LEER- EN TOETSPLAN A. ONDERWERP EN DOELEN Vak: Geschiedenis Leerjaar: 1 Onderwerp: Introductie geschiedenis Kerndoel: 40. De leerling leert historische bronnen te gebruiken om zich een beeld van een tijdvak te vormen of antwoorden te vinden op vragen, en hij leert daarbij ook de eigen cultuurhistorische omgeving te betrekken. * Leerdoelen: Kennis: 1. Leren wat geschiedenis voor vak is. 2. Leren wat je aan geschiedenis hebt. Vaardigheden: 3. Eerste kennismaking met standplaatsgebondenheid 4. Eerste kennismaking met diversiteit aan bronnen: geschreven/ongeschreven, primair/secundair (ook in krantenles) Onderwerp: Aangeboden in: Periode: Introductie gs Geschiedenis 1 Aantal toetsen: 2 Toetsvormen: Weging: Opdracht tijdbalk Schriftelijk (SO H1) 1 2 Vak: Geschiedenis Leerjaar: 1 Onderwerp: De eerste mensen Kerndoelen: 36. De leerling leert betekenisvolle vragen te stellen over maatschappelijke kwesties en verschijnselen, daarover een beargumenteerd standpunt in te nemen en te verdedigen, en daarbij respectvol met kritiek om te gaan. (in AC) 37. De leerling leert een kader van tien tijdvakken te gebruiken om gebeurtenissen, ontwikkelingen en personen in hun tijd te plaatsen. De leerling leert hierbij over kenmerkende aspecten van het volgende tijdvak: - tijd van jagers en boeren (prehistorie tot 3000 voor Chr.) 40. De leerling leert historische bronnen te gebruiken om zich een beeld van een tijdvak te vormen of antwoorden te vinden op vragen, en hij leert daarbij ook de eigen cultuurhistorische omgeving te betrekken. Leerdoelen: Kennis: 1. de belangrijkste kenmerken benoemen van de eerste mensen, zoals jagen, verzamelen, magie en godsdienst. 2. de oorzaken en gevolgen van de overgang naar de landbouw uitleggen. 3. vergelijken van evolutieleer en scheppingsverhaal (in AC) Vaardigheden: 4. leren archeologische bronnen te gebruiken 5. (leren nadenken over) oorzaken en gevolgen van culturele verschillen. Onderwerp: De eerste mensen Aangeboden in: Geschiedenis Periode: 1 Aantal toetsen: 2 Toetsvormen: Weging: Schriftelijk (SO H1) 2 Vak: Geschiedenis Leerjaar: 1 Onderwerp: Het oude Egypte Kerndoelen: 37. De leerling leert een kader van tien tijdvakken te gebruiken om gebeurtenissen, ontwikkelingen en personen in hun tijd te plaatsen. De leerling leert hierbij over kenmerkende aspecten van het volgende tijdvak: - tijd van jagers en boeren (prehistorie tot 3000 voor Chr.) - tijd van Grieken en Romeinen (3000 voor Chr. – 500 na Chr.) 40. De leerling leert historische bronnen te gebruiken om zich een beeld van een tijdvak te vormen of antwoorden te vinden op vragen, en hij leert daarbij ook de eigen cultuurhistorische omgeving te betrekken. Leerdoelen: Kennis: 1. de ontstaansgeschiedenis van Egypte beschrijven 2. relatie natuur/cultuur (de Nijl) uitleggen 3. kenmerken van een gelaagde samenleving benoemen 4. kenmerken benoemen van de oud-Egyptische cultuur en deze koppelen aan de omstandigheden waarin de Egyptenaren leefden 5. het belang van de uitvinding van het schrift uitleggen Vaardigheden: 6. leren archeologische bronnen te gebruiken 7. leren een gefundeerd antwoord te geven op een vraag aan de hand van historische bronnen 8. leren de bruikbaarheid van boeken vast te stellen 9. Persoonlijke beschrijvingen in bronnen vergelijken met feitelijke gegevens en daaruit conclusies trekken. Onderwerp: Aangeboden in: Periode: Het oude Egypte Geschiedenis 1 Historisch