balans van de uitstootvan broeikasgassen

advertisement
2016
Fotolia © Anibal Trejo
BALANS VAN DE
UITSTOOT VAN
BROEIKASGASSEN
OP INITIATIEF VAN:
Het College van Burgemeester en Schepen
UITGEVOERD DOOR:
CO2logic
Huidevettersstraat 60
1000 Brussel
in samenwerking met de cellen Agenda 21, Energie,
de administratieve diensten van de Stad Brussel en het OCMW.
Voor een goed begrip en om de leesbaarheid te bevorderen bevat dit document een aantal figuren
en tabellen. Ook al is het ontworpen om zo weinig mogelijk te verbruiken, wordt er nog heel wat inkt
en papier verbruikt om dit document af te drukken.
Alleen al rekening gehouden met het energieverbruik is het voor het klimaat 80% tot 95%
milieuvriendelijker om dit document niet af te drukken.
Houdt men echter rekening met alle emissies (LCA-benadering), dan verdient het aanbeveling op
voor- en keerzijde af te drukken en twee pagina's per blad af te drukken in het geval waarin u meer
dan 3 minuten besteedt aan het lezen van elke pagina. Het wordt interessant om recto en in kleuren
af te drukken indien u van plan bent meer dan 13 minuten aan elke pagina te besteden.
Om inkt te besparen hebben we gebruik gemaakt van een grijze kleur.
Contactpersoon:
Laura Shahbenderian, CO2logic
[email protected]
Huidevettersstraat 60
B – 1000 Brussels, Belgium
Versie: 1.2, gewijzigd op 31/08/2016
1
Inhoudstafel
Inhoudstafel ................................................................................................................ 2
Inleiding ...................................................................................................................... 4
1 Context ................................................................................................................ 5
1.1
Uitdaging van de klimaatverandering ............................................................... 5
1.1.1 Attenuatie: de BKG's verminderen om de klimaatverandering te
bestrijden ........................................................................................................... 5
1.1.2 Europese en Belgische doelstellingen tegen 2020 en 2030 .............. 6
1.1.3 Doelstellingen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest inzake
mitigatie.............................................................................................................. 6
1.1.4 Acties op gemeentelijk vlak ................................................................. 7
1.1.5 Burgemeestersconvenant en Mayors Adapt ...................................... 8
1.1.6 Specifieke kenmerken van de Stad Brussel ....................................... 9
2 Methode ............................................................................................................ 11
2.1
Inventarissen voor broeikasgasemissies ....................................................... 11
2.1.1 Methode en emissiefactoren .............................................................. 11
2.1.2 Studieperimeter................................................................................... 12
2.1.3 Gegevensinzameling en hypothesen ................................................ 18
2.1.3.1 Territoriale emissies ....................................................................... 18
2.1.3.2
Gemeentelijke emissies.................................................................. 20
3 Resultaten van de inventaris voor territoriale en gemeentelijke emissies.......... 22
3.1
Inventaris van de gedetailleerde territoriale emissies, voor het referentiejaar
2008 22
3.2
Evolutie van de territoriale uitstoot tussen 2008 en 2014 ............................... 24
3.3
Inventaris van de gedetailleerde gemeentelijke uitstoot voor het referentiejaar
2008 28
3.3.1 Energiegerelateerde uitstoot [41.853 teq.CO2 – 71%] ..................... 29
3.3.2 Mobiliteitsgerelateerde uitstoot [5.434 teq.CO2 – 9%] ..................... 29
3.3.3 Uitstoot in verband met de aankoop van goederen en diensten
[4.526 teq.CO2 – 8%] ....................................................................................... 31
3.3.4 Uitstoot in verband met de vaste activa [4.032 teq.CO2 – 7%] ....... 32
3.3.5 Uitstoot in verband met afval [2.778 teq.CO2 – 5%] ......................... 32
3.4
Inventaris van de gedetailleerde gemeentelijke uitstoot voor het opvolgingsjaar
2014 33
3.4.1 Energiegerelateerde uitstoot [28.151 teq.CO2 – 59%] ..................... 34
3.4.2 Mobiliteitsgerelateerde uitstoot [4.879 teq.CO2 – 10%] ................... 35
3.4.3 Uitstoot in verband met de aankoop van goederen en diensten
[6.555 teq.CO2 – 14%] ..................................................................................... 36
3.4.4 Uitstoot in verband met de vaste activa [4.242 teq.CO2 – 9%] ....... 37
3.4.5 Uitstoot in verband met afval [4.193 teq.CO2 – 9%] ......................... 38
3.5
Evolutie van de gemeentelijke uitstoot tussen 2008 en 2014 ........................ 38
3.6
De koolstofsequestratie van de bomen die de Stad Brussel beheert ............. 39
4 Potentieel aan hernieuwbare energie ................................................................ 41
4.1
Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest .............................................................. 41
4.2
Energieproductie uit hernieuwbare bronnen: balans 2008-2014 op het niveau
van de Stad Brussel ................................................................................................. 42
4.2.1 Methode ............................................................................................... 42
4.2.2 Balans 2008-2014 ................................................................................ 43
2
4.2.2.1
Gegevens van Brugel ..................................................................... 43
4.2.2.2 De gewestelijke gegevens ruimtelijk weergegeven voor het
grondgebied ................................................................................................... 47
4.2.2.3
Totale balans .................................................................................. 48
4.3
Identificatie van het ontwikkelingspotentieel van hernieuwbare energiebronnen
op het grondgebied van de Stad Brussel .................................................................. 49
4.3.1 Methode ............................................................................................... 49
4.3.2 Relevante bronnen voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de
Stad 50
4.3.3 Windenergiepotentieel........................................................................ 50
4.3.3.1 Kleine windturbines ........................................................................ 50
4.3.3.2
Groot windmolenpark ..................................................................... 51
4.3.3.3
Benadering op lange termijn voor windenergie in Brussel .............. 51
4.3.4 Biomassa ............................................................................................. 52
4.3.4.1 Vloeibare biomassa ........................................................................ 52
4.3.4.2
Vaste biomassa .............................................................................. 52
4.3.4.3
Biogas ............................................................................................ 53
4.3.5 Zonne-energie ..................................................................................... 53
4.3.6 Geothermie .......................................................................................... 54
4.3.6.1 Warmtepompen .............................................................................. 54
4.3.7
Stedelijk warmtenetwerk .................................................................... 55
3
Inleiding
Dit rapport bevat de eerste resultaten van het voorontwerp van de opdracht die tot doel heeft een
balans op te maken van de koolstofuitstoot evenals een rapport voor een lokaal energie- en
klimaatbeleid ("Klimaatplan") op het grondgebied van de Stad Brussel. Dankzij deze resultaten
beschikt de Stad Brussel over een diagnose van de situatie inzake de uitstoot van broeikasgassen
(mitigatie) op zijn grondgebied en inzake kwetsbaarheid voor de klimaatverandering (adaptatie) van
zijn grondgebied; tevens kan de Stad een stand van zaken maken betreffende de acties die zijn
ondernomen sinds het referentiejaar 2008 en op basis daarvan kan de Stad Brussel een denkproces
op gang brengen over zijn toekomstig Klimaatplan.
Het eerste hoofdstuk vat de internationale klimaatcontext samen evenals de situatie inzake
verbintenissen tot mitigatie en adaptatie in België. Het biedt een bijzondere kijk op de context in het
Brussels Hoofdstedelijk Gewest en op de vrijwillige actieprogramma's op lokaal niveau, meer bepaald
via het Burgemeestersconvenant en de Mayors Adapt.
Het tweede hoofdstuk geeft toelichting bij de methode die wordt gebruikt om de BKG-inventarissen
en de kwetsbaarheidsdiagnose op te stellen. Het stelt de gegevensbronnen en de gebruikte
emissiefactoren voor evenals de hypothesen die worden gehanteerd om de balans van de uitstoot
van enerzijds het Gewest en anderzijds de gemeenten op te maken. Tevens beschrijft het de
methode voor het opmaken van de diagnose van kwetsbaarheid voor de klimaatverandering op het
niveau van het gemeentelijk grondgebied van de Stad Brussel.
Het derde hoofdstuk beschrijft de resultaten van de BKG-inventarissen en de
kwetsbaarheidsdiagnose. Deel één van dit hoofdstuk bevat de resultaten van de uitstoot door het
Gewest en vervolgens van de gemeentelijke uitstoot per emissiepost voor het referentiejaar 2008.
Daarna worden de besluiten van de kwetsbaarheidsdiagnose voorgesteld.
Tot slot stelt het vierde hoofdstuk de resultaten inzake hernieuwbare productie en hernieuwbaar
productiepotentieel op het niveau van de Stad voor.
Het laatste hoofdstuk stelt de resultaten voor van het instrument "plaatsbeschrijving" zoals
ontwikkeld door de vzw APERe, de te bereiken doelstellingen inzake mitigatie en adaptatie, de visie
die de verschillende werkgroepen voorstellen (technisch comité en stuurcomité), de gekozen
werkthema's voor de workshops van co-constructie evenals de overlegstrategie die is uitgestippeld
om het Klimaatplan van de Stad Brussel op te maken.
Het tweede luik van dit rapport (luik "adaptatie") vult de koolstofdiagnose aan.
4
1
Context
1.1
Uitdaging van de klimaatverandering
De klimaatverandering is een van de grootste uitdagingen waaraan
zowel landen, regeringen, ondernemingen als burgers het hoofd zullen
moeten bieden tijdens de komende decennia. De menselijke
activiteiten (verplaatsingen, gebruik van fossiele brandstoffen in
gebouwen, landbouw ...) doen immers een bijkomend broeikaseffect
ontstaan dat het natuurlijk broeikaseffect, dat de ontwikkeling van het
leven op aarde mogelijk maakt door de gemiddelde temperatuur te
verlagen van –18°C tot +15°C, versterkt. Sinds de industriële revolutie is
de concentratie van broeikasgassen (BKG's) in de atmosfeer
voortdurend gestegen, zodanig zelfs dat wetenschappers nooit geziene
temperatuurstijgingen verwachten die voor onze samenlevingen
dramatische gevolgen zouden kunnen hebben. Daarom moet er
voorrang worden gegeven aan de invoering van incentives en
instrumenten en dienen de conclusies te worden getrokken die nodig
zijn om een beleid te ontwikkelen dat tot doel heeft de uitstoot van
BKG's te verminderen.
Door de desorganisatie van de levensbelangrijke functies van gebieden
(vervoersnetten, telecommunicatie, energiedistributie, woningen,
handelszaken, oogsten, landbouw …) creëert of versterkt de
klimaatverandering situaties van kwetsbaarheid (monoactiviteit,
territoriale enclavevorming, gebrek aan aantrekkingskracht, stijging van
energieprijzen, ontvolking …) en stelt ze de bevolkingen bloot aan
natuurrisico's (overstromingen, stormen ...) en gezondheidsrisico's
(langere periode van grote warmte, verslechtering van de luchtkwaliteit
...) die boven op de menselijke, milieu- en financiële kosten komen.
Deze gevolgen zullen zich niet alleen wereldwijd maar ook op lokaal
vlak voordoen (IPCC 2013).
Op de klimaatconferentie van Parijs (COP21) in december 2015 hebben 195 landen het eerste
universeel en juridisch bindend klimaatakkoord gesloten dat in werking moet treden in 2020. Het
akkoord stelt een globaal actieplan op om de wereld op het goede spoor te zetten en aldus een
gevaarlijke klimaatverandering te vermijden door de wereldwijde opwarming onder 2°C te houden.
1.1.1
Attenuatie: de BKG's verminderen om de klimaatverandering te bestrijden
Op de conferentie van Parijs hebben de regeringen een akkoord bereikt over meerdere
onderwerpen:
• de bekrachtiging van een akkoord waarbij de 195 aanwezige Staten zich ertoe verbinden de
temperatuurstijging onder 2°C te houden;
• de aankondiging van nationale belastingen (de Engelse afkorting luidt INDC en staat voor
"Intended Nationally Determined Contributions"): elk land moet zijn verbintenissen tot
beperking van de uitstoot van broeikasgassen (gewoonlijk tegen 2025 of 2030) tegen uiterlijk
31 oktober 2015 ter kennis brengen van de Verenigde Naties. Op deze basis kwam het
wereldwijde opwarmingstraject in de buurt van 3°C tegen 2100 (wat niet voldoende is om
5
•
•
1.1.2
onder 2°C te blijven);
de financiering van de strijd tegen de klimaatverandering: de financieringsmiddelen
moesten nader worden vastgesteld, meer bepaald het "Groen Klimaatfonds" dat de
ontwikkelingslanden moet helpen inspanningen te leveren op het vlak van de beperking van
de BKG-uitstoot;
de voorstelling van concrete verbintenissen tot acties ("Agenda van duurzame
oplossingen") die niet-gouvernementele actoren ondernemen: ondernemingen,
collectiviteiten, ngo's enzovoort
Europese en Belgische doelstellingen tegen 2020 en 2030
De Europese Unie (EU) heeft deze weg al lang geleden ingeslagen. Dat blijkt meer bepaald uit het
Pakket "klimaat-energie" dat de ambitie koestert de doelstelling "20-20-20" te verwezenlijken, i.e.
om tegen 2020:
• het aandeel hernieuwbare energiebronnen in de Europese "energiemix" op 20% te brengen;
• de CO2-uitstoot in de landen van de Unie met 20% te verminderen;
• de energie-efficiëntie op te voeren met 20%.
De inspanningen worden tussen de Lidstaten verdeeld via het lastenverdelingsmechanisme. De
inspanning die België moet leveren voor de tweede verbintenisperiode 2013-2020 inzake de reductie
van broeikasgassen is een CO2-reductie van -15% (in vergelijking met 2005) en de productie van
hernieuwbare energie (13%).
In België voorziet de verdeling van de inspanningen 2013-2020 tussen de Gewesten in een reductie
van 8,8% van de CO2-uitstoot voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en 0,073 Mtep hernieuwbare
energie in het bruto eindverbruik van energie (in vergelijking met 2005).1
Voor de laatste verbintenisperiode tegen 2030 (COP21) hebben de INDC van Europa betrekking op:
• een verlaging van de BKG-uitstoot met 40% ten opzichte van 1990,
• een verhoging tot 27% van het aandeel hernieuwbare energie in het eindverbruik en
• een verhoging van de energie-efficiëntie met 27% tegen 2030.
