking van ten minste 36 opeenvolgende uren moet
meebrengen). De inhaalrust kan uiteraard niet worden aangerekend op de bijkomende
rustdagen die hen moeten worden toegekend.
Nachtarbeid
Nachtarbeid is voor leerling-stagiairs in beginsel verboden. Zij mogen niet werken
tussen 20 uur en 6 uur.
Hierop bestaan evenwel uitzonderingen:

Meerderjarige leerling-stagiairs mogen wel nachtarbeid verrichten, indien deze
afwijking voorzien is voor reguliere werknemers;

Minderjarige leerling-stagiairs mogen wel nachtarbeid verrichten in die
opleidingen en onder die voorwaarden die zijn opgenomen in de bijlage bij
omzendbrief SO 74.
Arbeidsreglement
Het arbeidsreglement van de stagegever geldt ook voor leerlingen die leerlingenstage
doen, doch enkel voor zover het gaat om bepalingen die voor hen relevant zijn (bv.
niet de bepalingen i.v.m. de betaling van het loon, gunstiger opzeggingstermijnen, …).
Bij het onthaal van de leerling-stagiairs in de onderneming, zal de stagegever hen
kennis laten nemen van het arbeidsreglement.
De leerling-stagiairs volgen de aanwezigheidsregistratie zoals voorzien in het
arbeidsreglement.
Sociale documenten
De Dimona (Déclaration Immédiate/Onmiddellijke Aangifte) is het elektronische
bericht waarmee de werkgever iedere indiensttreding en uitdiensttreding van een
werknemer aangeeft bij de RSZ of de DIBISS. De Dimona-aangifte is verplicht voor alle
werkgevers uit de publieke en de private sector.
De stagegever is niet verplicht om een Dimona-aangifte te doen bij:

de leerlingenstage die bij een stagegever wordt gedaan en waarvan de overheid
via regelgeving de minimumduur expliciet heeft vastgelegd in het kader van een
opleiding die leidt tot het afleveren van een diploma, een certificaat of een
bekwaamheidsattest.

