Leerlijnen rekenen Pluspunt

advertisement
Leerlijnen rekenen Pluspunt
Groep 3, eerste half jaar
Getalbegrip
Basisvaardigheden
 de begrippen meer, minder, evenveel
 hoeveelheid van 5 splitsen
juist toepassen
 aan de hand van het busmodel optellen
en aftrekken met getallen t/m 12, met
 de ontbrekende getallen op de
getallenlijn t/m 12 invullen
overschrijding van 10
 van hoeveelheden t/m 20 groepjes van
 rekenverhaal begrijpen en de
5 afsplitsen
rekenhandeling kunnen verwoorden
 hoeveelheden vergelijken en aangeven
 getallenparen vormen die samen 10
welk aantal of getal meer is.
zijn
 Een ongestructureerde hoeveelheid
 rekenen t/m 20 in de context van het
t/m 30 tellen
busmodel
 Bij hoeveelheden t/m 20 het juiste
 hoeveelheden t/m 20 splitsen in
symbool aanwijzen en noteren
context
 De 5-structuur benutten om getallen
 vlot getallen t/m 6 en 8 splitsen
t/m 20 vlot te herkennen
 zowel bussommen als sommen in
pijlentaal berekenen en weergeven
Meten
Meetkunde/ruimtelijke oriëntatie
 informele maten voor tijd verbinden
 het aantal blokjes bepalen van een
met een tijdverhaal
eenvoudig blokkenbouwsel
 in weegcontexten inzicht en begrip
tonen
 begrippen als zwaar, licht, even zwaar,
zwaarder en lichter hanteren
Groep 3, tweede half jaar
Getalbegrip
Basisvaardigheden
 tellen t/m 20 en terugtellen vanaf 10
 getallen t/m 10 splitsen
 ontbrekende getallen invullen in een
 optellen en aftrekken t/m 15 met
getallenrij t/m 40
behulp van pijlentaal
 aan de hand van een tienstructuur
 getallen t/m 12 samenvoegen
hoeveelheden t/m 30 bepalen
 rekenen t/m 20 met behulp van het
rekenrek
 de getallenrij t/m 50 opzeggen en
ontbrekende getallen op de getallenlijn
 optellen en aftrekken door te kijken
invullen
naar een afgebeeld rekenrek
 het =teken begrijpen en toepassen in
eenvoudige optel- en aftreksommen
 vaardigheden met betrekking tot het
optellen tot 20 toepassen in een
opteltabel
Meten
 de uren die de klok aangeeft relateren
aan balangrijke momenten in de
dagindeling
Meetkunde/ruimtelijke oriëntatie
* onder begeleiding het verband leggen tussen
een plattegrond en een blokkenbouwsel



de hele uren aflezen op een klok
bepalen welke van twee tegelpleintjes
de grootste is
afrekenen met biljetten van 10 euro en
bepalen hoeveel euro ze terugkrijgen
Groep 4, eerste half jaar
Getalbegrip
Basisvaardigheden
 de telrij opzeggen tot en met 50
 optel- en aftrekopgaven tot en met 10
met 1 meer of minder snel uit het
 ongestructureerde hoeveelheden tellen
hoofd uitrekenen
tot en met 50
 handig optellen en aftrekken tot 20
 gestructureerde hoeveelheden tot en
met 70 handig tellen
 optellen en aftrekken met hele
tientallen
 door- en terugtellen met sprongen van
2, 5, 10 en 20 vanaf een willekeurig
 een rekenzin bepalen bij een plaatje
punt op een papieren getallenlijn
 omgaan met het begrip
vermenigvuldigen
 hoeveelheden op een getallenlijn
plaatsen tot en met 100
 vanuit een willekeurig getal tientallen
optellen en aftrekken
 aan de hand van tientallen en
eenheden hoeveelheden bepalen met
 optellen en aftrekken tot en met 100 in
concreet materiaal
contextsituaties, met zelf gekozen
 hoeveelheden schatten op een
bewoordingen
getallenlijn tot en met 100
 hoeveelheden tot en met 100
vergelijken
Meten
 dagen aflezen op een jaarkalender
 hele en halve uren aflezen op een
analoge klok
 tijdsduur bepalen op een analoge klok
aan de hand van een begin- en eindtijd
 onder de 50 euro een bedrag
samenstellen met munten en biljetten
 rechte en gebroken lijnstukken meten
in centimeters
 grafieken aflezen van een
staafdiagram
Groep 4, tweede half jaar
Getalbegrip
Basisvaardigheden
 Hoeveelheden tot en met 100 bepalen
 verdubbelingen en verwisselingen
met tientallen en eenheden en deze op
herkennen en uitrekenen (met
de getallenlijn plaatsen met materiaal
materiaal)
 Hoeveelheden tot en met 100 precies
 optellen en aftrekken in een context
plaatsen op de getallenlijn
met een zelfgekozen verwoording van
strategie en materiaal
 Tellen met sprongen van 2, 10 en 20
op een getallenlijn
 op een eigen manier opt4llen en










