GESCHIEDENIS KOLONIALE RELATIE TUSEN NEDERLAND EN NEDERLANDS-INDIE Al in de 16e eeuw legde West-Europeanen de basis voor een wereldeconomie.Daarbij kwam het tot een uitwisseling van mensen en producten tussen alle werelddelen. Van oudsher bestond er in Z.O. Azie een uitgebreide handelsactiviteit. Chinese, Indonesische, Indiase en Arabische zeevaarders en handelaars hadden goed georganiseerde handelsnetwerken opgebouwd. Via het Middellandse Zee-gebied bereikten Arabische producten ook Europa. Tot die producten hoorden specerijen zoals kruidnagelen, nootmuskaat, foelie en vooral ook peper. In Europa waren specerijen schaars en dus duur, vandaar de uitdrukking peperduur. Al in de 16e eeuw drongen Portugese zeevaarders zich in het Aziatische handelsnetwerk in. Ze voeren om Zuid Afrika langs de Kaap de Goede Hoop. Het doel was om zelf specerijen te gaan halen in Z.O Azie. Meestal met toestemming van de locale machthebbers, maar ook met geweld vestigden zij handelsposten aan de kust van India, China en in 1522 slaagden zij erin een versterkte handelspost op het eiland Ambon, in de Molukken, te vestigen. Om de Portugezen te ontwijken, probeerden Nederlandse zeevaarders en kooplieden Indie te bereiken via een onbekende Noordelijke route. Dat lukte niet. De laatste poging eindigde o.l.v. Willem Barentszoon op Nova Zembla (1596-1597). In 1595 vertrokken uit Amsterdam 4 schepen om de Portugese route te beproeven. Na een jaar bereikte men West Java. Uiteindelijk kwamen 3 schepen in 1597 thuis. De opbrengst van de handelswaar (vooral peper) was niet voldoende om de kosten te drukken, de expeditie leed verlies! Echter de Nederlanders hadden nu een zeeweg naar Indonesie. Daarna werden allerlei nieuwe expedities ondernomen, de zgn. voorcompagnieen o.a. uit Amsterdam en Zeeland. Voorcompagnieen waren tijdelijke ondernemingen, een aantal kooplieden kochten samen schepen, uitrusting en proviand, huurden een bemanning en stelden handelskapitaal ter beschikking. Na afloop van de expeditie werden de schepen van de hand gedaan en de winst na verhouding tot de investering verdeeld. Bij gebleken succes werden de meeste compagnieen geprolongeerd, tussen 1598 en 1601 vertrokken 6 schepen uit NL naar Indie. Om de onderlinge concurrentie in NL te beeindigen, en de krachten te bundelen werd in 1602 de VOC opgericht. De Staten Generaal verschaften de VOC een handelsoctrooi om zelfstandig verdragen te sluiten met Aziatische vorsten, zelfstandig oorlog te voeren in Azie en aldaar forten te bouwen. De rede hiervan moet gezocht worden in de oorlog met Spanje. Met deze bevoegdheden kon de VOC slagvaardiger optreden. De oorlogvoering van de VOC zou zich in Azie vooral moeten richten tegen de Portugezen die met Spanje verenigd waren en dus een vijandelijke staat. In het begin concentreerde de VOC zich op de Molukken, de 1e VOC-vloot bestaande uit 12 zwaar bewapende schepen slaagden erin een Portugees fort op Ambon in te nemen in 1605. Dat werd het 1e fort van de VOC in Indie. Later werd het bestuurscentrum verplaatst naar Jacatra en kreeg de nieuwe naam Batavia. Deze verplaatsing was vanwege de meer centrale ligging op de handelsroute. Het gaat de VOC in de 17e eeuw voor de wind, rond 1625 was de VOC uitgegroeid tot de grootste handelsonderneming in de wereld. Tussen 1621 en 1670 verkreeg de VOC vrijwel een wereldmonopolie op de handel in specerijen. Deze resultaten kwamen omdat de toegang tot de specerijen-gebieden in de Molukken en de peper-gebieden in Bandam en Atjeh werd verkregen en door het