Hoofdstuk 1 Sociaal-economische analyse Grensregio Vlaanderen

advertisement
Operationeel Programma
(OP) INTERREG IV
Grensregio Vlaanderen-Nederland
2007-2013
- 3 mei 2007 -
Inhoudsopgave
VOORWOORD ............................................................................................................................................. 2
INLEIDING
............................................................................................................................................. 3
HOOFDSTUK 1 SOCIAAL-ECONOMISCHE ANALYSE............................................................................. 5
1.1
1.2
1.3
1.4
1.5
1.6
INLEIDING ........................................................................................................................................... 5
GRENSREGIO VLAANDEREN-NEDERLAND OP HOOFDLIJNEN ................................................................... 5
VERDIEPING THEMA ECONOMIE ......................................................................................................... 21
UITWERKING THEMA NATUURLIJKE OMGEVING .................................................................................... 40
UITWERKING THEMA MENSEN ............................................................................................................ 47
SWOT-ANALYSE GRENSREGIO VLAANDEREN-NEDERLAND ................................................................. 55
HOOFDSTUK 2 ERVARINGEN PROGRAMMAPERIODE 2000-2006 ..................................................... 59
2.1
2.2
2.3
2.4
INLEIDING ......................................................................................................................................... 59
RESULTATEN INTERREG IIIA .......................................................................................................... 59
LESSEN VOOR DE TOEKOMST ............................................................................................................. 60
UITGANGSPUNTEN VOOR HET PROGRAMMA VOOR DE PERIODE 2007-2013. ......................................... 63
HOOFDSTUK 3 VISIE EN STRATEGIE ..................................................................................................... 66
3.1
3.2
3.3
3.4
3.5
3.6
INLEIDING ......................................................................................................................................... 66
VISIE OP ONTWIKKELING VAN DE GRENSREGIO VLAANDEREN-NEDERLAND ........................................... 66
DOELSTELLING OP INTERREG IV GRENSREGIO VLAANDEREN-NEDERLAND ...................................... 69
STRATEGISCHE UITGANGSPUNTEN ..................................................................................................... 69
STRATEGIE: PRIORITEITEN EN ACTIELIJNEN......................................................................................... 72
HORIZONTALE PRIORITEITEN.............................................................................................................. 89
HOOFDSTUK 4 FINANCIERING ................................................................................................................ 91
4.1
4.2
FINANCIËLE TABEL ............................................................................................................................ 91
JAARTABELLEN ................................................................................................................................. 93
HOOFDSTUK 5 ORGANISATIE EN UITVOERING ................................................................................... 94
5.1
5.2
5.3
5.4
5.5
5.6
INLEIDING ........................................................................................ ERROR! BOOKMARK NOT DEFINED.
VERANTWOORDELIJKHEDEN EN TAKEN INZAKE BEHEER, TOEZICHT EN CONTROLEERROR! BOOKMARK NOT DEFINED.
MONITORING EN EVALUATIE .............................................................. ERROR! BOOKMARK NOT DEFINED.
UITVOERINGSPROCEDURES .............................................................. ERROR! BOOKMARK NOT DEFINED.
PROMOTIE EN PUBLICITEIT ARTIKEL 69 VERORDENING (EG) NR. 1083/2006 VAN DE RAADERROR! BOOKMARK NO
PARTNERSCHAP .............................................................................. ERROR! BOOKMARK NOT DEFINED.
BIJLAGEN
BIJLAGE 1
INDICATOREN ................................................................................................................ 105
BIJLAGE 2
RELATIE ANDERE EUROPESE PROGRAMMA’S ....................................................... 115
BIJLAGE 3
AANSLUITING BELEIDSKADERS ................................................................................ 127
BIJLAGE 4
INDICATIEVE UITSPLITSING VAN INTERVENTIEDOMEINEN PER CATEGORIE .... 134
BIJLAGE 5
RESULTATEN VAN EX-ANTE EVALUATIE ................................................................. 139
LITERATUURLIJST .................................................................................................................................. 145
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
1
Voorwoord
Afgelopen decennia hebben de partners in Zuid-Nederland en Vlaanderen hard gewerkt aan het
stimuleren van grensoverschrijdende samenwerking op velerlei gebied en de versterking van de sociaaleconomische structuur. Met financiële steun van de Europese Unie, het Ministerie van de Vlaamse
Gemeenschap, het Nederlandse Ministerie van Economische Zaken en publieke en private partners uit
de regio is invulling gegeven aan het INTERREG programma dat door de betrokken partners als leidraad
was vastgesteld. Projecten binnen dit programma moesten bijdragen aan een duurzame sociaaleconomische ontwikkeling en het benutten van de aanwezige kwaliteiten en kansen.
Grensoverschrijdende samenwerking was hiervoor hét instrument. Deze doelstelling is ook daadwerkelijk
gerealiseerd.
Het proces dat is ingezet, is echter niet afgerond. Hoewel duidelijke resultaten zijn geboekt, bestaan nog
steeds barrières die het gevolg zijn van de grens. Bovendien ontstaan nieuwe kansen en ontwikkelingen
waar de grensregio op moet inspelen om in de toekomst een aantrekkelijke regio met een eigentijdse
sociaal-economische structuur te zijn. Opererend op een speelveld dat zich uitstrekt tot nationaal,
Europees en zelfs mondiaal niveau vormt kennis een steeds belangrijker ingrediënt voor de
concurrentiepositie van de economie in de grensregio. Op basis van de economische structuur die de
afgelopen jaren is versterkt, zal de Grensregio Vlaanderen-Nederland de komende jaren investeren in
kennis, innovatie en economie. Een economie waarin ontwikkeling en benutting van kennis centraal
staan, maar waarbij tegelijkertijd aandacht blijft bestaan voor mens en natuur. Deze
‘duurzaamheidsdriehoek’ vormt de spil voor het toekomstig regionaal ontwikkelingsbeleid in deze
grensregio. Deze strategie kan alleen slagen wanneer ook het vestigingsklimaat in breed perspectief
onder de loep wordt genomen. De Grensregio Vlaanderen-Nederland investeert om die reden niet alleen
in haar kennispositie en innovatiekracht, maar ook in haar aantrekkingskracht als werk-, leef- en
woongebied. Daarin spelen niet alleen de stedelijke agglomeraties een cruciale rol, onder meer met hun
voorzieningen op het gebied van cultuur, recreatie en zorg, maar ook de rust en ruimte die de diversiteit
aan landschappen biedt.
De partners in de Grensregio Vlaanderen-Nederland zijn verheugd dat ook de Europese Commissie het
belang van grensoverschrijdende samenwerking onderkent en dit onderschrijft met financiële steun.
Voorliggend Operationeel Programma (OP) vormt het kader voor de inzet van de Europese bijdrage uit
het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) in de periode 2007-2013. Het programma is
een uitwerking van diverse provinciale, Vlaamse en Nederlandse beleidsvisies, maar sluit ook uitstekend
aan op de Europese doelstellingen.
Daarmee vormt het OP de basis voor de gezamenlijke inspanningen die moeten leiden tot een sterke
economie in de grensregio gestoeld op de drie pijlers economie, mens en natuur. Samenwerking met
partners binnen de regio is onontbeerlijk om de ambitieuze ontwikkelingsvisie tot realiteit te maken.
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
2
Inleiding
Voor u ligt het Operationeel Programma INTERREG IV voor de Grensregio Vlaanderen-Nederland.
Verder afgekort als OP INTERREG IV Vlaanderen-Nederland. Dit document is opgesteld in vervolg op de
relevante Europese regelgeving en houdt rekening met (Europees) overheidsbeleid en andere Europese
programma’s. Het programma wordt door Europa medegefinancierd uit het Europees Fonds voor
Regionale Ontwikkeling (EFRO).
In lijn met artikel 160 van het Verdrag en Verordening (EG) nr. 1083/2006 levert het EFRO een bijdrage
aan de financiering van de versterking van de economische en sociale cohesie, door het ongedaan
maken van de belangrijkste regionale onevenwichtigheden. Het fonds geeft daarvoor onder andere steun
aan de ontwikkeling en structurele aanpassing van regionale economieën, met inbegrip van steun aan
grensoverschrijdende samenwerking. Daarmee geeft het EFRO uitvoering aan de prioriteiten van de
Gemeenschap, met name de noodzaak van versterking van concurrentiekracht en innovatie, het creëren
en instandhouden van duurzame werkgelegenheid (Lissabon strategie) en het zorgen voor duurzame
ontwikkeling (Göteborg Raad) .
Door de betrokken lidstaten zijn de Europese beleiddoelstellingen door middel van een agenda voor
grensoverschrijdende socio-economische samenwerking, met de titel “Naar een gezamenlijke socioeconomische agenda: Vlaams-Nederlandse grensoverschrijdende samenwerking”, vertaald naar
het niveau van de Grensregio Vlaanderen-Nederland. Deze nota is een belangrijk kaderstellend
document voor dit programma. Daarnaast is bij het opstellen van het programma dankbaar gebruik
gemaakt van de bevindingen uit de stakeholder conferenties gehouden in de Euregio Scheldemond en
de Euregio Benelux Middengebied, de adviezen van de begeleidingscommissie1 voor het opstellen van
het OP en de adviezen van de ex-ante evaluator2.
Het EFRO concentreert zijn bijstandsverlening op thematische prioriteiten. Het EFRO draagt bij in de
financiering van:
 productieve investeringen die bijdragen tot de ontwikkeling en het behoud van duurzame
werkgelegenheid, hoofdzakelijk via directe steun aan investeringen in voornamelijk het midden- en
kleinbedrijf (MKB/KMO);
 infrastructuurinvesteringen;
 ontwikkeling van het eigen potentieel door actielijnen die de regionale en lokale ontwikkeling steunen.
Deze actielijnen omvatten steun voor en diensten aan bedrijven, met name het MKB/KMO, opzet en
ontwikkeling van financieringsinstrumenten als risicokapitaal, lenings- en garantiefondsen en fondsen
voor plaatselijke ontwikkeling, rentesubsidies, netwerken, samenwerking en uitwisseling van
ervaringen tussen regio's, steden en betrokken sociale, economische en ecologische actoren;
 technische bijstand.
De hierboven genoemde investeringen en actielijnen dienen ter uitvoering van de thematische EFRO
prioriteiten. In het kader van de doelstelling “Europese territoriale samenwerking” zijn drie prioriteiten
onderscheiden waarvan één relevant is voor het voorliggende OP. Namelijk de ontwikkeling van
grensoverschrijdende economische, sociale en ecologische activiteiten via gezamenlijke strategieën voor
duurzame territoriale ontwikkeling. Met name door:
1
De begeleidingscommissie is samengesteld uit vertegenwoordigers van de betrokken lidstaten en
provincies, de beheersautoriteit, de betaalautoriteit en vertegenwoordigers van lokale
programmasecretariaten.
2 De rapportage van de ex-ante evaluator is opgenomen als bijlage 5.
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
3





stimulering van het ondernemerschap, in het bijzonder van de ontwikkeling van het MKB/KMO,
toerisme, cultuur, en grensoverschrijdende handel;
stimulering en verbetering van de gezamenlijke bescherming en het gezamenlijke beheer van
natuurlijke en culturele hulpbronnen, evenals de preventie van natuurlijke en technologische risico's;
ondersteuning van de banden tussen stedelijke gebieden en plattelandsgebieden;
vermindering van isolement via een betere toegang tot vervoers-, informatie- en
communicatienetwerken en -diensten, en grensoverschrijdende systemen en voorzieningen op het
gebied van water, afval en energie;
ontwikkeling van samenwerking, van capaciteiten en van het gezamenlijke gebruik van infrastructuur,
in het bijzonder in de sectoren gezondheidszorg, cultuur, toerisme en onderwijs.
Bovendien kan het EFRO bijdragen aan de bevordering van juridische en administratieve samenwerking,
de integratie van grensoverschrijdende arbeidsmarkten, lokale werkgelegenheidsinitiatieven,
gendergelijkheid en gelijke kansen, opleiding en sociale integratie, en tot het gezamenlijke gebruik van
menselijk kapitaal en van OTO-faciliteiten.
De Grensregio Vlaanderen-Nederland beschrijft in voorliggend programma haar visie en strategie om,
binnen de gestelde Europese kaders, een aantoonbare bijdrage te leveren aan de versterking van
concurrentiekracht en innovatie in de regio, het creëren en instandhouden van duurzame
werkgelegenheid en het zorgen voor duurzame ontwikkeling.
Het programma is opgebouwd uit een aantal bouwstenen, te weten:
 een analyse van de situatie in het samenwerkingsgebied wat de sterke en de zwakke punten betreft,
alsmede de kansen en bedreigingen voor het gebied (hoofdstuk 1);
 ervaringen uit de programmaperiode 2000-2006 (hoofdstuk 2);
 strategie die op basis daarvan is gekozen, inclusief gegevens over de prioritaire zwaartepunten en de
bijbehorende specifieke doelen. (hoofdstuk 3);
 kwantificering doelstellingen aan de hand van een beperkt aantal prestatie- en resultaatindicatoren,
waarbij rekening wordt gehouden met het evenredigheidsbeginsel. De indicatoren maken het
mogelijk om de vorderingen ten opzichte van de uitgangssituatie, alsmede het verwezenlijken van de
doelstellingen van het prioritaire zwaartepunt te meten (hoofdstuk 3 en bijlage 1);
 alleen ter informatie, een indicatieve uitsplitsing per categorie van het geprogrammeerde gebruik van
de bijdrage uit het EFRO aan het operationele programma overeenkomstig de uitvoeringsbepalingen
die de Commissie volgens de in artikel 103, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1083/2006 bedoelde
procedure heeft aangenomen (bijlage 4);
 één enkel financieringsplan (hoofdstuk 4), zonder onderverdeling naar lidstaat, met twee tabellen:
a) een eerste tabel waarin het voor de bijdrage uit het EFRO beoogde bedrag van het totale
financiële krediet per jaar wordt uitgesplitst;
b) een tweede tabel waarin voor de hele programmeringsperiode, voor het operationele programma
en voor elk prioritair zwaartepunt het bedrag van het totale financiële krediet van de
Gemeenschapsbijdrage en van de corresponderende nationale kredieten wordt aangegeven,
alsmede het percentage dat uit het EFRO wordt bijgedragen.
 de regelingen voor de uitvoering van het operationele programma (hoofdstuk 5);
 informatie over complementariteit met actielijnen uit andere Europese programma’s (bijlage 2) en
relevant nationaal en Europees beleid (bijlage 3);
 een aantal bijlagen om te voldoen aan de vereisten zoals benoemd in Verordening (EG) nr.
1080/2006, artikel 12.
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
4
Hoofdstuk 1
1.1
Sociaal-economische analyse Grensregio VlaanderenNederland
Inleiding
Dit hoofdstuk beschrijft de sociaal-economische situatie van de
Grensregio Vlaanderen-Nederland. Het grensgebied wordt in
paragraaf 1.2 eerst op hoofdlijnen beschreven. Het gebied wordt
ruimtelijk gekarakteriseerd (1.2.1), de belangrijkste demografische
kenmerken komen aan bod (1.2.2) en er wordt een beeld geschetst
van de regionaal-economische situatie (1.2.3).
Sociaal-economische
analyse
SWOT-analyse
Leerervaringen
Visie
Doelstelling
Strategie
Beleidskaders
Financiële verdeling
Organisatie en Uitvoering
Na deze beschrijving op hoofdlijnen worden de thema’s Economie,
Natuur en Mensen verder uitgediept. In het licht van de
Lissabonstrategie wordt geanalyseerd hoe de uitgangssituatie is voor de Grensregio VlaanderenNederland op het gebied van kennis en innovatie. In Göteborg hebben de Europese regeringsleiders
afgesproken dat het streven naar economische groei in balans dient te zijn met de sociaalmaatschappelijke omgeving. Gezien het belang van thema duurzaamheid komt het aan de orde bij de
verdieping van de drie bovengenoemde thema’s.
1.2
Grensregio Vlaanderen-Nederland op hoofdlijnen
Deze paragraaf geeft op hoofdlijnen een karakterisering van de Grensregio Vlaanderen-Nederland. In dat
kader wordt in kwalitatieve zin eerst een ruimtelijke karakteristiek van het gebied gegeven. Vervolgens
komen enkele demografische kernindicatoren aan bod. Tot slot volgt aan de hand van diverse
kernindicatoren een beschrijving van de regionale economie en de arbeidsmarktsituatie.
1.2.1
Ruimtelijk-economische karakteristiek
Basis voor de selectie van het programmagebied van de Grensregio Vlaanderen-Nederland is de
publicatie door de Europese Commissie3 van de NUTS-III regio’s die in aanmerking kunnen komen voor
INTERREG IV middelen in het kader van grensoverschrijdende samenwerking. De Vlaamse
Gemeenschap en de lidstaat Nederland hebben vervolgens besloten welke regio’s ook daadwerkelijk
deel uitmaken van het programmagebied. Het programmagebied bestaat uit het grondgebied van (delen
van) acht provincies in het Vlaams-Nederlands grensgebied. Achtereenvolgens betreft het de provincies
West-Vlaanderen (exclusief de Arrondissementen Veurne en Ieper), Oost-Vlaanderen, Antwerpen,
Vlaams-Brabant (alleen het Arrondissement Leuven), (Belgisch) Limburg, Zeeland, Noord-Brabant en
(Nederlands) Limburg.
De Grensregio Vlaanderen-Nederland heeft een oppervlakte van 23.746 km² en het gebied telde in 2005
net geen 10 miljoen inwoners. Dat betekent een gemiddelde bevolkingsdichtheid van ruim 400 inwoners
per vierkante kilometer, wat in vergelijking met andere Europese regio’s zeer hoog is. Kaart 1 geeft het
programmagebied weer op NUTS-III niveau; in Vlaanderen betreft dat het niveau van de
Arrondissementen (B) en in Nederland betreft het de COROP-regio’s (NL).
3
Besluit Europese Commissie van 31 oktober 2006, documentnummer C(2006) 5144 (2006/769/EC)
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
5
Kaart 1: Programmagebied Grensregio Vlaanderen-Nederland4
Onderstaande tabel onderscheidt zowel de grensgebieden als de aangrenzende gebieden, zoals
voorgeschreven in Verordening (EG) Nr. 1080/2006, die onderdeel uitmaken van het programmagebied
van de Grensregio Vlaanderen Nederland.
Overzicht van NUTS-III regio’s die het programmagebied vormen van de Grensregio VlaanderenNederland
Grensgebieden
Aangrenzende gebieden
Zeeuws-Vlaanderen (NL)
Overig Zeeland (NL)
Noordoost-Noord-Brabant (NL)
Noord-Limburg (NL)
West-Noord-Brabant (NL)
Midden-Noord-Brabant (NL)
Arrondissement Oostende (B)
Arrondissement Diksmuide (B)
Zuidoost-Noord-Brabant (NL)
Midden-Limburg (NL)
Arrondissement Roeselare (B)
Arrondissement Tielt (B)
Zuid-Limburg (NL)
Arrondissement Brugge (B)
Arrondissement Kortrijk (B)
Arrondissement Oudenaarde (B)
Arrondissement Eeklo (B)
Arrondissement Gent (B)
Arrondissement Aalst (B)
Arrondissement Dendermonde (B)
Arrondissement Sint-Niklaas (B)
Arrondissement Antwerpen (B)
Arrondissement Mechelen (B)
Arrondissement Leuven (B)
Arrondissement Turnhout (B)
Arrondissement Maaseik (B)
Arrondissement Hasselt (B)
Arrondissement Tongeren (B)
De grensgebieden (NUTS III regio’s die direct aan de grens gesitueerd zijn) maken onderdeel uit van het
kerngebied van de Grensregio. Daarnaast bestaat er de mogelijkheid om arrondissementen die grenzen
aan het kerngebied op te nemen in het programmagebeid. Een beperkt deel van het EFRO budget (20%)
mag in die gebieden worden besteed. De Grensregio Vlaanderen Nederland maakt gebruik van die
4
Kaart programmagebied is geconstrueerd door de provincie Noord-Brabant.
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
6
mogelijkheid, omdat het de effectiviteit en van de inspanningen ten goede komt en de resultaten
optimaliseert. De motivatie hiervoor wordt in onderstaande nader toegelicht.
Voor de twee Nederlandse aangrenzende gebieden geldt dat zij al sinds het begin van de
grensoverschrijdende samenwerking in het kader van Benelux Middengebied, voorheen onder de naam
IGRES, deelnemen aan dit grensoverschrijdende samenwerkingsverband. Voortzetting van deze
samenwerking is evident. Bovendien geldt dat beide regio’s een belangrijke schakel vormen in de
economische ontwikkeling van de grensregio. Noordoost-Noord-Brabant heeft een zware rol op
bestuurlijk vlak in de provincie Noord-Brabant en steden als ’s-Hertogenbosch en Oss kunnen een
belangrijke rol vervullen in de uitwerking van de stedelijke dimensie. Noord-Limburg is als regio van
belang omdat Venlo en omgeving gelden als een knooppunt van logistieke activiteiten tussen Vlaanderen
en het Roergebied in Duitsland. Daarnaast is de regio als gevolg van de aanwezigheid van hoogwaardige
technologische bedrijven en kennisinstellingen nadrukkelijk partner binnen ELAT en draagt zij bij aan de
ontwikkeling van dit gebied tot een internationale regio die zich kenmerkt door een sterke en innovatieve
kenniseconomie.
Het arrondissement Mechelen maakt van oudsher deel uit van het (nu) grensoverschrijdende historische
Brabant. Deze historische verwevenheid maakt dat het arrondissement qua ruimtelijke en economische
structuur in dezelfde richting is geëvolueerd als de nabijgelegen arrondissementen, die als grensgebied
zijn aangemerkt. De ontwikkelingsstrategie die beschreven is in het OP zou worden ontkracht,wanneer
het arrondissement Mechelen buiten beschouwing wordt gelaten. Het arrondissement heeft een duidelijke
meerwaarde voor de Grensregio Vlaanderen-Nederland op het vlak van de economische regionale
ontwikkeling (ruimtelijk-infrastructureel, economie, toerisme), gekoppeld aan milieu- en sociaalmaatschappelijke aspecten. Op basis hiervan én de wens om reeds ingezette samenwerkingsverbanden
uit voorgaande perioden van Europese grensoverschrijdende samenwerking niet te niet te doen, maar
verder uit te bouwen, vormt toevoeging van het arrondissement Mechelen tot het programmagebied van
een duidelijke versterking voor een duurzame ontwikkeling van de Grensregio Vlaanderen-Nederland.
Om de volgende redenen wordt gepleit voor opname van het arrondissement Leuven als aangrenzend
gebied binnen het programmagebied voor de Grensregio Vlaanderen-Nederland. Ten eerste is er de
historische verbondenheid met de provincies Antwerpen en Noord-Brabant vanuit het vroegere
hertogdom Brabant, waarvan Leuven lange tijd hoofdstad was en waardoor er tal van historische
banden bestaan binnen dit gebied. Deze banden drukken zich ook uit via contacten op diverse
niveaus en domeinen en blijven inspiratie bieden aan gemeenschappelijke initiatieven, o.m. op het
culturele vlak. Ook op andere domeinen bestaan steeds meer grensoverschrijdende banden en dit
ook met de provincies Limburg (B en NL). Het arrondissement Leuven is hierin vaak betrokken of
neemt een centrale rol in. Denken we maar aan de intensieve uitwisseling van kennisinstellingen en
bedrijven: ontstaan van grensoverschrijdende clusters, oprichting van een gemeenschappelijk
onderzoekscentrum in Eindhoven (Holst Centre), tewerkstelling van onderzoekers van Philips
Eindhoven in een onderzoeksinstelling in Leuven (IMEC), engagement stad Leuven en Eindhoven om
samen een toptechnologische regio uit te bouwen, samenwerkingsprojecten tussen de universiteiten
van
Tilburg-Maastricht-Leuven-Antwerpen-Hasselt-Gent,
samenwerkingsprojecten
tussen
hogescholen en toeristische diensten uit het hele gebied.
Ten tweede is ook vanuit één van de prioritaire doelstellingen van het nieuwe programma (stimuleren
van kenniseconomie) de betrokkenheid van het arrondissement Leuven te verantwoorden. De
Leuvense regio herbergt de belangrijkste universiteit (KULeuven) van Vlaanderen, maar eveneens
een reeks kennisinstellingen die momenteel reeds erg actief zijn in het grensoverschrijdend
gebeuren. Dit blijkt ook uit tal van projecten, die in de huidige INTERREG IIIA periode worden
uitgevoerd met partners uit het arrondissement Leuven. De voorbije vijf jaar zijn tal van
samenwerkingsverbanden ontstaan tussen partners uit de vijf provincies van de Euregio Benelux
Middengebied en dit zowel op het economische terrein als op andere maatschappelijke domeinen.
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
7
Het arrondissement Leuven is in de Grensregio Vlaanderen-Nederland betrokken sinds INTERREG I,
maar de intensieve participatie op project- en op beheersniveau is pas in de INTERREG IIIA periode
echt tot bloei gekomen. De betrokkenheid van partners uit deze regio betekende voor heel wat
projecten een duidelijke meerwaarde. Rekening houdend met de doelstellingen van het nieuwe
programma 2007-2013 kan de regio Leuven meer dan ooit van meerwaarde zijn voor de
grensoverschrijdende samenwerking.
Voor wat betreft de arrondissementen Aalst, Oudenaarde, Kortrijk, Tielt, Roeselare, Diksmuide
Dendermonde en Oostende geldt in zijn algemeenheid dat zij al van bij het eerste INTERREGprogramma (1991-1993) deel uit maken van het programmagebied. In het meest recente INTERREGprogramma blijkt dat 15% van het budget is besteed in aangrenzende arrondissementen. Hieruit valt af te
leiden dat er in deze regio’s lokale overheden en organisaties zijn die, niet alleen geïnteresseerd, maar
ook gemotiveerd zijn, om een bijdrage te leveren aan grensoverschrijdende samenwerking. Ze hebben
daarmee bovendien aangetoond een meerwaarde te kunnen leveren aan grensoverschrijdende
projecten.
De provincies Oost-Vlaanderen, West-Vlaanderen en Zeeland werken grensoverschrijdend ook op een
structurele manier samen via de Scheldemondraad. Voor deze structurele samenwerking geldt de hele
Euregio Scheldemond als werkgebied (en dus de volledige drie provincies). Om een maximale
herkenbaarheid en synergie te bewerkstelligen zou het goed zijn mochten de aangrenzende
arrondissementen opnieuw opgenomen worden.
In Vlaanderen gelden de arrondissementen als NUTS III-niveau. Deze gebieden zijn kleiner dan de
Corop-gebieden in Nederland. De aangrenzende arrondissementen liggen bijgevolg nog relatief dicht bij
de grens en ondernemers, overheden en burgers in deze gebieden worden dus evenzeer geconfronteerd
met de barrière die de grens op sommige domeinen nog altijd is en de kansen die grensoverschrijdende
samenwerking biedt.
Een opnieuw heel belangrijke doelgroep in het OP is het kmo/mkb. Deze kmo's bevinden zich heel erg
verspreid over de gehele regio. Het zou jammer zijn een heleboel kmo's uit te sluiten van interessante
grensoverschrijdende uitwisselings- en peterschapsprojecten. In het verleden is gebleken dat ook uit de
aangrenzende arrondissementen veel nuttige initiatieven komen voor dit soort projecten. Verschillende
studies hebben al gewezen op de aanjaagfunctie die kmo's hebben, ook voor wat betreft innovatieve
initiatieven, in deze regio.
Vele sociaal-economische organisaties, zoals bijvoorbeeld de Kamers van Koophandel en UNIZO
hebben nu een provinciale werking. De recent opgerichte Regionale Sociaal-Economische
Overlegcomité's, waarin onder andere afgevaardigden van werkgevers, werknemers, gemeenten en
provincies zetelen, bestrijken eveneens het hele grondgebied van de provincie. Maar ook Hogescholen
vormen koepels en zijn tegenwoordig eerder provinciaal gestructureerd. Omgekeerd zijn er ook
instellingen die in het 20%-gebied vallen, maar een werking hebben voor de hele provincie (bv. sommige
provinciale Proefcentra).
Ook is het voor de versterking van de samenwerking binnen een uitgebouwde kenniseconomie in de
Grensregio van groot belang dat belangrijke kennisinstituten in de aangrenzende regio's verder betrokken
worden of betrokken blijven bij steeds intensiever grensoverschrijdend werken. We spreken hier
bijvoorbeeld over de Campus Kortrijk van de Universiteit Leuven, de Katholieke Hogeschool Zuid-WestVlaanderen, de Innovatiecel Textiel, het Vlaams Instituut voor de Zee en het Vlaams Kunststof Centrum.
Dergelijke kennisinstellingen, maar ook in de aangrenzende gebieden gevestigde incubatiecentra zijn
onontbeerlijk bij de uitbouw van een grensoverschrijdende kenniseconomie.
Een belangrijke economische pijler voor de drie Scheldemond-provincies is de toeristische sector. Daarbij
gaat het niet alleen om kusttoerisme, maar ook om bijvoorbeeld plattelandstoerisme. Belangrijke
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
8
toeristische troeven op dit vlak liggen ook in de aangrenzende arrondissementen. Voor projecten die
specifiek met de kust te maken hebben is het uiteraard van belang om het arrondissement Oostende mee
op te nemen in het programma. Hierbij moet niet alleen gedacht worden aan kusttoerisme, maar ook aan
kustbeveiliging naar aanleiding van de klimaatsverandering, veiligheid op zee, enz. Ook met betrekking
tot het rivier- en watertoerisme is het van belang de aangrenzende arrondissementen mee te nemen. Het
water en de waterwegen (de Schelde) zijn heel belangrijk in de volledige drie provincies. De Schelde
moet trouwens niet alleen als recreatieve rivier gezien worden, want allerhande projecten rond veiligheid,
milieu, waterbeheer, enz. zijn denkbaar rondom het Schelde-estuarium. De toeristische indelingen volgen
trouwens niet altijd de arrondissementsgrenzen. Denk hierbij maar aan de Leiestreek en het Scheldeland.
De aangrenzende arrondissementen spelen tot slot ook een belangrijke rol als achterlandverbinding voor
de verschillende Scheldemondhavens aan Vlaamse kant (Oostende, Zeebrugge, Gent en
Waaslandhaven).
Situering Grensregio in Europa
De Grensregio Vlaanderen-Nederland ligt midden in het Noord-Europees economisch kerngebied (zie
kaarten 2 en 3). Economische centra als Brussel, de Randstad, Noord-Frankrijk en het Ruhrgebied liggen
op relatief korte afstand. De Grensregio Vlaanderen-Nederland wordt daarnaast omgeven door diverse
andere Euregio’s, waarbij in een aantal gevallen zelfs sprake is van overlap in programmagebied. De grijs
gemarkeerde gebieden in kaart 2 geven weer welke gebieden deel uitmaken van een Euregio en
daarmee in de periode 2007-2013 in aanmerking komen voor EFRO-middelen in het kader van de
doelstelling INTERREG IV.
Kaart 2: Ligging Grensregio Vlaanderen-Nederland in Noord-Europees economisch kerngebied en t.o.v. andere
Euregio’s
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
9
Kaart 3: Ligging Grensregio Vlaanderen-Nederland in Europese Pentagon
Bron: European Spatial Planning Observation Network, ESPON, www.espon.eu
Kaart 3 toont de ligging van de Grensregio Vlaanderen-Nederland in breder Europees verband. De
zogenaamde Europese Pentagon is het Europese concentratiegebied van economische activiteiten. Het
economisch kerngebied is bepaald aan de hand van vier indicatoren, te weten:
 Massa: dichtheid van economische activiteiten, bevolkingsomvang en schaal van de economie;
 Concurrentiekracht: attractiviteit van de regio voor bedrijven, BBP per hoofd van de bevolking, aantal
hoofdkantoren van de top-500 aan Europese ondernemingen;
 Verbondenheid: aantal passagiersbewegingen op luchthavens en multimodale toegankelijkheid;
 Kennisbasis: percentage van de bevolking van een hoog opleidingsniveau, R&D.
Hoewel de Grensregio Vlaanderen-Nederland in Europees perspectief geen globale knooppunten en
categorie 1 MEGA’s (Metropolitan European Growth Areas) bezit (Brussel als categorie 1 MEGA ligt wel
zeer nabij), vormt Antwerpen een zogenaamde categorie 3 MEGA. De aanwezigheid van de Antwerpse
haven is daar de belangrijkste reden voor.
De Grensregio Vlaanderen-Nederland kent uitgesproken stedelijke gebieden, een relatief dun bevolkt
landelijk gebied en enkele unieke uitgestrekte natuurgebieden. Landschappelijk gezien heeft de
westelijke helft van de grensregio een typisch maritiem en/of rivierdeltakarakter. Ten opzichte van het
midden en oosten van de grensregio is het gebied relatief dun bevolkt. De Noordzeekust, het gevarieerde
kustlandschap met natuurgebieden en het aanwezige cultuurhistorische aanbod spreken een grote
toeristische doelgroep aan. Het verblijfsrecreatieve aanbod in de kuststreek is dan ook uitgebreid en
divers.
Ten oosten van de kuststreek ligt een gebied dat bestaat uit vruchtbare zee- en rivierklei waarop
akkerbouw goed gedijt. Daarnaast herbergt het gebied als gevolg van de strategische ligging aan of nabij
de zee en de vele waterwegen die het gebied verbinden met het achterland ruimte aan allerlei
havengerelateerde en logistieke processen (o.a. ontwikkelingsas Gent-Goes). De procesindustrie,
agribusiness (inclusief aquacultuur en seafood), metaalelektro en de logistieke sector zijn sterk
vertegenwoordigd in dit gebied. Nieuwe ontwikkeling in het gebied zijn de productie en raffinage van
biobrandstoffen en de ontwikkeling van de tweede generatie van biobrandstoffen.
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
10
Verder in oostelijke richting ligt de economische as West-Brabant-Antwerpen-Mechelen, die een sterke
positie inneemt op het gebied van logistiek en maintenance (onderhoud van technische installaties en
systemen). Het gebied kenmerkt zich door de aanwezigheid van de mainport Antwerpen en een groot
aantal kapitaalintensieve installaties en technologische bedrijven. Er zijn daardoor goede
ontwikkelingsperspectieven voor kapitaalintensieve en toptechnologische bedrijfstakken als de luchtvaart,
de maritieme industrie en de procesindustrie. Een sterk maintenance cluster draagt bovendien bij aan de
reductie van kosten in de procesindustrie, waardoor de concurrentiekracht van deze sector verbetert.
Door de ligging tussen de havens van Rotterdam en Antwerpen is het gebied een aantrekkelijke
vestigingsplaats voor internationale logistieke dienstverleners. De as West-Brabant-Antwerpen-Mechelen
bezit tevens potenties op het vlak van stedelijk toerisme.
Ten oosten van de as West-Brabant-Antwerpen-Mechelen ligt een uitgestrekt gebied met zandgronden
(de Kempen), dat gekenmerkt wordt door een afwisseling van stedelijke concentraties en landelijke
gebieden. Het landschap heeft duidelijk een minder open karakter dan de westelijke zijde van de
grensregio. Het landelijk gebied biedt plaats aan het gemengd landbouwbedrijf (inclusief intensieve
veehouderij) en telt tevens talrijke natuur- en recreatiegebieden. De regio heeft dan ook een belangrijke
toeristisch-recreatieve functie, zowel op het vlak van dag- als verblijfstoerisme. Daarnaast telt het gebied
een groot aantal stedelijke concentraties, waarin een groot deel van de werkgelegenheid zich
concentreert. Het gebied maakt deel uit van de technologiedriehoek Eindhoven-Leuven-Aken (ELAT)5; de
gebieden rond de genoemde steden beschikken elk over specifieke kennis en kunde, met een
complementair karakter. Deze kennis is door de aanwezige kennis- en onderzoeksinstituten en het
regionale bedrijfsleven sterk verankerd in de regio. Sterke sectoren zijn taal- en spraaktechnologie, de
automotive, de logistiek en de ICT-sector. Bijzonder perspectiefvol met het oog op de toekomstige
economisch-technologische ontwikkeling is de combinatie van siliciumtechnologie met micro- en
nanotechnologie.
De zuidoostzijde van de grensregio bestaat uit een heuvelachtig lösslandschap, waarin tevens enkele
oude steden gelegen zijn. Naast dit landschappelijk onderscheid sluit dit deel van de grensregio in
economische zin aan bij het gebied in de voorgaande alinea. Het maakt deel uit van ELAT, maar er
liggen ook kansen in de combinatie van gezondheidszorg, life sciences, ‘wellness’ en toerisme. Het
gebied heeft door de aanwezigheid van een groot aantal academische ziekenhuizen, universiteiten,
internationaal opererende ondernemingen en MKB/KMO op het gebied van medische technologie de
potentie uit te groeien tot een epicentrum van Europese en zelfs wereldfaam op het gebied van
gezondheidszorg.
De Grensregio Vlaanderen-Nederland telt diverse bevolkingsconcentraties die zowel op economisch als
op sociaal-cultureel vlak een belangrijke positie vervullen. De belangrijkste stedelijke concentraties in de
grensregio zijn de Vlaamse Ruit, Brabantstad, Brugge-Oostende, Vlissingen-Middelburg, Tripool, HasseltGenk, Kortrijk-Harelbeke-Roeselare, Mechelen en Turnhout. Bij de verdieping van de hoofdthema’s wordt
nader ingegaan op het belang van de steden met betrekking tot het betreffende thema.
1.2.2 Fysieke infrastructuur
De Grensregio Vlaanderen-Nederland kenmerkt zich door een uitgebreide fysieke infrastructuur. Qua
wegverbindingen beschikt de grensregio weliswaar over een uitgebreid wegennet, maar er zijn
deelgebieden waar de weginfrastructuur minder sterk ontwikkeld is. Met name een aantal
grensoverschrijdende
wegverbindingen
voldoet
nog
niet.
Denk
bijvoorbeeld
aan
het
(grensoverschrijdende) wegennet in Zeeuws-Vlaanderen en de wegverbindingen Eindhoven-Hasselt,
Weert-Bree, Hasselt-Maastricht en Tilburg-Turnhout. Ondanks de realisatie van de Westerscheldetunnel
ligt er nog een opgave om de aansluiting op het Vlaamse hoofdwegennet te verbeteren. Belangrijke
5
Wanneer in de tekst de term ELAT gebruikt wordt, maakt de regio Antwerpen daar ook deel van uit.
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
11
logistieke centra voor goederenvervoer over de weg zijn Antwerpen, Mechelen en Zaventem op de
hoofdtransportas Rotterdam-Antwerpen-Brussel en daarnaast Venlo en Genk.
Een algemeen knelpunt dat invloed heeft op de weginfrastructuur in de regio is de congestie, vooral op
de hoofdverkeerswegen rond de grote stedelijke centra. Deze trend geldt voor de gehele Grensregio
Vlaanderen-Nederland. De congestie belemmert een goede doorstroming op het wegennet. Zonder
nieuwe investeringen in de weginfrastructuur en in het openbaar vervoer is verstopping van het wegennet
als gevolg van de doorgaande stijging van het aantal verkeersbewegingen onvermijdelijk. Naar
verwachting kunnen de ontwikkeling van nieuwe vervoersconcepten en de invoering van een prijsbeleid
voor gebruik van het wegennet daar slechts ten dele een oplossing voor bieden.
Op het vlak van spoorverbindingen springt de realisatie van de HSL-verbinding tussen Brussel en
Amsterdam in het oog, die van zuid naar noord door het programmagebied loopt. Ingebruikname van de
spoorlijn wordt in 2007 voorzien, waarbij de HSL in het programmagebied stopt in Antwerpen en Breda.
In oostelijke richting loopt de HSL van Brussel door het programmagebied naar Keulen. Beide spoorlijnen
(zie kaart 4) maken deel uit van de Europese streven het TEN (Trans Europees Netwerk) te
verwezenlijken, ter verbetering van de verbindingen en een doeltreffende werking van de interne markt.
Kaart 4: TEN Parijs-Brussel-Luik-Aken-Keulen
Omdat de HSL van Brussel naar Keulen alleen stopt in Luik, beschikt het oostelijk deel van de
Grensregio Vlaanderen-Nederland niet over een goede aansluiting op het HSL-netwerk. Treinreizigers in
het overige programmagebied zijn daarmee aangewezen op de diensten van de NMBS in België en de
NS in Nederland. Een zwak punt is dat de Euregio Scheldemond niet één grensoverschrijdende
spoorverbinding telt en ook in de Euregio Benelux Middengebied is het aantal grensoverschrijdende
spoorverbindingen zeer beperkt. Bovendien sluiten veel dienstregelingen slecht op elkaar aan, waardoor
grensoverschrijdend reizen per openbaar vervoer een tijdrovende bezigheid is.
Een punt dat de Vlaamse regering graag wil realiseren is de aanleg van de IJzeren Rijn naar het
Ruhrgebied. Daarmee kan de haven van Antwerpen beter en sneller verbonden worden met het
Ruhrgebied, wat een economische impact op de Grensregio Vlaanderen-Nederland heeft. Tot op heden
hebben Nederland en België nog geen overeenstemming bereikt over de aanleg van deze
goederenspoorlijn.
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
12
De Grensregio Vlaanderen-Nederland beschikt over een uitgebreide infrastructuur voor vervoer over
water. Vanuit het oogpunt van goederenvervoer is de Westerschelde de belangrijkste verbinding, omdat
dit de toegang voor zeeschepen tot de haven (mainport) van Antwerpen betreft. Een aandachtspunt is het
vergroten van de diepgang van de Westerschelde, zodat de haven van Antwerpen toegankelijk blijft voor
de steeds groter wordende zeeschepen. Andere belangrijke havens zijn die van Gent, Terneuzen,
Vlissingen, Zeebrugge en Oostende. Deze havens hebben een belangrijke distributiefunctie naar het
achterland. Belangrijke verbindingen voor de binnenscheepvaart zijn de Schelde, de Maas, het RijnScheldekanaal, het Kanaal van Gent naar Terneuzen, het Albertkanaal, het Julianakanaal en de ZuidWillemsvaart. De binnenhavens ontlasten de grote containerhavens in de grensregio.
Een andere component van de fysieke infrastructuur zijn de luchthavens. De Grensregio VlaanderenNederland telt vier regionale luchthavens, te weten Oostende, Antwerpen (Deurne), Eindhoven Airport en
Maastricht-Aachen Airport. Daarnaast bevindt de internationale luchthaven Brussels Airport zich net
buiten het Arrondissement Leuven. Hoewel de luchthaven buiten het programmagebied ligt, heeft de
luchthaven wel logistieke uitstralingseffecten op de grensregio, wat een positieve invloed heeft op de
werkgelegenheid.
De ontwikkeling van het oppervlakte bedrijventerreinen in hectare vormt een indicator voor de behoefte
aan ruimte voor (nieuwe) bedrijvigheid. Zowel in Vlaanderen als in Zuid-Nederland wordt de ontwikkeling
van de oppervlak aan bedrijventerreinen in de gaten gehouden. Daarbij wordt echter uitgegaan van
andere definities, zodat de absolute hectares die zijn weergegeven in tabel 1 niet volledig onderling
vergelijkbaar zijn. Voor Vlaanderen is het totale oppervlak aan bedrijventerreinen weergegeven en voor
Zuid-Nederland het netto-oppervlak aan bedrijventerreinen. Omdat de cijfers voor Vlaanderen en ZuidNederland niet vergelijkbaar zijn, is geen optelling weergegeven voor de gehele Grensregio VlaanderenNederland. De cijfers geven daarentegen wel een indruk van de ontwikkeling van het oppervlak aan
bedrijventerreinen.
Tabel 1: Ontwikkeling van het oppervlak aan bedrijventerreinen in hectare6
Gebied
2001
2002
20047
Antwerpen
15.268
15.282
9.896
Limburg (B)
Oost-Vlaanderen
9.974
15.609
10.171
16.508
9.872
6.952
Vlaams Brabant
West-Vlaanderen
4.692
7.894
4.817
7.976
4.817
7.815
Vlaams Gewest
53.438
54.754
39.352
Zeeland
Noord-Brabant
4.144
11.727
4.098
12.177
4.144
12.237
Limburg (NL)
Zuid-Nederland
6.197
22.068
6.318
22.593
6.365
22.746
Uit tabel 1 blijkt dat het oppervlak aan bedrijventerreinen zowel in Vlaanderen als in Zuid-Nederland is
gestegen. Vlaanderen laat in 2002 een stijging ten opzichte van 2001 zien. Daarna wordt de ontwikkeling
vertekend door het ontbreken van de haventerreinen in de analyse. Zuid-Nederland laat tussen 2001 en
2004 een uitbreiding van het oppervlak aan bedrijventerreinen zien van iets meer dan 3%.
Laatste onderdeel van de fysieke infrastructuur dat wordt belicht, is de ICT-infrastructuur. De Europese
Commissie zet in op een brede toegankelijkheid van breedbandinternet voor alle burgers. Per 2005 heeft
78% van de Nederlandse huishoudens toegang tot internet, terwijl dat cijfer in België met 50%
6
Bron Vlaamse cijfers is de Studiedienst van de Vlaamse Regering, Vlaamse Statistieken, strategisch
management en surveyonderzoek, http://aps.vlaanderen.be/statistiek/cijfers/stat_cijfers.htm. Bron van de ZuidNederlandse cijfers vormt ETIN Adviseurs, naar aanleiding van de jaarlijkse IBIS enquête werklocaties.
7 De Vlaamse cijfers voor 2004 zijn exclusief haventerreinen.
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
13
aanmerkelijk lager ligt. Het EU-25 gemiddelde bedraagt overigens 48% (Eurostat, 2006). Voor bedrijven
geldt dat in België ruim 95% toegang heeft tot internet, in Nederland bedraagt dat cijfer 91% (Eurostat,
2006).
Figuur 1 geeft voor de verschillende lidstaten weer hoe groot de marktpenetratie van breedband per
oktober 2005 is. Uit de figuur blijkt dat Nederland enkele procentpunten vooruitloopt op België qua
beschikbaarheid van snel breedbandinternet. Hoewel geen detailgegevens voorhanden zijn voor de
Grensregio Vlaanderen-Nederland, is er geen reden om aan te nemen dat de marktpenetratie van
breedband in de grensregio verschilt van het landelijk gemiddelde.
Figuur 1: Marktpenetratie voor breedband in de EU per 1 oktober 20058
De ICT-infrastructuur vormt een belangrijke verbindende schakel met andere regio’s. Grote steden als
Antwerpen, Gent en Eindhoven vervullen daarin een leidende rol, omdat hightech ICT-infrastructuur daar
vanwege kostenefficiëntie en vanwege de aanwezigheid van internationale bedrijven en
onderzoeksinstellingen in de regel het eerst gerealiseerd wordt.
1.2.3
Demografie
In de Grensregio Vlaanderen-Nederland wonen per 1 januari 2005 net geen 10 miljoen inwoners (zie
tabel 2). Daarvan wonen ruim 7 miljoen inwoners in de Euregio Benelux Middengebied 9 en bijna 3 miljoen
in de Euregio Scheldemond. Ten opzichte van het jaar 2000 is het inwoneraantal in de grensregio met
1,7% gestegen. Daarmee ligt de bevolkingsgroei een fractie lager dan in de periode 1995-2000. Wat
opvalt is dat het groeicijfer voor de grensregio in de periode 2000-2005 lager ligt dan de landelijke
groeicijfers voor Vlaanderen en Nederland. Een belangrijke factor daarin is de vergrijzing van de
bevolking, die in de Grensregio Vlaanderen-Nederland eerder zichtbaar wordt dan op lidstaatniveau.
Naar verwachting zal de bevolkingsgroei door de vergrijzing van de bevolking verder afzwakken.
Europese Commissie (2006), De Europese Elektronische communicatieregelgeving en –markten in 2005 (11e
verslag)
9 Cijfers voor de Euregio Benelux Middengebied en de provincie Vlaams-Brabant hebben vanwege de
beschikbaarheid van statistische bronnen steeds betrekking op de gehele provincie Vlaams-Brabant, tenzij
anders vermeld. Dat betekent dat ook de cijfers van het Arrondissement Halle-Vilvoorde zijn meegenomen in de
cijfers voor de provincie Vlaams-Brabant.
8
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
14
Tabel 2: Ontwikkeling aantal inwoners in de Grensregio Vlaanderen-Nederland
1995
2000
2005
% groei 1995-2000
% groei 2000-2005
Euregio
Scheldemond
2.836.363
2.862.263
2.898.553
0,9
1,3
Euregio Benelux
Middengebied
Grensregio
VlaanderenNederland
6.801.846
6.947.050
7.072.640
2,1
1,8
9.638.209
9.809.313
9.971.193
1,8
1,7
5.866.106
15.424.122
5.940.251
15.863.950
6.043.161
16.305.526
1,3
2,9
1,7
2,8
Vlaanderen
Nederland
Bron: Eurostat, 2006
De vergrijzing van de bevolking kan worden weergegeven door middel van de grijze druk. De grijze druk
geeft de verhouding aan tussen het aantal personen van 65 jaar of ouder en het aantal personen in de
potentiële beroepsbevolking van 20-64 jaar. Figuur 2 laat de ontwikkeling van de grijze druk zien.
De grijze druk is in de Grensregio Vlaanderen-Nederland de afgelopen tien jaar gestaag toegenomen.
Dat geldt zowel voor de Euregio Scheldemond als de Euregio Benelux Middengebied. Dit betekent
enerzijds minder aanbod op de arbeidsmarkt en anderzijds veel vraag naar sociaal-maatschappelijke en
medische voorzieningen. In beide Euregio’s is het percentage personen van 65 jaar en ouder hoger dan
in Nederland en Vlaanderen. In de provincie West-Vlaanderen wonen relatief gezien de meeste ouderen:
in 2005 waren in die provincie 19,6% van de inwoners ouder dan 65 jaar. Deze ontwikkeling zet zich in
het komende decennium nadrukkelijk voort.
Figuur 2: Ontwikkeling grijze druk (%)
Figuur 3: Ontwikkeling groene druk (%)
31
28
29
27
27
Euregio Scheldemond
Euregio Scheldemond
25
26
Euregio Benelux
Middengebied
Euregio Benelux
Middengebied
23
21
Grensregio VlaanderenNederland
19
25
Grensregio VlaanderenNederland
24
17
23
15
1995
2000
Bron: FOD Economie, CBS
2005
1995
2000
2005
Bron: FOD Economie, CBS
Wanneer de bevolking vergrijst, ligt het voor de hand dat het relatieve aandeel jongeren in de totale
bevolking afneemt. Het relatieve aandeel jongeren wordt uitgedrukt in de groene druk. De groene druk
zet het aantal personen van 0-14 jaar af tegen het aantal personen in de potentiële beroepsbevolking van
25-64 jaar. Figuur 3 laat de ontwikkeling van de groene druk zien.
Figuur 3 toont dat de groene druk in de Grensregio Vlaanderen-Nederland gemeten over het laatste
decennium geleidelijk afneemt. Deze trend kan ook op landelijk niveau in Nederland en Vlaanderen
worden waargenomen. Uit figuur 3 kan worden afgelezen dat de daling van de groene druk het grootst is
in de Euregio Scheldemond.
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
15
1.2.4
Algemeen-economische indicatoren
In deze paragraaf komt de stand van zaken met betrekking tot een aantal algemeen-economische
indicatoren aan bod.
1.2.4.1 Economische groei
De ontwikkeling van de welvaart van de Grensregio Vlaanderen-Nederland kan worden gemeten aan de
hand van de ontwikkeling van het Bruto Regionaal Product (BRP). Het BRP is een belangrijke
graadmeter, omdat het weergeeft hoeveel in een regio wordt verdiend door de mensen die er werkzaam
zijn. Door het BRP te relateren aan het aantal inwoners van dat gebied wordt een beeld van de regionale
welvaart geschetst. Enkele kerncijfers met betrekking tot de ontwikkeling van het BRP zijn weergegeven
in tabel 3.
Tabel 3: Ontwikkeling van het BRP per inwoner
Gebied
BRP per inwoner
in 2000
BRP per inwoner
in 2003
BRP per inwoner
in 2003 (EU-25 =
100)
Gemiddelde
jaarlijkse
verandering BRP
per inwoner 20002003 (in %)
Antwerpen
28.265
29.788
137
1,8
Limburg (B)
Oost-Vlaanderen
20.477
21.173
21.435
22.907
99
105
1,5
2,7
Vlaams Brabant
West-Vlaanderen
25.357
22.297
26.312
24.012
121
110
1,2
2,5
Vlaams Gewest
België
23.971
24.286
25.410
25.677
117
118
2,0
1,9
Zeeland
22.041
24.706
114
3,9
Noord-Brabant
Limburg (NL)
24.869
22.066
27.169
24.585
125
113
3,0
3,7
Zuid-Nederland
Nederland
23.772
25.135
26.180
27.132
120
125
3,3
2,6
Grensregio
VlaanderenNederland
23.892
25.714
118
2,5
Bron: Eurostat, augustus 2006, alle cijfers gecorrigeerd voor inflatie (PPP), aanpassing ERAC
De cijfers in tabel 3 geven de ontwikkeling van het BRP per hoofd tussen 2000 en 2003 weer. Meer
actuele cijfers zijn per augustus 2006 op NUTS-II niveau niet beschikbaar. Uit de kolom waarin het BRP
per inwoner wordt gerelateerd aan het EU-25 gemiddelde kan worden afgeleid dat het BRP per hoofd,
met uitzondering van Belgisch-Limburg, in alle subregio’s van de Grensregio Vlaanderen-Nederland ruim
boven het EU gemiddelde (indexcijfer 100) ligt. Daarbij mag echter niet vergeten worden dat het
gemiddelde BRP per hoofd in de EU na de uitbreiding met tien nieuwe lidstaten in 2004 flink is gedaald.
Dat verklaart in ieder geval deels waarom het indexcijfer voor het BRP per inwoner nu een stuk hoger ligt
dan bij de start van INTERREG IIIA, toen het EU gemiddelde berekend werd over de 15 oude lidstaten.
De meest welvarende subregio is de provincie Antwerpen, terwijl de welvaart in Belgisch Limburg
achterblijft bij de overige provincies. Verder valt op dat het welvaartsverschil tussen het Vlaams Gewest
en Zuid-Nederland slechts marginaal is. Het indexcijfer voor het gemiddelde BRP per hoofd ligt per 2003
voor de Grensregio Vlaanderen-Nederland op het Belgisch gemiddelde (indexcijfer 118), terwijl het BRP
per hoofd achterblijft bij het gemiddelde cijfer voor Nederland (indexcijfer 125).
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
16
De laatste kolom laat de gemiddelde jaarlijkse verandering van het BRP per inwoner zien, berekend over
de periode 2000-2003. Daaruit komt naar voren dat de welvaart zich niet in alle subregio’s in hetzelfde
tempo ontwikkeld heeft. De groei is het sterkst geweest in Zeeland, terwijl Vlaams Brabant gemiddeld de
laagste groei heeft gerealiseerd. Verder blijkt uit tabel 3 dat de regionale economie in Zuid-Nederland in
de periode 2000-2003 sterker is gegroeid dan in het Vlaams Gewest.
1.2.4.2 Werkgelegenheid
De werkgelegenheid is een belangrijke indicator voor de economische situatie in de Grensregio
Vlaanderen-Nederland. Absoluut gezien telt de grensregio begin 2004 ruim 4,5 miljoen arbeidsplaatsen
(Eurostat 2006). Het Vlaams Gewest heeft daarin met bijna 2,6 miljoen arbeidsplaatsen het grootste
aandeel. Zuid-Nederland telt ruim 1,9 miljoen arbeidsplaatsen. De werkgelegenheid is in de Grensregio
Vlaanderen-Nederland tussen 2000 en 2004 met 1,6% toegenomen. Figuur 4 geeft weer hoe de
werkgelegenheid zich jaarlijks ontwikkeld heeft in de periode 2000-2004. Meer recente gegevens zijn per
augustus 2006 niet beschikbaar.
Figuur 4: Ontwikkeling van de werkgelegenheid
Jaarlijkse % mutatie werkgelegenheid
3,0
2,5
2,0
1,5
1,0
0,5
0,0
-0,5
2000
2001
2002
2003
2004
-1,0
-1,5
Vlaams Gewest
Zuid-Nederland
Grensregio V-N
Bron: Eurostat, augustus 2006, bewerkt door ERAC.
Uit figuur 4 blijkt dat de ontwikkeling van de werkgelegenheid meebeweegt met de conjunctuur. In 2000
verkeerde de grensregio nog in een situatie van hoogconjunctuur. Vervolgens brak de periode van
laagconjunctuur aan en daalde de groei van de werkgelegenheid. In het Vlaams Gewest is dan zelfs
sprake van een afname van de werkgelegenheid. Na een licht herstel in 2002 dook de ontwikkeling van
de werkgelegenheid in 2003 in de gehele grensregio in de rode cijfers. In 2004 diende zich in het Vlaams
Gewest het eerste herstel aan, terwijl Zuid-Nederland op dat moment kampte met een afname van de
werkgelegenheid.
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
17
1.2.4.3 Werkloosheid
Figuur 5 geeft de ontwikkeling van het werkloosheidspercentage weer voor de Grensregio VlaanderenNederland, voor Zuid-Nederland, voor het Vlaams Gewest en voor België en Nederland als geheel.
Figuur 5: Ontwikkeling werkloosheidspercentage
9
8
Grensregio
Vlaanderen-Nederland
7
België
6
Nederland
5
Vlaams Gewest
4
3
Zuid-Nederland
2
1
1999
2000
2001
2002
2003
2004
Bron: Eurostat, augustus 2006
Uit figuur 5 blijkt dat het werkloosheidspercentage in de Grensregio Vlaanderen-Nederland daalt tot bij
het inzetten van de conjuncturele neergang in 2001. Het werkloosheidspercentage bedraagt dan 3,2%.
Daarna stijgt het werkloosheidspercentage tot 5% in 2004. De provincies Limburg (B) en Antwerpen
hebben met respectievelijk 6,5% en 6% de hoogste werkloosheidspercentages. Zeeland heeft met 3,4%
het laagste werkloosheidspercentage, gevolgd door Noord-Brabant (4,2%) en West-Vlaanderen (4,5%).
Het werkloosheidspercentage vertoont in alle provincies nagenoeg dezelfde ontwikkeling en ook op
nationaal niveau kan deze trend worden waargenomen. Figuur 5 toont dat het werkloosheidspercentage
in de Vlaamse provincies gedurende de meetperiode gemiddeld boven het niveau van Zuid-Nederland
ligt. Wat verder opvalt is dat het werkloosheidspercentage in de Vlaamse provincies (met uitzondering
van West-Vlaanderen) na 2003 weer een daling vertoont. Die daling komt volledig op het conto van het
Vlaams Gewest, want het totale Belgische cijfer vertoont nog een geringe stijging. Het gemiddelde
Nederlandse cijfer beweegt in dezelfde richting als het werkloosheidspercentage voor Zuid-Nederland.
1.2.4.4 Participatiegraad
Met behulp van de netto-participatiegraad kan de deelname van de beroepsbevolking aan het
economisch verkeer worden gemeten. De netto-participatiegraad is het aandeel van de werkzame
beroepsbevolking in de bevolking van 15 tot 64 jaar. Figuur 6 laat de ontwikkeling van de nettoparticipatiegraad in de Grensregio Vlaanderen-Nederland zien.
Figuur 6: Ontwikkeling netto-participatiegraad
74
73
72
71
70
69
68
67
66
65
64
1999
2000
Vlaams Gewest
Mei 2007
2001
Zuid-Nederland
2002
2003
2004
Bron: Eurostat, augustus 2006
Grensregio Vlaanderen-Nederland
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
18
Uit figuur 6 blijkt dat de netto-participatiegraad in de Grensregio Vlaanderen-Nederland in 2004 net geen
70% bedraagt. Tussen het Vlaamse deel en het Zuid-Nederlandse deel bestaat overigens wel een
significant verschil in participatiegraad. In 2004 ligt de netto-participatiegraad in het Vlaams Gewest op
68%, terwijl die in Zuid-Nederland op dat moment 72,2% bedraagt. Wanneer op het niveau van de
provincies gekeken wordt, is in 2004 de netto-participatiegraad het laagst in Belgisch-Limburg (65,1%) en
het hoogst in Noord-Brabant (77,5%).
1.2.4.5 Sectorale structuur
Deze subparagraaf geeft een analyse van de sectorstructuur van de regionale economie. In tabel 4 is
daartoe een overzicht gepresenteerd van de ontwikkeling van het procentuele aantal werknemers binnen
de vier economische hoofdsectoren.
Tabel 4: Ontwikkeling van het procentuele aantal werknemers per sector
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
Vlaams Gewest
Landbouw
Industrie
1,0
31,0
1,0
30,4
1,0
30,0
1,0
29,7
1,0
28,7
1,0
28,0
1,0
27,2
Commerciële dienstverlening
Niet-commerciële dienstverlening
37,0
31,0
37,4
31,2
38,1
30,9
38,3
31,0
38,5
31,9
38,4
32,6
38,6
33,2
Zuid-Nederland
Landbouw
1,6
1,6
1,6
1,7
1,7
1,7
n.b.
Industrie
Commerciële dienstverlening
33,1
40,8
32,4
41,7
32,0
42,3
30,7
41,4
29,9
41,1
29,0
41,0
n.b.
n.b.
Niet-commerciële dienstverlening
Grensregio Vlaanderen-Nederland
24,5
24,3
24,1
26,2
27,2
28,3
n.b.
Landbouw
Industrie
1,2
31,8
1,3
31,2
1,3
30,8
1,3
30,1
1,3
29,2
1,3
28,4
n.b.
n.b.
Commerciële dienstverlening
Niet-commerciële dienstverlening
38,6
28,4
39,2
28,4
39,8
28,1
39,6
29,0
39,6
29,9
39,5
30,8
n.b.
n.b.
België
Landbouw
0,7
0,7
0,7
0,7
0,7
0,7
0,7
Industrie
Commerciële dienstverlening
25,9
37,8
25,3
38,2
25,1
38,6
24,9
38,8
24,1
38,9
23,5
38,9
22,5
39,9
Niet-commerciële dienstverlening
Nederland
35,6
35,8
35,6
35,6
36,3
36,9
36,8
Landbouw
Industrie
1,6
25,2
1,6
24,7
1,5
24,4
1,6
23,3
1,6
22,8
1,6
22,2
n.b.
n.b.
Commerciële dienstverlening
Niet-commerciële dienstverlening
45,2
28,0
46,0
27,7
46,5
27,6
46,4
28,8
45,6
30,0
45,0
31,2
n.b.
n.b.
Bron: Eurostat, augustus 2006, bewerkt door ERAC.
Uit tabel 4 blijkt dat het directe aandeel van de landbouw in de totale werkgelegenheid slechts gering is.
In de totale Grensregio Vlaanderen-Nederland bedraagt het directe aandeel van de landbouw in de
werkgelegenheid in 2003 1,3%. In het Vlaams Gewest ligt het aandeel zelfs nog lager met 1%, terwijl het
in Zuid-Nederland 1,7% bedraagt. Toch zijn agrofood en agribusiness belangrijke sectoren voor de
Grensregio Vlaanderen-Nederland. Het lage relatieve aandeel in de werkgelegenheid is ook een gevolg
van de hoge mate van rationalisatie van de sector. Afgezet tegen de BRP bedraagt het aandeel van de
primaire sector 1,8%.
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
19
De industrie is van oudsher bovengemiddeld vertegenwoordigd in de Grensregio Vlaanderen-Nederland.
Dat blijkt uit het aandeel dat de industriële werkgelegenheid inneemt in de Grensregio VlaanderenNederland ten opzichte van de cijfers voor België en Nederland. De automotive, maintenance en
procesindustrie zijn sectoren die in de grensregio een belangrijk aandeel hebben in de industriële
werkgelegenheid. Het aandeel in de werkgelegenheid bedraagt in 2003 28,4%. Voor Zuid-Nederland
bedraagt het aandeel van de industriële werkgelegenheid in 2003 29%, in het Vlaams Gewest in 2004
ruim 27%. Hoewel de industrie in de Grensregio Vlaanderen-Nederland nog altijd relatief sterk
vertegenwoordigd is, is het aandeel van de industriële werkgelegenheid in de totale werkgelegenheid in
de periode 1998-2003 met ruim 3 procentpunten gedaald (zie tabel 4).
Veruit het grootste deel van de werkgelegenheid is geconcentreerd in de dienstverlenende sector. De
dienstverlenende sector wordt meestal opgesplitst in de commerciële en niet-commerciële
dienstverlening. Tabel 4 toont de ontwikkeling van het aandeel van beide sectoren in de totale
werkgelegenheid. In het totale grensgebied bedraagt het aandeel van de commerciële dienstverlening
ruim 39%. Het aandeel in Zuid-Nederland ligt met 41% iets boven dat percentage, in het Vlaams Gewest
met 38% iets lager. De logistiek en het toerisme hebben een belangrijk aandeel in de werkgelegenheid in
de commerciële dienstverlening. Dit geldt zowel voor Vlaanderen als voor Zuid-Nederland. Opvallend is
dat het aandeel van de commerciële dienstverlening in Zuid-Nederland na 2000 iets aan belang heeft
ingeboet ten koste van de niet-commerciële dienstverlening.
In 2003 bedraagt het aandeel van de niet-commerciële dienstverlening in de werkgelegenheid in de
Grensregio Vlaanderen-Nederland 30,8%. Het relatieve aandeel is in de voorgaande jaren gestaag
gegroeid, vooral ten koste van de industriële werkgelegenheid. De niet-commerciële dienstverlening is
relatief iets sterker vertegenwoordigd in het Vlaams Gewest (32,6% in 2003) dan in Zuid-Nederland.
(28,3% in 2003). Op nationaal niveau is dit verschil tussen België en Nederland nog groter; in België
verschilt het aandeel in de werkgelegenheid tussen de commerciële en niet-commerciële dienstverlening
slechts enkele procentpunten, terwijl dit verschil in Nederland ruim 10 procentpunten bedraagt. Wat dat
betreft liggen het Vlaams Gewest en Zuid-Nederland qua werkgelegenheidsstructuur dichter bij elkaar
dan België en Nederland als geheel. Als gevolg van de vergrijzing van de bevolking zal de vraag naar
zorg toenemen, waardoor het aandeel van de niet-commerciële dienstverlening in de werkgelegenheid
naar verwachting verder zal toenemen.
1.2.5 Synthese van elementen die van belang zijn voor de grensoverschrijdende strategie