Meten
 rechte lijnstukken meten
 geldbedragen samenstellen met
munten en biljetten en deze aanvullen
tot de benodigde hoeveelheid
 hele en halve uren en kwartieren
bepalen op de analoge klok
aftrekken tot en met 20
verwoorden wat de bedoeling is bij
contextsommen
optellen en aftrekken met eenheden
met tientalpassering op een
getallenlijn
handig en schattend rekenen op de
lege getallenlijn, waarbij het
verwoorden van de oplossingsstrategie
centraal staat
de tafels van 2, 5 en 10 maken
de handelingen verwoorden die nodig
zijn om de verhoudingstabel in te
vullen
optellen en aftrekken met een
getallenlijn volgens een eigen strategie
vermenigvuldigen in een context
optellen en aftrekken tot en met 100
met tientalpassering
de opdracht verwoorden bij optellen
en aftrekken, vermenigvuldigen en
delen in een context
de tafels van 1, 2, 3, 4, 5 en 10
opzeggen op rij
Meetkunde/ruimtelijke oriëntatie
 zich ruimtelijk oriënteren
 termen als links, rechts, dichtbij en
veraf gebruiken
 een plattegrond/bouwtekening maken
van blokkenbouwsels met blokjes
Groep 5, eerste half jaar
Getalbegrip
Basisvaardigheden
 De telrij tot en met 1000 opzeggen,
 optellen en aftrekken tot en met 20
zowel heen als terug vanaf een
 honderdtallen, tientallen en eenheden
willekeurig getal
optellen
 Doortellen en terugtellen met
 de relatie tussen optellen en aftrekken
sprongen van 100 en 10 vanaf een
herkennen en gebruiken bij het
willekeurig getal tot en met 1000
rekenen tot en met 100
 De plaatsen van getallen op de
 meerdere getallen tot en met 100 bij
getallenlijn schatten
elkaar optellen
 Handig springen op de getallenlijn met
 optellen en aftrekken tot en met 1000
sprongen van 100, 10 en 1 vanaf een
met honderdtallen, tientallen en
willekeurig getal tot en met 1000
eenheden
 De relatie tussen getallen tot en met
 verschillende oplossingsstrategieën
1000
toepassen bij vermenigvuldigingen:
verwisselstrategie, één keer
 De structuur van getallen

De waarde van cijfers in een getal



Meten
 meten met liniaal in centimeters
 kloktijden aflezen in hele en halve
uren en kwartieren
Groep 5, tweede half jaar
Getalbegrip
 beheersen de telrij tot en met 1000
 inzicht in de structuur van de telrij
boven de 1000
Meten
 termen als centimeter en meter
gebruiken
 meten in meters, centimeters en
millimeters
 geldbedragen met briefjes en munten
samenstellen en handig bij elkaar
tellen
 schattend rekenen: bedragen afronden
op hele en halve euro´s en deze handig
bij elkaar optellen
 analoge kloktijden aflezen
 digitale kloktijden aflezen
 digitale en analoge tijden bij elkaar
meer/minder strategie, verdubbel- en
halveerstrategie
optellen en aftrekken tot en met 100
vermenigvuldigingen herkennen in
contextsituaties en deze oplossen door
gebruik te maken van handige
strategieën
de tafels van 1 t/m 6 en 10
Verhoudingen/procenten/breuken
 afstanden op de kaart omzetten in
reële afstanden door gebruik te maken
van verhoudingen en een liniaal
Basisvaardigheden
 getallen en bedragen afronden op
nabijgelegen mooie getallen en bij
elkaar optellen
 optellen en aftrekken tot en met 100
en de relatie tussen optellen en
aftrekken herkennen
 op een eigen manier optellen onder de
1000
 delingen zonder rest in formele
somnotaties uitrekenen
 aftrekken onder de 1000 volgens de
rijgmethode op de lege getallenlijn
 vermenigvuldigen met tientallen
 contextvraagstukken op eigen niveau
oplossen
 de tafels van 1 t/m 10