1.1.3
Doelstellingen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest inzake mitigatie
Sinds meerdere jaren geeft de Brusselse Hoofdstedelijke Regering duidelijk blijk van haar wens dat
het Gewest zich zou ontpoppen als een toonbeeld op het vlak van duurzaam stadsbeheer. Dit beleid
kan worden onderverdeeld in plannen, projecten en normen. We stellen hierna de belangrijkste
wetgevende teksten voor.
In het Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling (GPDO) en in het kader van het
Burgemeestersconvenant dat het Gewest op 6 december 2008 heeft aangenomen, heeft de
Regering zich ertoe verbonden haar uitstoot van broeikasgassen tegen 2025 met 30% te
verminderen ten opzichte van de emissies in 1990, wat de Europese reductiedoelstelling van 20%
tegen 2020 zodoende overtreft. Het Gewestelijk Plan voor Duurzame Ontwikkeling (GPDO) geeft het
door de Brusselse Regering bepaalde stadsproject weer en zet de bakens uit voor de
beleidsmaatregelen die er tegen 2020 onder meer inzake energie, verbetering van de luchtkwaliteit
en klimaat zullen worden geïmplementeerd.
1
http://www.climat.be/fr-be/politiques/politique-belge/politique-nationale/objectifs-de-reduction
6
Het IRIS 2-plan, goedgekeurd in 2010, stelt het gewestelijk mobiliteitsbeleid vast. Het IRIS 2-plan is
een strategisch plan met de voornaamste oriënteringen voor de mobiliteit in het Brussels Gewest
tegen 2015-2020. Het heeft tot doel de congestie van de hoofdstad te voorkomen. Het legt de
maatregelen vast om de verkeersdruk tegen 2015 met 6 tot 10% en tegen 2018 met 20% te doen
verminderen, in vergelijking met 2001.
De aanneming van het Brussels Wetboek van Lucht, Klimaat en Energiebeheersing (BWLKE) op 2
mei 2013 is een belangrijke stap voorwaarts voor het Gewest. Dit wetboek brengt de verschillende
wetten in verband met de voormelde uiteenlopende aspecten samen in één tekst en voorziet
daarnaast ook in bijkomende maatregelen, met name op het vlak van de (energie- en
milieu)prestaties van de gebouwen, de voorbeeldfunctie van de overheid en het transport; het stelt
onder andere 5 belangrijke nieuwe maatregelen vast:
1. De uitwerking van een gewestelijk Lucht-, Klimaat- en Energieplan dat de richtsnoeren en de
maatregelen vaststelt die moeten worden genomen om de gewestelijke doelstellingen in
verband met lucht, klimaat en energie-efficiëntie te bereiken;
2. De beperking van de milieu-impact van de bouwsector;
3. De beperking van de milieu-impact van de behoeften aan mobiliteit;
4. De voorbeeldfunctie van de overheid (strengere EPB voor overheidsgebouwen en aankoop van
propere en energiezuinige openbare nutsvoertuigen);
5. De invoering van het nieuwe systeem voor de uitwisseling van emissiequota (ETS).
Tot slot heeft de Brusselse Regering op donderdag 2 juni 2016 het Gewestelijk Lucht-KlimaatEnergieplan aangenomen tijdens een bijzondere zitting die gewijd was aan het klimaat; het plan stelt
64 maatregelen en 144 acties voor die als doel hebben het Gewest in staat te stellen zijn uitstoot
tegen 2025 met 30% te verminderen (ten opzichte van 1990). Tevens moet het plan het Gewest
helpen zijn doelstellingen inzake lucht en energie te bereiken. Het plan focust op de sectoren waar
de uitstoot van broeikasgassen en luchtverontreinigende stoffen het hoogst is (bouw, transport,
consumptie enz.) en moedigt de productie van hernieuwbare energie aan.
Andere plannen zoals het aanpassingsplan van het Gewest en het plan inzake circulaire economie
vullen deze maatregelen aan.
1.1.4
Acties op gemeentelijk vlak
Lang vóór de lancering van deze studie besefte het gemeentebestuur van Brussel al hoe belangrijk de
component energie-klimaat was. De voorbije jaren heeft de Energiecel van de Stad vele acties ten
voordele van energiebesparingen ontwikkeld en opgevolgd; sinds 2008 stelt de Stad ook zijn lokale
Agenda 21 op, een actieplan met de transversale prioriteiten van de Stad en het OCMW op het vlak
van duurzame ontwikkeling, een ecologisch dynamisch label voor de Grondregie enzovoort. De
inzameling van gegevens heeft toegelaten alle acties samen te brengen die de Stad Brussel sinds
2008 onderneemt inzake energie en klimaat. Een niet-exhaustieve lijst is opgenomen in de bijlage
(zie Error! Reference source not found. en Error! Reference source not found.). Het Klimaatplan laat
toe de al uitgevoerde acties en de geplande acties te bundelen en de voordelen van die acties aan te
tonen, inzonderheid via de evolutie van de gemeentelijke uitstoot tussen 2008 en 2014 en de
kwantificatie van de verwachte reducties van BKG's.
Een stand van zaken van de huidige beleidsplannen, opgemaakt met behulp van de tool POLLEC
"Stand van zaken" wordt voorgesteld in hoofdstuk 4, deel Naar de opbouw van een klimaatplan
Balans van de beleidsplannen van de Stad Brussel inzake klimaat en aanpassing
De Stad Brussel kan dus handelen op verschillende niveaus:
7
Op het vlak van zijn eigen competenties: de gemeente ontwikkelt beleidsplannen die een
weerslag hebben inzake BKG-uitstoot in de domeinen ruimtelijke ordening, infrastructuur en
onderhoud van de wegen, het geheel van het sociale beleid en dit zo dicht mogelijk bij de bewoners
(woonomgeving, sociale woningen, privévermogen beheerd door de Grondregie …).
Op het vlak van zijn actiemiddelen: om haar beleidsplannen ten uitvoer te leggen doet de
gemeente een beroep op vele ambtenaren die zich elke dag opnieuw verplaatsen op haar
grondgebied; ze beheert een aanzienlijk vermogen aan gebouwen met een belangrijk energieluik
(Energiecel van de Stad).
Op het vlak van zijn rol van belangrijke speler op het grondgebied: de gemeente bevindt zich
in een positie waarin ze vele acties kan voeren met het oog op de reductie van de emissies.
Verschillende hefbomen zijn mogelijk, bijvoorbeeld door een voorbeeldrol te vervullen met
betrekking tot het eigen patrimonium, door informatie door te geven, te werken aan bewustmaking,
door alle duurzame initiatieven te ondersteunen of door een zogenaamde koolstofbepaling op te
nemen in de offerteaanvragen voor opdrachten die aan externe partners worden toevertrouwd.
Om te handelen moet de Stad Brussel een nauwkeurig beeld hebben van het niveau van de huidige
emissies, de "uitgangsreferentie" die de Stad zal toelaten het potentieel aan verbetering te
evalueren, de pijlers van een reductiebeleid te ontwikkelen en, tot slot, naderhand de gemaakte
vorderingen te beoordelen.
1.1.5
Burgemeestersconvenant en Mayors Adapt
De strijd tegen de klimaatverandering, via de daling van de BKG-emissies, moet een component van
de lokale beleidsplannen worden. De bevoegdheden van de plaatselijke overheden inzake
ruimtelijke ordening, patrimoniumbeheer, inrichtingen voor fietsers, beheer van groene ruimtes en
terbeschikkingstelling van woningen voor kansarmen bieden vele mogelijkheden voor actie, naast de
acties die afkomstig zijn van het federale en gewestelijke bestuursniveau.
In België hebben meer dan 250 steden en gemeenten vrijwillig een eigen lokaal energie- en
klimaatbeleid aangenomen om zich aan te sluiten bij het programma "Burgemeestersconvenant". In
het Brussels Hoofdstedelijk Gewest heeft slechts één gemeente zich verbonden tot een
voluntaristisch beleid van BKG-reductie; het gaat om de gemeente Sint-Jans-Molenbeek die het
Burgemeestersconvenant al in 2009 heeft bekrachtigd. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest had het
Convenant (ook Burgemeesterspact) zelf al aangenomen in 2008.
In het kader van de "nieuwe geïntegreerde alliantie van de burgemeesters voor klimaat en energie"
zijn de ondertekenende steden de verbintenis aangegaan om de uitvoering van de nieuwe EUdoelstellingen 2030 te ondersteunen in een gemeenschappelijke benadering van mitigatie en
adaptatie in de strijd tegen de klimaatverandering, en het initiatief uit te breiden naar een globalere
draagwijdte zoals het programma Compact of Mayors2, equivalent van het Burgemeestersconvenant
op internationaal niveau. De nieuwe ondertekenaars verbinden er zich voortaan toe om de CO2uitstoot met ten minste 40% te verminderen tegen 2030 en er een geïntegreerde benadering op na
te houden met als doel de klimaatverandering te matigen en zich eraan aan te passen.
De ondertekenaars van het Convenant hebben meer bepaald de opdracht een Emissiebalans op te
maken alsook een evaluatie van de risico's en de kwetsbaarheid in verband met de
klimaatverandering met als doel hun politieke verbintenis om te zetten in praktische maatregelen en
in projecten. Ze verbinden zich ertoe om binnen een termijn van twee jaar vanaf de datum van de
2
http://www.compactofmayors.org/cities/brussels/#risks
8
beslissing van de gemeenteraad en het college een Actieplan voor Duurzame Energie en Klimaat
(SECAP) over te leggen waarin ze uiteenzetten welke sleutelacties ze overwegen te ondernemen. De
aanpassingsstrategie zou een volwaardig onderdeel moeten zijn van het SECAP en/of moeten
worden ontwikkeld en geïntegreerd in een of meer afzonderlijke planningsdocumenten.
Deze opdracht werd uitgevoerd met als doel het voor de Stad Brussel mogelijk te maken aansluiting
te vinden bij het nieuwe Burgemeestersconvenant, in lijn met de verbintenissen van de Stad Brussel
ter gelegenheid van de COP21. Daar de Stad Brussel al de verbintenis is aangegaan om zijn BKGuitstoot met 40% te verminderen tegen 2030, biedt het Burgemeestersconvenant interessante
ondersteuning om de Stad te helpen zijn doelstellingen te verwezenlijken (technische en financiële
ondersteuning).
1.1.6
Specifieke kenmerken van de Stad Brussel
De Stad Brussel is een van de 19 gemeenten van het Brussels
Hoofdstedelijk Gewest. De Stad Brussel ligt in het hart van het Brussels
Hoofdstedelijk Gewest (BHG) en onderscheidt zich door een
overwegend stedelijke omgeving, met uitzondering van de 2 grote
groene ruimtes op het grondgebied van het Gewest (het Koninklijk
Park van Laken in het noorden en het Ter Kamerenbos in het zuiden).
De Stad Brussel is een grote gemeente met een versnipperde vorm die
het resultaat is van de historische uitbreiding van de stad. De
gemeente omvat zeer heterocliete delen met 7 afzonderlijke wijken:
Haren, Neder-Over-Heembeek, Laken, de Noordwijk (langs het Kanaal),
Figuur 1: Kaart van het de vijfhoek die het centrum van het Brussels Gewest vormt, de
gemeentelijk grondgebied van noordoostelijke wijk ten oosten van de Vijfhoek (de Europese wijk) en,
de Stad Brussel (bron: Stad tot slot, de Louizawijk die zich uitstrekt langs de Louizalaan met
Brussel)
inbegrip van het Ter Kamerenbos. Het grondgebied strekt zich uit van
het noordwesten tot het zuidoosten van het Gewest en is verdeeld
door breuken in het weefsel zoals het kanaal, de spoorlijnen en -gebieden, het koninklijk domein en
grote verkeersaders (kleine ring, A12)3.
Op het vlak van oppervlakte beslaat de Stad
Brussel 1/5de van het Brussels Gewest, of 33
km² op een totaal van 162 km². Op 1 januari
2008 telde de Stad 148 873 inwoners (14,2%
van de bevolking van het Brussels
Hoofdstedelijk Gewest). De gemiddelde bevolkingsdichtheid
bedraagt 4.860 inwoners/km² maar de toestand verschilt van
wijk tot wijk: terwijl het westen van de vijfhoek en Laken
residentiële wijken zijn met een grote bevolkingsdichtheid,
onderscheiden Haren en Neder-Over-Heembeek zich door
een intensere industriële bedrijvigheid als gevolg van de
aanwezigheid van het kanaal, een binnenvaartweg die
structuur geeft aan het Brussels Gewest. Het is belangrijk te
vermelden dat er op het grondgebied twee structuren liggen Figuur 2: Hiërarchie van het wegennet op
die belangrijk zijn voor de hoofdstad: de verbrandingsoven gewestelijk niveau (bron: GMP van de Stad
Brussel)
3
Gemeentelijk Mobiliteitsplan van de Stad Brussel, fase 1: stand van zaken en diagnose.
9
van Brussel Energie in Neder-Over-Heembeek en het waterzuiveringsstation Brussel-Noord in Haren.
De Louizawijk en de zogenaamde Europese wijk evenals de vijfhoek worden gekenmerkt door een
sterke tertiarisatie. Inzonderheid valt op te merken dat het grondgebied in 2014 bijna 39% van de
overheidsinstellingen telt4 wier activiteiten zijn geconcentreerd in deze twee wijken.
Op het vlak van mobiliteit wordt het centrum van het gemeentelijk grondgebied van de Stad Brussel
zeer goed bediend door het openbaar vervoer (tram, metro en bus van de MIVB, de TEC,
standplaatsen van Villo, Cambio en Zen Cars). Binnen de vijfhoek ligt het Centraal Station (2 de
grootste station van de hoofdstad, na Brussel-Zuid, met bijna 61.234 reizigers gemiddeld per
weekdag5) dat nationale en internationale spoorverbindingen aanbiedt. Het gemeentelijk
grondgebied wordt ook doorkruist door enkele grote verkeersaders die structuur geven, zoals de ring
(Laken), de kleine ring en de Anspachlaan (vijfhoek), de Louizalaan, de Belliardstraat en de Wetstraat
(Louizawijk/Europese wijk) of nog de Groene Dreef, de Fabriekskaai en de Vilvoordesteenweg
(kanaalzone): men vindt er onder meer de Haven van Brussel (zetel en concessionarissen), de
vroegmarkt Mabru evenals het Europees centrum voor fruit en groenten ECFG.