Ligging midden in Noord-Europees economisch kerngebied (Europese Pentagon);
Het grensoverschrijdend wegennet is ondermaats.
Doorstroming op (uitgebreid) wegennet wordt belemmerd door congestie, zonder nieuwe
investeringen in weginfrastructuur en openbaar vervoer dreigt verstopping van het wegennet;
Grensoverschrijdend openbaar vervoer functioneert niet goed;
Uitstekende infrastructuur voor vervoer over water, maar deze transportmodaliteit wordt net als
vervoer over spoor niet ten volle benut;
Vergrijzing van de bevolking vormt een bedreiging voor het arbeidspotentieel;
Vergrijzing van de bevolking leidt tot grotere behoefte aan medische en sociaal-maatschappelijke
voorzieningen;
Significant verschil in participatiegraad tussen Zuid-Nederland en Vlaanderen;
Conjunctuurgevoeligheid van de regionale economie;
Binnen de industriële sector hebben de automotive, maintenance en procesindustrie een belangrijk
aandeel in de industriële werkgelegenheid;
Binnen de commerciële dienstverlening hebben de logistiek en de toeristisch-recreatieve sector een
belangrijk aandeel in de werkgelegenheid;
Als gevolg van de vergrijzing zijn er kansen voor niet-commerciële dienstverlening.
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
20
1.3
Verdieping thema Economie
In deze paragraaf wordt het thema Economie verdiept door nader in te gaan op de aspecten
bedrijvendynamiek, kennis- en opleidingsniveau, kennisinfrastructuur, innovatie, steden, toerisme en
recreatie, grensoverschrijdende samenwerking en duurzaamheid.
1.3.1 Bedrijvendynamiek
De ontwikkeling van het aantal bedrijven en het aantal nieuwe starters zijn indicatoren voor de
bedrijvendynamiek in de Grensregio Vlaanderen-Nederland. Tabel 5 geeft voor de jaren 2000 en 2004
per provincie een overzicht van het aantal gevestigde bedrijven.
Tabel 5: Aantal bedrijven in de Grensregio Vlaanderen-Nederland in 2000 en 2004
Aantal
bedrijven
2000
in
Aantal
bedrijven
2004
in
Verandering
(in %)
Quotiënt
aantal
bedrijven / aantal
inwoners (2004)
Oost-Vlaanderen
West-Vlaanderen
97.387
91.955
98.290
93.474
0,9
1,7
14,0
12,2
Antwerpen
Limburg (B)
109.342
50.804
111.838
52.919
2,3
4,2
15,0
15,3
Vlaams-Brabant
Zeeland
65.364
19.970
67.399
20.150
3,1
0,9
15,4
18,9
Noord-Brabant
Limburg (NL)
118.565
50.605
119.910
49.095
1,1
3,0 -/-
20,1
23,2
603.992
613.075
1,5
16,3
Grensregio
Nederland
Vlaanderen-
Bron: CBS, ECODATA, 2006
In de Grensregio Vlaanderen-Nederland zijn in 2004 613.075 bedrijven gevestigd. Ten opzichte van het
jaar 2000 betekent dit een stijging van 1,5%. Het aantal bedrijven is relatief het sterkst gestegen in
Belgisch Limburg (ruim 4%), terwijl Nederlands Limburg de enige provincie is waar het aantal bedrijven is
gedaald (met 3%). Om de bedrijvigheid in de verschillende provincies van de Grensregio VlaanderenNederland meer in perspectief te plaatsen, is in kolom 4 van tabel 5 het aantal bedrijven gerelateerd aan
het aantal inwoners. Uit die bewerking komt naar voren dat Zuid-Nederland relatief meer bedrijven telt
dan Vlaanderen. De provincie Nederlands Limburg telt relatief gezien het grootste aantal bedrijven, de
provincie West-Vlaanderen het geringste aantal.
Om meer zicht te krijgen op de ontwikkeling van het aantal bedrijven, volgt hieronder een analyse van het
aantal startende ondernemers. Uit tabel 5 bleek dat tussen 2000 en 2004 meer ondernemingen zijn
gestart dan dat er zijn opgeheven. In 2002 startten in de gehele grensregio 49.029 bedrijven, in 2005
bedroeg dat aantal bedrijven 52.889. Dit is een toename van 7,9%. Figuur 7 toont voor 5 geografische
schaalniveaus de ontwikkeling van het aantal startende bedrijven. De ontwikkeling is in beeld gebracht
door middel van indexcijfers. De cijfers voor het Vlaams Gewest zijn beschikbaar vanaf 2000 (basisjaar),
die voor Zuid-Nederland met ingang van 2002 (basisjaar).
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
21
Figuur 7: Ontwikkeling aantal startende bedrijven (o.b.v. indexcijfers)
130
120
Vlaams Gewest
Zuid-Nederland
110
100
Grensregio
Vlaanderen-Nederland
België
Cijferbronnen: Bedrijvendynamiek 2003 en 2005
Nederland
Kamer
van
Koophandel
Nederland,
Unizo
Startersservice België, 2006. Gegevens bewerkt
90
door ERAC.
80
70
2000
2001
2002
2003
2004
2005
Uit figuur 7 blijkt dat in het Vlaams Gewest het aantal starters ten opzichte van het jaar 2000 aanvankelijk
een terugval vertoont. In 2004 en 2005 neemt het aantal starters echter fors toe. De stijging van het
aantal starters is het sterkst in de provincies West-Vlaanderen en Belgisch-Limburg. De ontwikkeling van
het aantal starters in Zuid-Nederland vertoont een ander beeld. In 2003 stijgt het aantal starters ten
opzichte van referentiejaar 2002, maar daarna treedt een scherpe daling op. De daling van het aantal
startende bedrijven was het sterkst in de provincies Noord-Brabant en Limburg. In de loop van 2005
neemt het aantal starters weer toe, maar nog niet tot het niveau van 2002. Zeeland onttrekt zich aan deze
trend en kent een relatief stabiel startersniveau.
1.3.2
Kennis en opleidingsniveau
Tabel 6 deelt de beroepsbevolking van 25 tot 65 jaar in naar hoogst genoten opleiding. Een primair
opleidingsniveau staat voor alle scholing tot en met lager middelbaar onderwijs. Hoger middelbaar
onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs behoren tot de groep secundair. Personen die hoger of
universitair onderwijs hebben genoten behoren tot de categorie tertiair.
Tabel 6: Aandeel beroepsbevolking (in %) 25-64 jaar naar hoogst genoten opleidingsniveau
Primair
Secundair
Tertiair
2000
2004
2000
2004
2000
2004
West-Vlaanderen
Oost-Vlaanderen
41,7
43,3
37,3
37,4
34,9
30,2
37,8
32,9
23,4
26,5
24,8
29,7
Antwerpen
Limburg (B)
39,8
44,3
34,8
36,0
33,3
33,6
35,8
36,6
26,9
22,1
29,4
27,4
Vlaams Brabant
Vlaams Gewest
33,2
40,4
26,6
34,6
33,5
33,0
33,4
35,2
33,3
26,6
39,9
30,2
Zeeland
Noord-Brabant
38,5
36,3
32,4
29,8
44,4
41,5
45,4
41,5
17,0
21,8
21,1
27,6
Limburg
Zuid-Nederland
39,8
37,5
33,5
31,1
41,6
41,8
41,8
41,9
18,2
20,3
23,7
25,8
Grensregio
Vlaanderen-Nederland
39,3
33,2
36,5
37,9
24,0
28,4
België
Nederland
41,5
33,8
35,7
28,8
31,5
41,9
33,9
40,9
27,1
23,9
30,4
29,2
Bron: Eurostat, augustus 2006, aangepast door ERAC.
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
22
Voor alle provincies die deel uitmaken van de Grensregio Vlaanderen-Nederland geldt dat het
gemiddelde opleidingsniveau is gestegen tussen 2000 en 2004. Het aandeel van de beroepsbevolking
dat alleen primair onderwijs heeft genoten is gedaald in die periode. Met uitzondering van OostVlaanderen is in 2004 het deel van de beroepsbevolking dat secundair onderwijs heeft genoten het
grootst. Ook het aandeel van de beroepsbevolking met een tertiair opleidingsniveau is gestegen. Verder
valt op dat het aandeel van de beroepsbevolking met een secundair opleidingsniveau in Zuid-Nederland
hoger ligt dan in Vlaanderen. Daarentegen telt Vlaanderen weer een hoger percentage hoogopgeleiden.
Vlaams Brabant kent veruit het grootste aandeel hoog opgeleiden (bijna 40%), terwijl Zeeland (21,1%) en
Limburg (NL) (23,7%) op dat vlak het laagst scoren. Evenals voor West-Vlaanderen en Limburg (B) geldt
voor deze provincies dat ze geconfronteerd worden met een ‘braindrain’; hooggeschoolde jongeren
trekken (o.a. voor hun studie) weg naar de centrumprovincies van de Grensregio Vlaanderen-Nederland
en vinden daar vervolgens een baan. Ook na hun studie zijn de kansen voor hoogopgeleiden groter
buiten de genoemde provincies. Onderzoek door Alofs van de Studiedienst GOM-Limburg wijst
bovendien uit dat Belgisch-Limburg meer dan de andere Vlaamse provincies te kampen heeft met dit
fenomeen en dat het de laatste jaren aan belang toeneemt10.
Uit de opleidingscijfers in tabel 6 blijkt dat in 2004 het opleidingsniveau in het Vlaams Gewest redelijk
evenredig verdeeld is over de drie opleidingscategorieën. Het aandeel van de categorieën primair en
secundair ligt iets boven de 1/3, het aandeel van de categorie tertiair iets onder de 1/3. Vlaams Brabant
springt eruit met het hoogste relatieve opleidingsniveau in de Grensregio Vlaanderen-Nederland. In ZuidNederland is de categorie secundair duidelijk het sterkst vertegenwoordigd, op afstand gevolgd door
primair en tertiair.
Naast de ontwikkeling in de tijd is het van belang te weten hoe het gemiddelde opleidingsniveau in de
Grensregio Vlaanderen-Nederland zich verhoudt tot het gemiddelde opleidingsniveau op nationaal
niveau. Het gemiddelde opleidingsniveau in het Vlaams Gewest is grotendeels vergelijkbaar met de
ontwikkeling van het nationale cijfer in België. Voor Zuid-Nederland geldt dat het gemiddelde
opleidingsniveau achterblijft bij het gemiddelde cijfer voor heel Nederland. Zuid-Nederland telt een groter
aandeel primair opleidingsniveau en een lager aandeel tertiair opleidingsniveau. De belangrijkste oorzaak
voor het achterblijven van het gemiddelde opleidingsniveau in Zuid-Nederland bij het landelijk gemiddelde
is de relatief hoge gemiddelde leeftijd van de bevolking. Oudere mensen hebben gemiddeld een lager
opleidingsniveau, wat een neerwaarts effect heeft op het gemiddelde opleidingsniveau.
Bij de bepaling van het opleidingsniveau wordt meestal uitgegaan van de hoogst genoten
schoolopleiding. Het laatste decennium gaat steeds meer aandacht uit naar opleiding en training op het
werk. Dat kan door ‘training on the job’, maar ook door het volgen van cursussen of trainingen. Deze
vorm van kennisvergaring wordt samengevat onder de noemer ‘een leven lang leren’. Tabel 7 toont voor
de leeftijdsgroep 25-64 jaar hoe de Grensregio Vlaanderen-Nederland scoort op dit aspect in de jaren
2000 en 2004.
10
Studiedienst GOM-Limburg, 2006
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
23
Tabel 7: Aandeel beroepsbevolking (in %) 25-64 jaar dat participeert in ‘Een Leven Lang Leren11’
2000
2004
West-Vlaanderen
Oost-Vlaanderen
7,7
7,4
8,5
10,9
Antwerpen
Limburg (B)
5,3
6,1
9,3
7,5
Vlaams Brabant
Vlaams Gewest
8,6
6,9
12,5
9,8
Zeeland
Noord-Brabant
14,2
13,1
15,1
15,8
Limburg
Zuid-Nederland
12,7
13,1
14,8
15,4
Grensregio
Nederland
9,4
12,1
6,2
14,3
8,6
16,4
Vlaanderen-
België
Nederland
Bron: Eurostat, augustus 2006, aangepast door ERAC.
Voor alle provincies van de Grensregio Vlaanderen-Nederland geldt dat het participatieniveau van de
beroepsbevolking in ‘Een Leven Lang Leren’-trajecten is toegenomen. De grootste stijging tussen 2000
en 2004 is gerealiseerd in de Vlaamse provincies, maar getuige het feit dat de deelnamepercentages in
2004 in alle Vlaamse provincies nog achterblijven bij de Zuid-Nederlandse provincies, heeft Vlaanderen
nog een inhaalslag te maken voor wat betreft ‘Een Leven Lang Leren’. Overigens is vergroting van de
participatie in ‘Een Leven Lang Leren’-trajecten een opgave voor de gehele Grensregio VlaanderenNederland.
1.3.3
Kennisinfrastructuur
Op Europees niveau wordt een zo hoog mogelijk opleidingsniveau nagestreefd. Van belang is dan of in
de Grensregio Vlaanderen-Nederland de randvoorwaarden aanwezig zijn om te komen tot een zo hoog
mogelijk opleidingsniveau. Met het oog daarop is de onderwijsinfrastructuur in de Grensregio VlaanderenNederland geanalyseerd.
Uit de analyse komt naar voren dat de onderwijsinfrastructuur in de grensregio over het algemeen goed
is; dat wil zeggen voldoende onderwijsinstellingen voor middelbaar, hoger en beroepsonderwijs en
daarbinnen een ruim aanbod aan studierichtingen. Toch zijn er regionale verschillen. Aan de westelijke
zijde van de grensregio heeft Gent een centrumfunctie op onderwijsgebied met zowel een universiteit als
meerdere hogescholen. Zeeland beschikt niet over een universiteit (wel over de Roosevelt Academy).
Het midden en het oosten van de grensregio beschikken over een uitgebalanceerde
opleidingsinfrastructuur.
Naast de opleidingsinfrastructuur bestaat de kennisinfrastructuur ook uit (semi)publieke
onderzoeksinstituten en onderzoekscentra die gelieerd zijn aan het bedrijfsleven. Ook op dat vlak kent de
Grensregio Vlaanderen-Nederland een goede uitgangspositie. De grensregio telt een groot aantal
onderzoekscentra. Daarnaast kan geprofiteerd worden van aan het bedrijfsleven gelieerde
onderzoekscentra die op landsdeelniveau dan wel nationaal niveau zijn georganiseerd en daarom soms
buiten de regio zijn gevestigd. Ter illustratie worden enkele concentraties van onderzoekscentra in de
regio - zonder de intentie uitputtend te willen zijn – in onderstaande kort benoemd.
11
Een Leven Lang Leren is in dit geval gedefinieerd als participatie in onderwijs- en trainingstrajecten in de
leeftijdscategorie 25-64 jaar.
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
24
In juli 2005 is rond Gent het initiatief ‘Ghent Bio-Energy Valley’ gelanceerd. Belangrijke partners zijn de
Universiteit Gent, de Stad Gent, het Havenbedrijf Gent, de Provinciale Ontwikkelingsmaatschappij OostVlaanderen en het regionale bedrijfsleven. Via Ghent Bio-Energy Valley wil de Gentse regio uitgroeien tot
een internationale groeipool voor hernieuwbare energie en de ontwikkeling van eco-innovaties12.
Antwerpen is door de aanwezigheid van de haven een centrum voor havengerelateerde
onderzoeksactiviteiten. De provincie Antwerpen beschikt over een sterk kenniscluster met de Universiteit
van Antwerpen, hogescholen met een ruim opleidingsaanbod en daaromheen diverse publieke en private
kennis- en onderzoeksinstellingen (o.a. het Institute for Transport and Maritime Management (ITMMA, het
Instituut voor Tropische Geneeskunde en het Wetenschappelijk en Technisch Onderzoekscentrum voor
Diamant).
Ook de regio Leuven beschikt met de universiteit, hogescholen en het Interuniversitair
Onderzoekscentrum voor Micro-elektronica (IMEC) over een stevige kennisbasis. Daaromheen is een
groot aantal technologiebedrijven en kennisinstituten geclusterd, onder andere op Haasrode Science
Park. West-Vlaanderen beschikt rond de Kortrijkse KULAK-campus van de Katholieke Universiteit
Leuven over het Innovatie- en Incubatiecentrum Kortrijk (IICK) en het Research Park Kortrijk 13. Een
andere belangrijke onderzoeksinstelling in het Vlaanderen is de Vlaamse Instelling voor Technologisch
Onderzoek (VITO). VITO is een onafhankelijke onderzoeksorganisatie op het vlak van energie, leefmilieu
en materialen die circa 500 hooggekwalificeerde medewerkers telt. In Mol is het Studiecentrum voor
Kernenergie gevestigd. In het centrum wordt vanuit een perspectief van duurzame ontwikkeling
onderzoek verricht naar en wetenschappelijk geëxperimenteerd met nucleaire energie.
De regio Hasselt beschikt ondermeer over het Wetenschapspark Diepenbeek, dat nauwe banden heeft
met de Universiteit van Hasselt. Op het terrein zijn diverse onderzoeksinstituten gevestigd, waaronder het
Instituut voor Materiaalonderzoek (IMO), het Expertisecentrum voor Digitale Media (EDM), het
Biomedisch Onderzoeksinstituut (BIOMED) en het Vlaams Instituut voor Mobiliteit. Sinds 1998 is gestart
met de uitwerking van het concept ‘Flanders Multimedia Valley’. In dat kader huisvest het
wetenschapspark inmiddels diverse bedrijven op het gebied van multimedia- en informatietechnologie.
Met het oog op de grensoverschrijdende samenwerking alsmede in het licht van de Bologna-verklaring is
van belang dat de Universiteiten van Hasselt en Maastricht met de Transnationale Universiteit Limburg
(tUL) een formeel samenwerkingsverband hebben gesloten. Hoewel de resultaten van de eerste jaren
van samenwerking nog tegenvallen, kan de tUL een belangrijke impact hebben op het universitair
onderwijs in de grensregio.
In Zuid-Nederland neemt met name de regio Eindhoven een belangrijke positie in. Zuidoost-Brabant
wordt in de nota Pieken in de Delta van het Ministerie van Economische Zaken aangemerkt als
‘brainport’. Naast de Technische Universiteit telt de regio Eindhoven een groot aantal
onderzoeksinstituten en bedrijven die veel aan R&D doen. Denk bijvoorbeeld aan TNO, de HighTech
Campus Eindhoven met Philips Natlab en ASML. Midden-Brabant heeft met de Universiteit van Tilburg,
Fontys Hogeschool en de Hogeschool voor Toerisme en Verkeer in Breda een sterke kennisbasis op het
gebied van sociale en economische opleidingen.
Zuid-Limburg beschikt over een sterke kennisbasis op het gebied van chemie met het bedrijventerrein
Chemelot (DSM, Sabic) in Sittard-Geleen. Op dit terrein zijn allerlei faciliteiten en een innovatieve
Research Campus op het gebied van chemische activiteiten gevestigd. Het gebied rond Venlo wordt
aangemerkt als Greenport. Vanuit een sterke positie van de agribusiness wordt daar gezocht naar
nieuwe producten op het gebied van gezonde voeding. In Horst is sinds 2006 het Innovatiecentrum
Gezonde Voeding gevestigd.
12
13
(www.gent.be, www.ugent.be)
www.innovatiecentrum.be
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
25
1.3.4
Innovatie
Uit de vorige paragraaf blijkt dat de Grensregio Vlaanderen-Nederland over een goede kennis- en
opleidingsinfrastructuur beschikt, zowel publiek als privaat. De randvoorwaarden om kennis te vergaren
zijn gunstig en het kennisniveau ligt gemiddeld genomen op een behoorlijk niveau. Die basiscondities
alleen zorgen echter nog niet voor een groot innovatievermogen. Bij innovatie gaat het erom de
aanwezige kennis daadwerkelijk toe te passen in nieuwe producten, diensten organisatievormen,
processen, markten en combinaties hiervan. Daarbij spelen relaties met afnemers en toeleveranciers
(veelal MKB/KMO-bedrijven) een belangrijke rol.
Het innovatieproces wordt gekenmerkt door een hoog ‘trial and error’-gehalte. Het is dan ook ondoenlijk
om het aantal innovaties te meten, laat staan de innovatiekracht van een regio. Immers, innovaties
kunnen minuscule aanpassingen van producten of diensten zijn, maar het kan ook de introductie van een
geheel nieuwe productiewijze inhouden. Door het grote scala aan verschijningsvormen die innovaties
innemen en het feit dat ze vaak binnen bedrijven tot stand komen is het onmogelijk het aantal innovaties
te registreren.
Er zijn daarentegen wel meetbare indicatoren die een indruk geven van de innovatieve kracht van een
regio. Indicatoren die in dat kader gebruikt worden zijn Research en Development (R&D) uitgaven, R&D
personeel en het aantal patenten per inwoner. Op basis van verschillende criteria houdt de Europese
Commissie bij hoe de verschillende lidstaten en regio’s scoren op het gebied van innovatie. Op dit
zogenaamd European Innovation Scoreboard neemt de provincie Noord-Brabant van alle Europese
regio’s de derde plaats in. Daarmee is het de enige regio in de Grensregio Vlaanderen-Nederland met
een top-10 vermelding (Europese Commissie, 2003).
1.3.4.1 R&D
Cijfers met betrekking tot R&D kunnen op meerdere wijzen gepresenteerd worden. Veel gebruikte
indicatoren zijn de omvang van de R&D uitgaven en de omvang van het R&D personeel. Er wordt vanuit
gegaan dat tussen het verrichten van R&D en innovatie een positief verband bestaat. Immers, wanneer
veel tijd geïnvesteerd en besteed wordt aan het onderzoeken en ontwikkelen van nieuwe producten en
diensten is de kans op het daadwerkelijk totstandkomen van (ver)nieuw(d)e producten en diensten groter.
Ondanks het positieve verband volgt uit een hoge R&D intensiteit niet altijd automatisch een groot
innovatief vermogen. Tabel 8 geeft de ontwikkeling weer van personeel dat zich bezighoudt met R&D
voor de jaren 2000 t/m 2003.
Tabel 8: Ontwikkeling R&D personeel (in arbeidsjaren)
2000
2001
2002
2003
26.090
19.104
27.421
19.401
25.026
18.692
25.049
18.643
n.b.
3.456
n.b.
3.591
17.220
3.861
17.655
3.652
n.b.
23.086
n.b.
23.615
42.246
23.176
42.704
22.992
Personeel bedrijfsleven
Vlaams Gewest
Zuid-Nederland
Personeel overheid, onderwijs, non-profit
Vlaams Gewest
Zuid-Nederland
Totaal personeel
Vlaams Gewest
Zuid-Nederland
Bron: CBS en Eurostat, augustus 2006
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
26
Voor R&D personeel dat werkzaam is in het bedrijfsleven geldt voor zowel het Vlaams Gewest als ZuidNederland dat het aantal arbeidskrachten dat zich bezighoudt met R&D is afgenomen. Het aantal R&D
personeelsleden bij de overheid, onderwijs- en non-profitinstellingen is veel constanter gebleven.
Weliswaar vertonen de cijfers schommelingen in personeelsaantallen, maar die vertonen niet dezelfde
dalende trend als bij het bedrijfsleven. Voor het Vlaams Gewest zijn geen cijfers beschikbaar voor de
jaren 2000 en 2001.
Tabel 9 geeft de ontwikkeling van de R&D uitgaven weer voor het Vlaams Gewest, Zuid-Nederland en de
Grensregio Vlaanderen-Nederland, alsmede de referentiewaarden op nationaal niveau.
Tabel 9: Ontwikkeling R&D uitgaven (in miljoenen euro)14
2001
2002
2003
R&D uitgaven bedrijfsleven
 Vlaams Gewest
2.676,6
2.472,3
2.376,0


Zuid-Nederland
Grensregio Vlaanderen-Nederland
2.211,0
4.887,6
2.087,0
4.559,3
2.209,0
4.585,0


België
Nederland
3.921,1
4.712,0
3.662,3
4.543,0
3.607,9
4.804,0
R&D uitgaven overheidssector


Vlaams Gewest
Zuid-Nederland
250,3
52,0
280,9
51,0
260,8
53,0


Grensregio Vlaanderen-Nederland
België
302,3
330,9
331,9
372,6
313,8
354,5

Nederland
1.114,0
1.106,0
1.213,0
2001
2002
2003
Totale R&D uitgaven


Vlaams Gewest
Zuid-Nederland
n.b.
2.579,0
3.330,1
2.457,0
3.273,4
2.574,0


Grensregio Vlaanderen-Nederland
België
n.b.
5.373,4
5.787,1
5.200,7
5.847,4
5.177,4

Nederland
8.075,0
8.019,0
8.376,0
Bron: Eurostat, november 2006
Uit tabel 9 komt naar voren dat de R&D uitgaven door het bedrijfsleven na 2001 zijn gedaald in het
Vlaams Gewest. De toenmalige economische ontwikkeling is daar de belangrijkste oorzaak voor. In ZuidNederland is ook een daling opgetreden, maar in de loop van 2003 zijn de R&D uitgaven weer op
hetzelfde niveau als in 2001. Op nationaal niveau laat België dezelfde dalende tendens zien, terwijl
Nederland juist een stijging van de R&D uitgaven laat zien.
De R&D uitgaven door de overheidssector laten een ander beeld zien. Weliswaar zijn de R&D uitgaven
door de publieke sector in absolute termen veel kleiner, maar deze R&D uitgaven blijken ook minder
conjunctuurgevoelig. Het Vlaams Gewest realiseert tussen 2001 en 2003 een lichte stijging van de R&D
uitgaven, de Zuid-Nederland R&D uitgaven door de overheidssector blijft nagenoeg gelijk.
Een nadere analyse van CBS en Eurostat gegevens duidt erop dat de sterke positie op R&D vlak in de
Grensregio Vlaanderen-Nederland sterker op het conto komt van de Euregio Benelux Middengebied dan
van de Euregio Scheldemond. Voor een groot deel wordt dit echter veroorzaakt door een geringer
absoluut aantal bedrijven en kennisinstellingen met daaraan gelieerde onderzoeksinstituten in de Euregio
Scheldemond. Een andere factor is dat de Euregio Benelux Middengebied onder andere door de ligging
14
Cijfers voor Nederland zijn geschatte waarden.
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
27
in ELAT een aantal internationale ondernemingen huisvest met zeer grote R&D afdelingen. De netwerken
rond deze bedrijven wegen zwaar door in de R&D statistieken.
1.3.4.2 Patenten
Het aantal patentaanvragen is een andere indicator voor de innovatiekracht van een regio. Daarbij wordt
ervan uitgegaan dat een patentaanvraag een gevolg is van een succesvolle innovatie. Toch is enige
voorzichtigheid geboden, omdat niet voor elke nieuwe toepassing een patent aangevraagd wordt. Figuur
8 toont de ontwikkeling van het aantal patentaanvragen voor de periode 2000-2003. Het aantal
patentaanvragen ligt in Zuid-Nederland substantieel hoger dan in het Vlaams Gewest (2,5-5 keer). ZuidNederland is in 2003 goed voor 57% van het totale aantal Nederlandse patentaanvragen. Dit cijfer
schommelt in voorgaande jaren rond de 60%. Het aandeel van het Vlaams Gewest ten opzichte van heel
België is aan sterkere schommelingen onderhevig. In 2002 was nog 66% van het totaal aantal Belgische
patentaanvragen afkomstig uit Vlaanderen, terwijl dit cijfer in 2003 nog slechts 32% bedroeg (European
Patent Office).
Figuur 8: Ontwikkeling aantal patentaanvragen bij het European Patent Office
35.000.000
30.000.000
25.000.000
20.000.000
15.000.000
10.000.000
5.000.000
2000
2001
Zuid-Nederland
2002
2003
Vlaanderen
Bron: European Patent Office, augustus 2006
Europees gezien doet het Vlaams Gewest het met 161,2 patenten per miljoen inwoners (2002) behoorlijk
(cijfers Eurostat, 2006). België als geheel scoort 140,8 patenten per miljoen inwoners (2002). ZuidNederland scoort hoger; vanwege de meetmethodiek van het EPO scoren Noord-Brabant en Limburg
gezamenlijk 659,5 patenten per miljoen inwoners en Zeeland 59,9 patenten per miljoen inwoners.
Nederland als geheel scoort in 2002 244,3 patenten per miljoen inwoners. Zuid-Nederland neemt
Europees gezien met een aantal Duitse regio’s en de Scandinavische landen de koppositie in voor wat
betreft patentaanvragen.
1.3.4.3 Grensoverschrijdende samenwerking
De Task Force Vlaanderen-Nederland werkt aan het opzetten van concrete grensoverschrijdende
innovatie activiteiten op basis van de aanwezige potenties zoals in de voorgaande subparagrafen
beschreven.
De Task Force Vlaanderen-Nederland bestaat aan de Vlaamse kant uit:
 vertegenwoordigers van het kabinet van de minister van Financiën en Begroting, Ruimtelijke
Ordening, Wetenschappen en Technologische Innovatie
 het Vlaamse Departement voor Economie, Wetenschap en Innovatie (EWI)
 het Instituut voor de aanmoediging van Innovatie door wetenschap en technologie in Vlaanderen
(IWT-Vlaanderen)
 IMEC (toonaangevend onderzoekscentrum in nano-elektronica en nanotechnologie)
Aan Nederlandse kant maken vertegenwoordigers van de volgende organisaties er deel van uit:
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
28



het ministerie van Economische Zaken (EZ)
het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Philips
Voorbeelden van activiteiten zijn het opstarten van een Vlaams-Nederlands samenwerkingverband
voor de verdere stimulering van de Nederlandstalige taal- en spraaktechnologie. Daarnaast behoort
het onderzoeken of een gezamenlijke visie op ICT-onderzoek en –innovatie mogelijk is, tot de taken.
De task force bevordert de oprichting van een Euregionaal competence centre voor de automotive
industrie. In zijn algemeenheid zet de task force een structureel forum op om met behulp van
Europese en andere initiatieven innovatie in de regio te stimuleren. Ook werkt de Task Force
grensoverschrijdende experimenten uit, waarbij de inzet van EU-middelen voor starters en
kennisvouchers aan de orde is.
1.3.4.4 Synthese innovatie
Zoals uit deze paragraaf blijkt, is een groot aantal factoren van invloed op de innovatiegerichtheid van
een regio. De Vlaamse Regering heeft in haar rapport Vlaanderen Vergeleken van juli 2006 een poging
gewaagd om diverse indicatoren te synthetiseren tot één samengestelde innovatieindex. Het gaat om de
volgende vijf indicatoren:
 Tewerkstelling in (medium)-hoogtechnologische industrie en kennisintensieve diensten;
 Aantal gevraagde patenten per miljoen inwoners;
 R&D uitgaven van het bedrijfsleven in percentage van het BBP;
 Aandeel hoger opgeleiden in de beroepsbevolking;
 Aandeel creatieve beroepen.
Vervolgens is deze index voor alle Europese regio’s berekend en is op basis van de scores een
rangschikking gemaakt. Tabel 10 toont deze rangschikking.
Tabel 10: Rangschikking Europese regio’s op index
innovatiegerichte economie
Plaats
Regio/land
1.
2.
Île-de-France (Frankrijk)
Berlijn (Duitsland)
3.
4.
Finland
Hessen (Duitsland)
5.
6.
South-East England
Zweden
7.
8.
Baden-Württemberg (Duitsland)
Zuid-Nederland
9.
10.
Denemarken
Beieren (Duitsland)
11.
Vlaams Gewest
Figuur 9: Score innovatiegerichte economie
per regio
Bron: Vlaamse Regering, rapport Vlaanderen Vergeleken, juli 2006
Uit tabel 10 kan worden afgelezen dat Zuid-Nederland plaats 8 scoort, het Vlaams Gewest plaats 11.
Figuur 9 geeft de score per provincie weer. Naarmate de kleur donkerder wordt, is de score op de index
innovatiegerichte economie hoger. Uit tabel 10 en figuur 9 kan worden geconcludeerd dat de Grensregio
Vlaanderen-Nederland Europees gezien een toonaangevende positie inneemt op het vlak van innovatie.
Uit de analyse van de innovatiekracht blijkt dat de uitgangspositie op de schaal van de gehele Grensregio
Vlaanderen-Nederland gunstig is. Desalniettemin bestaan in de grensregio tussen de verschillende
deelregio’s belangrijke verschillen in innovatiekracht. Hoewel deze verschillen in deze analyse niet
empirisch onderbouwd zijn, leidt dit verschil in innovatiekracht er wel toe dat de uitgangspositie niet
overal even gunstig is. In delen van Belgisch-Limburg, West-Vlaanderen en Zeeland dienen bijvoorbeeld
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
29
nog stappen gezet te worden om op voet van gelijkwaardigheid te kunnen participeren met op het gebied
van innovatiekracht sterke deelregio’s als Eindhoven, Leuven, Antwerpen, Gent en Zuid-Limburg.
Voor de Grensregio Vlaanderen-Nederland is het uitdaging om de respectievelijke posities van ZuidNederland en het Vlaams Gewest op de Europese ranglijst te versterken. Versterking van de
kennistransfer tussen de aanwezige kennisinstellingen en onderzoeksinstituten in de regio en het
MKB/KMO is daarbij een belangrijke opgave. Daarnaast kan ook intensivering van de
grensoverschrijdende samenwerking op het vlak van innovatie aan dit streven een bijdrage leveren.
Vermeldenswaardig is bovendien dat de betrokken ministers op 7 april 2004 de ‘Intentieverklaring
voor de versterking van de strategische samenwerking tussen Vlaanderen en Nederland op het vlak
van innovatie’ hebben ondertekend 15. Dit heeft geresulteerd in de inrichting van de Task Force
Innovatie Vlaanderen-Nederland. De Taskforce werkt aan het opzetten van concrete
grensoverschrijdende innovatie activiteiten op basis van de aanwezige potenties zoals in de
voorgaande subparagrafen beschreven.
1.3.5
Steden
De steden vervullen een belangrijke rol in de economische ontwikkeling van de Grensregio VlaanderenNederland. Veel van de steden in de grensregio zijn onderling verbonden en vormen stedelijke netwerken
(zie figuur 10). Zo kent Vlaanderen de zogenaamde Vlaamse Ruit, het economisch centrumgebied tussen
Antwerpen, Leuven, Gent en Brussel. Noord-Brabant herbergt BrabantStad, een stedennetwerk van de
vijf grootste steden in de provincie. Zuid-Limburg kent het Tripool netwerk, een samenwerkingsverband
tussen de steden Maastricht, Heerlen en Sittard-Geleen. Andere belangrijke steden buiten de genoemde
stedelijke netwerken zijn in Vlaanderen Brugge, Kortrijk, Oostende, Roeselare, Sint-Niklaas, Aalst,
Hasselt, Genk, Turnhout, Mechelen en in Zuid-Nederland Middelburg en Venlo. Vaak zijn deze steden
overigens gelieerd aan één van de genoemde stedelijke netwerken.
Figuur 10: Stedelijke gebieden in Nederland en Vlaanderen
BrabantStad: Breda, Helmond ’s Hertogenbosch, Eindhoven, Tilburg
Vlaamse Ruit: Antwerpen, Brussel, Gent, Leuven
Tripool: Heerlen, Maastricht, Sittard/Geleen
Steden buiten stedelijke netwerken (m.u.v. Venlo, is gelieerd aan BrabantStad)
15
Meer informatie daarover op www.kennisbijdeburen.nl
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
30
Hoewel de perceptie van heel Vlaanderen als één groot stedelijk netwerk (met een sterke verwevenheid
van stedelijke, plattelands- en overgangsgebieden) steeds meer ingang vindt, vormt de Vlaamse Ruit een
uitgesproken stedelijk netwerk. De Vlaamse Ruit en BrabantStad zijn de twee grootste stedelijke
netwerken in de Grensregio Vlaanderen-Nederland. De Vlaamse Ruit heeft van deze twee de meeste
inwoners, waarbij opgemerkt wordt dat Brussel geen deel uitmaakt van de Grensregio VlaanderenNederland. BrabantStad herbergt ruim 23% van het totaal aantal inwoners van de Grensregio
Vlaanderen-Nederland. De inwoneraantallen in tabel 11 zijn gebaseerd op de steden inclusief hun
omliggende regio. De vijf steden die strikt BrabantStad vormen tellen ongeveer 800.000 inwoners. Echter,
in het stedelijk netwerkconcept worden de inwoners van aangrenzende en tussenliggende gebied
gewoonlijk meegenomen in de telling. Niet onlogisch wanneer gekeken wordt naar de nauwe relatie
tussen stedelijke, gemiddeld stedelijke en plattelandsgebieden in Nederland en Vlaanderen. Conform de
berekening die de Monitor Brabantstad in 2005 heeft gemaakt bedraagt het inwoneraantal van
BrabantStad dan 2.366.000 inwoners en dat van de Vlaamse Ruit 4.024.000 inwoners (zie tabel 11) 16.
Meer over deze relatie in paragraaf 1.3.5.1 en bij de uitwerking van het thema Mensen in paragraaf 1.5.
Tabel 11: Inwoneraantal BRP per stedelijk netwerk.
Inwoneraantal in 2000
Bruto Regionaal Product in 2004 in
miljarden euro
BrabantStad
2.366.000
69
Vlaamse Ruit
Grensregio totaal
4.024.000
9.809.313
115
26217
Bron: Monitor 2005 Brabantstad
De BRP-cijfers in tabel 11 illustreren het belang van de stedelijke netwerken in het BRP. Een substantieel
deel van de economische activiteiten en de economische groei vindt plaats in deze twee stedelijke
netwerken. Eén van de oorzaken hiervoor is de concentratie van bedrijvigheid in stedelijke gebieden. Met
name de commerciële en niet-commerciële dienstverlening zijn in de steden sterk vertegenwoordigd.
Driekwart van de werkgelegenheid in de Vlaamse Ruit is te herleiden naar de dienstensector tegenover
bijna een kwart industrie en een zeer klein aandeel landbouw in dat gebied. Door de concentratie van
bedrijvigheid fungeren de stedelijke gebieden als motoren van de regionale economie.
Ook op het vlak van innovatie vervullen steden een belangrijke rol. In het kader van de Lissabon strategie
worden steden aangemerkt als dé katalysatoren voor kennis, innovatie, creativiteit en hoogwaardig
menselijk kapitaal. Dit blijkt onder andere uit de mate van technologische en niet-technologische
innovatie die in stedelijke gronden plaatsvindt. De stad vormt als gevolg van de aanwezigheid van kennisen onderzoeksinstellingen en een ruim aanbod aan maatschappelijke en sociaal-culturele voorzieningen
een aantrekkelijke vestigingsplaats voor hoogopgeleid personeel en daarmee ook voor hoogwaardige
bedrijvigheid. De stad is daarmee een bron van creativiteit en kenniseconomische ontwikkeling.
Deze situatie geldt ook voor de Vlaamse en Nederlandse steden. Zo herbergt Brabantstad 32%
werknemers uit de kennisintensieve dienstensector als aandeel van de totale werkgelegenheid. Voor de
Vlaamse Ruit bedraagt dit percentage ruim 38%, waarbij jaarlijks een sterke groei (gemiddeld 3,4% over
de laatste jaren) wordt gerealiseerd. De uitgaven aan technologische innovatie nemen met name in de
Vlaamse Ruit toe. Zowel Brabantstad als de Vlaamse Ruit geven 2,5% van hun BRP uit aan R&D (zie
tabel 12). In 2000 bedroegen de R&D-uitgaven als aandeel van het BBP in heel Nederland 1,13%. Het
Europese gemiddelde bedroeg in 2000 1,21% (Ministerie van Economische Zaken, 2003). De cijfers in
tabel 12 tonen aan dat zowel Brabantstad als de Vlaamse Ruit ruim boven het Europese gemiddelde
scoren.
16
Monitor BrabantStad, Special november 2005.
BRP per hoofd gecorrigeerd voor inflatie in 2003 vermenigvuldigd met een gemiddelde groei van 2,5% = 26.357 = BRP 2004.
Het inwoneraantal van Vlaanderen-Nederland in 2004 = 9.941.381.
17
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
31
Tabel 12: Technologische innovatie
Technologische
innovatie
Uitgaven (R&D als aandeel BRP in 2000)
(jaarlijkse groei tussen 1995-2000)
Werkgelegenheid, aantal werknemers in
hoogtechnologische sectoren als
aandeel totale werkgelegenheid in 2000
(jaarlijkse groei tussen 1995-2000)
Brabantstad
2,5% (-0,2%)
10,5% (+1,7%)
Vlaamse Ruit
2,5% (+3,5%)
13,1% (+0,4%)
Bron: Monitor 2005 Brabantstad.
Het aantal hoogopgeleide werknemers en het aantal werknemers dat werkzaam is in de kennisintensieve
dienstensector is aanzienlijk in de steden. Tabel 12 geeft voor Brabantstad en de Vlaamse Ruit het
aandeel werknemers in hoogtechnologische sectoren ten opzichte van de totale werkgelegenheid weer.
Het belang van de steden op het vlak van R&D en het relatief hoge aandeel werknemers in
hoogtechnologische sectoren vormen indicatoren voor de belangrijke rol die steden innemen in de
kenniseconomie.
1.3.5.1 Relatie stad – platteland
In het bovenstaande is ingegaan op de betekenis van de steden op de economische ontwikkeling van de
grensregio. Steden gelden als trekkers van de economische ontwikkeling, maar de relatie met het
omliggende gebied dient daarbij zeker niet uit het oog verloren te worden. Vanhaverbeke heeft voor het
Vlaams Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gebied en de plattelandsregio’s Westhoek, Hageland,
Haspengouw en Meetjesland de pendelbewegingen geanalyseerd. De rijen in tabel 13 geven de
vertrekplaats (woonplaats) weer, terwijl de kolommen de plaats van bestemming (werkplaats) aanduiden.
Tabel 13: Intermediaire vraag tussen drie gebiedstypes te Vlaanderen
Aantal banen
Agrarisch
gebied
Agrarisch
overgangsgebied
Stedelijk
gebied
Totaal
Agrarisch gebied
1.318 6,5%
3.931
19,5%
14.889 73,9%
20.138 100%
Agrarisch overgangsgebied
Stedelijk gebied
3.665 5,9%
11.936 4,9%
11.591
41.734
18,7%
46.672 75,4%
190.305 78,0%
61.928 100%
243.975 100%
17,1%
Bron: De symbiose tussen plattelandsgebieden en stedelijke centra, Vanhaverbeke.
Uit tabel 13 blijkt dat de meeste werknemers werkzaam zijn in het stedelijk gebied, maar dat substantiële
aantallen werknemers dagelijks pendelen tussen hun woonplaats in agrarisch gebied of in het agrarisch
overgangsgebied en het stedelijk gebied. Op haar beurt vervult het platteland een belangrijke rol voor de
stedelijke centra. In de eerste plaats heeft het buitengebied een belangrijke woonfunctie voor mensen die
werken in de stad. Verder biedt het platteland natuur en recreatiemogelijkheden, waarvan stedelingen
graag gebruik maken. Er is dus sprake van wederzijdse afhankelijkheid tussen de steden en het
platteland in de Grensregio Vlaanderen-Nederland.
Zowel voor Nederland als voor Vlaanderen geldt dat de plattelandsgebieden ‘flankerende’ gebieden zijn
ten opzichte van nabijgelegen stedelijke kerngebieden. In Vlaanderen geldt daarbij specifiek dat de
relatief sterke economische prestaties van de Vlaamse plattelandsgebieden onder meer het gevolg zijn
van intense economische interacties en verwevenheid met de nabijgelegen stedelijke gebieden. Deze
vruchtbare interactie is niet onlogisch, aangezien zowel in Nederland als in Vlaanderen de
plattelandsgebieden doorgaans op minder dan een uur vanuit één of meerdere stedelijke centra
gesitueerd zijn. Dit betekent dat plattelandsbewoners makkelijk gebruik kunnen maken van de voordelen
van de stad (werk, voorzieningen, cultuur, etcetera) en stedelingen niet ver hoeven te reizen voor de niet
of beperkt in de stad aanwezige groenzones, natuur en recreatiemogelijkheden.
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
32
1.3.6
Toerisme en recreatie
De markt voor Toerisme en Recreatie (T&R) kan in de Grensregio Vlaanderen-Nederland worden
onderverdeeld naar drie macroproducten: kusttoerisme, attractieve steden en plattelandstoerisme/
natuur. De combinatie van deze drie macroproducten maakt de grensregio tot een gebied met een grote
toeristische potentie. Cijfers met betrekking tot T&R zijn uitsluitend beschikbaar op nationaal en regionaal
niveau. Voor Zuid-Nederland schetsen cijfers met betrekking tot de werkgelegenheid in de toeristischrecreatieve sector een beeld van het belang van de sector voor de regionale economie. Voor Vlaanderen
zijn cijfers beschikbaar met betrekking tot het aantal overnachtingen en de bruto-toeristische
werkgelegenheid in de toeristische kernsectoren. Door verschillende definities en meetmethodieken zijn
de cijfers voor Vlaanderen en Zuid-Nederland niet onderling vergelijkbaar. Vandaar dat in de analyse van
het belang van de toeristisch-recreatieve sector voor de Grensregio Vlaanderen-Nederland een
onderscheid wordt gemaakt naar Zuid-Nederland en Vlaanderen.
1.3.6.1 Trends en ontwikkelingen Zuid-Nederland
Tabel 14 geeft weer welk aandeel de toeristisch-recreatieve (T&R) sector inneemt in de totale
werkgelegenheid.
Tabel 14: Aandeel van de toeristisch-recreatieve sector in de totale werkgelegenheid
Gebied
% aandeel in de werkgelegenheid
Zeeland
Noord-Brabant
8%18
5,4%
Limburg
Nederland
7,2%
6,5%
Bron: Provinciale Bureaus voor Toerisme, 2006
Zeeland en Limburg zijn van oudsher bekende traditionele toeristische gebieden waar de T&R-sector een
relatief grote rol speelt in de regionale economie. De positie en de ontwikkeling van T&R in de regio’s is
weergegeven in tabel 15 aan de hand van locatiecoëfficiënten. De locatiecoëfficiënt geeft het percentage
van de sectorale werkgelegenheid in de regio weer ten opzichte van Nederland als geheel (Nederlands
gemiddelde is 1).
Tabel 15: Belang en ontwikkeling van toeristisch-recreatieve sector per NUTS-III regio
NUTS-III regio
Locatiecoëfficiënt Locatiecoëfficiënt
banen 1996
banen 2001
% verandering
Zeeuwsch-Vlaanderen
1,09
1,23
+12,8%
Overig Zeeland
West-Noord-Brabant
1,40
0,83
1,36
0,81
-2,9%
-2,4%
Midden-Noord-Brabant
Noordoost-Noord-Brabant
1,01
0,94
1,04
0,86
+3,0%
-8,5%
Zuidoost-Zuid-Brabant
Noord-Limburg
0,99
1,13
0,94
1,18
-5,1%
+4,4%
Midden-Limburg
Zuid-Limburg
0,93
1,16
1,04
1,24
+11,8%
+6,9%
Bron: Stafgroep Economisch Onderzoek van Rabobank Nederland, ‘De betekenis van toerisme en recreatie voor de regionale
economie’, 2003, bewerkt door ERAC
Uit tabel 15 kan worden afgelezen dat Zeeuws-Vlaanderen en Midden-Limburg de grootste sprong
voorwaarts hebben gemaakt. Zuid-Limburg, van oudsher een sterke toeristische regio, heeft haar positie
verder kunnen versterken, terwijl Overig Zeeland tussen 1996 en 2001 terrein heeft verloren. Geprobeerd
18
Het Zeeuwse cijfer is het percentage van de Zeeuwse beroepsbevolking dat werkzaam is in de toeristischrecreatieve sector, http://www.zeeland.nl/zeeland/kort/recreatie.
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
33
wordt de toeristisch-recreatieve sector een nieuwe impuls te geven door de ontwikkeling van nieuwe
toeristische concepten, nieuwe productmarktcombinaties (life sciences, Health & Care) en door gebruik te
maken van nieuwe technieken (o.a. ICT). Zaken als de vergrijzing van de bevolking en de toegenomen
behoefte aan een actieve invulling van de vrije tijd worden daarbij meegenomen. Limburg wil in dat kader
bijvoorbeeld uitgroeien tot ‘Health & Wellness valley’. Daarnaast zijn in toeristisch verband het
Drielandenpark en de Midden-Limburgse Maasplassen van belang.
1.3.6.2 Trends en ontwikkelingen Vlaanderen
In 2005 telde het Nationaal Instituut voor de Statistiek in Vlaanderen ruim 24,5 miljoen overnachtingen en
6,6 miljoen toeristen die een bezoek brachten aan Vlaanderen. Daarbij zijn zowel vrijetijdstoeristen als
zakentoeristen meegeteld. Tabel 16 geeft de ontwikkeling van het aantal overnachtingen weer over de
periode 2000 tot en met 2005 en de ontwikkeling van het aantal toeristen over de periode 2000 tot en met
2003.
Tabel 16: Ontwikkeling aantal overnachtingen en toeristen in Vlaanderen
2000
2001
2002
2003
Overnachtingen
Toeristen
24.527.983
6.431.892
23.982.399
6.472.412
24.265.614
6.623.357
24.033.599
6.558.529
2005
Evolutie
2000-2005
24.528.768
n.b.
+0,0%
+2,0%19
Bron: Beleidsnota toerisme Vlaanderen 2004-2009 en ‘Toerisme in cijfers 2005’ van Toerisme Vlaanderen, juni 2006, bewerkt door
ERAC
Gemeten naar het aantal overnachtingen is de Belgische kust goed voor het grootste aantal
overnachtingen (44%). Een ontwikkeldomein met potentie in de kuststreek is de ontwikkeling van het
grensoverschrijdend kusttoerisme in West-Vlaanderen en Zeeland. De Vlaamse steden zijn de grootste
trekker van toeristen, met 48% van het totaal aantal toeristen dat een bezoek aan Vlaanderen brengt.
Ook op het platteland biedt de ontwikkeling van nieuwe toeristische producten en concepten nieuwe
economische kansen. Denk daarbij bijvoorbeeld aan het grensoverschrijdend fietstoerisme. De
binnenlandse toeristische markt is voor Vlaanderen het belangrijkst: in 2003 is het aandeel Vlamingen in
het totaal aantal overnachtingen bijna 60% en bijna 48% van de toeristen afkomstig uit Vlaanderen 20. De
belangrijkste buitenlandse toeristische markt voor Vlaanderen in absolute aantallen is Nederland. Het
aantal Nederlandse toeristen is in de periode 1999-2003 bovendien met 17% gestegen21. Daarna
ontvangt Vlaanderen de meeste bezoekers uit het Verenigd Koninkrijk, gevolgd door Duitsland en
Frankrijk.
Het Steunpunt Toerisme en Recreatie van de Katholieke Universiteit Leuven heeft in november 2005 de
werkgelegenheid in de toeristische kernsectoren onderzocht. Cabus en Govers concluderen dat de brutotoeristische werkgelegenheid in de toeristische kernsectoren in Vlaanderen 99.267 werknemers en
zelfstandigen bedraagt. Gerelateerd aan de totale Vlaamse werkgelegenheid van bijna 2,6 miljoen
arbeidsplaatsen bedraagt het aandeel van de toeristisch-recreatieve sector in de werkgelegenheid 3,8%.
Het verschil in hoogte van het percentage tussen Zuid-Nederland en Vlaanderen is waarschijnlijk te wijten
aan afwijkende meetmethodieken in Vlaanderen en Nederland.
Tabel 17 geeft aan de hand van de drie toeristische macroproducten voor de Grensregio VlaanderenNederland een overzicht van de belangrijkste toeristische locaties.
19
Evolutie 2000-2003
Beleidsnota toerisme Vlaanderen 2004-2009
21 Idem
20
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
34
Tabel 17: Belangrijkste toeristische locaties in de Grensregio Vlaanderen-Nederland
Macroproduct
Vlaanderen
Zuid-Nederland
Kust









