1. De hoeveelheid bloed die de kamers in een slag wegpompen heet ………………. en het aantal malen dat het hart slaat in een tijdseenheid noemen we de …………………………… 2. De hoeveelheid bloed die de kamers in een minuut rondpompen heet ………………., dit is het slagvolume maal de hartslagfrequentie 3. De hartslag vind in verschillende fases plaats. tijdens de systole trekken eerst de boezems/kamers zich samen en daarna de boezems/kamers 4. Als de boezems/kamers zich samentrekken ontspannen de boezems/kamers zich alweer. Tijdens de hartpauze (diastole) ontspannen zowel boezems als kamer zich 5. Tijdens de pauze vindt passieve/actieve vulling van het boezems en kamers plaats. 6. De hartfrequentie word aangestuurd door de natuurlijke pacemaker of de ……… 7. Met een ECG kan de hartactiviteit worden bekeken. De p-piek laat zien dat de boezems/kamers samentrekken, tijdens de QRS-piek trekken de boezems/kamers samen 8. Het hart krijgt de zuurstof en voedingstoffen aangevoerd door de ……………… 9. Verstopping van die bloedvaten kan leiden tot een ……………………. 10. Als de boezem zich samentrekken staan de hartkleppen/slagaderkleppen open Als de kamers zich samentrekken staan de hartkleppen/slagaderkleppen open 11. De hartkleppen zijn dicht als de druk in de kamer/boezem hoger is dan in de kamer/boezem 12. De slagaderkleppen zijn open als de druk in de aorta en de longslagader lager is dan in de boezem /kamer 13. Aders/slagaders vervoeren het bloed van het hart naar de organen, aders/slagaders juist vanaf de organen naar het hart. 14. De bloedsomloop is voor de geboorte anders. Er stroomt op dan nauwelijks bloed naar de longen van de foetus doordat de longader/longslagader verbonden is met de holle ader/aorta. 15. In planten vindt het transport plaats in de vaten in wortel stengel en blad. Organische stoffen worden altijd door de bast/houtvaten vervoerd. 16. De bast/houtvaten vervoeren organische/anorganische stoffen van wortel naar stengel en blad. 17. Tijdens het samentrekken/ontspannen van de kamer/boezem meet je de bovendruk. Als deze ontspannen meet je de onderdruk. 18. Een normale bloeddruk waarde is 50/80) (120/80) (120/150) mmHg 19. Ophoping van cholesterol in de wanden van slagaders kan leiden tot artherosclerose of ……………………. 20. De bloeddruk in aders is vrij laag. Om de bloedstoom de goede richting in te laten gaan bezitten deze bloedvaten veel ………. 21. Rode bloedcellen/witte bloedcellen/bloedplaatjes zijn betrokken bij zuurstoftransport Het bijzondere aan deze cellen is dat ze geen eiwitten/kern hebben 22. Ze bevatten de stof ……………….. die zuurstof bindt. Deze stof heeft voor zijn werking het mineraal ……….. nodig 23. De aanmaak van rode bloedcellen in het ………. wordt geregeld door het hormoon ……… uit de ………………… 24. Rode bloedcellen/witte bloedcellen/bloedplaatjes zijn betrokken bij de afweer 25. Bloedcellen die buiten het bloed kunnen voorkomen zijn rood/wit 26. In het bloed zitten ook factoren die bij de stolling betrokken zijn. Hierbij spelen Rode bloedcellen/witte bloedcellen/bloedplaatjes een grote rol, maar ook verschillende koolhydraten/vetten/eiwitten zoals bijvoorbeeld fibrinogeen en stollingsfactoren 27. Indien een bloedvaatje beschadigd is zet het enzym …………….. fibrinogeen om in ……………., wat kleverige draden vormt waarin bloedplaatjes en bloedcellen gevangen worden, zodat het wondje heelt. 28. Soms treedt bloedstolling op in de bloedvaten zonder wondje. Men spreekt dan van …………….. 29. Bij de uitwisseling van stoffen in de haarvaten wordt vloeistof uit de haarvaten geperst, Ongeveer 90% daarvan wordt aan het einde van het haarvat weer in het bloed opgenomen. De rest wordt als …………. door een ander netwerk van vaten vervoerd: het ……..vatenstelsel 30. Lymfevaten lijken het meest op aders/slagaders door het voorkomen van spieren/kleppen 31. De meeste lymfe uit dit stelsel komt in de ……………..ader in het bloed terug. 32. Bij inspanning wordt de voedingstof ………………. uit ons bloed verbrand. 33. Hiervoor is ………………….. nodig en ontstaat ……………………. 34. Om bij inspanning een goede toe- en afvoer van deze stoffen te bewerkstelligen neemt de ……………..frequentie toe/af 35. Ook kan de hoeveelheid lucht per adembeweging (het ………….) veranderen 36. uitwisseling van O2 en CO2 door diffusie/osmose/actief transport wordt versneld door de stroming van het bloed en groot/klein oppervlak van de longblaasjes en dunne/dikke wand van de longblaasjes 37. In bepaald gedeelte van de lucht vindt geen gaswisseling plaats. Dit is de …. ruimte 38. Deze ruimte bevindt zich vooral in de luchtpijp/longblaasjes 39. Inademen/uitademen kost energie en is dus actief/passief 40. Bij borstademhaling zijn bij inademing de binnenste/buitenste tussenribspieren betrokken. 41. Bij buikademhaling zijn bij inademing de ……………….spieren betrokken 42. In beide gevallen wordt het longvolume kleiner/groter Hierdoor ontstaat er bovendruk/onderdruk in de longen en stroomt de lucht naar binnen/buiten 43. Alleen bij diep uitademen worden ook de middenrif/buikspieren en de binnenste/buitenste tussenribspieren gebruikt. Dit is dan passief/actief 44. De totale hoeveelheid lucht die maximaal in een keer uitgeademd kan worden heet de ………………. 45. De verandering van de hartslag en de ademhaling wordt geregeld in de hersenstam/kleine hersenen/grote hersenen/hypofyse 46. De regeling wordt beïnvloed door de CO2/O2 concentratie in het bloed 47. Afname van de elasticiteit en de oppervlakte van de longblaasjes treedt op bij …….. Bloedzuivering vindt plaats in de nieren 48. het passieve gedeelte gebeurt in het/de niermerg/nierschors waar ultrafiltratie/resorptie van het bloed plaats vindt in de kapsels van bowman 49. Bij dit proces komen eiwitten/glucose/water/zouten/ureum/bloedcellen in de voorurine 50. In het niermerg en de nierschors vindt ultrafiltratie/resorptie plaats in de nierkanaaltjes. Dit proces kost wel/geen energie. 51. Een afvalstof uit de lever die wordt uitgescheiden door de nieren is ……………. 52. De waterresorptie vanuit de voorurine in het bloed is passief/actief 53. Deze staat onder invloed van het hormoon …….. uit de …………….. 54. Hoe hoger de concentratie van dit hormoon hoe meer/minder water er in de urine achterblijft. 55. Bij een hoge osmotische waarde van het bloed neemt de productie van dit hormoon dus toe/af 56. Indirect heeft dit hormoon dus ook een invloed op de bloeddruk/hartslag/lichaamstemperatuur