p r o e fs c h r iftb e s p r e k i n g Virusveiligheid van bloed- en plasmaproducten in Nederland Auteur F.G. Terpstra Trefwoorden bloed, plasmaproduct, virusreductie, virusveiligheid Samenvatting Fokke Terpstra promoveerde op 19 juni 2007 aan de Universiteit van Amsterdam, op het promotieonderzoek getiteld ‘Viral safety of blood and plasma products’. Zijn promotor was mw. prof. dr. H. Schuitemaker en de copromotoren waren mw. dr. A.B. van ’t Wout en dhr. dr. J. Over. Hieronder volgt een samenvatting van de belangrijkste resultaten van het onderzoek. (Tijdschr Bloedtransfusie 2008;1:55-7) Inleiding De cascade van maatregelen die leidt tot optimale virusveiligheid van donor naar (plasma-)product, omvat het werven van donors en donorselectie, donorkeuring en bloedafname, donatiescreening, voorraadbeheer, plasmapoolscreening, virusreductie en farmacovigilantie. Ondanks deze maatregelen kan plasma toch nog virus bevatten. Dit wordt veroorzaakt door zogenoemde windowdonaties of door de aanwezigheid van (nog) onbekende ziekteverwekkers. Met de term windowdonatie wordt bedoeld dat in een donatie virus aanwezig is, maar dat dit virus met de huidige technieken niet kan worden aangetoond. Om dit zeer lage risico nog verder te verkleinen, zijn in productieprocessen van plasma naar plasmaproducten al verschillende stappen aanwezig of welbewust ingebracht, waarmee de hoeveelheid virus wordt gereduceerd door inactivering en/of verwijdering. Om de virusreducerende bijdrage van deze stappen te bepalen, worden zogenoemde virusvalidatiestudies verricht. In deze studies worden productieprocessen t i j d s c h r i f t v o o r b l o e d t r a n s f u s i e op laboratoriumschaal nagebootst, waarbij in het laboratorium een grote hoeveelheid virus wordt toegevoegd aan het startmateriaal. Na het uitvoeren van de processtap (in het laboratorium) wordt gekeken hoeveel virus wordt teruggevonden. Op deze wijze kan getalsmatig worden bepaald wat het virusreducerende vermogen van een processtap is. Door op deze wijze alle relevante stappen uit een productieproces te testen, kan een indruk worden verkregen van de totale virusreducerende capaciteit van een productieproces. De genoemde laboratoriumstappen worden bij voorkeur uitgevoerd met virussen die ook daadwerkelijk in plasma aanwezig kunnen zijn, zoals ‘human immunodeficiency virus’ (hiv) en hepatitis A-virus (HAV). Daarnaast wordt gebruik gemaakt van modelvirussen die qua eigenschappen zoveel mogelijk lijken op virussen die in plasma voorkomen. Voorbeelden van zulke virussen zijn ‘bovine viral diarrhoea virus’ (BVDV) als model voor hepatitis C-virus (HCV), pseudorabiësvirus (PRV) als model voor hepatitis B-virus (HBV) en ‘canine parvovirus’ vol. 1 nr. 2 - 2008 55 p r o e fs c h r iftb e s p r e k i n g dan voor NLE-virussen. Omdat LE-virussen over het algemeen groter zijn dan NLE-virussen, kunnen nanofiltratietechnieken eveneens leiden tot een efficiënte verwijdering van LE-virussen. Afhankelijk van de gekozen poriegrootte worden NLE-virussen iets minder efficiënt verwijderd. Bij de poriegrootte die veelal wordt gebruikt bij Sanquin (nanofilters met een gemiddelde poriegrootte van 15 nm) worden beide typen virussen goed verwijderd. In Figuur 1 is een aantal van de genoemde processtappen voor LE- en NLE-virussen weergegeven. In het proefschrift zijn verschillende voorbeelden van virusvalidatiestudies uitgewerkt, zowel in voor Sanquin bekende producten van plasma- of cellulaire origine, als voor een geheel ander soort producten, zoals moedermelk en antigif. Veiligheid van humane plasma- en celproducten Figuur 