Knokke-Heist
Blankenberge
De Haan
Zeebrugge
Bredene
Middelkerke
Oostende
Nieuwpoort
De Panne/Koksijde






Schouwen-Duiveland
Domburg
Westkapelle
Zoutelande
Veerse Meer
Cadzand
Steden



















Brugge
Gent
Antwerpen
Mechelen
Leuven
Turnhout
Hasselt
Westhoek
Brugse Ommeland
Meetjesland
Leiestreek
Vlaamse Ardennen
Antwerpse Kempen
Hageland
Limburgse Kempen
Maasland
Mijnstreek
Haspengouw
Scheldeland





Maastricht
’s-Hertogenbosch
Breda
Eindhoven
Middelburg










Zeeuws-Vlaanderen
Meijerij
Brabantse Kempen
Loonse en Drunense Duinen
Maasduinen
Groote Peel
Maasplassen
Meinweg
Zuid-Limburg/Mergelland
Drielandenpark
Plattelandstoerisme/natuur
Bron: www.visitflanders.com, september 2006, bewerkt door ERAC
1.3.7
Grensoverschrijdende samenwerking
1.3.7.1 Grensoverschrijdend ondernemen
Ondernemerschap vormt een belangrijke voedingsbodem voor een dynamische en innovatieve
economie. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de stimulering van ondernemerschap een belangrijk
beleidsdoelstelling is. Het opzetten en winstgevend voeren van een onderneming is al een uitdaging op
zich. Ondernemingen die gevestigd zijn in het grensgebied kunnen bij het uitoefenen van hun bedrijf
(benutten marktkansen, aantrekken van personeel) aanlopen tegen het belemmerend effect van de
landsgrens. Puur geografisch gezien ligt zaken doen met het gebied aan de andere kant van de grens
voor de hand, doch verschillen in wet- en regelgeving, cultuurverschillen en ook onbekendheid leiden
ertoe dat ondernemers in veel gevallen met de rug naar de grens toe opereren. Dat is gemiste kans, want
een grensoverschrijdende oriëntatie kan voor ondernemers allerlei voordelen opleveren. Denk
bijvoorbeeld aan nabijgelegen toeleveranciers, gebruikmaking van kennis en expertise, het aantrekken
van personeel en een grotere afzetmarkt. Ook kunnen uit samenwerking met bedrijven en
kennisinstellingen aan de andere kant van de grens synergie-effecten en nieuwe producten of diensten
voortkomen.
Ter illustratie wordt een onderzoek aangestipt van de Kamer van Koophandel van Zuid-Limburg. De
Kamer van Koophandel heeft onderzoek gedaan naar de handelsbetrekkingen van bedrijven met het
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
35
aangrenzend gebied22. Daaruit is naar voren gekomen dat 20% van de bedrijven bezig is met het zoeken
naar en opbouwen van handelsbetrekkingen met partners uit het gebied aan de andere kant van de
grens. Hierbij loopt 36% van de ondernemingen tegen problemen aan, hoofdzakelijk van administratieve
aard (vergunningen, fiscale zaken, uiteenlopende productienormen etc.).
Grensoverschrijdende samenwerking tussen ondernemingen vindt dus plaats, maar heeft in de meeste
gevallen een kleinschalig en ad-hoc karakter en is teveel afhankelijk van de ontdekkingsdrift van de
individuele ondernemer. Potentieel perspectiefvolle ontwikkelingen stranden hierdoor. (Startende)
ondernemers weten onvoldoende de weg te vinden naar de instanties die actieve ondersteuning en
begeleiding kunnen bieden op het vlak van grensoverschrijdend ondernemen. Dit impliceert dat de
dienstverlening van de publieke sector richting ondernemers op dit vlak verbeterd en gemoderniseerd
moet worden.
Ook initiatieven vanuit het bedrijfsleven en kennisinstellingen zelf, zoals bijvoorbeeld Interregio BrabantLimburg en de Kennis Kring Brabant Limburg vergroten het wederzijds begrip en hebben daarmee een
positieve invloed op het grensoverschrijdend ondernemerschap. Themagerichte bijeenkomsten en
bedrijfsbezoeken zijn voorbeelden van activiteiten die in de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden en
die uitgebreid kunnen worden.
Recentelijk zijn in de Grensregio Vlaanderen-Nederland plannen gelanceerd om de grensoverschrijdende
samenwerking tussen perspectiefvolle sectoren gericht te stimuleren.
Volgens de Adviesnota ‘Naar een gezamenlijke economische agenda’ 2006 beschikken de volgende
sectoren in de Grensregio Vlaanderen-Nederland over een kansrijk grensoverschrijdend
ontwikkelingsperspectief:










Toerisme en recreatie;
ICT;
Automotive;
Procesindustrie;
Agrofood en agribusiness (inclusief aquacultuur en seafood);
Havengerelateerde activiteiten;
Health & Care;
Logistiek en distributie;
Nanotechnologie en embedded systems
Bio- en milieutechnologie.
1.3.7.2 Grensoverschrijdende arbeidsmarkt: pendel
Van een soepele grensoverschrijdende arbeidsmarkt is tot op heden nog geen sprake. De belangrijkste
oorzaak hiervoor is het verschil in nationale regelgeving. Het gaat om verschillen op fiscaal en juridisch
vlak, maar ook om verschillen op het gebied van sociale verzekeringen en pensioenen 23. Idealiter zouden
nabij de landsgrenzen zogenaamde overgangsgebieden bestaan, zodat echt sprake zou zijn van een
grensoverschrijdende arbeidsmarkt. Dit is echter niet het geval, waardoor werken in het ene land en
wonen in het andere land (grenspendel) diverse obstakels met zich meebrengt die een sterk
belemmerend effect hebben op de totstandkoming van een grensoverschrijdende arbeidsmarkt.
EURES Scheldemond registreert de omvang van de grenspendel tussen Nederland en België voor de
Euregio Scheldemond. Er zijn geen cijfers op Grensregio Vlaanderen-Nederland niveau beschikbaar,
omdat in de Euregio Benelux Middengebied geen instantie is die de omvang en ontwikkeling van de
22
23
Kamer van Koophandel Zuid-Limburg, Enquête Regionale Bedrijfsontwikkeling, 2000 en 2002
J.A.H. Maks, ‘Eén munt, één region?’, 2002
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
36
grenspendel administreert. Zie figuur 11 daarom als een illustratie voor de ontwikkeling van de
grenspendel24.
Figuur 11: Grenspendel tussen Nederland en België in de Euregio Scheldemond
30.000
25.000
20.000
15.000
10.000
5.000
0
1999
2000
Werkend in NL, wonend in B
2001
2002
2003
Werkend in B, wonend in NL
2004
TOTAAL
Bron: EURES Scheldemond, 2006
Sinds jaren werken meer personen die woonachtig zijn in België in Nederland dan omgekeerd. De cijfers
in figuur 11 tonen dat dat verschil tussen 1999 en 2004 groter is geworden. Belangrijkste oorzaak
hiervoor is het grote aantal Nederlanders dat in de Belgische grensstreek woont en werkt in Nederland.
Grenspendel kan net als het werven van werknemers uit andere regio’s ook als instrument fungeren voor
het oplossen van onevenwichtigheden op de arbeidsmarkt. Het regionaal-economisch onderzoeksbureau
E’til signaleert bijvoorbeeld dat in de Euregio Scheldemond op korte termijn krapte op de arbeidsmarkt
ontstaat25. De tekorten worden vooral veroorzaakt door een afname van de beroepsbevolking en de
toenemende vergrijzing. Grenspendel kan als instrument worden ingezet om het arbeidsaanbod in
overeenstemming te brengen met de arbeidsvraag.
Uit paragraaf 1.2.1 blijkt dat de grensoverschrijdende openbare infrastructuur nog voor verbetering
vatbaar is. De lacunes in het openbaarvervoersnet zijn een barrière voor de grensoverschrijdende
pendel.
In de Euregio Scheldemond zetten Vlaamse en Nederlandse organisaties zich in voor de bevordering van
de arbeidsmobiliteit in de grensregio. De Nederlandse Centra voor Werk en Inkomen (CWI), de Vlaamse
Dienst voor Arbeidsbemiddeling (VDAB), de Interregionale Vakbondsraad Schelde-Kempen (IVR), de
Kamer van Koophandel Oost- en West- Vlaanderen (VOKA), de Kamer van Koophandel Zeeland, de
Unie van Zelfstandige Ondernemers Oost- en West-Vlaanderen (Unizo), MKB Zeeland en de provincies
Oost-Vlaanderen, Zeeland en West-Vlaanderen werken in partnerschap samen om de arbeidsmobiliteit in
de grensregio te bevorderen. Het grensoverschrijdend partnerschap EURES Scheldemond ging van start
in januari 2003. EURES Scheldemond is naast EURES Maas-Rijn één van de twee grensoverschrijdende
samenwerkingsverbanden waar Vlaamse en Nederlandse organisaties zich gezamenlijk inzetten voor de
bevordering van de grensarbeid.
1.3.7.3 Grensoverschrijdende koopstromen
Grensoverschrijdend koopverkeer is een andere dimensie van de grensoverschrijdende economische
relaties tussen het Vlaams Gewest en Zuid-Nederland. Veel Vlamingen gaan voor inkopen (b.v. kleding)
regelmatig naar het Nederlandse grensgebied (b.v. Terneuzen, Breda, Tilburg, Eindhoven, Maastricht) en
24
EURES Scheldemond, 2006
E’til-rapport ‘Euregionale arbeidsmarktmonitor
grensoverschrijdende pendel’, januari 2006
25
Mei 2007
Scheldemond,
‘Arbeidsmarktprognoses
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
tot
2010
en
37
omgekeerd doen ook veel Nederlanders inkopen in steden als Gent, Antwerpen, Turnhout, Mechelen en
Hasselt. Het gaat daarbij om producten als kleding, meubelen en bestedingen in de recreatieve sfeer
(b.v. bioscoop en theater). Het belangrijkste motief is meestal niet de prijs of een ruimer winkelaanbod,
maar de behoefte om een keer te winkelen of een locatie te bezoeken in een andere omgeving. Al heeft
de chartale introductie van de euro er wel toe bijgedragen dat prijsverschillen manifester zijn voor het
publiek. Voor producten als levensmiddelen en brandstof worden meestal winkellocaties gekozen die
dichter bij de grens liggen. Helaas zijn op grensregioniveau geen cijfers voorhanden waaruit blijkt welk
deel van de omzet afkomstig is van consumenten die woonachtig zijn aan de andere kant van de grens.
Iedereen kan echter zelf waarnemen dat op drukke koopdagen een substantieel aantal bezoekers
afkomstig is uit het gebied aan de andere kant van de grens.
1.3.8
Duurzaamheid
Een exponent van duurzaamheid onder de pijler economie is duurzaam ondernemen. Duurzaam
ondernemen is gericht op het leggen van een koppeling tussen het financiële rendement van een bedrijf
en de prestatie op ecologisch en sociaal gebied. Met het oog daarop kunnen diverse
kwaliteitszorgsystemen worden geïntroduceerd. Voorbeelden zijn SA 8000 (verificatiesysteem op het
gebied van arbeidsomstandigheden), AA 1000 (gericht op de verbetering van de wijze waarop bedrijven
verantwoording afleggen over sociale en ethische aspecten) en ISO 14001 (milieuzorgsysteem).
Bedrijven kunnen hun milieuzorgsysteem laten certificeren op basis van de internationale ISO 14001norm. Een erkende, onafhankelijke certificatie-instelling toetst dan of het milieuzorgsysteem inderdaad
voldoet aan de eisen die ISO stelt. Daarnaast kunnen bedrijven deelnemen aan het Eco-Management
and Audit Scheme (EMAS) van de Europese Unie. De EMAS verklaring is een onafhankelijke toetsing
van het milieuverslag van een organisatie. De certificaten gelden in sommige branches en/of lidstaten als
belangrijke kwaliteitswaarborgen voor de milieubewuste uitoefening van het bedrijf. Met behulp van het
milieuzorgsysteem kunnen bedrijven hun prestaties ten opzichte van het milieu zichtbaar maken.
Tabel 18 geeft een overzicht van de aantallen organisaties die in het bezit zijn van een ISO 14001certificaat en een EMAS verklaring:
Tabel 18: Aantal organisaties in het bezit van ISO 14001-certificaat en EMAS verklaring (sept. 2006)
Gebied
Vlaanderen
Zuid-Nederland
Grensregio VlaanderenNederland
België
Nederland
Aantal ISO 14001-certificaten
Aantal EMAS-verklaringen
n.b.
10
364
364 + Vlaanderen
9
19
n.b.
1.157
37
17
Bron: Stichting Coördinatie Certificatie Milieu- en Arbomanagementsystemen (SCCM), EMAS Helpdesk, 2006
In België wordt het aantal afgegeven ISO 14001-certificaten niet meer centraal geregistreerd. In de tijd
dat dat wel nog gebeurde bleef het totaal aantal Belgische organisaties met een ISO 14001-certificaat wel
achter bij het Nederlandse aantal. De EMAS Helpdesk registreert het aantal afgegeven EMAS
verklaringen. Het aantal afgegeven EMAS verklaringen verschilt nauwelijks tussen Vlaanderen en ZuidNederland. Vlaanderen neemt in verhouding tot heel België een minder prominente positie in dan ZuidNederland in vergelijking met het Nederlandse cijfer. Overigens blijft het aantal EMAS verklaringen voor
milieuzorgsystemen in Nederland en België ver achter bij lidstaten als Duitsland (1.485), Spanje (593),
Italië (529), Oostenrijk (250) en Denemarken (118)26. De cijfers tonen dat het bedrijfsleven in de
Grensregio Vlaanderen-Nederland nog een inhaalslag heeft te maken met de certificering van
26
http://ec.europa.eu/environment/emas/about/participate/sites_en.htm
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
38
milieuzorgsystemen. Daarnaast kan ook het ontwikkelen en commercialiseren van duurzame woon- en
bedrijfsconcepten bijdragen aan de economische component van het thema duurzaamheid.
1.3.9













Synthese van elementen die van belang zijn voor de grensoverschrijdende strategie
Het gemiddelde opleidingsniveau in de Grensregio Vlaanderen-Nederland is in de periode 2000-2004
gestegen. Het gemiddelde opleidingsniveau in Vlaanderen sluit aan bij het Belgisch gemiddelde. Het
gemiddelde opleidingsniveau in Zuid-Nederland blijft als gevolg van de relatief hoge leeftijd van de
beroepsbevolking achter bij het Nederlands gemiddelde.
De perifeer gelegen gebieden in de Grensregio Vlaanderen-Nederland hebben te maken met een
‘braindrain’.
Het percentage van de beroepsbevolking dat participeert in ‘Een Leven Lang Leren’ trajecten is laag,
waarbij Vlaanderen ook achterblijft bij Zuid-Nederland; Met betrekking tot dit thema dient de
Grensregio Vlaanderen-Nederland een inhaalslag te realiseren.
De Grensregio Vlaanderen-Nederland heeft in het algemeen een goede opleidingsinfrastructuur, met
de kanttekening dat het aanbod van hoger en universitair onderwijsinstellingen in de westelijke zijde
van de grensregio in vergelijking tot het midden en oosten van de grensregio achterblijft.
De Grensregio Vlaanderen-Nederland telt een groot aantal (semi)publieke onderzoeksinstituten en
onderzoeksinstellingen die gelieerd zijn aan het bedrijfsleven. Deze onderzoekscentra dragen bij aan
de versterking van het kennisprofiel dat de grensregio wil uitdragen.
Noord-Brabant neemt op het European Innovation Scoreboard de derde plaats in. In de
samengestelde innovatieindex van de Vlaamse Regering neemt Zuid-Nederland Europees gezien
plek 8 in en het Vlaams Gewest plek 11. Conclusie is dus dat de uitgangspositie van de Grensregio
Vlaanderen-Nederland op het gebied van innovatie gunstig is, maar dat de regio er tegelijkertijd naar
moet streven om haar positie nog verder te verbeteren.
Hoewel de uitgangspositie van de Grensregio Vlaanderen-Nederland op het gebied van innovatie
gunstig is, zijn er wel degelijk regionale verschillen in innovatiekracht. Dit betekent dat in de
achterblijvende deelregio’s extra stappen gezet dienen te worden om op voet van gelijkwaardigheid
te kunnen participeren met de op innovatiegebied sterke deelregio’s.
Er is een Task Force Innovatie Vlaanderen-Nederland ingericht. De Taskforce werkt aan het
opzetten van concrete grensoverschrijdende innovatie activiteiten op basis van de aanwezige
potenties. Dit kan een belangrijke basis zijn voor de coordinatie en initiatie van gezaghebbende
innovatie initiatieven.
Er ligt een opgave om de overdracht van kennis van kennisinstellingen en onderzoeksinstituten naar
het MKB/KMO te versterken en het MKB/KMO actiever te betrekken in kennisintensieve processen.
De stedelijke netwerken in de Grensregio Vlaanderen-Nederland zijn economische motoren voor de
regio en vervullen door de concentratie van bedrijvigheid en kennisinstellingen een spilfunctie op het
gebied van kennis en innovatie en zijn een bron van creativiteit en kenniseconomische ontwikkeling.
De combinatie van de toeristisch-recreatieve macroproducten kusttoerisme, attractieve steden en
plattelandstoerisme/natuur maakt de Grensregio Vlaanderen-Nederland tot een gebied met een grote
toeristische potentie. Nu al heeft de toeristisch-recreatieve sector een aanmerkelijk aandeel in de
totale werkgelegenheid in de Grensregio Vlaanderen-Nederland. Investering in nieuwe concepten,
ontwikkeling van nieuwe productmarktcombinaties en gebruikmaking van nieuwe technieken is
noodzakelijk om die belangrijke rol te kunnen behouden of uit te breiden.
Bij een deel van het bedrijfsleven bestaat behoefte aan grensoverschrijdend ondernemen en
grensoverschrijdende samenwerking op ondernemersvlak. De potenties van grensoverschrijdend
ondernemen en grensoverschrijdende samenwerking tussen bedrijven worden niet ten volle benut.
De actieve ondersteuning en begeleiding met betrekking tot grensoverschrijdend ondernemen kan
worden verbeterd.
Sectoren met een kansrijk grensoverschrijdend ontwikkelingsperspectief zijn 1) toerisme en recreatie,
2) ICT, 3) automotive, 4) procesindustrie, 5) agrofood en agribusiness (inclusief aquacultuur en
seafood), 6) havengerelateerde activiteiten, 7) Health & Care, 8) logistiek en distributie, 9)
maintenance, 10) nanotechnologie en embedded systems en 11) bio- en milieutechnologie.
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
39

Er is nog geen sprake van een soepele grensoverschrijdende arbeidsmarkt. Grenspendel kan dienen
als instrument om onevenwichtigheden op de arbeidsmarkt op te lossen.
Het bedrijfsleven in de Grensregio Vlaanderen-Nederland heeft nog een inhaalslag te maken met
betrekking tot de certificering van milieuzorgsystemen.

1.4
Uitwerking thema Natuurlijke omgeving
Deze paragraaf schetst een beeld van de natuurlijke kwaliteiten van de Grensregio VlaanderenNederland en de stand van zaken met betrekking tot enkele natuurlijke issues.
1.4.1
Natuur en landschap
De Grensregio Vlaanderen-Nederland kenmerkt zich door een grote verscheidenheid aan landschappen
en de aanwezigheid van veel natuur- en bosgebieden. Deze vormen als het ware groene en/of blauwe
oases tussen de gebieden met andere ruimtelijke functies. In het kader van de Natura 2000-wetgeving
telt de Grensregio Vlaanderen-Nederland maar liefst 131 beschermde natuurgebieden. Enerzijds
bevinden zich in de regio natte en/of vochtige leefmilieus, gelegen in de ecologische kustzone of in de
rivierdelta’s of in beekdalen en beekoverstromingsvlakten; anderzijds bestaat het landschap uit
dekzandruggen en dekzandvlakten met boscomplexen of zelfs heuvelachtige lösslandschappen.
Bovendien is de grensregio rijk aan kleinschalige, cultuurhistorische landschapselementen.
De belevingswaarde van de natuurgebieden is hoog, wat de grensregio ook in recreatief opzicht
aantrekkelijk maakt. De grote ecologische waarde van het gebied is echter geen vanzelfsprekendheid.
Door de toenemende behoefte aan ruimte vanuit andere ruimtelijke functies (b.v. uitbreiding stedelijk
gebied voor wonen en bedrijvigheid), staat de natuurlijke leefomgeving in de Grensregio VlaanderenNederland steeds meer onder druk.
Tabel 19 geeft een overzicht van de verdeling van de Natura 2000-gebieden over de Grensregio
Vlaanderen-Nederland.
Tabel 19: Verdeling habitat- en vogelrichtlijngebieden over Grensregio Vlaanderen-Nederland
Habitatrichtlijngebieden
Vogelrichtlijngebieden
Vlaams Gewest
Aantal
38
Oppervlakte (ha)
101.892
Aantal
23
Oppervlakte (ha)
101.806
Zuid-Nederland
49
250.538
21
209.083
87
352.430
44
310.889
Grensregio
Nederland
Vlaanderen-
Bron: Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselveiligheid (NL), Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (B)
Uit de cijfers komt naar voren dat ondanks de hoge mate van verstedelijking in de Grensregio
Vlaanderen-Nederland het areaal beschermd natuurgebied aanzienlijk is. Afgezet tegen de totale
oppervlakte van 23.746 km2 is bijna 15% van het gebied aangemerkt als beschermingsgebied in het
kader van de Habitatrichtlijn en ruim 13% als beschermingsgebied in het kader van de Vogelrichtlijn.
Daarbij moet opgemerkt worden dat de gebieden die vallen onder de Habitat- of Vogelrichtlijn elkaar in
grote mate overlappen, zodat de genoemde percentages niet opgeteld kunnen worden.
Dat de gemiddelde oppervlakte van de Zuid-Nederlandse Natura 2000-gebieden de gemiddelde
oppervlakte van de Vlaamse gebieden overschrijdt, is vooral te wijten aan het feit dat in de ZuidNederlandse cijfers een aantal open watergebieden als de Ooster- en Westerschelde en de Voordelta
zijn meegerekend. Hoewel dit tot een stijging van het gemiddelde aantal beschermde hectares leidt, moet
niet vergeten worden dat de mariene natuur langs de gehele kust een bijzonder kenmerk van de
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
40
Grensregio Vlaanderen-Nederland is die van grote waarde is voor plant en dier. De kanttekening die
tevens wordt geplaatst is dat de oppervlakte van natuurgebieden niets zegt over de bijzonderheid van de
flora en fauna in het betreffende gebied. De natuurgebieden in de Grensregio Vlaanderen-Nederland
kenmerken zich juist door een grote diversiteit, wat de ecologische waarde van het gebied groot maakt.
De natuurgebieden maken deel uit van de Nederlandse Ecologische Hoofdstructuur en het Vlaamse
Ecologisch Netwerk. Bijzonder goede kansen voor grensoverschrijdende samenwerking zijn aanwezig in
gebieden waar de Nederlandse Ecologische Hoofdstructuur en het Vlaamse Ecologisch Netwerk direct
op elkaar aansluiten. Denk bijvoorbeeld aan de ecologische kustzone, Zeeuws-Vlaanderen-Meetjesland,
de Kalmthoutse Heide, de Kempen en de Grensmaas. Om de biodiversiteit te versterken zijn recentelijk
diverse inspanningen verricht om de natuurgebieden onderling met elkaar te verbinden. Denk daarbij aan
de aanplant van groenstroken en het herstellen van natuurlijke landschapselementen. Deze operatie om
tot één ecologisch netwerk te komen is nog niet voltooid.
1.4.2
Milieu
Een andere dimensie van de natuurlijke omgeving is het milieu. Het milieu is het gedeelte van onze
fysieke omgeving waarin het menselijk leven plaatsvindt. Die omgeving kampt met diverse schadelijke
emissies en verontreinigingen, die onze leefkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden. In deze subparagraaf
wordt aan de hand van enkele indicatoren een beeld geschetst van de milieusituatie in de Grensregio
Vlaanderen-Nederland.
1.4.2.1 Klimaatverdrag en Kyoto-protocol
Nederland en België hebben het Klimaatverdrag dat in 1992 in Rio de Janeiro is gesloten geratificeerd. In
het Klimaatverdrag zijn verschillende industrielanden verplichtingen aangegaan ter vermindering van de
uitstoot van broeikasgassen. Duidelijk is geworden dat de stabilisatie van de uitstoot van broeikasgassen
ontoereikend is om het uiteindelijke doel van het Klimaatverdrag te realiseren. In het besef dat verdere
stappen nodig zijn, is in 1997 het Kyoto-protocol aangenomen als aanvulling op het Klimaatverdrag.
Industrielanden verbinden zich hierin om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen. Voor de EU-15
geldt dat zij in de periode 2008-2012 een emissiereductie dienen te realiseren van 8% ten opzichte van
het niveau in 1990. Binnen de EU-15 hebben de lidstaten inmiddels overeenstemming bereikt over
herverdeling van doelstellingen, zodat voor de zes bedoelde broeikasgassen per land uiteenlopende
reductiepercentages kunnen gelden27.
1.4.2.2 Lucht
Metingen en foto’s die de luchtkwaliteit in beeld brengen met behulp van satellieten laten zien dat de lucht
in de Grensregio Vlaanderen-Nederland tot de meest verontreinigde op de hele aardbol behoort. Van
luchtverontreiniging is sprake wanneer de lucht om ons heen vervuild is met stoffen die daar naar
menselijke maatstaven niet thuishoren. Luchtverontreiniging kan een natuurlijke of menselijke oorzaak
hebben.
27
(unfccc.int/essential_background/kyoto_protocol/items/3145.php, United Nations Convention on Climate
Change)
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
41
Kaart 5: Satellietfoto Envisat concentratie stikstofdioxide (beeld van 15 oktober 2004)
Bron: ESA, Universiteit van Heidelberg, www.milieudefensie.nl
Om de mate van luchtverontreiniging in de gaten te houden, beschikt de Grensregio VlaanderenNederland over een uitgebreid netwerk van meetstations. De Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) in
Vlaanderen en het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM) in Nederland
zetten de meetresultaten af tegen de gestelde Europese normen voor de luchtkwaliteit en kunnen
maatregelen in gang zetten wanneer de maximaal toegestane verontreinigingswaarden worden
overschreden. De emissie van broeikasgassen is in het laatste decennium licht gedaald, met name als
gevolg van energiebesparing. Toch zijn de laatste jaren nog overschrijdingen gemeten voor wat betreft de
ozonconcentratie, de concentratie van zwaveldioxide, stikstofoxiden, koolmonoxide, koolstofdioxide en de
hoeveelheid fijn stof. Nederland voldoet op nationaal niveau niet aan de Europese normen voor fijn stof
en stikstofdioxide. Ook voor Vlaanderen is de uitdaging groot om te voldoen aan de Kyoto-doelstelling28.
Dat de normen voor luchtverontreiniging regelmatig overschreden worden, duidt overigens niet op een
verslechtering van de luchtkwaliteit. Integendeel, de luchtkwaliteit is in de afgelopen decennia
spectaculair verbeterd in Vlaanderen en Nederland29. De Europese normen voor luchtkwaliteit worden
echter steeds strenger, wat betekent dat extra investeringen en/of aanvullende maatregelen noodzakelijk
zijn om de luchtkwaliteit nog verder te verbeteren.
Dan nog is het de vraag of de luchtkwaliteit in de Grensregio Vlaanderen-Nederland binnen de Europese
normen kan blijven, want een groot deel van de luchtvervuilende emissies is afkomstig van buiten de
grensregio (transport a.g.v. luchtstromen) of is van natuurlijke oorsprong (het overgrote deel van de
hoeveelheid fijn stof wordt veroorzaakt door opstuivend zand, zeezout en plantmateriaal 30).
Feit is wel dat iedere regio zelf een bijdrage kan leveren aan de verbetering van de luchtkwaliteit. Op het
gebied van vergunningverlening kunnen overheden invloed uitoefenen op de uitstoot van schadelijke
stoffen van bedrijven. Ook het verkeer vormt een belangrijke bron van luchtverontreiniging, waarbij met
het verplicht stellen van roetfilters voor voertuigen met een dieselmotor een reductie in de emissie van fijn
stof kan worden bereikt. Daarnaast kan het gebruik van duurzame energie worden gestimuleerd.
Sociaal-economische Raad van Vlaanderen, ‘Sociaal-economisch rapport Vlaanderen 2005’
Ministerie van VROM, www.vrom.nl (Dossier Luchtkwaliteit)
30 Ministerie van VROM, www.vrom.nl (Dossier Luchtkwaliteit)
28
29
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
42
1.4.2.3 Duurzame energie
De laatste jaren is de capaciteit aan duurzame energiebronnen flink vergroot. Dit is mede het gevolg van
het Kyoto-protocol waarin België en Nederland zich geconformeerd hebben aan de doelstelling om de
uitstoot van broeikasgassen te verminderen. Intensiever gebruik maken van duurzame energie draagt bij
aan die doelstelling.
Duurzame energiebronnen die volop in de belangstelling staan (niet in de laatste plaats omdat de
overheid deze energievormen subsidieert) zijn zonne-energie, windenergie en bio-energie (o.a.
gasrecuperatie uit afval en mest). Bij wijze van voorbeeld geeft tabel 20 voor de Grensregio VlaanderenNederland de hoeveelheid energie weer (in MW) die wordt opgewekt met behulp van windturbines.
Tabel 20: Energieopwekking door windturbines
Energieopwekking
in MegaWatt
Vlaanderen
Zuid-Nederland
Grensregio Vlaanderen-Nederland
België
Nederland
117,3
130,8
248
167
1.219
Bron: CBS (NL), cijfers ultimo 2005, Organisatie voor Duurzame Energie Vlaanderen (B), cijfers februari 2006, European Wind
Energy Association (EWEA), cijfers ultimo 2005
Tabel 20 toont dat de windturbinecapaciteit in Vlaanderen en Zuid-Nederland niet ver uit elkaar ligt. In het
Vlaams
Gewest
hebben
de
provincies
Westen
Oost-Vlaanderen
de
grootste
energieopwekkingscapaciteit, in Zuid-Nederland de provincie Zeeland. Uit cijfers van de EWEA blijkt dat
België na 2004 de windturbinecapaciteit flink heeft opgevoerd. Tussen 2004 en 2005 is de capaciteit met
bijna 74% gestegen. Nederland nam jarenlang een kopgroeppositie in op Europees niveau, maar verliest
de laatste jaren terrein ten opzichte van andere landen.
Ook de ontwikkeling van de tweede generatie biobrandstoffen is kansrijk. Biobrandstoffen worden
gewonnen uit plantaardig of dierlijk materiaal en kunnen fossiele brandstoffen als benzine of diesel
vervangen. De meest bekende verschijningsvormen zijn op dit moment bio-ethanol en bio-diesel, maar er
zijn nog tal van andere biobrandstoffen. Met name het gebied rond de Kanaalzone Gent-Terneuzen
(Ghent Bio-Energy Valley) ziet de productie en raffinage van biobrandstoffen als een belangrijke
economische kans. De trage afgifte van productiequota door de federale overheid vertraagt de
ontwikkeling van de productiecapaciteit, zodat België nog niet voldoet aan de Europese richtlijn ter
bevordering van biobrandstoffen. Datzelfde geldt voor Nederland, want volgens de genoemde richtlijn
had in 2005 2% van de energie-inhoud van fossiele brandstoffen uit biobrandstoffen moeten bestaan,
oplopend tot 5,75 procent in 2010. Zowel Nederland als België lopen niet voorop met de introductie van
biobrandstoffen. Aangezien de productiecapaciteit als gevolg van de Europese richtlijn vergroot moet
worden, is dit een economische kans voor de Grensregio Vlaanderen-Nederland. De bodemstructuur
biedt daarnaast mogelijkheden voor de ondergrondse opslag van gas, b.v. in de oude kolenmijngebieden.
1.4.2.4 Geluid
Geluidsoverlast is in de Grensregio Vlaanderen-Nederland een belangrijk milieuprobleem dat de kwaliteit
van de leefomgeving van mensen vermindert en daarmee impact heeft op ons welzijn 31. De belangrijkste
bronnen voor geluidsoverlast zijn in de laatste decennia echter nauwelijks veranderd; nog steeds zijn
31
Provincie Vlaams-Brabant, ‘De toenemende geluidsoverlast in Vlaanderen’, www.vlaamsbrabant.be
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
43
wegverkeer, omgevingslawaai, vliegverkeer, industrie en railverkeer de belangrijkste veroorzakers van
geluidshinder.
Hoewel de geluidssterkte gemakkelijk objectief meetbaar is, is het bepalen en registreren van
geluidshinder veel moeilijker. Niet iedereen ervaart bepaalde geluiden of een bepaalde geluidssterkte op
dezelfde wijze en daarnaast kan sprake zijn van een stuk gewenning. Geluidsoverlast kan ook een
grensoverschrijdende dimensie hebben, bijvoorbeeld als gevolg van vliegverkeer van nabijgelegen
vliegvelden aan de andere kant van de grens of geluidsoverlast van industriële bedrijven die dicht bij de
grens zijn gevestigd.
1.4.2.5 Bodem
De bodemkwaliteit in de Grensregio Vlaanderen-Nederland voldoet zeker niet overal aan de gestelde
bodemnormen. De landbouw is een belangrijke veroorzaker van verzuring en vermesting van de bodem.
Door een overvloedige toevoeging van voedingsstoffen aan de bodem als gevolg van mestoverschotten
en het gebruik van kunstmest en bestrijdingsmiddelen raakt de natuurlijke mineralenbalans van de
bodem verstoord. Ook verouderde bedrijventerreinen zijn een bron van bodemvervuiling32.
Een ander bodemprobleem is verdroging. Eén van de oorzaken voor verdroging van de bodem is de
toenemende en niet-duurzame waterwinning voor industrieel en huishoudelijk gebruik. Een andere
oorzaak is het aanpassen van de grondwaterstand van het maaiveld of het aanleggen van drainage door
landbouwers, zodat het land beter kan worden bewerkt. Verdroging wordt ook veroorzaakt door
toenemend ruimtegebruik van functies als bedrijvigheid en wonen. Vanwege het feit dat steeds meer
oppervlak bestraat of bebouwd wordt (verstening), krijgt regenwater minder gelegenheid te infiltreren in
de bodem. Daar komt bij dat waterafvoeren steeds efficiënter zijn gemaakt, waardoor de afwatering naar
lager gelegen gebieden en naar zee drastisch is versneld. In het laatste decennium bestaat dan ook weer
de tendens om waterlopen waar dat kan hun (natuurlijke) gang te laten gaan. In meer geaccidenteerde
delen van de grensregio levert dit ook een positieve bijdrage aan het voorkomen van uitspoeling en
bodemerosie.
1.4.2.6 Afval
Een gunstig effect voor de bodemkwaliteit is dat in de laatste jaren een flinke reductie is gerealiseerd in
de hoeveelheid gestort afval. Afval wordt namelijk steeds vaker verbrand in vuilverbrandingen, waarbij de
uitstoot van schadelijke stoffen zoveel mogelijk wordt beperkt. Innovatieve verbrandingsmethoden en
filtertechnieken hebben daartoe bijgedragen. In Vlaanderen mag met ingang van 2006 zelfs helemaal
geen huishoudelijk afval gestort worden. Daarmee is Vlaanderen de eerste regio in Europa waar geen
huisvuil meer gestort mag worden33.
Een andere gunstige ontwikkeling is dat steeds meer afval gescheiden wordt ingezameld, waardoor het
efficiënter verwerkt kan worden of hergebruikt kan worden voor andere doeleinden. Het Centraal Bureau
voor de Statistiek signaleerde in 2004 overigens een lichte daling in de animo voor afvalscheiding. In
2003 scheidt 70% van de Nederlanders groente- en fruitafval van het gewone afval en brengt 87% van de
bevolking lege flessen naar de glasbak34. Scheiding van tuinafval van gewoon afval en aparte inzameling
van papier en karton scoren onverminderd hoog met 90%.
SenterNovem stelt dat Vlaanderen binnen Europa voorloper is op het gebied van scheiding van
huishoudelijk afval35. In 2000 werd in Vlaanderen 57% van het huishoudelijk afval gescheiden
aangeboden. Dat is beduidend meer dan in Nederland, waar in 2000 43% van het huishoudelijk afval
32
Ministerie van VROM, www.vrom.nl (Dossier Bodembeleid)
www.natuurtotaal.nl
34 Centraal Bureau voor de Statistiek, 2004
35 www.senternovem.nl
33
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
44
gescheiden werd ingezameld. De inzameling van glas uit huishoudens lag in Vlaanderen in 2000 maar
liefst op 86%, tegen 66% in Nederland. Ook met oud papier en karton en textiel scoort Vlaanderen beter
dan Nederland. Bovendien worden afvalstromen gescheiden ingezameld die in Nederland in het restafval
blijven, zoals drankkartons en kunststofflacons. Er kan wel nog winst worden behaald in het afhandelen
van de afvalstromen. Afval wordt vaak over grote afstanden getransporteerd. Door grensoverschrijdend
samen te werken op het gebied van afvalverwerking kan een reductie in de transportafstand (economisch
argument) en daarmee een milieuverbetering (ecologisch argument) worden gerealiseerd.
Een item dat zowel met de bodemkwaliteit als met water te maken heeft, is de vervuiling van
waterbodems. Lozing van afvalstoffen leidt tot vervuild slib. Hoewel dit in alle watersystemen een rol
speelt, zijn de problemen met vervuild slib het grootst in riviermondingen. Daar is de stroomsnelheid van
het water laag en krijgen afvalstoffen gelegenheid te bezinken tot in de waterbodem. Op die wijze komen
in rivierdelta´s allerlei verontreinigde stoffen (b.v. zware metalen) terecht die afkomstig kunnen zijn van
ver buiten de grensregio. Vandaar dat volop vervuild slip gebaggerd wordt om de kwaliteit van
waterbodems en daarmee de bodembiodiversiteit te verbeteren.
1.4.3
Water
De Grensregio Vlaanderen-Nederland is rijk aan water. De aanleg van extra waterzuiveringsinstallaties,
overstortbassins en individuele afvalwaterzuiveringsvoorzieningen hebben ertoe bijgedragen dat de
waterkwaliteit is verbeterd. Toch is de mineralenbalans van de Nederlandse en Belgische wateren nog
verstoord door overschotten aan stikstofdioxide en fosfaat. De OESO komt voor de jaren 2002-2004 tot
de volgende overschrijdingscijfers36:
Tabel 21: Waterkwaliteit: overschrijding van de natuurlijke mineralenbalans
Stikstofoxide (kg/ha)
Fosfaat (kg/ha)
België
193
20
Nederland
229
19
Bron: OESO, 2006
Uit tabel 21 kan worden afgelezen dat zowel in Nederland als in België sprake is van verstoring van de
natuurlijke mineralenbalans. Hoewel de waterkwaliteit zowel in Vlaanderen als in Zuid-Nederland
nauwkeurig wordt bijgehouden, zijn helaas geen cijfers op regionaal niveau beschikbaar.
De Nederlandse Unie van Waterschappen meldde in 2005 dat Nederland in april 2005 voor het eerst
voldeed aan de strenge Europese Richtlijn Stedelijk Afvalwater37. Deze Richtlijn draagt lidstaten onder
andere op minimaal 75% van de stikstof uit het rioolwater te zuiveren. Aan alle andere normen van deze
richtlijn voldeed Nederland al eerder. De stikstofnorm van de Richtlijn is streng en vereiste de afgelopen
jaren forse investeringen in de rioolwaterzuiveringsinstallaties van waterschappen. De verwachting is dat
dit geen incident is, omdat de komende jaren alle zuiveringsinstallaties worden aangepast om de extra
stikstofverwijdering te realiseren. De ecologische duurzaamheidsindicatoren die gekoppeld zijn aan het
Vlaamse Milieubeleidsplan 2003-2007 laten met betrekking tot de kwaliteit van het oppervlaktewater een
voorzichtig positieve trend zien38. Het percentage meetplaatsen van het oppervlaktewatermeetnet dat
voldoet aan de basiskwaliteit voor biochemisch zuurstofverbruik (BZV) is gestegen, evenals het
percentage meetplaatsen van het oppervlaktewatermeetnet met een score op de Belgisch Biotische
Index van ten minste 7.
Naast de kwaliteit van het water staat ook de waterkwantiteit onder druk in de Grensregio VlaanderenNederland. Extreme weersomstandigheden leiden vaker tot wateroverlast als gevolg van overvloedige
regenval, maar ook tot langere perioden van droogte. Omdat de grensregio aan de monding van een
OESO, ‘Environmental indicators for agriculture Vol. 4’, 2006
Unie van Waterschappen, www.uvw.nl
38 Vlaamse Regering, Vlaamse Milieubeleidsplan 2003-2007, http://www.mina.be/front.cgi?id=1354
36
37
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
45
groot aantal waterlopen ligt, brengt overvloedige neerslag overstromingsrisico’s met zich mee. In het
recente verleden hebben zowel in Vlaanderen en Zuid-Nederland daadwerkelijk overstromingen
plaatsgevonden, die ecologische en economische schade hebben aangericht. In de grensstreek zijn
overstromingsrisico’s vervolgens grensoverschrijdend aangepakt.
Er ligt een opgave water langer vast te houden op de plaats waar de neerslag valt. Dit om te voorkomen
dat waterhuishoudkundige problemen van het ene gebied op het andere afgewenteld worden. Hoewel in
de afgelopen jaren op tal van plaatsen al flink geïnvesteerd is (b.v. de aanleg van retentiebekkens,
‘ruimte voor de rivier’) om het overstromingsrisico te beperken, is het proces van herinrichting van het
waterafvoersysteem nog niet afgerond. Bovendien zijn nieuwe maatregelen nodig als gevolg van de
grotere extremen in het neerslagpatroon.
Een ander risico dat hiermee samenhangt is de bescherming van de kustlijn tegen de dreigende stijging
van de zeespiegel. Aangezien een groot deel van de Euregio Scheldemond onder de zeespiegel ligt, is
bescherming van het gebied tegen de invloed van de zee een belangrijke randvoorwaarde.
Water kan tevens een rol vervullen bij het vormen en verbinden van natuurgebieden. Het realiseren van
extra bergingscapaciteit gaat goed samen met de aanleg van natuurvriendelijke oevers en de realisatie
van natte ecologische verbindingszones (zogenaamde stapstenen).
Het thema water staat verder in de schijnwerpers als gevolg van de Europese Kaderrichtlijn Water
(EKW). Doel van de EKW is een goede ecologische en chemische kwaliteit van de stroomgebieden van
de Europese rivieren, waaronder de Schelde en de Maas. Een stroomgebiedsgerichte aanpak is daarbij
onontbeerlijk. Aangezien waterlopen niet stoppen bij de grens, ligt een grensoverschrijdende aanpak zeer
voor de hand.
In het stroomgebied van de Maas wordt de uitvoering van de EKW gecoördineerd door de Internationale
Maascommissie (IMC). De IMC telt diverse werkgroepen die zich bezighouden met thema’s als fysicochemie, ecologie en hydrologie/hoogwater. Over onderwerpen als grondwater en grensoverschrijdende
deelstroomgebieden van de Maas wordt tussen Vlaanderen en Nederland bilateraal overleg gevoerd in
het Nederlands-Vlaams Integraal Wateroverleg (NVIWO). In het stroomgebieddistrict van de Schelde is
een soortgelijke opzet gekozen, onder coördinatie van de Internationale Scheldecommissie (ISC). De
stroomgebiedsplannen voor de Maas en de Schelde moeten voor het eerst in 2009 voltooid zijn.
1.4.3






Synthese van elementen die van belang zijn voor de grensoverschrijdende strategie
De Grensregio Vlaanderen-Nederland kenmerkt zich door een grote verscheidenheid aan
aantrekkelijke landschappen en de aanwezigheid van een groot aantal natuurgebieden. Dit maakt dat
de grensregio van grote ecologische waarde is en tevens aantrekkelijk is als woon- en
recreatieomgeving.
Daar waar de Nederlandse Ecologische Hoofdstructuur en het Vlaamse Ecologisch Netwerk op
elkaar aansluiten, biedt dat goede kansen voor een grensoverschrijdende coördinatie, afstemming en
aanpak van problemen.
De luchtkwaliteit in de Grensregio Vlaanderen-Nederland voldoet niet aan de Europese normen.
Extra investeringen en/of aanvullende maatregelen zijn nodig om de luchtkwaliteit te verbeteren.
Duurzame energie biedt nieuwe economische kansen (innovatie) en draagt tevens bij tot
vermindering van luchtvervuilende emissies. De ontwikkeling van de tweede generatie
biobrandstoffen is kansrijk.
Er zijn nieuwe maatregelen nodig om de geluidsoverlast in de Grensregio Vlaanderen-Nederland te
beperken.
De bodemkwaliteit in de Grensregio Vlaanderen-Nederland wordt negatief beïnvloed door historische
vervuiling, verdroging, verzuring en vermesting. Daarnaast heeft de bodem te lijden onder uitspoeling
en bodemerosie.
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
46

Vlaanderen is op dit moment Europees koploper wanneer het gaat om de scheiding van huishoudelijk
afval. Interessant om de Vlaamse methodieken over te dragen naar en te implementeren in andere
regio’s. Op het gebied van afvalverwerking kan nog winst worden geboekt in het verkorten van de
transportafstand.
Een kwaliteit van de Grensregio Vlaanderen-Nederland is dat de regio rijk is aan water. De kwaliteit
van het water zelf is op veel plaatsen echter ontoereikend, als gevolg van diverse vervuilingen. De
positieve ontwikkelingen die in gang zijn gezet, dienen te worden gecontinueerd om de vereiste
waterkwaliteit te bereiken.
Met betrekking tot de waterkwantiteit ligt er een opgave om regenwater langer vast te houden op de
plaats waar de neerslag valt. Dit ter bestrijding van droogte en voorkoming van wateroverlast als
gevolg van de steeds extremer wordende klimatologische omstandigheden.
Als gevolg van de zeespiegelstijging is continue investering in de bescherming van de kustlijn
noodzakelijk om de veiligheid in en ontwikkeling van de Euregio Scheldemond te waarborgen.