werkstuk 2/3 Aantal toetsen: 3 2 Toetsvormen: Weging: Schriftelijk (so) 2 BegrippenSo 1 Schriftelijk (pw H1) 3 Bedenken vraagstelling ws 1 Beantwoorden vragen ws 1 Vak: Geschiedenis Leerjaar: 1 Onderwerp: Het oude Griekenland Kerndoelen: 37. De leerling leert een kader van tien tijdvakken te gebruiken om gebeurtenissen, ontwikkelingen en personen in hun tijd te plaatsen. De leerling leert hierbij over kenmerkende aspecten van het volgende tijdvak: - tijd van Grieken en Romeinen (3000 voor Chr. – 500 na Chr.) 38. De leerling leert een eigentijds beeld van de eigen omgeving, Nederland, Europa en de wereld te gebruiken om verschijnselen en ontwikkelingen in hun omgeving te plaatsen. 39. De leerling leert een eenvoudig onderzoek uit te voeren naar een actueel maatschappelijk verschijnsel en de uitkomsten daarvan te presenteren. (in AC) 40. De leerling leert historische bronnen te gebruiken om zich een beeld van een tijdvak te vormen of antwoorden te vinden op vragen, en hij leert daarbij ook de eigen cultuurhistorische omgeving te betrekken. Leerdoelen: Kennis: 1. Kenmerken van de polis (i.h.b. Athene en Sparta) benoemen 2. Kenmerken van de Griekse democratie benoemen 3. Kenmerken en uitingen van de Griekse cultuur en godsdienst benoemen, waaronder de Olympische Spelen 4. Oorzaken en gevolgen uitleggen van de verspreiding van de Griekse cultuur Vaardigheden: 5. Betrouwbaarheid van bronnen vaststellen: onderscheiden van feit en mening 6. Het stellen van vragen naar aanleiding van bronnen 7. Inleven in (en dramatiseren van) een historisch personage / fenomeen Onderwerp: Het oude Griekenland Aangeboden in: AC AC Periode: 2 4 NB: deze stof wordt getoetst in het vak AC Aantal toetsen: 3 2 Toetsvormen: Collage democratie Presentatie Antigone/ ostracisme Schriftelijk (pw) Powerpointpresentatie Schriftelijk (pw) Weging: 1 1 3 1 3 Vak: Geschiedenis Leerjaar: 1 Onderwerp: Het Romeinse Rijk Kerndoelen: 37 De leerling leert een kader van tien tijdvakken te gebruiken om gebeurtenissen, ontwikkelingen en personen in hun tijd te plaatsen. De leerling leert hierbij over kenmerkende aspecten van de tijd van Grieken en Romeinen (3000 v Chr. 500 na Chr.) . 38 De leerling leert een eigentijds beeld van de eigen omgeving, Nederland, Europa en de wereld te gebruiken om verschijnselen en ontwikkelingen in hun omgeving te plaatsen. 39 De leerling leert een eenvoudig onderzoek uit te voeren naar een actueel maatschappelijk verschijnsel en de uitkomsten daarvan te presenteren. (in Gamma) 40 De leerling leert historische bronnen te gebruiken om zich een beeld van een tijdvak te vormen of antwoorden te vinden op vragen, en hij leert daarbij ook de eigen cultuurhistorische omgeving te betrekken. 43. De leerling leert de atlas als informatiebron te gebruiken en kaarten te lezen en te analyseren om zich te oriënteren, zich een beeld van een gebied te vormen of antwoorden op vragen te vinden. Leerdoel(en): Kennis: 1. 2. 3. 4. 