4
BISA: Aantal btw-plichtige bedrijven per NACE-BEL-afdeling (2008).
http://www.lesoir.be/859587/article/actualite/fil-info/fil-info-belgique/2015-04-23/avec-60000-voyageurspar-jour-bruxelles-midi-reste-gare-plus-freq
5
10
2
Methode
2.1
Inventarissen voor broeikasgasemissies
De methode Koolstofbalans® van het Agence de l’Environnement et de la Maîtrise de l’Energie
(ADEME) is een methode voor het meten van broeikasgasemissies op basis van gemakkelijk
beschikbare gegevens om zo uit te komen bij een goede beoordeling van de rechtstreekse uitstoot of
de uitstoot afkomstig van een activiteit of een grondgebied. De methode is op elke activiteit van
toepassing: industriële of tertiaire ondernemingen, overheidsdiensten en zelfs grondgebied in
beheer van collectiviteiten.
Deze evaluatie is de eerste onmisbare stap om een diagnose "broeikaseffect" van een activiteit of
een grondgebied te stellen. Door een hiërarchie vast te stellen van de emissieposten in functie van
hun belang is het gemakkelijker voorrang te geven aan de meest doeltreffende acties inzake
emissiebeperking. Deze methode die het ADEME heeft ontwikkeld is verenigbaar met de norm ISO
14064 en het GHG-protocol. Aldus vindt men de hefbomen voor actie op verschillende niveaus en
laten ze toe ofwel rechtstreeks in te grijpen dan wel andere actoren in te zetten. De principes van de
methode werden toegepast op de inventaris van de BKG-emissies, met inachtneming van de
aanbevelingen en de emissiefactoren van het Burgemeestersconvenant als norm.
2.1.1
Methode en emissiefactoren
De gekozen methode steunt op het principe van de levenscyclusanalyse, waarvan de emissiefactoren
in CO2-equivalent zijn uitgedrukt. Het CO2-equivalent is de officiële maateenheid voor de uitstoot
van broeikasgassen. Het voordeel van het CO2-equivalent is dat het een gemiddelde meerekent van
alle broeikasgassen (BKG's) die tot de opwarming van de aarde bijdragen. Er bestaan meerdere BKG's
die niet alle even schadelijk zijn: om tussen alle BKG's een gemeenschappelijke eenheid vast te
stellen, wordt een globaal opwarmingspotentieel (GOP) toegepast. Het GOP is de meeteenheid van
het effect van een BKG op de klimaatopwarming in vergelijking met het effect van koolstofdioxide
(GOP van CO2 = 1) over een periode van 100 jaar. Dankzij het GOP van elk BKG kan men de impact
van elk gas uitdrukken met behulp van de gemeenschappelijke eenheid, i.e. het ton CO2-equivalent.
Alle broeikasgassen zoals koolstofdioxide (CO2), methaan (CH4), distikstofoxide (N2O), koelmiddelen
(HFC, PFC, CFC) worden omgezet in CO2-equivalent met behulp van de coëfficiënten van globaal
opwarmingspotentieel (GOP) die werden berekend door het IPCC (intergouvernementele groep van
deskundigen inzake klimaatverandering.
Tabel 1: GOP volgens IPCC, 2013
Gas
GOP 100 jaar
Koolstofdioxide (CO2)
Biogeen methaan (CH4)
Fossiel methaan (CH4)
1
28
30
Distikstofoxide (N2O)
265
Sulphur Hexafluoride (SF6) 26 100
De gebruikte standaardemissiefactoren zijn die van het IPCC die door het Burgemeestersconvenant
worden aanbevolen. Zijn er relevantere factoren beschikbaar, dan werden die ook gebruikt (bv. de
eigen emissiefactor van de producent van gebruikte elektriciteit of de emissiefactor van de
netwerkelektriciteit in België die het IEA publiceert voor territoriale emissies). Waren de
11
emissiefactoren niet beschikbaar in de lijst zoals geleverd door het Burgemeestersconvenant, dan
werden de emissiefactoren van het ADEME en de Koolstofbasis6 toegepast.
2.1.2
Studieperimeter
a. Tijdsperimeter
Het referentiejaar is het jaar waarmee de volgende verminderingen van uitstoot van hier tot in 2020
worden vergeleken.
Het fiscaal jaar 2008 werd dus geselecteerd om de Inventarisatie Uitgangswaarden Emissies op te
maken. Het jaar 2008 werd gekozen om de samenhang tussen de territoriale en de gemeentelijke
inventaris te verzekeren. Het jaar 2008 is immers het jaar waarvoor kwaliteitsvolle historische
gegevens beschikbaar zijn op het niveau van het gemeentebestuur van de Stad Brussel. Voor het
grondgebied is het jaar 2008 het jaar van de liberalisering van de energiemarkten.
Om zicht te krijgen op de evolutie van deze eerste inventarisatie werd er ook een follow-upinventaris
voor fiscaal jaar 2014 opgemaakt.
b. Organisatorische en operationele scope
De meegerekende uitstoot omvat enerzijds wat er wordt uitgestoten door de eigen activiteit van de
gemeentelijke diensten van de Stad Brussel (hierna gemeentelijke uitstoot genoemd) en anderzijds
wat op het grondgebied wordt uitgestoten (hierna territoriale uitstoot genoemd).
Het is belangrijk om aan te geven dat de Koolstofbalansmethode en het Burgemeestersconvenant
niet op dezelfde wijze aankijken tegen de uitstoot: terwijl de door het Burgemeestersconvenant
aanbevolen methode voornamelijk focust op energie (overigens is er sprake van "Lokaal actieplan
voor duurzame energie en klimaat – LPDEK"), is de Koolstofbalansmethode een globale methode die
toelaat een raming te maken van de broeikasgassen die al dan niet rechtstreeks het gevolg zijn van
energie- en niet-energieprocedés (bv. aankopen, voeding, vaste activa …). De Stad Brussel wenst een
globale visie te hebben die zich dus niet beperkt tot louter energieaspecten. Bijgevolg werden er aan
de inventaris van de gemeentelijke emissies bijkomende emissieposten toegevoegd aan die welke
het Burgemeestersconvenant aanbeveelt, meer bepaald de emissies als gevolg van de aankoop van
goederen en diensten, het woon-werkverkeer en de beroepsverplaatsingen van de ambtenaren, het
afval en de vaste activa (zie tabel infra).
Daar de Stad zijn emissies onder handen wenst te nemen en ze wil beheersen, moet men immers de
progressie kunnen meten die vanaf een gemeten uitgangspunt wordt geboekt.
6
http://www.bilans-ges.ademe.fr/
12
Tabel 2: sectoren opgenomen in de referentie-inventaris van de territoriale en gemeentelijke emissies
Sectoren opgenomen in de
referentie-inventaris van de
emissies
Omschrijving
Inbegrepen?
GEBOUWEN, UITRUSTINGEN / INSTALLATIES EN INDUSTRIEËN
Gemeentelijke
gebouwen, De gebouwen, uitrustingen en installaties die eigendom JA.
installaties/uitrustingen
zijn van de Stad Brussel.
Gebouwen,
tertiaire De gebouwen en inrichtingen van de tertiaire sector JA.
installaties/uitrustingen
(diensten), bv. de kantoren van private ondernemingen,
(niet-gemeentelijk)
de banken, de handelsactiviteiten en de detailverkoop, de
ziekenhuizen enzovoort op het geografisch grondgebied
van de Stad Brussel.
Residentiële gebouwen
Openbare verlichting
De gebouwen die voornamelijk worden gebruikt voor JA.
bewoning op het geografisch grondgebied van de Stad
Brussel. De sociale woningen maken deel uit van deze
sector.
De openbare verlichting op het grondgebied van de Stad JA. Het is belangrijk erop te wijzen dat de bevoegdheid voor
Brussel.
de openbare verlichting in het Brussels Hoofdstedelijk
Gewest is overgedragen aan Sibelga. De openbare verlichting
werd speciaal opgenomen om te voldoen aan de eisen van
het Burgemeestersconvenant.
Industrieën
Niet-ETS De industrieën die niet vallen onder de regeling voor de JA.
emissiehandel van de Europese Unie (EU-ETS) en
aanwezig zijn op het gemeentelijk grondgebied van de
Stad Brussel, zijn opgenomen.
13
Sectoren opgenomen in de
referentie-inventaris van de
emissies
Omschrijving
Inbegrepen?
GEBOUWEN, UITRUSTINGEN / INSTALLATIES EN INDUSTRIEËN (vervolg)
ETS Betreft de fabricage- en constructie-industrieën die onder
de EU-ETS-regeling vallen De opname in de emissieinventarissen is niet aanbevolen, tenzij deze fabrieken
zijn opgenomen in vroegere energieplannen en vroegere
CO2-emissie-inventarissen van de Stad Brussel.
NEEN.
Er is geen ETS-industrie op het grondgebied van de Stad
Brussel. Deze subsector wordt niet aanbevolen door het
Burgemeestersconvenant.
TRANSPORT
Gemeentelijk wagenpark
Voertuigen in het bezit van en gebruikt door het JA.
gemeentebestuur van de Stad Brussel.
Openbaar vervoer
Bussen, trams, metro, stedelijk treinvervoer en lokale
ferry's/overlaadbruggen die worden gebruikt om
passagiers te vervoeren.
Wegvervoer
JA.
De emissies in verband met het vervoer van de MIVB (bus,
tram en metro) op het grondgebied van de Stad Brussel zijn
opgenomen in de emissieperimeter. De Stad Brussel heeft
een bevoegdheid op het vlak van de gemeentelijke
verkeersaders. Deze categorie werd dan ook opgenomen in
de referentie-inventaris. De gewestwegen en de organisatie
van het openbaar vervoer zijn echter een bevoegdheid van
het Gewest (via Brussel Mobiliteit).
14
TRANSPORT (vervolg)
TRANSPORT Spoorvervoer
NEEN.
Daar het gemeentebestuur van de Stad Brussel geen
bevoegdheden heeft inzake spoorvervoer, bezit ze geen of
zeer weinig bewegingsvrijheid. Het is bovendien zeer moeilijk
om het specifieke verbruik van het spoorvervoer (van
passagiers of vracht) op het gemeentelijk grondgebied af te
zonderen ten opzichte van het verbruik van het hele Brussels
Hoofdstedelijk Gewest.
Privéen
commercieel Wegvervoer, spoorvervoer en vervoer per boot op het
vervoer
grondgebied van de Stad Brussel voor het vervoer van
(niet gemeentelijk)
personen en goederen die hierboven niet nader zijn
bepaald (bv. personenwagens en vrachtvervoer).
Private wegvoertuigen
JA.
De privévoertuigen die op het grondgebied van de Stad
Brussel rijden, zijn opgenomen in de referentie-inventaris.
Commerciële wegvoertuigen
JA.
De commerciële voertuigen (vrachtvervoer over de weg) die
op het grondgebied van de Stad Brussel rijden, zijn
opgenomen in de referentie-inventaris.
Binnenwatervervoer
JA, gedeeltelijk. De boten die eigendom zijn van de Haven van
Brussel zijn opgenomen in de referentie-emissie-inventaris.
Het doorgaand verkeer en de leveringen van goederen door
externe vervoerders werden niet opgenomen in de
berekeningen. Als gemeente heeft de Stad Brussel immers
geen rechtstreekse invloed op het goederenvervoer via de
binnenvaart in het Brussels Gewest.
15
Landbouw, bosbouw, visserij
Mobiliteit
van
de
ambtenaren van de Stad
Brussel
(gemeentelijke
emissies – excl. wagenpark)
OVERIGE
Gebouwen, installaties en machines van de primaire NEEN. Niet toepasselijk in het Brussels Hoofdstedelijk
sector (landbouw, bosbouw
Gewest. Hoewel er ondernemingen ingeschreven zijn onder
en visserij), bv. serres, teeltinstallaties, irrigatiesystemen, de NACE-codes "02 Bosbouw en de exploitatie van bossen"
landbouwmachines en vissersboten.
en "03 Visserij en aquacultuur", zijn de betrokken activiteiten
voornamelijk kantooractiviteiten en dus opgenomen in de
emissies van de tertiaire sector (gegevens Sibelga:
"professionele" klanten).
De mobiliteit van de werknemers van de Stad Brussel
omvat het woon-werkverkeer met de personenwagens
en het openbaar vervoer om naar het werk te komen
evenals de beroepsverplaatsingen van de werknemers
met uitzondering van de verplaatsingen waarvoor
voertuigen worden gebruikt die eigendom zijn van de
Stad Brussel. Deze post omvat ook de schooluitstappen
van de gemeentelijke scholen.
JA - opgenomen in de gemeentelijke inventaris. De Stad
wenst inderdaad acties te ontwikkelen met betrekking tot de
mobiliteit van zijn werknemers, meer bepaald in het kader
van het bedrijfsvervoerplan (BVP).
Aankoop van goederen en Deze post omvat de emissies in verband met de aankoop
diensten
(gemeentelijke van producten of diensten, i.e. de emissies in verband
emissies)
met de productie van de gekochte goederen (papier,
plastic, kantoorbenodigdheden enz.) en met het verbruik
van landbouwproducten (maaltijden van de werknemers
in het bedrijfsrestaurant, zakelijke maaltijden) en de
diensten (schoonmaak, post,) die het gemeentebestuur
van de Stad Brussel heeft gekocht.
Afval gegenereerd door de Deze post omvat de emissies in verband met de
ambtenaren en structuren verwerking van het afval van het gemeentebestuur van
van de Stad Brussel
de Stad Brussel (emissies in verband met de verbranding
(gemeentelijke emissies)
van huishoudelijk afval, de recyclage van weggegooid
papier, metaal of plastic enzovoort).
JA - opgenomen in de gemeentelijke inventaris. De Stad
wenst immers acties te ontwikkelen in verband met de
aankopen die hij doet, meer bepaald via de Commissie voor
duurzame aankopen.
JA - opgenomen in de gemeentelijke inventaris. De Stad
wenst immers acties te ontwikkelen om - bijvoorbeeld - zijn
afvalstroom te beheersen en het recyclagepercentage te
kunnen volgen.
16
Vaste activa van de
uitrustingen van de Stad
Brussel
(gemeentelijke emissies)
Deze post omvat de emissies in verband met (duurzame)
vaste activa van de Stad Brussel. De emissies in verband
met de fabricage van vaste activa (voertuigen, meubelen,
informaticagoederen enz.) herleid tot hun levensduur.
JA - opgenomen in de gemeentelijke inventaris. De Stad
wenst immers acties te ontwikkelen om de emissies te
beheersen in verband met vaste activa, meer bepaald acties
in verband met het informaticapark.
17
2.1.3
2.1.3.1
Gegevensinzameling en hypothesen
Territoriale emissies
De onderstaande tabel bevat een samenvatting van de voornaamste gegevensbronnen voor de
berekening van de territoriale emissies.
