Jan Fabre werd geboren in 1958 in Antwerpen. Hij studeerde aan het Stedelijk Instituut voor Sierkunsten en Ambachten en aan de Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen. Op tweeëntwintigjarige leeftijd ensceneerde hij zijn eerste podiumproductie Theater geschreven met een K is een kater. Zijn acht uur durende stuk Het is theater zoals te verwachten en te voorzien was gaf aanleiding tot controverse, maar bezorgde Fabre een plaats op de internationale scène. Op de Biënnale van Venetië wist Fabre zijn publiek vervolgens opnieuw te verrassen met De macht der theaterlijke dwaasheden. Het succes van deze voortelling lag aan de basis van een internationale tournee door Europa, de Verenigde Staten, Japan en Australië. Hij richtte zijn eigen productiehuis Troubleyn op, dat voortaan de productie van zijn werk beheert. Op de achtste editie van Documenta in Kassel stelde Fabre De danssecties voor aan het publiek; in deze eerste versie van zijn opera Das Glas im Kopf wird vom Glas – het eerste deel van het drieluik The Minds of Helena Troubleyn, dat werd gecreëerd in de Vlaamse Opera – toonde hij zijn talenten als choreograaf. Het was in deze hoedanigheid dat Fabre werd uitgenodigd door William Forsythe voor een project met het Ballett Frankfurt. Deze samenwerking resulteerde in The Sound of One Hand Clapping, een choreografie met muziek van Knapik, Bernd Zimmermann en The Doors. In de loop van de jaren negentig voerde Fabre een onderzoek naar het fysieke lichaam in de groots opgezette theatertrilogie Sweet Temptations (1991), naar het spirituele lichaam in Universal Copyrights 1&9 (1995) en ten slotte naar het erotische lichaam in Glowing Icons (1997). In dezelfde periode koos hij voor een meer intimistisch discours met een reeks van monologen waarvan Ze was en ze is, zelfs, Vervalsing zoals ze is, onvervalst en Een doodnormale vrouw een eerbetoon zijn aan actrice Els Deceukelier. Vermelden we ook De keizer van het verlies (1996), waarin acteur Dirk Roofthooft de plaats van de kunstenaar in de maatschappij onderzocht. Daarnaast maakte Fabre onder de gemeenschappelijke titel Vier temperamenten (1997) vier danssolo’s voor Wim Vandekeybus, Renée Copraij, Marc Vanrunxt en Annamirl Van der Pluym, met wie hij in het verleden al vaak samenwerkte. In 1998-’99 bracht Fabre een nieuwe theaterproductie, The fin comes a little bit early this siècle (BUT BUSINESS AS USUAL). In deze grootse productie onderzocht hij het lichaam als kostuum en de lineaire evolutiegedachte, waar hij een circulair principe tegenover plaatste. In het stuk Het nut van de nacht met acteurs Els Deceukelier en Jan Decleir schetste hij een bevreemdende ontmoeting met het thema van de nacht en de metafoor van de kunstenaar. In As long as the world needs a warrior’s soul uit 2000 stond het revolterende lichaam centraal; deze productie, waarin dansers, acteurs en rockmuzikanten spelen, kende een twee jaar durende tournee. Op het Festival van Avignon van 2001 stelde Fabre Je suis Sang voor, het orgelpunt van zijn loopbaan als grafisch theaterkunstenaar, waarbij hij 22 acteurs, dansers en muzikanten samenbracht in het Palais des Papes. Vervolgens maakte hij een eigen versie van het Zwanenmeer met het Koninklijk Ballet van Vlaanderen en in Parrots & Guinea Pigs bestudeerde hij de zintuigen en de overeenkomsten tussen mens en dier; deze laatste productie ging in première in Salamanca en in Brugge, die allebei Culturele Hoofdstad van Europa waren in 2002. Vervolgens maakte hij in 2003 onder meer de video Angel of Death over de post-mortem-mens. Dit project werd uitgewerkt in samenwerking met William Forsythe, en opgeluisterd door dialogen met Ivana Jozic en Jan Decorte, en door muziek van saxofonist Eric Sleichim. In de monoloog Étant Donnés (dat een tweeluik vormt met Zij was en zij is, zelfs) belichaamde Els Deceukelier de vrouwelijke seksualiteit die wordt blootgesteld aan de blik van de man, en het mechanisme ervan ontmaskert (met een duidelijke knipoog naar het werk van Marcel Duchamp, waarin de problematiek van het kunstwerk en het model centraal staat). Een nieuwe danssolo – Quando l’uomo principale è una donna, geschreven voor Lisbeth Gruwez – gaat over de (oer)kracht van de vrouw, de schoonheid, het androgyne en het verlangen om te vliegen. In de herfst van 2004 realiseerde Fabre de theaterproductie The Crying Body en het volgende seizoen zal in het teken van The History of Tears staan (vervolg op Je suis sang). Tegelijkertijd zal Fabre mede-artiestiekdirecteur zijn van de volgende editie van het Festival d’Avignon. Jan Fabre is tegelijkertijd regisseur en beeldend kunstenaar. Zijn grafisch en beeldend werk wordt tentoongesteld in verscheidene vooraanstaande musea en galerijen in Europa, en was ook te zien op verschillende edities van de Biënnale van Venetië en van Dokumenta in Kassel.