TOESPRAAK Hans Dominicus – Afdelingshoofd Justitiehuizen Conferentie Justitiehuizen 7 december 2015 Blik op het verleden: ontstaan en ontwikkeling van de Justitiehuizen en het Elektronisch Toezicht Geen toekomst zonder verleden. Op een dag als deze waarop reflecties over de toekomst van de justitiehuizen en het elektronisch toezicht centraal zullen staan, past het kort stil te staan bij het verleden. Dit lijkt me belangrijk als erkenning voor het werk en het traject dat al werd afgelegd. Velen onder jullie hebben op één of andere manier hiertoe bijgedragen. Als medewerker van de organisatie, als opdrachtgever, als partner, als slachtoffer, als dader of als burger. Erkenning en waardering zijn hier gepast. Maar misschien even belangrijk, is dat het kort terug in herinnering brengen van de geschiedenis en de context van het ontstaan, ook de belangrijke maatschappelijke relevantie aantoont van de opdrachten die onze sector opneemt en zal moeten blijven opnemen. Bovendien zullen jullie vaststellen dat sommige van deze uitdagingen uit het verleden ook vandaag nog brandend actueel zijn en bijgevolg relevant voor deze conferentie en de toekomst. 1 Veranderingen en crisissen. Ze lijken wel op één of andere manier inherent verbonden aan de organisatie Justitiehuizen. In de nasleep van de schandalen die België in de zomer van 1996 schokten, stelde toenmalig minister van Justitie De Clerck een reeks maatregelen voor op een memorabele ministerraad van 30 augustus 1996. Precies 17 dagen na de arrestatie van Marc Dutroux en 2 maanden voorafgaand aan de Witte Mars. De rode draad van alle voorgestelde maatregelen was een meer humane en een meer toegankelijke justitie. De minister, die de oprichting van de justitiehuizen al had aangekondigd in zijn beleidsnota enkele maanden voordien, verduidelijkte op deze ministerraad de doelstellingen van deze justitiehuizen : “het vergroten van de interne coherentie, de bijstand en de supervisie op logistiek en inhoudelijk vlak, de controle op het para-justitiële werk en de erkenning en bijgevolg de toegankelijkheid van justitie”. Het was dus onmiskenbaar één van de voorstellen die moest bijdragen tot een justitie met een meer menselijke dimensie. Maar de oprichting van de justitiehuizen kaderde ook duidelijk in een operationele vernieuwing om tot meer efficiëntie te komen. Er was nood aan een nieuwe, betere organisatievorm voor de verschillende para-justitiële initiatieven en diensten. En er waren veel initiatieven begin jaren ’90 : alternatieven voor de voorlopige hechtenis (1991), slachtofferonthaal (1993), bemiddeling in strafzaken (1994) experimentele projecten via het Globaal Plan en de nationale projecten, enz. Een nieuwe overheidsdienst was nodig, naast de penitentiaire en de rechterlijke organisatie. 2 Het efficiëntiestreven had ook nog een andere dimensie. De crisis in justitie medio jaren ‘90 legde ook verschillende tekortkomingen bloot. De versnippering van diensten maar ook personeelstekorten, leidden tot problemen in de continuïteit van de opvolging van daders. Bovendien werd ook de kwaliteit en de intensiteit van ambulante begeleidingen bij andere diensten in vraag gesteld. Informatie-uitwisseling tussen de verschillende diensten schoot tekort of was onbestaande. Er was met andere woorden een duidelijk verlies aan vertrouwen in de begeleiding en resocialisatie van daders. Ook op dat vlak drong een betere organisatie en aansturing van het landschap zich op. Maar laat ons niet vergeten dat de werkelijke kiem voor de justitiehuizen al werd gepland nog vóór het uitbreken van de Dutroux-crisis in 1996. De zoektocht naar een “nabijheidsjustitie” kaderde in een stedenbeleid dat begin jaren ’90 werd ontwikkeld. Vooral in risicowijken of probleemwijken zocht men naar manieren om, naast het eerder traditioneel sociaal beleid, tot een meer geïntegreerde aanpak te komen van sociale, medische, preventieve, politionele en justitiële maatregelen. Dit gebeurde vooral via partnerschappen en contracten met de lokale overheden. Denken we maar aan het Pinksterplan, het Globaal Plan, de veiligheidscontracten en concrete initiatieven als de preventie- en bemiddelingsbureaus en de justitieantennes. En… dus ook het justitiehuis, waarvan de prille voorbereiding dus in een stroomversnelling kwam naar aanleiding van de eerder vernoemde crisis. 