Herman Parret BOKKIGHEID Jan Fabre’s dierenmetamorfosen, Paris, Galerie Pieters, 2010. De bok als metamorfose van Jan Fabre maar ook van Dionysos. In de Bacchanten van Euripides vlucht de geheimzinnige en wilde Dionysos in strijd met Zeus naar Egypte onder de gedaante van een bok. De bok is een nachtelijk en tragisch dier (tragos is juist het gezang van de bok, vandaar tragedie) dat in de Griekse mythologie, maar ook in de Bijbel, staat voor de orgastische kracht, de liefde voor het leven, de vruchtbaarheid. “Libidinosus” zegt Horatius over dat stinkend, wellustig dier dat trilt van libidinaal geweld, en zo een symbool werd van gruwel en verrotting. Overigens wordt ook de duivel, de anti-god van de ongebreidelde sexualiteit, voorgesteld onder de vorm van een bok. Niets in het dierenrijk is ontuchtiger dan de bok, ook niet het half-dier dat de sater is. De bok is inderdaad het onzuiver wezen bij uitstek dat volledig opgeslorpt wordt door zijn instinct om zich voort te planten. Het is ook het beest dat de heksen berijden op weg naar de Sabbat. Deze mannetjesgeit, in altijddurende erectie, behoeft drie keer tachtig vrouwtjes om zich te bevredigen. Hij verleidt zijn wijfjes niet, hij “neemt” ze, verkracht ze zonder schaamte. En de bok onteert zijn plechtige patriarchenbaard door zijn tegennatuurlijke copulaties. En zoals Jung het stelde: de bok illustreert de neiging tot sodomie bij de mens. De bok is gewend aan sodomie: Baphomet is een satanische bok die met paarden copuleert. Hij ejaculeert zijn overmatig zaad zonder zijn viriele gloed te kunnen koelen. Er is echter ook een positieve kant aan het bok-zijn: de bebaarde bok is wel een doeltreffende bliksemafleider die alle kwaad op zich neemt en kanaliseert, en zodoende zelfs tot beschermdier kan worden – de zondebok. Toch schrikt het beest af: met afgrijzen moet je de neusgaten dichtstoppen voor de hardnekkige en vieze stank die het verspreidt, en walging bekruipt je voor de hoogzondigheid en de brutaliteit van het demonische, het dionysische, het satanische, het instinctbewortelde erotisme. Is het wel dit embleem van viriele sexualiteit, deze dysforische symboliek van de walging die in het glanzend brons van Fabre’s bokkigheid worden getoond? Het beest hier heeft geen patriarchale baard en niet de wilde haartooi van de mythologische bok. Deze sculptuur vertoont veeleer koele gladheid en ze weerspiegelt een innerlijkheid getooid met vier prothesen: de twee kleine hoornen – anatomisch-zoölogisch onorthodox – die voor de Fabre-bok alle kuscontact onmogelijk maken, en de wortelachtige uitstulpingen boven op het hoofd die veeleer lijken op ingeplante muziekhoornen. Ik hoor hier op de achtergrond van deze Fabre-bok oerdiepe en archaïsche tonen, klagend en visceraal als van sombere Tibetaanse hoorntrompetten.