1.5
Uitwerking thema Mensen
In het kader van het thema Mensen wordt in deze paragraaf nader ingegaan op de sociaalmaatschappelijke situatie in de Grensregio Vlaanderen-Nederland. Immers, duurzaamheid houdt in dat
alle inwoners van de grensregio meeprofiteren van de economische ontwikkeling. De sociaalmaatschappelijke kwaliteit van een regio is lastig te meten. Aan de hand van enkele indicatoren wordt
daarom een beeld geschetst van de sociaal-maatschappelijke situatie. Achtereenvolgens komen sociaalmaatschappelijke betrokkenheid en interactie van inwoners van het gebied, het welzijn van de inwoners,
de kwaliteit van de gezondheidszorg, en het onderwerp steden en mensen aan bod.
1.5.1
Sociaal-maatschappelijke integratie
In het kader van het ‘gelijke kansen’ beginsel is maatschappelijke integratie een belangrijke voorwaarde
voor economische participatie (deelname aan het arbeidsproces) en het stimuleren van sociale
verbanden. Hierin dienen termen als ‘het vergroten van maatschappelijke integratie’ en ‘het stimuleren
van sociale verbanden’ centraal te staan. Concreet betekent dit dat iedereen gestimuleerd moet worden
om actief deel te nemen aan het maatschappelijk leven én dat daarvoor de vereiste voorzieningen
worden gerealiseerd. Daarbij verdienen met name kwetsbare groepen aandacht Om bijvoorbeeld meer
vrouwen te bewegen deel te nemen aan het arbeidsproces is het van belang optimale voorzieningen voor
kinderopvang te realiseren.
In tabel 22 is de netto-participatiegraad van mannen en vrouwen weergegeven voor het jaar 2004. Uit
tabel 22 blijkt dat zowel in het Vlaams Gewest als in Zuid-Nederland de participatiegraad van mannen
tussen 12 en 16 procentpunten hoger ligt dan die van vrouwen. De participatiegraad van vrouwen is over
de afgelopen decennia gezien echter spectaculair gestegen. Zowel voor mannen als vrouwen geldt dat
de participatiegraad in Zuid-Nederland hoger ligt dan in het Vlaams Gewest. Er is tussen Vlaanderen en
Zuid-Nederland een groter verschil in participatiegraad van mannen dan van vrouwen.
Tabel 22: Netto-participatiegraad (in %) van mannen en vrouwen in 2004
Provincie
Mannen
Vrouwen
Totaal
West-Vlaanderen
75,4
61,6
68,6
Oost-Vlaanderen
75,1
62,4
69,0
Antwerpen
74,8
58,2
66,6
Limburg (B)
72,8
57,2
65,1
Vlaams Brabant
76,7
64,2
70,6
Zeeland
81,7
65,1
73,5
Noord-Brabant
84,9
69,7
77,5
Limburg (NL)
81,1
66,5
74,0
Bron: Eurostat, augustus 2006
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
47
Daarnaast vormen jongeren een belangrijke doelgroep. Jongeren moeten enerzijds toegerust worden om
een bijdrage te kunnen leveren aan het maatschappelijk leven en anderzijds voldoende mogelijkheden
krijgen om zich te kunnen vestigen in het gebied. Het bieden van voldoende kansen in onderwijs en op de
arbeidsmarkt, zeker in euregionaal perspectief, is hiervoor een belangrijke voorwaarde. Werkgelegenheid
draagt in belangrijke mate bij aan een sterke sociale cohesie en het voorkomen van sociale uitsluiting.
Een ander aspect wat bijdraagt aan de grensoverschrijdende integratie is toegankelijkheid. Goede
verbindingen tussen de gebieden aan weerszijden van de grens zijn een belangrijke randvoorwaarde
voor een goede integratie. In paragraaf 1.2.1 is reeds ingegaan op situatie met betrekking tot de fysieke
infrastructuur. Belangrijkste conclusies waren dat de congestie een goede doorstroming van het
wegverkeer vaak bedreigt, de grensoverschrijdende wegverbindingen niet optimaal zijn en gebruikmaking
van het grensoverschrijdend openbaar vervoer een tijdrovende bezigheid is.
Ook grenspendel kan bijdragen aan de versterking van de grensoverschrijdende integratie. In paragraaf
1.3.1 is ingegaan op de omvang en het belang van de grenspendel. Tevens is geconcludeerd dat
grenspendel een oplossing kan zijn voor onevenwichtigheden op de arbeidsmarkt.
Het behoud en de toegankelijkheid van sociaal-maatschappelijke voorzieningen draagt bij aan het
versterken van de sociaal-maatschappelijke integratie. Het voorzieningenniveau in plattelandskernen
staat de laatste jaren flink onder druk als gevolg van schaalvergroting van instellingen en
efficiencyverbeteringen. Plattelandskernen verzetten zich tegen de verschraling van het
voorzieningenaanbod en beklemtonen dat het voor de maatschappelijke integratie en leefbaarheid van
kleine kernen van groot belang is dat het voorzieningenaanbod op peil wordt gehouden.
Ook cultuur draagt bij aan sociaal-maatschappelijke integratie. Cultuur heeft zowel een fysieke
component (cultuurhistorisch erfgoed) als een sociaal-maatschappelijke component. Met betrekking tot
de fysieke component beschikt de Grensregio Vlaanderen-Nederland over een rijk arsenaal aan
cultuurhistorisch erfgoed, waarvan zowel door inwoners van de grensregio zelf als door toeristen gebruik
wordt gemaakt. Denk aan historische bouwwerken en de historische centra van steden, maar ook aan
musea, theaters, schouwburgen etc.
De sociale component van cultuur heeft als doel om mensen met elkaar in contact te brengen en laten
kennismaken met en leren van elkaars overeenkomsten en verschillen. De sociale component van
cultuur is grensoverschrijdend veel minder ontwikkeld dan op nationaal niveau. Culturele evenementen
zoals de Gentse Feesten, Festival Mundial in Tilburg en het Preuvenemint in Maastricht worden
bijvoorbeeld veel sterker op regionaal en nationaal niveau gepromoot dan grensoverschrijdend het geval
is. Culturele interactie leidt tot meer begrip en beleving van de ‘grensregio’ en draagt bij tot de
ontwikkeling van één euregionale identiteit. In deze tijd van moderne communicatiemiddelen spelen de
media een belangrijke rol op het gebied van culturele interactie. In dat kader is het een zwakte dat
inwoners van de Grensregio Vlaanderen-Nederland geen toegang hebben tot elkaars regionale
televisiekanalen en slechts in beperkte mate tot elkaars commerciële televisie- en radiozenders.
1.5.2
Welzijn
Net als innovatie is welzijn een begrip dat moeilijk te kwantificeren is. In deze paragraaf wordt aan de
hand van een aantal indicatoren geprobeerd een beeld te schetsen van de welzijnssituatie in de
Grensregio Vlaanderen-Nederland. Achtereenvolgens komen opvangvoorzieningen voor kinderen,
verzorgingshuizen voor hulpbehoevende senioren en sociale huur aan bod. Tabel 23 geeft allereerst de
ontwikkeling van het aantal kinderopvanginstellingen in Vlaanderen en Zuid-Nederland weer.
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
48
Tabel 23: Aantal kinderopvang instellingen* in Vlaanderen en Zuid-Nederland 1999-2006
Provincie
1999
2000
2001
2003
2004
2005
2006
Vlaanderen
1014
1054
1050
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
Zuid-Nederland
n.b.
n.b.
n.b.
690
675
735
780
* een instelling, die kinderen tot 14 jaar opvangt, waarbij verzorging en opvoeding wordt geboden.
Bron: CBS (NL) en Welzijn&Volksgezondheid in Cijfers 2003 van de Vlaamse overheid
Helaas zijn voor Vlaanderen geen actuelere, vergelijkbare cijfers over kinderopvanginstellingen
beschikbaar voor de jaren na 2001. Belangrijke nuance voor Vlaanderen is bovendien dat de categorie
‘zelfstandige onthaalouders’ niet is opgenomen in tabel 23, omdat het in dat geval niet om gediplomeerde
instellingen gaat. Buiten kijf staat echter dat de zelfstandige onthaalouders een belangrijke functie
hebben in het aanbod van voorzieningen voor kinderopvang. Over de jaren 1999-2001 wordt het aantal
zelfstandige onthaalouders in Vlaanderen geschat op ongeveer 1600 39.
Om deze aantallen in perspectief te plaatsen, kan het aantal kinderopvanginstellingen worden afgezet
tegen het inwoneraantal (2005) voor Vlaanderen en Zuid-Nederland. Voor Vlaanderen resulteert dan één
kinderopvanginstelling per 5.750 inwoners (afgerond) en voor Zuid-Nederland één kinderopvanginstelling
per 5.350 inwoners (afgerond). Ervan uitgaande dat het aantal kinderopvanginstellingen in Vlaanderen na
2001 licht is gestegen, betekent dit dat het aanbod van kinderopvanginstellingen nauwelijks verschilt aan
beide zijden van de grens.
Tabel 24 geeft een overzicht van het aantal verzorgingshuizen in de Grensregio Vlaanderen-Nederland.
Ook met betrekking tot de erkende verzorgingshuizen geldt dat voor beide deelregio’s helaas geen
gegevens beschikbaar zijn voor identieke jaren.
Tabel 24: Aantal verzorgingshuizen in Vlaanderen en Zuid-Nederland 1999-2006
Provincie
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
Vlaanderen
770
768
763
767
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
Zuid-Nederland
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
365
365
363
363
Bron: CBS (NL) en Welzijn&Volksgezondheid in Cijfers 2003 van de Vlaamse overheid
De cijfers laten geen duidelijke ontwikkelingstendens zien. Volgens de Studiedienst van de Vlaamse
Regering is Vlaanderen de meest vergrijsde regio in België, met 17,6% ouderen boven 65 jaar. Nog vóór
2030 zal de kaap van 25% vijfenzestigplussers worden bereikt. Dit leidt er ongetwijfeld toe dat de
behoefte aan leeftijdsspecifieke voorzieningen (waaronder verzorgingshuizen) zal toenemen 40. Afgezet
tegen het aantal inwoners (2005) beschikt Vlaanderen over één verzorgingshuis per 7.900 inwoners,
terwijl Zuid-Nederland beschikt over één verzorgingshuis per 10.800 inwoners. Op basis hiervan kan
echter niet worden geconcludeerd dat Vlaanderen over een betere infrastructuur voor verzorging van
ouderen beschikt, omdat uit de cijfers niet kan worden afgeleid hoeveel zorgplekken de
verzorgingshuizen bieden.
Een andere welzijnsindicator is het aandeel van sociale huurwoningen in het totale woningenbestand.
Sociale huurwoningen vormen een vangnet voor burgers die zelf over onvoldoende inkomen of middelen
beschikken om als particulier een woning te kunnen kopen of huren. Een hoog aandeel sociale huur is
daarmee een indicator voor het gemiddelde inkomen van een gebied, maar tegelijkertijd geeft het weer
dat de overheid in dat gebied maatregelen heeft getroffen voor de huisvestiging van deze burgers. Tabel
25 geeft het aandeel van sociale huurwoningen ten opzichte van het totale woningenbestand in de
Grensregio Vlaanderen-Nederland weer.
39
40
Vlaamse overheid, Welzijn&Volksgezondheid in Cijfers, 2003
Studiedienst van de Vlaamse Regering, http://asp.vlaanderen.be
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
49
Tabel 25: Aandeel sociale huurwoningen (in %) t.o.v. het totale aantal woningen
Sociale huur
Vlaams Gewest (2003)
5,6
Zuid-Nederland (2002)
31,6
Bron: CBS (NL), http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1077.htm (Vlaanderen), bewerkt door ERAC, 2006
Uit tabel 25 blijkt dat het aandeel sociale huurwoningen ten opzichte van het totaal aantal woningen in
Zuid-Nederland significant hoger ligt dan in Vlaanderen. De belangrijkste oorzaak hiervan is dat
Nederlandse burgers beneden een bepaald drempelinkomen automatisch in aanmerking komen voor
sociale huur. In Vlaanderen bestaat een tekort aan sociale huurwoningen. In Vlaanderen staan 74.000
personen op de wachtlijst voor het krijgen van een sociale huurwoning. Daarnaast zijn 185.000 extra
sociale huurwoningen nodig om ook de personen die momenteel particulier huren, maar qua inkomen in
aanmerking komen voor sociale huur, te huisvesten 41.
De cijfers in tabel 25 kunnen als volgt worden genuanceerd. In Vlaanderen is het aandeel sociale
huurwoningen groter in de grootsteden (10,7%), terwijl het aandeel sociale huur in plattelandsgemeenten
marginaal is (3,1%). In Zuid-Nederland is het aandeel sociale huurwoningen in Zeeland lager dan het
Zuid-Nederlands gemiddelde (27,5%). Noord-Brabant en Limburg scoren respectievelijk 33,9% en 33,3%.
Verder wordt het begrip ‘welzijn’ ook concreet vormgegeven door enkele vakgroepen, zoals b.v. de
vakgroep Welzijn van de Scheldemondraad. Deze vakgroep is een samenwerkingsverband van de
provincies Oost-Vlaanderen, West-Vlaanderen en Zeeland en heeft als doel de bevordering van de
grensoverschrijdende afstemming en samenwerking binnen de Euregio op het gebied van zorg en welzijn
en het signaleren en formuleren van gezamenlijke belangen in het werkgebied.
1.5.3
Gezondheidszorg
De Grensregio Vlaanderen-Nederland beschikt over een breed scala aan voorzieningen op het gebied
van gezondheidszorg. Naast het ruime aantal algemene ziekenhuizen telt de grensregio vijf Academische
Ziekenhuizen. Deze ziekenhuizen zijn gevestigd in Maastricht, Antwerpen, Leuven, Gent en Brugge.
Tabel 26 geeft de ontwikkeling weer van het aantal ziekenhuisbedden per 100.000 inwoners, waarbij is
uitgegaan van alle typen ziekenhuizen.
Tabel 26: Ontwikkeling van het aantal ziekenhuisbedden per 100.000 inwoners
Gebied
2000
2001
2002
2003
Vlaanderen
703,0
692,2
681,8
677,3
Zuid-Nederland
Grensregio
Vlaanderen-Nederland
481,4
615,6
445,8
594,8
442,5
587,1
n.b.
n.b.
België
Nederland
711,6
501,0
701,2
466,7
692,4
459,0
686,3
n.b.
Bron: Eurostat, 2006
Uit tabel 26 blijkt dat Vlaanderen per 100.000 inwoners over substantieel meer ziekenhuisbedden
beschikt dan Zuid-Nederland. Dat verschil geldt overigens ook op nationaal niveau tussen beide landen.
Verder valt op dat het aantal ziekenhuisbedden per 100.000 inwoners na 2000 gestaag daalt in alle
gebieden. Efficiëntere organisatie van de gezondheidszorg en efficiëntere bezetting van het aantal
ziekenhuisbedden zijn daar de belangrijkste oorzaken voor. Als gevolg van de vergrijzing zal de behoefte
aan ziekenhuiszorg en het aantal ziekenhuisopnames in de komende jaren toenemen.
41
www.tienstiens.org/node/850, 2006
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
50
Cijfers met betrekking tot werkzaam personeel in de zorgsector zijn sporadisch beschikbaar voor
meerdere jaren. Cijfermateriaal in Eurostat laat zien dat het aantal medisch specialisten per 100.000
inwoners tussen 2000 en 2002 met enkele procentpunten toeneemt in de Vlaamse provincies.
Uitzondering daarop vormt de provincie Oost-Vlaanderen, die een lichte daling van het aantal doctoren
laat zien. Cijfers voor Vlaams Brabant en het gehele Vlaams Gewest zijn niet beschikbaar. ZuidNederland laat een soortgelijke ontwikkeling zien, al neemt het aantal medisch specialisten daar
procentueel minder snel toe. Dat kan het gevolg zijn van verschillen in ‘numerus fixus’-beleid bij de studie
geneeskunde tussen Nederland en Vlaanderen. Tijdreeksen voor ander personeel in de zorgsector zijn
onvolledig of niet beschikbaar op het niveau van de Grensregio Vlaanderen-Nederland.
Een specifiek item binnen het thema gezondheidszorg is de mogelijkheid om beroep te doen op
grensoverschrijdende gezondheidszorg. Met uitzondering van superspecialistische zorg en genees- en
hulpmiddelen, komt grensoverschrijdende gezondheidszorg bijna uitsluitend voor in grensregio’s.
Patiënten zoeken hun zorg in de regel graag dicht bij huis en schrikken terug voor culturele, juridische en
bureaucratische barrières. Als gevolg daarvan is het grensoverschrijdend patiëntenverkeer met 0,2% van
het totaal heel beperkt van omvang42 (Zeeuws-Vlaanderen heeft het hoogste aandeel
grensoverschrijdend patiëntenverkeer).
Boffin en Baeten van het Observatoire Social Européen 43 identificeren verschillende argumenten om
gebruik te maken van gezondheidszorg aan de andere kant van de grens. De belangrijkste argumenten
zijn lange wachtlijsten in Nederland, de nabijheid van zorginstellingen aan de andere kant van de grens
(b.v. in Zeeuws-Vlaanderen) en vanuit Nederland gezien de goede reputatie van de Belgische
gezondheidszorg. Aspecten van grensoverschrijdende zorg die, naar hun mening, nog verbetering
behoeven zijn de beschikbaarheid van voorgeschreven geneesmiddelen in eigen land, professionele
nazorg en betere informatieuitwisseling tussen de instelling die de behandeling heeft uitgevoerd en de
thuiszorgorganisatie of het revalidatiecentrum in eigen land.
Een trend die op het vlak van verpleging en verzorging optreedt, is de tendens van intramuralisatie
(wonen in een zorginstelling) naar extramuralisatie (wonen met dienstverlening en zorg op maat).
Enerzijds wordt dit veroorzaakt door de behoefte van zorgvragers om langer in hun vertrouwde omgeving
te blijven wonen, anderzijds wordt extramuralisatie door middel van financiële regelingen ook
aangemoedigd door de overheid. Door de vergrijzing van de bevolking zal de behoefte aan
zorgconcepten op maat in de komende jaren verder toenemen. Voldoende capaciteit aan reguliere
verpleeg- en verzorgingsinstellingen zal nodig blijven, maar de ontwikkeling van nieuwe concepten en
technieken (o.a. ketenzorg) is nodig om te kunnen voldoen aan de aankomende stijging van het aantal
zorgvragers (a.g.v. de vergrijzing). Door de verschraling van het voorzieningenniveau op het platteland, is
grensoverschrijdende samenwerking een mogelijkheid om in kleine kernen in het grensgebied
kleinschalige initiatieven op het gebied van zorg op maat (thuiszorg, kinderopvang etc.) in stand te
houden.
Tot slot wordt opgemerkt dat ten aanzien van dit thema diverse grensoverschrijdende overlegstructuren
bestaan, bijvoorbeeld de Werkgroep Welzijn/Volksgezondheid Vlaanderen–Zuid-Nederland.
1.5.4
Steden en Mensen
Steden kenmerken zich naast een belangrijke rol in het economisch systeem ook door een sterke sociale
dynamiek. De concentratie van een diversiteit aan mensen in steden zorgt enerzijds voor een bloeiend
economisch en cultureel klimaat. Anderzijds komt door de concentratie van mensen van verschillende
sociale klassen de leefbaarheid in steden vaak in het gedrang door sociale problemen als armoede,
Raad voor de Volksgezondheid en Zorg, ‘Europa en de gezondheidszorg’, 2000
Observatoire Social Européen, Samenvatting van Onderzoeksrapport ‘Nederlandse patiënten evalueren
gecontractueerde zorg in Belgische ziekenhuizen: Resultaten van een onderzoek via een postenquête’’,
november 2005
42
43
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
51
onveiligheid, criminaliteit, werkloosheid en sociale uitsluiting. Deze wisselwerking maakt de stad tot een
uitdagende plek voor beleidsmakers om economische groei te ontwikkelen en vast te houden.
De grensoverschrijdende dimensie bij het thema steden en mensen zit in het feit dat steden in de
grensregio zich grotendeels geconfronteerd zien met dezelfde stedelijke problematiek. Door
grensoverschrijdende samenwerking kunnen steden in de grensregio gezamenlijk zoeken naar
oplossingen voor de problematiek en gezamenlijk initiatieven starten die daartoe bijdragen.
1.5.4.1 Veiligheid
Vergroting van de veiligheid is een actueel thema in het stedelijk gebied, veroorzaakt door onveilige
situaties of de perceptie van onveiligheid. Een groot gedeelte van de bevolking zegt aan te geven zich
niet altijd veilig te voelen op straat. In steden is dit gevoel van onveiligheid vaker van toepassing dan in
meer landelijke gebieden. Onveiligheid in steden wordt veroorzaakt door verschillende factoren,
waaronder gebrek aan toezicht, donkere en onveilige plekken, criminaliteit, werkloosheid en
individualisering van de samenleving. Criminaliteit is in steden vaak een groter probleem dan in de regio.
In steden worden nog altijd de meeste misdrijven gepleegd, zoals vernielingen, geweld en diefstal.
Jeugdcriminaliteit is daarbij een probleem dat specifieke aandacht vraagt. Jeugdwerk en sociaal
opbouwwerk kunnen een bijdrage leveren aan de vermindering van dat probleem.
Een andere dimensie van veiligheid die grensoverschrijdend aandacht verdient is de organisatie van de
hulpdiensten. Hulpdiensten zijn van oudsher sterk nationaal ingericht. De meest perifeer gelegen
gebieden en regio’s hebben daarmee niet altijd de meest optimale bediening. Bovendien worden aan
beide zijden van de grens soortgelijke maatregelen genomen om de gebieden die dicht tegen de grens
liggen te bedienen. Dat is maatschappelijk gezien niet de meest optimale oplossing.
1.5.4.2 Leefbaarheid in de stad
De leefbaarheid in steden staat onder druk. Grote steden hebben te maken met verloedering van
achterstandswijken. Deze wijken kenmerken zich door relatief veel sociale woningbouw, een hoge
werkloosheid, veel armoede en gevoelens van onveiligheid. Tabel 27 illustreert voor vijf Vlaamse steden
de ontwikkeling van het werkloosheidspercentage.
Tabel 27: Aandeel niet-werkende werkzoekenden ten opzichte van de beroepsbevolking
Werkloosheidspercentage in
2002
2003
2004
Antwerpen
14,6%
15,2%
16,1%
Gent
Genk
13,2%
14,3%
13,6%
16,6%
14,2%
18,1%
Leuven
Oostende
7,9%
11,4%
8,7%
11,9%
9,1%
12,1%
Bron: VDAB – Arvastat, 2006
Uit tabel 27 blijkt dat de werkloosheidspercentages in de grote steden tussen 2002 en 2004 gemiddeld
met enkele procentpunten is gestegen. De stedelijke werkloosheidspercentages liggen boven het Vlaams
gemiddelde (zie paragraaf 1.2.4.3). Bovendien bestaat in steden als Antwerpen en Gent de helft van het
totale werklozenbestand uit langdurig werklozen44. Kleinere stedelijke agglomeraties als Leuven en
Oostende kennen een lager aandeel langdurig werklozen in de totale werkloosheid.
Om te kijken of de werkloosheidsproblematiek ook aanwezig is in de Zuid-Nederlandse steden, is voor
een aantal steden het gemiddelde werkloosheidspercentage over een meetperiode van drie jaar
weergegeven (zie tabel 28). Het CBS hanteert deze meetmethodiek voor de weergave van het
werkloosheidspercentage op lokaal niveau. De cijfers zijn niet direct vergelijkbaar met de Vlaamse cijfers,
44
Vlaamse Statistieken, Strategisch Management en Surveyonderzoek.
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
52
omdat in de Nederlandse werkloosheidsdefinitie de werkloze beroepsbevolking wordt afgezet tegen de
totale beroepsbevolking. Ook hier geldt dat de Zuid-Nederlandse steden in vergelijking met ZuidNederland als geheel een hoger werkloosheidspercentage hebben. Uit de cijfers blijkt ook dat in de ZuidNederlandse steden sprake is van een stijging van het werkloosheidpercentage.
Tabel 28: Werkloze beroepsbevolking als percentage van de totale beroepsbevolking
Werkloosheidspercentage in
2002-2004
2003-2005
Eindhoven
7,2
8,3
Tilburg
Breda
5,6
5,1
5,5
6,0
Maastricht
Venlo
8,5
7,6
9,9
9,6
Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek, 2006
De laatste jaren wordt door de overheid hard gewerkt aan sociale herovering door de aanpak van
verloedering van wijken om op deze wijze de leefbaarheid in de stad te verbeteren. In Nederland is
bijvoorbeeld het beleidskader 'Samenwerken aan de Krachtige stad, Grotestedenbeleid 2005-2009' van
kracht ter stimulering van de sociale, fysieke en economische ontwikkeling van de eenendertig grootste
steden (G31) in Nederland. De Zuid-Nederlandse steden Breda, ’s-Hertogenbosch, Eindhoven, Heerlen,
Helmond, Maastricht, Sittard-Geleen, Tilburg en Venlo maken daar deel van uit. De Nederlandse
overheid heeft zich met dit kader ten doel gesteld de sociale kwaliteit van de stedelijke samenleving te
verbeteren, stedelijke vernieuwing en revitalisering van de stad te waarborgen en een gezond
ondernemersklimaat te creëren. Ook voor de Vlaamse steden geldt dat ze gericht aan de slag zijn om
door middel van stadsvernieuwingsprojecten de kwaliteit en de leefbaarheid van de stad van binnenuit te
verbeteren. Van grensoverschrijdende samenwerking op dit vlak is tot op heden echter niet of nauwelijks
sprake. Met het grensoverschrijdend programma kan daar een aanzet toe worden gegeven. Denk daarbij
aan het onderling bezoeken van stadsvernieuwingsprojecten en het uitwisselen van ‘best practices’.
Daarnaast kan de stedelijke overdruk verlicht worden (en daarmee de leefbaarheid in de stad versterkt)
door het versterken van de relatie tussen stad, verstedelijkt overgangsgebied en het platteland.
1.5.4







Synthese van elementen die van belang zijn voor de grensoverschrijdende strategie
De participatiegraad van vrouwen is in het laatste decennium aanzienlijk gestegen, maar nog steeds
lager dan de participatiegraad van mannen. Met het oog op het ‘gelijke kansen’ thema, dient ingezet
te worden op verdere verhoging van de participatiegraad van vrouwen. Daarvoor is het van belang
dat optimale voorzieningen voor kinderopvang voorhanden zijn, waardoor zowel mannen als vrouwen
kunnen deelnemen aan het arbeidsproces.
Toegankelijkheid bevordert grensoverschrijdende integratie. Investering in grensoverschrijdende
wegverbindingen en grensoverschrijdend openbaar vervoer verminderen het scheidend effect van de
grens en versterken de grensoverschrijdende integratie.
De Grensregio Vlaanderen-Nederland beschikt over een rijk arsenaal aan cultuurhistorisch erfgoed.
De sociale cultuurcomponent is grensoverschrijdend veel minder sterk ontwikkeld dan op nationaal
niveau. De grensoverschrijdende toegankelijkheid van regionale media is ondermaats, terwijl dit de
culturele interactie grensoverschrijdend kan versterken.
De Grensregio Vlaanderen-Nederland beschikt over een uitgebreid scala aan voorzieningen op het
gebied van gezondheidszorg. Vlaanderen telt per 100.000 inwoners significant meer
ziekenhuisbedden dan Zuid-Nederland. Door de toenemende vergrijzing en de stijging van het
verwachte aantal ziekenhuisopnames als gevolg daarvan, is Vlaanderen daar op grond van dit cijfer
beter op voorbereid dan Zuid-Nederland.
Bij de verdere vormgeving van de grensoverschrijdende gezondheidszorg dient nog een aantal
praktische barrières te worden overwonnen.
Door de vergrijzing van de bevolking zal de behoefte aan leeftijdsspecifieke voorzieningen toenemen.
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
53




In de zorgsector vindt een beweging plaats van intramuralisatie naar extramuralisatie. Hierdoor zal de
behoefte aan nieuwe zorgconcepten als ‘zorg op maat’ en ketenzorg verder toenemen.
De leefbaarheid van het platteland staat onder druk als gevolg van verschraling van het
voorzieningenniveau. Grensoverschrijdende samenwerking is een mogelijkheid om in kleine kernen
in het grensgebied kleinschalige initiatieven op het gebied van zorg op maat in stand te houden.
De steden in de Grensregio Vlaanderen-Nederland vervullen een centrale rol op het gebied van
cultuur en evenementen.
De leefbaarheid in steden staat onder druk. Verloedering van achterstandswijken, criminaliteit,
langdurige werkloosheid en gevoelens van onveiligheid zijn specifieke problemen. De sociale
herovering van steden en de uitvoering van stadsvernieuwingsprojecten moet worden voortgezet, om
de kwaliteit en de leefbaarheid van de stad te verbeteren.
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
54
1.6
SWOT-analyse Grensregio Vlaanderen-Nederland
1.6.1
Algemeen
Sterk
Ligging midden in Noord-Europees economisch
kerngebied (Europese Pentagon)
Sterke infrastructurele elementen (zeehavens,
luchthavens, HSL en wegennet)
Hoge mate van verstedelijking heeft gunstig
effect op economische dynamiek
Uitstekende infrastructuur voor vervoer van
goederen over water
Zwak
Het grensoverschrijdend wegennet is ondermaats
Doorstroming op het wegennet wordt belemmerd
door congestie in het verkeer
Grensoverschrijdend openbaar vervoer is
onvoldoende ontwikkeld of sluit onvoldoende op
elkaar aan
Vergrijzing
Ontgroening
Kans
Betere benutting van transport over spoor en
water
Aanpakken ontbrekende schakels in (openbaar)
vervoer infrastructuur
1.6.2.
Economie
Sterk
Verankering in de regio van een aantal
(grensoverschrijdende) speerpuntsectoren met
internationale potentie en groeiperspectieven
Sterke havencapaciteit
Automotive, maintenance en procesindustrie
hebben een belangrijk aandeel in de industriële
werkgelegenheid
Logistiek en toeristisch-recreatieve sector
hebben een belangrijk aandeel in
werkgelegenheid binnen de commerciële
dienstverlening
Relatieve stijging van het aantal starters
Stijging van het gemiddelde opleidingsniveau
Goede kennis- en opleidingsinfrastructuur
Aantal toonaangevende (semi)publieke
onderzoeksinstituten en onderzoekscentra die
gelieerd zijn aan het bedrijfsleven
Mei 2007
Bedreiging
Verstopping van het wegennet als gevolg van
verdere toename van de congestie in het verkeer
Verdere toename van de vergrijzing door bereiken
van pensioengerechtigde leeftijd van baby-boom
generatie
Onevenwichtige leeftijdsopbouw
Zwak
Achterblijvend aandeel hooggeschoolde
beroepsbevolking
In vergelijking met het centrale en oostelijke deel
van de Grensregio Vlaanderen-Nederland,
achterblijvend aanbod van hoger onderwijs- en
universitaire instellingen in de westelijke zijde van
de grensregio
Perifeer gelegen gebieden in de grensregio
kampen met een ‘braindrain’
Relatief laag aandeel van de beroepsbevolking
participeert in ‘Een Leven Lang Leren’ onderwijsen trainingstrajecten, waarbij Vlaanderen
achterblijft bij Zuid-Nederland
Er zijn belangrijke regionale verschillen in
innovatiekracht. Dit betekent dat in de
achterblijvende regio’s een inhaalslag
noodzakelijk is om op voet van gelijkwaardigheid
te kunnen participeren met de koplopers op
innovatiegebied.
Onvoldoende profijt kennistransfer voor
MKB/KMO en onvoldoende betrekken van het
MKB/KMO bij kennisintensieve processen
Samenwerking bedrijven en kennisinstellingen in
thematische clusters
De potenties van grensoverschrijdend
ondernemen en grensoverschrijdende
samenwerking tussen bedrijven worden niet ten
volle benut
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
55
Sterk
Groot aantal patentaanvragen
Sterke relatie tussen kennisinstellingen en
regionale bedrijfsleven
Vooraanstaande positie op het European
Innovation Scoreboard, groot aantal
patentaanvragen
Grote omvang R&D personeel, met name bij
bedrijfsleven
Kans
Gunstig grensoverschrijdend
ontwikkelingsperspectief voor de sectoren
toerisme en recreatie, ICT, automotive,
procesindustrie, agrofood en agribusiness
(inclusief aquacultuur en seafood),
havengerelateerde activiteiten, Health & Care,
logistiek en distributie, nanotechnologie,
embedded systems en bio- en milieutechnologie
Kansen voor dienstverlenende sector
(bijvoorbeeld toerisme) als gevolg van de
vergrijzing
Vanuit agrarische bedrijvigheid nieuwe
verbindingen leggen met andere sectoren,
bijvoorbeeld toerisme, ‘life sciences’ en zorg
Stedelijke netwerken zijn economische motoren
voor regio, vervullen door de concentratie van
bedrijvigheid en kennisinstellingen een spilfunctie
op het gebied van kennis en innovatie en zijn een
bron van creativiteit en kenniseconomische
ontwikkeling
Verbetering kennistransfer tussen bedrijfsleven
en kennisinstellingen
Goede uitgangspositie op gebied van innovatie
vormt basis voor verdere versterking van de
positie , bijvoorbeeld voor het toeleggen op
hoogwaardige technologische producten
De combinatie van de toeristisch-recreatieve
macroproducten kusttoerisme, attractieve steden
en plattelandstoerisme/natuur maakt de
Grensregio Vlaanderen-Nederland tot een gebied
met een grote toeristische potentie. Investering in
nieuwe concepten, de ontwikkeling van nieuwe
productmarktcombinaties en gebruikmaking van
nieuwe technieken is noodzakelijk om die
belangrijke rol te kunnen behouden of uit te
breiden
Realiseren van een centrale plek waar
ondernemers die grensoverschrijdend willen
ondernemen terecht kunnen voor actieve
ondersteuning en begeleiding
Mogelijkheden grensoverschrijdende benutting
kennispotentieel voor MKB/KMO
Grensoverschrijdende pendel kan rol vervullen in
afstemming vraag en aanbod arbeidsmarkt
Mei 2007
Zwak
Er is geen sprake van een goed functionerende
grensoverschrijdende arbeidsmarkt
Het bedrijfsleven dient een inhaalslag te maken
met betrekking tot de certificering van
milieuzorgsystemen
Bedreiging
Toegankelijkheid en ontsluiting van de havens.
Toenemende vergrijzing in combinatie met relatief
minder jongeren vormt bedreiging voor
arbeidsaanbod
Vergrijzing leidt tot verlies van waardevolle kennis
en ervaring op de arbeidsmarkt
Lage scholingsactiviteit werkenden kan op termijn
tot achterstand in opleidingsniveau leiden
R&D door het bedrijfsleven is in vergelijking met
R&D door overheidsinstellingen sterk
conjunctuurgevoelig
De ontwikkeling van het oppervlakte
bedrijventerrein in de regio blijft achter bij de
economische groei. Dit kan leiden tot een tekort
aan bedrijventerreinen.
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
56
1.6.3 Natuur
Sterk
Gevarieerde natuurlijke omgeving met unieke
beschermde natuurgebieden. Dit maakt dat de
grensregio van grote ecologische waarde is en
tevens aantrekkelijk is als woon- en
recreatieomgeving
Capaciteit duurzame energieopwekking is
vergroot
Grensregio Vlaanderen-Nederland is rijk aan
water
Kans
Verbetering aansluiting Nederlandse Ecologische
Hoofdstructuur en Vlaamse Ecologisch Netwerk
Continuering vergroting duurzame energie
opwekkingscapaciteit biedt nieuwe economische
kansen en draagt tevens bij tot vermindering van
luchtvervuilende emissies. Ontwikkeling tweede
generatie biobrandstoffen is kansrijk
Vlaanderen is Europees koploper scheiding
huishoudelijk afval. Mogelijkheid voor overdracht
en implementatie methodieken. Op het gebied
van de afvalverwerking kan de transportafstand
worden verkort
Ontwikkeling waterlopen als verbindende schakel
tussen natuurgebieden
Zwak
Luchtkwaliteit voldoet niet aan de Europese
normen. Extra investeringen en/of aanvullende
maatregelen zijn nodig om de luchtkwaliteit te
verbeteren
Geluidsoverlast
Bodemkwaliteit voldoet niet overal aan de
bodemnormen, als gevolg van historische
vervuiling, verzuring, vermesting, verdroging en
verstening
Vervuiling van oppervlakte water en grondwater
(waterkwaliteit)
Vervuiling van waterbodems
Waterafvoer is te efficiënt. Er ligt een opgave om
regenwater langer vast te houden op de plek waar
de neerslag valt
Het bedrijfsleven heeft nog een inhaalslag te
maken met betrekking tot de certificering van
milieuzorgsystemen
Bedreiging
Andere ruimtelijke en economische functies
bedreigen de natuurlijke kwaliteit van de
grensregio
Bodemevenwicht wordt op sommige plekken
bedreigd door uitspoeling en erosie
Ecologische en economische schade als gevolg
van waterschaarste in tijden van droogte en
wateroverlast bij overvloedige neerslag
(waterkwantiteit). Zeker in context van steeds
extremer wordende klimatologische
omstandigheden
Conflicterende relatie landbouw en natuur
Kans op overstromingen als gevolg van extremere
klimatologische omstandigheden en stijging van
de zeespiegel
Stroomgebiedsgerichte aanpak van waterissues
ter voorbereiding op de Europese Kaderrichtlijn
Water
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
57
1.6.4
Mensen
Sterk
Participatiegraad van vrouwen in het
arbeidsproces is in het laatste decennium
aanzienlijk gestegen
Uitgebreid aanbod van cultuurhistorisch erfgoed
en voorzieningen op sociaal-cultureel gebied
Goede voorzieningen op het gebied van
gezondheidszorg
Grensoverschrijdende overlegstructuren op tal
van sociaal-maatschappelijke thema’s
Aanbod in steden op het gebied van cultuur en
evenementen
Kans
Relatief lage participatiegraad Vlaanderen kan
arbeidsreserve zijn
Grenspendel kan dienen als instrument om
onevenwichtigheden op de arbeidsmarkt op te
lossen
Investering in grensoverschrijdende verbindingen
bevordert de grensoverschrijdende integratie
Uitbouw grensoverschrijdende samenwerking op
sociaal-maatschappelijke thema’s, b.v.
gezondheidszorg
Betrekken van de burger bij
grensoverschrijdende samenwerking
Zwak
Participatiegraad van vrouwen in het
arbeidsproces blijft achter bij die van mannen
Gebrekkige grensoverschrijdende
toegankelijkheid belemmert de
grensoverschrijdende integratie
Grensoverschrijdende toegankelijkheid van
regionale media is ondermaats
Barrières grensoverschrijdende
gezondheidszorg
Bedreiging
Ontwikkeling grensoverschrijdende
gezondheidszorg wordt belemmerd door
praktische barrières
Vergrijzing van de bevolking leidt tot behoefte
aan leeftijdsspecifieke voorzieningen en door de
tendens van intramuralisatie van de zorg naar
extramuralisatie bestaat behoefte aan nieuwe
zorgconcepten om aan de verwachte vraag te
kunnen beantwoorden
Leefbaarheid in steden staat onder druk.
Verloedering van achterstandswijken,
criminaliteit, langdurige werkloosheid en
gevoelens van onveiligheid zijn specifieke
problemen
De leefbaarheid van het platteland staat onder
druk als gevolg van verschraling van het
voorzieningenniveau
Met het oog op het ‘gelijke kansen’ thema, dient
ingezet te worden op verhoging van de
participatiegraad van vrouwen. Daarvoor is het
van belang dat optimale voorzieningen
voorhanden zijn, waardoor zowel mannen als
vrouwen kunnen deelnemen aan het
arbeidsproces
Grensoverschrijdende samenwerking is een
mogelijkheid om in kleine kernen in het
grensgebied kleinschalige initiatieven op het
gebied van zorg op maat in stand te houden
Sociale heroverings- en
stadsvernieuwingsprojecten kunnen de kwaliteit
en de leefbaarheid van de stad verbeteren
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
58
Hoofdstuk 2
2.1
Ervaringen programmaperiode 2000-2006
Sociaal-economische
analyse
Inleiding
In de periode 2000 tot en met 2006 voert de Grensregio VlaanderenNederland het INTERREG IIIA programma uit. Voor het eerst werken
de Euregio Scheldemond en de Euregio Benelux Middengebied
samen in één programma. In december 2001 heeft de Europese
Commissie (EC) het programma goedgekeurd en daarmee voor de
totale programmaperiode 2000-2006 een bedrag van ruim € 84 miljoen
uit het EFRO ter beschikking gesteld.
SWOT-analyse
Leerervaringen
Visie
Doelstelling
Strategie
Beleidskaders
Financiële verdeling
Organisatie en Uitvoering
Op basis van de uitkomsten van de SWOT-analyse die per regio is
gemaakt, de evaluaties van eerdere INTERREG-programma’s en de lessen voor de toekomst is de
volgende ontwikkelingsdoelstelling geformuleerd voor het programma 2000-2006: het door middel van
grensoverschrijdende samenwerking stimuleren van een duurzame sociaaleconomische ontwikkeling en
het benutten van kansen die voortkomen uit de geografische ligging en de natuurlijke elementen van de
regio.
Deze ontwikkelingsdoelstelling is vertaald in een zestal prioriteiten voor het programma, die weer zijn
onderverdeeld in verschillende actielijnen. In 2003 heeft een tussentijdse evaluatie van het programma
plaatsgevonden die in 2005 is geactualiseerd. Doel van deze tussentijdse evaluatie is het analyseren van
de inhoudelijke en financiële voortgang van het programma alsmede een beoordeling van de organisatie
en uitvoering. Diverse aanbevelingen uit 2003 en 2005 zijn nog in de huidige programmaperiode
geïmplementeerd en zijn tegelijkertijd ook relevant voor het nieuwe OP.
De leerervaringen uit de huidige programmaperiode vormen belangrijke input voor het nieuwe OP
INTERREG IV. Niet alleen op inhoudelijk en financieel gebied, maar ook op het gebied van organisatie en
uitvoering. Vandaar dat in dit hoofdstuk de belangrijkste leerervaringen worden gepresenteerd. De
belangrijkste bronnen voor dit hoofdstuk vormen de tussentijdse evaluatie van het INTERREG IIIA
programma voor de Grensregio Vlaanderen-Nederland uit 2003, de update van de evaluatie uit 2005 en
actuele informatie van het programmasecretariaat van de Grensregio Vlaanderen-Nederland.
2.2
Resultaten INTERREG IIIA
Voordat wordt ingegaan op de leerervaringen uit de INTERREG IIIA periode, volgt in tabel 29 een
overzicht van de (financiële) voortgang van het INTERREG IIIA programma per 5 februari 2007.
Tabel 29: Financiële voortgang INTERREG IIIA Grensregio Vlaanderen-Nederland per 5 februari 2007
Percentage
Aantal
Begroot EFRO
EFRO
goedgekeurde
gecommitteerd
projecten
17.800.025
92,1%
14
Prioriteit 1: Verbeteren fysieke infrastructuur
Maatregel 1.1: Infrastructurele voorzieningen
10.371.043
100,0%
8
Maatregel 1.2: Ruimtelijke ordening en grensoverschrijdende
6
7.428.982
81,2%
mobiliteit
Prioriteit 2: Bevorderen economische en technologische
23.078.447
99,0%
36
samenwerking
Maatregel 2.1: Bevorderen economische structuur
11.901.350
98,5%
17
Maatregel 2.2: Innovatie, kennistransfer en samenwerking
11.177.097
99,6%
19
18.118.415
98,1%
16
Prioriteit 3: Bescherming van het leefmilieu
Maatregel 3.1: Natuur en milieu
8.541.444
99,3%
9
Maatregel 3.2: Behoud en vernieuwing gebiedseigen
9.576.971
97,1%
7
landschapskenmerken
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
59
5.548.650
94,4%
14
Prioriteit 4: Ontwikkeling menselijk potentieel
9.749.628
92,1%
40
Prioriteit 5: Bevorderen maatschappelijke integratie
Maatregel 5.1: Sociaal-maatschappelijke integratie
4.900.912
92,4%
22
Maatregel 5.2: Cultuur
4.848.716
91,8%
18
5.488.672
95,6%
6
Prioriteit 6: Technische bijstand
Maatregel 6.1: Technische Bijstand beheer
3.789.222
98,3%
2
Maatregel 6.2: Technische Bijstand overig
1.278.428
86,2%
2
Maatregel 6.3: Programmamanagement Grensregio
421.022
100,0%
2
TOTAAL PCI Grensregio Vlaanderen-Nederland
79.783.837
95,9%
126
Bron: Nieuwe beschikking PCI INTERREG IIIA voor de Grensregio Vlaanderen-Nederland, voorlopige financiële
voortgangsgegevens van de betalingsautoriteit per 5 februari 2007.
Uit tabel 29 blijkt dat per februari 2007 van het totale beschikbare budget bijna 96% is toegekend aan 126
projecten. Door vrijval van middelen bij lopende projecten kunnen hierin nog verschillen in optreden, maar
omdat steeds meer projecten zijn afgerekend neemt dit risico geleidelijk af. Op basis van de
committeringscijfers kan daarom worden geconcludeerd dat het programma succesvol is verlopen. Qua
toekenning van middelen zijn er geen grote verschillen tussen de verschillende maatregelen. De meeste
budgetruimte bestaat nog in maatregel 1.2, gevolgd door 5.2 en 5.1. In absolute termen zijn in maatregel
5.1 de meeste projecten goedgekeurd, gevolgd door maatregel 2.2.
Tabel 30 geeft weer welke indicatorscores per 31 december 2006 zijn gerealiseerd met de EFRO
middelen die zijn toegekend aan de 126 projecten.
Tabel 30: Voortgang indicatoren PCI Grensregio Vlaanderen-Nederland per 31 december 2006 (voorlopige
cijfers)
Indicator
Streefwaarde
Resultaten
2008
t/m ultimo 2006
Aantal instellingen/netwerken dat aan samenwerkingsprojecten deelneemt
585
819
Sociaal-culturele evenementen – aantal activiteiten
100
152
Aantal gezamenlijke plannen/studies
51
109
Sociaal-culturele evenementen – aantal deelnemers
36.000
169.995
Aantal gecreëerde arbeidsplaatsen-duurzame arbeidsplaatsen (fte)
149
102,2
Toerisme - aantal gezamenlijk ontwikkelde producten
20
26
Aantal gezamenlijke promotiecampagnes
16
22
Grensoverschrijdende maatregelen herinrichting grond, aantal hectaren
11
24,5
Toename OV aantal projecten
2
3
Aantal bedrijven dat samenwerkt in het kader van programma
25
50
Toename afvalverwerkingscapaciteit – aantal projecten
1
1
Oppervlakte gezamenlijk gecreëerd of hersteld natuurgebied
20
75,9
Aantal deelnemers aan opleidingscursussen
300
2.347
Aantal scholieren en studenten betrokken in projecten
100
385
Aantal bedrijven dat deelneemt
410
2.084
Bron: Deelprogrammasecretariaten van de Euregio Benelux Middengebied en de Euregio Scheldemond
Tabel 30 laat zien dat ultimo 2006 nagenoeg alle indicatoren die vooraf zijn begroot daadwerkelijk zijn
gerealiseerd. De streefwaarden op sommige indicatoren zijn zelfs ruimschoots overschreden. De enige
indicator waarbij de streefwaarde ultimo 2006 nog niet is gerealiseerd is het aantal gecreëerde duurzame
arbeidsplaatsen. Overigens is voorzichtigheid geboden bij het afmeten van het succes van het
programma aan de indicatoren. Enerzijds kan de goede score worden behaald door projecten goed te
keuren die sterk bijdragen aan de vastgestelde indicatoren, anderzijds is het mogelijk dat de
streefwaarden bij de start van het programma te laag zijn ingeschat. In de Update van de tussentijdse
evaluatie is reeds aanbevolen de streefwaarden van het programma aan te passen.
2.3
Lessen voor de toekomst
Eind 2003 is een tussentijdse evaluatie van het programma uitgevoerd. Deze is medio 2005 bijgewerkt op
basis van recentere gegevens. In beide rapporten zijn diverse aanbevelingen opgenomen. Hoewel deze
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
60
in eerste instantie gericht zijn op het huidige INTERREG IIIA programma is een aantal aanbevelingen ook
relevant voor het nieuwe OP INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland. Onderstaande
opsomming biedt een overzicht van een aantal leerervaringen die ook voor de nieuwe programmaperiode
van belang zijn:
2.3.1







Inhoudelijk en financieel
De ervaring leert dat een veranderende sociaaleconomische situatie niet per definitie hoeft te leiden
tot een aanpassing van de strategie, zeker niet wanneer die breed is geformuleerd. Het programma
biedt dan nog voldoende ruimte om in te spelen op veranderende omstandigheden. Het soort
projecten ‘evolueert’ mee met de veranderende (economische) omstandigheden. Veranderende
omstandigheden kunnen wel vragen om een specifieke soort projecten om bepaalde kansen te
benutten of bedreigingen tegen te gaan. Het is dan zaak om hierop te sturen.
Een van de onderwerpen die gedurende de INTERREG IIIA periode regelmatig aandacht en
aanpassing behoefde, was de indicatorenset. Als gevolg van interpretatieverschillen en verschil in
toepassing van de indicatoren bleken streefwaarden niet altijd juist ingevuld te worden, waardoor de
doelstellingen op programmaniveau niet gekwantificeerd konden worden. Gedurende de looptijd van
het programma is de gehele indicatorenset dan ook aanpast; nieuwe indicatoren zijn toegevoegd,
indicatoren zijn opnieuw gedefinieerd, streefwaarden zijn aangepast en bepaalde begrippen zijn
duidelijk gedefinieerd zodat interpretatieverschillen zoveel mogelijk voorkomen kunnen worden.
Daarnaast is bewuster en strikter gestuurd op een juiste toepassing van de indicatoren door de
aanvragers. Daardoor kan ook beter en sneller een oordeel gegeven worden over de effectiviteit en
efficiency van het programma, iets dat ten tijde van de tussentijdse evaluatie in 2003 nog niet
mogelijk was. De ervaringen die hiermee zijn opgedaan, zijn relevant voor het opstellen en toepassen
van de nieuwe indicatorenset.
In de update van de tussentijdse evaluatie is geconstateerd dat de indicatoren wel (beter) gebruikt
worden voor de monitoring van met name het programma, maar nog onvoldoende worden gebruikt in
de besluitvorming van projecten. Het is van belang de score op de indicatoren nadrukkelijker mee te
nemen in de besluitvorming van projecten, ook vanuit het punt van de aantoonbare ‘value for money’
(verhouding financiële bijdrage in relatie tot bijdrage aan inhoudelijke doelstellingen/indicatoren).
Het verleden heeft aangetoond dat het ontwikkelen van arbeidsmarktprojecten moeilijk is en moeilijk
blijft. Belangrijke oorzaak hiervoor zijn de bestaande knelpunten in wet- en regelgeving die met het
programma niet opgelost kunnen worden. Bovendien blijkt in een aantal gevallen het ESFprogramma een meer geëigend programma voor dit type projecten. Het is dan ook raadzaam om bij
de voorbereiding van het OP INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland kritisch na te gaan
welke soort projecten men voorziet en hoe groot het budget zou moeten zijn om hier invulling aan te
geven.
In het huidige programma is gebleken dat het moeilijk is om projecten te genereren op het gebied van
innovatie, kennis en samenwerking (actielijn 2.2). In de financiële tabel is het budget van deze
actielijn zelfs tussentijds verlaagd door overheveling van middelen naar andere actielijnen en een
deel van de N+2 korting in mindering te brengen op deze actielijn. Dit onderwerp wordt in de nieuwe
programmaperiode even belangrijk, zo niet belangrijker. Om tegemoet te komen aan de Lissabondoelstellingen moeten grensoverschrijdende projecten op het gebied van innovatie,
kennisontwikkeling en –verspreiding, clustervorming en samenwerking ontwikkeld worden. Het is van
belang om na te gaan waarom deze projecten minder goed van de grond komen en op basis hiervan
gerichte actielijnen te nemen om op dit vlak toch voldoende en goede projecten te ontwikkelen.
Door de invoering van de N+2 regel is de aandacht van het programmamanagement en betrokken
partners steeds meer komen te liggen op de financiële voortgang van het programma. De
inhoudelijke voortgang, die via indicatoren wordt gemeten, is daardoor soms onderbelicht gebleven.
Voldoende aandacht voor inhoudelijke resultaten van projecten en het programma blijft een belangrijk
onderdeel van het programma.
Bij het vaststellen van de financiële planning van projecten – belangrijk in het kader van N+2 –
moeten eventuele uitvoeringsrisico’s goed in beeld worden gebracht. Voorbeeld hiervan zijn
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
61



realistische termijnen voor bijvoorbeeld het aanvragen van vergunningen of het volgen van
aanbestedingsprocedures. Daarnaast is het van belang om aanvragers goed te begeleiden bij het
opstellen van de declaraties, omdat juiste declaraties tot snellere controles en uitgaven leiden.
Met de N+2 regel is veel druk komen te liggen op een snelle uitvoering van het programma. In de
huidige programmaperiode zijn diverse succesvolle mogelijkheden aangedragen en uitgevoerd die
ook in de nieuwe programmaperiode kunnen worden geïmplementeerd, zoals:
o In het begin van het programma direct één of meerdere omvangrijke en uitvoeringsgerede
projecten voorbereiden en goedkeuren, waardoor meteen uitgaven gerealiseerd worden.
o Een deel van de verantwoordelijkheid voor de realisatie van N+2 neerleggen bij de
projectuitvoerders. Dit gebeurt nu al bij INTERREG IIIB, waar projectuitvoerders gekort
worden als ze hun jaarlijkse uitgavenplanning niet halen.
o Zorgen voor extra (tijdelijke) capaciteit voor ‘projectverwervers’ die met name in de
beginperiode de taak hebben om projecten te verwerven
o Stimuleren van projectontwikkeling, bijvoorbeeld door het uitschrijven van tenders.
De update van de tussentijdse evaluatie heeft aangetoond dat (doel)gerichte acquisitie van bepaalde
type projecten resultaten kan opleveren. Zie het voorbeeld van nieuwe projecten binnen prioriteit 2.
Dat is een belangrijke ervaring voor de toekomst, zeker als de grensregio op zoek is naar specifieke
projecten die niet ‘autonoom’ van de grond komen, bijvoorbeeld op het gebied van kennis en
innovatie. Bovendien draag je hiermee (indirect) bij tot het behalen van de N+2 doelstelling.
Uit de update van de tussentijdse evaluatie is gebleken dat het bedrijfsleven (met name het
MKB/KMO) nog onvoldoende participeert aan het grensoverschrijdende programma. Hoewel de
exacte redenen misschien niet bekend zijn, is een aantal mogelijke redenen te benoemen:
onbekendheid met Europa en met een grensoverschrijdend programma, de extra (administratieve)
regels en lasten die gemoeid gaan met de uitvoering van een project, ontbreken van bereidheid om
kennis te delen met andere bedrijven (concurrentiepositie) of de noodzakelijke voorbereidingen die
haaks staan op het korte termijn succes dat de ondernemer in gedachten heeft. Het is van belang om
de daadwerkelijke oorzaken duidelijk in beeld te krijgen, zodat juiste acties uitgevoerd kunnen worden
om dit te verbeteren. Bijvoorbeeld door het nieuwe programma actief onder de aandacht te brengen –
folders, nieuwsberichten, maar ook deelname op beurzen of bedrijfscontactdagen – en het bieden
van administratieve ondersteuning aan bedrijven.
2.3.2


Organisatorisch
Daar waar de Euregio’s Benelux Middengebied en Scheldemond vóór 2000 ieder hun eigen
programma uitvoerde, werken ze met het INTERREG IIIA programma voor het eerst samen in één
koepelprogramma. Dit leidde tot allerlei noodzakelijke aanpassingen in organisatie en procedures die
niet allemaal direct konden worden geïmplementeerd. Belangrijke en noodzakelijke aanpassingen
zijn direct doorgevoerd, maar bepaalde verbeteringen zijn pas na de tussentijdse evaluatie in 2003
doorgevoerd, op basis van een prioriteitenlijstje. Uitgangspunt was dat deze wijzigingen ook hun
effect zouden moeten hebben op het nieuwe OP INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland.
De kennis en ervaring die is opgedaan gedurende de huidige INTERREG IIIA periode dient dan ook
benut te worden voor het nieuwe OP INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland. Voorbeelden
van aanpassingen en verbeteringen in de organisatie en procedures hadden onder andere betrekking
op:
o Opstellen van een duidelijk en volledig Handboek Administratieve Organisatie;
o Opstellen van duidelijke aanbestedingsregels, ook voor projectuitvoerders;
o Afstemmen van procedures tussen de deelprogramma secretariaten;
o Duidelijke communicatie en publiciteit op het niveau van het totaalprogramma;
o Aandacht voor kennisopbouw en continuïteit bij de deelprogramma secretariaten en het
gezamenlijk programmamanagement.
Subsidieaanvragers hebben van nature de neiging om hun project ruim te begroten, omdat ze bang
zijn uiteindelijk meer kosten te zullen maken en dientengevolge een financieringprobleem hebben.
Het komt dan ook zeer regelmatig voor dat projecten lager worden afgerekend, met vrijval van
middelen als gevolg. Vrijvalpercentages van 5 à 10 procent bij Europees gefinancierde projecten is
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
62





niet ongewoon. Een pro-actieve houding van de programmasecretariaten is van belang om hier tijdig
op in te kunnen spelen.
Het InterDB monitoringsysteem heeft met name in de beginjaren van het huidige INTERREG IIIA
programma niet goed gefunctioneerd. Het systeem is een belangrijk middel om de inhoudelijke en
financiële voortgang van projecten en het programma te monitoren en zou tevens de basis moeten
zijn voor communicatie met de Europese Commissie. Hoewel veel problemen inmiddels zijn
verholpen, is het voor deze programmaperiode van groot belang dat een eenduidig financieel
volgsysteem wordt ontwikkeld. Het is van belang om tijdig met de ontwikkeling daarvan te starten om
dezelfde problemen en vertraging als in de periode 2000-2006 te voorkomen.
Beide euregio’s hebben tientallen jaren kennis en ervaring opgebouwd met grensoverschrijdende
samenwerking. Deze kennis wordt op het niveau van de Grensregio Vlaanderen-Nederland echter
niet optimaal aangewend en benut. Het verdient aanbeveling de synergievoordelen die
samenwerking tussen de twee euregio’s biedt (kennisuitwisseling) beter te benutten, bijvoorbeeld
door frequenter overlegmomenten in te gelasten.
Op het niveau van het gemeenschappelijke programmamanagement is lange tijd sprake geweest van
ondercapaciteit, waardoor bepaalde werkzaamheden blijven liggen. Het inschakelen van aanvullende
en voldoende capaciteit in het nieuwe programma is nodig om niet alleen reguliere werkzaamheden
uit te kunnen voeren, maar ook aanvullende (incidentele) werkzaamheden die zijn gericht op een
verdere professionalisering en kwaliteitsverbetering.
De goedkeuring van projecten is in de huidige situatie aan lange procedures onderhevig, iets wat de
tijdsdruk doet toenemen. Het verdient dan ook aanbeveling het goedkeuringstraject te versnellen,
bijvoorbeeld door te gaan werken met conceptideeën. Hierdoor vindt reeds een toetsingsmoment
plaats tijdens het goedkeuringstraject, wat tot gevolg heeft dat de definitieve goedkeuring niet meer
zoveel tijd in beslag hoeft te nemen.
Voor de uitvoering van het nieuwe OP INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland is niet alleen
een programmadocument nodig. Ook andere (standaard) documenten zoals een administratieve
organisatie (AO), een toetsingskader en een aanvraagformulier dienen aanwezig te zijn. Het is dan
ook van belang reeds in een vroeg stadium te starten met het opstellen van alle andere verplichte
documenten. Dit is noodzakelijk om (na goedkeuring van het Operationele Programma) een
vliegende start te kunnen maken en onnodige vertraging te voorkomen.
Ondanks deze ‘lessen’ prevaleert dat met de uitvoering van drie opeenvolgende INTERREGprogramma’s in de Grensregio Vlaanderen-Nederland een traditie van grensoverschrijdende
samenwerking en partnerschap is ontstaan. In het INTERREG IIIA programma is de werkwijze van de
voorheen afzonderlijk opererende deelregio’s gestroomlijnd tot één grensoverschrijdend programma dat
centraal wordt aangestuurd. De samenwerking is verbeterd en het onderlinge vertrouwen is gegroeid.
Daarmee is een vruchtbare bodem gecreëerd voor toekomstige samenwerking.
2.4
Uitgangspunten voor het programma voor de periode 2007-2013.
Uit de ervaringen van de aflopen programmaperiode aangaande de inhoudelijke voortgang en resultaten
is het moeilijk thematische uitgangspunten voor de toekomst te herleiden. Binnen een aantal actielijnen is
het bijvoorbeeld lastig gebleken voldoende projecten te ontwikkelen. De conclusie dat dit betekent dat het
absorptievermogen binnen die thema’s (bijvoorbeeld arbeidsmarkt, innovatie en kennis) ook voor de
toekomst gering is, lijkt echter voorbarig, als tegelijkertijd in ogenschouw wordt genomen dat de
uitvoeringsmodaliteiten van het programma niet optimaal hebben gefunctioneerd. Een reden voor de
achterblijvende realisatie van projecten kan daardoor ook goed liggen in bijvoorbeeld onvoldoende
capaciteit voor projectacquisitie en ontwikkeling.
Als er vanuit wordt gegaan dat in de sociaaleconomische analyse en de SWOT tabel en bij de
formulering van de visie en strategie door de regionale partners is gefocused op urgente en prioritaire
actiegebieden voor het gebied, kan worden gesteld dat op dat vlak ook behoefte en vraag zal zijn naar
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
63
projectinitiatieven. Barrières voor indieners liggen veel in regelgeving en randvoorwaarden voor het
programma, evenals herkenbaarheid van en bekendheid met het programma.
Voor het nieuwe programma is het daarom vooral van belang realistische uitdagingen voor de regio te
identificeren en de programmaorganisatie in te richten en te implementeren op een wijze die
projectindieners uitdaagt en stimuleert om met projecten te komen.
2.4.1
Suggestie ex-ante evaluator gedurende proces totstandkoming OP
De ex-ante evaluator heeft op basis van de tussentijds evaluatie en de update van die evaluatie van het
voorgaande programma een aantal suggesties gedaan, die in het programma voor de periode 2007-2013
moeten worden benoemd.
Sociaal-economische analyse en visie en strategie
 De “input” wat betreft prioriteiten en de rangschikking tussen de prioriteiten is ook een
verantwoordelijkheid van de twee grensregio’s en subregio’s en de leden van de Stuurgroep. De
vertaling van de SWOT naar de visie en strategie krijgt daardoor meer waarde.
 Bij de vertaalslag uit de SWOT analyse, de daarin opgenomen prioriteiten en eruit voortvloeiende
actielijnen, naar de verdeling van de middelen moet rekening worden gehouden met de capaciteit
binnen deze prioriteiten om voldoende projecten te ontwikkelen en in de periode 2007 – 2013 ten
uitvoer te kunnen brengen.
 De Lissabon strategie van maart 2000 en de aanvullingen hierop van de Göteborg Raad moeten bij
de formulering van de strategie voor OP 2007 – 2013 worden betrokken.
Overig
 Het constateren of de door de Europese Commissie toegekende middelen effectief zijn gebruikt staat
2
of valt bij het gebruik van SMART geformuleerde indicatoren voor het behalen van de geformuleerde
doelstellingen.
 Wanneer horizontale doelstellingen (dat wil zeggen de doelstellingen die in ieder van de thema’s
economie, natuur en mens terugkomen) zijn benoemd, moet ook voor elk project worden nagegaan
hoe het project bijdraagt aan de realisatie van de doelstelling.
 Ook kwalitatieve begrippen als “duurzaamheid” kunnen meetbaar worden geoperationaliseerd
(uitgewerkt). Wanneer SMART uitwerking niet mogelijk is, is het beter deze indicator ook niet te
gebruiken.
 De indicatorenset moet worden aangepast aan de doelstellingen voor het OP 2007 – 2013. Hierbij
kunnen de uitgewerkte doelstellingen van de Lissabonstrategie en de score van Nederland en België
op deze doelstellingen tot op heden behulpzaam zijn.
 Vroegtijdige overeenstemming over de indicatorenset en hun betekenis tussen de
programmasecretariaten wordt aanbevolen.
De benoemde suggesties zullen in de relevante onderdelen van het programma worden meegenomen.
Bijlage 5 gaat verder in op de vraag hoe deze en andere suggesties zijn verwerkt in de tekst van
voorliggend OP.
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
64
2.4.2
Samenvatting uitgangspunten op basis van ervaringen uit het verleden.
Gecombineerd met de lessen en ervaringen uit het verleden geven deze suggesties de volgende
samenvattende opsomming aan relevante uitgangspunten voor het nieuwe OP INTERREG IV Grensregio
Vlaanderen-Nederland voor de Grensregio Vlaanderen-Nederland:













Voor het nieuwe programma is het vooral van belang realistische uitdagingen voor de regio te
identificeren en de programmaorganisatie in te richten en te implementeren op een wijze die
projectindieners uitdaagt en stimuleert om met projecten te komen;
SMART geformuleerde indicatoren;
Indicatoren gebruiken voor beoordeling van projecten en beoordelen effectiviteit;
Bij actielijnbeschrijving meer rekening houden met nationale regelgeving en andere (Europese)
beleidsinitiatieven, om een realistische inschatting te maken van mogelijke acties en de financiële
omvang;
Tijdens de uitvoering van programma onderzoeken wat redenen zijn voor achterblijvende
projectontwikkeling;
Vanaf begin van uitvoering programma “N+2 management” om te voorkomen dat realisatie van
kosten een te belangrijk criterium wordt bij beoordeling van projecten;
Programmamanagement moet meer aan projectacquisitie en ontwikkeling bij dragen;
KMO/MKB moet worden gestimuleerd en ondersteund om deel te nemen aan het programma;
Er is behoefte aan een sturend programmamanagement op Grensregio niveau, voor het aansturen
van deelregio overstijgende zaken;
Strakkere monitoring van voortgang, resultaten en bestedingen van projecten;
Voor
aanvang
van
de
programmaperiode
moet
overeenstemming
zijn
over
programmamonitoringsysteem, de specificaties en de leverancier;
Het goedkeuringtraject van projecten is vaak lang. Vorm van besluitvorming is voor verbetering
vatbaar;
De start van de operationalisatie van het programma moet tijdig starten.
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
65
Hoofdstuk 3
3.1
Visie en strategie
Inleiding
In het eerste hoofdstuk van het OP is de sociaal-economische situatie in
de Grensregio Vlaanderen-Nederland beschreven, resulterend in een
SWOT analyse. In hoofdstuk 2 zijn enkele leerervaringen uit de
programmaperiode 2000-2006 beschreven. Beide hoofdstukken vormen
een belangrijke basis voor enerzijds de visie die de partners in de
Grensregio Vlaanderen-Nederland hebben vastgesteld voor de
toekomstige regionaal-economische ontwikkeling en anderzijds de
strategie die in het nieuwe Europese programma wordt gekozen.
Sociaal-economische
analyse
SWOT-analyse
Leerervaringen
Visie
Doelstelling
Strategie
Beleidskaders
Financiële verdeling
Organisatie en Uitvoering
In dit hoofdstuk wordt deze visie beschreven (paragraaf 3.2), gestoeld op
de uitgangspunten die in diverse strategische documenten zijn vastgelegd en getoetst in de regio. In
paragraaf 3.3 wordt in aansluiting op deze visie de doelstelling van het nieuwe OP geformuleerd. De
strategische uitgangspunten zijn beschreven in paragraaf 3.4. Het gaat hierbij om welke keuzes de
partners in de Grensregio Vlaanderen-Nederland maken om te komen tot een eenduidige strategie die
bijdraagt tot de verwezenlijking van de visie en doelstelling. Deze strategie bestaat uit een set van
prioriteiten en actielijnen en komt in paragraaf 3.5 aan bod. Paragraaf 3.6 tenslotte beschrijft een aantal
horizontale doelstellingen die centraal staan in het beleid van de EC en dus ook bij de uitvoering van het
OP een belangrijk accent hebben.
3.2
Visie op ontwikkeling van de Grensregio Vlaanderen-Nederland
3.2.1
Introductie
In de Grensregio Vlaanderen-Nederland zijn sinds 2005 concrete voorbereidingen getroffen voor de
nieuwe programmaperiode 2007-2013. Met diverse partijen is meerdere malen gediscussieerd over de
strategische visie voor de komende jaren. Een werkgroep Vlaanderen – Nederland, bestaande uit de
betrokken lidstaten en provincies, heeft, binnen de Europese beleidskaders -zoals de Lissabon strategie
van maart 2000 en de aanvullingen hierop van de Göteborg Raad-, de lijnen uitgezet voor toekomstige
grensoverschrijdende samenwerking.
Uitgangspunt daarbij was dat speerpunten voor grensoverschrijdende samenwerking ook dienen te
passen binnen de beleidsprioriteiten van de Nederlandse en Vlaamse regering. Voor Nederland geldt de
nota “Pieken in de Delta” als kaderstellend. Voor Vlaanderen wordt het kader gevormd door de
beleidsnota 2004-2009 en de beleidsbrief 2006 van de Vlaamse minister van Economie, Ondernemen,
Wetenschap, Innovatie en Buitenlandse Handel.
Een eerste duidelijke keuze is daarbij gemaakt: vooral uitgaan van kansen en niet alleen van
bedreigingen! Door middel van diverse bijeenkomsten van de werkgroep Vlaanderen – Nederland
resulterend in een adviesnota, met de titel “Naar een gezamenlijke socio-economische agenda:
Vlaams-Nederlandse grensoverschrijdende samenwerking” en diverse stakeholderbijeenkomsten
zijn de uitgangspunten verder uitgewerkt en geconcretiseerd. Deze vormen samen met de sociaaleconomische analyse van de regio, leerervaringen uit het verleden, de Europese regelgeving en input
van de begeleidingscommissie45 de basis voor de visie en strategie zoals die in dit hoofdstuk
geformuleerd zijn. Door deze aanpak is reeds een grote betrokkenheid en draagvlak gecreëerd bij de
45
Voor het opstellen van het Operationeel Programma is een begeleidingscommissie ingesteld met daarin
vertegenwoordigers van de lidstaten, de provincies, programmasecretariaten, beheersautoriteit en
betalingsautoriteit.
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
66
partners en doelgroepen van het programma; belangrijke voorwaarden voor de verdere uitvoering van het
programma.
De visie en strategie zijn van toepassing voor de gehele grensregio. Om de visie te realiseren is het
noodzakelijk om te profiteren van sterkten en kansen te benutten die vaak specifiek zijn voor een deel
van de regio. Uit de sociaal-economische analyse zijn de relevante elementen naar voren gekomen en in
de strategie zal dan ook ruimte zijn voor differentiatie naar deelgebieden binnen de grensregio. Het
grensoverschrijdende programma maakt het ook mogelijk om zwakten en bedreigingen in een deel van
de grensregio ongedaan te maken met sterkte elementen van andere delen van de regio.
Onderstaand wordt deze breed gedragen visie en strategie nader beschreven.
3.2.2
Visie
Centraal in onze visie en strategie voor de toekomstige ontwikkeling van de Grensregio VlaanderenNederland staat, in lijn met het Europees beleid zoals uitgewerkt in Lissabon en Göteborg, het zoeken
naar een optimale balans tussen de drie componenten ‘economie’, ‘mens’ en ‘natuur’. Dit wordt
samengevat met de term ‘duurzaamheidsdriehoek’. Bij de ontwikkeling van beleid en projecten dient
rekening te worden gehouden met alle drie de componenten en de ontwikkeling van het één mag niet ten
koste gaan van het ander. Welvaart en welzijn moeten hand in hand gaan. Aan de hand van deze drie
componenten presenteren we hier onze visie voor de komende jaren.
Economie: benutten en versterken aanwezige potenties
Eén van de belangrijkste opgaven en uitdagingen van zowel Zuid-Nederland als Vlaanderen is de
ontwikkeling naar één van de meest competitieve regio’s van de wereld met een economie die gelijktijdig
de economische, sociale en ecologische vooruitgang bevordert. Deze doelstelling kan slechts worden
gerealiseerd als de regio zich nog meer profileert als kennisregio en een regio waar het goed investeren
en werken is. Beschikbare kennis, onderzoek en ontwikkeling, innovatie, opleiding, samenwerking en
creativiteit bieden goede perspectieven die de Grensregio Vlaanderen-Nederland optimaal moet benutten
en verder uitbouwen. Slechts dan zullen ondernemers kiezen om in de regio te investeren en zodoende
economische groei en werkgelegenheid creëren. Grensoverschrijdende samenwerking kan de aanwezige
potenties aan beide zijden van de grens verder versterken en zorgen voor nog meer complementariteit.
Om de potenties van de regio optimaal te benutten staan de volgende hoofdthema’s centraal in onze
visie:
 Grensoverschrijdende innovatie en uitbouw van de kenniseconomie;
 Grensoverschrijdend ondernemen;
 Grensoverschrijdende versterking van economische structuren en omgevingsfactoren;
 Grensoverschrijdend duurzaam gebruik van natuurlijke rijkdommen.
Deze thema’s komen ook nadrukkelijk aan bod in de strategie en worden daar verder uitgewerkt.
In de gehele grensregio bestaan diverse sectoren die sterk ontwikkeld zijn en goede kansen hebben om
verder te groeien en daardoor een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de invulling van de visie. De
partners in de grensregio kiezen er voor om de inzet van middelen voor een groot deel geconcentreerd in
te zetten op de ontwikkeling van die sectoren die belangrijk zijn voor de regio en potentie hebben. Het
gaat daarbij op dit moment om ICT, automotive, procesindustrie, agrofood en agribusiness (waaronder,
aquacultuur en seafood), havengerelateerde activiteiten, health & care, logistiek en distributie,, toerisme,
nanotechnologie en embedded systems.
Onder andere door de aanwezigheid van diverse kennisinstellingen en daaraan gerelateerde
bedrijvigheid zijn deze sectoren sterk gegroeid. Verdere samenwerking en kennisuitwisseling kan de
concurrentiepositie van deze sectoren nog verder versterken. Daarnaast bieden ook andere sectoren
vanwege de specifieke kenmerken en kwaliteiten van de regio bijzonder goede kansen voor verdere
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
67
groei. Daar waar sectoren in de toekomst aantoonbare economische meerwaarde voor de grensregionale
economie hebben, kunnen zij ook ondersteund worden vanuit het voorliggende programma. Versterking
van de concurrentiepositie richt zich overigens niet alleen op het bedrijfsleven, maar ook op non-profit
instellingen en (overige) diensten die ook een bijdrage kunnen leveren aan de groei van deze sectoren.
Om bedrijvigheid en werkgelegenheid te behouden en aan te trekken is het noodzakelijk om niet alleen te
investeren in het bedrijfsleven zelf maar ook in de economische en natuurlijke omgevingsfactoren en het
menselijk kapitaal. Bedrijven vestigen zich niet alleen in regio’s waar het goed werken is, maar ook waar
het goed wonen is en waar de gevraagde arbeidskrachten beschikbaar zijn. De Grensregio VlaanderenNederland heeft een aantal strategische omgevingsfactoren die verder benut kunnen worden. Denk
daarbij aan de gunstige geografische ligging, concentratie van economische activiteiten, sterk
uitgebouwde logistiek en infrastructuur, de aanwezigheid van kennisinstellingen en onderzoekscentra, de
kracht van de stedelijke agglomeraties, de afwisseling tussen stedelijke en landelijke gebieden en de
kwaliteit van het leven. Het benutten van deze sterke omgevingsfactoren is in onze visie van belang voor
verdere economische groei.
Natuurlijke omgeving: aandacht voor milieu en leefomgeving
De Grensregio Vlaanderen-Nederland bezit bijzondere kwaliteiten als het gaat om natuur en landschap.
De natuur heeft een intrinsieke waarde en de afwisselende landschappen met stedelijke en landelijke
gebieden en de aanwezige natuurgebieden bieden een goede woon-, werk- en leefomgeving. Een goede
leefomgeving is een belangrijke voorwaarde als vestigingsplaats voor nieuwe bedrijvigheid. Anderzijds is
de regio dichtbevolkt en sterk industrieel ontwikkeld. De natuurlijke omgeving en milieukwaliteit komen
daarmee onder druk te staan. De partners in de Grensregio Vlaanderen-Nederland zien het dan ook als
een grote uitdaging om een hoog niveau van milieubescherming en bescherming van de menselijke
gezondheid voor de huidige en toekomstige generaties te verzekeren.
Aangezien milieuproblemen en kansen voor de verbetering van de kwaliteit en kwantiteit van de natuur
niet bij de grens stoppen, wordt grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van natuur,
landschap, milieu en water nog steeds gezien als kansrijk om milieuproblemen tegen te gaan. Daarbij
gaat het in eerste instantie om lokale en regionale milieuproblemen. Daarnaast wil de Grensregio
Vlaanderen-Nederland ook een bijdrage leveren aan de aanpak van de mondiale milieuproblematiek,
zoals klimaatverandering. In dat kader wordt ook specifiek belang gehecht aan het stimuleren van
duurzame energie en energiebesparing, en het stimuleren van duurzame concepten voor woon– en
werkplaatsen.
Mensen: versterken maatschappelijke integratie en behoud leefbaarheid
De aanwezigheid van de grens vormt voor veel mensen nog steeds een fysieke of mentale barrière om
aan de andere zijde van de grens te wonen, werken of recreëren. Het beleid in de Grensregio
Vlaanderen-Nederland is gericht op een sterkere cohesie als belangrijke voorwaarde voor
grensoverschrijdende samenwerking op andere terreinen. Samenwerking tussen professionele
organisaties op het gebied van welzijn, sociale economie, zorg, gezondheid, veiligheid, bestuur en cultuur
moeten mensen dichter bij elkaar brengen en de gedachte van ”één Europa” zichtbaarder maken. Ook de
organisatie van grensoverschrijdende evenementen kan bijdragen tot een versterkte maatschappelijke
integratie.
De Grensregio Vlaanderen-Nederland heeft over het algemeen een prettig, schoon, gezond en veilig
woonklimaat. Behoud en daar waar mogelijk versterking van de leefbaarheid is goed voor mens, natuur
en economie en staat daarom hoog op de politieke agenda in onze regio. Leefbaarheid is een breed
begrip dat betrekking heeft op woonklimaat, sociaal klimaat, voorzieningenniveau, veiligheid en
bestaanszekerheid. Ten aanzien van leefbaarheid hebben stedelijke gebieden te maken met andere
dimensies en problemen dan landelijke gebieden en dit vergt dan ook een aangepaste aanpak.
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
68
3.3
Doelstelling OP INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland
In de vorige paragraaf is de ontwikkelingsvisie voor de Grensregio Vlaanderen-Nederland uiteengezet,
daarbij rekening houdend met enerzijds de kenmerken en diversiteit van de afzonderlijke regio’s en
anderzijds met diverse regionale beleidskaders en uitgangspunten 46. Deze visie vormt het uitgangspunt
voor de doelstelling en strategie voor het nieuwe OP INTERREG IV. Bij het formuleren van de
doelstelling is tevens rekening gehouden met de inhoud van de nieuwe Europese Verordening en
richtlijnen voor Doelstelling 3 en EFRO.
Voor het OP INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013 is de volgende doelstelling
geformuleerd:
Realiseren van een duurzame sociaal economische ontwikkeling van de grensregio door middel
van op uitvoering gerichte grensoverschrijdende initiatieven.
Deze doelstelling is gebaseerd op een aantal uitgangspunten die ook centraal staan bij de toekomstige
uitvoering van het programma.
 Een duurzame ontwikkeling creëert de mogelijkheid voor continuering van de ontwikkeling van de
welvaart en het welzijn. Hiervoor is het nodig dat de economie zich ontwikkelt in samenhang met de
natuurlijke en sociale waarden die de regio rijk is. De economische, natuurlijke en sociale pijlers zijn
sterk verweven en ontwikkelingen in de één mogen niet ten koste gaan van de andere. Deze
gedachte staat ook centraal in de Göteborg-strategie.
 Nog meer dan in het verleden zullen initiatieven uitvoeringsgericht moeten zijn. Netwerken en
samenwerkingsverbanden die in het verleden zijn opgebouwd en onderzoeken en studies die zijn
uitgevoerd, moeten nu leiden tot concrete en tastbare projecten die een impact hebben. Om dit te
bereiken zal een belangrijk deel van de middelen ingezet worden voor “vuurtoren” projecten. In een
aantal sectoren waarvoor grensoverschrijdende samenwerking een nieuw fenomeen is, zal nog wel
meer geïnvesteerd moeten worden in de ontwikkeling van clusters en netwerken.
 Het centrale instrument om de doelstelling te bereiken is vanzelfsprekend grensoverschrijdende
samenwerking via actieve participatie van belanghebbende partijen (stakeholders) en doelgroepen.
Potenties moeten worden benut en barrières opgeheven om sprake te laten zijn van een duurzame
ontwikkeling in een grensregio als Vlaanderen-Nederland. Grensoverschrijdende samenwerking
moet zichtbaar zijn in de voorbereiding, uitvoering en financiering van projecten. Resultaten
moeten aan beide zijden van de grens zichtbaar zijn onder andere door participatie van
deelnemers en partijen afkomstig van weerszijden van de grens.
De uitgangspunten worden in volgende paragraaf nader uitgewerkt.
3.4
Strategische uitgangspunten
De sociaal-economische analyse vormt een belangrijke basis voor de beschrijving van de
grensoverschrijdende visie en doelstelling van het OP, zoals hiervoor beschreven. De strategie geeft aan
binnen welke thema’s de middelen worden ingezet om de visie en doelstelling te realiseren. Aangezien
het budget beperkt is, zullen keuzes gemaakt moeten worden. Daarbij vanzelfsprekend rekening
houdend met de kaders die de EC in diverse verordeningen en richtlijnen heeft vastgelegd.
Voordat de strategie (prioriteiten en actielijnen) wordt beschreven, worden in deze paragraaf de keuzes
en uitgangspunten nader toegelicht. Deze paragraaf is dan ook een belangrijke ‘brug’ tussen enerzijds
46
Met name Beleidsnota 2004-2009 en Beleidsbrief 2006 van de Vlaamse Regering en nota Pieken in de Delta
van het Nederlandse Ministerie van Economische Zaken.
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
69
SWOT en visie en anderzijds de strategie. De strategische uitgangspunten zijn gebaseerd op een
analyse van de resultaten van de volgende onderdelen:
Sociaal-economische
SWOT-analyse
analyse
en
Leerervaringen uit het verleden
Grensoverschrijdende visie
partnerregio’s
Strategie
2007-2013
Ideeën stakeholders
Gesprekken met
vertegenwoordigers van de
betrokken provincies en ministeries
Bij de keuze van inhoudelijke thema’s moet tegelijkertijd rekening worden gehouden met mogelijke
organisatorische en financiële randvoorwaarden. Concreet: de juiste middelen en de juiste aanpak
moeten ingezet worden om de beoogde projecten te realiseren. Vandaar dat in deze paragraaf ook
aandacht besteed wordt aan enkele belangrijke organisatorische en financiële uitgangspunten. Al
lezende zal blijken dat deze sterk met elkaar samenhangen. Onderstaand zijn de strategische
uitgangspunten puntsgewijs omschreven.
 Vooral uitgaan van kansen en potenties
Meer dan in het verleden, waar de nadruk lag op het ‘wegnemen van knelpunten en barrières’, zal het OP
INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland zich vooral richten op het benutten van kansen en
potenties. Om tegemoet te komen aan de Lissabon-agenda zal ingezet moeten worden op een
versterking van die sectoren die kenmerkend zijn voor de grensregio en ook daadwerkelijk groeipotenties
hebben.
 Sterke nadruk op economie en innovatie
Het grootste accent zal worden gelegd op het thema economie, volgens de wens van de Europese
Commissie en de wens van de meeste regio’s. Daarbij wordt aangesloten bij de inhoud van de
Adviesnota ‘Naar een gezamenlijke economische agenda; Vlaams-Nederlandse grensoverschrijdende
samenwerking’.
 Eenheid in verscheidenheid
De programma prioriteiten zijn van toepassing voor de samenwerking langsheen de gehele Vlaams –
Nederlandse grens. Binnen en tussen deze prioriteiten kunnen evenwel verschillende keuzes worden
gemaakt en accenten worden gelegd die rekening houden met de uiteenlopende sociaal-economische
structuren en bestaande subregionale sterktes en kansen in het programmagebied aan beide zijden van
de grens. In de Adviesnota Vlaanderen-Nederland worden voor het westelijk deel van de grensregio
kansen gezien voor “de verdere uitbouw van met name de procesindustrie, havengerelateerde activiteiten
en het versterken van de functie van logistiek en distributiecentrum, zonder de bevordering dan wel
versterking van andere clusters uit te sluiten. Daarnaast beschikt de regio over toeristische troeven,
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
70
onder meer op het vlak van kusttoerisme en cultuurhistorisch toerisme”. Voor het oostelijk deel van de
regio worden grensoverschrijdende mogelijkheden gezien voor
“de verdere uitbouw tot een
toonaangevende kennis- en technologieregio waarbij de samenwerking tussen kennisinstellingen,
ondernemingen en overheid ongetwijfeld een sleutelfactor vormt. Tevens telt de regio belangrijke
industriële concentraties, opportuniteiten in logistiek en distributie en een ontwikkeld toeristisch-recreatief
potentieel”.
Met nadruk wordt gesteld dat dit niet wil zeggen dat de genoemde kansen regiospecifiek zijn. De
genoemde kansrijke ontwikkelingsrichtingen en bedreigingen zijn van toepassing op de gehele
Grensregio Vlaanderen-Nederland.
Prioriteiten en concrete (socio-)economische samenwerkingsinitiatieven dienen betrekking te hebben op
effectieve grensoverschrijdende samenwerking (sorteren van vergelijkbare economische effecten aan
weerszijden van de grens). Om deze effecten maximaal te kunnen realiseren dient de uitvoering van het
programma zo flexibel mogelijk te kunnen inspelen op kansen die zich voor doen.
 Grensoverschrijdend karakter
Het grensoverschrijdend karakter van initiatieven is een belangrijk toetspunt. Het grensoverschrijdend
karakter van initiatieven en de mate van grensoverschrijdende samenwerking vormen noodzakelijke
voorwaarden om in aanmerking te komen voor subsidie. Het grensoverschrijdend karakter blijkt uit de
aard van de voorziene activiteiten en de mate actieve participatie van belanghebbenden en doelgroepen
in de stadia voorbereiding, uitvoering en financiering.
 Organisatie uitvoering programma
De organisatie van de uitvoering van het programma is een belangrijke succesvoorwaarde voor de
implementatie van de strategie. De lessen uit de periode 2000-2006 leren dat het
programmamanagement meer aan projectacquisitie en ontwikkeling moet kunnen bij dragen en het
KMO/MKB moet worden gestimuleerd en ondersteund om deel te nemen aan het programma. Daarnaast
is er behoefte aan een sturend programmamanagement op grensregioniveau, voor het aansturen van
deelregio overstijgende zaken (organisatorisch en projectontwikkeling).
De update van de tussentijdse evaluatie heeft aangetoond dat (doel)gerichte acquisitie van bepaalde type
projecten resultaten kan opleveren. Zie het voorbeeld van nieuwe projecten binnen prioriteit 2. Dat is een
belangrijke ervaring voor de toekomst, zeker als de grensregio op zoek is naar specifieke projecten die
niet ‘autonoom’ van de grond komen, bijvoorbeeld op het gebied van kennis en innovatie.
 Focus
Binnen de onderscheiden prioriteiten zal een focus worden aangebracht. Dit is niet alleen de wens van de
Europese Commissie, maar ook van de regio’s om op die manier in te zetten op díe sectoren die
daadwerkelijk de potentie hebben om door middel van grensoverschrijdende samenwerking te groeien en
daarmee een impuls kunnen geven aan de duurzame sociaal economische ontwikkeling van de gehele
Grensregio Vlaanderen-Nederland.
Binnen de grensregio is daarom het streven om een substantieel deel van de middelen van het
programma in te zetten op zogenaamde vuurtoren projecten. Het gaat hierbij om projecten die een
belangrijk uitstralingseffect hebben voor de grensregio, doordat ze de zichtbaarheid en de impact van het
programma vergroten. Het hoeft daarbij niet te gaan om grensbrede projecten, maar kan ook projecten
betreffen die een de ontwikkeling van een deelgebied van de grensregio stimuleert.
Vuurtoren projecten voldoen aan de volgende eisen:
o een heldere centrale doelstelling en “smart” geformuleerde indicatoren, die aantonen dat de
financiële investering in verhouding staat tot de realisatie van de doelstellingen van het
programma;
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
71
een substantiële bijdrage leveren aan de ontwikkeling van één van de als kansrijk
gedefinieerde sectoren in de grensregio;
o passen binnen de Lissabon en Göteborg doelstellingen;
o passen binnen de nationale prioriteiten van Vlaanderen en Nederland en het regionaal beleid;
o hebben een langdurige impact op de grensoverschrijdende samenwerking in het gebied;
o onderverdeeld in fasen met duidelijk omschreven tussenresultaten.
De nadere uitwerking van dit concept en de organisatie worden uitgewerkt in de operationalisatiefase
van het programma.
o
 Typologie van projecten
Naast de vuurtorenprojecten en reguliere grensoverschrijdende projecten kunnen binnen het programma
ook grensbrede projecten en kruisprojecten worden onderscheiden. Grensbrede projecten overstijgen de
deelregio’s Scheldemond en Benelux Middengebied en worden gekenmerkt door het feit dat er partners
uit beide deelregio’s in participeren. Kruisprojecten zijn projecten die plaatsvinden in samenwerking met
andere grensprogramma’s.
De flexibiliteit voor wat betreft de vorm van projecten wordt verder vergroot doordat op projectniveau, op basis van
Verordening 1080/2006 artikel 21 lid 1, uitgaven subsidiabel kunnen zijn die zijn gedaan door partners gevestigd buiten
het programmagebied. Voorwaarde hiervoor is dat de doelstellingen van het project moeilijk kunnen worden verwezenlijkt
zonder de deelname van die partner.
3.5
Strategie: prioriteiten en actielijnen
Op basis van de hiervoor beschreven SWOT-analyse, lessen uit de programmaperiode 2000-2006,
ontwikkelingsvisie en centrale doelstelling van het programma is een strategie ontwikkeld die een
bijdrage moet leveren aan de gewenste ontwikkeling. Bij het formuleren van de strategie is tevens
rekening gehouden met de leerervaringen uit de huidige programmaperiode. De strategie voor het OP
INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland bestaat uit de volgende prioriteiten en actielijnen:
Prioriteiten
Actielijnen
1 Economie
1.1 Innovatie en uitbouw kenniseconomie
1.2 Grensoverschrijdend ondernemen
1.3 Versterking economische structuren en
omgevingsfactoren
2 Leefmilieu
2.1 Natuur en landschap
2.2 Duurzaam
rijkdommen
3 Mens
gebruik
van
natuurlijke
3.1 Grensoverschrijdende culturele integratie
3.2 Welzijn
4 Technische Bijstand
Onderstaand worden de prioriteiten en actielijnen nader beschreven.
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
72
Prioriteit 1: Economie
Relevante aspecten uit de SWOT-analyse
 Verankering in de regio van een aantal (grensoverschrijdende) speerpuntsectoren met
internationale groeipotentie en een gunstig ontwikkelingsperspectief (sterkte en kans);
 Doorstroming op het wegennet wordt belemmerd door congestie in het verkeer en de overige
transportinfrastructuur wordt niet ten volle benut (zwakte en kans);
 Goede kennis- en opleidingsinfrastructuur en vooraanstaande positie op het European
Innovation Scoreboard, met als kanttekening dat er belangrijke regionale verschillen zijn
(sterkte en zwakte);
 Onvoldoende profijt kennistransfer voor MKB/KMO en onvoldoende betrekken van het
MKB/KMO bij kennisintensieve processen (zwakte);
 Grensoverschrijdend wegennet en het grensoverschrijdend openbaar vervoer zijn ondermaats
ontwikkeld (zwakte).
Context en verantwoording
Met het huidige en de eerdere INTERREG programma’s is door de Grensregio VlaanderenNederland sterk geïnvesteerd in de regionale economie. De strategie was erop gericht om
bestaande knelpunten als gevolg van de aanwezigheid van de grens tegen te gaan en kansen die
zich juist voordoen in grensoverschrijdend perspectief te benutten om daarmee de economische
achterstand als gevolg van de perifere ligging in Nederland en België ten opzichte van bestaande
kerngebieden in beide lidstaten te verkleinen.
Sinds eind jaren ’90 van de vorige eeuw wordt het belang van kennis en innovatie op beleidsniveau
breed erkend. De Europese regeringsleiders hebben in 2000 in Lissabon de beleidsdoelstelling
vastgelegd dat de Europese Unie in 2010 de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie
ter wereld moet zijn. Als uitvloeisel daarvan zijn ook op nationaal niveau diverse
beleidsdocumenten opgesteld die het belang van kennis en innovatie benadrukken en de potenties
voor de regio erkennen. In Göteborg is tevens afgesproken dat de focus op kennis en innovatie om
de concurrentiepositie te verbeteren niet ten koste mag gaan met de natuurlijke en sociaalmaatschappelijke kwaliteit. Met andere woorden, er wordt gestreefd naar duurzame economische
groei.
Voor de periode 2007-2013 ligt de nadruk op het voortbouwen op de versterkte economische basis.
Uitgangspunt is vooral het benutten van kansen in plaats van het met name oplossen van
knelpunten, zoals in het verleden centraal stond. Gerichte investeringen in innovatievermogen en
de stuwende sectoren zijn noodzakelijk om de ingezette koers door te kunnen zetten en de
potentiële bijdrage van de Grensregio Vlaanderen-Nederland aan de welvaart op regionaal,
nationaal en Europees niveau te benutten.
De actielijnen binnen deze prioriteit stimuleren deze directe en indirecte investeringen
(productiemilieu) teneinde de economische groei te stimuleren. Vanzelfsprekend gaat het om
investeringen waarvoor een publieke bijdrage uit het OP noodzakelijk is om deze van de grond te
krijgen. Dit omdat de markt het bijvoorbeeld niet zelfstandig of niet snel genoeg kan realiseren. Ook
directe steun aan het MKB/KMO is mogelijk, voor zover het gaat om investeringen die voor de
doelgroep niet haalbaar zijn of vanuit een focus op de korte termijn onvoldoende prioriteit krijgen.
Juist deze activiteiten verdienen vanuit het OP aanmoediging.
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
73
Uitwerking in actielijnen
1.1 Innovatie en uitbouw kenniseconomie
1.2 Grensoverschrijdend ondernemen
1.3 Grensoverschrijdende versterking van economische structuren en omgevingsfactoren
De prioriteit wordt uitgewerkt in de volgende actielijnen:
Actielijn 1.1: Innovatie en uitbouw kenniseconomie
Context en verantwoording
In een steeds meer globaliserende economie vormen de verdere ontwikkeling van kennisintensieve
activiteiten en het implementeren van innovatie belangrijke factoren voor een duurzame
economische groei en werkgelegenheidscreatie. De Grensregio Vlaanderen-Nederland beschikt
over regionale concentraties van innovatieve en kennisintensieve bedrijvigheid, waarvan een
belangrijke stuwende kracht uitgaat. De Grensregio wil dan ook inzetten op de versterking en
betere benutting van het eigen kennispotentieel.
Innovatie is van cruciaal belang voor de versterking van de competitiviteit van de ondernemingen.
De valorisatie van onderzoeksresultaten en de overdracht van kennis nemen daarbij een steeds
centralere plaats in. Stimuleren van cluster-, keten- en netwerkvorming – als inspiratiebron voor
innovatie en kennisontwikkeling – wordt dan ook sterk gestimuleerd. Enerzijds door bedrijven
onderling bij elkaar te brengen en samen te laten werken, anderzijds door te investeren in
voorwaarden en voorzieningen die de prestaties van samenwerkende bedrijven een impuls geven.
Daarnaast worden samenwerkingsverbanden tussen non-profit instellingen en het bedrijfsleven
nagestreefd om de onderlinge uitwisseling van kennis en ideeën te stimuleren. Dit kan zowel in het
bedrijfsleven als in de non-profit sector tot innovatie leiden.
Het grensoverschrijdend versterken en uitbouwen van de aanwezige onderzoeks- en
kennisinfrastructuur behoort ook tot de reikwijdte van deze actielijn. Bijvoorbeeld door de
uitbreiding of oprichting van kenniscentra en het faciliteren en stimuleren van R&D activiteiten in de
regio. Tot dit laatste behoort ook het ondersteunen van onderzoeksprojecten en experimentele
projecten, die gericht zijn op de ontwikkeling van nieuwe technologieën, methodes, demonstraties
alsmede toepassing en commercialisering ervan.
Binnen deze actielijn hebben projecten prioriteit die bijdragen tot een verdere ontwikkeling en
versterking van de in de sociaal-economische analyse onderscheiden kansrijke sectoren en
ontwikkelgebieden. Er zal door de begeleidende modaliteiten van het programma dan ook met
name worden ingezet op de ontwikkeling van projecten die aan dat criterium voldoen.
Het gaat hierbij om de sectoren:
 toerisme en recreatie;
 ICT;
 automotive;
 procesindustrie;
 agrofood en agribusiness (inclusief aquacultuur en seafood);
 havengerelateerde activiteiten;
 health and care;
 logistiek en distributie;
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
74




nanotechnologie;
embedded systems;
maintenance;
bio- en milieutechnologie.
In deze sectoren is duidelijk sprake van een grensoverschrijdende dimensie en meerwaarde die
leidt tot een verdere versterking van de concurrentiepositie. Andere sectoren zijn niet bij voorbaat
uitgesloten, maar er moet wel sprake zijn van van een aantoonbare grensoverschrijdende dimensie
en meerwaarde. Gezien de looptijd van het programma moet ruimte bestaan om in te kunnen
spelen op andere kansen die zich voordoen. Ontwikkeling van kennis en innovatie is immers een
behoefte die in vrijwel alle sectoren aanwezig is.
Doelstelling
Het doel van deze actielijn is het versterken van grensoverschrijdende economische clusters door
te investeren in kennis, innovatie, infrastructuur en samenwerking. De Grensregio VlaanderenNederland beschikt over eigen regionale concentraties van innovatieve en kennisintensieve
bedrijvigheid, waarvan een belangrijke stuwende kracht uitgaat. Daarom hebben binnen deze
actielijn projecten prioriteit die bijdragen tot een verdere ontwikkeling en versterking van de in
‘context en verantwoording’ benoemde kansrijke sectoren. Andere sectoren zijn niet bij voorbaat
uitgesloten, maar er moet wel sprake zijn van van een aantoonbare grensoverschrijdende dimensie
en meerwaarde.
Voorziene activiteiten (niet limitatief)
 Stimuleren van netwerkvorming en samenwerking binnen en tussen grensoverschrijdende
clusters en het hen omringende economische weefsel met als doel:
o vernieuwing en duurzame innovatie in kansrijke sectoren
o het vinden van nieuwe businesspartners
o grensoverschrijdende kennisuitwisseling tussen MKB/KMO en grote ondernemingen
(o.a. begeleiding van MKB/KMO, actieve lerende netwerken)
o Kennis- en technologietransfer tussen ondernemingen (waaronder MKB/KMO),
publieke sector en kennisinstellingen;
 Investeren in voorwaarden en voorzieningen die de prestaties van samenwerkende bedrijven
een impuls geven.
 Activiteiten die gericht zijn op delen, grensoverschrijdend openstellen en benutten van
onderzoek en onderzoeksresultaten, onderzoeksfaciliteiten zoals apparatuur, clean rooms en
(gespecialiseerde) laboratoria, onderzoeksomgevingen als researchinstellingen etc,
supercomputers en ICT-netwerken (facility sharing).
 Grensoverschrijdende versterking en uitbouw van de onderzoeks- en kennisinfrastructuur.
Naast de meer ‘traditionele’ manier van projectverwerving en ontwikkeling zien we ook nieuwe
mogelijkheden om dit proces te versterken en te versnellen, bijvoorbeeld het formeren en
inschakelen van vakgroepen, taskforces of platforms bestaande uit publieke en private partijen die
gezamenlijk projecten ontwikkelen binnen een specifiek aandachtsveld/sector. Hoewel dit geen
voorwaarde voor de uitvoering is, zien wij hierin wel een nieuwe kans.
Eindbegunstigden, onder andere:
 regionale en lokale (semi-)overheden
 universiteiten, hogescholen en andere kennis/onderwijsinstellingen
 technologie en innovatiecentra
 ontwikkelingsmaatschappijen
 kamers van koophandel
 overige non-profitinstellingen
 (samenwerkingsverbanden van) MKB/KMO bedrijven
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
75
Actielijn 1.2: Grensoverschrijdend ondernemen
Context en verantwoording
De basis voor een innovatieve en vitale economie is ondernemerschap en de wil om te investeren
in nieuwe bedrijfsactiviteiten. De Grensregio Vlaanderen-Nederland wil via deze actielijn
ondernemers de impuls geven om zich met behulp van grensoverschrijdende samenwerking te
ontwikkelen en hun innovatiekracht te benutten. Bij voorkeur in de eerder benoemde prioritaire
sectoren. Dit moet leiden tot een toename van het aantal startende ondernemers en succesvolle
doorgroei van bestaande ondernemers.
Een specifieke doelgroep voor de actielijn vormen startende en doorstartende ondernemers.
Deze doelgroep vormt een belangrijke voedingsbodem voor een dynamische en innovatieve
grensoverschrijdende economie en wordt op uiteenlopende wijzen gestimuleerd. Naast de eerder
genoemde actielijnen worden projecten gefinancierd die bijvoorbeeld ondernemerskwaliteiten
vergroten dan wel zorgdragen voor begeleiding van startende en doorstartende ondernemers.
Dergelijke projecten gelden voor alle bedrijfssectoren. Binnen de groep van startende ondernemers
gaat extra aandacht uit naar hightech starters, vaak voortkomend als spin-off van bestaande
kennisinstellingen en bedrijven. Bijvoorbeeld onderzoekers die hun kennis vermarkten of studenten
aan de universiteiten of hogescholen die onderzoek in nieuwe producten of diensten omzetten in
nieuwe bedrijfsactiviteiten. Deze groep heeft vaak de potentie om snel te groeien en is een bron
van creatieve vernieuwing. Het opsporen en ondersteunen van deze hightech starters met een
grensoverschrijdende dimensie is om die reden een belangrijke doelstelling.
Doelstelling
Doel is het stimuleren van ondernemerschap in brede zin. Stimuleren van ondernemerschap op het
niveau van het individu en de onderneming kan een belangrijke bijdrage leveren tot het versterken
van de regionale concurrentiekracht en het economisch draagvlak.
Voorziene activiteiten (niet limitatief)
 Bevorderen (van positieve beeldvorming) van het ondernemerschap (interactie onderwijsbedrijfsleven, sensibilisering, acties voor specifieke doelgroepen, assessment-trajecten naar
vaardigheden en attitudes bij en voor (toekomstige) ondernemers);
 Stimuleren van innovatie in het MKB/KMO door het stimuleren van het aantal starters en
groeiers in vernieuwende sectoren en het verbeteren van toegang tot innovatiekapitaal;
 Stimuleren van grensoverschrijdend werken en ondernemen door het stimuleren van
initiatieven gericht op netwerkvorming tussen ondernemingen, in het bijzonder MKB/KMO,
kenniscentra en overheidsorganisaties (actieve lerende netwerken, ondernemerscoaches);
 Bevorderen van initiatieven, gericht op adviesverlening en begeleiding van MKB/KMO die
duurzaam grensoverschrijdend ondernemen;
 Stimuleren van maatschappelijk verantwoord ondernemen (door o.a. sensibilisering
maatschappelijk verantwoord ondernemen, initiatieven die ondernemen linken aan de sociale
economie);
 Ondersteuning ontwikkeling innovatieve producten, demonstratieprojecten en innovatieve
acties in grensoverschrijdende samenwerkingsverbanden van ondernemers;
 Grensoverschrijdende marketing van (streek)producten en regional branding in
productmarktcombinaties (PMC’s);
 Promotie en informatie voorziening grensoverschrijdende producten en diensten.
Verder wordt de mogelijkheid tot de introductie van een bedrijfsgerichte regeling of
risicokapitaalfonds opengehouden. Verordening (EG) Nr. 1083/2006 vermeldt in artikel 44 dat
‘binnen een operationeel programma de structuurfondsen uitgaven kunnen financieren (…) op het
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
76
gebied van financiële instrumenteringen voor ondernemingen, voornamelijk het midden- en
kleinbedrijf, zoals risicokapitaalfondsen, garantiefondsen en leningsfondsen, en op fondsen voor
stedelijke ontwikkeling (…)’. Het beslissingsbevoegde orgaan binnen de programmastructuur kan
na goedkeuring van het OP besluiten tot het daadwerkelijk instellen van een bedrijfsgerichte
regeling of een risicokapitaalfonds. Nadrukkelijke voorwaarden ten aanzien van deze instrumenten
zijn het additionele en grensoverschrijdende karakter.
Eindbegunstigden, onder andere:
 regionale en lokale (semi-)overheden
 universiteiten, hogescholen en andere kennis/onderwijsinstellingen
 technologie en innovatiecentra
 ontwikkelingsmaatschappijen
 kamers van koophandel
 non-profitinstellingen
 (samenwerkingsverbanden van) MKB/KMO bedrijven
 branche organisaties
Actielijn 1.3: Grensoverschrijdende
omgevingsfactoren
versterking
van
economische
structuren
en
Context en verantwoording
Daar waar actielijn 1.1 en 1.2 direct zijn gericht op betere prestaties van het regionale bedrijfsleven
door samenwerking, innovatie en stimuleren van ondernemerschap heeft actielijn 1.3 een meer
voorwaardenscheppend karakter voor economische groei van de grensregio. Het creëren van
goede omgevingsfactoren vormt een belangrijke voorwaarde voor een duurzame economische
ontwikkeling. Het verbeteren van de economische, bestuurlijke en fysieke (water, weg en spoor)
infrastructuur - waarbij het grensoverschrijdende en samenwerkingsgerichte karakter voorop staat moet de Grensregio Vlaanderen-Nederland in staat stellen optimaal de voordelen te benutten van
de strategische ligging in het Europees kerngebied en de gevestigde prioritaire en kansrijke
sectoren te versterken. Belangrijke onderdelen van deze actielijn zijn toegankelijkheid en duurzame
mobiliteit, ruimte voor bedrijvigheid, ICT infrastructuur, verbetering aansluiting onderwijs arbeidsmarkt en het bewaken van de ruimtelijke balans tussen stad en platteland. De voorziene
acties moeten onder andere een meerwaarde hebben voor de logistieke en toeristische sector,
omdat die afhankelijk zijn van een verantwoord ruimte gebruik.
Voldoende en kwaliteitsvolle ruimte om te ondernemen is een essentieel onderdeel van een goed
investeringsklimaat. Indien de locatie niet voldoet aan de eisen van bedrijven zal dit leiden tot een
uitstel of verplaatsing van investeringen. Ruimte is echter een schaarse productiefactor in de
Grensregio Vlaanderen-Nederland waar zorgvuldig mee moet worden omgegaan. Dat betekent dat
niet alleen geïnvesteerd moet worden in de aanleg van nieuwe bedrijventerreinen of de realisatie
van nieuwe bedrijfs(verzamel)gebouwen, maar dat ook geïnvesteerd moet worden in vernieuwing
en revitalisering van bestaande ruimten. Binnen dit programma staat daarbij de
grensoverschrijdende dimensie van ruimte gebruik centraal.
Het versterken van de grensoverschrijdende arbeidsmarkt behoort ook tot de reikwijdte van
deze actielijn, met als doel het realiseren van competenties voor innovatie. Mensen zijn immers de
dragers van kennis en innovatieprocessen en een actief grensoverschrijdend arbeids- en
scholingsbeleid kan bijdragen tot een betere benutting en ontplooiing ervan. Een goede werking
van de arbeidsmarkt is daarmee en belangrijke omgevingsfactor.
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
77
Tot slot wordt ingezet op modernisering en verbetering van de grensoverschrijdende
dienstverlening van de publieke sector richting ondernemers, waarbij inzet van nieuwe technologie
wordt gestimuleerd en er ook aandacht uitgaat naar de vereenvoudiging van wet- en regelgeving.
Doelstelling
Het creëren van goede omgevingsfactoren als een belangrijke voorwaarde voor een duurzame
economische ontwikkeling.
Voorziene activiteiten (niet limitatief)

verbeteren van de grensoverschrijdende duurzame mobiliteit en toegankelijkheid door:
o afstemming van vervoersmodi (lucht, spoor, weg en water);
o afstemming van en samenwerking in het openbaar vervoer;
o het tegengaan van congestie op grensoverschrijdende verbindingen;
 het verbeteren en bevorderen van voldoende en kwalitatieve ruimte ten behoeve van het
bedrijfsleven door:
o samenwerking inzake herstructurering van bestaande bedrijventerreinen en
brownfields;
o het bevorderen van duurzaam bedrijventerreinmanagement en energiemanagement op
bedrijventerreinen;
o afstemming en harmonisatie van de ruimtelijke en economische structuurplanning;
o acties ter verdere afstemming tussen bedrijfsomgeving en leefomgeving;
o ontwikkeling nieuwe bedrijventerreinen en –centra;
 het bevorderen van gebruik en integratie van ICT-infrastructuur in de grensregio;
 grensoverschrijdende samenwerking en afstemming in het integraal gebiedsgericht werken rond
ruimtelijke ordening, milieu en economie (ROME), met name in door de grens gescheiden
functioneel samenhangende gebieden, en grensoverschrijdend locatiebeleid in functie van het
beperken van vervuilende verkeersstromen.
 stimuleren en versterken van logistieke troeven verbonden aan de geografische ligging en
aanwezigheid van belangrijke havens en luchthavens door:
o te investeren in een efficiënt logistiek netwerk ten behoeve van de havens, luchthavens
en bedrijven;
o gezamenlijke promotie van de grensregio als logistiek en distributiecentrum;
 ontwikkelen van een evenwichtige relatie tussen stad en platteland.
 versterking van het toeristisch-recreatief potentieel door:
o grensoverschrijdende informatievoorziening en promotie;
o professionalisering van het toeristisch ondernemerschap;
o stimulering van innovatieve toeristische producten, die inspelen op toeristische troeven
en het cultuurhistorisch erfgoed;
o op grotere schaal ontwikkelen en ontsluiten van het toeristisch-recreatief potentieel van
het cultuurhistorisch erfgoed;
o kwaliteitsverbetering bestaande infrastructuur en toeristische producten.
 bevorderen van de werking van de grensoverschrijdende arbeidsmarkt door initiatieven gericht
op:
o samenwerken tussen opleidingsinstellingen, arbeidsmarktorganisaties, gemeenten en
bedrijfsleven om vraag en aanbod beter op elkaar aan te laten sluiten;
o het bevorderen van grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit;
o het bevorderen dan wel het faciliteren van grensoverschrijdende stageplaatsen;
o het bevorderen van kennisuitwisseling rond arbeidsmarkt, tussen bedrijven en
arbeidsbemiddelingorganisaties;
o ontwikkelen HRM beleid gericht op innovatie van de arbeidsorganisatie; organisaties
moeten een klimaat creëren waarin medewerkers leeftijdsbestendige arrangementen in
kunnen richten;
o ontwikkelen en implementeren van reïntegratietrajecten die gebruik maken van
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
78

verschillen in kwantiteit en kwaliteit in vraag en aanbod aan weerszijden van de grens;
aanpak van knelpunten als gevolg van wettelijke, bestuurlijke en structurele verschillen, met
name daar waar de ondernemers en werknemers benadeeld wordt door deze grensknelpunten.
Eindbegunstigden, onder andere:
 regionale en lokale (semi-)overheden
 ontwikkelingsmaatschappijen
 milieuorganisaties
 kamers van koophandel
 arbeidsmarktorganisaties
 brancheorganisaties
 samenwerkingsverbanden
 (samenwerkingsverbanden van) MKB/KMO bedrijven
 aanbieders openbaar vervoer
Prioriteit 2: Leefmilieu
Relevante aspecten uit de SWOT-analyse
 Grensregio Vlaanderen-Nederland kenmerkt zich door een gevarieerde natuurlijke omgeving met
unieke beschermde natuurgebieden. Dit maakt de grensregio tot een gebied van grote
ecologische waarde dat aantrekkelijk is als woon- en recreatieomgeving (sterkte);
 Lucht, bodem, water en geluid voldoen niet aan de gestelde Europese normen. Extra
investeringen en/of aanvullende maatregelen zijn nodig, zodat wel voldaan wordt aan de gestelde
normen en de overlast c.q. problematiek afneemt (zwakte);
 Duurzame energie leidt tot vermindering van schadelijke emissies en biedt tegelijkertijd nieuwe
economische kansen (kans);
 Verbetering aansluiting Nederlandse Ecologische Hoofdstructuur en Vlaamse Ecologisch
Netwerk (kans);
 Extremere klimatologische omstandigheden vergroot overstromingsgevaar van rivieren en gevaar
van overstroming als gevolg van de zeespiegelstijging (bedreiging).
Context en verantwoording
De economische ontwikkeling van de Grensregio Vlaanderen-Nederland die door prioriteit 1 wordt
versterkt, moet hand in hand gaan met versterking en behoud van optimaal leefmilieu van de
grensregio. Dit moet ook een bijdrage leveren aan het tegengaan van verslechtering in het mondiale
milieu. Het leefmilieu omvat uiteraard een veelheid van onderdelen die niet allemaal in het
programma aan bod kunnen komen. Als uitgangspunt geldt dat actielijnen ter bevordering van het
leefmilieu in de grensregio moeten bijdragen aan de grensoverschrijdende samenwerking en
economische ontwikkeling van de regio. Daarbinnen wordt prioriteit gegeven aan natuur en duurzame
economie.
Duurzame ontwikkeling is een belangrijk uitgangspunt in het programma en krijgt in deze prioriteit
expliciete aandacht. De doelstelling van deze prioriteit is het behouden en versterken van een
duurzame en leefbare omgeving, inclusief het omgaan met het probleem van de klimaatsverandering,
dat noodzakelijk is om de aantrekkingskracht van de Grensregio voor inwoners, bedrijven en
recreanten te behouden en te vergroten. Overigens, duurzaamheid heeft niet alleen betrekking op
Profit (economie) en Planet (omgeving) maar ook op People. Het aspect Profit is in voorgaande
prioriteit nadrukkelijk aan de orde geweest, het aspect Planet komt in deze prioriteit aan de orde en
het aspect People komt vooral terug bij prioriteit 3.
Gelet op de veelheid aan projectmogelijkheden in deze prioriteit en de relatief beperkte middelen zal
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
79
prioriteit gegeven worden aan projecten die het meeste bijdragen aan de grensoverschrijdende
ontwikkeling en direct inspelen op het benutten van de grensoverschrijdende kansen en oplossen van
grensoverschrijdende knelpunten.
Uitwerking in actielijnen
2.1
Natuur en landschap
2.2
Duurzaam gebruik van natuurlijke rijkdommen.
De prioriteit Leefmilieu wordt uitgewerkt in de volgende actielijnen:
Actielijn 2.1
Natuur en landschap
Context en verantwoording
De Grensregio telt talrijke waardevolle natuurgebieden en landschappen. Deze gebieden hebben te
maken met problemen die niet bij de grens stoppen of bezitten kansen die door
grensoverschrijdende samenwerking verder benut kunnen worden.
Binnen deze actielijn ondersteunen we bij voorkeur projecten die daadwerkelijke uitgevoerd worden
in een grensgebied, omdat daar de meerwaarde van grensoverschrijdende samenwerking het
grootst is. Voorbeelden hiervan zijn grensoverschrijdende natuurgebieden, grensoverschrijdende
rivieren, kustzones en grensoverschrijdende landschappen. Projecten die uitgevoerd worden op
een locatie van de grens en waar geen sprake is van een duidelijke grensoverschrijdende fysieke
‘link’ komen alleen voor subsidie in aanmerking als de grensoverschrijdende betekenis van deze
projecten wordt aangetoond. Zo kunnen wel degelijk samenwerkingsprojecten tussen gebieden in
de grensregio die niet direct aan elkaar grenzen ondersteund worden, mits de meerwaarde van de
grensoverschrijdende aanpak is verzekerd.
Als gevolg van talrijke risicoactiviteiten kent de grensregio een aantal specifieke milieuproblemen,
met betrekking tot onder andere de luchtkwaliteit, geluidsoverlast, waterkwaliteit en kwantiteit en
(water)bodemkwaliteit. Daarnaast zal de in gang zijnde klimaatwijziging in een waterrijk en
natuurrijk gebied als de Grensregio Vlaanderen-Nederland zeker impact hebben op de natuur- en
milieusituatie.
Daarom worden binnen deze actielijn projecten gestimuleerd die deze bedreigingen nu en in
toekomst doormiddel van grensoverschrijdende samenwerking tegengaan en een voorbeeldfunctie
hebben voor de gehele grensregio en bijdragen aan de verwezenlijking van andere doelstellingen
van het programma (integraal karakter).
Doelstelling
Behoud en versterking van de natuurlijke waarden van de Grensregio Vlaanderen-Nederland
alsmede het verbeteren van de milieusituatie ten einde de leefbaarheid en economische vitaliteit
van de grensregio te vergroten.
Voorziene activiteiten (niet limitatief)
Zonder uitputtend te zijn, volgt onderstaand een opsomming van voorbeeld projectcategorieën in
deze actielijn:
 grensoverschrijdende planvorming, informatie-uitwisseling en implementatie op het gebied van
natuurbeheer en natuurbescherming, het stimuleren van biodiversiteit en de ontwikkeling van
natuurgebieden;
 initiatieven ter versterking van het gebiedseigen karakter van het grenslandschap, zoals:
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
80
o





