Lineaire Algebra 1, WI1602 Algemene leerdoelen Aan het einde van de cursus zal de student: wiskundige basisvaardigheden uit de lineaire algebra systematisch toe kunnen passen; onderscheid kunnen maken tussen definities en stellingen en geleerd hebben hoe een wiskundige theorie is opgebouwd eenvoudige bewijzen die betrekking hebben op lineaire algebra kunnen doorgronden, reproduceren en zelf maken; Specifieke leerdoelen 1. Oplossen van stelsels lineaire vergelijkingen Coëfficiënten- en aangevulde matrix, elementaire rijoperaties, (gereduceerde) echelonvorm, pivot, rijreductie (vegen), Gauss-Jordan-eliminatie, vrije variabelen, consistente en inconsistente stelsels. Kan op een efficiënte en overzichtelijke manier met behulp van (gereduceerde) echelonvormen bepalen hoeveel oplossingen een stelsel (eventueel met parameters) heeft en kan, indien nodig, alle oplossingen bepalen. Hierbij gebruikt hij of zij de juiste terminologie. 2. Vectoren en lineaire combinaties in R^n Pijltje, vector (meetkundig, algebraïsch), scalar, kental, Euclidische ruimte, optelling, scalaire vermenigvuldiging, lineaire combinatie, lineair omhulsel (span), opspannen. Weet dat vectoren in R^n kolommen met eindig veel getallen zijn, kan vectoren en scalairen uit elkaar houden, kent de algebraische aspecten van vectoren en kan die gebruiken bij meetkundig gegeven vectoren (pijltjes), kan de juiste procedures kiezen die leiden tot antwoorden op vragen die te maken hebben met de begrippen lineaire combinatie en lineair omhulsel (“span”) van vectoren en kan verschillende lineaire omhulsels relateren. 3. Matrixalgebra Matrix, rijen, kolommen, afmeting, nulmatrix, vierkante matrix, diagonaalmatrix, eenheidsmatrix, driehoeksmatrix, symmetrische matrix, inverteerbare matrix, optellen, scalair vermenigvuldigen, vermenigvuldigen, transponeren, inverteren, rekenregels. Weet wat matrices zijn, kan ze onderscheiden van vectoren en scalairen en kan diverse soorten matrices benoemen, kent de algebraïsche operaties voor matrices met de bijbehorende rekenregels en eigenschappen en kan berekeningen met matrices op zo efficiënt mogelijke manier uitvoeren en redeneringen met matrices in afleidingen gebruiken. 4. (On)afhankelijkheid, deelruimte van R^n, basis en dimensie (On)afhankelijkheid, deelruimte, basis, uitdunningsstelling, uitbreidingsstelling, unieke representatiestelling, nulruimte, rijruimte, kolomruimte, rang. Herkent of vectoren afhankelijk dan wel onafhankelijk zijn, kan deze begrippen omschrijven en gebruiken bij afleidingen. Weet wat deelruimten zijn, kan ze herkennen en kan de eigenschappen op de juiste momenten gebruiken. Kan bases voor en de dimensie van een gegeven deelruimte bepalen en kan nagaan of een stel vectoren een basis vormt voor een gegeven deelruimte. Weet bases en dimensie en hun eigenschappen toe te passen in afleidingen. Kan de rang van matrices uitrekenen en het verband tussen rang en dimensies van rijruimte, nulruimte en kolomruimte van een gegeven matrix op juiste momenten toepassen. Lineaire Algebra 1, WI1602 5. Lineaire afbeeldingen Functie, domein, codomein, beeld (bereik), lineaire afbeelding, nulafbeelding, identieke afbeelding, spiegeling, rotatie, projectie, matrixtransformatie, matrixrepresentatie, compositie, inverteerbaarheid, kern en beeld. Weet hoe functies gedefinieerd worden, kan lineaire afbeeldingen omschrijven, herkennen en voorbeelden geven. Kan eigenschappen van lineaire afbeeldingen gebruiken bij afleidingen en kan de (standaard)matrixrepresentatie berekenen. Kan nagaan of een lineaire afbeelding inverteerbaar is en kan de inverse afbeelding uitrekenen. Kan uitleggen wat de kern en het beeld van een lineaire afbeelding is en kan deze voor een gegeven lineaire afbeelding bepalen. 