3 Tussen ’96 en ’99 kwam dan het project justitiehuizen verder tot stand, met de medewerking van heel wat actoren. Het begrip “para-justitieel werk” werd zeer concreet vertaald in drie soorten opdrachten : burgerlijke opdrachten, strafrechtelijke opdrachten en slachtofferonthaal. Een aantal diensten werden overgedragen vanuit de rechterlijke organisatie (bemiddeling in strafzaken en slachtofferonthaal) en vanuit de sociale dienst voor de uitvoering van gerechtelijke beslissingen, die toen nog onder de penitentiaire administratie viel. De burgerlijke opdrachten waren trouwens tot 1997 nog een bevoegdheid van de gemeenschappen. In 1999 werden finaal de teksten en de besluiten gepubliceerd die de bevoegdheden en de organisatie van de justitiehuizen bepaalden en vastlegden. Deze zeer ambitieuze teksten herinneren ons eraan dat de oprichting van de Dienst Justitiehuizen samenging met grote en dringende uitdagingen wat de interne organisatie betreft. De succesvolle implementatie van de 28 justitiehuizen en de verschillende functies. Maar ook het verzekeren van de ontwikkeling van een werkmethode die erop gericht is de verscheidenheid van verschillende opdrachten te structureren, uitvoeringsrichtlijnen te ontwikkelen en een kader te creëren. Maar ook naar externe ontwikkelingen lagen de ambities hoog : het structureel werk werd gepromoveerd, ondermeer via een signaalfunctie, het coördineren van verschillende vormen van alternatieve conflicthantering (ondermeer via de aanstelling van een coördinator elk justitiehuis), het bijdragen aan de juridische eerstelijnswerking, enzovoort. 4 Al zeer kort nadat de justitiehuizen in het institutionele landschap waren verschenen, diende zich alweer een groot veranderingsproces aan. De Copernicus-hervorming. Haar impact -via de BPR-Justitiehuizen (Business Proces Reengineering)- was enorm. Bijna alle werkprocessen werden uitgetekend en leidde tot werkinstructies, typedocumenten en managementtools. Dit was een duidelijke maar ook zeer moeilijke stap naar verdere professionalisering en naar meer uniformiteit van onze dienstverlening. Bovendien werd ook registratie belangrijker. En dus ook de rol van de administratieve medewerkers. Te dikwijls niet vernoemd maar des te belangrijker. Iets wat trouwens ook geldt voor de IT-collega’s en de onthaalmedewerkers. Bij deze alvast dit voorsmaakje. Nog tijdens de uitvoering van de BPR werd in 2005 beslist om binnen Justitie een specifiek directoraat-generaal Justitiehuizen in het leven te roepen (vanaf 2007). Dit leidde tot een hogere zichtbaarheid en een slagkrachtigere organisatie met (ook niet onbelangrijk) eigen budgettaire middelen. Maar ook dit bracht weer de nodige veranderingen en aanpassingen met zich mee. In 2007 kreeg de organisatie er een belangrijke opdracht bij. Het toenmalig Nationaal Centrum Elektronisch Toezicht werd overgeheveld vanuit de penitentiaire administratie naar het DG Justitiehuizen. Naast de werkstraf in 2002 betekende de nieuwe opdracht elektronisch toezicht ook een ingrijpende verandering in de organisatie. 5 In 2011 viel dan de beslissing om de justitiehuizen te communautariseren. Opnieuw een verandering waarvan het verloop en de uitdagingen zonet werden geschetst. Wat onthoud ik nu zelf uit deze korte terugblik op de geschiedenis ? Ik beperk me tot 4 “lessen”. 