grensoverschrijdend beheer van landschappen en grensoverschrijdend integraal
kustzonebeheer;
o initiatieven ter versterking van de rol van landbouwers als landschapsbeheerders;
o ontwikkeling en uitdragen van nieuwe bestemmingen voor vrijkomende agrarische
grond, die de grensoverschrijdende gebiedskenmerken versterken;
o Initiatieven en investeringen die de afstemming van ruimere omgevingsfactoren
(natuur, landschap, erfgoed) met de lokale grenseconomie bevorderen, eventueel door
herbestemming.
Grensoverschrijdend inrichten van landschappen met als doel ontsnippering en verbinding van
belevingsvolle gebieden;
ontwikkeling en ontsluiting voor de recreant van natuurgebieden en landgoederen, eventueel
inclusief daarin gelokaliseerd landschappelijk of cultuurhistorisch erfgoed, met instandhouding
of bij voorkeur versterking van belangrijke natuurwaarden.
het versterken of tot stand doen komen van grensoverschrijdende samenwerking en
afstemming op vlak van waterkwaliteit en het tegengaan van vervuiling van oppervlaktewaters,
grondwater en kustwater;
het versterken of tot stand doen komen van grensoverschrijdende structurele samenwerking op
vlak van waterkwantiteit
o het tot stand brengen van grensoverschrijdende ‘early warning’-systemen ten aanzien
van overstromingen en hoge waterpeilen;
o grensoverschrijdende ingrepen en ten aanzien van het vergroten van de buffer voor
hoge waterstanden, waterconservering en waterretentie;
o samenwerking rond een duurzame kustverdediging;
grensoverschrijdende bestrijding van lucht- en geluidsvervuiling.
Ook hier geldt dat het aantal mogelijke projecten ver uitstijgt boven de beschikbare middelen. Ook
hier zullen dus bij de keuze van de projecten prioriteiten moeten worden gesteld. Bedoelde
prioriteiten zijn in het voorgaande reeds benoemd.
Eindbegunstigden, onder andere:
 regionale en lokale (semi-)overheden
 waterschappen
 profit- en non-profitinstellingen (o.a. natuur- en milieuorganisaties, toeristisch-recreatieve
organisaties)
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
81
Actielijn 2.2
Duurzaam gebruik van natuurlijke rijkdommen
Context en verantwoording
Duurzame ontwikkeling vormt een belangrijke voorwaarde voor het behoud en het versterken van
de attractiviteit van de grensregio en de daar specifiek gevestigde bedrijven en vereist een
evenwicht tussen economische, sociale en ecologische aspecten. Belangrijke aandachtspunten zijn
onder andere het stimuleren van duurzame energie, ontwikkelen van nieuwe energietechnologieën,
efficiënt gebruik van grondstoffen, duurzame woon- en werkconcepten en het reduceren van de
afvalproductie en de daaraan verbonden milieudruk.
Doelstelling
Het stimuleren van grensoverschrijdend duurzaam gebruik van natuurlijke rijkdommen met
aandacht voor duurzaam gebruik van energie en hulpbronnen, hetgeen nu en in de toekomst ten
goede komt aan het leefmilieu.
Voorziene activiteiten (niet limitatief)
Zonder uitputtend te zijn, volgt onderstaand een opsomming van voorbeeld projectcategorieën in
deze actielijn:
 het stimuleren van gebruik en productie van duurzame energie en nieuwe
energietechnologieën; onder andere door gezamenlijk onderzoek naar en gebruik van
duurzame energiebronnen en de ontwikkeling van alternatieve energiebronnen;
 het bevorderen van een efficiënt gebruik van natuurlijke grondstoffen;
 het bevorderen van informatie-uitwisseling en kennisnetwerken rond duurzaamheid en
afstemming inzake EU-milieuregelgeving;
 kennisoverdracht en sensibilisering gericht op specifieke doelgroepen (jeugd, bestuurders,
bedrijven);
 het bevorderen van milieumanagement en duurzaam ondernemen door kennisoverdracht en
pilotprojecten;
 ontwikkeling duurzame woon- en werkconcepten, waarbij overheden bij de ontwikkeling van
publieke gebouwen en kennisuitwisseling op dit terrein een voorbeeld functie kunnen vervullen;
 stimuleren van afvalpreventie en het beheersen van afvalstromen;
 afstemming van afvalverwerkingscapaciteit en uitwisseling kennis afvalverzameling en
verwerking;
Eindbegunstigden, onder andere:
 regionale en lokale (semi-)overheden
 profit- en non-profitinstellingen (o.a. natuur- en milieuorganisaties, energiebedrijven)
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
82
Prioriteit 3: Mens
Relevante aspecten uit de SWOT-analyse
 De Grensregio Vlaanderen-Nederland beschikt over een uitgebreid aanbod van
cultuurhistorisch erfgoed en voorzieningen op sociaal-cultureel gebied, evenals over goede
voorzieningen op het gebied van gezondheidszorg (sterkte);
 De participatiegraad van vrouwen in het arbeidsproces blijft achter bij die van mannen. Dit is
zorgelijk met het oog op de sociaal-maatschappelijke integratie (zwakte);
 De vergrijzing van de bevolking leidt tot de behoefte aan leeftijdsspecifieke voorzieningen.
Bovendien ontstaat als gevolg van de tendens van intramuralisatie van de zorg naar
extramuralisatie behoefte aan nieuwe zorgconcepten om aan de verwachte vraag te kunnen
beantwoorden (bedreiging);
 Zowel in de steden als op het platteland staat de leefbaarheid onder druk (bedreiging);
 Grensoverschrijdende samenwerking biedt de mogelijkheid verschillende sociaalmaatschappelijke problemen grensoverschrijdend aan te pakken (kans);
Context en verantwoording
Leefbaarheid is een breed begrip dat betrekking heeft op woonklimaat, sociaal en cultureel klimaat,
voorzieningenniveau, veiligheid en bestaanszekerheid. Ten aanzien van leefbaarheid hebben
stedelijke gebieden te maken met andere dimensies en problemen dan landelijke gebieden en dit
vergt dan ook een andere aanpak. Leefbaarheid in een regio is een belangrijke voorwaarde voor de
ontwikkeling van de regio, omdat het voor de mens een vestigingsvoorwaarde is. In een grensregio
is het daarnaast ook een voorwaarde voor grensoverschrijdende samenwerking op andere
terreinen, doordat een gemeenschappelijke culturele identiteit bijdraagt aan een
gemeenschappelijk begrippenkader.
Het doel van deze prioriteit is het verbeteren van de leefbaarheid door het versterken van de
sociale cohesie en integratie in de Grensregio Vlaanderen-Nederland. Middelen hiervoor zijn met
name het stimuleren van het welzijn van de inwoners van de regio, participatie in het
maatschappelijk proces en het versterken van de culturele identiteit van de regio. Samenwerking
tussen professionele organisaties op het gebied van welzijn, zorg, gezondheid, veiligheid, bestuur
en cultuur moeten mensen dichter bij elkaar brengen, hun welbevinden verhogen en de gedachte
van ”één Europa” zichtbaarder maken.
Gelet op de veelheid aan projectmogelijkheden in deze prioriteit en de relatief beperkte middelen is
verdere in kadering wenselijk door projecten prioriteit te geven die het meeste bijdragen aan de
grensoverschrijdende ontwikkeling en direct inspelen op het benutten van de grensoverschrijdende
kansen en oplossen van grensoverschrijdende knelpunten.
Uitwerking in actielijnen
3.1
Grensoverschrijdende culturele integratie
3.2
Welzijn
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
83
De prioriteit wordt uitgewerkt in de volgende actielijnen:
Actielijn 3.1
Grensoverschrijdende culturele en bestuurlijke integratie
Context en verantwoording
Grensoverschrijdende integratie wordt het gemakkelijkst en effectiefst gerealiseerd via culturele,
bestuurlijke en laagdrempelige initiatieven.
Het eerste element in het kader van deze actielijn is cultuur. De culturele identiteit in de regio is een
belangrijk onderdeel van de goede woon-werk- en leefomgeving in het gebied en daarmee een
randvoorwaarde voor de ontwikkeling van de regio. Cultuur kent zowel een historisch-fysieke
component als een sociaal-maatschappelijke component.
Als historisch-fysieke component is cultureel erfgoed in de euregionale context van belang, omdat
het een gemeenschappelijk verleden kan benadrukken dat fysiek zichtbaar is. Het kan daardoor
een bindende factor zijn voor grensoverschrijdende samenwerking en ontwikkeling. Behoud en
vernieuwing van cultuurhistorisch erfgoed behoort daarom tot de reikwijdte van deze actielijn.
Cultuurhistorie is bovendien een belangrijke toeristische trekpleister in de Grensregio VlaanderenNederland, bijvoorbeeld oude stadscentra, cultuurhistorische landschappen en monumenten.
Grensoverschrijdende samenwerking op dit gebied kan dit toeristische product ‘cultuurhistorie’
versterken waardoor meer recreanten en toeristen worden aangetrokken. Culturele samenwerking
is dan ook niet alleen van belang voor de maatschappelijke integratie, maar ook voor de
economische ontwikkeling.
Daarnaast is de sociale component van cultuur van belang, omdat die de kans biedt mensen met
elkaar in contact te brengen en te laten leren van overeenkomsten en verschillen. De bekendheid
en vertrouwdheid met elkaar is een belangrijke bouwsteen voor regionale sociaal-economische
ontwikkeling. Sociaal culturele uitwisseling leidt tot meer begrip en beleving over het aspect
‘grensregio’ en draagt bij tot een verdere integratie van verschillende bevolkingsgroepen en de
ontwikkeling van één culturele identiteit.
Een belangrijk deelaspect van de sociale component van cultuur vormt interbestuurlijke
samenwerking. Bestuurlijke vertrouwdheid en uitwisseling vormen in een grensregio een
voortdurend aandachtspunt, alleen al omdat bestuurders per definitie tijdelijke mandaten bekleden.
Voorwaarde is wel dat initiatieven die aan deze noodzaak tegemoet komen nadrukkelijk een
inhoudelijk doel dienen. De gelijkenissen tussen de situaties aan beide zijden van de grens bieden
in dat opzicht voldoende kans om zinvolle initiatieven te ontwikkelen. De verweving van stedelijke
en plattelandsgebieden en de wijze waarop daarmee wordt omgegaan stelt besturen (provincies en
gemeenten) aan beide kanten van de grens voor de nodige uitdagingen. Het ligt niet binnen het
bereik van dit OP om structurele bestuurlijke vernieuwingen te initialiseren en te ontwikkelen, maar
contacten, overleg, kennisuitwisseling en netwerkvorming tussen bestuurders en ambtenaren
kunnen leereffecten en kleinschalige samenwerkingsinitiatieven opleveren. Ook de bevordering van
de participatie en inspraak van burgers bij de Euregionale bestuurlijke integratie maakt daar deel
van uit.
De grensregio kent een diversiteit aan culturele voorzieningen en evenementen, waarvan zowel
inwoners als toeristen gebruik maken. Door de samenwerking tussen culturele instellingen te
stimuleren moet het grensoverschrijdend aanbod een impuls krijgen en leiden tot een beter
aanbod. Belangrijk is om ook in beschouwing te nemen dat cultuur en grensoverschrijdend
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
84
toerisme nauw met elkaar samenhangen. Dit betekent dat culturele samenwerking en uitwisseling
naast maatschappelijke integratie ook de economische ontwikkeling kunnen bevorderen.
Met het oog op het creëren en versterken van een regionale identiteit en het vergroten van het
begrip tussen de inwoners van de regio aan beide zijden van de grens spelen de media een
belangrijke rol. Samenwerking tussen de media is daarom van belang.
De jeugd is een prioritaire doelgroep. Jongeren hebben immers de toekomst en dienen in een
vroeg stadium vertrouwd te raken met contacten en samenwerking over de grens.
Culturele projecten zijn alleen subsidiabel als ze een bijdrage leveren aan de economische en
sociale samenhang van de regio. Verder komen culturele projecten alleen voor steun in
aanmerking als zij voor structurele samenwerking zorgen. Aan evenementen wordt alleen tijdens
de aanloopfase steun verleend en voor organisatorische kosten, niet voor productiekosten,
aankoop van werken en gages van artiesten.
Doelstelling
Het doel van deze actielijn is het versterken van de culturele identiteit en het behouden,
opwaarderen en vernieuwen van het cultuurhistorisch erfgoed. Versterken van de
gemeenschappelijke identiteit bevordert de maatschappelijke integratie van mensen en de
samenwerking tussen mensen en organisaties. Daarmee is het een belangrijke basis voor
regionale ontwikkeling.
Voorziene activiteiten (niet limitatief)
 culturele projecten, primair gericht op kennismaking, uitwisseling en het doen ontstaan van een
'euregiogevoel' door benadrukking van gezamenlijke geschiedenis of cultuurelementen;
 grensoverschrijdende acties met als doel het bereiken en betrekken van de burger, teneinde
diens grensoverschrijdend denken en handelen te 'normaliseren';
 de verdere uitbouw van de samenwerking van de (multi) media (regionale tv en radio), met een
belangrijke rol voor culturele en (intra-euregionaal) toeristische informatievoorziening;
 versterken structureel contact tussen burgers als basis voor initiatieven die een bijdrage
leveren aan de sociaal-economische ontwikkeling van de regio (zogenaamde people to people
projecten);
 onderzoek en uitwisseling van kennis en ervaringen organiseren tussen provincies en
gemeenten in functie van grensoverschrijdend gebiedsgericht beleid;
 stimuleren van cultuureducatie en cultuurparticipatie;
 samenwerking tussen musea, theaters en andere culturele instellingen op het gebied van
promotie (externe visibiliteit van de grensoverschrijdende regio), productontwikkeling en
(grensoverschrijdende) arrangementen;
 verbeteren bereikbaarheid en toegankelijkheid van het cultureel erfgoed;
 op grotere schaal ontwikkelen en ontsluiten van het toeristisch-recreatief potentieel van het
cultuurhistorisch erfgoed;
 sociaal culturele integratie realiseren via basis- en secundair onderwijs.
Eindbegunstigden, onder andere:
 regionale en lokale (semi-)overheden
 profit- en non-profitinstellingen, o.a. culturele instellingen (musea, theaters, etc.), scholen en
toeristisch-recreatieve organisaties;
 jongeren organisaties;
 sportinstellingen en bonden.
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
85
Actielijn 3.2
Welzijn
Context en verantwoording
Een belangrijk element in de visie van de Grensregio Vlaanderen-Nederland is het welzijn van
mensen. Burgers moeten zich thuis voelen en voldoende mogelijkheden hebben om zich op
sociaal-maatschappelijk en economisch gebied te ontwikkelen. Dit vergroot de sociale cohesie in
de Grensregio en is een belangrijke voorwaarde voor grensoverschrijdende samenwerking op
andere terreinen.
De actielijn is niet gericht op personen, maar op organisaties en (publieke) instellingen die een rol
spelen in het proces van integratie van personen in de maatschappij. Projecten die tot doel hebben
de grensoverschrijdende samenwerking tussen deze organisaties en instellingen te stimuleren,
passen in deze actielijn.
Initiatieven binnen deze actielijn moeten gericht zijn op het stimuleren van professionele
deskundigheid en overdracht van kennis. Projecten moeten een duidelijke grensoverschrijdend
karakter hebben.
Welzijn kent in dit programma drie belangrijke speerpunten:
 gezondheid;
 veiligheid;
 leefbaarheid in stad en platteland.
Doelstelling
Verbeteren van het welzijn van de mensen in de grensregio zodat mensen zich thuis en veilig
voelen in de regio. Dit is een belangrijke factor voor het behouden van bestaande en aantrekken
van nieuwe bedrijvigheid.
Voorziene activiteiten (niet limitatief)
Zonder uitputtend te zijn, volgt onderstaand een opsomming van voorbeeld projectcategorieën in
deze actielijn:
Gezondheid
 ontwikkeling, afstemming en efficiëntie in de grensstreek van gezondheidszorg door:
o grensoverschrijdende samenwerking en regionale specialisatie;
o het bevorderen van gebruik van zorgvoorzieningen over de grens, door
informatievoorziening aan de patiënt en het verwijderen van barrières voor de
grensoverschrijdende gezondheidszorg;
o uitwisseling van professionele deskundigheid en opleidingen in de zorg
o gegevensuitwisseling over patiëntenverloop met gebruikmaking ICT (en afstemming)
 ontwikkeling innovatieve vormen van (thuis)zorg om in te spelen op toenemende vergrijzing;
 brede innovatie in de zorg- en welzijnssector (incl. netwerking en procesinnovatie);
Veiligheid
 rationalisatie in de grensstreek van welzijns- en preventie-initiatieven, door:
o grensoverschrijdende samenwerking en regionale specialisatie;
o het bevorderen van gebruik van voorzieningen over de grens;
o het toegankelijk maken van begeleiding, dienst- en hulpverlening over de grens;
 intensivering van de samenwerking m.b.t. veiligheid en openbare orde en andere kerntaken
van overheden (enkel aan de wettelijke taken additionele initiatieven) ;
 grensloze rationalisatie van de werkingsgebieden van hulpdiensten zoals brandweer en
ambulance, en van andere overheidsdiensten aan de burger (enkel aan de wettelijke taken
additionele initiatieven);
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
86
Leefbaarheid
 grensoverschrijdende samenwerking ter stimulering van het vrijwilligerswerk;
 grensoverschrijdende arbeidsmarktintegratie ten behoeve van maatschappelijk kwetsbare
groepen en grensoverschrijdende samenwerking in alle daarvoor benodigde processen
(sociale economie);
 het vergroten van de leefbaarheid in kleine kernen in de nabijheid van de grens door
o initiatieven ter versterking van de bereikbaarheid van kleine kernen met openbaar
vervoer
o investeringen tot behoud van een voldoende voorzieningenniveau in kleine kernen (het
benutten van schaalvoordelen in grensdorpen en –regio’s door het integreren van
Vlaamse en Nederlandse voorzieningen of het opzetten van gezamenlijke
voorzieningen, bijvoorbeeld bibliotheken, gemeenschapscentra, bejaardentehuizen)
 grensoverschrijdende samenwerking tussen steden of stedelijke netwerken voor duurzame
stedelijke ontwikkeling, bijvoorbeeld op het gebied van:
o stimuleren buurt- en wijkeconomie
o verbeteren attractiviteit openbare ruimte en verbeteren veiligheid in openbare ruimte
o versterken sociale veiligheid en terugdringen criminaliteit
o verbeteren woon- en leefklimaat steden
 ontwikkelen van een evenwichtige relatie tussen stad, verstedelijkt overgangsgebied en
platteland op sociaal-maatschappelijk vlak;
 samenwerking met als doel het behouden van hoogopgeleide jonge professionals (braindrain).
Eindbegunstigden, onder andere:
 regionale en lokale (semi-)overheden
 maatschappelijke instellingen (op het gebied van welzijn, veiligheid, leefbaarheid, zorg, etc.)
 zorginstellingen en -organisaties
 hulporganisaties en reddingsdiensten
 belangenorganisaties
 onderwijsinstellingen
 overige non-profitinstellingen
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
87
Prioriteit 4: Technische Bijstand
Context en verantwoording
De uitvoering van Europese programma’s vraagt een bijzondere inzet op het gebied van beheer en
begeleiding. Besluitvorming door bestuurders via een Stuurgroep en/of Comité van Toezicht moet
worden ondersteund door een deskundig apparaat dat verantwoordelijk is voor alle uitvoerende
programmabeheer activiteiten. Binnen het programma wordt hierin voorzien door de prioriteit
Technische Bijstand.
Deze prioriteit richt zich hoofdzakelijk op de beheersmatige activiteiten die in het kader van het
programmamanagement moeten worden uitgevoerd. Hieronder valt de inzet voor begeleiding van
projecten in het proces van intake tot besluitvorming, voor financiële administratie en beheer,
ondersteuning van de bestuurlijke structuur en overige secretariaatswerkzaamheden. Andere
activiteiten hebben betrekking op informatievoorziening en publiciteit, evaluatie, onderzoek en de
aanschaf van hard- en software voor management, monitoring en evaluatie.
Doelstelling
Verantwoorde en efficiënte uitvoering van het OP INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland
Voorziene activiteiten (niet limitatief)
 Inhoudelijk, financieel en administratief beheer programma;
 Ondersteuning taskforces;
 Projectacquisitie –monitoring;
 Organisatie tenders;
 Ontwikkeling/aanschaf monitoringsysteem;
 Evaluatie en onderzoek;
 Promotie en publiciteit.
Eindbegunstigden:
Beheersautoriteit
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
88
3.6
Horizontale prioriteiten
De set van prioriteiten en actielijnen zoals toegelicht in paragraaf 3.3 geeft invulling aan de strategie die
de Grensregio Vlaanderen-Nederland hanteert om haar doelstellingen te bereiken. De prioriteiten en
actielijnen omvatten vanuit die invalshoek een groot aantal verschillende onderwerpen.
De strategie die binnen het OP wordt gekozen houdt met nadruk rekening met zogenaamde horizontale
doelstellingen. Het betreft doelstellingen die centraal staan in het beleid van de Europese Commissie en
ook door de Grensregio Vlaanderen-Nederland worden onderschreven. De horizontale doelstellingen
kennen aanknopingspunten binnen een groot aantal actielijnen van het OP. De uitwerking hiervan wordt
tijdens de uitvoeringsperiode bewaakt via de werving en selectie van projecten. Daarnaast komen de
doelstellingen terug in communicatie-uitingen rond het OP, zoals bijeenkomsten en brochures.
Gelijkheid van kansen voor mannen en vrouwen
Gelijkheid van kansen voor mannen en vrouwen is een basisbeginsel dat in het beleid van de Europese
Commissie reeds lange tijd wordt benadrukt. Ook in eerdere Europese medegefinancierde programma’s
in de grensregio’s komt dit als horizontale doelstelling terug en is een bijdrage geleverd via diverse
projecten.
De mogelijkheid om bij te dragen aan bevordering van gelijkheid van kansen voor mannen en vrouwen
wordt binnen het OP binnen alle actielijnen getoetst. De duidelijkste bijdrage wordt echter verwacht
binnen projecten die direct bijdragen aan het vergroten van de arbeidsmarktparticipatie, een van de
doelstellingen van het OP. De participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt blijft immers nog steeds
achter. Bevordering van gelijke kansen voor vrouwen is een belangrijk aandachtspunt. De actielijn kent
bovendien een sterke relatie met initiatieven die zullen worden gefinancierd vanuit Doelstelling 2 – ESF.
Ook daar is veel aandacht voor de arbeidsmarktpositie van vrouwen, bijvoorbeeld via het verhogen van
het opleidingsniveau. Voorts liggen ook binnen andere actielijnen projecten voor de hand die bijdragen
aan de kansen voor vrouwen. Bevordering van ondernemerschap binnen deze doelgroep is een
expliciete mogelijkheid binnen actielijn 1.2 ‘Stimulering van ondernemerschap’.
Duurzame ontwikkeling
Bevordering van duurzame ontwikkeling is een doelstelling die maatschappelijk breed wordt gedragen en
wordt ondersteund. Ook in de visie van de Grensregio Vlaanderen-Nederland komt dit met nadruk terug.
Duurzame ontwikkeling wordt daarbij beschouwd als een ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de
huidige generaties, zonder de mogelijkheden voor toekomstige generaties in gevaar te brengen om ook
in hun behoeften te voorzien. Het gaat om een evenwichtige afweging van de drie P’s Planet, People en
Profit alsmede van de effecten op korte en lange termijn. Dit komt overeen met de eerder gepresenteerde
duurzaamheidsdriehoek die in de grensregio zeer belangrijk is.
Het OP is erop ingericht om duurzame ontwikkeling ook daadwerkelijk te stimuleren en mogelijk te maken
met behulp van financiële bijdragen. Gelet op de economische invalshoek van het programma zet het OP
met name in op bevordering van duurzaamheid in combinatie met het versterken van de
sociaaleconomische structuur. Daarnaast dient behoud en versterking van natuurlijke waarden niet uit het
oog verloren te worden.
Het programma draagt in volle breedte bij aan het streven naar duurzame ontwikkeling. Binnen prioriteit 1
gaat het bijvoorbeeld om stimulering van kennis en innovatie. Ontwikkeling en toepassing van
milieuvriendelijke technologie is een van de speerpunten, die duurzame productie van alle sectoren ten
goede kan komen. De concentratie van bedrijvigheid en kennis in diverse clusters van bedrijvigheid biedt
in de Grensregio Vlaanderen-Nederland zelfs zoveel potentie dat deze clusters – door de juiste
voorwaarden te creëren – in staat worden geacht tot ontwikkeling van kennis en technologieën te komen
die duurzame ontwikkeling tot ver buiten de grensregio mogelijk maken.
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
89
Binnen prioriteit 2 wordt met name via actielijn 2.1 ‘Stimuleren duurzame economie’ een bijdrage aan
duurzame ontwikkeling nagestreefd. Duurzaamheid komt binnen prioriteit 2 ook in andere vormen terug.
Binnen actielijn 2.2 ‘Versterken waarden natuur, landschap en water’ is het vooral gekoppeld aan de
grote natuurlijke waarde van de grensregio. Grote kansen worden voorzien voor ontwikkeling van natuur
en landschap in combinatie met ontwikkeling van economische functies. Die combinatie leidt ertoe dat er
daadwerkelijk een duurzame – want rendabele – basis wordt gecreëerd voor behoud en ontwikkeling van
de natuurlijke waarden in de Grensregio Vlaanderen-Nederland.
Los van de specifieke ‘verschijningsvormen’ van duurzaamheid per prioriteit en actielijn, wordt opgemerkt
dat duurzaamheid een doelstelling is waarop ieder project binnen het OP getoetst zal worden. Ieder
project dient immers bij te dragen aan het bereiken van een duurzaam evenwicht tussen de drie P’s,
People, Planet en Profit.
Op welke wijze deze toetsing plaatsvindt zal nader uitgewerkt worden. Duurzaamheidsindicatoren worden
meegenomen in de monitoringsystematiek. Duurzaamheid zal vanaf het begin van de project- en
planvorming geïntegreerd moeten worden. Duidelijk moet worden hoe de afweging tussen de
verschillende duurzaamheidscomponenten heeft plaatsgevonden en welke initiatieven zijn genomen.
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
90
Hoofdstuk 4
Financiering
De sociaaleconomische analyse en de visie en strategie zijn aan bod
gekomen in de vorige hoofdstukken. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op
de financiële tabellen behorende bij het OP INTERREG IV voor de
Grensregio Vlaanderen-Nederland. Allereerst wordt de algemene
financiële tabel gepresenteerd met daarin de verdeling van het
beschikbare EFRO budget per prioriteit en de verwachte bijdragen uit de
verschillende co-financieringsbronnen. Vervolgens wordt de verdeling
van het EFRO budget over de jaren weergegeven.
4.1
Sociaal-economische
analyse
SWOT-analyse
Leerervaringen
Visie
Doelstelling
Strategie
Beleidskaders
Financiële verdeling
Organisatie en Uitvoering
Financiële tabel
Voor de periode 2007-2013 heeft de Europese Commissie een EFRO budget van ruim 94 miljoen euro
beschikbaar gesteld voor de Grensregio Vlaanderen-Nederland. Met de begrote cofinancieringsmiddelen
komt de totale verwachte investering binnen het OP uit op meer dan 189 miljoen euro.
Zoals uit onderstaande tabel blijkt, is het grootste gedeelte van de cofinanciering afkomstig uit publieke
nationale en regionale middelen. Het resterende deel van de cofinanciering wordt bijeengebracht door
private partijen. Deze bijdrage concentreert zich met name in prioriteit 1.
Motivatie middelen verdeling
Meer dan in het verleden zal het OP INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland zich richten op het
benutten van kansen en potenties. Het grootste accent zal worden gelegd op het thema economie. Om
tegemoet te komen aan de Lissabon-agenda zal ingezet worden op een versterking van die sectoren die
kenmerkend zijn voor de grensregio en ook daadwerkelijk groeipotenties hebben. Het gaat daarbij om
een aanzienlijk aantal sectoren en om de ondersteuning vanuit het programma een impact te kunnen
laten hebben zal 50% van het budget voor de prioriteit economie worden gereserveerd.
De randvoorwaarden voor grensoverschrijdende samenwerking binnen kansrijke grensoverschrijdende
sectoren zijn onder andere door de vorige INTERREG programma’s ingevuld. Daarom is het nu mogelijk
effectief in een groot aantal sectoren te investeren.
Inzet binnen de thema’s leefmilieu natuur en mens blijft cruciaal, maar de inzet zal financieel relatief
beperkt blijven. Redenen hiervoor zijn dat projecten financieel minder omvangrijk zijn, gezien de te
ondersteunen kosten soorten en het type activiteiten.
De financiële verdeling maakt duidelijk waar naar mening van de partners de beste “return on investment”
is te verwachten voor de duurzame regionale ontwikkeling van de grensregio.
Samengevat ontstaat volgend beeld:
o Prioriteit 1
Economie
o Prioriteit 2
Leefmilieu
o Prioriteit 3
Mens
o Prioriteit 4
TB
Mei 2007
50%
24%
20%
6%
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
91
Financieringsplan van het OP INTERREG IV Vlaanderen Nederland
Fonds/Grond
slag
berekening
EU bijdrage
(TK/TO)
EFRO/TK
EFRO/TK
EFRO/TK
EFRO/TK
Totaal
*
**
Prioritaire assen
1 Economie
2 Leefmilieu
3 Mens
4 Technische Bijstand
Communauta
Nationale
ire
financiering bijdrage (b)
(=(c)+(d))
(a)
47.436.780
47.436.780
22.769.655
22.769.655
18.974.712
18.974.712
5.692.414
5.692.414
94.873.561
94.873.561
Indicatieve uitsplitsing
nationale bijdrage
Nationale
Nationale
particuliere
overheidsfina financiering
nciering ( c) (d) *
37.949.424
9.487.356
18.215.724
4.553.931
16.318.252
2.656.460
5.692.414
0
78.175.814
totale
financiering
(e) = (a) +
(b)
94.873.560
45.539.310
37.949.424
11.384.828
Ter informatie
Medefinancie
ringsOverige
percentage
Bijdrage van financiering
(f) = (a)/(e)
de EIB
**
50%
50%
50%
50%
16.697.747 189.747.122
50%
0
0
Alleen invullen als prioritaire assen in totale kosten zijn uitgedrukt
Inclusief nationale particuliere financiering wanneer de prioritaire assen in overheidskosten zijn uitgedrukt
De nationale publieke bijdrage wordt voor de helft ingevuld door de nationale overheden en de andere helft onder verantwoordelijkheid van de provinciale
overheden, de lokale besturen en de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden.
Mei 2007
Operationeel Programma INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland 2007-2013
92
4.2
Jaartabellen
In onderstaande tabel worden jaartranches vermeld. Deze vormen de basis voor de afrekening in het
kader van de zogenaamde N+2 regel. De eerste afrekening vindt plaats eind 2009, de laatste eind 2015.
Jaartranches, EFRO bijdrage lopende (courante) prijzen
2007 12.449.392
2008 12.748.718
2009 13.106.383
2010 13.525.627
2011 13.956.396
2012 14.344.500
2013 14.742.545
totaal
94.873.561
In miljoen euro's
93
Hoofdstuk 5
Organisatie en uitvoering
Sociaal-economische
analyse
5.1
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de organisatie- en uitvoeringsstructuur van het
Operationeel Programma (OP) voor de Grensregio VlaanderenNederland beschreven. Uitgangspunt is een efficiënt ingerichte structuur,
die beantwoordt aan de eisen die de Europese Commissie en de beide
Lidstaten stellen en die een effectieve sturing van het programma
mogelijk maakt.
SWOT-analyse
Leerervaringen
Visie
Doelstelling
Strategie
Beleidskaders
Financiële verdeling
Organisatie en Uitvoering
Kaderstellend zijn Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad,
Verordening (EG) nr 1080/2006 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EG) nr.
1828/2006 van de Commissie tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr.
1083/2006. De organisatie en uitvoering van het OP ‘Grensregio Vlaanderen-Nederland’ zijn gehouden
aan de bepalingen van deze verordeningen.
5.2
Verantwoordelijkheden en taken inzake beheer, toezicht en controle
De eindverantwoordelijkheid voor de uitvoering van het Operationeel Programma ‘Grensregio Vlaanderen
– Nederland’ ligt bij Vlaanderen. Vlaanderen delegeert deze verantwoordelijkheid aan de provincie
Antwerpen die wordt aangeduid als Beheersautoriteit. Daarnaast duidt zij de provincie Oost-Vlaanderen
aan als Certificeringsautoriteit en de Inspectie van Financiën van de Vlaamse Gemeenschap als
Auditautoriteit. Dit wordt vastgelegd in de Beheersovereenkomst die tussen de Vlaamse Gemeenschap,
de provincie Antwerpen, de provincie Oost-Vlaanderen en de Inspectie Financiën van de Vlaamse
Gemeenschap zal worden afgesloten. Voor wat betreft de uitvoeringsmodaliteiten van het programma zal
een Uitvoeringsovereenkomst worden afgesloten tussen alle partnerorganisaties (de twee lidstaten en
de acht provincies).
Een schematische weergave van de organisatiestructuur voor de uitvoering van het programma
Grensregio Vlaanderen/Nederland is opgenomen in figuur 1.
5.2.1
5.2.1.1
Beheer en controle
Beheersautoriteit (Artikel 60 VERORDENING (EG) Nr. 1083/2006 VAN DE RAAD)
De Beheersautoriteit is ervoor verantwoordelijk dat het OP ‘Grensregio Vlaanderen-Nederland’ op een
efficiënte, doeltreffende en correcte wijze wordt beheerd en moet in het bijzonder:
a) erop toezien dat de concrete acties voor financiering worden geselecteerd met in achtneming van
de voor het Operationeel Programma geldende criteria en die gedurende de gehele
uitvoeringsperiode in overeenstemming zijn met de geldende communautaire en nationale
voorschriften;
b) verifiëren of de medegefinancierde producten en diensten zijn geleverd en of de voor de concrete
acties door de eindbegunstigden gedeclareerde uitgaven daadwerkelijk zijn gedaan en met de
communautaire en nationale voorschriften in overeenstemming zijn; controles ter plaatse van
afzonderlijke concrete acties kunnen aan de hand van een steekproef worden verricht
overeenkomstig de nadere voorschriften die volgend de in artikel 103, lid 3, bedoelde procedure
door de Commissie worden vastgesteld
c) ervoor zorgen dat er een systeem is om gedetailleerde boekhoudkundige gegevens over elke
concrete actie in het kader van het Operationeel Programma in geïnformatiseerde vorm te
94
d)
e)
f)
g)
h)
i)
j)
k)
registreren en te bewaren en dat de gegevens over de uitvoering die nodig zijn voor het financiële
beheer, het toezicht, de verificaties, de audits en de evaluatie worden verzameld;
ervoor zorgen dat de begunstigden en de andere bij de tenuitvoerlegging van concrete acties
betrokken instanties voor alle transacties betreffende de concrete acties hetzij een afzonderlijk
boekhoudsysteem, hetzij een passende boekhoudkundige code gebruiken, zonder afbreuk te
doen aan nationale boekhoudregels;
erop toezien dat de in artikel 48 lid 3 bedoelde evaluaties van de Operationele Programma’s
overeenkomstig artikel 47 plaatsvinden ;
procedures instellen om te garanderen dat alle documenten met betrekking tot uitgaven en audits
die nodig zijn om voor een toereikend controlespoor te zorgen, worden bijgehouden
overeenkomstig het artikel 90;
erop toezien dat de Certificeringsautoriteit met het oog op de certificering alle informatie ontvangt
over de in verband met de uitgaven gevolgde procedures en verrichte audits;
sturing geven aan de werkzaamheden van het Comité van Toezicht, en het de documenten
bezorgen die het nodig heeft om op de kwaliteit van de uitvoering van het Operationeel
Programma toezicht te kunnen houden in het licht van de specifieke doelstellingen daarvan;
de jaarverslagen en het eindverslag over de uitvoering opstellen en, na goedkeuring ervan door
het Comité van Toezicht, indienen bij de Commissie;
erop toezien dat de voorschriften inzake voorlichting en publiciteit van artikel 69 worden
nagekomen;
de Commissie informatie verstrekken aan de hand waarvan zij grote projecten kan beoordelen.
De provincie Antwerpen treedt op als de Beheersautoriteit van het OP ‘Grensregio VlaanderenNederland‘. Het Provinciebestuur van Antwerpen zal een hoge ambtenaar aanstellen die als
beheersautoriteit van het programma zal fungeren. De beheersautoriteit zal deels beroep doen op het
gemeenschappelijk secretariaat, maar zal ook zelf voldoende personeel ter beschikking stellen om alle
hoger genoemde taken uit te voeren.
De gegevens van de provincie Antwerpen zijn als volgt:
Provincie Antwerpen
Postadres:
Bezoekadres:
Rekeningnummer:
Departement Welzijn, Economie en Plattelandsbeleid
Koningin Elisabethlei 22, 2018 Antwerpen
Koningin Elisabethlei 22, Antwerpen
PM
5.2.1.2 Certificeringsautoriteit (Artikel 61 VERORDENING (EG) Nr. 1083/2006 VAN DE RAAD)
De Certificeringsautoriteit van het OP ‘Grensregio Vlaanderen-Nederland’ heeft met name tot taak:
a) gecertificeerde uitgavenstaten en betalingsaanvragen op te stellen en bij de Commissie in te
dienen;
b) te certificeren dat:
 de uitgavenstaat juist is, afkomstig van een betrouwbaar boekhoudsysteem en gebaseerd is
op controleerbare bewijsstukken,
 de gedeclareerde uitgaven in overeenstemming zijn met de geldende communautaire en
nationale voorschriften en zijn gedaan voor concrete acties die aan de hand van de voor het
programma geldende criteria zijn geselecteerd voor financiering en in overeenstemming zijn
met de communautaire en de nationale voorschriften;
c) er, met het oog op de certificering, op toe te zien dat zij van de Beheersautoriteit toereikende
informatie krijgt over de procedures die zijn gevolgd en de verificaties die zijn verricht in verband
met de in de uitgavenstaten vermelde uitgaven;
95
d) voor de certificering rekening te houden met de resultaten van alle audits die door of onder de
verantwoordelijkheid van de auditautoriteit zijn verricht;
e) boekhoudkundige gegevens over de bij de Commissie gedeclareerde uitgaven in
geïnformatiseerde vorm bij te houden;
f) een boekhouding bij te houden van de te innen bedragen en van de bedragen die worden
geschrapt naar aanleiding van de volledige of gedeeltelijke intrekking van de bijdrage voor een
concrete actie. Geïnde bedragen worden vóór de afsluiting van het operationele programma
teruggestort in de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen door ze in mindering
te brengen op de volgende uitgavenstaat.
Voor de uitvoering van het OP Grensregio Vlaanderen-Nederland treedt de provincie Oost-Vlaanderen op
als de Certificeringsautoriteit. De gegevens van de provincie Oost-Vlaanderen zijn als volgt:
Provincie Oost-Vlaanderen
Postadres:
Bezoekadres:
5.2.1.3
Provinciebedrijf Oost-Vlaanderen
Gouvernementstraat 1, 9000 Gent
Gouvernementstraat 1, Gent
Auditautoriteit (Artikel 62 VERORDENING (EG) Nr. 1083/2006 VAN DE RAAD)
De auditautoriteit voor het OP ‘Grensregio Vlaanderen-Nederland’ heeft als verantwoordelijkheid de
verificatie van het management- en controle-systeem. Dit doet zij volgens een auditstrategie, die bij de
Europese Commissie wordt ingediend. De auditautoriteit is onafhankelijk van de beheers- en
certificeringsautoriteit.
1. De auditautoriteit heeft met name tot taak:
a) erop toe te zien dat er audits worden verricht om na te gaan of het beheers- en controlesysteem
van het Operationele Programma efficiënt functioneert;
b) erop toe te zien dat er aan de hand van een adequate steekproef audits op concrete acties
worden verricht om gedeclareerde uitgaven te verifiëren;
c) binnen 9 maanden na de goedkeuring van het OP de Commissie een auditstrategie voor te
leggen die betrekking heeft op de instanties die de in de punten a) en b) bedoelde audits zullen
uitvoeren, de te volgen methode, de steekproefmethode voor de audits op concrete acties en de
indicatieve planning van de audits; doel hiervan is te garanderen dat de belangrijkste instanties
worden gecontroleerd en dat de audits gelijkelijk over de programmeringsperiode worden
gespreid;
d) uiterlijk op 31 december van elk jaar in de periode 2008-2015:
 aan de Commissie een jaarlijks controleverslag voor te leggen met de resultaten van de audits
die in de voorgaande 12 maanden eindigend op 30 juni van het betrokken jaar
overeenkomstig de auditstrategie voor het Operationeel Programma zijn verricht en eventuele
tekortkomingen in de beheers- en controlesystemen voor het Programma te melden. Het
uiterlijk op 31 december 2008 in te dienen eerste verslag bestrijkt de periode van 1 januari
2007 tot en met 30 juni 2008. De informatie over de na 1 juli 2015 verrichte audits wordt
opgenomen in het laatste controleverslag dat de onder e) bedoelde verklaring van afsluiting
vergezelt;.,
 op basis van de onder de verantwoordelijkheid van de auditautoriteit verrichte controles en
audits advies te geven over de vraag of het beheers- en controlesysteem voldoende efficiënt
functioneert, om een redelijke garantie te kunnen bieden omtrent de juistheid van de
uitgavenstaten die tijdens dat jaar bij de Commissie zijn ingediend, alsmede, bij wijze van
gevolgtrekking, een redelijke garantie te kunnen bieden omtrent de wettigheid en de
regelmatigheid van de onderliggende transacties;
 waar van toepassing, krachtens artikel 88, een verklaring van gedeeltelijke afsluiting te geven
met een beoordeling van de wettigheid en regelmatigheid van de betrokken uitgaven.
96
e) uiterlijk op 31 maart 2017 bij de Commissie een verklaring van afsluiting af te geven met een
beoordeling van de geldigheid van de aanvraag voor de betaling van het eindsaldo, alsmede van
de wettigheid en de regelmatigheid van de onderliggende transacties die zijn vermeld in de
definitieve uitgavenstaat; deze verklaring gaat vergezeld van het laatste controleverslag.
De auditautoriteit ziet erop toe dat bij de auditwerkzaamheden rekening wordt gehouden met
internationaal aanvaarde auditnormen
Als de in lid 1, onder a) en b) bedoelde audits en controles worden uitgevoerd door een andere
instantie dan de auditautoriteit, ziet de auditautoriteit erop toe dat dergelijke instanties de nodige
functionele onafhankelijkheid hebben.
De functie van auditautoriteit wordt gelegd bij de Inspectie van Financiën van de Vlaamse Gemeenschap.
De adresgegevens van de Inspectie van Financiën van de Vlaamse Gemeenschap zijn als volgt:
Inspectie van Financiën van de Vlaamse Gemeenschap
Postadres:
Phoenixgebouw, Koning Albert II-laan 19, 1210 BRUSSEL
Bezoekadres:
Phoenixgebouw, Koning Albert II-laan 19, 1210 BRUSSEL
5.2.1.4
Gemeenschappelijk secretariaat
Ter ondersteuning van de Beheersautoriteit wordt voor de Grensregio Vlaanderen-Nederland één
Gemeenschappelijk Secretariaat ingericht. Het Gemeenschappelijk Secretariaat wordt geleid door een
algemeen directeur. De algemeen directeur geeft aansturing aan alle medewerkers (zowel
projectmanagers als specifieke medewerkers) waarvan een deel op locatie in Gent zijn gevestigd (hierna
te noemen het contactpunt te Gent). De projectmanagers zullen voor 100% ingezet worden voor de
uitvoering van werkzaamheden in het kader van het Operationeel Programma. Bijgevolg zullen zij ook
voor 100% gefinancierd worden via technische bijstand.
Het gemeenschappelijk secretariaat zal ingebed worden in de structuren van de provincie Antwerpen.
Taken Gemeenschappelijk Secretariaat (met inzonderheid van het contactpunt te Gent met betrekking tot
projectwerking) :
a) Ondersteuning van de Beheersautoriteit en de Lidstaten;
b) de projectwerking:

projectwerving: het stimuleren en de begeleiding van (potentiële) subsidieaanvragers
teneinde subsidieaanvragen te bevorderen die aansluiten bij de doelstellingen van het OP en
bij de selectiecriteria en voorwaarden die worden vastgelegd in het toetsingskader.

de begeleiding en opvolging van de goedgekeurde projecten
c) Behandeling van alle projectvoorstellen, rechtstreeks ingediend bij het Gemeenschappelijk
secretariaat
 Toetsing van de projectvoorstellen

Selectie van de projectvoorstellen: voorlegging van de projectaanvragen voor selectie aan de
stuurgroep
 Contractafsluiting: opmaken contract na goedkeuring door de stuurgroep
d) Het verzorgen van informatie aan de EC en de Lidstaten over de voortgang van het OP;
e) Ter voorbereiding van efficiënte besluitvorming een procesmatige organisatie garanderen
f) Het bewaken van de voortgang van het programma
g) Financiële controle van de projecten (intern of extern);
h) Financieel beheer van het programma;
i) Kwaliteitsbewaking van het programma;
j) Monitoring en evaluatie van het programma;
97
k) Publiciteit + strategie voor Communicatie en PR
l) Ondersteuning/Secretariaat van het Comité van Toezicht en stuurgroep;
m) Opstellen Jaarverslagen en Eindverslag van het Programma;
n) Opvolging van de indicatoren;
Voor de projectwerking geldt in het algemeen bovendien dat de projectmanagers thematisch zullen
werken. Dit wil zeggen dat er projectmanagers 'economie', 'leefmilieu' en 'mens' zullen zijn, maar dat er
geen projectmanagers zullen zijn die alle thema's voor één individuele provincie zullen
opvolgen.Bijzondere aandacht verdient tot slot de grensbrede projectwerking. Er zullen projectmanagers
worden aangewezen die als bijzondere taak krijgen het werven en begeleiden (inhoudelijk en financieel)
van grensbrede projecten.
5.2.2
5.2.2.1
Toezicht- en besluitvorming
Comité van Toezicht (Artikel 63, 64 en 65 VERORDENING (EG) Nr. 1083/2006 VAN DE
RAAD)
Het Comité van Toezicht houdt toezicht op de uitvoering van het OP ‘Grensregio Vlaanderen-Nederland’
en geeft sturing aan de algemene strategie.
Het Comité van Toezicht vergewist zich van de doeltreffendheid en de kwaliteit van de uitvoering van het
OP. Daartoe:
a) worden de criteria voor de selectie van de te financieren concrete acties door het Comité van
Toezicht onderzocht en goedgekeurd binnen zes maanden na de goedkeuring van het OP
b) gaat het Comité van Toezicht aan de hand van door de Beheersautoriteit bezorgde documenten
periodiek na welke vooruitgang is geboekt bij de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen van
het OP
c) onderzoekt het Comité van Toezicht de resultaten van de uitvoering
d) worden de jaarverslagen en het eindverslag over de uitvoering onderzocht en goedgekeurd
e) kan het Comité van Toezicht de Beheersautoriteit elke herziening of toetsing van het OP voorstellen
f) wordt elk voorstel tot wijziging van de inhoud van de beschikking van de Commissie over de bijdrage
uit de fondsen door het Comité van Toezicht onderzocht en goedgekeurd.
Het Comité stelt eventueel nadere regelgeving voor de uitvoering van het programma vast.
Het Comité van Toezicht ‘Grensregio Vlaanderen-Nederland’ bestaat uit vertegenwoordigers van
partnerorganisaties, betrokken bij de uitvoering van het OP.
Het Comité wordt samengesteld uit vertegenwoordigers van ten minste de volgende partners:
 vertegenwoordiger(s) van de Vlaamse Gemeenschap;
 vertegenwoordiger(s) van het Nederlands Ministerie van Economische Zaken;
 een bestuurlijke vertegenwoordiging van de betrokken provincies, dan wel hun ambtelijke
plaatsvervangers;
 de Europese Commissie (met adviserende stem);
 vertegenwoordiger(s) namens de Beheersautoriteit, de Certificeringsautoriteit en de Auditautoriteit
(met adviserende stem);
 vertegenwoordiger(s) vanuit het Gemeenschappelijk Secretariaat (met adviserende stem).
5.2.2.2. Stuurgroep
Binnen de Grensregio ‘Vlaanderen-Nederland’ functioneert de Stuurgroep Grensregio VlaanderenNederland’. De Stuurgroep besluit over de ingediende projecten.
98
De Stuurgroep heeft voor wat betreft de behandeling van regiospecifieke projecten een wisselende
samenstelling. De belangrijkste reden daarvoor is het feit dat de Stuurgroep in haar "regiosamenstelling"
meer affiniteit heeft met en kennis heeft van de uit de "eigen" regio voortkomende projecten.
De Stuurgroep wordt samengesteld uit vertegenwoordigers van ten minste de volgende partners:
 vertegenwoordiger(s) van de Vlaamse Gemeenschap;
 vertegenwoordiger(s) van het Nederlands Ministerie van Economische Zaken;
 een bestuurlijke vertegenwoordiging van de betrokken provincies, dan wel hun ambtelijke
plaatsvervangers;
 een gemeentelijke vertegenwoordiging (met adviserende stem);
 vertegenwoordigers van werknemers- en werkgeversorganisaties, de milieu-organisaties (met
adviserende stem);
 vertegenwoordiger(s) namens de Beheersautoriteit, de Certificeringsautoriteit en de Auditautoriteit
(met adviserende stem);
vertegenwoordiger(s) vanuit het Gemeenschappelijk Secretariaat (met adviserende stem).
Aan de Stuurgroep zullen
ontvankelijkheidscriteria.
5.3
Monitoring en evaluatie
5.3.1
Monitoring
enkel
projecten
worden
voorgelegd
die
voldoen
aan
de
Begin 2006 heeft de Europese Commissie het SFC 2007 project gepresenteerd aan de Lidstaten, waarin
is ingegaan op de eisen die worden gesteld aan de systemen die worden ingezet voor de monitoring van
de inzet van de Structuurfondsen. De Europese Commissie heeft haar eigen systeem gepresenteerd.
Daarnaast is aangegeven aan welke eisen en wensen de systemen in de Lidstaten moeten voldoen,
inclusief de mogelijkheid tot uitwisseling van gegevens tussen de Lidstaten en de Europese Commissie.
De Grensregio Vlaanderen-Nederland heeft voor het management van het programma in de periode
2000-2006 een eigen systeem ontwikkeld. Deze applicatie voldoet in beginsel aan de eisen die worden
gesteld aan de monitoring van programma’s in de periode 2007-2013. Het programma verwerkt onder
meer programma gerelateerde gegevens, projectgegevens, voortgang van projecten en betalingen.
De Grensregio Vlaanderen-Nederland zal op basis van afspraken met de Europese Commissie het
monitoringsysteem ontwikkelen voor de periode 2007-2013. Daarbij worden de standaardsysteemvereisten die door de Europese Commissie zijn beschreven in acht genomen.
Ten aanzien van de gegevensuitwisseling tussen het OP en de Europese Commissie wordt op dit
moment onderzocht wat de beste interface is. De Europese Commissie stelt twee soorten interfaces voor,
namelijk via een webapplicatie en/of via een real time interface. De functionaliteit van de interface zal in
onderling overleg tot stand komen. Qua techniek wordt aangesloten bij de eisen die de Europese
Commissie stelt.
5.3.2
Evaluatie
De Europese Commissie wil gedurende de programmaperiode inzicht hebben in de kwaliteit, de
doeltreffendheid en de samenhang van de bijstandsverlening vanuit het EFRO. Om dit inzicht te
verkrijgen is in de Verordening vastgelegd dat alle operationele programma’s geëvalueerd moeten
worden. Naast het verkrijgen van het noodzakelijke inzicht is het doel van deze evaluaties om de
uitvoering van de operationele programma’s te verbeteren. In de Verordening is bepaald dat voor ieder
programma voor en na de programmeringperiode een evaluatie moet worden uitgevoerd door een
onafhankelijke beoordelaar.
99
De evaluatie voorafgaand aan de programmeringperiode is gericht op het bereiken van een optimale
toewijzing van de beschikbare middelen voor het programma en op het verbeteren van de kwaliteit van
de programmering. Aangezien de uitvoering van de ex ante evaluatie gelijk loopt met de ontwikkeling van
het programma zijn een groot aantal aanbevelingen die de evaluator heeft gemaakt ten behoeve van het
OP INTERREG IVA Vlaanderen-Nederland reeds verwerkt in het voorliggende programma. Het rapport
van de ex ante evaluator (bijlage) bevat een overzicht van de totstandkoming van de ex ante evaluatie en
de aanpassingen die mede op aangeven van de evaluator in het OP zijn verwerkt. Daarnaast is door een
onafhankelijke organisatie een strategische milieubeoordeling van het OP opgesteld.
Gedurende de uitvoering van het programma kan het verrichten van evaluaties een belangrijke functie
hebben voor het toezicht op het programma. Bijvoorbeeld wanneer blijkt dat aanzienlijk wordt afgeweken
van de oorspronkelijke doelstellingen of wanneer voorstellen voor de herziening van het programma
worden voorbereid. Bij een tussentijdse evaluatie medio 2010 zullen met name de vorderingen ten
aanzien van de aangegane verbintenissen bij het begin van het programma centraal staan, maar kan ook
aandacht worden besteed aan de integratie van de communautaire strategische richtsnoeren en het
nationaal strategisch referentiekader.
De evaluatie achteraf wordt opgesteld door de Europese Commissie samen met de Lidstaat. In deze
evaluatie gaat de aandacht uit naar de mate waarin de EFRO middelen zijn besteed, de doeltreffendheid
en de efficiëntie van de programmering van de inzet van de middelen, de sociaal-economische impact en
de impact op de prioriteiten van de Europese Gemeenschap. Op basis van de verzamelde informatie
worden vervolgens conclusies getrokken voor het beleid inzake economische, sociale en territoriale
cohesie. Tevens zullen de factoren verantwoordelijk voor ‘best’ en ‘worst’ practices worden
geïdentificeerd. De resultaten van deze evaluatie moeten uiterlijk op 31 december 2015 gereed zijn.
5.4
Uitvoeringsprocedures
5.4.1
Procedures
Ten behoeve van een transparante en effectieve uitvoering van het OP worden meerdere procedures
vastgelegd. Daarin worden de taken en verantwoordelijkheden van de verschillende autoriteiten en
organen zoals beschreven in de vorige paragraaf uitgewerkt, alsmede die van de Lidstaat en de
Europese Commissie. De procedures worden gedetailleerd beschreven in het Handboek Administratieve
Organisatie dat voor de start van het OP wordt opgesteld. Dit Handboek wordt toegezonden aan de
Europese Commissie.
De procedures geven invulling aan de bepalingen zoals opgenomen in de Kaderverordening en de
Uitvoeringsverordening. Het gaat om de volgende soorten procedures;
 Procedures ten aanzien van uitgaven;
 Procedures ten aanzien van rapportage;
 Procedures ten aanzien van controle.
De tenuitvoerlegging van de procedures wordt ondersteund met behulp van diverse instrumenten ten
behoeve van de transparantie en controleerbaarheid van de uitvoering van het OP. Op de eerste plaats
het toetsingskader, waarin de selectiecriteria en voorwaarden worden vastgelegd die van kracht zijn op
subsidieaanvragen. In dit toetsingskader worden de regels ten aanzien van de subsidiabiliteit van kosten
geïntegreerd. Zoals beschreven in de vorige paragraaf wordt voorts een geautomatiseerd
monitoringsysteem ingezet waarin de gegevens van het programma en de projecten worden bewaard.
Daarnaast wordt gewerkt met een geautomatiseerd financieel systeem waarin de financiële stromen
binnen het OP worden beheerd.
5.4.2. Verificaties
100
Overeenkomstig de Verordening 1083/2006 art 60 zorgt de beheersautoriteit met in achtneming van de
regels van de functiescheiding voor de te verrichten verificaties met betrekking tot de administratieve,
financiële, technische en materiële aspecten van de concrete acties. Hierbij worden de regels van art 13
van Verordening 1083/2006 volledig nageleefd. In de praktijk zal dus de eerste lijnscontrole gebeuren
door de financiële cel van het gemeenschappelijk secretariaat. Waar nodig zal een extern auditbureau
ingeschakeld worden.
5.4.3
Betalingen
Een specifiek aandachtspunt betreft de betaalstromen die uiteindelijk naar de eindbegunstigden lopen.
Op basis van afspraken op het niveau van de Lidstaten geldt als uitgangspunt dat de
Certificeringsautoriteit betalingen van EFRO-middelen door de Europese Commissie in ontvangst neemt.
Dit geschiedt op basis van betaalaanvragen, die door de Certificeringsautoriteit worden gecertificeerd.
Betalingen door de Europese Commissie bestemd voor het OP INTERREG IVA Vlaanderen-Nederland
worden door de Certificeringsautoriteit doorbetaald aan eindbegunstigden binnen het OP.
5.5
Promotie en publiciteit Artikel 69 VERORDENING (EG) Nr. 1083/2006 VAN DE RAAD
De Beheersautoriteit heeft de verantwoordelijkheid om invulling te geven aan de eisen die de Europese
Commissie in haar Kaderverordening en Uitvoeringsverordening stelt op het gebied van promotie en
publiciteit. Doelstelling is informatieverstrekking om doelgroepen bekend te maken met het OP en
draagvlak te genereren alsmede een groter publiek bewustzijn te creëren van de activiteiten binnen het
OP en de bijdrage van de Europese Unie.
De taken op het gebied van promotie en publiciteit worden uitgevoerd door het Gemeenschappelijk
secretariaat.. Het Gemeenschappelijk secretariaat zorgt voor de start van het OP voor het opstellen van
een communicatieplan, waarin de doelstellingen en activiteiten worden vastgelegd. Dit communicatieplan
wordt toegezonden aan de Europese Commissie.
Het communicatieplan volgt de bepalingen zoals vastgelegd in de Kader- en Uitvoeringsverordening en
zal de volgende onderdelen bevatten:
 Beschrijving van de doelstellingen en de doelgroepen;
 Beschrijving van de communicatiestrategie en de actielijnen die daaronder worden voorzien;
 Het budget dat wordt voorzien voor promotie en publiciteit (te financieren vanuit Technische Bijstand);
 Taken en verantwoordelijkheden;
 Wijze van evaluatie van de actielijnen op het gebied van promotie en publiciteit.
5.6
Partnerschap
Zowel de voorbereiding als uitvoering van het OP INTERREG IVA Vlaanderen-Nederland geschiedt
nadrukkelijk in samenwerking met een groot aantal relevante partnerorganisaties. In het navolgende zijn
de belangrijkste actielijnen genoemd, die invulling geven aan het partnerschap principe binnen het OP
INTERREG IVA Vlaanderen-Nederland.


