Vragen en antwoorden thema 5 Transport. Het tentamen bestaat uit een aantal leervragen (zie hieronder) en een aantal inzichtsvragen. Deze leervragen en antwoorden zijn GEEN volledige samenvatting van dit thema ! 1 Wat weet je van: bs 1 Transport vindt plaats bij alle levende organismen. - tussen intern en extern milieu, waaronder bouwstoffen, brandstoffen en afvalstoffen, maar ook - signaalstoffen (hormonen) tussen delen van het organisme, - bestanddelen van het afweersysteem en zorgt ook voor - een optimale verdeling van vocht en warmte over verschillende delen van het organisme. Bouw van transportsystemen: – Eencelligen en dieren die uit enkele cellagen bestaan, kennen alleen transport door diffusie. – Circulatiesystemen bij grotere dieren kunnen open of gesloten zijn. – Bij gesloten systemen (bloedvatenstelsels) worden lichaamsvloeistof en bloedplasma onderscheiden. – Een bloedsomloop kan enkel of dubbel zijn en met een of meerdere harten zijn uitgerust. bs 2 Leer de onderdelen en de functies van het hart: Hoe werkt het hart? – De sinusknoop in de wand van de rechterboezem geeft impulsen af. – boezems trekken zich samen. – bloed stroomt van de boezems naar de kamers. – spieren in de wand van de kamers trekken zich samen. - bloed stroomt van de kamers naar de longslagader(s) en de aorta. – (papillair-)spieren trekken zich samen en trekken aanpezen en verhinderen dat de hartkleppen doorslaan. Hartpauze. – In de boezems en de kamers vindt diastole plaats. – Bloed stroomt uit de holle aders en de longaders naar de boezems en kamers. Waar bestaat 1 hartslag uit? (ongeveer 0,8 seconde) Hartkleppen Halve maanvormige kleppen Samentrekken boezems open dicht Samentrekken kamers dicht open hartpauze open dicht Hartritme (hartslagfrequentie): de frequentie waarmee de sinusknoop impulsen afgeeft. – Het hartritme wordt beïnvloed door de bloeddruk (beïnvloeding via de hersenstam) en door hormonen (o.a. adrenaline). – Het hartritme is o.a. afhankelijk van de lichaamsgrootte en de activiteit van het organisme. – Het hartritme kan worden ondersteund door middel van een pacemaker of ICD. Slagvolume: de hoeveelheid bloed die per hartslag door de linkerkamer in de aorta wordt gepompt. – De linkerkamer pompt per hartslag ongeveer even veel bloed weg als de rechterkamer. bs 3 Wat weet je van slagaders en aders? slagaders 1 Het bloed stroomt van het hart weg naar de organen toe 2 De bloeddruk is hoog 3 De wand is dik, stevig en elastisch 4 De bloedstroom is stootsgewijs (kloppend) 5 Ze liggen meestal diep in het lichaam, behalve bij hals, lies, oksels 6 Kleppen zijn niet aanwezig (behalve halvemaanvormige kleppen) 7 zuurstof Rijk, behalve long, navelstreng 8 naamgeving Heten naar orgaan waar bloed naartoe stroomt, behalve aorta, kransslagader aders van de organen weg naar het hart toe laag dun, weinig elastisch Regelmatig minder diep in het lichaam aanwezig, vooral in de armen en benen Arm, behalve long, navelstreng Heten naar orgaan waar bloed vanaf komt, behalve holle ader, poortader, kransader Wat weet je van haarvaten: – wand van één cellaag dik; – door de hoge bloeddruk wordt vocht met opgeloste stoffen en witte bloedcellen door de wand heen de haarvaten geperst om de cellen te voorzien van zuurstof en voedingsstoffen. Wat weet je van de bloedsomloop van de mens en de onderdelen daarvan? - Dubbele bloedsomloop: per omloop stroomt het bloed twee keer door het hart. - Kleine bloedsomloop: rechterkamer – longslagaders – longhaarvaten – longaders – linkerboezem. Functie: zuurstof verversen. - Grote bloedsomloop: linkerkamer – aorta – slagaders – haarvaten in de organen – aders – onderste of bovenste holle ader – rechterboezem. Wat weet je van de poortader? Bevindt zich tussen darmen en lever. Glucosegehalte hier grootste schommelingen. In de leverader het hoogst. bs 4 Wat weet je van de bloeddruk? De bloeddruk neemt van slagaders naar aders voort durend af. Het hoogst in de linkerkamer en de aorta tijdens het samentrekken van de kamers. In de aders is de bloeddruk vaak te laag om de bloedstroom op gang te houden. De bloeddruk wordt min of meer constant gehouden door aanpassing van het hartritme (negatieve terug koppeling). Als de bloeddruk daalt onder de normwaarde, zorgt de hersenstam ervoor dat het hartritme stijgt. Hierdoor stijgt de bloeddruk. – De bloeddruk kan verhoogd zijn doordat aan de binnenwand van bloedvaten cholesterol is afgezet (atherosclerose). Bloeddrukmeting: De bovendruk ontstaat door de samentrekking van de kamers. De onderdruk is de druk tijdens de hartpauze. De stroomsnelheid van het bloed is het grootst in de aorta en het laagst in de haarvaten. bs 5 Wat weet je van de samenstelling van bloed, lymfe, plasma, serum? bloed Lymfe of weefselvoeistof bloedplasma:water glucose zouten vetten zuurstof koolstofdioxide ureum enzymen hormonen antistoffen warmte vitamine K fibrinogeen bloed"cellen" : witte bloedcellen "vaste bestanddelen"rode bloedcellen bloedplaatjes plasma serum *** *** N N N N N N N N N Wat weet je van de bestanddelen van het bloed en hun kenmerken en functies. Functie Bijzonderheden Rode bloedcellen zuurstof vervoeren Hemoglobine, geen celkern, EPO (nieren) stimuleert celaanmaak Witte bloedcellen Ziekteverwekkers vernietigen Fagocytose, maken antistoffen, bevat celkern Bloedplaatjes Stolling bloed Geen celkern, werkt samen met fibrinogeen Alle bloedcellen worden gemaakt in (adulte)stamcellen in het rode beenmerg van de platte botten. Witte bloedcellen worden ook gemaakt in het lymfatisch systeem (milt, lymfeknopen, amandelen, geel beenmerg (pijpbeenderen) Hoe wordt een wond hersteld? Bloedplaatjes kleven aan de beschadigdebloedvatwand en vormen een bloedpropje. Uit het beschadigde weefsel en uit de bloedplaatjes komen stoffen vrij. Deze stoffen brengen met behulp van stollingsfactoren in het bloedplasma (o.a. calciumionen) een keten van reacties op gang. Uiteindelijk leidt dit ertoe dat fibrinogeen wordt omgezet in fibrine. Fibrine vormt een netwerk van draden dat de wond afsluit (bloedstolsel). Mensen met een verhoogd risico op bloedstolling in de vaten (trombose) kunnen daarvoor antistollingsmiddelen slikken die de stollingstijd verlengen. bs 6 Hoe ontstaat weefselvloeistof (lymfe) en wat is de functie? Door de hoge bloeddruk in de slagader wordt een gedeelte van het bloed: de weefselvloeistof uitgeperst (geen rode bloedcellen en bloedplaatjes).(zie ook afb 47) De cellen nemen zuurstof en voedingsstoffen op en geven er afvalstoffen (o.a.CO2) aan af. (dit is dus de functie!) De weefselvloeistof verlaat de weefsels via haarvaten (door colloid-osmotische druk) en door lymfevaten. Deze lymfevaten met lymfeklieren (m.n. hals, lies oksels) monden via de borstbuis en de rechterlymfestam uit (in de ondersleutelbeenaders) vlak voor het hart. (zie afb 48) In de lymfevaten komen kleppen voor Lymfeknopen (lymfeklieren) zuiveren de lymfe van o.a. ziekteverwekkers.