1. Processtappen waarmee virussen uit bloed kunnen worden verwijderd. Mogelijkheden zijn pasteuriseren gedurende 10 uur op 60°C, behandelen met een solvent/detergent, of het verwijderen door middel van nanofiltratie. LE=lipide-envelop, NLE=non-lipide-envelop. (CPV) als model voor humaan parvovirus B19. De genoemde virussen hebben verschillende (fysisch-chemische) eigenschappen, maar voor het testen van het virusreducerende vermogen is de aan- of afwezigheid van een zogenoemde lipide-envelopmantel van het grootste belang. Virussen zoals HBV, HCV en hiv zijn lipide-envelop (LE)-virussen, terwijl HAV en parvovirussen non-lipide-envelop (NLE)-virussen zijn. LE-virussen zijn over het algemeen erg gevoelig voor een aantal virusreducerende technieken, terwijl deze technieken aanzienlijk minder effect hebben op NLE-virussen. Een veelgebruikte techniek is een solvent/detergent (SD)-stap, een behandeling met een mengsel van een solvent zoals ‘tri(n-butyl)phosphate’ (TNBP) en een detergent zoals Triton X-100. Dit mengsel vernietigt de LE-mantel van het virus en daarmee het vermogen om een cel te infecteren. Ook stappen zoals pasteurisatie (10 uur verhitten bij 60°C) of een lage pH zijn echter effectiever voor LE-virussen 56 vol. 1 nr. 2 - 2008 De virusveiligheid van 2 plasmaproducten wordt in het proefschrift besproken. Het betreft de producten Nanogam®, een vloeibaar immunoglobulineproduct, en C1-esteraseremmer NF.1,2 De conclusie van virusvalidatiestudies naar met UVC-licht behandelde bloedplaatjesconcentraten was dat een dosis van 500 J/m2 resulteert in een aanzienlijke inactivering van een groot aantal virussen en bacteriën.3 Duidelijk minder inactivering werd gevonden voor hiv en ‘simian virus 40’ (SV40). Gebaseerd op de gevonden pathogeeninactivering en op het feit dat de kwaliteit van de bloedplaatjes nauwelijks werd aangetast bij deze dosis, werd geconcludeerd dat deze techniek veelbelovend is en verder moet worden geoptimaliseerd en onderzocht. De resultaten van foto-inactivatie van pathogenen in een erytrocytenconcentraat lieten hoge inactiveringsgetallen zien voor een aantal LE-virussen en bacteriën.4 In tegenstelling daarmee werd er voor celgebonden hiv slechts een beperkte inactivering gevonden. CPV bleek zelfs volledig ongevoelig te zijn voor de behandeling. Een belangrijke tegenvaller van deze behandeling was dat de kwaliteit van de erytrocyten aanzienlijk afnam. Daarom is uiteindelijk besloten geen verdere studies uit te voeren met deze methode. Veiligheid van andere producten In Noord-Amerikaanse moedermelkbanken is een zogenoemde Holderpasteurisatie (30 minuten op 63°C) een deel van het productieproces, maar vanwege praktische overwegingen werd een alternatief proces (16 t i j d s c h r i f t v o o r b l o e d t r a n s f u s i e seconden op 72°C) onderzocht. Uit de resultaten bleek dat een complete inactivering werd gevonden voor LE-virussen en bacteriën. Bij de geteste NLE-virussen werd echter een beperkte of geen reductie gevonden.5 Voor een antigifpreparaat werden, uitgaande van paardenplasma, een pH 3,3-stap en een caprylzuurstap onderzocht.6 De pH 3,3-stap bleek te resulteren in een aanzienlijke inactivering van 2 LE-virussen en een beperkte inactivering van 1 LE-virus. De caprylzuurstap was buitengewoon effectief voor de geteste LE-virussen, maar de inactivering van het geteste NLE-virus was beperkt. Zelfs na een langere incubatieperiode werd geen significante inactivering gevonden. Op grond van deze resultaten werd geconcludeerd dat voor de LE-virussen een hoge mate van veiligheid werd verkregen, maar voor de NLEvirussen