Tabel 3: Gegevensbronnen voor de territoriale emissies
Sectoren
Residentieel
Tertiair
Industrieën
Residentieel
Tertiair
Industrieën
Wegvervoer
(personenwagens en
vrachtwagens)
Openbaar vervoer MIVB
Binnenwatervervoer
Omschrijving
Hoeveelheden gas en elektriciteit
vervoerd per gemeente per type klant
(professioneel of privé).
Hoeveelheden brandstoffen (behalve
elektriciteit en aardgas) verbruikt door de
tertiaire, de industriële en de residentiële
sector.
Telgegevens per type voertuigen (vracht,
bus of personenwagens) op de
verschillende verkeersassen in het
Brussels
Hoofdstedelijk
Gewest
(verkeersmodel MUSTI en software
COPERT).
Statistieken inzake passagiersvervoer per
type transport (bus/tram/metro) en
gegevens enquête BELDAM voor de
gemiddelde afstanden afgelegd per type
transport en per Gewest.
Vervoersstatistieken (ton.km op het stuk
op het gemeentelijk grondgebied)
Bron
Sibelga
Energiebalans van het
Brussels Hoofdstedelijk
Gewest (2008 en 2013)
Brussel Mobiliteit/BIM
MIVB
Enquête BELDAM
(afstanden)
2010
Haven
van
Brussel
(brandstofverbruik
te
ontvangen)
Verbrandingsoven
Hoeveelheid
verbrand
afval
/ Energiebalans van het
energieproductie (organische en niet- Brussels
Hoofdstedelijk
organische fractie).
Gewest (2008 en 2011)
Energieproductie
uit Hoeveelheid energie geproduceerd uit APERe
hernieuwbare
bronnen hernieuwbare
bronnen
op
het
(HE)
grondgebied van de Stad Brussel Brugel
(groenestroomcertificaten) en van het
Brussels Hoofdstedelijk Gewest (voor de
warmtepompen).
De energiebalans van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest voor het jaar 2014 is nog niet verschenen
(zomer 2016). De voor het jaar 2014 voorgestelde resultaten zijn momenteel gebaseerd op de
energiebalans van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest voor het jaar 2013 met betrekking tot de
energiegegevens excl. gas en elektriciteit (rechtstreeks gegeven voor 2014 van Sibelga). De
resultaten voor 2014 zullen worden bijgewerkt in de definitieve versie van het rapport zodra het BIM
de energiebalans 2014 zal hebben gepubliceerd.
18
De onderstaande tabel bevat een samenvatting van de methode van ruimtelijke weergave van de
gewestelijke emissies op het niveau van de Stad Brussel. Het BIM heeft de gebruikte verdeelsleutels
en ratio's goedgekeurd.
Tabel 4: Verdeelsleutel voor de ruimtelijke weergave van de territoriale emissies
Sector
Residentieel
elektriciteit
Residentieel
brandstoffen
elektriciteit)
–
–
(excl.
gas
Verdeelsleutel
en Geen verdeelsleutel toegepast: gegevens Sibelga voor de
"private" klanten
fossiele Aantal gezinnen in de Stad Brussel ten opzichte van het totaal
gas en voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (bron: Mini Bru)
Tertiair en industrieën – gas en Verdeling tussen sectoren op basis van de gegevens Sibelga elektriciteit
beroepsklanten en op basis van de gewestelijke verdeling voor
deze twee sectoren (% verdeling gas en elektriciteit tussen deze 2
sectoren in de energiebalansen)
Tertiair en industrieën – fossiele Gegevens van de energiebalans van het Brussels Hoofdstedelijk
brandstoffen, excl. gas en Gewest, ruimtelijk weergegeven op basis van de volgende ratio's:
elektriciteit
- Tertiair: Kantooroppervlakte in het Brussels Hoofdstedelijk
Gewest volgens de gemeenten (BISA – Wijkmonitoring)
- Industrieën: Aantal btw-plichtige bedrijven per NACE-BELafdeling (2008) (BISA)
Wegvervoer
Gegevens afkomstig van het verkeersmodel MUSTI en berekend
op basis van de software COPERT voor de wegen op het
grondgebied van de Stad Brussel, berekend door het BIM en
Brussel Mobiliteit
Openbaar vervoer MIVB
Gegevens berekend door de MIVB op het niveau van het
gemeentelijk grondgebied:
- Ratio km konvooi van de lijnen over het grondgebied van de
Stad Brussel/ km.konvooi van het MIVB-net in het Gewest.
- Ratio % km op het geografisch grondgebied van de Stad
Brussel / totaal km lijnen over het grondgebied.
- Correctiecoëfficiënten volgens het type lijn (in functie van de
plaatsen.km
aangeboden
volgens
het
model
bus/tram/metro).
Deze berekeningen zijn afgeleid van de gegevens COPERT voor de
bussen.
Binnenwatervervoer
Gegevens van de Haven van Brussel
Verbrandingsoven – verbruik en Emissies berekend volgens de gegevens van de Energiebalans van
emissies
het Brussels Hoofdstedelijk Gewest voor 2008 en voor 2011: GWh
energie opgewekt uit de verbrande organische en niet-organische
fractie.
Voor de hernieuwbare productie in 2014, gegevens rechtstreeks
afkomstig van Brugel
19
2.1.3.2
Gemeentelijke emissies
De onderstaande tabel vat de perimeter samen voor de gemeentelijke emissies:
Tabel 5: organisatorische perimeter voor de gemeentelijke emissies
Emissiepost
Energie
Omschrijving
Perimeter
Verbruikte hoeveelheid gas en Energiecel van de Stad
elektriciteit
Brussel, Grondregie, het
OCMW en de vzw Bravvo
Energie
Verbruik van stookolie
Serre van Sterrebeek, cel
Sport en Wegen
Mobiliteit: woon-werkverkeer
Modaal aandeel van het vervoer,
de terugbetalingen van de
trajecten en de postcodes van de
werknemers
Het brandstofverbruik van de
dienstvoertuigen
Departement
Personeel,
Openbaar Onderwijs en
OCMW
Cel Mobiliteit (BVP)
Departement
Wegeniswerken van de Stad
Brussel en OCMW
Mobiliteit: Dienstvoertuigen
Mobiliteit:
Beroepsverplaatsingen
Kosten van terugbetalingen van Cel Mobiliteit, Openbaar
trajecten of afgelegde afstand per Onderwijs en OCMW
type vervoer
Aankoop van goederen en Aantal bereide maaltijden
Departement Personeel en
diensten: Maaltijden
OCMW
Aankoop van goederen en Aankoop
van
diverse Aankoopcentrale van de Stad
diensten: Aankopen
verbruiksartikelen en diensten
en OCMW
Afschrijving van de goederen
Afval
Wagenpark,
informaticapark, GIAL, Cel Sport en Gezin
meubilair en machines
Volume
of
hoeveelheid Gebouwen van de Stad waar
weggegooid afval
meer dan 30 ambtenaren
werken en
kinderdagverblijven
(enquête) en het afval dat de
dienst Openbare Netheid
ophaalt langs de openbare
weg
De bijgevoegde tabel geeft in detail toelichting bij alle gegevens waarmee rekening wordt gehouden
per dienst van de Stad Brussel, de contactpersonen die hebben bijgedragen tot de inzameling van de
gegevens voor de inventarisatie van de gemeentelijke emissies (zie Error! Reference source not
found.).
20
21
3
3.1
Resultaten van de inventaris voor territoriale en gemeentelijke emissies
Inventaris van de gedetailleerde territoriale emissies, voor het referentiejaar 2008
De resultaten van de diagnose van de territoriale emissies van de Stad Brussel voor het referentiejaar
2008 bedragen 1 228 205 teq.CO2 of 8.3 teq.CO2 per inwoner.
Het is interessant op te merken dat de territoriale emissies van de Stad Brussel, herleid tot het aantal
inwoners, iets lager zijn dan de gemiddelde BKG-emissies van een inwoner in België die 10 tCO2 per
inwoner bedragen7.
In 2008 zijn de emissies verdeeld over de volgende sectoren:
De resultaten van de territoriale emissies geven aan dat de belangrijkste drie emissieposten de
emissies zijn in verband met de tertiaire sector, de residentiële sector en de verplaatsingen van
personen.
Het CO2-profiel van de territoriale emissies van de Stad Brussel verschilt van dat van het Brussels
Hoofdstedelijk Gewest (bij gelijke perimeter8) en rechtstreeks afhankelijk van de sterke tertiarisatie
die kenmerkend is voor zijn grondgebied. In tegenstelling immers met het profiel van de Stad Brussel
wordt het CO2-profiel van het Brussels Gewest gekenmerkt door het energieverbruik van de
residentiële sector dat op gewestelijk niveau 45% van de emissies vertegenwoordigt. In 2008 bevat
het grondgebied van de Stad Brussel immers bijna 50% van de kantooroppervlakte in het Gewest
(bron: Overzicht van het kantorenpark, Kantooroppervlakte, m² vloer).
7
Bron: http://bilan-carbone-belgique.com/
Bron BIM, energie-intensiteit van de industriële sector, de tertiaire sector en de residentiële sector in het
Brussels Hoofdstedelijk Gewest sinds 1990.
8
22
De energie-emissies van de industriële sector, de tertiaire sector en de residentiële sector van de
Stad Brussel komen overeen met 30,6% van de gewestelijke balans (tertiair, residentieel en
industrieën).
De onderstaande grafiek stelt de emissies van de Stad Brussel voor het referentiejaar 2008 voor per
sector en per emissiebron.
De emissies van de tertiaire sector zijn verdeeld tussen elektriciteit (48%) en aardgas (35%) en
andere petroleumproducten9 (17%). In tegenstelling daarmee hebben de emissies van de
residentiële sector een grotere weerslag in het kader van de verwarmingsproblematiek: aardgas en
andere petroleumproducten (stookolie, steenkool, butaan) zijn respectievelijk immers goed voor
41% en 44% van de totale uitstoot van de sector, terwijl de resterende 15% aan emissies afkomstig is
9
De overige petroleumproducten omvatten stookolie, steenkool, butaan, propaan enzovoort.
23
van elektriciteit. Het is interessant vast te stellen dat, op het niveau van het grondgebied, de emissies
van de verbrandingsoven (76 019 teq.CO2) hoger zijn dan die van het goederenvervoer (59 031
teq.CO2) en die van de industriële sector (21 788 teq.CO2). De sector van het personenvervoer wordt
gedomineerd door de uitstoot van personenwagens, terwijl het openbaar vervoer een beperkt deel
vertegenwoordigt van de uitstoot als gevolg van personenvervoer (14%). De emissies van
motorfietsen (936 teq.CO2) en van de Haven van Brussel (1 615 teq.CO2) zijn zo laag dat ze niet
voorkomen in de grafiek.
3.2
Evolutie van de territoriale uitstoot tussen 2008 en 2014
Om te bepalen hoe de emissies zijn geëvolueerd sinds het referentiejaar 2008 werd de balans
opgemaakt van de territoriale emissies voor het opvolgingsjaar 2014.
De territoriale uitstoot voor het jaar 2014 loopt op tot 1.027.163,90 teq.CO2, goed voor een
vermindering van 16% ten opzichte van referentiejaar 2008 (totale vermindering van 201.041
teq.CO2) of 6.1 teq.CO2/inwoner. Dat staat voor een relatieve vermindering per inwoner van 26%.
Algemeen gezien weerspiegelt deze neerwaartse trend zich ook in de uitstoot van het Gewest. Vier
gunstige externe factoren verklaren grotendeels de vermindering van energiegerelateerde CO2uitstoot tussen 2008 en 2014:
 vermindering van de uitstoot in verband met elektriciteit door de evolutie van de energiemix
van de elektriciteit in België (de nationale emissiefactor van België gaat van 0,257 kg
CO2/kWh in 2008 naar 0,199 kg CO2/kWh in 2014 (gegeven Internationaal
Energieagentschap, 201510).
 2014 was warmer dan 200811. De behoefte aan verwarming was dus niet zo groot. Met een
klimaatcorrectie (bij gelijk klimaat) zou de vermindering van CO2-uitstoot tussen 2008 en
2011 slechts 11% hebben bedragen!
 Alle maatregelen samen van de burgers, de bedrijven en de actoren op het grondgebied die
soms moeilijk te becijferen zijn (bijvoorbeeld alle informatieve, sensibiliserende acties, acties
voor interne mobiliteit op bedrijven enz.).
 De energieproductie uit hernieuwbare energiebronnen die op het grondgebied van de Stad
tussen 2008 en 2014 verdriedubbelt, van 58,75 GWh naar 153,32 GWh (bron: Brugel, Apere)
De onderstaande grafiek toont de evolutie van de territoriale uitstoot (in %) van de verschillende
sectoren in verhouding tot hun respectieve uitstoot in 2008.
10
11
IEA CO2 from fuel combustion, Editie 2015
Graaddag in 2008 (Ukkel) = 1828,5. Graaddag in 2014 (Ukkel) = 1424,1
24
De terugloop ten opzichte van 2008 in alle sectoren is interessant.
De tertiaire sector blijft als eerste bedrijfstak verantwoordelijk voor de uitstoot, maar ook voor een
aanzienlijke afnemende uitstoot in 2014. De tertiaire sector heeft zijn uitstoot naar omlaag zien gaan
met 15% tussen 2008 en 2014, met andere woorden een nettoverlaging van 102.848 teq. CO2. De
vermindering van uitstoot in de tertiaire sector zorgt voor 55% mee voor de globale reductie die
tussen 2008 en 2014 werd waargenomen. Verschillende parameters komen in aanmerking:
- doorgaans zit er een lichte stijging in het elektriciteits- en aardgasverbruik (NB: er zijn meer
bedrijven in 2014 dan in 2008 (10.829 tertiaire ondernemingen in 2014 vs. 8.660 in 200812).
- De daling in koolstofintensiteit van de Belgische emissiefactor elektriciteit (vermindering met
70.914 teq. CO2) vormt een tegengewicht voor het toegenomen elektriciteitsverbruik.
- Een sterke daling van de uitstoot van lichte dieselolie (-34.228 teq. CO2) vormt een tegengewicht
voor de toename van het verbruik en van de uitstoot van aardgas (+ 2.255 teq. CO2) - gegevens
geëxtrapoleerd uit de energiebalansen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
- Een zwakke hernieuwbare productie, maar met van 0 naar 50.884 MWh toch duidelijk in
stijgende lijn in 6 jaar13 (productiefste sector inzake hernieuwbare energie, buiten de
verbrandingsoven van NOH).
