Top margin 1

advertisement
IP/03/1588
Brussel, 24 november 2003
Meting van attitudes en waarden: wat Europeanen
denken en voelen
Een omvangrijke nieuwe studie, die morgen op een conferentie in Brussel
worden voorgesteld, werpt licht op de voornaamste sociale tendensen in
Europa. De European Social Survey (ESS), waarbij 22 landen en hun
nationale onderzoeksagentschappen zijn betrokken, is een verhelderende
studie over veranderende attitudes en waarden in Europa, waarbij Europese,
internationale en nationale middelen in een gemeenschappelijke inspanning
zijn bijeengebracht. De eerste resultaten van de studie wijzen uit dat
Europeanen als groep geen vertrouwen hebben in hun politici en
instellingen; de opkomst bij de verkiezingen is laag; de actieve
betrokkenheid bij het openbaar leven is beperkt en de maatschappelijke
verbondenheid is zwak. Maar het beeld is niet helemaal somber: door landen
binnen Europa te vergelijken, kunnen we zien dat sommige landen erin zijn
geslaagd deze neerwaartse trend veel beter een halt toe te roepen dan
andere landen. Bovendien leert vergelijking met de VSA dat, terwijl zich in de
VS een generatie van gedesillusioneerde, van de samenleving vervreemde
jongeren lijkt te ontwikkelen, de jeugd van Europa zich, precies zoals de
oudere generaties, in vrijwilligersorganisaties engageert. Met de nieuwe
European Social Survey zullen we deze tendensen in de tijd kunnen volgen
om na te gaan in welke mate zij tussen verschillende landen en zelfs
continenten variëren.
“Deze studie is een concreet voorbeeld van de Europese onderzoekruimte in actie,”
zei Europees Onderzoekscommissaris Philippe Busquin. “Dank zij deze inspanning
in samenwerkingsverband, met meer dan 40.000 interviews, kunnen wij sociale,
politieke en morele waarden over geheel Europa in kaart brengen en onszelf
vergelijken met andere delen van de wereld.”
Veranderende waarden in Europa
Tijdens de tweedaagse conferentie, die morgen begint, zullen wetenschappers de
eerste resultaten toelichten van dit ambitieuze en baanbrekende project, dat om de
twee jaar betrouwbare vergelijkende gegevens moet opleveren over veranderingen
van de onderliggende waarden binnen Europa. Bedoeling van de studie is een
overzicht op lange termijn te geven van de ontwikkeling van de Europese sociale
tendensen en veranderingen en aan te tonen hoe de veranderende politieke en
economische instellingen van Europa in de loop van de tijd in interactie treden met
de veranderende attitudes en waarden van haar burgers.
De ESS maakte ook een studie van niet-Europese landen die met de EUonderzoekprogramma's zijn geassocieerd, en van de toetredingslanden. Een hele
reeks onderwerpen wordt in kaart gebracht. Belangrijke thema's zijn: het vertrouwen
in instellingen; politieke belangstelling en participatie; socio-politieke oriëntaties;
onderliggende morele en sociale waarden; sociale integratie en uitsluiting; en
nationale, etnische en religieuze verbondenheid.
De rest van de studie is gewijd aan modules met vragen waarbij thema's van
bijzonder belang nader worden bekeken. Deze zullen bij elke uitgave van de studie
bij toerbeurt veranderen. "Roterende" thema's in de eerste ronde zijn: attitudes ten
opzichte van immigratie en asiel, en burgerschap, betrokkenheid en democratie.
Vertrouwen in politici en instellingen
In het algemeen blijkt dat hoe minder vertrouwen de burgers van een land in hun
eigen nationale parlementaire instellingen hebben, hoe meer vertrouwen zij hebben
in het Europees Parlement, en vice versa. Deze afweging geldt meer voor sommige
landen dan voor andere, maar het lijkt een stevig algemeen patroon te zijn.
Zo is er in landen zoals Zweden, Finland, Noorwegen, Zwitserland en Nederland, die
een groot vertrouwen in hun eigen nationale politieke instellingen hebben, een
tendens tot aanzienlijk minder vertrouwen in het Europees Parlement. In alle andere
landen, met uitzondering van het VK echter, is er tenminste een even groot en
meestal zelfs een groter wantrouwen ten aanzien van hun nationale parlementen
dan ten aanzien van het Europees Parlement. Het VK is een geval apart, in de zin
dat het zowel in zijn eigen nationaal parlement als in het Europees Parlement
ongemeen weinig vertrouwen stelt.
Het vertrouwen in politici staat overal op een laag pitje. In geen enkel land zegt meer
dan één op vier mensen een "groot" vertrouwen in de eigen politici te hebben. Eens
te meer scoren politici in de Scandinavische landen en Nederland relatief beter dan
de andere. Landen onderaan de lijst zijn Portugal, Spanje, Polen, Tsjechië en
Slovenië.
Opkomst bij de verkiezingen
Een punt van grote zorg in vele democratieën is tegenwoordig de dalende opkomst
bij nationale verkiezingen. Zowel politici als academici aarzelen of dit nieuwe
fenomeen gewoon een uiting is van minder actief burgerschap, een meer algemene
ontgoocheling in de politiek, of een bijzondere malaise onder jonge kiezers.