Begeleidingscommissie: de totstandkoming van het OP is gestuurd en begeleid door een ambtelijke
en bestuurlijke begeleidingscommissie, waarin meerdere organisaties zitting hadden.
Consultatie: tijdens de programmeringfase heeft een uitgebreide consultatie plaats gehad. Tijdens de
consultatie is een groot aantal partnerorganisaties expliciet gevraagd naar hun ideeën voor het OP.
De verslagen van de consultaties zijn een belangrijke bron geweest bij het opstellen van het OP.
Comité van Toezicht: het Comité van Toezicht verricht essentiële taken binnen de uitvoering van het
OP. De samenstelling van het Comité weerspiegelt het principe van partnerschap. Het Comité van
Toezicht bestaat uit vertegenwoordigers van verscheidene partner-organisaties in de Grensregio
Vlaanderen-Nederland. De samenstelling is toegelicht in paragraaf 5.2.
101

Communicatie: binnen de communicatiestrategie die wordt opgesteld ten behoeve van de uitvoering
van het OP wordt nader invulling gegeven aan de wijze waarop de verschillende partnerorganisaties
in de Grensregio Vlaanderen-Nederland via de verschillende communicatieactielijnen worden
geïnformeerd en betrokken. Per doelgroep zullen passende actielijnen worden gedefinieerd.
102
Figuur: Organisatiestructuur uitvoering Programma Grensregio Vlaanderen/Nederland
EUROPESE COMMISSIE
LIDSTATEN
BEHEERSAUTORITEIT
0,5 fte
CERTIFICERINGSAUTORITEIT
2 FTE
AUDITAUTORITEIT
Comité van Toezicht
GEMEENSCHAPPELIJK SECRETARIAAT
Algemeen directeur 1 FTE
Quality
officer (*)
1FTE
PR & Comm/IT
1 FTE
Onthaal/secr.&
archief
1 Fte
Financiële cel
3 FTE
Werving en Begeleiding
Projectmanagers vanuit provincie : 8 PM
(gedeeltelijk ingezet in contactpunt Gent)
STUURGROEP
103
Bijlagen
104
Bijlage 1
Indicatoren
Prestatie- en resultaatindicatoren
Voor elke prioriteit wordt een beperkt aantal prestatie- en resultaatindicatoren geformuleerd. Deze indicatoren meten het directe effect/resultaat van het
programma. Impactindicatoren zijn niet gedefinieerd. De twee verschillende soorten indicatoren worden hieronder gedefinieerd;:
Prestatie-indicatoren representeren het product van de activiteiten van het programma, de prestatie wordt gezien als alles dat door het uitgeven van de
fondsen bereikt is. Het benoemen van de prestatie-indicatoren is een directe vertaling van de actielijnen uit het OP in concrete te ondernemen acties.
Resultaatindicatoren geven de directe voordelen weer van het programma voor de directe eindbegunstigden. De resultaatsindicatoren moeten als het ware
de voordelen weergeven van de prestaties
Als voorbeeld:
 Prestaties: aantal georganiseerde opleidingscursussen
 Bijhorend resultaat: Aantal deelnemers aan opleidingscursussen
 Bijhorende impact : aantal deelnemers die een diploma behaald hebben
105
Prioriteit 1: Economie
Prestatie-indicator
Meeteenheid
Streefwaarde
Toelichting
Aantal R&D projecten
Absoluut aantal
12
Inschatting47
Absoluut aantal
60
Ongeveer
50%
van
EFRO
budget
leidt
tot
samenwerkingsverbanden
Gemiddelde EFRO bijdrage per samenwerkingsverband:
€ 350.000-375.000
Absoluut aantal
11
Ongeveer 10% van het EFRO budget wordt besteed aan deze
projecten
Gemiddelde EFRO bijdrage per project € 400.000
Absoluut aantal
9
Inschatting
Absoluut aantal
4
Inschatting
Absoluut aantal
20
Inschatting , mede op realisatie INTERREG III en nadruk die
hiervoor wordt gevaagd door partners.
Aantal projecten gericht op ontwikkeling van nieuwe
producten en innovaties
Aantal grensoverschrijdende
samenwerkingsverbanden en clusters tussen
bedrijven binnen prioritaire sectoren en
kennisinstellingen
Alle samenwerkingsverbanden, netwerken en clusters
tussen kennisinstellingen-bedrijfsleven en bedrijfslevenbedrijfsleven binnen prioritaire sectoren
Aantal gezamenlijk ontwikkelde toeristische
projecten
Aantal toeristisch-recreatieve producten of voorzieningen
dat gezamenlijk wordt gerealiseerd
Aantal ICT projecten
Aantal projecten die grensoverschrijdend het gebruik van
ICT of ICT-netwerken bevordert of toelaat
Aantal grensoverschrijdende mobiliteitsprojecten
Aantal projecten dat bijdraagt aan het verbeteren van de
grensoverschrijdende mobiliteit
Aantal hectare gecreëerd of herwaardeerd
bedrijventerrein
47
Inschatting is gemaakt op bais van ervaring uit het verleden door een werkgroep bestaande uit vertegenwoordigers van deelsecretariaten, beheersautoriteit,
ex-ante evaluator en redacteur OP.
106
Resultaatindicator
Meeteenheid
Streefwaarde
Toelichting
Aantal gesteunde startende ondernemers
 Waarvan high tech starters
Absoluut aantal
200
40
Ongeveer € 5.000.000 wordt ingezet voor
ondersteuning van bedrijven
Gemiddelde EFRO bijdrage per bedrijf: € 25.000
Zowel bedrijven jonger als drie jaar die deelnemen, als
startende ondernemingen die voortkomen uit projecten
Aantal deelnemende bedrijven
 Waarvan MKB/KMO
20% van bedrijven is high tech starter
Absoluut aantal
2.000
1.800
Absoluut aantal
50
Miljoenen euro
€ 17.484.000
Absoluut aantal
15
Totaal aantal actief betrokken bedrijven in de projecten
Aantal deelnemende kennisinstellingen (faculteiten
en onderzoekscentra)
directe
Doel is2000 deelnemende bedrijven. Dit doel lijkt realistisch op
basis van realisatie van streefwaarde in huidige programma per
31-12-2006
5/6 deel van deelnemende bedrijven is MKB/KMO.
Aantal aan projecten actief deelnemende universiteiten,
hogescholen en andere (semi)publieke kennisinstellingen
Volume uitgelokte private investeringen
Bedrag van verwachte private bijdrage in totale kosten
Aantal
gezamenlijk
promotiecampagnes
ontwikkelde
Prioriteit 1: 11% private bijdrage
Prioriteit 2: 10%
Prioriteit 3: 7%
Inschatting
Aantal grensoverschrijdende promotiecampagnes die in
het kader van projecten opgezet zijn
107
Prioriteit 2: Leefmilieu
Prestatie-indicator
Meeteenheid
Streefwaarde
Toelichting
Aantal ontwikkelingsactiviteiten op het gebied van
duurzame energie
Absoluut aantal
4
Inschatting
Absoluut aantal
7
Inschatting
Aantal projecten rond waterbeheer
Absoluut aantal
5
Inschatting
Aantal projecten gericht op het grensoverschrijdend
kwalitatief en kwantitatief waterbeheer
Aantal kennisoverdrachtprojecten
Absoluut aantal
10
Inschatting
Resultaatindicator
Meeteenheid
Streefwaarde
Toelichting
Oppervlakte ontwikkeld of hersteld natuurgebied
Aantal ha
11
Absoluut aantal
100
Ongeveer 5% van het EFRO budget wordt besteed aan deze
projecten
Ervaring huidige programma: gemiddelde EFRO bijdrage per
ha is ongeveer € 400.000
Aanname: 25 nieuwe samenwerkingsverbanden met gemiddeld
vier organisaties
Aantal projecten en activiteiten gericht op toepassing
duurzame energie of besparing energieverbruik
Aantal samenwerkingsprojecten dat bijdraagt aan
verbetering van de milieutoestand (lucht, bodem,
water, geluid)
Aantal projecten gericht op verbetering van de milieusituatie
Aantal projecten waar kennisoverdracht plaatsvindt rond het
duurzaam gebruik van natuurlijke grondstoffen (water, lucht,
energie, afval, …)
Bruto aantal hectare natuurgebied dat gezamenlijk wordt
gecreëerd of hersteld
Aantal organisaties dat aan samenwerkingsprojecten
deelneemt
Aantal
organisaties
dat
deelneemt
samenwerkingsverbanden en- projecten
in
nieuwe
108
Prioriteit 3: Mens
Prestatie-indicator
Meeteenheid
Streefwaarde
Toelichting
Aantal projecten gericht op verbetering leefbaarheid,
Absoluut aantal
8
Gemiddeld één per provincie
Absoluut aantal
4
Inschatting
Absoluut aantal
12
Inschatting, referentiegegevens uit het verleden zijn niet
voorhanden.
Absoluut aantal
25
Ongeveer 10% van het EFRO budget wordt besteed aan deze
projecten
Gemiddelde EFRO bijdrage per project € 400.000
.
Resultaatindicator
Meeteenheid
Streefwaarde
Toelichting
Aantal ontwikkelde culturele producten
Absoluut aantal
8
Ongeveer 10% van het EFRO budget wordt besteed aan deze
projecten
Gemiddelde EFRO bijdrage per project € 400.000
Absoluut aantal
30.000
Ervaring huidige programma: gemiddeld 1.200 deelnemers per
evenement (afgerond)
Absoluut aantal
200
Inschatting
Aantal project dat leefbaarheid versterkt; bijvoorbeeld gericht
op voorzieningen, openbaar vervoer, bereikbaarheid, relatie
stad-platteland
Aantal projecten gericht op verbetering veiligheid
Aantal project die streven naar een verhoging van de
veiligheid of van het veiligheidsgevoel in de Grensregio
Aantal projecten gericht op vernieuwing in de zorg
Aantal projecten gericht op vernieuwing
grensoverschrijdende gezondheidszorg
in
de
Aantal culturele projecten
Aantal culturele projecten die in het kader van het
programma opgezet worden
Aantal culturele producten of voorzieningen dat wordt
gerealiseerd
Aantal deelnemers aan sociaal-culturele evenementen
Aantal personen dat deelneemt
evenementen of activiteiten
aan
sociaal-culturele
Aantal organisaties dat aan samenwerkingsprojecten
deelneemt
Aantal
organisaties
dat
deelneemt
samenwerkingsverbanden en- projecten
in
nieuwe
109
Prioriteit 4: Technische Bijstand
Prestatie-indicator
Meeteenheid
Streefwaarde
Toelichting
Aantal promotie en publiciteit activiteiten
Absoluut aantal
25
Inschatting
Absoluut aantal
9
Gemiddeld per jaar één onderzoek, studie of evaluatie over de
voortgang van het gehele programma (2007 t/m 2015)
Resultaatindicator
Meeteenheid
Streefwaarde
Toelichting
Aantal gecreëerde arbeidsplaatsen voor uitvoering en
beheer programma (in fte)
Absoluut aantal
Aantal activiteiten gericht op promotie en publiciteit van het
INTERREG IV programma
Aantal onderzoeken, studies en evaluaties
Aantal onderzoeken, studies, evaluaties, etc. dat op
(deel)programmaniveau wordt uitgevoerd ten behoeve van
een efficiënte uitvoering van het programma
Cijfers huidige programma:
Het bruto aantal gecreëerde arbeidsplaatsen dat belast is
met de uitvoering en het beheer van het INTERREG IV
programma 2007-2013
Aantal goedgekeurde projecten
Aantal projecten dat door de Stuurgroep wordt goedgekeurd
en positieve beschikking ontvangt
Absoluut aantal
100
Ervaring huidige programma: gemiddelde EFRO omvang:
€ 720.000
Verwachting nieuwe programma: gemiddelde EFRO omvang:
€ 900.000
110
Output en resultaatindicatoren horizontale thema’s (prioriteit 1, 2 en 3)
Prestatie-indicator
Meeteenheid
Streefwaarde
Toelichting
Aantal projecten die positief scoren op het gelijke
kansen principe
Absoluut aantal
10
Inschatting
Absoluut aantal
70
Aanname: 70% van het aantal goedgekeurde projecten is
expliciet gericht op een van de duurzaamheidsaspecten.
Aantal projecten specifiek gericht op vrouwen, maar ook op
achterstandsgroepen of andere kwetsbare groepen
Aantal duurzaamheidsprojecten
Aantal projecten gericht op minimaal een van onderstaande
duurzaamheidsaspecten:

Economische duurzaamheid:
o Verbetering bereikbaarheid economische
centra
o Creatie duurzame arbeidsplaatsen
o Toepassing milieuvriendelijke
technologieën en innovaties
o Intensief en/of multifunctioneel
ruimtegebruik
o Beperking vervoerstromen

Ecologische duurzaamheid
o Verbetering milieusituatie (kwaliteit
bodem, water en landschap)
o Herstel of handhaving natuurgebieden en
landschapselementen
o Besparing gebruik water en energie
o Verbetering beeldkwaliteit (landschap)
Bewustwording milieuvriendelijk gedrag

Sociale duurzaamheid
o Verhogen arbeidsparticipatie
o Opleiding, scholing en verbetering
ontwikkelingsmogelijkheden
o Sociale veiligheid
o Verbeteren sociale participatie en
betrokkenheid
111
Resultaatindicator
Meeteenheid
Streefwaarde
Toelichting
Aantal bruto gecreëerde arbeidsplaatsen (in fte)
 Waarvan vrouwen
Aantal fte
118
59
Ervaring huidige programma: ongeveer € 800.000 EFRObijdrage leidt tot één FTE
50% van nieuwe werkgelegenheid voor vrouwen
Het bruto aantal duurzaam gecreëerde arbeidsplaatsen
(fte’s) dat direct (bedrijfsgerichte maatregelen) of indirect
(voorwaardenscheppende maatregelen) ontstaat als gevolg
van projecten die door het programma worden
medegefinancierd
112
Programma-indicatoren
Voorstel om de core-indicatoren die de Europese Commissie heeft vastgesteld als programma-indicatoren te gebruiken, in plaats van de optelsom van
indicatoren en streefwaarden binnen de vier prioriteiten.
Prestatie-indicator
Meeteenheid
Streefwaarde
Toelichting
Aantal projecten die aan twee van de volgende criteria
voldoen:
 Gezamenlijke ontwikkeling;
 Gezamenlijke implementatie;
 Gezamenlijk personeel;
 Gezamenlijke financiering.
Aantal projecten die aan drie van de volgende criteria
voldoen:
 Gezamenlijke ontwikkeling;
 Gezamenlijke implementatie;
 Gezamenlijk personeel;
 Gezamenlijke financiering.
Aantal projecten die aan vier van de volgende criteria
voldoen:
 Gezamenlijke ontwikkeling;
 Gezamenlijke implementatie;
 Gezamenlijk personeel;
 Gezamenlijke financiering.
Aantal
projecten
die
de
ontwikkeling
van
grensoverschrijdende handel bevorderen
Aantal projecten die het gezamenlijk gebruik van
infrastructuur stimuleren
Aantal projecten die samenwerking stimuleren op het
vlak van openbare diensten
Aantal projecten die isolement verminderen door
verbeterde toegang tot transport, ICT-netwerken en
diensten
Aantal projecten die de gezamenlijke bescherming en
beheer van leefmilieu stimuleren
Absoluut aantal
95
Ervaring huidige programma en inschatting van totaal aantal
projecten.
Absoluut aantal
50
Ervaring huidige programma en inschatting van totaal aantal
projecten.
Absoluut aantal
25
Ervaring huidige programma en inschatting van totaal aantal
projecten.
Absoluut aantal
10
Inschatting
Absoluut aantal
15
Inschatting
Absoluut aantal
5
Inschatting
Absoluut aantal
15
Inschatting
Absoluut aantal
7
Inschatting
113
Resultaatindicator
Meeteenheid
Streefwaarde
Toelichting
Aantal mensen die aan gezamenlijke vorming of
training meedoen
Aantal mensen die aan de andere kant van de grens
gaan werken ten gevolge van een INTERREG IV
project
Absoluut aantal
675-725
Aantal fte
80-90
Ongeveer 5% van het EFRO-budget
programma wordt aan training besteed.
Ervaring huidige programma.
van
het
huidige
114
Bijlage 2
Relatie andere Europese programma’s
Plattelandsontwikkelingsprogramma Nederland 2007-2013 (POP2)
Naast de Structuurfondsen komt de EC ook met een nieuw plattelandsontwikkelingsbeleid voor de
periode 2007-2013 en een bijbehorend Plattelandsontwikkelingsfonds ter financiering van dat beleid. In
tegenstelling tot de huidige periode, waarin diverse plattelandsontwikkelingsprogramma’s gefinancierd
worden uit verschillende fondsen, komt er na 2006 één fonds voor één programma gericht op
plattelandsontwikkeling. Dit geld komt beschikbaar uit het Europees Landbouwfonds voor
Plattelandsontwikkeling (ELFPO).
De Europese Commissie stelt een communautaire strategische koers vast met strategische prioriteiten.
Elke lidstaat moet op basis van deze strategische richtsnoeren zijn nationaal strategisch plan opstellen
dat het referentiekader vormt voor de opstelling van de nationale of regionale programma’s voor
plattelandsontwikkeling. De Commissie heeft in totaal zes richtsnoeren voor plattelandsontwikkeling
geformuleerd. Eén per zogeheten as uit de plattelandsverordening en twee algemene richtsnoeren. De
zes strategische richtsnoeren luiden:
1.
2.
3.
4.
5.
6.
Verbetering van de concurrentiekracht van de land- en de bosbouwsector;
Verbetering van het milieu en het platteland;
Verbetering van de kwaliteit van het bestaan op het platteland en bevordering van diversificatie;
Ontwikkeling van de plaatselijke capaciteit voor werkgelegenheid en diversificatie;
Omzetting van prioriteiten in programma's;
Complementariteit van de communautaire instrumenten.
In de nieuwe verordening van de Europese Commissie staan de kaders voor het nieuwe Europese
plattelandsbeleid. In de nieuwe verordening is sprake van vier doelstellingen. Voor iedere doelstelling zijn
zogenaamde ‘assen’ geformuleerd, waarbinnen Europa een aantal maatregelen voorstelt. De vier assen
in het nieuwe beleid met de maatregelen die Nederland voorziet, zijn:
As 1: Versterking concurrentiekracht agrarische sector;
 Gebruik maken van adviesdiensten en kennisverspreiding;
 Bedrijfsmodernisering;
 Verbeteren infrastructuur voor de landbouw en om schade ten gevolge van natuurrampen te
herstellen of te voorkomen;
 Ondersteunen boeren die meedoen aan voedselkwaliteitsprogramma’s;
 Ondersteunen landbouwers bij het voldoen aan communautaire normen op het gebied van
milieubescherming;
 Ondersteunen van samenwerking in de keten bij innovatie;
 Ondersteunen producentengroeperingen (informatie- en promotie activiteiten).
As 2: Versterking milieu en landschap/platteland door ondersteuning van ‘land management;
 Betalingen aan boeren in andere gebieden met natuurlijke handicaps (probleemgebieden);
 Agro-milieumaatregelen;
 Betalingen in het kader van Natura 2000;
 Ondersteuning van niet productieve investeringen: (agro)milieudoelen en verhogen natuurwaarde.
As 3: Versterking leefbaarheid in plattelandsgebieden en promotie van diversificatie;
 Diversificatie naar niet-agrarische activiteiten;
 Bevorderen toeristische activiteiten (agro-toerisme);
 Basisvoorzieningen voor de economie en de plattelandsbevolking;
 Dorpsvernieuwing en -ontwikkeling;
115

Instandhouding en opwaardering landelijk erfgoed.
As 4: LEADER
 Implementatie LEADER aanpak (lokale ontwikkeling).
Nederland ontvangt in de nieuwe periode in totaal ongeveer € 480 miljoen uit het POP2, hetgeen
vergelijkbaar is met de huidige programmaperiode. Het Ministerie van LNV heeft een verdeling van 30%30%-30%-10% van de beschikbare middelen over de vier prioriteiten voorgesteld.
Relatie met het OP Doelstelling INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland
Het nieuwe POP2 is gericht op plattelandsontwikkeling en richt zich sterk op de agrarische sector
(prioriteit 1 en 2). De primaire sector is wel een doelgroep van het POP2, maar geen doelgroep van het
Doelstelling INTERREG IV programma. Alleen prioriteit 3 en 4 is gericht op leefbaarheid van
plattelandskernen en heeft een wat meer ‘publiek’ karakter. Leefbaarheid is ook een onderdeel van
maatregel 3.1 van het Doelstelling INTERREG IV programma. Dit is een inhoudelijke overlap tussen
POP2 en voorliggend programma.
Programma voor Plattelandsontwikkeling Vlaanderen 2007-2013
Ook het Departement Landbouw en Visserij van de Vlaamse Regering heeft op basis van de vier ‘assen’
die de Europese Commissie heeft geformuleerd haar strategische doelstellingen aangegeven. Deze
worden onderstaand per ontwikkelingsas nader beschreven.
As 1: Verbetering van het concurrentievermogen van de land- en bosbouwsector;
1. Versterking van de concurrentiekracht van de Vlaamse land-, tuin- en bosbouwsector door te
investeren in innovatie, kennis, ketenbeheer, structuurverbetering, kwaliteit en te voldoen aan
normen.
2. Aanmoediging van de vestiging van jonge, goed opgeleide landbouwers, om de continuïteit van de
sector te waarborgen en innovatie en competitiviteit te stimuleren.
3. Stimulering van duurzame investeringen in de agro-voedingssector.
4. Stimulering van verhoogde kwaliteit, zodat de mogelijkheid ontstaat zich te differentiëren van
producten met een basiskwaliteit.
As 2: Verbetering van het milieu van het platteland;
1. Realisatie van groene en blauwe diensten.
2. Stimulering van landbouwers die een bijdrage realiseren aan de doelstellingen in het kader van de
uitvoering van de Kaderrichtlijn Water en aan de instandhoudingsdoelstellingen van de speciale
beschermingszones (onderdeel van Natura 2000).
3. Stimulering van duurzaam gebruik en uitbreiding van het bosoppervlak.
4. Stimulering van de biologische landbouw en innoverende kennisdoorstroming uit de biologische
landbouw naar de gangbare landbouw.
As 3: De leefkwaliteit op het platteland en diversificatie van de plattelandseconomie
1. Diversificatie van landbouwactiviteiten naar niet-agrarische activiteiten, ter verhoging van de
leefbaarheid van de landbouw.
2. Instandhouding en opwaardering van het landelijk erfgoed.
3. Aandacht voor kwaliteitsvolle vestigingslocaties, ondernemerschap op het platteland en een
ruimtelijk-economisch perspectief, conform de principes en doelstellingen van het Ruimtelijk
Structuurplan Vlaanderen.
116
4. Het opzetten van basisvoorzieningen voor de economie en de plattelandsbevolking, met inbegrip van
culturele en vrijetijdsactiviteiten.
5. Opleiding en voorlichting.
6. Inzet van instrumenten en acties gedefinieerd in het decreet natuurbehoud om een bijdrage te
realiseren aan de instandhoudingsdoelstellingen van de speciale beschermingszones.
As 4: LEADER
1. Uitwerking en uitvoering van lokale ontwikkelingsstrategieën ter versterking van de territoriale
verbondenheid en stimulering van de plattelandseconomie.
Vlaanderen ontvangt in de periode 2007-2013 bijna € 225 miljoen aan ELFPO-middelen vanuit Brussel.
Dit is aanmerkelijk minder dan het bedrag dat in de periode 2000-2006 ter beschikking stond. Het
beschikbare budget wordt volgens de verdeelsleutel 60%-25%-8%-5% verdeeld over de vier assen. Het
restantbedrag (2%) is gereserveerd voor Technische Bijstand.
Relatie met het OP Doelstelling INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland
Het Programma voor Plattelandsontwikkeling voor Vlaanderen 2007-2013 is gericht op de ontwikkeling
van het platteland en richt zich sterk op de agrarische sector zelf (prioriteit 1 en 2). De primaire sector
vormt geen prioritaire doelgroep binnen het Doelstelling INTERREG IV programma. Alleen de prioriteiten
3 en 4 die gericht zijn op de vergroting van de leefkwaliteit op het platteland en de diversificatie van de
plattelandseconomie hebben een wat meer ‘publiek’ karakter. Leefbaarheid is ook een onderdeel van
maatregel 3.1 van het Doelstelling INTERREG IV programma. Op dit thema bestaat daarmee een
inhoudelijke overlap tussen het Programma voor Plattelandsontwikkeling voor Vlaanderen 2007-2013 en
voorliggend programma.
Doelstelling 2 programma Zuid-Nederland 2007-2013 (EFRO)
Het nieuwe Doelstelling 2 programma zich op het vergroten van de regionale concurrentiekracht en de
werkgelegenheid. De Doelstelling wordt gefinancierd uit zowel het Europees Fonds voor Regionale
Ontwikkeling (EFRO) als het Europees Sociaal Fonds (ESF). Vanuit het ESF worden alleen opleidingen
voor werkenden en werkzoekenden gefinancierd. Doelstelling 2 EFRO richt zich daarentegen op
ontwikkeling van regio’s door middel van steun voor infrastructurele en bedrijfsgerichte activiteiten.
De kaders voor de inzet van de Doelstelling 2 middelen zijn met name vastgelegd in het Nationaal
Strategisch Referentiekader, het NSR. Dit document is opgesteld door het Rijk, in het bijzonder de
ministeries van EZ, BZK en SZW, en wordt naar verwachting binnenkort definitief vastgesteld (de laatste
conceptversie dateert van 21 maart 2006).
In lijn met de Europese richtsnoeren is duidelijk dat de toekomstige Doelstelling 2 middelen met name
moeten worden ingezet op het bevorderen van innovatie. Het is in dat opzicht niet verrassend dat met
name de stedelijke gebieden veel aandacht krijgen. De mogelijkheden voor het platteland zijn nog niet
geheel duidelijk, maar in ieder geval vooral gekoppeld aan de doelstelling van economische stimulering.
Daarbij geldt dat ook duurzaamheid, in lijn met het Göteborg akkoord, een belangrijk thema is.
Conform het huidige voorstel worden de middelen niet meer aan specifieke regio’s toegewezen (zoals de
huidige Doelstelling 2), maar valt geheel Nederland onder Doelstelling 2. Wat betreft het gedeelte EFRO
zal daartoe per landsdeel een programma moeten worden opgesteld. Voor Zuid-Nederland komt er ook in
de nieuwe periode derhalve een programma voor de drie zuidelijke provincies.
In vergelijking met het huidige programma zal een aantal zaken veranderen. De strikte
gebiedsafbakening zoals die nu gehanteerd wordt, verdwijnt. In principe komt er geen ‘geografische’
beperking voor projecten. Daarnaast zal de stedelijke problematiek (o.a. Brabantstad) een belangrijke
117
prioriteit gaan vormen in het nieuwe programma. Tevens zal in organisatorische zin een splitsing worden
aangebracht in Zuidoost-Nederland en Zuidwest-Nederland, analoog aan de onderscheiden
kerngebieden in de economische beleidsnota Pieken in de Delta. In 2005 is een position paper
geschreven voor Zuid-Nederland (“Via Noord-Brabant naar Lissabon”) waarin reeds een aantal
inhoudelijke en strategische keuzes zijn gemaakt die een belangrijke basis vormen voor het toekomstige
programma.
De voorgestelde prioriteiten met het betreffende budget zijn:
Prioriteit
1. Kenniseconomie, ondernemerschap en innovatie
2. Attractieve regio’s
3. Stedelijke dimensie
Beschikbare EFRO-middelen
€ 82.100.000,€ 40.023.000,€ 35.509.000,-
Conform de nadruk die het Nationaal Strategisch Referentiekader (NSR) legt op het thema
kenniseconomie, wil Zuid-Nederland de helft van het budget besteden aan prioriteit 1. Dit budget geldt
voor het gehele oppervlak van de drie zuidelijke provincies. Voor prioriteit 1 en 2 is geen selectie gemaakt
van specifieke voorgeselecteerde gebieden, zoals in de huidige periode. Het budget van prioriteit 3
(stedelijke dimensie) zal alleen beschikbaar zijn voor de GSB-steden (Brabantstad, Tripool en Venlo).
Prioriteit 1 staat in het kader van het traject Kennis, Kunde, Kassa. Hierbij gaat het om de versterking van
de innovativiteit in de regio en de positie als toptechnologische regio. De volgende operationele doelen
worden in het conceptprogramma genoemd:
 Intensiveren van de R&D-capaciteit in de regio, zowel via het stimuleren van private, maar met name
via het stimuleren van publieke investeringen;
 Het sneller en efficiënter laten verlopen van het traject van kennis naar kunde en kassa;
 Het versterken van het open innovatiesysteem;
 Versterken van de ondernemerskracht en -mentaliteit.
Prioriteit 2 is gericht op de versterking van het vestigingsklimaat van Zuid-Nederland op die onderdelen
waar dat aansluit op de strategische lijnen uit de regionale innovatieagenda’s. Aspecten van het
vestigingsklimaat waar deze prioriteit zich op richt, zijn: bereikbaarheid van personen en goederen, de
kwaliteit van bedrijfshuisvesting, de kwaliteit van het woon- en leefklimaat en de externe veiligheid. De
operationele doelen van deze prioriteit zijn:
 Verhogen van de kwaliteit van werklocaties die van belang zijn voor de regionale
innovatiestrategieën;
 Verhogen van de omgevingskwaliteit van het woon- en leefklimaat, wanneer dit substantieel bijdraagt
aan het vestigingsklimaat;
 Verhogen van de milieukwaliteit en de externe veiligheid, in het bijzonder met betrekking tot vervoer
van gevaarlijke stoffen over water en spoor en de luchtkwaliteit bij bevolkingsconcentraties;
 Verbeteren bereikbaarheid van regio’s en steden door (de behoefte aan) transport af te laten nemen
en ontwikkeling en toepassing van innovatieve concepten die de effectiviteit van het bestaande
systeem vergroten;
 Het versterken van stedelijke topmilieus buiten de GSB-steden ten behoeve van het creëren voor
broedplaatsen en ondernemingsomstandigheden voor de creatieve industrie;
 Versterken imago van Zuid-Nederland als vestigingslocatie.
Prioriteit 3 heeft tot doel het realiseren van een veilige en aantrekkelijke woon- en werkomgeving voor
alle bewoners van de steden in Zuid-Nederland. Aandacht wordt besteed aan het realiseren van
werkgelegenheid voor de stedelijke bevolking. De operationele doelen zijn:
 Stimuleren stads- en wijkeconomie;
 Kwaliteitsimpuls bestaande werklocaties;
118




Stimuleren leefbaarheid, participatie en sociale cohesie;
Transformatie van binnenstedelijke gebieden;
Verbeteren attractiviteit openbare ruimte, inclusief openbaar groen en verbeteren van de veiligheid in
openbare ruimte;
Creëren van topmilieus.
Relatie met het OP Doelstelling INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland
Inhoudelijk bestaan veel overeenkomsten tussen beide programma’s. Beide programma’s zetten sterk in
op kenniseconomie en innovatie, aansluitend bij de Lissabon-agenda. De grensoverschrijdende dimensie
van voorliggend programma is vanzelfsprekend een extra dimensie aan dit thema. Andere
overeenkomende thema’s zijn o.a. bedrijfsomgeving, stedelijke economie en toerisme.
Doelstelling 2 programma Vlaanderen 2007-2013 (EFRO) (ondervoorbehoud van goedkeuring door
Vlaamse regering)
Hoofddoelstelling van het Vlaamse Doelstelling 2 programma is het bevorderen van de verdere
ontwikkeling van Vlaanderen tot één van de meest competitieve regio’s, resulterend in een duurzame
economische groei, de creatie van meer en betere tewerkstelling en de bescherming en verbetering van
het leefmilieu.
Deze hoofddoelstelling vloeit voort uit de nadruk die de EU legt op kennis en innovatie (Lissabon) en
duurzaamheid (Göteborg). Met het Pact van Vilvoorde van november 2001 en het regeerakkoord 20042009 is de Europese strategie doorvertaald naar het Vlaams beleid. Daarmee hebben de Vlaamse
regering en de sociale partners zich geconformeerd aan de doelstelling om van Europa tegen 2010 de
meest competitieve en dynamische kenniseconomie ter wereld te maken. Het Nationaal Strategisch
Referentiekader België, sectie Vlaanderen, sluit aan bij deze algemene strategie en beschrijft hoe het
ESF en EFRO ingezet gaan worden met het oog op deze ontwikkelingsdoelstelling.
In tegenstelling tot vier Vlaamse Doelstelling 2 programma’s in de periode 2000-2006, wordt in de periode
2007-2013 heel Vlaanderen aangemerkt als Doelstelling 2 regio. Voor het EFRO-deel van het
programma is één programma voor heel Vlaanderen opgesteld. Bij de invulling van de prioriteiten en de
selectie van mogelijke acties zal rekening worden gehouden met regiospecifieke kenmerken. Op die wijze
kan worden bijgedragen aan het verminderen of wegwerken van interregionale verschillen. Daarnaast is
voor het ESF-deel een afzonderlijk programma opgesteld (zie de volgende paragraaf).
In het NSRV zijn vier prioriteiten vastgelegd waarop het EFRO-deel van het Vlaamse cohesiebeleid zich
in de periode 2007-2013 op richt. Deze prioriteiten zijn integraal overgenomen in het Doelstelling 2
programma Vlaanderen 2007-2013 EFRO. Zie hieronder voor een overzicht van de prioriteiten met het
beschikbare EFRO-budget.
Prioriteit
1.
2.
3.
4.
Kenniseconomie en innovatie
Ondernemerschap
Ruimtelijk-economische omgevingsfactoren
Stedelijke ontwikkeling
Beschikbaar EFRO-budget
€ 48.227.098,€ 48.227.098,€ 48.227.098,€ 48.227.098,-
Inclusief Technische Bijstand bedraagt het beschikbare EFRO-budget voor het Doelstelling 2 programma
bijna € 201 miljoen euro. De Vlaamse regering hecht daarmee aan alle vier de prioriteiten financieel
gezien evenveel belang.
Prioriteit 1 is gericht op investeren in kennis en innovatie in de meest brede zin, met als doel de Vlaamse
kenniseconomie verder uit te bouwen en aldus duurzame groei en nieuwe werkgelegenheid te realiseren.
119
De strategische doelstelling van deze prioriteit is het stimuleren van kennistransfer en de valorisatie van
kennis in economische activiteiten en maatschappelijke toepassingen. Deze strategische doelstelling is
vertaald in zes operationele doelstellingen:
 Sensibilisering;
 Begeleiding;
 Samenwerking;
 Internationalisering;
 Vernieuwende voorbeelden van kennisvalorisatie;
 Innovatie van de plattelandseconomie.
De invulling van deze operationele doelstellingen vindt plaats langs vier strategische invalshoeken, te
weten ‘creativiteit als motor’, ‘horizontale geïntegreerde aanpak’, ‘betrekken van profit én non-profit’ en
ten slotte ‘werken aan systeeminnovatie’.
Prioriteit 2 is erop gericht ondernemerschap in Vlaanderen te stimuleren. De strategische doelstelling van
prioriteit 2 is het Vlaamse ondernemerschap in de meest brede zin te bevorderen, met als doel een
maximale creatie van werkgelegenheid en economische groei. De operationele doelen luiden:
 Stimuleren ondernemerszin en ondernemersvaardigheden;
 Creëren van een faciliterend start-, groei- en overnamekader;
 Stimuleren van internationaal ondernemen.
Prioriteit 3 heeft als doel de vestigingsaantrekkelijkheid van steden en regio’s in Vlaanderen te verbeteren
door het duurzaam opwaarderen van de ruimtelijk-economische omgevingsfactoren. Die doelstelling is
uitgesplitst in vier operationele doelstellingen:
 Duurzame versterking van de economische poorten, economische netwerken en de internationale
multimodale bereikbaarheid;
 Kwaliteitsvolle bedrijventerreinen en bedrijfshuisvestigingsmogelijkheden;
 Realiseren van Vlaamse en subregionale hefboomprojecten;
 Benutten van verduurzamingspotenties van economische concentraties.
Prioriteit 4 is gericht op de steden. Steden vormen concentraties van mensen, activiteiten en
bedrijvigheid. Een aangename, stimulerende stedelijke omgeving kan de ondernemingscreativiteit op een
hoger niveau brengen en positief bijdragen tot het economische succes van de stad. Vandaar dat de
ondersteuning van stedelijke ontwikkelingsprojecten (strategische projecten waar economie en mobiliteit
centraal staan en die andere sectoren op sleeptouw nemen) als een aparte prioriteit is onderscheiden. Er
zijn vier operationele doelstellingen gedefinieerd:
 Versterking van de stedelijke economie;
 Verhogen van de toegankelijkheid van de steden en verbeteren van de interne en externe mobiliteit;
 Verhogen van de leefkwaliteit in de steden;
 Ontwikkeling van het toerisme en het sociaal-cultureel leven.
Relatie met het OP Doelstelling INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland
Inhoudelijk bestaan veel overeenkomsten tussen het Doelstelling 2 EFRO-programma voor Vlaanderen
en het Doelstelling INTERREG IV programma voor de Grensregio Vlaanderen-Nederland. Beide
programma’s zetten sterk in op kenniseconomie en innovatie, aansluitend bij de Lissabon-agenda. De
grensoverschrijdende dimensie van dit programma is vanzelfsprekend een extra dimensie. Andere
overeenkomende thema’s zijn o.a. ondernemerschap, bedrijfsomgeving, stedelijke economie en
toerisme.
Maritiem programma
Voor de maritieme regio Frankrijk, Engeland, Vlaanderen, Nederland wordt op basis van artikel 7 van
Verordening 1083/2006 een interregionaal programma opgesteld. In dat artikel wordt vermeld dat voor
de grensoverschrijdende samenwerking financiële bijstand kan worden verleend aan de NUTS III-
120
regio's van de Gemeenschap die zich langs interne (ongeacht welke) en/of bepaalde externe
landgrenzen bevinden, en aan alle NUTS IIIregio's van de Gemeenschap die zich langs maritieme
grenzen bevinden en in de regel ten hoogste 150 km van elkaar verwijderd zijn, rekening houdend
met mogelijke aanpassingen die nodig kunnen zijn om de coherentie en de continuïteit van de
samenwerkingsactie te garanderen.
Relatie met het OP Doelstelling INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland
Op het moment van schrijven van dit OP is er nog geen OP voor het Maritiem programma
beschikbaar, om te beoordelen van de inhoudelijke raakvlakken met het OP INTERREG IV
Vlaanderen Nederland zijn.
De nabijheid en overlap van het programmagebied en een zelfde verordeningsgrondslag maken het
echter vanzelfsprekend dat er afstemming noodzakelijk is, zowel op inhoudelijk als organisatorisch
vlak.
121
ESF programma Nederland 2007-2013
Het nieuwe ESF programma voor Nederland bestaat uit de volgende prioriteiten en acties.
Prioriteit 1 Vergroten arbeidsaanbod
Actie A Additionele toerusting en bemiddeling van groepen met een achterstand op of tot de
arbeidsmarkt
Met behulp van ESF-middelen die voor een betere toerusting van deze groepen voor de arbeidsmarkt
zorgen en binnen de samenwerking in de keten van instituties voor werk en inkomen, kan worden
bewerkstelligd dat werkzoekenden uit deze groepen sneller worden bemiddeld naar werk.
De activiteiten van het CWI moeten in gezamenlijkheid met andere ketenpartners plaatsvinden, tenminste
met gemeenten en het UWV, die tezamen periodiek bepalen welke groepen voor de extra toerusting in
aanmerking worden gebracht. Het CWI is verantwoordelijk voor de administratieve uitvoering.
Actie B Re-integratie van gedetineerden, TBS-gestelden en jongeren in jeugdinrichtingen
Gericht op het verbeteren van de arbeidsmarktpositie van (ex-)gedetineerden zodat zij uiteindelijk naar
werk bemiddelbaar zijn of na detentie direct inpasbaar zijn in een arbeidsmarkt gerelateerd programma.
Met de ESF-middelen wordt via de methodiek van individuele trajectbegeleiding (ITB), de detentietijd
benut om scholing op maat te volgen en, voor wie dat is toegestaan, werkervaring bij werkgevers buiten
de poort op te doen. Tevens wordt via ITB vroegtijdig aansluiting gezocht bij de WWB-gemeente waar de
(ex-)gedetineerde zich na detentie zal vestigen, om het mogelijk te maken bij invrijheidsstelling zonodig
het arbeidsmarkt gerelateerde programma af te maken. Na invrijheidsstelling wordt door de ITB-er via het
sociale netwerk actief bemiddeld naar betaald werk. Tevens wordt nazorg geboden in de periode na de
detentie.
Actie C Praktijkonderwijs (pro) en Voortgezet speciaal onderwijs (vso)
Leerlingen van het Voortgezet Speciaal Onderwijs zijn, door deficiënties in leercapaciteiten al dan niet in
combinatie met lichamelijke deficiënties, niet in staat zich te kwalificeren voor een vervolgopleiding en
zullen dus veelal geen startkwalificatie kunnen behalen; echter een eenvoudige reguliere baan op de
arbeidsmarkt behoort tot de mogelijkheden.
De ESF-middelen zullen worden ingezet voor toegesneden branchegerichte cursussen ofwel
gespecialiseerde beroepsgerichte opleidingen, die aan de leerlingen ter voorbereiding op de
arbeidsplaats worden aangeboden; opzet van een arbeidskundig onderzoek; opzet van een
praktijkervaringplaats; netwerkvorming ten behoeve van stage en arbeidsplaatsen; ontwikkeling van een
systeem van nazorg; ontwikkeling van specifieke informatietechnologische programma’s en training
docenten.
Prioriteit 2 Vergroten aanpassingsvermogen en investeren in menselijk kapitaal
Actie D Verbetering arbeidsmarktpositie werkenden
Werkenden zonder startkwalificatie
Het streven is om de potentieel kwetsbare groep van werkenden zonder startkwalificatie tot opscholing te
brengen. Het volgen van op kwalificatie gerichte scholing door deze groep wordt met ESF-middelen
ondersteund, waarbij met nadruk wordt gestimuleerd gebruik te maken van het instrument van Erkenning
Verworven Competenties (EVC). Er wordt nog steeds grote waarde gehecht aan het absolute niveau van
de startkwalificatie (WEB-2).
122
Opscholing van werknemers met een secundaire beroepsopleiding
Op het niveau van secundaire beroepsopleiding is in bepaalde sectoren sprake van tekorten op de
arbeidsmarkt. Om doorstroom te vergroten en het opleidingsniveau te laten matchen met de toegenomen
vereisten zullen ESF-middelen ook kunnen worden ingezet ten behoeve van scholing van werknemers
naar hogere niveaus. Opscholing via deelcertificering behoort eveneens tot de mogelijkheden.
Sectoroverstijgende scholing
Met ESF-middelen zal ook sectoroverstijgende scholing worden gestimuleerd. De O&O sectorfondsen
moeten verder worden gestimuleerd om door een actiever scholingsbeleid de mobiliteit van werknemers
te bevorderen.
Actie E Sociale innovatie
Sociale innovatie: vernieuwing van de arbeidsorganisatie (door middel van het innoveren van werkwijzen,
-processen en arbeidsverhoudingen) en het maximaal benutten van competenties, gericht op het
verbeteren van de bedrijfsprestaties en ontplooiing van talent, met als doel verhoging van de
arbeidsproductiviteit.
Via ESF-middelen worden projecten gericht op de volgende thema’s ondersteund (het programma bevat
een overzicht van specifieke activiteiten binnen elk thema):
1. Slimmer werken – werkprocessen en omstandigheden slimmer organiseren zodat met dezelfde input
(mensen, middelen en materialen) een beter resultaat kan worden bereikt
2. Organiseren van werk – flexibelere organisaties realiseren
3. Nieuwe verhoudingen in arbeidsorganisaties
4. Sociale innovatie in het MKB
Voor projecten binnen deze actie geldt 75% ESF subsidiëring en 25% co-financiering. Voorlopig wordt
uitgegaan van een maximum van 1 miljoen euro per jaar per gunning.
Relatie met het OP INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland
Een belangrijk verschil tussen beide programma’s betreft de financieringsbron: EFRO versus ESF. Het
ESF is meer dan EFRO gericht op scholing en opleiding van werkenden en werkzoekenden. Binnen het
INTERREG IV programma en ESF zijn voor een deel dezelfde activiteiten subsidiabel, bijvoorbeeld
scholing en reïntegratie. Daarom is het van belang projecten te toetsen op grensoverschrijdende
meerwaarde. Dat is de basis voor toekenning van EFRO-middelen aan dit type activiteiten.
ESF programma Vlaanderen 2007-2013
Het nieuwe ESF programma voor Vlaanderen bestaat uit de volgende prioriteiten en acties.
Prioriteit 1: Talentenactivering en duurzame integratie op de arbeidsmarkt
As 1: Transities van school naar werk versoepelen
Een duurzame integratie op de arbeidsmarkt begint bij het onderwijs. Hierbij is het belangrijk dat
onderwijs en arbeidsmarkt optimaal op elkaar zijn afgestemd. Afgestudeerden moeten de
competenties bezitten waarmee ze aan de slag kunnen op de arbeidsmarkt. Stages en werkervaring
voor jongeren in onderwijs, stages in bedrijven, werkplekleren, uitbouw alternerend leren/werken zijn
belangrijke instrumenten om dit te bereiken. Jongeren die uit de boot dreigen te vallen en de school
verlaten zonder diploma (drop-outs) moeten zo snel mogelijk een trajectbegeleiding worden
aangeboden.
As 2: Transities van inactiviteit/werkloosheid naar werk versoepelen
Wie niet onmiddellijk een baan vindt of wie werkloos wordt, heeft nood aan een snelle opstart van een
traject richting arbeidsmarkt. Een sluitende aanpak moet ervoor zorgen dat werkzoekenden tijdig een
123
aanbod krijgen vooraleer ze langdurig werkloos worden. Ook voor werkzoekenden die desondanks
toch in de langdurige werkloosheid instromen voorzien we een aangepast traject naar werk, inclusief
naar ondernemerschap. Om de participatiegraad te verhogen is het ook belangrijk dat de stille
arbeidsreserve naar de arbeidsmarkt wordt begeleid.
As 3: Transities tussen beroepen en functie en van werk naar werk versoepelen
Trajectbegeleiding houdt niet op wanneer men werk heeft. Om een duurzame tewerkstelling te
verzekeren moeten werknemers alle kansen krijgen om deel te nemen aan levenslang leren en om
hun eigen loopbaan vorm te geven. Het gaat daarbij zowel om opleiding op eigen initiatief of in het
kader van een bedrijfsstrategie. Opleiding en loopbaanbegeleiding kunnen bedoeld zijn om de positie
van werkenden op de arbeidsmarkt te behouden en/of te verbeteren, of om na ontslag of uit eigen
keuze naar een andere baan te worden begeleid. Om de positie en mobiliteit van het individu op de
arbeidsmarkt te verbeteren, om de eigen loopbaan vorm te geven dienen instrumenten ter beschikking
te worden gesteld van werknemers en zelfstandigen.
De bekwaamheid die iemand via formeel en/of non-formeel leren heeft verworven om een bepaald
beroep uit te oefenen, moet kunnen worden gevalideerd en geattesteerd. Hiertoe dient de EVCbenadering voor werkenden en werkzoekenden verder te worden ontwikkeld en veralgemeend.
Voor prioriteit 1 is 61% van het beschikbare budget gereserveerd.
Prioriteit 2: Bevorderen van sociale inclusie van kansengroepen via maatgericht werk
De centrale doelstelling van het Vlaamse werkgelegenheidsbeleid is het verhogen van de
participatiegraad van de kansengroepen die momenteel sterk ondervertegenwoordigd zijn op de
Vlaamse arbeidsmarkt (met name allochtonen, ouderen, personen met een arbeidshandicap en
kortgeschoolden en langdurig werklozen), om zo ook de globale arbeidsdeelname in Vlaanderen
tegen 2010 te kunnen verhogen tot 70%. Zolang kwetsbare, achtergestelde groepen
oververtegenwoordigd zijn binnen de werklozenpopulatie of moeizaam toegang krijgen tot de
arbeidsmarkt, zijn acties noodzakelijk om hun sociale inclusie te waarborgen.
Om de arbeidsparticipatie van deze doelgroepen te vergroten is een doorgedreven trajectbegeleiding
en aangepaste opleiding of ondersteuning op maat nodig, waaronder het in kaart brengen en
valideren van hun competenties en verworven vaardigheden. Voor de moeilijk te plaatsen
werkzoekenden worden mogelijkheden aangeboden tot werkervaring en werkplekleren. Alle trajecten
hebben als voornaamste doelstelling de optimale aansluiting van kansengroepen die
ondervertegenwoordigd zijn in het arbeidsproces. Deze aansluiting wordt het snelst verwezenlijkt als
ze gericht zijn op een specifieke groep en dus optimaal remediëren aan de specifieke kenmerken die
hun afstand tot de arbeidsmarkt mee bepalen. De trajecten zijn evenwel beperkt in tijd en ruimte. De
exclusieve benadering wordt dus gaandeweg geïntegreerd in de reguliere begeleidingsinitiatieven van
werkzoekenden. De trajecten die binnen deze prioriteit behoren, beogen dus een maatschappelijke
inclusie via een exclusieve weg.
Tot de doelgroep behoren ook personen tewerkgesteld in beschutte en sociale werkplaatsen, buurten nabijheiddiensten en dergelijke, die nood hebben aan specifieke begeleiding om de huidige job te
kunnen uitoefenen of om naar het reguliere arbeidscircuit door te stromen. Binnen deze prioriteit zijn
tevens acties voorzien in het domein van de sociale economie, om de sociale integratie van
kansengroepen te verbeteren met het oog op een duurzame integratie in het arbeidsproces. Binnen
prioriteit 2 worden vooralsnog 3 mogelijke actiedomeinen voorzien, te weten ‘werkervaring’,
‘aangepaste trajecten voor kansengroepen’ en ‘werken aan doorgroei en doorstroom in de sociale
economie’. Voor prioriteit 2 is 15% van het beschikbare budget gereserveerd.
124
Prioriteit 3: Ondernemings- en organisatiecultuur focussen op mens en maatschappij
Het verhogen van de arbeidsdeelname van kansengroepen die momenteel sterk
ondervertegenwoordigd zijn op de Vlaamse arbeidsmarkt (in het bijzonder allochtonen, ouderen en
personen met een arbeidshandicap) is enkel mogelijk als ondernemingen gestimuleerd worden op de
werkvloer effectief werk te maken van evenredige arbeidsdeelname en diversiteit.
Om de werkbaarheid te bevorderen zijn acties voorzien waarbij nieuwe HRM-tools en aangepaste
vormen van arbeidsorganisatie worden verspreid in bedrijven en organisaties. Organisaties worden
begeleid bij het implementeren van een personeelsbeleid gericht op de ontwikkeling en benutting van
competenties. Hierbij gaat ook aandacht naar een strategisch HRM-beleid dat rekening houdt met de
leeftijd. Flexibele regelingen worden ondersteund om oudere werknemers langer aan het werk te
houden en werk en privé-leven beter te combineren.
Er is nood aan herverdeling van kennis in bepaalde werklijnen en taaksplitsing waardoor er een soort
‘trek in de schouw’ plaatsvindt en meer banen vrijkomen voor nieuwe minder gekwalificeerde functies.
Ook maatregelen om de mobiliteit naar werkbare jobs te bevorderen worden ondersteund. Verder
worden er specifieke maatregelen genomen rond het gelijke kansenbeleid voor mannen en vrouwen
om de gendersegregatie op de arbeidsmarkt te verminderen en de duurzame arbeidsparticipatie van
vrouwen te verbeteren.
De afstemming zorg en werk krijgt bijzondere aandacht. Via flexibele zorgsystemen voor jong en oud
wordt de participatie op de arbeidsmarkt en de werkbaarheid verhoogd. Met het oog op een
evenredige arbeidsdeelname van kansengroepen worden impulsen gegeven aan de implementatie
van een diversiteitsbeleid in ondernemingen.
Al deze maatregelen zijn ingebed in een evolutie naar maatschappelijk verantwoord ondernemen
(MVO). Binnen prioriteit 3 zijn nog geen definitieve actiedomeinen of assen bepaald. Het indicatieve
budget voor deze prioriteit bedraagt 10%.
Prioriteit 4: Innovatie
Het belang van innovatie is consequent binnen de Lissabonstrategie en het Vlaams
Hervormingsprogramma voor duurzame groei en werkgelegenheidscreatie door de Europese Unie op
de agenda geplaatst. Het kreeg een eigen plaats binnen de programmadoelstellingen om het als
belangrijke hefboom voor het beleidsdomein te gebruiken.
Het Vlaamse programma tekent hier op in door sociale innovatie consequent in te bouwen als
hefboom voor de dynamiek van het Vlaamse arbeidsmarktbeleid. Innovatie zal, met een eigen
budgettaire ruimte, horizontaal doorheen het beleid bewegen, geconcentreerd naar de thematische
dimensies in het programma. Hiermee wordt voorkomen dat de aandacht voor innovatie en de
middelen ertoe zouden fragmenteren, maar wel integendeel zullen leven binnen de strategische
beleidsobjectieven als kompasnaalden. Deze prioriteit is overigens nog niet vertaald in actiedomeinen
of assen. Het indicatieve budget voor deze prioriteit bedraagt 5%.
Prioriteit 5: Transnationale en interregionale samenwerking
Vanuit deze prioriteit wordt beoogd de volgende meerwaarden te bewerkstelligen:
 Stimuleren en ondersteunen van innovaties door uitwisseling van onderzoek, technische en
praktische technieken en ervaring. Op deze wijze willen wij formele en informele uitwisseling van
ideeën en ervaringen tussen lidstaten versterken. Het zal toelaten om een bredere kijk op het
werkterrein te realiseren en om beter geïnformeerd te zijn over alternatieven en vergelijkbare
activiteiten.
 Valideren en verspreiden van kennis en ervaring, waardoor dubbele investeringen vermeden
kunnen worden. Op deze wijze komt een bredere basis voor benchmarking tot stand. Immers door
gezamenlijke validering wordt de communicatie tussen deelnemende overheden en organisaties
125
verbeterd en is wederzijds begrip veel groter. Op deze wijze kunnen gemeenschappelijke
standaarden worden ontwikkeld en gepromoot en wordt productontwikkeling op een hoger niveau
getild.
 De Vlaamse regering wil de capaciteit van de deelnemende administraties en organisaties
verhogen. Op deze wijze worden de risico’s verbonden aan sociale en beleidsinnovaties
verminderd door de real-time uitwisseling van informatie in verband met succes en mislukking.
Ook deze prioriteit is niet doorvertaald in concrete actiedomeinen of assen. Het indicatieve budget
voor deze prioriteit bedraagt 5%.
Relatie met het OP INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland
Ook hier geldt dat de financieringsbron een belangrijk verschil tussen beide programma’s betreft. Het
ESF is in tegenstelling tot EFRO expliciet gericht op scholing en opleiding van werkenden en
werkzoekenden. Binnen het INTERREG IV programma en ESF zijn voor een deel dezelfde activiteiten
subsidiabel, bijvoorbeeld scholing en reïntegratie. Daarom is het van belang projecten te toetsen op hun
grensoverschrijdende meerwaarde. Dat is de basis voor toekenning van EFRO-middelen aan dit type
activiteiten.
126
Bijlage 3
Aansluiting beleidskaders
In deze bijlage staan diverse Europese, nationale en regionale beleidskaders centraal, waarmee
afstemming wordt gezocht bij de uitvoering van het nieuwe OP INTERREG IV Grensregio VlaanderenNederland in Zuid-Nederland en Vlaanderen. Het overzicht is niet uitputtend, maar geeft de belangrijkste
beleidskaders weer van zowel Nederland als België. Per beleidskader wordt kort de inhoud geschetst en
de relatie met het OP INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland Grensregio VlaanderenNederland.
Nederland
Nationaal Strategisch Referentiekader (NSR)
Het nationaal beleid is mede gericht op een versterking van het concurrentievermogen van Nederland. In
het Nationaal Hervormingsprogramma heeft het kabinet neergezet welke maatregelen de komende jaren
genomen moeten worden om deze doelstelling te verwezenlijken. Het Europese structuurbeleid biedt de
mogelijkheden om de komende jaren een extra impuls te geven aan deze doelstelling. In het NSR geeft
het kabinet weer hoe het in aanvulling hierop in de periode 2007-2013 de structuurfondsen wil benutten
om dit beleid verder te versterken. Het NSR heeft betrekking op zowel Doelstelling 2 ‘Regionale
Concurrentiekracht en Werkgelegenheid’ als Doelstelling 3 ‘INTERREG IV’ en dient als leidraad voor de
operationele programma’s.
De EC wil het nieuwe structuurbeleid meer onder de paraplu van de Lissabon strategie brengen.
Nederland ondersteunt dit en maakt de thema’s innovatie, kenniseconomie en menselijk kapitaal tot de
kern van de inzet van de structuurfondsen. Daarbij wordt aansluiting gezocht bij bestaand beleid, zoals
de Nota Ruimte, Pieken in de Delta, het grotestedenbeleid en de Agenda Vitaal Platteland.
Voor het structuurbeleid heeft de EC in de Communautaire Strategische Richtsnoeren de volgende drie
prioriteiten benoemd:
 Attractieve regio’s en steden;
 Innovatie, ondernemerschap en kenniseconomie;
 Meer en betere banen.
Deze drie prioriteiten hangen nauw met elkaar samen en dienen elkaar zoveel mogelijk te versterken.
Investeren in innovatie en ondernemerschap moet gepaard gaan met investeringen in scholing en met
investeringen in een aantrekkelijk woon- en werkklimaat. In de NSR worden deze thema’s verder
beschreven en wordt aangegeven waar de kansen en prioriteiten liggen. Het tweede thema heeft de
grootste prioriteit en een aanzienlijk deel van de beschikbare Europese middelen moet op dit thema
worden ingezet. Aan de opstellers van de operationele programma’s wordt gevraagd deze focus verder te
verscherpen door in te zetten op die thema’s die voor het betreffende gebied het meest relevant en
urgent zijn.
Relatie met het OP INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland
De Grensregio Vlaanderen-Nederland zet in haar programma sterk in op de drie centrale prioriteiten van
het NSR. Prioriteit 1 richt zich direct op een versterking van de economie door samenwerking, innovatie
en kennisontwikkeling, hetgeen ook moet leiden tot een toename van de werkgelegenheid. Prioriteit 2 en
3 zijn voorwaardenscheppend voor verdere economische groei en dragen bij tot een verbetering van de
leefbaarheid in stad en platteland en een versterkte maatschappelijke integratie en participatie.
Agenda Vitaal Platteland
Een leefbaar platteland en een vitale en duurzame agrarische sector staat centraal in de Agenda Vitaal
Platteland (AVP). Deze agenda geeft voor het eerst een integrale rijksvisie op een vitaal platteland in al
zijn facetten (economisch, ecologisch, gebiedsgericht en sociaal-cultureel). De Agenda maakt duidelijk
127
dat het kabinet vooral andere overheden de ruimte wil bieden om op gebiedsniveau tot een integrale
aanpak te komen. In het tegelijkertijd gepresenteerde Meerjarenprogramma Vitaal Platteland geeft het
kabinet een overzicht van de rijksinzet van de ministeries van LNV, VROM en V&W voor het platteland
rond de thema's natuur, recreatie, landschap, landbouw, sociaal-economische vitalisering, milieu, water
en reconstructie zandgebieden.
Het kabinet wil met het AVP kaders stellen, sturen op hoofdlijnen en niet meer regelen dan noodzakelijk
is. Provincies en gemeenten spelen een steeds grotere rol bij de uitvoering van het beleid. Met de
individuele provincies zullen meerjarige prestatieafspraken worden gemaakt. De gebiedsgerichte
rijksmiddelen zullen worden gebundeld in een Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG), en nadrukkelijk
worden gekoppeld aan doelen. Sturing, planvorming, programmering en uitvoering van rijksbeleid zal
worden gebundeld in één Wet Inrichting Landelijk Gebied (WILG). In de AVP staat een aantal thema’s
centraal:
Brede plattelandseconomie
Een vitale plattelandseconomie is belangrijk voor de Nederlandse economie en een levensvoorwaarde
voor de leefbaarheid van gebieden. De economische bijdrage van onder andere landbouw en recreatie
en toerisme zijn in de eerste plaats de verdienste van ondernemers. Boeren staan voor de opgave om in
een periode van afnemende inkomsten en toenemende eisen een duurzame bedrijfsvoering te
ontwikkelen. De overheid geeft ruimte aan ondernemerschap op het platteland, onder andere door
vermindering van regelgeving, door kennis, door het starten van een ondernemersprogramma, de inzet
van plattelandsmiddelen en door ruimtelijk beleid.
Leefbaar platteland
Een leefbaar platteland is een platteland waar het goed leven én werken is. Een vitale economie en een
vitale gemeenschap hebben elkaar nodig. De dynamiek op het platteland kan de sociale en culturele
infrastructuur onder druk zetten bijvoorbeeld door afkalvende voorzieningen. Waar de overheid
verantwoordelijk is voor voorzieningen, houdt ze rekening met de eigenheid van het platteland.
Provincies, gemeenten en burgers zelf zijn aan zet om (nieuwe) sociale verbanden te creëren.
Natuur en landschap
Natuur en landschap hebben niet alleen waarde in zichzelf (de 'intrinsieke waarde'), maar zijn ook van
betekenis voor het welzijn van de mens. Het platteland is immers voor veel dagjesmensen en
vakantiegangers een aantrekkelijke bestemming. De taak van de overheid hierbij is het zorgdragen voor
voorzieningen die niet door anderen of via de markt tot stand kunnen worden gebracht. Het Rijk versterkt
de kwaliteit en diversiteit van het landschap door bescherming en ontwikkeling van Nationale
Landschappen en vraagt van provincies en gemeenten dat zij wonen en bedrijvigheid laten ontwikkelen
met landschappelijke kwaliteit. De toegankelijkheid van het platteland voor wandelen, varen en fietsen
wordt vergroot. Rondom de steden wordt groen aangelegd, deels in relatie tot nieuwe verstedelijking.
Aan de robuustheid en duurzaamheid van de Ecologische Hoofd Structuur (EHS) stelt het rijk hoge eisen.
Met het oog daarop worden op een aantal plaatsen de grenzen van de EHS opnieuw vastgesteld. Zowel
binnen als buiten de EHS zal versterking van de natuur in goede samenhang met andere functies en
partijen moeten plaatsvinden.
Relatie met het OP INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland
Het nieuwe programma voor de GVN is primair gericht op economische ontwikkeling, ook omdat het door
EFRO wordt gefinancierd. Plattelandsontwikkeling en landelijk gebied is niet de belangrijkste focus van
het programma. Dit komt veel meer tot uitdrukking in de nieuwe Plattelandsontwikkelingsprogramma’s,
gefinancierd met het ELFPO. Een aantal maatregelen is echter wel gericht op bovenstaande centrale
thema’s. Natuur en milieu bijvoorbeeld staat centraal in maatregel 2.1 en een leefbaar platteland is
onderdeel van maatregel 3.1
128
Nota Ruimte
De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de
belangrijkste bijbehorende doelstellingen. Ten opzichte van eerdere nota’s is vooral de manier van
sturing, het ‘hoe’, die is veranderd en niet zozeer de beleidsinhoud, het ‘wat’. Hoofddoel van het nationaal
ruimtelijk beleid is om op een duurzame en efficiënte wijze ruimte te scheppen voor de verschillende
ruimtevragende functies, de leefbaarheid van Nederland te waarborgen en te vergroten en de ruimtelijke
kwaliteit van stad en platteland te verbeteren. Meer specifiek ligt de focus op vier algemene doelen:
 Versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland
De internationale concurrentie noopt Nederland om de economische kracht en de internationale
concurrentiepositie te versterken. Ruimtelijke knelpunten voor economische groei moeten worden
weggenomen en het aanbod van aantrekkelijke vestigingsplaatsen moet vergroot worden. Daarnaast
moeten innovatieve mogelijkheden en potenties van kennisclusters in diverse regio’s ten volle benut
worden. Aangezien veel kennisclusters en innovatiecentra langs de autosnelweg A2 liggen, wordt
ook wel gesproken van de A2 als ‘kennisas’. Zuidoost-Nederland wordt ook wel gekenschetst als
toptechnologie regio en er wordt wel gesproken van de kennisdriehoek Eindhoven-Leuven-Aken. Op
grond van de internationaal zeer vooraanstaande positie op het gebied van onderzoek en
ontwikkeling is de regio Eindhoven/ Zuidoost-Brabant in deze nota als ‘Brainport’ opgenomen.
 Bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland
Om de sociaal-economische en leefbaarheidsproblemen in de steden tegen te gaan, stimuleert het
rijk de ontwikkeling van hoogstedelijke woonmilieus en meer variatie in het woningaanbod. Daarnaast
blijft stedelijke vernieuwing en herstructurering dringend nodig om de leefbaarheid te vergroten. Ook
de landelijke gebieden kennen specifieke problemen (achteruitgang leefbaarheid en vitaliteit) die een
specifieke aanpak vragen. In de Nota Ruimte worden de ruimtelijke voorwaarden voor een vitaal
platteland geboden.
 Borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden
De Nota Ruimte biedt de ruimtelijke randvoorwaarden voor de waarborging en ontwikkeling van
natuurlijke, landschappelijke en culturele waarden in gebieden/landschappen die in grote mate
‘versnipperen’.
 Borging van de veiligheid
Ingrijpende aanpassingen in het watersysteem en de waterhuishouding zijn noodzakelijk om ons land
te beschermen tegen overstromingen a.g.v. zeespiegelrijzing, grotere extremen in neerslag en de
bodemdaling. In de nota wordt water als structurerend principe aangemerkt, dat onderdeel vormt van
de ruimtelijke planvorming. Ook de waarborging van de externe veiligheid heeft hoge prioriteit.
Relatie met het OP INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland
De vier algemene doelen uit de Nota Ruimte komen in meer of mindere mate ook aan bod in het nieuwe
programma voor de Grensregio Vlaanderen-Nederland. Versterking van de concurrentiepositie van de
regio is ook een van de belangrijkste pijlers van het programma, maar ook leefbaarheid in stad en
platteland, ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten en veiligheid zijn belangrijke onderwerpen in het
nieuwe programma.
Pieken in de Delta
De nota Pieken in de Delta, gecoördineerd door het ministerie van Economische Zaken, is de
economische agenda met nationale gebiedsgerichte prioriteiten. De nota is gericht op het scheppen van
economische kansen en het vergroten van de ruimte voor ondernemen. Deze ‘pieken in de delta’ zijn van
belang voor de regionale economie en de nationale economie en versterken de internationale
concurrentiekracht van Nederland. In de nota zijn ze als volgt benoemd:
 Internationaal concurrerende main- en brainports;
 Economische kerngebieden, die vanwege hun belangrijke functie en positie in de nationale
economische structuur centraal staan. Vlissingen-Terneuzen, Breda-Moerdijk-Etten-leur, Tilburg, ’s
Hertogenbosch-Eindhoven-Helmond, Venlo, Geleen-Sittard-Beek-Maastricht-Heerlen zijn in de Nota
Ruimte aangewezen als economische kerngebieden van Zuid-Nederland;
129