In 2014 kende de residentiële sector een daling van zijn uitstoot met 21% ten opzichte van 2008
(44.048 teqCO2 minder tussen 2008 en 2014). Dit is bijzonder opmerkelijk, rekening gehouden met
de toename van de bevolking met 13% tussen 2008 en 2014, of een sterkere groei dan het
gewestelijk gemiddelde (11%)14. De vermindering van uitstoot in de residentiële sector zorgt voor
20% mee voor de globale reductie die tussen 2008 en 2014 werd waargenomen. Meerdere factoren
verklaren deze reductie:
- De daling in koolstofintensiteit van de emissiefactor (vermindering met nagenoeg 6.500 teq.
CO2) vormt een tegengewicht voor de lichte stijging van het elektriciteitsverbruik (124 GWh naar
127 GWh);
- Daling van het aardgasverbruik en van de uitstoot met bijna 5.000 teq.CO2 (verschillende
factoren: zacht weer, energie-efficiëntie van de woningen ...);
- Daling van het verbruik van lichte dieselolie met 31.000 teq.CO2. (gegevens geëxtrapoleerd uit
12
Bron BISA: Aantal btw-plichtige bedrijven per NACE-BEL-afdeling (2008)
Bron: Brugel
14
Gegevens afkomstig van Minibru 2008 en 2015.
13
25
-
de energiebalansen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest voor de jaren 2008 en 2013);
Zwakke hernieuwbare productie, maar duidelijk stijgend: van 2 MWh in 2008 gaat het naar 708
MWh in 2014 (bron: Brugel, Apere)
De uitstoot in verband met de verplaatsingen van personen daalde met 13% in vergelijking met de
uitstoot van 2008. Deze reductie is voornamelijk het gevolg van een vermindering van het verkeer
van personenwagens (netto reductie met 22.541 teqCO2 tussen 2008 en 2014). Tussen 2008 en 2014
is de uitstoot in verband met het personenvervoer door de MIVB voornamelijk licht gestegen, daar
het totale aantal vervoerde passagiers in 2014 groter is15 (+241 teqCO2 in 2014). De vermindering
van de uitstoot in het personenvervoer zorgt voor 10% mee voor de globale reductie die tussen 2008
en 2014 werd waargenomen.
De uitstoot van de verbrandingsoven is gedaald met 14.208 teq.CO2. Dit is voornamelijk het gevolg
van, enerzijds, een daling van het totale volume verbrand afval (501.154 ton in 2008 vs. 447.600 ton
in 2011) en, anderzijds, een grotere organische fractie in 2011 ten opzichte van 2008 (organische
fractie van 53% in 2008 vs. 56% in 201116). De vermindering van de uitstoot van de verbrandingsoven
zorgt voor 7% mee voor de globale reductie tussen 2008 en 2014.
Ook de uitstoot in de sector van het goederenvervoer is met 20% gedaald in vergelijking met zijn
uitstoot in 2008, i.e. met 11.751 teqCO2. Deze reductie draagt voor 6% bij tot de totale vermindering
van CO2 tussen 2008 en 2014.
Tot slot is de uitstoot van de industriële sector met 26% gedaald ten opzichte van zijn uitstoot in
2008 (reductie met 5.573 teqCO2 ten opzichte van 2008). Deze reductie draagt voor 3% bij tot de
totale vermindering van CO2 tussen 2008 en 2014.
De onderstaande tabel vat de uitstoot van de verschillende sectoren in 2008 en in 2014 samen, stelt
de respectieve reducties per sector voor evenals de totale bijdrage tot de globale reductie die tussen
2008 en 2014 werd waargenomen.
Tabel 6: Samenvatting van de territoriale uitstoot en van de reducties per sector in 2008 en 2014
Sectoren
Residentieel
Tertiair
Industrieën
Verbrandingsoven
Goederenvervoer
Verplaatsingen van personen
TOTAL
2008
2014
Verschil 20082014
Bijdrage aan totale
reductie (%)
214.176
684.186
21.788
76.019
59.031
173.006
1.228.205
170.127
581.337
16.215
61.739
47.280
150.464
1.027.164
44.048
102.848
5.573
14.280
11.751
22.541
201.041
22%
51%
3%
7%
6%
11%
15
Activiteitenverslag MIVB voor het jaar 2014.
De gegevens van de verbrandingsoven werden tot in 2011 door het BIM gerapporteerd in de
energiebalansen. Sinds 2011 bevat het nieuwe formaat van de Energiebalans van het Brussels Hoofdstedelijk
Gewest geen gegevens meer voor Bru-energie. De gegevens zullen worden gecorrigeerd indien ze beschikbaar
zijn (vraag gericht aan Net Brussel)
16
26
27
3.3
Inventaris van de gedetailleerde gemeentelijke uitstoot voor het referentiejaar 2008
Dit deel van het verslag stelt de resultaten voor van de diagnose van de gedetailleerde gemeentelijke
emissies van het gemeentebestuur van de Stad Brussel voor het referentiejaar 2008. Het brengt
verslag uit over de uitstoot van BKG's als gevolg van het energieverbruik, de mobiliteit van de
ambtenaren, de aankoop van diensten en goederen, de vaste activa evenals de verwerking van afval
dat wordt gegenereerd door de werking van het gemeentebestuur.
De gemeentelijke uitstoot als gevolg van de werking van het gemeentebestuur van de Stad Brussel
voor het referentiejaar 2008 bedraagt 58.622 teq.CO2 of 6,7 teq.CO2 per medewerker.
De onderstaande figuur stelt het CO2-profiel voor van de gemeentelijke uitstoot per emissiepost:
Het energieverbruik dat overeenstemt met de nood aan verwarming en sanitair warm water (SWW)
(55%) en met het elektriciteitsgebruik (16%), is veruit in de meerderheid, zoals blijkt uit
onderstaande grafiek.
28
Het totaal van deze uitstoot vertegenwoordigt (op een wijze die meer tot de verbeelding spreekt):
 De jaarlijkse impact van 2.931 Belgen;
 1.954 ha nieuw bos zou nodig zijn om deze uitstoot te absorberen;
 22.476 retourvluchten tussen Brussel en New York;
De gedetailleerde resultaten per emissiepost worden hierna voorgesteld.
3.3.1
Energiegerelateerde uitstoot [41.853 teq.CO2 – 71%]
Deze post omvat de BKG-emissies in verband met het energieverbruik van de gebouwen van de Stad
Brussel. Er werd rekening gehouden met de BKG-emissies als gevolg van:


Het elektriciteitsverbruik (verlichting en werking van de verschillende toestellen in de
gebouwen die de Stad beheert);
Het verbruik van aardgas en stookolie voor de verwarming en SWW in de gebouwen die de
Stad beheert.
De uitstoot van energiegerelateerde BKG's van de gebouwen bedraagt 41.853 teq.CO2, of 71% van
de totale gemeentelijke uitstoot.
Van die uitstoot is 77% het gevolg van het verbruik van aardgas, 22% van het verbruik van grijze
elektriciteit17 en een beperkt deel van 1% is het gevolg van het gebruik van stookolie.
Uit de analyse van de energieprestatieaudits van de gebouwen van het gemeentebestuur bleek dat
er in 2008 een gemiddeld verbruik van 213 kWh/m² werd vastgesteld.
De onderstaande grafiek bevat een samenvatting van de energiegerelateerde uitstoot (teq. CO2) en
het energieverbruik uitgedrukt in kWh voor de verschillende structuren van de Stad Brussel:
3.3.2
Mobiliteitsgerelateerde uitstoot [5.434 teq.CO2 – 9%]
17
In tegenstelling met groene elektriciteit wordt "grijze" elektriciteit opgewekt door klassieke fossiele
energiebronnen zoals aardgas, aardolie of steenkool.
29
Deze post omvat de BKG-uitstoot in verband met het woon-werkverkeer van de ambtenaren van de
Stad, de mobiliteit van die ambtenaren in het kader van hun beroep (met inbegrip van
schooluitstappen) evenals de uitstoot van voertuigen die eigendom zijn van het gemeentebestuur.
De BKG-uitstoot die verband houdt met mobiliteit bedraagt 5.434 teq.CO2, hetzij 9% van de totale
gemeentelijke uitstoot. De onderstaande grafiek toont de verdeling van de mobiliteitsgerelateerde
BKG-uitstoot. Zo is 63% van de mobiliteitsgerelateerde uitstoot het gevolg van het woonwerkverkeer van de ambtenaren.
De verdeling van de gecumuleerde afstanden per vervoermiddel en de verdeling van die respectieve
uitstoot worden voorgesteld in de onderstaande grafieken. Het is interessant de aandacht te
vestigen op het lage aandeel van de wegen en een aanzienlijk gebruik van het openbaar vervoer
(bus, tram, metro MIVB, bus TEC en De Lijn) en de trein voor het woon-werkverkeer ten opzichte van
het gewestelijk gemiddelde. Op het niveau van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bedroeg het
gebruik van de wagen voor het woon-werkverkeer in 2008 ca. 41%18.
Opsplitsing van de uitstoot
Ondanks een beperkt aandeel inzake gebruik van de wagen (15%) zijn de personenwagens van de
18
http://mobilit.belgium.be/sites/default/files/downloads/diagnostique_rapport_2008_fr.pdf
30
ambtenaren (excl. het wagenpark van de Stad) aansprakelijk voor een aanzienlijk deel van de
emissies als gevolg van het woon-werkverkeer (44% van de uitstoot). Omgekeerd vervoert de trein
de meerderheid van de passagiers.km (57%) en vertegenwoordigt hij slechts 28% van de uitstoot. Dit
is een directe afspiegeling van de milieuprestatie van de trein en algemener van het openbaar
vervoer ten opzichte van de auto.
Ter informatie bevat de onderstaande grafiek de emissies van verschillende vervoersmodi uitgedrukt
in gram CO2eq. per passagier.km (gCO2 om 1 passagier te vervoeren over 1 km):
grCO2/passagier.km
auto
3.3.3
Uitstoot in verband met de aankoop van goederen en diensten [4.526 teq.CO2 – 8%]
Deze post bevat de BKG-uitstoot in verband met de vervaardiging van producten en de levering van
diensten die worden aangekocht door het gemeentebestuur van de Stad Brussel.
De BKG-uitstoot in verband met de aankopen van goederen en diensten vertegenwoordigt 4.526
teq.CO2, of 8% van de totale gemeentelijke uitstoot.
We kunnen die emissies als volgt opsplitsen:
Keuken en voeding
31
3.3.4
Uitstoot in verband met de vaste activa [4.032 teq.CO2 – 7%]
De uitstoot in verband met de post "vaste activa" vertegenwoordigt de emissies in verband met de
vervaardiging van "duurzame" goederen die gewoonlijk worden afgeschreven (in tegenstelling met
de emissiepost "aankoop van goederen en diensten" die jaarlijkse aankopen vertegenwoordigt zoals
voeding, papier, consultancydiensten enzovoort). De uitstoot in verband met de vaste activa wordt
herleid tot hun levensduur zodat alleen de emissies voor één jaar worden geboekt.
De emissiebronnen in verband met de vaste activa waarmee rekening wordt gehouden voor de
balans van de gemeentelijke uitstoot, hebben betrekking op:
-
Het informaticapark van de Stad (printers, computers, tablets, routers enz.)
Het wagenpark met de voertuigen die eigendom zijn van het gemeentebestuur
De machines (grasmaaiers, bosmaaiers …)
Het meubilair (sport en gezin)
De BKG-uitstoot in verband met de vaste activa bedraagt 4.032 teq.CO2, of 7% van het totaal van
de gemeentelijke uitstoot.
De meeste BKG-emissies van de goederen die worden afgeschreven, houden verband met het
informaticapark (78%) en 20% van deze uitstoot houdt verband met de voertuigen van de Stad. De
emissies in verband met machines en meubilair vertegenwoordigen respectievelijk 2% en minder dan
0,5% van de post "vaste activa". De onderstaande grafiek toont de resultaten van de post "vaste
activa" per emissiebron voor het referentiejaar 2008:
3.3.5
Uitstoot in verband met afval [2.778 teq.CO2 – 5%]
Deze post vertegenwoordigt de BKG-emissies in verband met de verwerking van het afval dat de
32
ambtenaren van het gemeentebestuur van de Stad Brussel, de kinderdagverblijven en de
gemeentescholen produceren en van het afval dat de dienst Netheid langs de openbare weg ophaalt
(storten op straat).
De BKG-uitstoot bedraagt 2.778 teq.CO2, wat goed is voor 5% van de gemeentelijke uitstoot.
Vermeldenswaard is dat de inzameling van gegevens in verband met afval slechts een eerste
oefening is en dat het gaat om gegevens die door middel van een enquête werden verzameld in
gebouwen waar meer dan 30 stadsambtenaren werken en in de kinderdagverblijven (gedeeltelijke
perimeter), gedurende beperkte tijd (geëxtrapoleerd over een volledig jaar). We kunnen besluiten
dat de gegevens betreffende het afval niet worden beheerst door de Stad en dat deze post een
beperkt aandeel van de totale gemeentelijke uitstoot vertegenwoordigt.
3.4
Inventaris van de gedetailleerde gemeentelijke uitstoot voor het opvolgingsjaar 2014
Om de vergelijking te maken met de gemeentelijke uitstoot van het referentiejaar stelt dit deel van
het rapport de resultaten voor van de balans van de gemeentelijke uitstoot van het jaar 2014. De
operationele perimeter en de methodologie blijven strikt identiek tussen beide jaren.
De gemeentelijke uitstoot die in 2014 werd gegenereerd door de werking van de Stad Brussel,
bedraagt 48.020 teq.CO2, m.a.w. 5,2 teq.CO2 per medewerker. Sinds het referentiejaar 2008 is de
gemeentelijke uitstoot in absolute waarde gedaald met 18% wat een relatieve reductie met 23%
per ambtenaar vertegenwoordigt.
De onderstaande figuren tonen het CO2-profiel per post voor het opvolgingsjaar 2014:
33
Het energieverbruik in verband met de nood aan verwarming vertegenwoordigt in 2014 de eerste
emissiebron. Dat verbruik is hoger dan in 2008 als gevolg van de overgang naar de levering van
groene elektriciteit met een certificaat van garantie van oorsprong waardoor de emissies in verband
met elektriciteit tot nul worden herleid (in 2008 vertegenwoordigde elektriciteit 16% van de
gemeentelijke uitstoot).