5. Verschillende soorten reacties op de Romeinse veroveringen beschrijven Kenmerken noemen van de Pax Romana Bekijken en benoemen van Romeinse monumenten. Oorzaken geven voor het uiteenvallen van het Romeinse Rijk Kenmerken en uitingen van de Romeinse cultuur en godsdienst benoemen, waaronder de gladiatoren (ook in AC) 6. Vergelijken van de Romeinse met de Griekse cultuur (ook in AC) 7. Kenmerken en oorzaken noemen van de Romeinse gelaagde samenleving (in Trier leerjaar 3) Vaardigheden: 8. Verschil uitleggen tussen gevolgen op korte en lange termijn, en tussen bedoelde en onbedoelde gevolgen 9. Herkennen en verklaren van continuïteit en discontinuïteit 10. De Romeinse gebiedsuitbreidingen in kaart brengen Onderwerp: Romeinen Aangeboden in: Geschiedenis Periode: 2 Aantal toetsen: 4 AC 3 1 AC 4 2 Toetsvormen: Weging: Schriftelijk (so) Posterrondleiding Begrippen So Schriftelijk (pw) Schriftelijk (pw) 2 1 Powerpoint presentatie Schriftelijk (pw) 1 1 3 3 3 Trier (lj3) NB: deze stof wordt ook getoetst in het vak AC Vak: Geschiedenis Leerjaar: 1 Onderwerp: De Middeleeuwen Kerndoelen: 37. De leerling leert een kader van tien tijdvakken te gebruiken om gebeurtenissen, ontwikkelingen en personen in hun tijd te plaatsen. De leerling leert hierbij over kenmerkende aspecten van de volgende tijdvakken: - tijd van monniken en ridders (500 – 1000); - tijd van steden en staten (1000 – 1500); 38. De leerling leert een eigentijds beeld van de eigen omgeving, Nederland, Europa en de wereld te gebruiken om verschijnselen en ontwikkelingen in hun omgeving te plaatsen. 39. De leerling leert een eenvoudig onderzoek uit te voeren naar een actueel maatschappelijk verschijnsel en de uitkomsten daarvan te presenteren. (in Amersfoort) 40. De leerling leert historische bronnen te gebruiken om zich een beeld van een tijdvak te vormen of antwoorden te vinden op vragen, en hij leert daarbij ook de eigen cultuurhistorische omgeving te betrekken. 43. De leerling leert over overeenkomsten, verschillen en veranderingen in cultuur en levensbeschouwing in Nederland, leert eigen en andermans leefwijze daarmee in verband te brengen, en leert de betekenis voor de samenleving te zien van respect voor elkaars opvattingen en leefwijzen. Leerdoelen: Kennis: 1. gevolgen van de val van het Romeinse Rijk uitleggen 2. kenmerken van de samenleving in de Vroege Middeleeuwen benoemen, waaronder leenstelsel, standensamenleving en belang van de kerk 3. oorzaken, kenmerken en gevolgen benoemen en uitleggen van (de opkomst van) de Middeleeuwse stad 4. oorzaken, kenmerken en gevolgen benoemen en uitleggen van (de opkomst van) de nationale staten 5. kenmerken benoemen van de middeleeuwse kunst en cultuur 6. kenmerken benoemen van (de opkomst van) de Islam 7. kenmerken benoemen van de contacten tussen moslims en christenen Vaardigheden: 8. geschiktheid van bronnen: representativiteit van bronnen vaststellen 9. een rondleiding geven (in een Middeleeuwse stad): onderzoekje doen en presenteren (in Amersfoort) 10. Maken van een plattegrond van een Middeleeuwse stad 11. Kenmerken van een van de drie standen weergeven in een tekening Onderwerp: De Middeleeuwen Aangeboden in: Geschiedenis Periode: Toetsvormen: Weging: 3 4 Aantal toetsen: 1 2 Schriftelijk so Schriftelijk pw 2 3 Thema (Amersfoort) 4 2 Opdracht plattegrond Presentatie Schriftelijk pw 1 1 3 Vak: Geschiedenis Leerjaar: 1 Onderwerp: Drie monotheïsmen Kerndoelen: 36. De leerling leert betekenisvolle vragen te stellen over maatschappelijke kwesties en verschijnselen, daarover een beargumenteerd standpunt in te nemen en te verdedigen, en daarbij respectvol met kritiek om te gaan. 37. De leerling leert een kader van tien tijdvakken te gebruiken om gebeurtenissen, ontwikkelingen en personen in hun tijd te plaatsen. De leerling leert hierbij over kenmerkende aspecten van alle tien tijdvakken. 