1ste les : Verandering De Justitiehuizen en het centrum elektronisch toezicht zijn ervaringsdeskundigen in veranderingsprocessen geworden. Niet enkel van veranderingsprocessen bij onze cliënten maar ook van veranderingsprocessen binnen de eigen organisatie. Zoals mijn kort overzicht heeft aangetoond, ondergingen we de ene verandering na de andere. En dit proces houdt nog niet op. Aan de ene kant is dit een goede zaak. ‘Het vermogen zich permanent te kunnen aanpassen aan een veranderende omgeving, is één van de factoren tot succes’, zo heeft men mij toch ooit geleerd. Dit is dus een kwaliteit die we moeten blijven versterken. Maar permanente veranderingen houden ook risico’s in. Ook stabiliteit is belangrijk. Voor de kwaliteit van het geleverde werk, voor de kwaliteit van de wet- en regelgeving en om goede initiatieven voldoende groeitijd te geven. En niet in het minst voor het personeel. Stress, burn-out, maar ook het risico op een groeiende kloof tussen het reële werk en de randomgeving. Of noem het tussen de ‘praktijk’ en ‘Brussel’. Maar als we ervaringsdeskundigen zijn geworden in verandering, kunnen we ongetwijfeld ook dit veranderen en ombuigen. 6 2de les : we vervullen een maatschappelijk belangrijke rol De opdrachten en de bevoegdheden van de justitiehuizen zijn van immens maatschappelijk belang. Er wordt gewerkt in een setting en in een kader dat verre van evident is. We werken met mensen. Mensen in conflict, mensen in crisis, mensen in nood, mensen die een straf moeten ondergaan, mensen die nadeel of schade werd berokkend. We werken in situaties die maatschappelijk heel gevoelig liggen. Dit maatschappelijk belang ervaren onze eigen medewerkers -naar mijn aanvoelen- dagdagelijks in hun contacten met slachtoffers, daders, verdachten en burgers. Men heeft mij op mijn rondgang doorheen de afdeling meermaals gewezen op het belang van de rol van een justitieassistent in het traject van de meest kwetsbare groepen. Of op de rol van de mobiele eenheid die een enkelband aanbrengt en dikwijls als eerste en soms enige ‘gezicht’ van de strafuitvoering fungeert. Onze eigen medewerkers hechten veel belang aan deze rol. Dit vertaalt zich in engagement, gedrevenheid omdat ze het verschil kunnen maken en meerwaarde bieden. Zo begrijpt u ook waarom het woord “kerntakendebat” heel gevoelig ligt. Dat maatschappelijk belang blijkt ook op beleidsniveau, zij het misschien iets te veel op crisismomenten en op momenten dat er iets misloopt. Beleidsplannen erkennen deze rol. Maar als het gaat over de maatschappelijke verdeling van de budgetten, blijkt dit dan weer veel te weinig. Zo stel ik vast dat het budget dat maatschappelijk wordt geïnvesteerd in bijvoorbeeld die andere straf, de gevangenisstraf, exponentieel hoger ligt. Is die straf dan zoveel efficiënter/effectiever ? 7 Als samenleving moeten we ons de vraag durven stellen, waaraan en waarin wij het best investeren. Ook dat is efficiëntie. Dit maatschappelijk belang blijkt tenslotte nog veel te weinig uit de berichtgeving in de media en bij het algemeen publiek, waar de kennis over hetgeen de justitiehuizen doen, nog onvoldoende is gekend. Ik kan hier niet nalaten een pluim te geven aan de communicatiedienst en onze woordvoerster die hier enorm aan werkt, maar stel ook vast dat het dikwijls een gevecht tegen de bierkaai is. De gevangenisstraf (en ook elektronisch toezicht) blijft attractief media-nieuws. In de diepte werken met slachtoffers en daders blijkt dit veel minder te zijn. 3de les : efficiëntiestreven en effectiviteit Zoals daarnet kort aangehaald, is onze ontstaansgeschiedenis ook geworteld duidelijke efficiëntie-streven. Het samenbrengen en aansturen van diensten, het voldoende en correct uitwisselen van informatie, het creatief zoeken naar oplossingen voor maatschappelijke problemen. Het zijn grote uitdagingen. In eerste instantie willen we een geloofwaardige en efficiënte partner zijn in de uitvoering van de opdrachten die -volgens het huidig institutioneel kader- door de federale overheid worden bepaald. Een keten is maar zo sterk als de zwakste schakel, zo werd mij recent nog dikwijls verteld. Wel, wij willen en zullen