verdrijven van de Britten en Portugezen uit het oostelijke deel van de archipel. Daarmee waren de grootste concurrenten verdwenen. In de loop van de 18e eeuw trad verval in, het rendement liep sterk terug doordat het VOC-personeel voor eigen rekening handel ging drijven, de kosten sterk omhoog gingen en doordat de Engelsen zich vestigden in India waardoor de VOC de concurrentieslag om de katoenen stoffen verloor. Aan het eind van de 18e eeuw was de ondergang van de VOC mede vanwege een nieuwe groepering in NL: de Partriotten. Zij vonden dat de VOC moest worden opgeheven, de burgers moesten meer invloed krijgen in het bestuur. Wel moest het monopolie op de handel met Azie bewaard blijven, maar de toegang tot de handel moest bereikbaar worden voor grotere groepen burgers. Na de totstandkoming van de Bataafse Republiek (in NL) werd de VOC genationaliseerd, 1796. Toen was de schuld 219 miljoen gulden en daardoor zo goed als failliet. Per 1 januari 1800 werd de VOC door de staat opgeheven. NL werd rond 1800 sterk overheerst door Frankrijk en door de oorlogen die Napoleon voerde was Azie moeilijk bereikbaar. De Britse vloot beheerste de wereldzeeen. In 1816 kwam de kolonie na een korte periode van Brits bestuur weer onder Nederlands gezag. De verwachtingen over de opbrengst waren hooggespannen, maar de Nederlandse regering slaagde er niet in de kolonie winstgevend te maken: er moest zelfs geld toegelegd worden. Om de koloniale bezittingen winstgevend te maken, werd het cultuurstelsel ingevoerd, doel was de exploitatie van Java t.b.v. de Nederlandse schatkist. De bevolking op Java werd gedwongen koffie, suiker en indigo te verbouwen en af te staan aan het koloniale goevernement. In ruil daarvan kregen ze een plantloon. De Javaanse economie was altijd een ruileconomie, nu werd de geldeconomie ingevoerd. Alles werd nu in geld uitgedrukt. In de overige delen van de archipel bleef de Nederlandse invloed beperkt. Tevens moesten de Javaanse dorpen herendiensten aan het goevernement leveren. De werkdruk steeg enorm en de eigen sawah’s konden niet op tijd bewerkt worden! De producten van het cultuurstelsel werden in NL op veilingen verkocht, de winst kwam ten goede aan de Nederlandse schatkist. Tussen 1850 en 1860 kwam jaarlijks gemiddeld 30 % van het Nederlandse staatsinkomen uit deze winsten. Deze werden in NL gebruikt voor aanleg van bruggen, spoorlijnen, het Noordzee kanaal en de nieuwe Waterweg. De Javaanse adel had een rol bij de organisatie van het cultuurstelsel, er werd een dualistisch bestuursstelsel ingevoerd: het Nederlandse en het Inheemse bestuur functioneerden naast elkaar. Het hoofd van het binnenlands bestuur was de gouverneur generaal. De residenten bestuurden de provincien. Het inlandse bestuur werd uitgeoefend door regenten (inheemse vorsten). In de loop van de tijd gingen zij steeds meer het Nederlandse beleid uitvoeren. Er kwamen steeds meer NL-bestuurders die Indonesische leefgewoonten overnamen. Naar buiten vertoonden deze meer de Europese kenmerken, zoals westerse kleding en de taal. In huiselijke kring werden meer Aziatische gewoonten overgenomen. Voorheen waren de mannen min of meer aangewezen op de Aziatische vrouwen; alleen hogere functionarissen mochten vrouw en kinderen meenemen naar Azie. Het ging de VOC uitsluitend om het drijven van handel (!) ….. Op de handelsposten gingen Europese mannen relaties aan met Aziatische vrouwen en ontstond een gemengde samenleving, een Indo-Europese mengcultuur. Buiten deze handelsposten was er nauwelijks contact met