Uit de gegevens blijkt geen vaste samenhang tussen belangstelling voor politiek en
opkomst bij de verkiezingen. Dit bevestigt dat gaan stemmen meer een kwestie is
van politieke cultuur en nationale gewoonten dan dat het zou wijzen op een nauwe
verbondenheid met politiek.
Er is daarentegen wel een duidelijk verband in alle bij de studie betrokken landen
tussen leeftijd en gerapporteerde opkomst. Personen onder de 30 zijn veel minder
geneigd bij nationale verkiezingen hun stem uit te brengen dan oudere kiezers,
ongeacht of zij in Noord-, Centraal- of Zuid-Europa leven. En vaak zijn de verschillen
groot. In Ierland bijvoorbeeld zegt 46% van de categorie onder de 30 te hebben
gestemd, tegenover meer dan 85% bij diegenen boven de 30; in Zwitserland waren
de overeenkomstige cijfers 35% van degenen onder de 30 en ongeveer driekwart
van degenen boven de 30. Zweden valt op als een land waar de daling onder jonge
kiezers relatief licht is, met 81% kiezers onder de 30, tegenover 88% boven de 30.
2
Academici proberen er nu achter te komen of deze verschillen eenvoudigweg een
kwestie van levenscycli zijn, dan wel een uiting zijn van een meer duurzame
generatiekloof op lange termijn. In het laatste geval zal de jeugd van vandaag haar
huidige desinteresse meenemen in haar latere leven en zal, naarmate de jongeren
de oudere generaties vervangen, de aard van de samenleving veranderen. Er zijn
tekenen dat de jongeren vandaag wel degelijk minder politiek geëngageerd zijn dan
hun ouders en grootouders dat op dezelfde leeftijd waren. Deze conclusie zou
betekenen dat niet alleen leeftijd (of levenscyclus) een verklaring vormt.
Immigratie en ras
Het immigratie- en asielbeleid, alsmede de meer algemene kwestie van raciale
spanningen, zijn urgente beleidsmateries geworden in verschillende Europese
landen. De ESS ondervroeg mensen over hun attitudes ten opzichte van immigratie
en ras. Wanneer hun werd gevraagd welke criteria zouden moeten worden gebruikt
om te bepalen of migranten hun land mogen binnenkomen of niet, hechtten de
respondenten in alle landen het meeste belang aan het bezit van relevante
beroepsvaardigheden.
Het belang dat wordt gehecht aan verschillende migratiecriteria (zoals taal, onderwijs
en familiebanden) verschilt van land tot land, hoewel de respondenten in de meeste
landen de neiging hadden eerder restrictief dan permissief te zijn. Griekenland
beoordeelde beroepsvaardigheden verhoudingsgewijs als het meest belangrijk.
Zweden, Noorwegen en Nederland waren in het algemeen consequenter tolerant
dan andere landen.
De studie onderzocht ook welke factoren de werkkansen voor migranten, in het
bijzonder met een etnische minderheidsachtergrond, zouden hinderen. In het
bijzonder werd aan respondenten gevraagd of zij het erg zouden vinden een chef uit
een ander land te hebben, maar van hetzelfde ras, of een vreemdeling van een
ander ras. De antwoorden gingen in de richting van liberale of permissieve attitudes,
ongeacht of de persoon van hetzelfde of van een ander ras of een andere etnische
groep afkomstig was. In alle landen was de aanvaarding echter groter ten opzichte
van mensen van hetzelfde ras of dezelfde etnische groep, dan tegenover die van
een verschillende groep. Raciale of etnische verschillen lijken in de wereld nog
steeds meer dan nationale verschillen als een reden voor uitsluiting te gelden.
Sociaal kapitaal
De ESS biedt ook de mogelijkheid om sociale tendensen in Europa te vergelijken
met die in andere delen van de wereld. Recent onderzoek in de USA heeft
bijvoorbeeld een achteruitgang van sociale netwerken aangetoond. De participatie
aan vrijwilligersverenigingen en -groepen is gedaald. Deze informele netwerken
zouden wederzijdse verplichtingen tussen de deelnemers doen ontstaan en een
sleutelrol
spelen
bij
het
opbouwen
van
sociaal
vertrouwen.
Aan deze zijde van de Atlantische Oceaan is het beeld niet zo somber. Voorlopige
conclusies van de ESS suggereren dat, in tegenstelling met de achteruitgang in de
VS, het sociale vertrouwen in Europa tussen jongere en oudere leeftijdsgroepen
even groot is, terwijl sociale tolerantie en informele sociale netwerken bij de
Europese jeugd zelfs sterker zijn. De ESS zal verder met soortgelijke maatstaven
blijven werken zodat veranderingen in de omvang en de verspreiding van dit
fenomeen op een betrouwbare manier in kaart kunnen worden gebracht.
Nadere bijzonderheden van het onderzoek en van het gegevensbestand zijn te
vinden op het volgende adres:
http://www.europeansocialsurvey.org
3
Download