deze zwakste schakel niet zijn. 8 Maar efficiëntie betekent in mijn ogen meer dan dat. Terugkijkend naar de ontstaansgeschiedenis en kijkend naar de huidige maatschappelijke uitdagingen als (de)radicalisering, veelplegers, ketenaanpak, casusoverleg, risico-inschatting en taxatie, de positie van het slachtoffer en een geïntegreerde aanpak en samenwerking tussen de verschillende partners, kunnen en moeten (wat mij betreft) de justitiehuizen een cruciale rol spelen. Ook binnen de toegepaste methodologie en aanpak zal het efficiëntie-streven belangrijk blijven. Daarbij speelt ook de vraag wanneer we onszelf mogen of kunnen beschouwen als efficiënt ? Wanneer zijn onze doelen bereikt ? Als er een veiligere samenleving is ? Als het recidive-cijfer daalt ? Als de meest kwetsbare groepen (hetzij slachtoffer, hetzij daders) beter “geholpen” worden? Vragen die hopelijk in het verdere debat ook aan bod komen. We mogen niet bang zijn van nieuwe methodes en methodologieën. Innovatie, vertrekkende vanuit onze ervaring en in overleg met onze partners en opdrachtgevers. Ook structureel werken maakt deel uit van efficiëntie. Aandacht blijven vragen voor de meest kwetsbaren, aandacht blijven vragen voor de positie van slachtoffers, aandacht blijven vragen voor de complexiteit van strafuitvoering en conflicthantering. We willen het graag grondig doen. Maar als schakel in de keten, zijn we ons bewust van onze verantwoordelijkheid en beperktheden, bijvoorbeeld wanneer het gaat om strafuitvoering. Ook dit aspect is essentieel. Dit impliceert ook samenwerking en afstemming. We kunnen dit niet alleen. Justitiehuizen zijn geen eilanden. 9 We moeten meer samenwerken, meer informatie uitwisselen, meer innovatief zijn. Het huidig traject richting een nieuwe decreet zal ons hierbij -hopelijkhelpen. 4de les : Humanisering Zonder elk streven naar efficiëntie uit te sluiten, moeten we tot slot blijven nadenken over de dimensie van humanisering : de toegang van de burgers tot de justitie vergemakkelijken om hun rechten te waarborgen, het contact met justitie aanwenden om mensen tot hun recht te laten komen, nieuwe werkwijzen voor de uitoefening van justitie en strafuitvoering ontwikkelen, die rekening houden met de realiteit van de justitiabelen, voldoende tijd wijden aan de behandeling van de zaken, door te luisteren en te praten, de instellingen dichter bij de burgers brengen. Het is op dit vlak dat ik zelf veel opportuniteiten en kansen zie in de inkanteling van de Vlaamse Justitiehuizen binnen de gemeenschappen en meer bepaald binnen het beleidsdomein en het departement Welzijn Volksgezondheid en Gezin. Toegegeven, we staan door deze nieuwe institutionele context misschien wat verder van “Justitie” als organisatie. Maar staan we tegelijk met deze inkanteling ook niet wat dichter bij de burger en bij de diensten die relevant zijn in onze opdrachten ? Zijn we niet wat meer “nabij” de justitiabelen, het slachtoffer, de burger en de omgeving die ertoe doet, ook wat betreft re-integratie, herstel en het stoppen van een criminele carrière ? Ik zie hierin heel grote opportuniteiten. 10 Deze beperkte lessen die ik hier voor mezelf uit trek, beschouw ik vooral als uitdagingen. Uitdagingen die ik, als afdelingshoofd van de afdeling Justitiehuizen, mee wil opnemen in deze nieuwe institutionele context. Ik ben me ten volle van bewust dat dit een enorme uitdaging is. Gelukkig sta ik hier niet alleen voor en kan ik rekenen op een ploeg van gemotiveerde, geëngageerde, betrokken medewerkers en partners, op verschillende niveaus en locaties. Ook deze vorm van zorg voor eigen medewerkers en partners, is een belangrijke uitdaging. Er is werk aan de winkel, ondermeer richting het decreet. Ik druk mijn hoop uit dat de lessen uit het verleden voldoende worden meegenomen, immers “Wie zich het verleden niet herinnert, is gedoemd het opnieuw te beleven”. Ik dank u voor uw aandacht. Hans Dominicus Afdelingshoofd 11