38. De leerling leert een eigentijds beeld van de eigen omgeving, Nederland, Europa en de wereld te gebruiken om verschijnselen en ontwikkelingen in hun omgeving te plaatsen. 40. De leerling leert historische bronnen te gebruiken om zich een beeld van een tijdvak te vormen of antwoorden te vinden op vragen, en hij leert daarbij ook de eigen cultuurhistorische omgeving te betrekken. 43. De leerling leert over overeenkomsten, verschillen en veranderingen in cultuur en levensbeschouwing in Nederland, leert eigen en andermans leefwijze daarmee in verband te brengen, en leert de betekenis voor de samenleving te zien van respect voor elkaars opvattingen en leefwijzen. 47. De leerling leert actuele spanningen en conflicten in de wereld te plaatsen tegen hun achtergrond, en leert daarbij de grote onderlinge afhankelijkheid in de wereld, het belang van mensenrechten en de betekenis van internationale samenwerking te zien. Leerdoelen: Kennis: 1. Je kunt een vergelijking maken tussen de drie monotheïsmen en hebt kennis van de verschillende culturen daarbinnen 2. Je doet kennis op omtrent de ontstaansgeschiedenis en ontwikkeling van Jodendom, Christendom en Islam. 3. Je doet kennis op omtrent religieuze symboliek van Jodendom, Christendom en Islam. 4. Je verwerft inzicht in de cultuurhistorische achtergrond van politieke en religieuze conflicten tussen aanhangers van Jodendom, Christendom en Islam. 5. Je verwerft inzicht in de hedendaagse betekenis van joodse, christelijke en moslimopvattingen. Vaardigheden: 6. Je verwerft vaardigheid in het samenwerken om te komen tot een gemeenschappelijke presentatie. 7. Je leert informatie op te zoeken/verkrijgen middels internet, mediatheek, atlas, etc. 8. Je leert een interview op te zetten en af te nemen 9. Je leert informatie te geven door middel van een artikel. 10. Je leert dat je afhankelijk bent van elkaar om een goed resultaat te bereiken. Onderwerp: Aangeboden in: Periode: Drie monotheïsmen Thema 1 NB: dit cijfer telt niet mee voor geschiedenis Aantal Toetsvormen: Weging: toetsen: 1 Schriftelijk 3 (PW) Vak: Geschiedenis Leerjaar: 1 Onderwerp: De Nieuwe Tijd begint Kerndoel(en): 37. De leerling leert een kader van tien tijdvakken te gebruiken om gebeurtenissen, ontwikkelingen en personen in hun tijd te plaatsen. De leerling leert hierbij over kenmerkende aspecten van het volgende tijdvak: tijd van ontdekkers en hervormers (1500 – 1600) 40. De leerling leert historische bronnen te gebruiken om zich een beeld van een tijdvak te vormen of antwoorden te vinden op vragen, en hij leert daarbij ook de eigen cultuurhistorische omgeving te betrekken. 43. De leerling leert over overeenkomsten, verschillen en veranderingen in cultuur en levensbeschouwing in Nederland, leert eigen en andermans leefwijze daarmee in verband te brengen, en leert de betekenis voor de samenleving te zien van respect voor elkaars opvattingen en leefwijzen. 46. De leerling leert over de verdeling van welvaart en armoede over de wereld, hij leert de betekenis daarvan te zien voor de bevolking en het milieu, en relaties te leggen met het (eigen) leven in Nederland. Leerdoelen: Kennis: 6. Belangrijke kenmerken benoemen van de overgang Middeleeuwen - Nieuwe tijd, zoals renaissance, opkomst van machtige vorsten, en ontdekkingsreizen 7. De oorzaken en gevolgen van de overgang van middeleeuwen naar de nieuwe tijd. 8. Vergelijken van de middeleeuwen en de nieuwe tijd. Vaardigheden: 9. leren onderscheid te maken tussen gevolgen op korte en lange termijn en tussen bedoelde en onbedoelde gevolgen. 