6. Het standaard inwendig product op R^n en orthogonaliteit Standaard inwendig product (dot product), lengte (norm), driehoeksongelijkheid, eenheidsvector, afstand, orthogonale vectoren, ongelijkheid van Cauchy Schwarz, hoek, orthogonaal complement, orthogonale verzameling, orthogonale basis, Gram-Schmidt, orthogonale matrix, QR-ontbinding. Kan omgaan met het standaard inwendig product in R^n en zijn rekenregels, weet de definities van lengte (norm) van een vector, afstand tussen vectoren en orthogonaliteit van vectoren, evenals de hoek tussen vectoren en kan deze uitrekenen en de definities en eigenschappen gebruiken bij afleidingen. Hetzelfde geldt voor de begrippen orthogonaal complement van een deelruimte, orthogonale/orthonormale verzameling en orthogonale matrix. Ook moet uit een gegeven basis een orthogonale basis geconstrueerd kunnen worden en van een matrix de QR-ontbinding. 7. Orthogonale projecties, orthogonale matrices en de kleinste kwadraten methode Orthogonale projectie van een vector op een deelruimte, beste benadering, kleinste kwadraten probleem, -oplossing en –fout, matrix van orthogonale projectie, projectiematrix. Weet wat de orthogonale projectie van een vector op een deelruimte is, kan deze op diverse manieren berekenen, kent de kleinste kwadraten methode en kan deze toepassen op een eenvoudig model. Weet wat met een projectiematrix bedoeld wordt, kan de eigenschappen gebruiken in redeneringen en kan een projectiematrix berekenen. 8. Determinanten en uitwendig product Determinant, cofactorontbinding, ontwikkelen naar rij of kolom, uitwendig product, oppervlakte parallellogram, inhoud parallellepipedum. Kan determinanten uitrekenen via een combinatie van het veegproces en cofactorontbinding en weet dat in dit geval ook met kolommen geveegd mag worden. Kent de rekenregels van een determinant en kan die op de juiste manier gebruiken. Kan de oppervlakte van een parellogram en de inhoud van ee parallepipedum met behulp van determinanten bepalen. Kent de definitie en eigenschappen van het uitwendig product tussen twee vectoren uit R^3 en kan dit uitrekenen. 9. Eigenwaarden, eigenvectoren en diagonaliseerbaarheid Eigenwaarde, eigenvectoren, eigenruimte, karakteristiek polynoom, algebraïsche en meetkundige multipliciteit, (reële) diagonaliseerbaarheid, orthogonale diagonaliseerbaarheid, gelijkvormig. Kan vertellen wat eigenwaarden, eigenvectoren en eigenruimten van een matrix zijn, kan ze voor kleine matrices berekenen, weet wat bedoeld wordt met diagonaliseerbaarheid, kan nagaan of een matrix diagonaliseerbaar is en kan een eventuele diagonalisering vinden. Weet dat de symmetrische matrices precies de orthogonaal diagonaliseerbare matrices zijn en kan de gevolgen van de vormen van diagonaliseerbaarheid toepassen. Lineaire Algebra 1, WI1602 10. Abstracte vectorruimten Reële vectorruimte, complexe vectorruimte, coördinatisering, isomorfisme, oneindige dimensie, coördinatentransformatie. De leerdoelen van dit onderdeel zijn gelijk aan die van de leerdoelen 2, 4 en 5, met dit verschil dat vectoren nu op een algemenere gedefinieerd worden, dat er nu ook oneindige dimensionale deelruimten bestaan en dat bij een lineaire afbeelding diverse matrixrepresentaties bestaan. Kan, via coördinatentransformaties, aangeven hoe al deze representaties in het eindig dimensionale geval samenhangen. Wijze waarop leerdoelen worden getoetst Tijdens contacturen oefeningen (zelftoetsing) De onderwijsvorm is college en instructie. Tijdens de instructie krijgen ze de tijd om zelfstandig of in groepjes te werken aan opgaven. Tijdens contacturen met tussentoetsen Eens in de 3 a 4 weken is er een toets van 20 minuten. Er worden twee a drie opgaven gegeven die lijken op opgaven uit het