zoeken
uit tabellen gegevens aflezen en
interpreteren
Groep 6, eerste half jaar
Getalbegrip
Basisvaardigheden
 Getallen tot en met 10.000 plaatsen op
 vlot en vaardig op een eigen manier
een getallenlijn
optellen en aftrekken tot en met 1000
 Getallen tot en met 10.000 uitspreken
 een eigen, goede oplossingsstrategie
kiezen en verwoorden bij optellen en
 Bij benadering ronde getallen tot en
aftrekken tot en met 10.000
met 10.000 aanwijzen op een
getallenlijn
 vlot rekenen met de tafels tot en met
10
 De positiewaarde van cijfers in
getallen tot en met 10.000 benoemen
 vlot rekenen met de deeltafels tot en
met 10
 Aangeven of schattingen wel of niet
toegepast kunnen worden
 de analogie van de tafels en deeltafels
met tien- en honderdtallen herkennen
 een goede eigen strategie toepassen bij
vermenigvuldigen
 een hoeveelheid verdelen in ‘handige
happen’ van 10 x
 betekenis geven aan de rest in
verschillende contexten
 een passende context bedenken bij een
opgave met vermenigvuldigen of
delen
 deelsommen met uitkomsten groter
dan 10 uitrekenen
 door tientallen delen
Meten
Meetkunde/ruimtelijke oriëntatie
 een maandkalender aflezen
 de begrippen horizontaal en verticaal
herkennen in de eigen omgeving
 een dag-maand-jaarnotatie aflezen
 de relatie zien tussen plattegrond en
 analoge en digitale tijden aflezen en
werkelijkheid
noteren
 een plaats bepalen op een plattegrond
 aangeven dat één uur zestig minuten
door middel van coördinaten
is, en dat één minuut zestig seconden
is
 de schaalnotatie verwoorden
 een eigen strategie verwoorden bij het
bepalen van tijdsduur
 de juiste maateenheid bij een
oppervlakte bepalen
 de begrippen oppervlakte en omtrek
toepassen
 een referentiemaar voor cm2 en m2
benoemen
 van meters naar centimeters herleiden,
en millimeters naar centimeters


een referentiemaat noemen voor 1
millimeter, 1 centimeter en 1 meter
gegevens uit een grafiek aflezen en
interpreteren
Verhoudingen/procenten/breuken
 eenvoudige breuken in cijfers noteren
 een eenvoudig deel van een aantal
bepalen
 inzien dat in iedere verdeelsituatie
iedereen evenveel krijgt
Groep 6, tweede half jaar
Getalbegrip
Basisvaardigheden
 afronden op nabijgelegen grote
 op een eigen manier vaardig optellen
getallen op de getallenlijn tot en met
en aftrekken met getallen tot en met
10.000
10.000
 getallen tot en met 10.000 op volgorde
 de eigen oplossingsstrategie
van grootte plaatsen
verwoorden
 getallen tot en met 10.00 uitspreken en
 bewerkingstekens plaatsen bij
opschrijven
optellingen en aftrekkingen tot en met
1000
 de waarde van cijfers in getallen tot en
met 10.000 benoemen
 schatten door getallen handig naar
boven of beneden af te ronden
 op de getallenlijn met sprongen van
100 tot en met 10.000 springen
 vermenigvuldigingen van het type 4 x
445 herleiden tot 4 x 400, 4 x 40 en 4
 vlot en vaardig getallen op een
x5
getallenlijn met schatten

met verdere verkorting op een eigen
 Romeinse cijfers van 1 t/m 12 (klok)
manier vermenigvuldigen en delen
herkennen

aangeven wanneer schattend en
 op de rekenmachine goed getallen
precies vermenigvuldigen toegepast
invoeren
kan worden
 vlot en vaardig vermenigvuldigen en
delen met nullen
 op de rekenmachine verschillende
basisfuncties toepassen
Meten
Meetkunde/ruimtelijke oriëntatie
 in hun omgeving maten als centimeter,
 het verschijnsel ‘schaduw’ koppelene
meter, kilometer, gram en kilogram
aan de stand van de zon
koppelen aan personen, voorwerpen
 een plaats op een plattegrond bepalen
en gebeurtenissen
met behulp van een rooster en
 de juiste maateenheid aangeven bij
coördinaten
een context als ‘Ik weeg 35 ….’
 een schaal zien in verhouding tot de
 Van kilometer naar meter herleiden,
werkelijkheid
en van meter naar millimeter
 een plattegrond en een afstandstabel
aflezen
 De minimum- en
maximumtemperatuur op een grafiek
 een bouwwerk bouwen aan de hand
aflezen
van een plattegrond met