de inlanders. Aan het einde van de 19e eeuw waren alle buitengrenzen van de NLIndische archipel internationaal erkend. Op kleine schaal werd in de buiten gewesten toch uitgebreid. Daarvoor werd het KNIL (Koninklijk NL Indisch Leger) ingezet. De officieren waren Europeanen, de onder-officieren en soldaten waren Europeanen, Indo-Europeanen en Indonesiers. Uiteindelijk moest geheel Indonesie onrderworden worden aan het NL-gezag om grote mogendheden te weren. Ook in NL veranderde veel, er werd kritiek geuit op het koloniale bestuur en het cultuurstelsel omdat dit verderfelijk was voor de Javaanse bevolking. Maar er was ook het economische eigen belang. Het cultuurstelsel werd geleidelijk afgeschaft en de kolonie stond verder open voor het particulier ondernemerschap. Veel Westerse bedrijven verstigden zich op Java en de buitengebieden. Men begon met de verbouw van tabak, koffie en later gevolgd door andere producten zoals rubber. Aan het einde van de 19e eeuw ontdekte ook de Inheemse boeren dat de producten hoge winsten opleverden en zij begonnen aan kleinschalige productie van o.a. rubber. Via Chinese tussenhandelaren bereikten zij de wereldmarkt. Deze handelaren verstrekten informatie over prijzen en plantmethoden, leverden krediet en kochten en verkochten de producten. Met namen rubber kwam in de Inheemse productie tot grote bloei. De Europese handelshuizen deden goede zaken. Rond 1900 was, zeker op Java, sprake van een Indische mengcultuur, waren elementen van de Europese en de Indonesische cultuur verweven waren geraakt. Later zagen de Europeanen deze periode vaak als een harmonieuze Tempo Doeloe, een goede oude tijd waarin de Europeanen comfortabel leefden in goede verhouding met Indonesiers. In het begin van de 20e eeuw ontstond er onder Indonesische bevolkingsgroepen een streven naar emancipatie en nationalistische bewegingen, dit zagen ze bij andere kolonien, b.v. bij Brits Indie, ontstaan. Geleidelijk ontstond er een afstand tussen Indonesiers en Europeanen o.a. door ontwikkeling van het Westerse bedrijfsleven en de uitbreiding van de overheidszorg trokken steeds meer NL-ers naar Indonesie. De goede banen waren voor hen. Steeds meer vrouwen gingen naar Indie, het aantal relaties van Europese mannen met Indonesische vrouwen nam af. De cultuur van de elite werd steeds meer Europees, de mengcultuur verdween naar de achtergrond. Ook de Indo-Europeanen namen deze cultuur over. Door de uitbreiding van het NL-gezag, de culturele verandering en de opkomst van het Indonesische nationalisme kwam de relatie tussen de NL-ers en de Indo-Europeanen enerzijds en de Indonesiers anderzijds, steeds meer onder spanning te staan. In 1940 werd NL bezet en in december 1941 viel de Japanse luchtmacht, Pearl Harbor aan. De geallieerden verklaarden Japan de oorlog. De Japanners hadden al plannen voor de verovering van Nederlands Indie al klaar. Vanwege de olierijkdom was dit een belangrijk gebied voor ze. Voor het KNIL was het een onmogelijke opgave om met 40.000 soldaten overal in de uitgestrekte archipel aanwezig te zijn en in 1942 capituleerde het KNIL. Door de Japanse bezetting kwam er abrupt een einde aan het Nederlands koloniaal-gezag. De hoogste bestuursposten werden nu ingenomen door Japanners. Door de snelle overgave van het koloniale leger verdween het beeld van de onoverwinnelijke Europeaan. De Nederlanders werden uit de Indonesische samenleving verwijderd, ruim 72.000 mannen, vrouwen en kinderen werden opgesloten in interneringskampen. In totaal waren er enkele honderden