was de veiligheidsmarge klein. Desinfectie van gecontamineerde oppervlakken Het proefschrift beschrijft eveneens de resultaten van een aantal studies die uitermate relevant zijn voor de dagelijkse (laboratorium)praktijk. Dit betreft resultaten van virusvalidatiestudies nadat virussen gedroogd waren aan een oppervlak.7 In eerste instantie werd aangetoond dat virussen die waren gedroogd aan een oppervlak, langere tijd infectieus kunnen blijven. Voor LE-virussen was dit minimaal 1 week en voor NLE-virussen zelfs meer dan 1 maand. Er was een duidelijk verschil in de efficiëntie van desinfecteren wanneer het virus gedroogd was in afwezigheid van plasmaeiwitten versus de situatie waarbij plasmaeiwitten aanwezig waren. In het laatste geval bleek het desinfecterende vermogen van de 3 gekozen agentia duidelijk te zijn verminderd. Het opnieuw in oplossing brengen van de gedroogde virussen leidde ertoe dat de virussen gevoeliger werden voor de desinfecterende procedure. De les die hieruit kan worden getrokken, is dat, wanneer er virus gemorst is, het verontreinigde oppervlak onmiddellijk moet worden schoongemaakt en gedesinfecteerd. Als het virus inmiddels is gedroogd, verdient het de voorkeur om het oppervlak eerst te bevochtigen en vervolgens pas te desinfecteren. Hierbij moet men erop bedacht zijn dat, door het weer in oplossing brengen van nog steeds infectieus virus, er opnieuw sprake is van een risico voor de medewerker. Conclusie In het proefschrift worden studies beschreven die betrekking hebben op de virusveiligheid van bloed- en t i j d s c h r i f t v o o r b l o e d t r a n s f u s i e plasmaproducten. Virusvalidatiestudies zijn nodig om meer inzicht te krijgen in het risico van overdracht van pathogenen via bloed- en plasmaproducten. Daarnaast zijn virusvalidatiestudies aangewezen om het effect van virusreducerende stappen en desinfecterende agentia op pathogenen te bepalen. Referenties 1. Terpstra FG, Parkkinen J, Tolo H, Koenderman AH, Ter Hart HG, von Bonsdorff L, et al. Viral safety of Nanogam(R), a new 15 nm-filtered liquid immunoglobulin product. Vox Sang 2006;90:21-32. 2. Terpstra FG, Kleijn M, Koenderman AH, Over J, Van Engelenburg FA, Schuitemaker H, et al. Viral safety of C1-inhibitor NF. Biologicals 2007;35:173-81. 3. Terpstra FG, Van ‘t Wout AB, Schuitemaker H, Van Engelenburg FA, Dekkers DW, Verhaar R, et al. Potential and limitation of UVC irradiation for the inactivation of pathogens in platelet concentrates. Transfusion 2008;48:304-13. 4. Trannoy LL, Terpstra FG, De Korte D, Lagerberg JW, Verhoeven AJ, Brand A, et al. Differential sensitivities of pathogens in red cell concentrates to Tri-P(4)-photoinactivation. Vox Sang 2006;91:111-8. 5. Terpstra FG, Rechtman DJ, Lee ML, Hoeij KV, Berg H, Van Engelenberg FA, et al. Antimicrobial and antiviral effect of high-temperature short-time (HTST) pasteurization applied to human milk. Breastfeed Med 2007;2:27-33. 6. Burnouf T, Terpstra F, Habib G, Seddik S. Assessment of viral inactivation during pH 3.3 pepsin digestion and caprylic acid treatment of antivenoms. Biologicals 2007;35:329-34. 7. Terpstra FG, Van den Blink AE, Bos LM, Boots AG, Brinkhuis FH, Gijsen E, et al. Resistance of surface-dried virus to common disinfection procedures. J Hosp Infect 2007;66:332-8. Ontvangen 13 december 2007, geaccepteerd 28 februari 2008. Correspondentieadres Dhr. dr. F.G. Terpstra, hoofd Stichting Sanquin Bloedvoorziening Virus Safety Services Plesmanlaan 125 1066 CX Amsterdam E-mailadres: [email protected] Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld. vol. 1 nr. 2 - 2008 57