Een grafiek interpreteren
Vlot bedragen samenstellen en met
geld rekenen
Een oppervlakte bepalen door middel
van de compensatie- of de
rechthoekstrategie
Eenvoudige bewerkingen met schaal
maken
Het begrip ‘gemiddelde’ verwoorden

hoogtegetallen
eenvoudige aanzichten aanwijzen en
beschrijven aan de hand van een
plattegrond
Verhoudingen/procenten/breuken
 een begrip als 6 van de 10 noteren als
6/10
 op een strook breuken benoemen
 op concreet niveau een breuk
aanvullen tot een hele
 een breuknaam geven aan het resultaat
van een verdeling
 met behulp van een strookmodel
breuken als deel van een aantal
bepalen
Groep 7, eerste half jaar
Basisvaardigheden
 optellen en aftrekken tot en met
10.000 op een eigen manier
 gebruikmaken van strategieën voor
handig vermenigvuldigen
 bij het kolomsgewijs delen
gebruikmaken van een verkorte
notatievorm
 bij grotere delingen en
vermenigvuldigingen gebruikmaken
van analogieën
 optellen en aftrekken met
kommagetallen in de context van
geldbedragen
 gebruikmaken van handige
strategieën bij grote deeltafels
 het verschil bepalen tussen twee
kommagetallen
Verhoudingen/procenten/breuken
 met behulp van schaalwaarde de
werkelijke afmeting bepalen
 in eenvoudige verhoudingscontexten
de te vergelijken grootheden
benoemen en uitrekenen met behulp
van een verhoudingstabel
Meten
 nauwkeurig meten met een liniaal
 rekenen met geld in
toepassingssituaties
 de gewichtseenheden kilogram en
gram herleiden
 digitale en analoge kloktijden aflezen
 de wijzerstand van een tijdstip in een
analoge klok tekenen
 de temperatuur in graden Celsius
aflezen van een koortsthermometer en
de temperatuur noteren als
kommagetal in tienden nauwkeurig
 een treintabel aflezen
 eenvoudige lijngrafieken tekenen,
lezen en interpreteren






eenvoudige breuken waarvan de teller
groter is dan 1 in contexten
herkennen en benoemen
eenvoudige verhoudingen met elkaar
vergelijken en deze uitdrukken in een
percentage (bijv. ½ = 50%)
een gegeven percentage aanvullen tot
het geheel
eenvoudige percentages berekenen
breuken benoemen en berekenen als
deel van geheel
gegeven percentages inkleuren op een
strook
Groep 7; tweede half jaar
Getalbegrip
 kommagetallen op de getallenlijn
plaatsen
 cijfers in posities achter de komma
benoemen
 posities in kommagetallen benoemen
in tienden, honderdsten en
duizendsten
 kommagetallen op de juiste wijze
aflezen en in een positieschema
plaatsen
Meten
 nauwkeurige afmetingen tot in
centimeter en millimeter bepalen
 de werkelijke afmetingen bepalen op
basis van een schaal
 de oppervlakte en de omtrek bepalen
en berekenen
 geldbedragen optellen aftrekken
 geldbedragen vermenigvuldigen met
en delen door een heel getal
 geldbedragen bij elkaar tellen door te
rekenen met ‘mooie’ getallen
Basisvaardigheden
 (komma)getallen halveren en
verdubbelen
 optellen en aftrekken met twee
kommagetallen
 het gemiddelde berekenen door de
waarnemingen bij elkaar te tellen en
deze uitkomst door het aantal
waarnemingen te delen
 kommagetallen vermenigvuldigen
met 10 en met 100
 (komma)getallen delen door 10 en
100
 uit contexten vermenigvuldigingen
halen en deze via handig rekenen of
kolomsgewijs vermenigvuldigen
oplossen
 via aanvullen of aftrekken, eventueel
met behulp van de getallenlijn, het
verschil bepalen tussen twee
kommagetallen
Verhoudingen/procenten/breuken
 gebruikmaken van vermenigvuldigen
en delen bij het invullen van
verhoudingstabellen
 ongelijknamige breuken met elkaar
vergelijken door gebruik te maken
van een strook, de getallenlijn of een
verhoudingstabel
 optellen en aftrekken met
gelijknamige breuken
 bij twee ongelijknamige breuken een
bemiddelende grootheid vinden en