de leerlingenstage die bij een stagegever in het kader van een opleiding wordt
gedaan, waarvan de duur niet expliciet is vastgelegd door de overheid en voor
zover de totale duur van de arbeidsprestaties de 60 dagen binnen het schooljaar
of academiejaar bij eenzelfde stagegever niet overschrijdt. Bijgevolg is vanaf
de 61e dag leerlingenstage bij die stagegever wel een Dimonamelding nodig.
Het gaat over opleidingen, die in een onderwijs- of vormingsinstelling worden
genoten, die opgericht, gesubsidieerd of erkend zijn door de bevoegde
Gemeenschap of het bevoegde Gewest.
De stagegever moet ook geen individuele rekening (d.i. een document dat onder
andere de prestaties van de werknemer, de hem verschuldigde bedragen en bepaalde
inhoudingen op het loon vermeldt) voor leerling-stagiairs opmaken, gezien géén loon
mag worden uitgekeerd.
Het verdient wel aanbeveling om een kopie van de leerlingenstageovereenkomst bij te
hebben op de plaats van tewerkstelling (hetzij door de leerling-stagiair, hetzij door de
stagegever). Dit vergemakkelijkt dan het werk van de sociaal inspecteurs en er hoeft
dan ook geen controle in de school door te gaan.
Collectieve arbeidsovereenkom sten en paritaire comités
"Collectieve arbeidsovereenkomsten" zijn akkoorden die worden gesloten tussen de
sociale partners (werkgevers- en werknemersvertegenwoordigers), waarin de
individuele en collectieve arbeidsbetrekkingen tussen werkgevers en werknemers in de
ondernemingen of in een bedrijfstak worden vastgesteld. Ze kunnen zowel op
nationaal, sectoraal (paritair comité of subcomité) als op ondernemingsniveau worden
gesloten.
In beginsel is de wetgeving inzake collectieve arbeidsovereenkomsten en paritaire
comités ook op leerling-stagiairs van toepassing. De toepasselijkheid van een
collectieve arbeidsovereenkomst zelf hangt evenwel af van het toepassingsgebied van
de betrokken overeenkomst en de daarin geregelde materie(s) en dient bijgevolg van
geval tot geval bekeken te worden.
Wanneer er bijvoorbeeld uitdrukkelijk sprake is van "werknemers tewerkgesteld onder
arbeidsovereenkomst", dan geldt dit niet voor leerlingen die aan leerlingenstage doen.
Een overeenkomst tot leerlingenstage is immers géén arbeidsovereenkomst. Een
collectieve arbeidsovereenkomst inzake loonvoorwaarden bijvoorbeeld heeft geen
gevolgen voor de leerling-stagiair: leerlingenstages in het secundair onderwijs
gebeuren immers zonder dat er aan de leerling-stagiairs een loon wordt uitbetaald.
Collectieve arbeidsovereenkomsten die betrekking hebben op arbeidsvoorwaarden (bv.
bijkomende beschermingsmaatregelen) kunnen daarentegen wel van belang zijn voor
alle leerlingen die aan leerlingenstage doen, aangezien hun arbeid in gelijkaardige
omstandigheden verricht wordt als de gewone werknemers.
3.3.2. Arbeidswetgeving voor observatieactiviteiten
Vermits leerlingen bij observatieactiviteiten niet deelnemen aan de
bedrijfsactiviteiten, nemen ze het statuut van "bezoeker" aan en is de
arbeidswetgeving niet op hen van toepassing.
3.3.3. Arbeidswetgeving voor praktijkles op verplaatsing
Bij praktijklessen op verplaatsing leveren leerlingen arbeid onder gezag van de
onderwijsinstelling. Dit betekent dat een aantal aspecten van de arbeidswetgeving van
toepassing zijn. Voor de arbeidswetgeving zijn de leerlingen te beschouwen als
gelijkgestelde werknemers van de onderwijsinstelling, maar gelden wel de
bepalingen opgenomen binnen omzendbrief SO 74.voor wat betreft de lesspreiding.
3.4. Aansprakelijkheden
Hieronder volgt per vorm (leerlingenstage, observatieactiviteit, praktijkles op
verplaatsing) een beknopte toelichting m.b.t. het burgerlijk aansprakelijkheidsrecht
(art. 1382 – 1384 van het Burgerlijk Wetboek). Deze toelichting moet conform dit
aansprakelijkheidsrecht en art. 123/20 van de Codex Secundair onderwijs worden
gelezen.
3.4.1. Aansprakelijkheden voor leerlingenstage
3.4.1.1. Aansprakelijkheid voor schade die door de leerling-stagiair veroorzaakt wordt
3.4.1.1.1. Aansprakelijkheid van de stagegever en de leerling-stagiair
Aansprakelijkheid
Met ingang van 1 september 2015 wordt de aansprakelijkheid van de leerling-stagiair
ingevolge artikel 123/20 van de Codex Secundair Onderwijs gelijk gesteld aan deze van
een gewone werknemer.
De werkgever is aansprakelijk voor de fouten van zijn werknemers, en zal als
stagegever van de leerling-stagiair daarom ook instaan voor de schade die de leerlingstagiair veroorzaakt door zijn lichte, eerder toevallig voorkomende fout. Deze
aansprakelijkheid is onweerlegbaar. Bij opzet, zware fout en veel voorkomende lichte
fout kan de stagegever echter op zijn beurt de schade verhalen op de leerling-stagiair
door het instellen van een zogenaamde regresvordering.
Op basis van art. 123/20 van de Codex Secundair onderwijs kunnen de ouders van de
leerling-stagiair niet aansprakelijk worden gesteld voor de fouten van hun kind en dit
ongeacht zijn leeftijd.
3.4.1.1.2. Aansprakelijkheid van de stagementor
Aansprakelijkheid
De stagementor draagt tijdens de leerlingenstage de onderwijzersaansprakelijkheid
voor de leerling-stagiair. Deze aansprakelijkheid is weerlegbaar en vervalt indien de
stagementor aantoont dat hij/zij de daad die de schade veroorzaakte, niet kon
beletten. De stagementor moet meer bepaald aantonen dat hij/zij een toereikend
toezicht uitoefende.
De stagegever is als aansteller van de stagementor (werknemer/aangestelde) op
zijn/haar beurt burgerlijk aansprakelijk voor schade die het gevolg is van een fout van
de stagementor. Deze aansprakelijkheid is onweerlegbaar.
3.4.1.1.3. Aansprakelijkheid van het schoolbestuur en de stagebegeleider
Aansprakelijkheid
Het schoolbestuur en de stagebegeleider kunnen doorgaans niet aansprakelijk gesteld
worden voor schade die door de leerling-stagiair aan derden of aan de stagegever zelf