Het totaal van de uitstoot in 2014 oogt als volgt:
 De jaarlijkse impact van 2.401 Belgen
 1.601 ha nieuw bos zou nodig zijn om deze uitstoot te absorberen;
 18.411 retourvluchten tussen Brussel en New York.
In de volgende delen geven we een gedetailleerd overzicht van de gemeentelijke uitstoot per
emissiepost voor het opvolgingsjaar 2014 en van hun evolutie in vergelijking met het jaar 2008.
3.4.1
Energiegerelateerde uitstoot [28.151 teq.CO2 – 59%]
De uitstoot van BKG's van de gemeentediensten van de Stad Brussel voor de energie van de
gebouwen bedraagt 28.151 teq.CO2, hetzij 59% van het totaal in 2014. Dat vertegenwoordigt een
daling met 33% aan BKG-uitstoot, grotendeels verklaard door de aankoop van groene stroom. Door
groene stroom kon de uitstoot dalen met 7.462 teq.CO2.
Van de uitstoot in verband met het energiegebruik van de gebouwen is 99% te wijten aan het
verbruik van aardgas. Een marginaal deel (1%) is het gevolg van het verbruik van stookolie. Tussen
2008 en 2014 is het verbruik van aardgas gedaald met 13% en het verbruik van stookolie met 15%.
Uit de analyse van de audits inzake energieprestatie van de gebouwen van de Stad Brussel blijkt dat
het gemiddeld verbruik 172 kWh/m² bedraagt, wat een reductie vertegenwoordigt met 19% ten
opzichte van 2008 (daling met bijna 4 GWh per jaar sinds het referentiejaar 2008).
De onderstaande grafiek bevat een samenvatting van de energiegerelateerde uitstoot (teq. CO2) en
het verbruik in 2014 uitgedrukt in kWh voor de verschillende structuren van de Stad Brussel:
34
3.4.2
Mobiliteitsgerelateerde uitstoot [4.879 teq.CO2 – 10%]
De BKG-uitstoot die verband houdt met mobiliteit bedraagt 4.879 teq.CO2, hetzij 10% van de
gemeentelijke uitstoot in 2014. Ten opzichte van het referentiejaar 2008 liep de impact van de
mobiliteit terug 10%, ondanks een toename van het aantal ambtenaren met 6%.
Voor de post "woon-werkverkeer" daalde de uitstoot met 13% ten opzichte van het referentiejaar
2008 (zie onderstaande tabel). Deze wijziging is voornamelijk het gevolg van een lichte afname van
de uitstoot in verband met het woon-werkverkeer en, in mindere mate, van een daling van het
brandstofverbruik van het wagenpark van de Stad. Bij de gegevensinzameling is overigens gebleken
dat er vrij weinig controle is van de snelheidsmeters. Het zou voor de Stad Brussel interessant zijn
een CO2-indicator (gCO2/km) te ontwikkelen voor het hele wagenpark met als doel de
koolstofintensiteit van het wagenpark op te volgen
Als gevolg van de beperkte kwaliteit van de gegevens over de beroepsverplaatsingen is het niet
mogelijk conclusies te trekken betreffende de stijging die tussen 2008 en 2014 wordt vastgesteld.
Uitstoot in verband met de mobiliteit van de
ambtenaren
Woon-werkverkeer
Voertuigen van de Stad
Beroepsverplaatsingen
teq.CO2
2008
3.437
1.809
188
teq.CO2
2014
2.992
1.694
193
evolutie
(%)
-13%
-6%
3%
Voor het woon-werkverkeer van de ambtenaren ziet de verdeling van de afgelegde afstanden en de
uitstoot in 2014 er als volgt uit:
35
De onderstaande tabel toont de evolutie van de uitstoot per vervoersmodus voor het woonwerkverkeer van de ambtenaren van de Stad tussen het jaar 2008 en het jaar 2014.
Vervoersmodus voor het woonwerkverkeer
Openbaar vervoer
Trein
Auto
Carpooling
Tweewieler
3.4.3
teq.CO2 2008
teq.CO2 2014
Evolutie in teqCO2
813
950
1 517
69
88
866
652
1 333
62
78
+ 54 teqCO2
- 298 teqCO2
- 183 teqCO2
- 8 teqCO2
- 10 teqCO2
Uitstoot in verband met de aankoop van goederen en diensten [6.555 teq.CO2 – 14%]
De uitstoot van BKG's van de gemeentediensten van de Stad Brussel voor de aankoop van goederen
en diensten is goed voor 6.555 teq.CO2, hetzij 14 % van de totale gemeentelijke uitstoot in 2014.
Ten opzichte van 2008 valt er met 45% van de uitstoot op de post een sterke stijging waar te nemen.
Deze uitstoot weerspiegelt evenwel niet het reële verbruik, want de uitstoot wordt berekend op
basis van het bedrag van de aankopen die met de marktprijzen mee schommelen. De Stad doet dan
ook aankopen in grotere hoeveelheden zodra een interessante kostprijs (en de gelegenheid om een
stock te houden) zich aanbiedt. De uitstoot in verband met de aankopen is dus afhankelijk van sterke
schommelingen van jaar tot jaar in functie van de uitgegeven bedragen.
De onderstaande grafiek toont de verdeling van de uitstoot van de post "aankoop van goederen en
diensten" per emissiebron voor het opvolgingsjaar 2014
36
3.4.4
Uitstoot in verband met de vaste activa [4.242 teq.CO2 – 9%]
De BKG-uitstoot die verband houdt met de vaste activa van de gemeentediensten van de Stad
Brussel bedraagt in 2014 4.242 teq.CO2, hetzij 6% van de gemeentelijke uitstoot. Ten opzichte van
2008 ging de post “vaste activa” met 5% omhoog. Deze toename staat in rechtstreeks verband met
de stijging van het aantal medewerkers, 9% tussen 2008 en 2014, in het bijzonder wat het aantal
informaticaposten betreft (draagbare computers en pc's).
In 2014 is 85% van de BKG-emissies van de vaste activa te wijten aan het informaticapark en 18% aan
de voertuigen. De emissies in verband met machines en meubilair vertegenwoordigen respectievelijk
2% en minder dan 0,5% van de totale uitstoot van de post "vaste activa".
37
3.4.5
Uitstoot in verband met afval [4.193 teq.CO2 – 9%]
De uitstoot van BKG's in verband met de verwerking van afval bedraagt 4.193 teq.CO2, of 9% van
de gemeentelijke uitstoot. De uitstoot van de post "afval" is met 51% gestegen. Deze stijging is het
gevolg van het afval dat de dienst Openbare Netheid ophaalt langs de openbare weg. Hoewel de
volumes afval dat op straat wordt opgehaald zijn gedaald tussen 2008 en 2014 (afname met 11%),
werd er 5 keer meer afval verbrand in 201419 en werd de helft minder afval gerecycleerd; als gevolg
daarvan is de uitstoot toegenomen, ondanks een afname van de hoeveelheden.
3.5
Evolutie van de gemeentelijke uitstoot tussen 2008 en 2014
Tussen 2008 en 2014 daalt de gemeentelijke uitstoot met 18%, terwijl het aantal gemeentelijke
werknemers in diezelfde periode met 6% toeneemt. Deze vaststelling is bijzonder gunstig als we de
uitstoot afzetten tegen het aantal medewerkers, want dan blijkt de CO2-afdruk te zijn afgenomen
met 23%.
De opvallendste dalingen werden geboekt op de energiepost, waar de uitstoot sinds 2008 met 33%
naar omlaag ging. Dat betekent dus 1.767 teq.CO2 vermeden per jaar tussen het referentiejaar en
het follow-upjaar.
De volledige verminderde uitstoot tussen 2008 en 2014 vertegenwoordigt met andere woorden:



19
53,3 MWh elektriciteit of ongeveer 28% van het huidige verbruik van de gemeentediensten
52,5 MWh aardgas of ongeveer 27% van het huidige verbruik van de gemeentediensten
De jaarlijkse impact van 530 Belgen
Bron: http://opendata.bruxelles.be/explore/dataset/dechets/
38


353 ha nieuw bos zou nodig zijn om deze uitstoot te absorberen;
4.065 retourvluchten tussen New York en Brussel.
Op te merken valt dat met het gebruik van niet-hernieuwbare elektriciteit de globale daling slechts
5% zou bedragen en de relatieve daling 11%.
3.6
De koolstofsequestratie van de bomen die de Stad Brussel beheert
Bomen spelen een belangrijke rol in de Stad
(stedelijk landschap, verfrissingselement in de
stad, bron van biodiversiteit, bevordert de
insijpeling
van
regenwater,
artistieke
ondersteuning ...). Ze zijn belangrijk voor zowel de
mitigatie (CO2-opslag) als de adaptatie (verfrissing,
biodiversiteit,
insijpelen
enz.)
aan
de
klimaatverandering.
De koolstofsequestratie door de bomen die de
Stad Brussel beheert, werd berekend met de
medewerking
van
Bertrand
Thullier Figuur 3: Verfrissingseffect van een laan met bomen
(Symbios'In), via de tool "ARBO CLIMAT"; deze
tool heeft tot doel vooruitziende aanplantingsscenario's in steden op te maken en hun impact te
evalueren wat betreft de opslag van koolstof20.
De Stad Brussel bezit een rijk bomenerfgoed (58 verschillende soorten), vertegenwoordigd door
13.820 individuele bomen die verspreid staan over het gemeentelijk grondgebied. Met behulp van de
tool Arbo Climat kon een eerste raming worden gemaakt van de opslag op termijn van koolstof door
de bomen in de stad die de Stad Brussel beheert. Aldus zou het totale bomenerfgoed dat de Stad
Brussel beheert op termijn ongeveer 61.500 teq.CO2 moeten opslaan. De jaarlijkse
koolstofsequestratie bedraagt ongeveer 228 teqCO2/jaar. Er dient op te worden gewezen dat er een
fijnere en meer gedetailleerde analyse zou kunnen worden gemaakt, waarvoor echter nauwkeuriger
gegevens moeten worden verzameld (leeftijd van de bomen, hoogte, omtrek …).
De aanwezigheid van hoge bomen in een stedelijke omgeving is bevorderlijk voor de strijd tegen het
fenomeen van hitte-eilandeffect (HIE). Op basis van de geregistreerde soorten bedraagt de score van
de impact op de HIE van het bomenerfgoed van de Stad Brussel 59.783 / 69.100. Aldus krijgt het
profiel van het bomenerfgoed van de Stad Brussel een gemiddelde score van 4,3/5 (in een eerste
raming). Er dient echter op te worden gewezen dat dit slechts gedeeltelijke resultaten zijn.
Het is belangrijk erop te wijzen dat de huidige gegevens niet toelaten een fijne noch een volledige
analyse te maken. Er zouden bijkomende werkzaamheden kunnen worden verricht met als doel:
 De voorraad op termijn maar ook het huidige erfgoed nauwkeuriger te bepalen: Daartoe is het
nodig over preciezere gegevens te beschikken betreffende de onderwerpen die het mogelijk
maken kennis te hebben van:
1. De maturiteitsfase van de bomen om de opslag van de bestaande toestand te
preciseren in het kader van een vereenvoudigde simulatie
2. De diameter van de boom op mensenhoogte (Dbh) en de hoogte voor een
gevorderde simulatie.
20
http://www.symbiosin.com/
39


De impact van de boomsoorten op de HIE nader te bepalen: Het is mogelijk de impact van de
boomsoorten op de HIE heel precies vast te stellen. De gegevens kunnen het mogelijk maken een
profiel op te maken van de impact van de bomen in de gevoeligste ruimtes of aanplantingen te
valoriseren als koele oases in de stad.
Bij de selectie van de soorten rekening te houden met de dimensie "strijd tegen de
klimaatverandering" (bv. toekomstige aanplantingsprojecten): het is mogelijk de keuze van de
soorten heel precies te bepalen om op efficiëntere wijze te strijden tegen de klimaatverandering,
zowel op het vlak van mitigatie (opslag) als op het vlak van adaptatie (weerslag op het HIE,
weerstand enz.). Niet alle soorten hebben immers dezelfde impact (zie onderstaande grafiek met
een vergelijking tussen 3 soorten). Andere indicatoren (weerstand, deelname aan de
ontwikkeling van de biodiversiteit, impact op de luchtvervuiling, allergeen vermogen …) kunnen
eveneens in aanmerking komen in functie van de site (inplanting) en de omgeving, de functie van
de site.
Vergelijking van 3 soorten
Koolstofopslag
Non alergeen
potentieel
Weerstand van de boomsoorten
Luchtkwaliteit impact
Eiland urban heat impact
Biodiversiteit impact
Figuur 4: Vergelijking van 3 soorten (bron: Arboclimat)
40
4
4.1
Potentieel aan hernieuwbare energie
Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is een klein maar dicht bevolkt gebied. Zijn potentieel aan
productie van hernieuwbare energiebronnen is dan ook uiterst beperkt. In het Brussels
Hoofdstedelijk Gewest was de energieproductie uit hernieuwbare bronnen in 2013 gelijk aan 466
GWh (426 GWh in 2012), of 2,06% van het bruto eindverbruik van energie (1,94% in 2012)21.
Van de 3 gewesten is het Brussels Hoofdstedelijk Gewest de kleinste producent van hernieuwbare
energiebronnen, met een stijging die minder snel verloopt dan in de andere gewesten als gevolg van
het overwegend stedelijk en klein grondgebied:
"Dit aandeel hernieuwbare energieproductie is relatief laag, wat valt te verklaren door het feit dat
het Brussels Gewest kleiner is dan Vlaanderen of Wallonië. Bovendien is het Brussels Gewest een
sterk verstedelijkt gebied zodat het ontwikkelingspotentieel voor windenergie of biomassa minder
groot is. Die filières zijn echter belangrijk in de sector van de hernieuwbare energie, voor de
productie van elektriciteit en warmte zoals het Belgisch Observatorium aangeeft per filière." 22
Aandeel hernieuwbare energie in het
bruto eindverbruik per Gewest in België
Wallonië
Vlanderen
Brussel
Belgie
Verschillende studies23 komen tot het besluit dat de lokale energieproductie uit hernieuwbare
bronnen niet kan volstaan om tegemoet te komen aan de energiebehoeften van grote steden zoals
Brussel, die grootschalige projecten nodig zouden hebben. Gelet op de stedelijke context zijn
21
De energiebalans van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest voor het jaar 2014 moet door het BIM worden
gepubliceerd tijdens de zomer van 2016.