Groep 8; eerste half jaar
Getalbegrip
 in een kommagetal de waarde van de
cijfers in het getal benoemen
 kommagetallen plaatsen op een
getallenlijn die voorzien is van
steunpunten
 hele getallen tot en met een miljoen
in cijfers schrijven
 kommagetallen afronden op gehele
getallen, op tienden en op
honderdsten
Meten
 eenvoudige maten omrekenen
 de oppervlakte berekenen met de
formule lengte x breedte
 snelheid in kilometers per uur
bepalen
 van voorwerpen met gelijke maten de
inhoud berekenen
Verhoudingen/procenten/breuken
 op eigen wijze een breuk delen door
een geheel getal
 ongelijknamige breuken vergelijken
 op eigen wijze optellen en aftrekken
met gelijknamige breuken
 op eigen wijze optellen en aftrekken
met ongelijknamige breuken
 op eigen wijze delen, waarbij de rest
wordt uitgedrukt in een breuk of
deze breuken met elkaar vergelijken
kortingspercentages uitrekenen en de
nieuwe verkoopprijs bepalen
de verhouding bepalen tussen
benzineverbruik en afgelegde afstand
een percentageverdeling nauwkeurig
aangeven in een cirkeldiagram
vanuit de gegeven percentages en het
totaal de bijbehorende aantallen
berekenen
Basisvaardigheden
 op eigen wijze optellen en aftrekken
met kommagetallen
 vermenigvuldigen en delen in
toepassingssituaties
 op eigen wijze schattend delen met
hele getallen, zoals: 74.520 : 115
 op eigen wijze handig rekenen met
hele getallen en kommagetallen
 op eigen wijze een heel getal met een
kommagetal vermenigvuldigen
 vermenigvuldigen op eigen wijze
(bijv. 18 x 3720)
 delen met kommagetallen
 schattend vermenigvuldigen met
kommagetallen
Meetkunde en ruimtelijke oriëntatie
 met behulp van schaal en afstandslijn
afstanden bepalen op een kaart
 aan de hand van een ruimtelijke vorm
de bijbehorende uitslag kiezen



kommagetal
opeigen wijze rekenen met
percentages
met eenvoudige percentages de
korting bepalen
eenvoudige kommagetallen omzetten
in een breuk en andersom
Groep 8, tweede half jaar
Getalbegrip
 in grote getallen de positiewaarde van
cijfers benoemen
 getallen (met verdeling in groepjes
van 3 cijfers) oplezen
 nabij gelegen ronde getallen tot 1
miljoen vinden
 zich een voorstelling maken van 1
miljoen als hoeveelheid
 eenvoudige en veelvoorkomende
breuken en kommagetallen plaatsen
op een getallenlijn
 weten dat er verschillende
getalsystemen bestaan
meten





maten aflezen
maten herleiden
de juiste maateenheid aangeven
staaf- en lijngrafieken aflezen en
interpreteren
een kans interpreteren als
mogelijkheid
Verhoudingen/procenten/breuken
 op eigen wijze optellen en aftrekken
met breuken
 de meest voorkomende
kommagetallen als breuk schrijven
 de relatie zien tussen bekende
breuken en procenten
 rekenen met percentages in een
geldcontext
 een breuk met een heel getal
Basisvaardigheden
 met eenvoudige breuken en
kommagetallen bewerkingen
uitvoeren
 op eigen wijze handig optellen en
aftrekken met hele getallen
kommagetallen
 op eigen wijze handig
vermenigvuldigen
 in een rij een regelmaat ontdekken en
voortzetten
 op handige wijze alle bewerkingen
met (komma)getallen uitboeren
 op eigen manier op papier
vermenigvuldigen en delen
 bij eenvoudige hoeveelheden het
aantal combinatie-mogelijkheden
bepalen
 het begrip gemiddeld juist
interpreteren
Meetkunde en ruimtelijke oriëntatie
 op een kaart een route aangeven
 op een kaart met notaties van breedteen lengtegraden aflezen

vermenigvuldigen
op eigen wijze 100% bepalen van
bedragen waarop de korting gegeven
is
Download