10. leren onderscheid te maken tussen middeleeuwse kunst en renaissance kunst. 11. leren een gefundeerd antwoord te geven op een vraag aan de hand van historische bronnen 12. persoonlijke beschrijvingen in bronnen vergelijken met feitelijke gegevens en daaruit conclusies trekken. Onderwerp(en): Aangeboden Periode: Aantal Toetsvormen: Weging: in: toetsen: Het begin van de Geschiedenis 4 1 Schriftelijk (PW) 3 Nieuwe Tijd. Lodewijk de 14e AC 4 1 Schriftelijk (PW) 3 NB: de cijfers voor AC tellen niet mee voor gs. Overzicht van de in te voeren cijfers voor geschiedenis in leerjaar 1: Periode 1 2 3 4 code T1 T2 T3 T4 T5 T6 T7 T8 T9 T10 T11 T12 T13 T14 T15 T16 T17 weging 1 1 3 2 2 1 1 1 3 2 1 1 3 1 2 1 3 Naam Krantenlesmap Opdracht Tijdbalk Proefwerk drie Monotheïsmen SO eerste mensen SO Egypte Begrippen SO 1 Vraagstelling werkstuk historisch onderwerp Antwoorden vragen historische werkstuk Proefwerk Egypte SO Romeinen Begrippen SO 2 Posterpresentatie PW Romeinen en ontstaan Middeleeuwse samenleving Boekje drie standen SO Middeleeuwen Presentatie Amersfoort Proefwerk Middeleeuwen en begin Nieuwe Tijd B. VAARDIGHEDEN Vaardigheden rubrieken: Onvoldoende Presentatie De leerling leest voortdurend op van een blaadje of van de sheets. Veel taalfouten / stijlfouten. Niet of nauwelijks illustratie Samenwerken Bronnen selecteren Afbeeldingen selecteren Voldoende De leerling leest op van een blaadje of sheet. Illustreert zijn verhaal soms en taalgebruik is redelijk. Ruim voldoende De leerling kan uit zijn hoofd vertellen en illustreert zijn verhaal mbv beeldmateriaal of voorwerp/monum ent aanwijzen. Mooi taalgebruik. Goed De leerling kan uit zijn hoofd levendig vertellen en illustreert zijn verhaal mbv beeldmateriaal of voorwerp/monume nt aanwijzen. De leerling maakt contact met de groep. Mooi taalgebruik en gebruik van jargon. De leerling houdt De leerling houdt De leerling houdt De leerling houdt zich niet aan de zich aan de zich aan de zich aan de taakverdeling of taakverdeling. taakverdeling, die taakverdeling, die werkt in een hij mede zelf hij mede zelf groep gemaakt heeft en gemaakt heeft en contraproductief neemt initiatieven spant zich in om (ofwel omdat hij die het ieder groepslid zijn niets doet, ofwel groepsproces werk te laten doen omdat hij alles op bevorderen. en zich prettig te zich neemt) voelen in de groep. (Mede) dankzij hem functioneert de groep als geheel. De leerling kan De leerling kan De leerling kan De leerling kan een geschikte geschikte geschikte onderverdeling bronnen niet bronnen bronnen maken tussen onderscheiden onderscheiden onderscheiden geschikte bronnen, van niet of minder van niet of minder van niet of minder minder geschikte geschikte geschikte geschikte bronnen en bronnen. bronnen, maar bronnen. De ongeschikte kan zijn keuze leerling kan zijn bronnen. De niet goed keuzes redelijk leerling kan zijn beargumenteren. uitleggen en keuzes uitleggen houdt rekening en houdt rekening met met standplaatsgebon standplaatsgebond denheid, enheid, representativiteit representativiteit en en betrouwbaarheid. betrouwbaarheid. De leerling kan De leerling kan De leerling kan De leerling kan de geen geschikte geschikte geschikte juiste afbeeldingen afbeeldingen selecteren. afbeeldingen selecteren, maar kan