berokkend wordt. De stagebegeleider oefent tijdens de leerlingenstage immers geen
toezicht uit op de leerling-stagiair: tijdens de leerlingenstage worden de instructies
verleend door de stagementor.
De tussenkomsten van de stagebegeleider tijdens de leerlingenstage worden het best
beperkt tot het louter bijstaan van de stagementor om de orde en tucht op de
stageplaats te bewaken. Het geven van lesinstructies en het er op toezien dat deze
instructies nageleefd worden, is de uitsluitende verantwoordelijkheid van de
stagementor. De stagebegeleider is alleen verplicht om actief tussen te komen, indien
dit noodzakelijk is om schade ten gevolge van een gevaarlijke, acute situatie te
voorkomen of te beperken (10).
Indien de stagebegeleider daarentegen lesinstructies zou geven en/of actief deelneemt
aan de stageactiviteiten, is het belangrijk om weten dat de stagebegeleider in dat
geval de onderwijzersopdracht van de stagementor mee opneemt. De stagebegeleider
en het schoolbestuur nemen dan bijgevolg ook hun onderwijzersaansprakelijkheid,
respectievelijk aanstellersaansprakelijkheid (= aansprakelijkheid van werkgever voor
zijn/haar personeel) op, voor schade die de leerling-stagiair berokkent. Er kan dan een
met de stagementor gedeelde aansprakelijkheid ontstaan.
3.4.1.2. Lichamelijk letsel van de leerling-stagiair
Het schoolbestuur is wettelijk verplicht om een arbeidsongevallenverzekering af te
sluiten voor zijn leerlingen-stagiairs. Zij moet deze arbeidsongevallenverzekering
afsluiten bij dezelfde verzekeraar als deze voor het niet-gesubsidieerd personeel van
de school (cf. ‘Eenheid van verzekering’, Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971).
Bij een ernstig arbeidsongeval dient een omstandig verslag te worden opgemaakt door
de stagegever.
De kosten van een lichamelijk letsel van de leerling-stagiair op de stageplaats worden
vergoed door de arbeidsongevallenverzekering.
De kosten van een lichamelijk letsel van de leerling-stagiair op weg naar of van de
stageplaats worden niet vergoed door de arbeidsongevallenverzekering, maar wel door
de schoolpolis (na tussenkomst van de mutualiteit van de leerling-stagiair).
Desgevallend moet de schoolpolis worden uitgebreid.
Tijdelijke arbeidsongeschiktheid van de leerling-stagiair wordt niet vergoed.
Definitieve arbeidsongeschiktheid wordt daarentegen wel vergoed.
3.4.2. Aansprakelijkheden voor observatieactiviteiten
Aansprakelijkheid
Zoals in punt 3.2.2. vermeld wordt, moeten de leerlingen en de begeleidende leraar
als bezoeker de instructies van de verantwoordelijke van het bezochte bedrijf
nauwgezet volgen. Ingevolge de gewone regeling van de burgerlijke aansprakelijkheid
van de leraar, is de begeleidende leraar er tijdens de observatieactiviteiten immers
toe verplicht om te controleren dat de leerlingen deze instructies volgen.
Het bedrijf waar de observatieactiviteiten plaatsvinden, is aansprakelijk voor
eventuele schade die veroorzaakt wordt door haar infrastructuur of door zaken die aan
de bezoekende leerlingen of leraren worden ter beschikking gesteld (bv. geen of
gebrekkige persoonlijke beschermingsmiddelen aanbieden, terwijl uit de risicoanalyse
van het bedrijf bleek dat het dragen ervan op de werkvloer te allen tijde verplicht is).
De leerlingen en de leraren wordt ten stelligste ontraden om tijdens een
bedrijfsbezoek enige vorm van arbeid te verrichten. Indien ze dat wel zouden doen, is
het bedrijfsbezoek niet langer een observatieactiviteit maar wel een leerlingenstage of
praktijkles op verplaatsing. Er gelden bij een stage en bij een praktijkles andere regels
en verplichtingen op vlak van arbeidswetgeving, welzijnswetgeving, aansprakelijkheid
en verzekeringen.
3.4.3. Aansprakelijkheid voor praktijkles op verplaatsing
Aansprakelijkheid
Algemeen kan gesteld worden dat de opleidingsinstelling in kwestie waar de praktijkles
plaatsvindt, verantwoordelijk is voor de apparatuur en het lokaal. Daarentegen is het
de werkgever van diegene die toezicht uitoefent die verantwoordelijk is voor het
gebruik van die apparatuur en het lokaal, en het gedrag van de leerlingen waarop
hij/zij toezicht uitoefent.
Indien de les gegeven wordt door een instructeur van het bedrijf of van de
opleidingsinstelling waar de praktijkles plaatsvindt, berust de
onderwijzersaansprakelijkheid bij de instructeur van dat bedrijf of die
opleidingsinstelling. Het is namelijk in dat geval zo dat deze instructeur dan als een
‘leraar’ beschouwd wordt. Hij/zij wordt bijgevolg vermoed burgerlijk aansprakelijk te
zijn, indien een leerling schade veroorzaakt (onderwijzersaansprakelijkheid). Dit
vermoeden is weerlegbaar, mits de "leraar", die werknemer van het bedrijf of de
opleidingsinstelling is waar de praktijkles doorgaat, kan aantonen dat hij/zij een
doeltreffend toezicht uitoefende. Indien de "leraar" aansprakelijk gehouden moet
worden, wordt diens werkgever aansprakelijk gehouden (aanstellersaansprakelijkheid).
Het bedrijf of de opleidingsinstelling waar de praktijkles plaatsvond, kan een
regresvordering instellen tegen zijn werknemer indien het gaat om opzet, zware fout
of vaak voorkomende lichte fout.
Indien de les gegeven wordt door een leraar van de school, wordt hij/zij vermoed
aansprakelijk te zijn, indien een leerling schade veroorzaakt
(onderwijzersaansprakelijkheid). Dit vermoeden is weerlegbaar, mits de leraar kan
aantonen dat hij/zij een doeltreffend toezicht uitoefende. Indien de leraar
aansprakelijk gehouden moet worden, wordt het schoolbestuur als
werkgever/aansteller aansprakelijk gehouden (aanstellersaansprakelijkheid). Het
schoolbestuur kan een regresvordering instellen tegen zijn werknemer indien het gaat
om opzet, zware fout of vaak voorkomende lichte fout.
Samengevat zijn specifiek naar toezicht op de leerlingen toe, vier mogelijke situaties
te onderscheiden:

Enkel een instructeur is aanwezig; er is geen personeelslid van de school
aanwezig: Het toezicht op de leerlingen en op het gebruik van de apparatuur
berust bij de instructeur, die de aansprakelijkheid draagt (zie tweede paragraaf
van deze rubriek voor omstandige uitleg).

Enkel een personeelslid van de school is aanwezig: Het toezicht op de leerlingen
en op het correcte gebruik van de apparatuur berust bij het personeelslid van
de school, dat de aansprakelijkheid draagt (zie derde paragraaf van deze
rubriek voor omstandige uitleg).

Een instructeur en een personeelslid van de school zijn aanwezig, en het
personeelslid van de school geeft geen instructie (neemt deel aan de les of is
louter aanwezig): in elk geval ziet het personeelslid toe op orde en discipline
van de leerlingen, maar het toezicht op het correcte gebruik van de machines
(en de bijhorende aansprakelijkheid) ligt bij de instructeur.

Een instructeur en een personeelslid van de school zijn aanwezig en het
personeelslid van de school geeft wel instructie: Afhankelijk van de concrete
omstandigheden kan het personeelslid, eventueel samen met de instructeur,
aansprakelijk zijn voor eventuele fouten.
Noten
(1) Medisch schooltoezicht = medisch onderzoek/algemeen consult uitgevoerd door de
Centra voor Leerlingenbegelei ding (CLB), zoals bepaald in art. 2 van het decreet van
1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding.
(2) In de praktijk worden echter vaak de persoonlijke beschermingsmiddelen van de
school of de leerlingen zelf gebruikt, aangezien het niet altijd vanzelfsprekend is dat
de stagegever bereid is hiervoor indien nodig een extra financiële inspanning te doen.
Juridisch blijft de verantwoordelijkheid echter wel bij de stagegever berusten.
(3) Werknemers belast met toezicht op, of leiding gev en aan andere werknemers.
(4) KB van 3 mei 1999 betreffende de bescherming van de jongeren op het werk.
(5) De omzendbrief vermeldt alleen de wetgeving die van toepassing is voor de private
sector. Indien de leerling-stagiair tewerkgesteld zou worden in de publieke sector (bv.
een gemeente of een autonoom gemeentebedrijf), kan er een afwijkende regeling zijn
wat betreft rusttijden, arbeid op zon- en feestdagen en nachtarbeid.
(6) De bepalingen met betrekking tot arbeidsduur, rusttijden, arbeid op zon- en fe
estdagen en nachtarbeid hebben voor het merendeel betrekking op leerling-stagiairs
jonger dan 18 jaar. Leerling-stagiairs ouder dan 18 jaar mogen het ritme van de
andere werknemers in het bedrijf volgen. Zie ook bijlage 1 van de omzendbrief SO 74 :
Organisatie van het schooljaar in het secundair onderwijs.
(7) In de arbeidsduur wordt ook de vervoerstijd meegeteld indien collectief vervoer
van en naar de stageplaat s georganiseerd wordt door de werkgever.
(8) Bedoeld worden de gevallen omschreven in artikel 12, 3° en 4° en artikel 26 van
de Arbeidswet. Het betreft situaties waarin het verrichten van arbeid op een zon- of
feestdag noodzakelijk is om het hoofd te biede n aan of het afwenden van een
ongeval, of arbeid die nodig is omwille van een onvoorziene noodzakelijkheid, of
arbeid die nodig is om een ernstige belemmering van de normale werking van het
bedrijf te voorkomen. In deze gevallen mag overigens eveneens word en afgeweken
van de bijkomende rustdag.
(9) De contactgegevens vindt u op www.werk.belgie.be, > Over de FOD > Organigram >
Algemene Directie Toezicht op de Sociale Wetten > Externe directies Toezicht op de
Sociale Wetten.
(10) Art. 422bis Strafwetboek (bep aling over schuldig verzuim).
4. Bijlagen
Download