kampen, zoals voormalige scholen, kazernes, plantage barakken, loodsen of gevangenissen. In het begin waren er gezinskampen, later mannen- en vrouwenkampen en zelfs jongenskampen. In 1944 en 1945 werden ook nog tienduizenden Indo-Europeanen (Indische Nederlanders) in kampen geinterneerd, maar de grote meerderheid, ruim 200.000, bleef internering bespaard. Nederlandse beroepsmilitairen werden overgebracht naar krijgsgevangenkampen en ingezet voor Japanse ooorlogsdoeleinden, zolas de aanleg van vliegvelden en spoorlijnen. Berucht werd het werken aan de Birma Spoorweg. Ook een aantal Nederlandse vrouwen moest ‘werken’ voor de Japanners, de troostmeisjes die gedwongen werden overgebracht naar bordelen voor Japanse soldaten. De bevolking in Indonesie namen een afwachtende- en onverschillige houding aan t.o.v. de Japanners. Veel Nederlanders verbaasden zich dat ze de Japanners niet als vijand zagen. Veel Indonesiers hoopten echter het beter te krijgen dan tijdens het NL-bestuur. De passieve houding van de Indonesische bevolking bij de Japanse verovering leidde tot een kloof tussen de Nederlanders en de Indonesiers die onoverbrugbaar bleek te zijn. Op 15 augustus 1945 capituleerde Japan door de atoombom op Hiroshima. En 2 dagen later riep Soekarno de onafhankelijke republiek Indonesie uit. Een eigen bestuursapparaat en leger moest nog worden opgebouwd. De Britten die de Japanse overgave in Indonesie moesten regelen, wilden geen oorlog voeren om het Nederlandse koloniale gezag te herstellen. Er brak een periode van terreur uit, er werd gewelddadig opgetreden tegen de blanken, bang dat het Nederlandse gezag zou worden hersteld. Deze periode heet de bersiap-periode. Voor NL was dit onverwacht, door de oorlog waren alle verbindingen tussen NL en Indononesie verbroken en de meeste Nederlanders zagen het bezit van Indonesie als een belangrijke voorwaarde voor de wederopbouw van NL. Door sterkte internationale druk moest NL de onafhankelijkheid van IND accepteren. De relatie veranderde in een relatie tussen 2 soevereine gelijkwaardige staten. Nederlandse bedrijven behielden een overheersende positie in Indonesie en Nieuw Guinea was uitgezonderd van de souvereiniteitsoverdracht. De verhoudingen verslechterden snel door wederzijds wantrouwen. In de Nedelandse pers werd erg negatief bericht over de ontwikkelingen in Indonesie, in de Indonesische pers zette men zich af tegen de nog aanwezige Nederlanders. Tussen 1945 en 1962 verlieten ongeveer 300.000 Nederlanders en IndoEuropeanen Indonesie en vertrokken naar NL. Zij werden repatrianten genoemd. Na de soevereiniteitsoverdracht kwam een 2e, grotere golf repatrianten op gang: 90.000 tussen 1950 en 1951. Zij zagen in een zelfstandig Indonesie geen veilige toekomst. Veel van deze repatrianten waren nog nooit in het vaderland geweest. Nadat Indonesie in 1957/1958 de Nederlandse bedrijven had genationaliseerd, vertrokken weer 63.000 repatrianten naar NL. Indonesie maakte aanspraak op Nieuw Guinea, maar NL wilde vasthouden aan Nieuw Guinea omdat het verlies van Indonesie frustrerend was en de wens er was toch een mogendheid te blijven. Soekarno beschouwde Nieuw Guinea als onderdeel van het Indonesisch grondgebied en dit leidde de aandacht af van de binnenlandse problemen. Het werd een prestige kwestie en het kwam tot gevechten. In 1963 werd dor Amerikaanse bemiddeling via de VN het gebied overgedragen aan Indonesie. Met het vertrek uit Nieuw Guinea kwam een definitief einde aan een directe koloniale verhouding tussen NL en Indonesie.