zijn keuze niet goed beargumenteren. De afbeelding wordt voorzien van een uitleg/ onderschrift. Oorzaken en gevolgen onderscheiden De leerling kan geen oorzaken en gevolgen onderscheiden. De leerling kan oorzaken en gevolgen van elkaar onderscheiden, maar kan ze niet classificeren (zie goed). Interpreteren van bronnen De leerling kan bronnen niet koppelen aan de leerstof. Hij kan niet de juiste informatie uit de bron halen. De leerling kan bronnen soms koppelen aan de leerstof. Hij kan informatie uit de bron halen maar geeft hiermee niet altijd een duidelijk antwoord op de vraag. Samenvatten De leerling kan geen onderscheid maken tussen hoofd-, bij- en irrelevante zaken. De samenvatting bevat hele zinnen die onderling De leerling kan soms onderscheid maken tussen hoofd-, bij- en irrelevante zaken. De samenvatting bevat ook hele afbeeldingen selecteren en houdt daarbij rekening met aantrekkelijkheid van de afbeelding. De afbeelding wordt voorzien van een goede uitleg/onderschrift . De leerling kan oorzaken en gevolgen van elkaar onderscheiden, maar kan ze maar deels classificeren (zie goed). De leerling kan bronnen koppelen aan de leerstof en houdt rekening met standplaatsgebon denheid, representativiteit en betrouwbaarheid. Hij kan de informatie die hij uit de bron haalt redelijk verwoorden en daarmee antwoord geven op de vraag. De leerling kan onderscheid maken tussen hoofd-, bij- en irrelevante zaken. Hij kan schematiseren en verbanden selecteren en houdt daarbij rekening met aantrekkelijkheid van de afbeelding en de representativiteit. De afbeelding wordt voorzien van een goede uitleg/onderschrift. De leerling kan goed oorzaken en gevolgen onderscheiden en onderscheid maken in soorten oorzaken en gevolgen (meer/minder belangrijk, korte/lange termijn, bedoeld/ onbedoeld). De leerling kan bronnen goed koppelen aan de leerstof en houdt rekening met standplaatsgebond enheid, representativiteit en betrouwbaarheid. Hij kan de informatie die hij uit de bron haalt goed verwoorden en daarmee duidelijk antwoord geven op de vraag. De leerling kan goed onderscheid maken tussen hoofd-, bij- en irrelevante zaken. Hij kan schematiseren en verbanden weinig verband houden. Het stellen van vragen naar aanleiding van bronnen De leerling kan geen beantwoordbare vragen stellen. De vragen houden ook geen verband met de leerstof. Inleven in een historisch personage / fenomeen De leerling kan zich niet gedragen als iemand uit een andere tijd. zinnen die echter wel verband houden. De leerling kan beantwoordbare vragen stellen over een bron die echter geen verband houden met de leerstof. De leerling kan zich gedragen als iemand uit een andere tijd. aangeven. aangeven. De leerling kan beantwoordbare vragen stellen over een bron. De vragen houden verband met de leerstof maar zijn alleen beschrijvend. De leerling kan zich zodanig inleven dat hij zich gedraagt als iemand uit een andere tijd, plaats, leeftijd, kortom van een andere standplaats. Hij kan zijn nieuwe standplaats goed verwoorden of uitbeelden. De leerling kan verklarende en opiniërende vragen stellen over een bron. Het antwoord volgt uit bron gekoppeld aan leerstof. De leerling kan zich zodanig inleven dat hij zich gedraagt als iemand uit een andere tijd, plaats, leeftijd, kortom van een andere standplaats. Hij kan zijn nieuwe standplaats goed verwoorden of uitbeelden en hiermee een fenomeen verduidelijken.