22
Apere: http://www.apere.org/observatoire-belge-des-energies-renouvelables
23
http://www.brusselsretrofitxl.be/wp-content/uploads/2015/10/Runacres-Mark_Urban-turbine.pdf
41
grootschalige projecten vrij beperkt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (windmolenparken,
zonneparken enz.), maar tussen 2008 en 2014 zijn er vele kleine producenten opgericht die een
belangrijke bijdrage leveren.
Elektriciteit uit hernieuwbare bronnen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is voornamelijk
aanwezig in de volgende vormen:
- vaste biomassa: aandeel organisch afval dat wordt verbrand in de gewestelijke
verbrandingsoven;
- vloeibare biomassa: koolzaadolie die wordt benut in installaties voor warmtekrachtkoppeling;
- in gasvormige toestand: biogas geproduceerd door recuperatie van het zuiveringsslib van het
zuiveringsstation;
- zon: de fotovoltaïsche zonnepanelen vertegenwoordigden 9% van de totale hernieuwbare
elektriciteitsproductie van het BHG in 201124.
De hernieuwbare filières voor de productie van warmte (en koude) in het Brussels Hoofdstedelijk
Gewest zijn:
- zonne-energie (thermische zonnepanelen),
- biomassa (vloeibaar, vast en gasvormig)
- warmtepompen.
4.2
Energieproductie uit hernieuwbare bronnen: balans 2008-2014 op het niveau van de
Stad Brussel
In het volgende deel stellen we de balans 2008-2014 van de hernieuwbare energiebronnen voor op
het niveau van het grondgebied van de Stad Brussel en conform de aanbevelingen voor aansluiting
bij de Burgemeestersconvenant. De perimeter bevat bijgevolg niet de hernieuwbare energiebronnen
van de transportsector (biodiesel en bio-ethanol) die rechtstreeks zijn verbonden met de Europese
richtlijn25 betreffende de minimumdrempel voor biobrandstoffen in de brandstoffen
(diesel/benzine).
4.2.1
Methode
Voor het grondgebied van de Stad Brussel werden de gegevens betreffende het aantal installaties en
de geïnstalleerde vermogens in verband met de eenheden voor warmtekrachtkoppeling (aardgas,
biogas of vloeibare biomassa) en de fotovoltaïsche installaties doorgestuurd door Brugel, de
Brusselse energieregulator.
De gegevens betreffende de verbrandingsoven in Neder-Over-Heembeek zijn afkomstig uit twee
bronnen: de energiebalansen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest die het BIM elk jaar publiceert
(2008-2011) en Brugel voor het geïnstalleerd vermogen (1985) en de productie afkomstig van de
hernieuwbare fractie voor het jaar 2014.
De gegevens betreffende de warmtepompen en de thermische zonnepanelen zijn afkomstig van de
gewestelijke gegevens die de vzw APERe publiceert, ruimtelijk weergegeven voor het grondgebied
van de Stad Brussel op basis van een verdeelsleutel (aantal huishoudens).
24
Bron: http://www.environnement.brussels/etat-de-lenvironnement/synthese-20112012/energie/production-denergies-renouvelables-en-region
25
De richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen, aangenomen
op 23 april 2009, stelt het marktaandeel van de biobrandstoffen op het aandeel brandstoffen bestemd voor
het vervoer vast op 10% in 2020.
42
Het verbruik van residentieel brandhout wordt voornamelijk ingevoerd (gewestelijke gegevens
gepubliceerd in de energiebalansen). Het aandeel brandhout afkomstig van groene ruimtes valt
moeilijk te ramen en is in geen enkele statistiek opgenomen. Dit aandeel werd dus niet opgenomen
in de analyse.
De resultaten betreffende de warmtepompen en de thermische zonnepanelen zijn geraamd op basis
van de gewestelijke gegevens en dienen dan ook zeer omzichtig te worden benaderd.
4.2.2
Balans 2008-2014
Het is belangrijk erop te wijzen dat twee structuren een grote weerslag hebben op de gegevens
betreffende hernieuwbare energie op het grondgebied van de Stad Brussel:
-
-
de verbrandingsoven van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in Neder-Over-Heembeek die
wordt beheerd door Brussel Energie en gekoppeld is aan een turbine van 45MW (beschouwd als
hernieuwbare bron van biomassa voor de fractie verbrand organisch afval);
het zuiveringsstation Brussel-Noord dat een deel van het afvalwater van het Gewest verwerkt en
op het grondgebied van de gemeente Haren ligt: het gas afkomstig van het zuiveringsslib (gas
gerecupereerd op de site van het zuiveringsstation Brussel-Noord) wordt gevaloriseerd in
eenheden voor warmtekrachtkoppeling (biogas).
4.2.2.1
Gegevens van Brugel
Tussen 2008 en 2014 was er een vermenigvuldiging met 7 van het aantal in dienst gestelde
installaties op het grondgebied van de Stad Brussel, i.e. van 47 installaties in 2008 tot 344 installaties
in 2014 voor alle filières samen, exclusief de verbrandingsoven.
Uit de onderstaande grafiek blijkt dat de fotovoltaïsche filière een overwicht heeft op de overige
productie-inrichtingen (90% van de installaties in 2014); bovendien kende deze filière de grootste
stijging (factor 10 tussen 2008 en 2014).
43
De meeste eenheden voor warmtekrachtkoppeling op het grondgebied van de Stad werken op
aardgas (33 eenheden voor warmtekrachtkoppeling). Op te merken valt echter dat er op het
grondgebied van de Stad een eenheid voor warmtekrachtkoppeling met vloeibare biomassa, die
werkt op koolzaadolie (Citroën IJzer), in dienst werd gesteld in 2008, gevolgd door een eenheid voor
warmtekrachtkoppeling met biogas bij het zuiveringsstation Brussel-Noord, in 2010.
Hoewel de fotovoltaïsche filière (FV) goed is voor 90% van de installaties in 2014, dient dit resultaat
in perspectief te worden geplaatst met de vermogens die tussen 2008 en 2014 in dienst werden
gesteld. De onderstaande grafiek toont de evolutie van de geïnstalleerde vermogens tussen 2008 en
2014 per filière, uitgedrukt in kWc26 voor de filière FV en in kW voor de overige filières. De gegevens
betreffende de verbrandingsoven zijn niet opgenomen in de grafiek (51.000 kW).
26
kWc = kilo piekwatt, vertegenwoordigt het maximaal vermogen dat onder standaardvoorwaarden kan
worden geleverd.
44
Uit de lezing van de grafiek blijkt dat, wat betreft de geïnstalleerde vermogens, de eenheden voor
warmtekrachtkoppeling met aardgas in de meerderheid zijn, met 63% van de geïnstalleerde
vermogens in 2014 tegen 37% voor de FV-installaties. Tevens dient de aandacht te worden
gevestigd op de installatie, in 2010, van de eenheid voor warmtekrachtkoppeling met biogas die een
vermogen heeft van 1.100 kW.
De onderstaande grafiek toont nu de evolutie van de energieproductie uit hernieuwbare bronnen,
door Brugel gecontroleerd op het grondgebied van de Stad Brussel en per filière, uitgedrukt in MWh:
45
Op het grondgebied van de Stad profiteert de energieproductie uit hernieuwbare bronnen van de
aanwezigheid van twee grote spelers, i.e. de verbrandingsoven in Neder-Over-Heembeek en het
zuiveringsstation Brussel-Noord. Samen waren ze goed voor 71% van de hernieuwbare productie op
het grondgebied van de Stad in 2014. Er valt nog op te merken dat de energieproductie van de filière
warmtekrachtkoppeling met vloeibare biomassa (koolzaadolie) is stilgelegd in 2012. Sindsdien werd
geen enkele andere installatie met vloeibare biomassa geïnstalleerd.
Om bepaalde conclusies te trekken over het toekomstig ontwikkelingspotentieel van hernieuwbare
energiebronnen is het interessant na te gaan hoe de productie per filière is geëvolueerd tussen 2008
en 2014, per type klant (particulieren, private ondernemingen en overheidsbedrijven):
46
Uit de grafiek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
- De ondernemingen (private of overheidsbedrijven) zijn de belangrijkste spelers voor de
energieproductie uit hernieuwbare bronnen;
- Terwijl de FV-filière in 2008 werd ondersteund door particulieren, zijn het de bedrijven die in
2014 de grootste hoeveelheid elektriciteit uit FV produceren (7.264 MWh geproduceerd door
bedrijven versus 708 MWh door particulieren);
- Warmtekrachtkoppeling met aardgas is de technologie die het meest wordt gebruikt door de
bedrijven en weinig (of niet) wordt ondersteund door particulieren.
4.2.2.2
De gewestelijke gegevens ruimtelijk weergegeven voor het grondgebied
Dit heeft betrekking op hernieuwbare warmte en meer bepaald op zonneboilers en warmtepompen.
Daar deze productiesystemen geen groencertificaten krijgen, zijn de voorgestelde gegevens
rechtstreeks afkomstig van de beschikbare statistieken op gewestelijk niveau27 die vervolgens
werden geëxtrapoleerd naar het grondgebied van de Stad op basis van een verdeelsleutel van de
bevolking (aantal huishoudens). De productie vanaf deze installaties zou op nauwkeuriger wijze
moeten worden onderzocht op het niveau van het grondgebied van de Stad (bv. op basis van het
aantal toegekende premies).
Tevens moet erop worden gewezen dat de voorgestelde gegevens een grote foutenmarge bevatten
(geen nauwkeurige monitoring van de productie, decentralisering en grote gevoeligheid naargelang
de gebruiker).
De totale energieproductie met behulp van warmtepompen en zonneboilers werd geraamd op 2,14
GWh in 2008 en op 3,27 GWh in 2014, i.e. een minder grote stijging dan de stijgingen die voor
andere hernieuwbare technologieën worden waargenomen. Van deze twee technologieën kenden
zonneboilers de grootste stijging met bijna een verdubbeling tussen 2008 en 2014.
27
http://www.apere.org/fr/observatoire-belge-des-energies-renouvelables
47
4.2.2.3
Totale balans
De totale productie hernieuwbare energie op het grondgebied van de Stad Brussel, met inbegrip
van de verbrandingsoven, is in 2008 goed voor 59 GWh (1,2% van het eindverbruik van energie op
het grondgebied van de Stad – zie rapport Fase 1 – luik mitigatie). Het is belangrijk te benadrukken
dat meer dan 90% van de hernieuwbare energie die in 2008 werd geproduceerd op het grondgebied
van de Stad afkomstig is van de verbrandingsoven.
In 2014 kende de totale energieproductie uit hernieuwbare bronnen een vermenigvuldiging met
meer dan 2 om een hoeveelheid van 153,32 GWh te bereiken, alle filières samen (3,2% van het
eindverbruik op het grondgebied van de Stad).
Aldus was de energieproductie uit hernieuwbare bronnen op het grondgebied van de Stad Brussel in
2014 als volgt verdeeld tussen de verschillende filières:
48
Hoewel de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen in Brussel vrij beperkt is, beschikt de Stad
over belangrijke troeven. Op het grondgebied van de Stad liggen immers de meeste industrieën en
private ondernemingen (18% van het BHG in 2014) en overheidsadministraties (39% van het BHG in
2014) en, zoals eerder al werd vastgesteld, zijn het vandaag de bedrijven die de grootste motor zijn
achter de energieproductie uit hernieuwbare bronnen op het niveau van de Stad. Bovendien bieden
de oppervlakten die niet door daken worden ingenomen (huizen, appartementsgebouwen,
handelsgebouwen enzovoort), ook bepaalde kansen.
4.3
Identificatie van het ontwikkelingspotentieel van hernieuwbare energiebronnen op
het grondgebied van de Stad Brussel
Ecologisch gezien zijn de voordelen van hernieuwbare energiebronnen voornamelijk verbonden met
de reductie van het gebruik van fossiele brandstoffen en bijgevolg met een reductie van de CO2uitstoot. Acties in verband met hernieuwbare energiebronnen, zowel voor de gemeentelijke als de
territoriale uitstoot, zullen toelaten bij te dragen tot de inachtneming van de verbintenissen die de
Stad Brussel is aangegaan om de emissies van broeikasgassen met 40% te verminderen tegen 2030.
4.3.1
Methode
De methode die wordt gebruikt om een eerste benadering vast te stellen van het "absoluut"
potentieel aan exploiteerbare hernieuwbare energie op het grondgebied van de Stad Brussel is
gebaseerd op de methode van de Vereniging voor de promotie van hernieuwbare energie (APERe)
die wordt voorgesteld aan de bovenlokale coördinatoren en de studiebureaus die de gemeenten
begeleiden die zich in het Waals Gewest hebben verbonden in het kader van het
Burgemeestersconvenant.
Sommige hypothesen werden aangepast aan de Brusselse stedelijke context. De onderstaande
resultaten dienen dus met de nodige omzichtigheid te worden behandeld. Natuurlijk is een grondiger
raming van het potentieel van de verschillende filières noodzakelijk; een dergelijke raming kan
49
worden gemaakt via een specifieke studie van de meest relevante filières of op basis van een
specifieke projectbenadering.
4.3.2
Relevante bronnen voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de Stad
Op basis van een studie van Edora28 is de energieproductie uit hernieuwbare bronnen relevant in
Brussel voor de volgende filières:
-
biomassa (voedselafval, brandhout ...)
zonne-energie (thermisch en FV)
geothermie (warmtepompen)
Naast de belangrijkste filières houden verschillende studies rekening met andere voorraden (BIM,
VUB …) voor Brussel: kleine stadswindturbines en biomethanisatie werden genoemd. Deze
mogelijkheden moeten nader worden geanalyseerd.
De energieproductie door water (hydraulische productie) wordt potentieel uitgesloten, daar de
inrichtingen die nodig zijn (turbine, molen ...) voor dit type productie de bevaarbaarheid van het
kanaal zouden verstoren en grotere hoogteverschillen zouden vereisen (waterkering).
4.3.3
4.3.3.1
Windenergiepotentieel
Kleine windturbines
In een studie van 2010 komt het BIM29 tot het besluit dat de technologie vandaag nog niet ver
genoeg ontwikkeld is om te worden opgenomen in een stedelijke omgeving zoals Brussel. Heel wat
- nochtans belangrijke - parameters worden nog niet goed beheerst, zoals de geluidsemissies van de
installaties (andere dan die welke de fabrikant levert), de reële vermogenscurves van de
windturbines met klein vermogen, de interferenties op de systemen voor controle van het
luchtverkeer en de luchtvaart of ook de gevolgen voor de biodiversiteit en de problemen inzake
stabiliteit en trillingen voor de gebouwen. Laten we de technische voorwaarden even buiten
beschouwing, dan stellen we ook vast dat windenergie gemiddeld een duurdere technologie blijft.