huiswerk. Huiswerkopdrachten Studenten krijgen een lijst met opgaven. Enkele daarvan worden geselecteerd voor de instructie. De rest is huiswerk. Schriftelijk tentamen Halverwege een tussentoets met vragen (gedeeltelijk multiple choice) over stof uit het eerste kwartaal. Aan het eind een tentamen met open vragen over de stof uit het tweede kwartaal (mogelijk bestaat ook dit gedeeltelijk uit multiple choice vragen). Bijdrage van leerdoelen aan academische competenties1 Is kundig in een of meer wetenschappelijke discipline(s). Is bekwaam in onderzoeken. Is bekwaam in ontwerpen. Heeft een wetenschappelijke benadering. Beschikt over intellectuele basisvaardigheden. Is bekwaam in samenwerken en communiceren. Houdt rekening met de temporele en maatschappelijke context. Lineaire Algebra 1 is een basisvak dat bij diverse wiskundevakken en toepassingen wordt gebruikt. Na afloop is de student voorbereid op het inzetten van matrixrekening en een eerste aanzet tot theoretische lineaire algebra in deze gebieden. Eerste stappen: zelfstandig theorie bestuderen en eenvoudige bewijzen bedenken. Eerste stappen: vertaling van algemeen gestelde problemen in stelsels van vergelijkingen De student ontdekt dat door abstractie een dieper inzicht in lineaire vergelijkingen kan worden bereikt Abstraheren en logisch redeneren - Deze zijn ontleend aan “Criteria voor Academische Bachelor en Master Curricula”, een gezamenlijke uitgave van TUD, TUE en UT, © TU/e, 2005. Het is de bedoeling dat in de tabel de bijdrage van het betreffende theorievak aan de genoemde competenties wordt beschreven. Niet elke competentie komt noodzakelijkerwijs aan de orde. Zie ook voorbeeld. 1 Specificatietabel2 (ook wel ‘toetsmatrijs’) voor [Lineaire Algebra 1] Een specificatietabel is een matrix met enerzijds te toetsen onderwerpen en anderzijds het cognitieve niveau van de toetsvragen. De specificatietabel weerspiegelt de doelen van het vak. Het gebruik van de specificatietabel is noodzakelijk om de toets zo representatief mogelijk te laten zijn. In de cellen komt te staan hoeveel vragen gewijd gaan worden aan een bepaald onderwerp, gegeven een bepaald niveau. Als u van mening bent dat een bepaald onderwerp erg belangrijk is, dan maakt u daar relatief veel vragen over. Bij gelijkblijvende leerdoelen en inhoud over de jaren heen mag de specificatietabel niet wijzigen. Dit zorgt voor een onderlinge vergelijkbaarheid van de toetsen. Vak: Lineaire Algebra 1 Vakcode: wi1602 Leerstof / niveau Oplossen van stelsels lineaire vergelijkingen Vectoren en Lineaire combinaties Matrixalgebra Feitenkennis (leerstof kunnen reproduceren) Inzicht (leerstof kunnen uitleggen in eigen woorden) Toepassing (leerstof kunnen gebruiken in vergelijkbare situatie) Totaal 4% 2% 6% 4% 4% 4% 4% 8% (On)afhankelijkheid, deelruimte van R^n, Basis en Dimensie Lineaire afbeeldingen 4% 8% 4% 16% 8% 2% 10% Het standaard inwendig product op R^n en orthogonaliteit Orthogonale projecties, Orthogonale matrices en De kleinste kwadraten methode Determinanten en Uitwendig product 4% 2 4% 4% 8% 2% 4% 4% 16% 6% Berkel, H.van: (1999) Zicht op toetsen, toetsconstructie in het hoger onderwijs. Van Gorcum, Assen p.7882. Eigenwaarden, Eigenvectoren en Diagonaliseerbaarheid 2% Abstracte vectorruimten Totaal 20% 8% 4% 14% 12% 4% 16% 60% 20% 100% Invulinstructie: Keuze tussen cijfers en percentages: Cijfers: U geeft 1 (beetje belangrijk), 2 (gemiddeld belangrijk) en 3 (zeer belangrijk) per onderwerp en (eventueel meerdere) niveau. Bij een 3 stelt u drie keer zoveel vragen over dit onderwerp op het aangegeven niveau. Percentages: U verdeelt percentages over de onderwerpen en niveaus. Als u zich strikt houdt aan de percentages kan het lastig worden deze om te zetten in (hele) aantallen vragen.