Topprojecten bedrijventerreinen;
Prioritaire hoofdverbindingsassen;
Gebiedsgericht innovatiebeleid;
Stedelijke economie en toerisme.
Zuid-Nederland wordt in deze nota opgesplitst in Zuidwest-Nederland en Zuidoost-Nederland.
Zuidwest-Nederland wordt in deze nota gezien als schakel tussen Rotterdam en Antwerpen. Het
economisch perspectief in het Zuidwesten ligt volgens deze nota in het verder versterken van kansrijke
sectoren (procesindustrie, havengerelateerde en logistieke bedrijvigheid en toerisme). Een andere
belangrijke opgave is de verbetering van verbindingen tussen de havens en het achterland.
Zuidoost-Nederland omvat Midden- en Oost-Brabant en Limburg. Het gebied heeft potenties voor
hoogwaardige kennisintensieve industrie, maar de internationale concurrentie wordt steeds scherper. Het
is van belang dat de relaties met Vlaanderen en Duitsland verder worden ontwikkeld, zowel op het gebied
van kennisuitwisseling als voor afzetpotenties.
Relatie met het OP INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland
Pieken in de Delta is hét economisch beleid voor Nederland voor de komende jaren en vormt een
belangrijk kader voor de nationale NSR. De nieuwe Europese programma’s dienen dus aan te sluiten bij
deze nota. Ook het nieuwe OP INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland doet dat. Hoewel de
‘pieken’ in Zuid-Nederland niet expliciet zijn genoemd in de strategie het nieuwe programma, richt het
programma zich wel op een versterking van deze pieken en daarmee de concurrentiekracht van ZuidNederland.
Vlaanderen
Beleidsnota 2004-2009 Economie, Ondernemen, Wetenschap, Innovatie en Buitenlandse Handel
Eén van de kernopdrachten van de Vlaamse Regering is er voor te zorgen dat Vlaanderen tot de meest
competitieve regio’s van de wereld behoort met een economie die gelijktijdig de economische, sociale en
ecologische vooruitgang bevordert. Deze doelstelling kan slechts worden gerealiseerd als Vlaanderen
zich nog meer profileert als een kennisregio en een regio waar het goed investeren en werken is.
Vandaar dat deze beleidsnota de diverse aspecten – kennisregio, investeringsregio, economie,
competitief ondernemen in Vlaanderen, internationaal ondernemen, wetenschap en innovatie – in één
nota samenbrengt. De volgende krachtlijnen zijn hierop geformuleerd:
 Vlaanderen kenniseconomie: Vlaanderen kiest voluit voor de ontwikkeling van een economie
gebaseerd op kennisintensieve activiteiten.
 Vlaanderen investeringsregio: Het is belangrijk om Vlaanderen te positioneren als aantrekkelijke
vestigingsplaats voor zowel binnen- als buitenlandse investeerders.
 Wetenschap en innovatie: Het wetenschaps- en technologisch innovatiebeleid heeft als doelstelling
het Vlaamse kennispotentieel verder uit te bouwen en dit potentieel maximaal aan te wenden om de
innovatiekracht te versterken, zodat Vlaanderen in 2010 koploper is in de Europese kenniseconomie.
 Ondernemend Vlaanderen: Inwoners van Vlaanderen zijn ondernemend, innoverend, lerend en
creatief om potentieel verder te ontwikkelen. Inzake netto-aangroei van het aantal ondernemingen
moet Vlaanderen bij de vijf beste Europese regio’s behoren. Er wordt gewerkt aan een positief imago
van ondernemerschap en aan opleidingen waaruit verhoudingsgewijs veel starters en ondernemers
voortkomen. Het starten van een eigen onderneming wordt vergemakkelijkt.
 Internationaal ondernemen: De mondialisering van vraag en aanbod is langzaam maar zeker een feit
geworden. Om hun bestaan en expansie te vrijwaren moeten Vlaamse bedrijven buiten de regionale
grenzen kijken. Voor expansie op nieuwe markten gaat traditionele export steeds vaker gepaard met
een vorm van investeren. Het is aan het Agentschap voor Internationaal Ondernemen om de
Vlaamse ondernemingen meer te sensibiliseren om zich te wagen aan internationalisering en hen
daarin zoveel mogelijk te ondersteunen.
130
Relatie met het OP INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland
Het streven naar een competitieve regio sluit aan bij de communautaire richtsnoeren die door de EU zijn
geformuleerd. Belangrijke aspecten zoals kennisregio, ondernemerschap, wetenschap en innovatie staan
centraal in deze beleidsnota en worden in grensoverschrijdend perspectief gestimuleerd door het nieuwe
OP INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland.
Beleidsnota 2004-2009 Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid
Deze beleidsnota is opgebouwd uit drie delen en wordt ook dusdanig behandeld.
Landbouwbeleid
De Vlaamse land- en tuinbouw dient zich meer dan ooit als een economisch sterke sector te profileren,
als zij wil blijven concurreren met de EU-25. Om een nieuwe impuls te geven aan de land- en tuinbouw in
Vlaanderen worden er vanuit het beleid vier sleutelbegrippen aangereikt om de landbouwsector zo
dynamisch en concurrerend mogelijk te maken:




Kwaliteit
o Vlaamse kwaliteit krijgt extra kansen;
o Financiële aanmoediging van deelname aan algemene en specifieke kwaliteitssystemen;
o Administratieve vereenvoudiging;
o Extra communicatie-inspanningen voor een beter begrip tussen landbouwer en consument
over kwaliteit.
Innovatie
o Innovatie is de motor voor de verdere ontwikkeling van de Vlaamse land- en tuinbouwsector;
o Overheid optimaliseert de kennisdoorstroming in land- en tuinbouw;
o Innovatiefonds;
o Nieuwe marktmogelijkheden verkennen;
o Oordeelkundig omspringen met hoogtechnologische uitdagingen zoals biotechnologie.
Samenwerking
o De Vlaamse overheid schenkt bijzondere aandacht aan bestaande en nieuwe
samenwerkingsverbanden tussen landbouwers;
o De landbouw- en voedingsector treden op als partners;
o Het Vlaams landbouwinvesteringsfonds verbreedt haar activiteiten naar de hele
productiekolom;
o De
(Glas)tuinbouwsector
verkent
nieuwe
samenwerkingsvormen
o.a.
via
glastuinbouwbedrijvenzones.
Verjonging
o Overheid verkent samen met jongeren de toekomst;
o Overheid neemt initiatieven om tot een meer geïntegreerde aanpak van de
bedrijfsovernames te komen;
o De overheid zoekt naar aangepaste juridische bedrijfsstructuren die bedrijfsovernames
moeten vergemakkelijken;
o De overheid onderzoekt mogelijke maatregelen om de vertraging van de generatiewisseling
tegen te gaan.
Beleid voor de Zeevisserij
De Vlaamse overheid gaat voor het behoud van een onafhankelijke Vlaamse visserij. Het
gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) is hierbij in belangrijke mate voorwaardenscheppend en
kaderstellend. Belangrijke sleutelelementen uit het beleid zijn:
 Kwaliteit
o Een betere omkadering moet bijdragen tot een kwaliteitsvolle zeevisserij;
o Scholing voor de bemanningsleden in de zeevisserij.
131



Innovatie
o Een toekomstgericht quotabeheer;
o Een aangepast vlootbeleid;
o Nieuwe visserijmethodes;
o Versterking van de Maricultuur (kweek in zee).
Samenwerking
o Een gedifferentieerd beleid naar groot- en kleinsegment;
o Betere communicatie tussen wetenschappers en de visserijsector;
o Veilplicht en coördinatie van de afzet;
o Goede relatie met het Vlaams Instituut voor de Zee (VLIZ).
Verjonging
o Verbetering van het imago van het vissersberoep;
o Visserijonderwijs met afwisselend schoolse opleiding en praktijk aan boord;
o Organisatie van het visserijonderwijs optimaliseren.
Plattelandsbeleid
Het plattelandsbeleid beoogt de duurzame ontwikkeling van de landelijke gebieden in Vlaanderen vanuit
een integraal perspectief. De Vlaamse regering neemt, in sterk partnerschap met gemeenten en
provincies, stimulerende maatregelen opdat het platteland zich op een harmonieuze manier verder
ontwikkelt als kwalitatief woon- en leefgebied, dynamisch productiegebied en gemeenschappelijke ruimte
voor de hele samenleving. In het Vlaams Plattelandsbeleid zijn doelstellingen opgesteld om te komen tot
een duurzaam en dynamisch Vlaams platteland:
 Het streven naar een goed ingepaste en kwaliteitsvolle duurzame land- en tuinbouw;
 De opvang van de sociale gevolgen van de veranderingen in de landbouw;
 Het ondersteunen en beter integreren van de economische dynamiek;
 Het versterken van de kwaliteit van woon- en leefomgeving in kleine kernen;
 Het behoud en de versterking van de werkgelegenheid op het platteland;
 De verbreding van de plattelandseconomie;
 Het instandhouden van milieu, natuur, het landelijk erfgoed, het landschap en de open ruimte;
 Versterken en ontwikkelen van de eigen identiteit.
Relatie met het OP INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland
Landbouw en visserij vormen niet de primaire sectoren van het nieuwe programma en
plattelandsontwikkeling is niet het centrale thema in het nieuwe programma. Hiervoor zijn andere
programma’s en fondsen beter geschikt. Toch blijven ze niet geheel onopgemerkt in het nieuwe
programma. Agribusiness is een sector die op lokaal niveau van belang is voor de werkgelegenheid en
economie. Aangezien op voorhand geen sectoren worden uitgesloten, zijn projecten op het gebied van
samenwerking
en
innovatie
in
dit
kader
wel
mogelijk.
Afstemming
met
het
Plattelandsontwikkelingsprogramma is echter wel noodzakelijk. Hetzelfde geldt voor de leefbaarheid op
het platteland. In prioriteit 3 is leefbaarheid van kleine kernen een aandachtspunt indien
grensoverschrijdende samenwerking leidt tot oplossingen van een bepaald leefbaarheidsprobleem.
Beleidsnota 2004-2009 Ruimtelijke Ordening, Monumenten en Landschappen
Deze beleidsnota is ingedeeld in het luik Ruimtelijke Ordening en het luik Onroerend erfgoed.
Luik Ruimtelijke Ordening
Het ruimtelijke-ordeningsbeleid coördineert en integreert de toekomstige ruimtevraag vanuit de
maatschappij. Het is aan het ruimtelijke ordeningsbeleid om op basis van de behoeften die vanuit
verschillende beleidsvelden (het woonbeleid, het economisch beleid, het agrarisch beleid enz.) naar
voren worden geschoven aan te geven op welke wijze die behoeften een plaats kunnen krijgen in de
ruimtelijke realiteit van Vlaanderen. Voor de coördinatie en integratie van de toekomstige ruimtevraag zijn
algemene speerpunten geformuleerd:
132






Ruimte om te wonen:
o Zorgen voor voldoende beschikbare woningen en kwalitatieve woonomgevingen;
o Rekening houden met de ruimtelijke gevolgen van vergrijzing en gezinsverdunning;
o Bouwgronden dienen voor de gemiddelde bouwer betaalbaar te blijven.
Ruimte om te ondernemen en te werken: ‘Meer ondernemen, meer werkgelegenheid’ is de grote
maatschappelijke uitdaging voor Vlaanderen;
Ruimte voor recreatie, jeugd en cultuurbeleving: Recreatie krijgt een steeds prominentere plaats in de
levensstijl van veel mensen;
Ruimte voor mobiliteit: Maatregelen zijn nodig voor een betere infrastructuur, een beter gebruik van
de infrastructuur en een betere afstemming van het mobiliteitsbeleid op het planologisch en
locatiebeleid;
Ruimte voor het platteland: Ook op het platteland moeten ontwikkelingen mogelijk blijven, die
aansluiten bij de eigenheid van de omgeving;
Ruimte voor natuur: Gericht beleid voeren op een grotere toegankelijkheid van natuur voor iedereen.
Luik Onroerend Erfgoed
Erfgoed staat niet alleen voor de materiële instandhouding van erfgoed, maar houdt ook in dat het via
een actuele beleving zijn maatschappelijke relevantie creëert. Enkel door erfgoed op een gepaste manier
actueel in te schakelen in de huidige maatschappij kan een draagvlak worden gecreëerd en kan de
collectieve bewustwording van ons erfgoed worden aangewakkerd. Het Vlaamse onroerend
erfgoedbeleid is ingedeeld in drie domeinen om beter te kunnen integreren met de andere beleidsvelden.
Met deze holistische en geïntegreerde benadering kan meer ruimtelijke kwaliteit en een aangenamere
leefomgeving worden bewerkstelligd. Per domein zijn speerpunten geformuleerd:
 Monumentenzorg:
o Integratie via de inventaris;
o Ontwikkelingsgerichte bescherming;
o De verhouding onroerend erfgoed- roerend erfgoed;
o Partners;
o Handhaving.
 Landschappen:
o Het Europese landschapsverdrag als internationale referentie;
o Integratie door inventarisatie;
o Anders gaan beschermen: erfgoedlandschappen;
o Beheer van landschappen: opbouwen van partnerschappen;
o Implementatie premiestelsel;
o Aanzet tot subsidiariteit: ondersteuning van lagere overheden.
 Archeologie:
o Internationale referentie;
o Het belang van integratie;
o Balans bescherming- beheer: een visie door de archeologische monumentenzorg;
o Subsidiariteit.
Relatie met het OP INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland
Ruimtelijke ontwikkeling van wonen, werken en recreëren die met het nieuwe programma wordt beoogd,
moet aansluiten bij de uitgangspunten van deze nota. Deze uitgangspunten gelden in feite ook voor het
nieuwe OP INTERREG IV Grensregio Vlaanderen-Nederland. Behoud van (cultureel) erfgoed en
landschappen is onderdeel van prioriteit 2 van het programma gericht op versterking van het leefmilieu.
133
Bijlage 4
Indicatieve uitsplitsing van interventiedomeinen per categorie
Conform de Kaderverordening en de Implementatieverordening van de Europese Commissie dient in het
Operationeel Programma een indicatieve verdeling te worden opgenomen van de Europese middelen.
Het betreft een verdeling over een drietal categorieën, te weten:
 Priority theme
 Form of finance
 Territory
Onderstaande tabellen bevatten een verdeling van de EFRO-middelen over de verschillende codes, die
vooraf worden voorzien. Met nadruk wordt hier opgemerkt dat het een indicatieve verdeling betreft. De
daadwerkelijke verdeling van de middelen kan hier van afwijken.
TABLE 1:
CODES FOR THE PRIORITY THEME DIMENSION
Code
Priority theme
Amount in euros
Research and technological development (R&TD), innovation and
entrepreneurship
21%
01
R&TD activities in research centres
4%
R&TD infrastructure (including physical plant, instrumentation and highspeed computer networks linking research centres) and centres of
competence in a specific technology
3%
02
Technology transfer and improvement of cooperation networks between
small businesses (SMEs), between these and other businesses and
universities, post-secondary education establishments of all kinds,
regional authorities, research centres and scientific and technological
poles (scientific and technological parks, technopoles, etc.)
4%
04
Assistance to R&TD, particularly in SMEs (including access to R&TD
services in research centres)
1%
05
Advanced support services for firms and groups of firms
1%
4%
06
Assistance to SMEs for the promotion of environmentally-friendly
products and production processes (introduction of effective environment
managing system, adoption and use of pollution prevention
technologies, integration of clean technologies into firm production)
Investment in firms directly linked to research and innovation (innovative
technologies, establishment of new firms by universities, existing R&TD
centres and firms, etc.)
2%
07
08
Other investment in firms
1%
09
Other measures to stimulate
entrepreneurship in SMEs
03
research
and
innovation
and
1%
Information society
6%
10
Telephone infrastructures (including broadband networks)
0%
11
Information and communication technologies (access, security,
interoperability, risk-prevention, research, innovation, e-content, etc.)
2%
12
Information and communication technologies (TEN-ICT)
1%
13
Services and applications for the citizen (e-health, e-government, elearning, e-inclusion, etc.)
1%
14
Services and applications for SMEs (e-commerce, education and
training, networking, etc.)
1%
134
Other measures for improving access to and efficient use of ICT by
SMEs
1%
Transport
10%
16
Railways
2%
17
Railways (TEN-T)
0%
18
Mobile rail assets
0%
19
Mobile rail assets (TEN-T)
0%
20
Motorways
0%
21
Motorways (TEN-T)
0%
22
National roads
1%
23
Regional/local roads
0%
24
Cycle tracks
1%
25
Urban transport
1%
26
Multimodal transport
3%
27
Multimodal transport (TEN-T)
0%
28
Intelligent transport systems
1%
29
Airports
0%
30
Ports
1%
31
Inland waterways (regional and local)
0%
32
Inland waterways (TEN-T)
0%
Energy
10%
33
Electricity
0%
34
Electricity (TEN-E)
0%
35
Natural gas
0%
36
Natural gas (TEN-E)
0%
37
Petroleum products
0%
38
Petroleum products (TEN-E)
0%
39
Renewable energy: wind
2%
40
Renewable energy: solar
2%
41
Renewable energy: biomass
3%
42
Renewable energy: hydroelectric, geothermal and other
0%
43
Energy efficiency, co-generation, energy management
3%
Environmental protection and risk prevention
10%
44
Management of household and industrial waste
0%
45
Management and distribution of water (drinking water)
0%
46
Water treatment (waste water)
1%
47
Air quality
1%
48
Integrated prevention and pollution control
0%
49
Mitigation and adaptation to climate change
1%
15
135
50
Rehabilitation of industrial sites and contaminated land
1%
51
Promotion of biodiversity and nature protection (including Natura 2000)
2%
52
Promotion of clean urban transport
1%
53
Risk prevention (including the drafting and implementation of plans and
measures to prevent and manage natural and technological risks)
2%
54
Other measures to preserve the environment and prevent risks
1%
Tourism
10%
55
Promotion of natural assets
4%
56
Protection and development of natural heritage
3%
57
Other assistance to improve tourist services
3%
Culture
5%
58
Protection and preservation of the cultural heritage
2%
59
Development of cultural infrastructure
2%
60
Other assistance to improve cultural services
1%
Urban and rural regeneration
5%
Integrated projects for urban and rural regeneration
5%
Increasing the adaptability of workers and firms, enterprises and
entrepreneurs
3%
Development of life-long learning systems and strategies in firms;
training and services for employees to step up their adaptability to
change; promoting entrepreneurship and innovation
1%
62
63
Design and dissemination of innovative and more productive ways of
organising work
1%
1%
64
Development of specific services for employment, training and support in
connection with restructuring of sectors and firms, and development of
systems for anticipating economic changes and future requirements in
terms of jobs and skills
Improving access to employment and sustainability
5%
65
Modernisation and strengthening labour market institutions
1%
66
Implementing active and preventive measures on the labour market
0%
67
Measures encouraging active ageing and prolonging working lives
1%
68
Support for self-employment and business start-up
1%
1%
69
Measures to improve access to employment and increase sustainable
participation and progress of women in employment to reduce genderbased segregation in the labour market, and to reconcile work and
private life, such as facilitating access to childcare and care for
dependent persons
70
Specific action to increase migrants’ participation in employment and
thereby strengthen their social integration
1%
Improving the social inclusion of less-favoured persons
1%
Pathways to integration and re-entry into employment for disadvantaged
people; combating discrimination in accessing and progressing in the
labour market and promoting acceptance of diversity at the workplace
1%
Improving human capital
2%
61
71
136
1%
72
Design, introduction and implementation of reforms in education and
training systems in order to develop employability, improving the labour
market relevance of initial and vocational education and training,
updating skills of training personnel with a view to innovation and a
knowledge based economy
1%
73
Measures to increase participation in education and training throughout
the life-cycle, including through action to achieve a reduction in early
school leaving, gender-based segregation of subjects and increased
access to and quality of initial vocational and tertiary education and
training
0%
74
Developing human potential in the field of research and innovation, in
particular through post-graduate studies and training of researchers, and
networking activities between universities, research centres and
businesses
Investment in social infrastructure
4%
75
Education infrastructure
2%
76
Health infrastructure
1%
77
Childcare infrastructure
1%
78
Housing infrastructure
0%
79
Other social infrastructure
0%
Mobilisation for reforms in the fields of employment and inclusion
1%
Promoting partnerships, pacts and initiatives through the networking of
relevant stakeholders
1%
Strengthening institutional capacity at national, regional and local
level
1%
Mechanisms for improving good policy and programme design,
monitoring and evaluation at national, regional and local level, capacity
building in the delivery of policies and programmes.
1%
Reduction of additional costs hindering the outermost regions
development
0%
82
Compensation of any additional costs due to accessibility deficit and
territorial fragmentation
0%
83
Specific action addressed to compensate additional costs due to size
market factors
0%
84
Support to compensate additional costs due to climate conditions and
relief difficulties
0%
Technical assistance
6%
80
81
85
Preparation, implementation, monitoring and inspection
4,5%
86
Evaluation and studies; information and communication
1,5%
137
TABLE 2:
CODES FOR THE FORM OF FINANCE DIMENSION
Code Form of finance
Amount
Euro’s
01
Non-repayable aid
02
Aid (loan, interest subsidy, guarantees)
0%
03
Venture capital (participation, venture-capital fund)
0%
04
Other forms of finance
0%
TABLE 3:
CODES FOR THE TERRITORIAL DIMENSION
Code Territory type
in
100%
Amount
Euro’s
01
Urban
0%
02
Mountains
0%
03
Islands
0%
04
Sparsely and very sparsely populated areas
0%
05
Rural areas (other than mountains, islands or sparsely and very sparsely
populated areas)
0%
06
Former EU external borders (after 30.04.2004)
0%
07
Outermost region
0%
08
Cross-border cooperation area
100%
09
Transnational cooperation area
0%
10
Inter-regional cooperation area
0%
00
Not applicable
0%
in
138
Bijlage 5
Resultaten van ex-ante evaluatie
Synthese en globale conclusies Eindrapport ex-ante evaluatie van het Operationeel
Programma Doelstelling Europese Territoriale Samenwerking Vlaanderen-Nederland 2007-2013
1
Kader ex-ante evaluatie
De Europese Commissie heeft na de programmeringsperiode 2000-2006, een nieuwe
programmeringsperiode voor de Europese Structuurfondsen gelanceerd die loopt van 2007-2013.
Binnen de Europese Structuurfondsen zijn er drie doelstellingen geïdentificeerd: Convergentie,
Regionale Competitiviteit en Tewerkstelling en Europese Territoriale Samenwerking. De derde
doelstelling voorziet in programma’s die de grensoverschrijdende cohesie binnen Europa versterken.
Het Operationeel Programma van de Grensregio Vlaanderen-Nederland valt dus onder deze
doelstelling. Deze doelstelling is beter bekend als INTERREG-programma’s. In het reglement van de
Raad, betreffende het algemeen beschikken over het Europese Fonds voor Regionale Ontwikkeling,
het Europees Sociaal Fonds en het Eenheids- Fonds, stelt artikel 46 dat er voor elk programma met
als doel een territoriale samenwerking, een ex-ante evaluatie gemaakt moet worden, dat het hele
programma behandelt.
De hoofddoelstelling van de ex-ante evaluatie is dus het verbeteren van de toewijzing van middelen
en van de kwaliteit van het Operationeel Programma. Het gaat hier om een interactief en iteratief
proces. Dit betekent dat de geformuleerde aanbevelingen in het kader van de evaluatie door in acht
genomen moeten worden door diegenen die het operationele programma ontwikkelen. Het
operationeel programma werd opgesteld door ERAC NV onder begeleiding van een
Begeleidingscommissie. Op basis van een werkdocument van de Europese Commissie hebben we
het programma getoetst op 4 pijlers: doeltreffendheid, efficiëntie, nut en duurzaamheid.
2
Conclusies
2.1
Redactie en evaluatieproces
De ex-ante evaluatie van het Operationeel Programma is op een interactieve en iteratieve manier
verlopen in parallel met de redactie van het Operationeel Programma. Het ganse proces is door alle
betrokken partijen door lopen. De betrokken partijen waren de volgende:
 ERAC BV: redacteurs van het Operationeel Programma
 Rambøll Management Brussel en De Evaluatiegroep: ex-ante evaluatoren
 POM Antwerpen: Managing Authority
 Begeleidingscommissie voor het Operationeel Programma
In de Begeleidingscommissie waren vertegenwoordigers aanwezig van Provincie Nederlands
Limburg, Provincie Noord Brabant, Euregio Scheldemond, Provincie Oost-Vlaanderen, Ministerie
Economische Zaken van Nederland, Euregio Benelux Middengebied, Provinciebestuur Antwerpen,
Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Provincie Belgisch Limburg, Provincie Zeeland, Provincie
West-Vlaanderen en Provincie Vlaams Brabant. De begeleidingscommissie heeft tijdens het proces
van het opstellen van het Operationeel Programma negen maal vergaderd.
Globaal gezien is het ganse proces van het opstellen van het Operationeel Programma en de ex-ante
evaluatie in nauwe samenwerking gebeurd waarbij er op zeer regelmatige basis e-mail en
telefoonverkeer was. De communicatie tussen de evaluatoren, de redactoren en de MA is op een
directe manier gebeurd en vlot verlopen. De communicatie richting de leden van de
Begeleidingscommissie verliep enkel langs de MA heen. Deze centrale communicatie was nodig om
het overzicht te behouden. Naast deze regelmatige communicatie heeft de ex-ante evaluator 5
139
tussentijdse rapportages en nota’s opgeleverd waarbij de verschillende elementen van het
Operationeel Programma geëvalueerd werden. Op basis van de aanbevelingen uit deze rapportages
en uit de presentaties van de ex-ante evaluator tijdens de begeleidingscommissies heeft de redacteur
van het Operationeel Programma wijzigingen en aanvullingen aan het Operationeel Programma
aangebracht. In de onderstaande paragraaf wordt hierop dieper ingegaan.
2.2 Inhoudelijke conclusies
De relevante lessons-learned die werden geïdentificeerd voor het proces van het opstellen van het
Operationeel Programma zijn globaal gezien goed in rekening gebracht bij de redactie van het
Operationeel Programma. Er is veel aandacht besteed aan de vertaalslag met betrekking tot de
SWOT-analyse, wat een van de voornaamste geïdentificeerde aandachtspunten was, waarbij de
verschillende partners veel input leverden. In het voorliggende Operationeel Programma sluit de
programmastrategie dan ook goed aan bij de socio-economische analyse en de hieruit
geïdentificeerde problemen.
Bij de uitvoeringsmodaliteiten is de noodzaak van een sterk gemeenschappelijk secretariaat
gereflecteerd in het hoofdstuk over organisatie en uitvoering. De problemen die er in het verleden
waren met de N+2 regel leven zeker bij de partners. Door de relatief lange tijd die nodig was om het
volledig Operationeel Programma te finaliseren kan er gevreesd worden dat het halen van de
doelstellingen (ivm projectwerving en projectopstart) voor 2007 moeilijk wordt. Dit verdient dus
aandacht na eventuele goedkeuring van het Operationeel Programma door de Europese Commissie.
De socio-economische analyse in het Operationeel Programma is geëvolueerd naar een stevig
onderbouwde analyse. De meeste aanbevelingen die door de evaluator zijn gemaakt zijn bovendien
opgenomen en aanpassingen zijn gemaakt in de analyse. De socio-economische analyse blijft
evenwel misschien iets te uitgebreid en te beschrijvend. Hoewel dit een punt van kritiek kan zijn, kan
dit ook positief gezien worden als een actuele en stevig onderbouwde socio-economische analyse van
de Grensregio die de aanvangssituatie voor deze programmering goed weergeeft.
Uit de tekstuele beschrijvingen zijn 4 SWOT-analyses opgebouwd die de verschillende aspecten in de
Grensregio identificeren. Deze SWOT-analyses geven de situatie van de Grensregio als geheel in
voldoende mate weer en kijken vooruit naar de toekomst wat een goede basis oplevert voor het
opbouwen van de strategie. Een algemene, synthetiserende SWOT had het plaatje eventueel nog iets
completer kunnen maken.
De strategie tracht alle 8 geïdentificeerde globale problemen aan te pakken. Het economisch luik sluit
uitermate goed aan met de geïdentificeerde noden in de Grensregio. Op het luik natuur is er eveneens
een goede aansluiting van de strategie met de problemen, alhoewel klimaatsverandering eventueel
iets nadrukkelijker kon vermeld worden in de strategie van het Operationeel Programma wat
eveneens in de uitgevoerde Strategische Milieubeoordeling aanbevolen was. Niettegenstaande zijn er
vele elementen die hiermee verband houden opgenomen in de prioriteit 2.
Mede omwille van het feit dat de strategie op vele problemen een antwoord tracht te bieden en de
opportuniteiten die aanwezig zijn probeert te grijpen, is de focus in de strategie misschien iets minder
aanwezig. De strategie van het Operationeel Programma kan als behoorlijk wijd aanzien worden. Vele
thema’s komen erin aan bod. Deze focus wordt evenwel in de strategie ingebouwd door op
vuurtorenprojecten te mikken. De nadere uitwerking van dit concept wordt echter in de
operationalisatiefase gepland. De ex-ante evaluator kan hierover dus geen oordeel geven. Binnen
iedere prioriteit is er een behoorlijke interne coherentie aanwezig waarbij alle prioriteiten bovendien
bijdragen aan het behalen van de globale doelstelling. De externe coherentie met andere relevante
beleidsdocumenten uit de Grensregio wordt door de ex-ante evaluator als goed ervaren.
140
De financiële verdeling tussen de vier prioriteiten lijkt coherent met de SWOT-analyse en de
uitgangspunten van de strategie en met de communautaire richtsnoeren. De onderbouwing van deze
financiële verdeling mocht evenwel iets explicieter gedaan worden.
Globaal gezien kan de indicatorenset uit het Operationeel Programma als behoorlijk compleet en
precies beschouwd worden. De indicatoren zijn duidelijk gedefinieerd en hebben allen een duidelijke
en rechtstreekse relatie tot het programma. De set van indicatoren is evenwel niet compleet
aangezien er geen impactindicatoren gedefinieerd zijn voor dit programma, wat in principe een
voorwaarde is voor een complete indicatorenset. De keuze om geen impactindicatoren op te nemen is
evenwel onderbouwd.
De prestatie en resultaatsindicatoren op prioriteitsniveau bestrijken het overgrote deel van de
doelstellingen. Het aantal indicatoren staat in verband met de toegekende middelen per prioriteit.
Iedere indicator en dus de bijhorende doelstelling, is gekwantificeerd, voornamelijk op basis van de
opgedane kennis en ervaring uit vorige programmeringen. Bij het kwantificeren is er eveneens
rekening gehouden met de huidige strategie en de indicatieve financiële opsplitsing in
projectcategorieën.
De indicatorenset is niet zeer uitgebreid, mede door de wens om tot een beheersbare indicatorenset
te komen. Hierdoor zitten er mogelijk een klein aantal lacunes in de indicatorenset, met betrekking tot
enkel voorziene activiteiten. Dit belet niet dat de indicatorenset als compleet en coherent kan worden
beoordeeld.
De bepalingen rond organisatie en uitvoering in de definitieve versie van het Operationeel
Programma voldoen aan de bepalingen uit de verordening 1083/2006. Het is een lang proces geweest
om tot een goede organisatie en uitvoeringsbepalingen te komen maar de partners binnen het
programma onderschrijven allen het de huidige uitvoeringsstructuur. Het huidig hoofdstuk 5 biedt
volgens de ex-ante evaluator een duidelijk en coherent raamwerk om een goede werking van het
programma in 2007-2013 te garanderen.
2.3 Conclusie
Het proces van de ex-ante evaluatie is interactief en iteratief verlopen waarbij de aanbevelingen van
de ex-ante evaluator goed zijn opgevolgd. Alle onderdelen die in het Operationeel Programma moeten
opgenomen zijn, zijn aanwezig in deze finale versie, zoals voorgeschreven in Art. 12 van de
verordening 1080/2006. Alle hoofdstukken zijn bovendien coherent en duidelijk uitgewerkt. Dit
Operationeel Programma kan een goed kaderwerk vormen voor een efficiënt en doeltreffend
grensoverschrijdend programma.
141
3
In rekening nemen van de lessons-learned
3.1
Introductie en doelstellingen
De vorige programmeringen van de structuurfondsen in de Grensregio hebben al veel ervaringen en
lessen aangebracht voor de Grensregio. Het is essentieel dat deze ervaring meegenomen wordt in het
Operationeel Programma 2007-2013. Voor dit doel heeft de ex-ante evaluator de evaluaties
(tussentijdse evaluatie, update) van de vorige programmering bestudeerd en de relevante conclusies
voor 2007-2013 geëxtrapoleerd. Hieronder wordt de checklists weergegeven per aspect van de door
ons geïdentificeerde lessons-learned en hun opname in het nieuwe Operationeel Programma voor de
Grensregio.
De relevante lessons-learned werden bij de eerste tussentijdse rapportage geïdentificeerd zodoende
dat ze tijdens gans het proces in rekening konden worden genomen. In het Operationeel Programma
is in hoofdstuk 2 eveneens beschreven welke lessen getrokken geweest zijn uit het verleden. Vanuit
deze lessen zijn er uitgangspunten geformuleerd waarop het huidig Operationeel Programma zich
heeft gebaseerd.
3.2
Strategie
Relevante Lessons-learned
Eén van de uitdagingen bij het opstellen van het
OP 2007 – 2013 is de programmastrategie ook
aan te laten sluiten bij de actuele en
geprognosticeerde sociaal-economische situatie
Aan het opstellen van de SWOT kan niet alleen
de analyse van de programmaschrijver ten
grondslag liggen. De “input” wat betreft
prioriteiten en de rangschikking tussen de
prioriteiten is ook een verantwoordelijkheid van
de twee grensregio’s en subregio’s en de leden
van de Stuurgroep. De SWOT krijgt meer
waarde wanneer meer ter zake kundigen hun
prioriteiten aangeven
Bij de vertaalslag uit de SWOT analyse, de
daarin opgenomen prioriteiten en eruit
voortvloeiende maatregelen, naar de verdeling
van de middelen moet rekening worden
gehouden met de capaciteit binnen deze
prioriteiten om
voldoende projecten te
ontwikkelen en in de periode 2007 – 2013 ten
uitvoer te kunnen brengen
Wij adviseren ook de Lissabon strategie van
maart 2000 en de aanvullingen hierop van de
Gothenburg Raad bij het formuleren van de
strategie voor OP 2007 – 2013 te betrekken
Opname in het Operationeel Programma
Tijdens het opstellen Operationeel Programma
is er veel aandacht geweest voor de SWOTanalyse waarbij de geïdentificeerde problemen
en vooral de opportuniteiten meegenomen zijn
in de strategie. Bij de uitwerking van de strategie
is er eveneens gerefereerd naar de relevante
aspecten uit de SWOT-analyse.
De input van de leden van de Stuurgroep bij het
opstellen van de SWOT is zeer groot geweest.
Er zijn twee feedbackrondes geweest over de
SWOT waarbij de leden schriftelijk opmerkingen
of aanvullingen konden geven aan de
programmaschrijver.
Bij het opstellen van de strategie is er veel
teruggekoppeld naar de ervaring uit het verleden
om bepaalde mogelijke projecten extra te
benadrukken of juist minder prominent te
maken.
De Lissabon strategie zit ingebed in de
strategie. Hier wordt bij externe coherentie op
teruggekomen.
142
3.3
Kwantificering van de doelstellingen
Relevante Lessons-learned
Het constateren of de door de Europese
Commissie gevoteerde middelen effectief zijn
gebruikt staat of valt bij het gebruik van
SMART48 geformuleerde indicatoren voor het
behalen van de geformuleerde doelstellingen
Wanneer horizontale doelstellingen (dat wil
zeggen de doelstellingen die in ieder van de
thema’s economie, natuur en mens terugkomen)
zijn benoemd moet ook voor elk project worden
nagegaan hoe het project bijdraagt aan de
realisatie van de doelstelling
Ook kwalitatieve begrippen als “duurzaamheid”
kunnen meetbaar worden geoperationaliseerd
(uitgewerkt). Wanneer SMART uitwerking niet
kan dan kan ook de indicator niet worden
gebruikt
De indicatorenset moet worden aangepast aan
de doelstellingen voor het OP 2007 – 2013.
Hierbij kunnen de uitgewerkte doelstellingen van
de Lissabon Strategie en de score van
Nederland en België op deze doelstellingen tot
op heden behulpzaam zijn
Vroegtijdige
overeenstemming
over
de
indicatorenset en hun betekenis tussen de
programmasecretariaten wordt aanbevolen
3.4
Voor
de
horizontale
doelstellingen
(duurzaamheid en gelijkheid van kansen) zijn
specifieke indicatoren benoemd waardoor er
voor projecten de reflectie gemaakt moet
worden in verband met de horizontale
doelstellingen
Er
is
een
specifieke
SMART
duurzaamheidindicator benoemd en de core-set
van
indicatoren
definieert
ook
drie
duurzaamheidindicatoren
De indicatorenset is uitgewerkt met prestatie en
resultaatsindicatoren voor de verschillende
prioriteiten waarbij de doelstelling mee
opgenomen is in de indicatoren.
De indicatoren zijn duidelijk benoemd in het
Operationeel Programma waar er naast de
definitie van de indicator eveneens een meer
uitgebreide verantwoording en uitwerking
gegeven is.
Uitvoeringmodaliteiten
Relevante Lessons-learned
Wordt de sociaal economische relevantie nu
meegewogen bij het selecteren van projecten
Sluiten de financiële systemen van de
betalingsautoriteit
en
de
programmasecretariaten nu op elkaar aan
Is de betrokkenheid van economische,
maatschappelijke en sociale partners vergroot
Is
het
gemeenschappelijke
programmamanagement
nu
voldoende
geëquipeerd en zet zij de lijn uit voor de
programmasecretariaten
Is het traject ter goedkeuring van projecten
verbeterd?
48
Opname in het Operationeel Programma
Er is veel aandacht besteed aan het uitwerken
van de indicatorenset waarbij SMART-criteria
als leidraad gebruikt zijn.
Opname in het Operationeel Programma
Nu niet te evalueren, moet meegenomen
worden in de operationalisatiefase van het
programma
Nu niet te evalueren, moet meegenomen
worden in de operationalisatiefase van het
programma
Nu niet te evalueren, moet meegenomen
worden in de operationalisatiefase van het
programma
Er zijn geen verschillende secretariaten meer en
er
is
een
sterk
gemeenschappelijk
programmamanagement geïnstalleerd.
Nu niet te evalueren, moet meegenomen
worden in de operationalisatiefase van het
programma
SMART: Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch, Tijdsgebonden
143
3.5
Effectiviteit en verwachte sociaal-economische effecten
Relevante Lessons-learned
De verwachte effectiviteit van de projecten is in
essentie de bestaansreden van het programma.
Dat deze verwachte effectiviteit gedurende
langere tijd van het programma onduidelijk was
is ernstig. Is één en ander nu voldoende op
orde? In de update van de tussentijdse evaluatie
wordt geconstateerd dat het prognosticeren van
de kwantitatieve effecten van het programma nu
tot de mogelijkheden behoort. Gebeurt dit ook
daadwerkelijk? Wellicht kan hieraan in het OP
2007 – 2013 extra aandacht worden gegeven
Is het voorgestelde monitoring programma
geëffectueerd? Voor projecten met een omvang
> € 750.000 kan, naast de voorgestelde
maatregelen, ook een inhoudelijke monitoring
plaatsvinden
op
basis
van
voortgangsrapportages. Hiermee wordt circa 8085% van de toegekende middelen gemonitored
In hoeverre heeft de toepassing van de N+2
regel al geleid tot het terugvloeien van middelen
naar de Europese Commissie? Wat is de stand
van zaken
Opname in het Operationeel Programma
In het huidig Operationeel Programma zijn er
geen impactindicatoren opgenomen dus de
effecten van het programma worden niet
gemeten.
Nu niet te evalueren
Er wordt rekening gehouden met N+2 regel
wegens de minder aangename ervaringen uit
het verleden hoewel het voor het jaar 2007 en
daarin te initiëren projecten al krap wordt.
3.6
Conclusie
De relevante lessons-learned die werden geïdentificeerd voor het proces van het opstellen van het
Operationeel Programma zijn globaal gezien goed in rekening gebracht bij de redactie van het
Operationeel Programma. Vooral bij het opstellen van de socio-economische analyse en de strategie
zijn de aanbevelingen goed opgevolgd. Er is veel aandacht besteed aan de vertaalslag met betrekking
tot de SWOT-analyse waarbij de verschillende partners veel input leverden.
Bij de uitvoeringsmodaliteiten is de noodzaak van een sterk gemeenschappelijk secretariaat
gereflecteerd in het hoofdstuk over organisatie en uitvoering. De problemen die er in het verleden
waren met de N+2 regel leven zeker bij de partners. Door de relatief lange tijd die nodig was om het
volledig Operationeel Programma te finaliseren kan er gevreesd worden dat het halen van de
doelstellingen (ivm projectwerving en projectopstart) voor 2007 moeilijk wordt. Dit verdient dus
aandacht na eventuele goedkeuring van het Operationeel Programma door de Europese Commissie.
144
Literatuurlijst































Adviesnota Vlaams-Nederlandse grensoverschrijdende samenwerking, “Naar een Gezamenlijke
Economische Agenda”, 2006
Cabus en Govers, Steunpunt Toerisme en Recreatie van de Katholieke Universiteit Leuven, “De
toeristische werkgelegenheid”, november 2005
“Duurzame Ontwikkeling zonder Grenzen”, Starttekst bespreking Doelstelling 3, Grensregio
Vlaanderen-Nederland, 2006
E’til, ‘Euregionale arbeidsmarktmonitor Scheldemond, ‘Arbeidsmarktprognoses tot 2010 en
grensoverschrijdende pendel’, januari 2006
Euregio Scheldemond, Syntheseverslag Scheldemondraadconferentie, juni 2006
EURES Scheldemond, 2006
Europese Commissie, Besluit waarin de lijst van regio’s en gebieden wordt weergegeven die in
aanmerking komen voor steun uit het EFRO in het kader van het grensoverschrijdend en
transnationaal deel van de Europese Territoriale Samenwerkingsdoelstelling voor de periode
2007-2013, 31 oktober 2006
Europa Decentraal, Factsheet Regionaal Beleid 2007-2013, augustus 2006
Europese Commissie, Cohesiebeleid ter ondersteuning van groei en werkgelegenheid:
Communautaire strategische richtsnoeren 2007-2013, juli 2005
Europese Commissie, De Europese Elektronische communicatieregelgeving en –markten in 2005
(11e verslag), 2006
Europese Raad, Besluit van de Raad inzake communautaire strategische richtsnoeren voor
plattelandsontwikkeling (programmeringsperiode 2007-2013), februari 2006
J.A.H. Maks, ‘Eén munt, één regio?’, 2002
Kamer van Koophandel Zuid-Limburg, Enquête Regionale Bedrijfsontwikkeling, 2000 en 2002
Kenniscentrum Toerisme en Recreatie, Toeristische trendrapportages Noord-Brabant en Limburg
2005/2006
Ministerie van Economische Zaken, Nota “Pieken in de Delta” – Gebiedsgerichte Economische
Perspectieven, juli 2004
Ministerie van Economische Zaken (NL), Trends in R&D bij bedrijven, januari 2003
Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselveiligheid (NL), Agenda Vitaal Platteland,
2004
Ministerie van Volkshuisvestiging, Ruimtelijke Ordening en Milieu (NL), Nota Ruimte, 2005
Nederlandse Regering, Nationaal Strategisch Referentiekader, 2006
Observatoire Social Européen, Samenvatting van Onderzoeksrapport ‘Nederlandse patiënten
evalueren gecontractueerde zorg in Belgische ziekenhuizen: Resultaten van een onderzoek via
een postenquête’’, november 2005
OESO, ‘Environmental indicators for agriculture Vol. 4’, 2006
Programmacommissie Zuidoost-Nederland, Pieken in Zuidoost-Nederland – Uitzicht op de top,
juni 2006
Programmacommissie Zuidwest-Nederland, Pieken in Zuidwest-Nederland – Profiteren van de
strategische ligging, juni 2006
Raad voor de Volksgezondheid en Zorg, ‘Europa en de gezondheidszorg’, 2000
Rabobank Nederland, Stafgroep Economisch Onderzoek, De betekenis van toerisme en recreatie
voor de regionale economie, 2003
Scheldemondraad, Duurzame Ontwikkeling zonder Grenzen, Visie van de Scheldemondraad met
betrekking tot de deelwerking in de Euregio Scheldemond van Doelstelling 3 Grensregio
Vlaanderen-Nederland, 2006
Sociaal-economische Raad van Vlaanderen, ‘Sociaal-economisch rapport Vlaanderen 2005’
Stichting Coördinatie Certificatie Milieu- en Arbomanagementsystemen (SCCM)
Studiedienst GOM-Limburg, M. Alofs, “Brain drain uit Limburg”, 2006
TNO, Monitor Brabantstad, 2005
Toerisme Vlaanderen, Toerisme in cijfers 2005, juni 2006
145













Vlaams Minister van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme, Beleidsnota
Toerisme 2004-2009, oktober 2004
Vlaams Minister van Economie, Ondernemen, Wetenschap, Innovatie en Buitenlandse Handel,
Beleidsbrief Economie en Ondernemerschap, november 2005
Vlaams Minister van Economie, Ondernemen, Wetenschap, Innovatie en Buitenlandse Handel,
Beleidsbrief Internationaal Ondernemen 2006, oktober 2005
Vlaams Minister van Economie, Ondernemen, Wetenschap, Innovatie en Buitenlandse Handel,
Beleidsbrief Wetenschap en Innovatie, november 2005
Vlaams Minister van Economie, Ondernemen, Wetenschap, Innovatie en Buitenlandse Handel,
Beleidsnota 2004-2009, oktober 2004
Vlaams Minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening, Monumenten en
Landschappen, Beleidsnota 2004-2009
Vlaams Minister van Institutionele Hervormingen, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid,
Beleidsnota 2004-2009
Vlaamse Regering, Nationaal Strategisch Referentiekader, 2006
Vlaamse Regering, Vlaamse Milieubeleidsplan 2003-2007
Vlaamse Regering, Vlaanderen Vergeleken, juli 2006
Vlaamse Regering, Welzijn&Volksgezondheid in Cijfers 2003, maart 2003
Wim Vanhaverbeke, NIBOR Universiteit van Maastricht, De symbiose tussen plattelandgebieden
en stedelijke centra, 1999
Wim Vanhaverbeke, NIBOR Universiteit van Maastricht, Het belang van de Vlaamse Ruit vanuit
economisch perspectief, januari 1997
Statistische bronnen












Centraal Bureau voor de Statistiek
ECODATA
EMAS Helpdesk, 2006
European Patent Office
European Wind Energy Association
Eurostat
FOD Economie
Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek
Kamer van Koophandel Nederland
Organisatie voor Duurzame Energie Vlaanderen
Studiedienst van de Vlaamse Regering
Unizo Startersservice België
Internetbronnen











www.ond.vlaanderen.be
www.innovatiecentrum.be
www.fedichem.be
http://www.mina.be/front.cgi?id=1354
http://asp.vlaanderen.be
www.espon.eu
www.gent.be
www.ugent.be
www.kennisbijdeburen.nl
www.zeeland.nl/zeeland/kort/recreatie
www.visitflanders.com
146











http://ec.europa.eu/environment/emas/about/participate/sites_en.htm
www.milieudefensie.nl/verkeer/nieuws/satelliet.htm
unfccc.int/essential_background/kyoto_protocol/items/3145.php
www.natuurtotaal.nl
www.senternovem.nl
www.vrom.nl
http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/1077.htm
www.tienstiens.org/node/850
www.euregioscheldemond.org/ned/map.asp
www.europawerkt.eu
www.uvw.nl
147
Download