De aandacht wordt gevestigd op een raming die gebaseerd is op de hoogte van de bestaande en
toekomstige gebouwen. Dit type installatie zou kunnen worden geplaatst in ongeveer 1.068
gebouwen die zich onderscheiden omdat ze 10 tot 30 meter hoger zijn dan de omgeving (zie
gekleurde punten op de kaart):
- Potentieel in de Noordwijk (hoogtes)
- Langs het Kanaal/NOH
- Enkele gebouwen in de vijfhoek
- Een gebouw langs de Louizalaan
28
Memorandum voor de ontwikkeling van de hernieuwbare energiebronnen in het Brussels Hoofdstedelijk
Gewest, Legislatuur 2009-2014, EDORA
29
Studie naar het gebruik van het windenergiepotentieel in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, BIM,
09/03/2010
50
De technologie evolueert snel en er worden nieuwe projecten ontwikkeld in het Brussels
Hoofdstedelijk Gewest. Sibelga (hoofdzetel op het grondgebied van de Stad) heeft windturbines
getest in Brussel om hun efficiëntie te testen. De tests waren echter niet zeer doorslaggevend
(intermittentie, lage productiviteit) en bijgevolg werd geoordeeld dat deze technologie vandaag niet
rendabel is.
4.3.3.2
Groot windmolenpark
Gelet op de bevolkingsdichtheid en het grote aantal woningen kan men zich moeilijk voorstellen dat
er in de Stad of in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest plaats is voor een groot windmolenpark.
Voor een middelgroot of groot windmolenpark is de nabijheid van de
luchthaven in Zaventem een belangrijke parameter waarmee rekening
dient te worden gehouden: er worden geen windturbines geduld in de
luchtcontrolezone (Belgocontrol) om de veiligheid van de vliegtuigen
niet in het gedrang te brengen. De verspreiding van golven door
toedoen van de windturbines kan voor interferentie zorgen met de
luchtcommunicatiesystemen door de signalen te maskeren of door
valse echo's en dopplereffecten te veroorzaken. Dergelijke impact is
afhankelijk van het type radar dat wordt gebruikt en van de positie van
de windmolen ten opzichte van die radar: primaire radars (PSR) zijn
gevoeliger dan secundaire radars (SSR).
Slechts enkele zones in het zuidwesten van het Gewest komen Basiscartografie met superpositie
van de uitsluitingscriteria (grijze
potentieel in aanmerking voor de inplanting van een krachtige
zone)
windmolen, ondanks de identificatie van potentiële zones (bruto
beschikbare zones op de kaart) in Haren en NOH die echter niet kunnen
worden ontwikkeld als gevolg van de nabijheid van de luchthaven van Zaventem.
4.3.3.3
Benadering op lange termijn voor windenergie in Brussel
Er is ook een benadering op lange termijn in overweging genomen
om windenergie op te nemen in een globale denkoefening voor
51
gewestelijke ontwikkeling. Daar deze technologie een reëel potentieel inhoudt voor het Gewest, zou
het interessant zijn ze te kunnen integreren via bepaalde maatregelen die zo ver mogelijk
stroomopwaarts liggen. Deze benadering zou mogelijk zijn via verschillende instrumenten
(richtschema's, BBP, GemSV …) en de Gewestelijke en Internationale Ontwikkelingsplannen (GewOP
en PIO) op basis van een gewestelijk initiatief.
Van de zones die in aanmerking komen selecteert het Gewest a priori de zone Thurn & Taxis, de
Kanaalzone en de zone van het Militair Hospitaal in Neder-Over-Heembeek.
De onderstaande tabel vat de mogelijkheden samen voor de latere integratie van windturbines in de
geselecteerde zones (bron BIM, Op. cit.):
4.3.4
Biomassa
Biomassa wordt beschreven als alle organische materie van plantaardige of dierlijke oorsprong.
Meestal is ze afkomstig van bijproducten, wat betekent dat ze afkomstig is van een product dat
oorspronkelijk niet bestemd is voor energieproductie. De energieterugwinning uit biomassa kan dus
worden gekwalificeerd als recuperatie of recyclage en blijft aldus een kans die moet worden
gegrepen.
4.3.4.1
Vloeibare biomassa
Naast de verbrandingsoven die de grootste hoeveelheid hernieuwbare energie op het grondgebied
van de Stad produceert, zou het interessant zijn een nauwkeuriger studie te voeren naar het
potentieel aan vloeibare biomassa. Dit is meer bepaald het geval voor de recuperatie en recyclage
van frituurolie (plantaardige olie, meer bepaald koolzaadolie) of zelfs van dierlijke vetten (slachtafval)
die kunnen worden gebruikt om biodiesel of brandstoffen voor eenheden van
warmtekrachtkoppeling te produceren.
4.3.4.2
Vaste biomassa
De recuperatie en de terugwinning van groen afval (vaste biomassa), meer bepaald afkomstig van
privétuinen en de groene ruimtes die de Stad beheert, zijn een interessante mogelijkheid voor de
productie van verwarming voor woningen of ook voor de indienststelling van verwarmingsketels die
werken op biomassa en een stedelijk verwarmingsnet bedienen en die zich zouden kunnen
ontwikkelen in de buurt van sites die vlot kunnen worden bevoorraad met hernieuwbare energie.
52
Het afval van de voedingsmiddelenindustrie kan worden hergebruikt bij biomethanisatie; in dit
geval zou er een grondiger studie naar dit type afval moeten worden gevoerd. Gemiddeld levert dit
type afval 60 m³ methaan per ton materie op.
De huishoudelijke verwarming op hout (als belangrijkste of aanvullende bron) ontwikkelt zich sterk
met de installatie van een groeiend aantal hout- en pelletkachels (bron: BIM), zowel om esthetische
redenen ("uitzicht van open haard") of om economische redenen (schaars worden en stijging van de
prijs van stookolie en aardgas) en soms om een combinatie van beide.
Het merendeel van de vaste biomassa die wordt gebruikt, wordt ingevoerd van buiten Brussel; in het
kader van deze studie is het niet mogelijk een raming te maken van de interne bron voor de Stad
(privétuinen).
Op basis echter van een studie van de vzw APERe is het mogelijk het potentieel aan hout te ramen
dat geschikt kan zijn voor verwarming in functie van de woudoppervlakte. Zo bedraagt de
houtproductie gemiddeld 7 m³/ha woud per jaar, maar daarvan zou slechts 14% geschikt zijn als
brandhout (boomkruinen en takken van loofbomen met een omtrek van minder dan 70 cm)30. Dit
vertegenwoordigt een productie van ca. 0,7 ton droog residu (hypothese: 20% vochtigheid op bruto
massa) van loofbomen per hectare.
A rato van een gemiddelde calorische onderwaarde (COW) van 3,9 MWh per ton31 en een
oppervlakte boom- en struikmassieven van 142 hectare op het gemeentelijk grondgebied van de
Stad Brussel (bron: cel Groene Ruimtes van de Stad). Het maximumpotentieel aan energieproductie
met betrekking tot hout bedraagt ca. 388 MWh.
4.3.4.3
Biogas
De productie van biogas in het BHG is voornamelijk afkomstig van het biogas dat wordt
geproduceerd dankzij de valorisatie van het slib van het zuiveringsstation Brussel-Noord van Aquiris
sinds 2011. Dit biogas wordt verbruikt door het systeem voor warmtekrachtkoppeling van het station
en de geproduceerde energie wordt voornamelijk gebruikt voor het eigen verbruik van het
zuiveringsstation.
Wat betreft het digestaat van de landbouw is het potentieel aan dierlijke uitwerpselen beperkt in
een stedelijke omgeving; in dezelfde context echter ligt een belangrijke bron in de terugwinning van
het organisch afval afkomstig van de voeding. Dit organisch afval kan worden gevaloriseerd in biogas
door een systeem van biomethanisatie met als doel een systeem van warmtekrachtkoppeling te
voeden. Een pilootproject van dit type wordt momenteel uitgevoerd door "Be-organic" in meerdere
gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Daar het Gewest geen eenheid voor
biomethanisatie heeft, wordt het afval momenteel naar Ieper gestuurd om er te worden verwerkt.
Eind 2016 zou Leefmilieu Brussel een volledige studie over het potentieel aan biomethanisatie
moeten publiceren.
4.3.5
Zonne-energie
Om het potentieel inzake de productie van zonne-energie te ramen ging men ervan uit dat
30
Vochtige materie en percentage berekend op basis van de statistieken betreffende
loofbomen in aan de bosregeling onderworpen bossen. Bron:
http://environnement.wallonie.be/pedd/foret/c3f_eco1.htm
31
Voor gedroogde en gespleten houtblokken: Emmanuel Carcano (2008), "Chauffage au bois, Choisir
un appareil performant et bien l’utiliser", Editions Terre Vivante, p. 44.
53
zonnepanelen zouden worden geplaatst op de daken van zowel residentiële, tertiaire als industriële
gebouwen.
De kadastrale gegevens zoals vastgesteld op 01/01/2014 (aantal gebouwen volgens kadastrale aard)
en hypothesen betreffende de dakoppervlakte per type gebouw hebben het mogelijk gemaakt de
totale beschikbare dakoppervlakte te ramen en die vervolgens te verdelen volgens functie
(residentieel en niet-residentieel). Deze totale oppervlakte houdt geen rekening met de zonneinstallaties die kunnen worden gebruikt op terrassen of ook op onbebouwde oppervlakken zoals
tuinen of niet-overdekte parkings.
In functie van de gemiddelde hoeveelheid zoninval in België, een specifieke hellingsfactor voor elk
type gebouw en een correctiefactor in verband met de oriëntering en de schaduwen op de daken,
bedraagt het potentieel aan fotovoltaïsche productie, volgens deze hypothesen, tussen 137 en 167
GWh.
Indien deze dakoppervlakken worden gebruikt om sanitair warm water te produceren, zou het
productiepotentieel viermaal groter zijn daar het rendement voor omzetting in thermische energie
viermaal efficiënter is. Men zou dan ook geneigd kunnen zijn voorrang te geven aan deze optie, maar
een beperkt aantal thermische panelen op het dak is gewoonlijk voldoende om tegemoet te komen
aan de behoeften inzake sanitair warm water. Het is dan ook interessant om fotovoltaïsche
zonnepanelen te plaatsen op de resterende oppervlakte.
4.3.6
Geothermie
Geothermie maakt gebruik van de energie die in de bodem is opgeslagen. Uit een studie die het BIM
in 2007 voerde om het potentieel in het Brussels Gewest te identificeren is gebleken dat, rekening
gehouden met de hydrogeologische eigenschappen van de Brusselse ondergrond, sommige
technieken enkel in het oosten van Brussel kunnen worden toegepast. Geothermische projecten
gaan gewoonlijk gepaard met hoge kosten (bodemonderzoeken, boringen, installatie van putten ...)
en zijn dan ook veeleer voorbehouden voor grote vastgoedprojecten. Geothermie blijkt ook een
relevante optie te zijn voor de tertiaire sector, meer bepaald in kantoren en winkelcentra.
Het is interessant de aandacht te vestigen op enkele veelbelovende projecten in de Stad:
-
-
4.3.6.1
De hoofdzetel van het BIM - 4 geothermische putten met een diepte van 80 m met als doel
het gebouw te verwarmen in de winter en af te koelen in de zomer;
De ENGIE Tower – 189 geothermische putten met een diepte van 92 m die toelaten 50% van
de behoeften aan warmte te dekken tijdens de winter en aan koude tijdens de zomer. Er
werd een energiebesparing van 20 tot 30% vastgesteld.
Het gebouw Wilfried Martens (project in constructie) – midden in de Europese wijk werd een
dertigtal geothermische putten met een diepte van 240 m gegraven.
Warmtepompen
De geothermische warmtepomp (WP) biedt verschillende duurzame voordelen: het gaat om lokale
productie, met een hoog rendement en niet afhankelijk van de schommelingen van het klimaat (in
tegenstelling met zonne-energie).
Op basis van de methode van kwantificering van het potentieel aan energieproductie van de vzw
APERe zouden geothermische warmtepompen een gemiddelde besparing van 18.540 kWh energie
per installatie kunnen opleveren. Uitgaand van het principe dat slechts 10% van de gebouwen een
geothermische WP zou krijgen, werd het potentieel geraamd op 50,9 GWh voor het gemeentelijk
54
grondgebied.
Dit type inrichting vereist echter zware installatiewerken en het is dan ook moeilijk dit te
verwezenlijken in een stedelijke omgeving. Bovendien is het moeilijk precies te bepalen hoeveel
energie een WP opwekt in vergelijking met een klassieke verwarmingsketel, daar de WP met het oog
op zijn goede werking een bron van elektrische energie gebruikt die afkomstig is van het net.
Datzelfde elektriciteitsnet is afhankelijk van de efficiëntie van het type productie, verliezen bij
transmissie en distributie ...
Het globaal geothermisch potentieel laat zich moeilijk meten, maar de ervaring met een aantal
projecten leert ons dat dergelijke inrichtingen duidelijk voordelen bieden op het vlak van
energiebesparingen.
Tegen 2020 heeft het project BruGeoTherMap van het Geological Survey of Belgium (GSB), de
Université Libre de Bruxelles (ULB), de Vrije Universiteit Brussel (VUB) en Leefmilieu Brussel tot doel
de Brusselaars in te lichten over de kwaliteit van hun ondergrond en het geothermisch potentieel dat
in het BHG beschikbaar is zeer nauwkeurig te bepalen.
4.3.7
Stedelijk warmtenetwerk
Stedelijke warmtenetwerken maken het gebruik mogelijk van bronnen van hernieuwbare energie die
op individueel vlak moeilijk beheersbaar zijn in stedelijk gebied (warmterecuperatie, hout-energie,
diepe geothermie ...). Het warmtenetwerk centraliseert de productie en maakt het aldus mogelijk
een overvloed aan inrichtingen voor energieproductie te vermijden en bijgevolg ook de proliferatie
van kleine emissiebronnen die moeten worden behandeld.
De bevolkingsdichtheid in Brussel leidt tot de groepering van een aanzienlijk warmtepotentieel en
zou de distributie van een warmtenetwerk aldus vergemakkelijken.
Projecten van warmtenetwerken van ca. 20 thermische MW worden momenteel uitgevoerd in de
verbrandingsoven van Neder-Over-Heembeek, samen met het toekomstige winkelcentrum Docks
Bruxsel.
55
www.klimaat.brussel.be
Download