Van Oudheid naar Middeleeuwen: De ondergang van het West-Romeinse rijk en de macht van het Oost-Romeinse rijk. Fik Meijer Soms wordt tijdens een quiz op de televisie de vraag gesteld in welk jaar het Romeinse rijk is gevallen. Men verwacht dan het antwoord: 476. In dat jaar zetten Germaanse huursoldaten de piepjonge keizer Romulus Augustulus af en riepen Odoacer uit tot koning van de Germanen in Italië. Maar eigenlijk was het West-Romeinse rijk al eerder ‘gevallen’, niet officieel, maar de gebeurtenissen in de voorgaande decennia laten zien dat het Romeinse rijk in het midden van de vijfde eeuw geen schim was van wat het ooit was geweest. Eigenlijk was de teloorgang al begonnen in 284 bij de verdeling van de macht in het rijk en in 379 toen de Romeinse legers in de Slag bij Adrianopolis een vernietigende nederlaag leden tegen de Visigoten. De Romeinen hadden de overwinnaars daarop toegestaan onder eigen wetten te wonen in het Romeinse rijk en dat had gezorgd voor een aanzuigende werking. Kort daarna, in 395, na de dood van keizer Theodosius, was het rijk verdeeld in een oostelijk en een westelijk deel. Verscheidene volkeren trokken de Rijn en de Donau over en vestigden zich in het West-Romeinse rijk. De Visigoten vonden na verloop van tijd dat ze door de Romeinen niet netjes werden behandeld en trokken weg, kriskras door het West-Romeinse rijk. In 410 stonden ze voor de poorten van Rome, dat ze na een kortstondige belegering ook innamen. Drie dagen bleven de Visigoten in Rome, daarna trokken ze verder om zich uiteindelijk in ZuidFrankrijk en Noord-Spanje te vestigen. Het Oost-Romeinse rijk verging het in die tijd veel beter. Het door keizer Constantijn gestichte Constantinopel nam veel taken van Rome over en werd niet zonder reden het nieuwe Rome genoemd. De tegenstellingen tussen beide steden werden steeds groter. Rome was geen schim meer van de glorieuze stad uit het verleden. Stadswijken lagen er verlaten en verpauperd bij. De grote monumenten uit het verleden stonden er onwerkelijk bij, als treurige getuigen van het grootse verleden. De bouw van vele nieuwe kerken en basilieken, die vanaf de vierde eeuw in hoog tempo werd ingezet, illustreerde dat de rol van Rome politiek en economisch dan wel was geminimaliseerd, maar dat het als centrum van het christendom een status had bereikt die zelfs door de keizers in Constantinopel niet kon worden genegeerd. In het westen heeft Odoacer niet lang van zijn roem kunnen genieten, want enkele jaren later werd hij verraderlijk vermoord door de Ostrogotische koning Theoderik. Onder hem beleefde Italië een opbloei. Zelfs de Romeinen erkenden dat hij succes had met zijn beleid en gaven hem een groots welkom toen hij in het jaar 500 Rome bezocht. Het rijk van de Ostrogoten is maar van korte duur geweest. Na Theoderiks dood deden de Romeinse senatoren een beroep op de keizer van het OostRomeinse rijk, Justinianus (527-564), om Italië te bevrijden. Zijn generaal Belisarius veroverde een groot deel van het voormalige Romeinse rijk en uiteindelijk ook geheel Italië. Justinianus’ veroveringstocht was de laatste actieve poging van een OostRomeinse keizer om de heerschappij over het westen te verwerven. Maar de expedities hadden niet het verhoopte resultaat. In Italië moesten de Romeinen uit het oosten het na de dood van Justinianus in 565 afleggen tegen de Langobarden, een Germaans volk dat zich na lange omzwervingen vanuit Scandinavië uiteindelijk in Italië vestigde. Twee eeuwen zouden de Langobarden grote delen van Italië beheersen en hun stempel drukken op de cultuur van dat land. Toch bleven er nog contacten tussen oost en west. Door de komst van de Arabieren in de mediterrane wereld werden die verbroken.